Kamerstuk 32123-V-8

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2010

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2010

Gepubliceerd: 2 november 2009
Indiener(s): Henk Jan Ormel (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-V-8.html
ID: 32123-V-8

32 123 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2010

nr. 8
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 november 2009

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De op 8 oktober 2009 voorgelegde vragen zijn, bij brief van 27 oktober 2009, beantwoord door de minister van Buitenlandse Zaken, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Ormel

De griffier van de commissie,

Van der Kolk-Timmermans

Vragen en antwoorden inzake de Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2010

1

Welk totaalbedrag van de ODA-uitgaven is gereserveerd voor humanitaire hulp?

Het totaalbedrag aan ODA-uitgaven voor humanitaire hulp bedraagt EUR 237 miljoen in 2010 en staat op begrotingsartikel 2.6 Humanitaire hulpverlening van de BZ-begroting.

2

Hoeveel bedraagt de bilaterale sectorsteun voor gezondheid in elk van de 12 partnerlanden? Hoe hoog is het budget voor maatschappelijke organisaties in deze landen, voor aids en reproductieve gezondheid? Kunt u een overzicht geven van deze uitgaven voor de jaren 2009 en 2010?

Onderstaand overzicht geeft de sectorsteun voor de 12 partnerlanden voor respectievelijk gezondheid (inclusief reproductieve gezondheidzorg) en Hiv/aids voor 2009 en 2010. Het merendeel van het bilaterale gezondheidsbudget gaat naar de overheid voor gezondheid in de brede zin. Bijdragen aan maatschappelijke organisaties voor reproductieve gezondheid verschillen per land. In een land als Burkina Faso heeft de overheid bv. weer decentrale contracten gesloten met NGO’s. Het bilaterale budget voor HIV/AIDS wordt grotendeels gekanaliseerd via maatschappelijke organisaties.

 (reproductieve) gezondheid Hiv/aids
 2009201020092010
Bangladesh12 500 00011 700 00050 000
Burkina Faso5 750 0006 000 0002 750 0002 750 000
Ethiopië5 046 0005 046 0005 031 0005 031 000
Ghana18 500 00019 015 0001 350 000932 000
Jemen6 500 0006 820 000
Mali9 050 00010 050 000
Mozambique3 500 0007 000 0005 000 0005 000 000
Nicaragua7 660 0007 850 000750 000500 000
Tanzania10 000 00017 500 0004 420 0002 400 000
Zambia11 948 00010 000 0003 200 0002 400 000
Suriname7 577 0007 655 000183 000250 000
Vietnam8 900 0006 120 000100 000750 000

3

Is er een verandering voorzien in het aantal partnerlanden waar Nederland de gezondheidszorg steunt? Zo ja, welke landen komen erbij of gaan eraf?

Er is geen verandering voorzien van het aantal partnerlanden waar Nederland de gezondheidssector steunt. Voor één land, Vietnam dat behoort tot de categorie transitielanden, verandert wel de aard van de samenwerking. De bilaterale steun aan de gezondheidssector zal daar de komende jaren geleidelijk wordt afgebouwd. Daar staat tegenover dat de samenwerking tussen Nederlandse en Vietnamese instellingen geïntensiveerd wordt.

4

Worden er (bilaterale) gezondheidsprogramma’s afgebouwd in partnerlanden? Zo ja, in welke?

Zie het antwoord op vraag 3.

5

Kunt u een overzicht geven van alle contracten en projecten die sinds het ontstaan van het akkoord van Schokland zijn getekend, uitgevoerd en/of zijn gepland? Met welke bedrijven/instanties is dit gebeurd en in welke landen gaan zij projecten/akkoorden uitvoeren en met wie? Welke bedragen hebben deze bedrijven/instanties zelf toegezegd en hoeveel legt de Nederlandse overheid toe? Kunt u dit per project/akkoord uitsplitsen? Kunt u tevens beargumenteren of de subsidie vanuit uw ministerie een daadwerkelijke meerwaarde had/heeft, met andere woorden, kunt u aannemelijk maken dat deze projecten/akkoorden anders niet hadden plaatsgevonden?

Een van de doelen van het kabinetsbeleid, waarin de akkoorden van Schokland (nu «millenniumakkoorden») passen, is het leveren van een extra bijdrage om de millenniumdoelen dichterbij te brengen. Met publiek-private partnerschappen proberen we zoveel mogelijk energie, ideeën en middelen uit de samenleving te mobiliseren. Daarnaast werken we op deze wijze aan het verbreden van de betrokkenheid van de samenleving als geheel, inclusief van niet-traditionele partners, en het op een vernieuwende wijze omgaan met ontwikkelingssamenwerking.

In 2007 is het Schoklandfonds opgezet als onderdeel van die moderniseringsagenda, met als doel beperkte financiële stimulans te geven aan innovatieve activiteiten. Hiervoor werd 50 miljoen euro beschikbaar gesteld, voor 4 jaar. Na twee rondes van het Schoklandfonds zijn 28 voorstellen goedgekeurd voor een totaalbedrag van bijna 48 miljoen euro. Het gaat om projecten die direct bijdragen aan het versnellen van het bereiken van de millenniumdoelen. Bij de beoordeling van de projectvoorstellen is vooral gekeken naar de innovatieve aanpak en het opzetten van nieuwe partnerschappen.

Enkele akkoorden hebben betrekking op specifieke landen, vooral in Sub-Sahara Afrika (Zambia, Oeganda, Kenia, Ghana) of fragiele staten als Colombia, Sudan, Afghanistan. Andere akkoorden zijn opgezet om oplossingen aan te dragen voor meer mondiale problemen en richten zich daarom op meerdere landen. Voorbeelden hiervan zijn het akkoord om klimaatrisico’s van programma’s in ontwikkelingslanden te verminderen, het akkoord voor veilig drinkwater en moderne sanitatie, het akkoord tegen moedersterfte en het akkoord vrede en veiligheid in ontwikkeling.

Voor een meer gedetailleerd overzicht van de verschillende projecten verwijs ik naar de bijlage.

Meerwaarde

Met het Schoklandfonds positioneert de overheid zich als partner, en niet uitsluitend in de traditionele rol als financier. Het Schoklandfonds vereist een minimale eigen bijdrage van 60% van de partnerorganisaties. De toegekende 48 miljoen euro uit het Schoklandfonds mobiliseert dus minimaal 72 miljoen euro van de partners. In een aantal voorstellen is de hefboom echter veel groter; vijf of zelfs tien euro per geïnvesteerde euro. Door deze additionele hefboom wordt in beginsel nog eens 40 miljoen euro aan private middelen gemobiliseerd voor ontwikkelingsdoelstellingen. In totaal gaat het dus om een bedrag van 110 miljoen euro dat wordt geïnvesteerd bovenop de bijdrage van de overheid. Het partnerschap borgt op deze wijze niet alleen een bundeling van kennis en capaciteiten vanuit de samenleving, maar ook additionele middelen voor de MDGs.

In veel gevallen geeft de eenmalige bijdrage uit het Schoklandfonds net de impuls aan een initiatief om tot uitvoering te komen. Voorbeeld hiervan is het ondersteunen van het opzetten van kredietfaciliteiten voor het midden en klein bedrijf in Afrika. In andere gevallen was dit mogelijk ook zonder deze bijdrage uitgevoerd, maar in een later stadium of met een geringer effect op de Millenniumdoelen.

Belangrijk is verder dat via Millenniumakkoorden, al dan niet getekend op Schokland, een geheel nieuwe aanpak/methodologie kan worden uitgeprobeerd, bijvoorbeeld door het benutten van de marktwerking in de gezondheidszorg of door gebruik te maken van mobiele telefonie (SMS) voor het snel kunnen verzamelen van gegevens bij de aanpak van HIV/AIDS. Het Schoklandfonds heeft door aansprekende voorbeelden te financieren er mede voor gezorgd dat er meer van dergelijke maatschappelijke samenwerkingsverbanden worden opgezet. Zo is door financiering via het Schoklandfonds een nieuwe impuls gegeven aan het uitbreiden van het partner netwerk voor internationale samenwerking. Door deze initiatieven op kleinere schaal verder te ontwikkelen, kan dit later op grotere schaal worden toegepast en een groot effect behalen.

In totaal zijn er nu bijna 80 Millenniumakkoorden gesloten, waarvan er 11 nieuwe akkoorden op 26 september jongstleden, tijdens de manifestatie Ontwikkelingssamenwerking.nu, 11 afgesloten, met een grote diversiteit aan onderwerpen en partners. Voorbeelden hiervan zijn een door het bedrijfsleven geïnitieerde effectieve aanpak ter bestrijding van HIV/AIDS onder vrachtwagen chauffeurs in Afrika, een ombudsman voor OS en het aansluiten van 800 000 mensen in ontwikkelingslanden op schoon drinkwater.

PartnershipProjectomschrijving 9. Omvang subsidie (in euro’s)
  toegekend
Toegekend 1e ronde  
1. Akvo (NWP) #17Internetsite voor kennis, financiering en monitoring van projecten op het gebied van water en sanitatie. 1 000 000
2. Edukans #16 Betere toegang tot goed beroepsonderwijs in ontwikkelingslanden. 2 000 000
3. PrivaServe Foundation #18Toegang tot internet en ICT in rurale gebieden. 2 250 000
4. Rebel Group (InReturn East Africa Fund-I) #14 Financiering MKB d.m.v. oprichting fonds. 487 000
5. Save the Children NL #32 Onderwijs in post-conflict gebieden. 288 309
6. Solidaridad #24 Pilots voor Commodity Business Support Centres voor palmolie, soja en suikerriet boeren. 4 800 000
7. Stichting Deltares #6 Grondwateronderzoek met nieuwe technologieen voor watervoorziening. 153 534
8. Lion Heart Foundation #12 Ontwikkelings- en heropbouwactiviteiten in specifiek gebied in Sierra Leone (heropbouw lokale gezondheidszorg en economie).2 057 000
9. Stichting 2015 #19 Betrekken verschillende actoren in NLse gemeenten bij het werk van UNICEF.500 000
Totaal Toegekend 1e ronde (9) 13 535 843
Toegekend 2e ronde  
1. The Borneo Initiative #7 Opzetten van keten voor gecertificeerd hout. 2 000 000
2. EARS #38 M.b.v. GIS droge gebieden in Afrika in kaart brengen en vervolgens in die gebieden droogteverzekering bieden. 645 000
3. Flour Fortification Initiative #5 Promotie food fortification (met name foliumzuur) in meel. 319 050
4. Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN) #21 Diverse middelen waaronder certificiering en financieel instrumentarium voor food fortification (voor verschillende basis producten). 6 000 000
5. Heineken International #8Lokale toevoer van grondstoffen aan lokale brouwerijen.2 265 377
6. Humana #20 Verbetering van dataverzameling, analyse en informatie-uitwisseling in een hiv/aids preventieprogramma.366 693
7. IFDC #29 Bouw lokale cassavefabriek en capaciteitsbouw cassaveboeren. 6 000 000
8. IICD #37 Nieuwe markten voor kleine boeren. 344 750
9.  Cordaid) #25 Kluster van activiteiten die werken aan reproductieve gezondheid. 4 207 538
10. Oikocredit #22Sustainable credit fund en technical assistance support fund (mesofinanciering). 1 480 000
11. PLAN Nederland #26«Kindertelefoon» met als doel reduceren van geweld tegen kinderen en daarmee verbeterde toegang tot onderwijs. 540 966
12. Platform MDG-profs #2 Verbeterde toegang tot intellectuele eigendomsrechten en mogelijkheden voor innovatie in Afrika.420 000
13. SOS Kinderdorpen #9 Opleiden van jongeren tot kleine boeren en vervolgens faciliteren van markttoegang; daarnaast verbeterde toegang tot onderwijs in betreffende gemeenschappen.317 334
14. TNO #10 Ontwikkeling en lokale productie van ergonomische landbouwgereedschappen voor boeren. 251 077
15. Triodos Bank #11 Financiering sustainable value chains.3 070 000
16. Text to Change #13 Voorlichting over HIV/AIDS via mobiele telefonie. 104 200
17. WereldfoundationHypotheken voor sloppenwijken. 1 750 000
18. Friends Indeed Onderwijs, gezondheidszorg India. 680 000
19. ICCO #31 FairCarbonFund. 4 370 000
   
N.B. Achter de verschillende partners staat het nummer van het milleniumakkoord vermeld, deze zijn terug te vinden op de website www.milleniumakkoorden.nl.
Totaal Toegekend 2e ronde (19)Totaal ronde 2 35 131 985
  48 667 828
Totaal toegekende voorstellen (28)

6

Kunt u een helder overzicht geven van de voorgenomen uitgaven voor de doelen op het gebied van de verbetering van de landbouwsector en de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden in 2010 (zowel totaal als uitgesplitst naar de verschillende doelen)? In hoeverre stelt de regering zichzelf ook concrete doelen om door de inzet voor verbetering van de landbouwsector en de voedselzekerheid bij te dragen aan het voor 2015 halveren van het aantal mensen dat honger lijdt (MDG 1)? In welke landen en op welke terreinen versterken de Nederlandse bijdragen aan geïntegreerd waterbeheer en duurzame landbouw respectievelijk voedselzekerheid elkaar?

In de beleidsbrief «Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid» van 8 mei 2008 (31 250, nr. 14) zijn de concrete doelen ter verbetering van de landbouwsector en de voedselzekerheid opgenomen en is aangegeven dat, boven op het niveau van de jaarlijkse uitgaven in 2006, oplopend tot EUR 50 miljoen per jaar extra beschikbaar wordt gemaakt. Voor de brede landbouwagenda (landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid) bedroegen de uitgaven in 2006 EUR 385 miljoen, in 2007 EUR 449 miljoen en in 2008 EUR 474 miljoen. Binnenkort zal de Kamer, conform het verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor LNV, een voortgangsrapportage over de uitvoering van de beleidsbrief ontvangen met de stand van zaken m.b.t. de in de beleidsbrief genoemde 5 interventiesporen en een financieel overzicht van de intensiveringen. De besluitvorming betreffende de interne budgettoewijzingen begin volgend jaar (jaarplancyclus) zal het mogelijk maken om op detail en geaggregeerd niveau een exact overzicht te geven van de voorgenomen uitgaven gericht op verbetering van de landbouwsector en de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden in 2010.

Landen waar de Nederlandse inspanningen op het gebied van integraal waterbeheer en duurzame landbouw elkaar versterken zijn o.a. Mali, Bangladesh, Indonesië en Vietnam. In Mali gebeurt dit op het terrein van het stroomgebiedbeheer van de rivier Niger en investeringen op het gebied van irrigatie en waterinfrastructuur voor de landbouw. Deze inspanningen leiden tot verhoging van inkomens van producenten en tot verbetering van de voedselzekerheid. In Bangladesh gebeurt dit in programma’s voor kustbeheer (die een landbouw en bodembeheercomponent bevatten) en voor participatief waterbeheer, die tot doel hebben waterhuishouding binnen polders te verbeteren en overstromingsrisico te verminderen met gunstig effect op landbouw en visserij.

In Indonesië gaat het om activiteiten op het gebied van stroomgebiedbeheer, irrigatie en het beheer van veengebieden en laagland. Zo wordt in het kader van het «Lowland Development Programme» in Indonesië gewerkt aan het ontwikkelen van duurzaam beheer en waar nodig aan het herstel van veenmoerassen vanuit het oogpunt van zowel biodiversiteit als landbouw en mitigatie voor klimaatverandering. Voor het ontwikkelen van duurzaam beheer van veengronden zijn verschillende Nederlandse kennisinstituten betrokken en richten de activiteiten zich vooral op Centraal Kalimantan als opvolging van het Veenbossen amendement van 2006. Verbeterde irrigatietechnieken die hogere voedselproductie als gevolg hebben en ook hogere inkomsten voor boeren, worden geïntroduceerd op grote schaal in samenwerking met Nederland.

In Vietnam bestaat synergie op het gebied van kustbeheer, rivierbeheer (inclusief het voorkomen van overstromingen) en rijstbouw In Vietnam zal binnen de deltasamenwerking, waarin de verschillende Nederlandse departementen deelnemen, ondersteuning worden gegeven aan verbeterd waterbeheer om de gevolgen van klimaatveranderingen te kunnen verzachten. Reeds langere tijd wordt er met V&W samengewerkt in het «Coastal Zone Management Programme».

In Indonesië en Vietnam bestaat een hoge mate van complementariteit tussen de inspanningen van de ministeries van V&W, VROM en LNV; dit wordt mede gestimuleerd door het Partners voor Water programma.

7

Kunt u aangeven hoeveel geld er in 2010 wordt uitgetrokken voor draagvlakbeleid, uitgesplitst over ontwikkelingssamenwerking, Europa en buitenlandbeleid algemeen? Welk bedrag komt rechtstreeks uit het ministerie en welk bedrag verloopt via andere organisaties (waaronder MFO’s)?

Voor draagvlakbeleid wordt in 2010 ruim 55 miljoen euro gereserveerd. De uitsplitsing is als volgt:

Europa 
Europafonds:€ 2,1 miljoen
Onderwijsprojecten:€ 700 000
  
Buitenlandbeleid algemeen:  
Algemeen beleid€ 500 000
Waaronder: 
– Rent an Ambassador:ca € 1 000
– Young Professionals / Jongeren mee op reis:ca. € 35 000
Publieksdiplomatie€ 2,2 mln.
  
Ontwikkelingssamenwerking  
NCDO:€ 32,6 miljoen.

MFS-organisaties besteden ca € 20 miljoen aan draagvlakactiviteiten.

Deze bedragen betreffen in de vorige kabinetsperiode overeengekomen afspraken. Vanaf 2010 zal een gemoderniseerd draagvlakbeleid van kracht zijn met een budget dat is toegesneden op een bescheidener maatvoering. Uw Kamer heeft hier eerder mee ingestemd.

Bovengenoemde bedragen betreffen algemeen draagvlak voor de drie werkterreinen en niet voor beleidscommunicatie.

8

Wanneer kan de Kamer de notitie over de bureaucratie in de Europese Ontwikkelingshulp verwachten?

De brief is in voorbereiding en zal binnenkort worden aangeboden.

9

Kunt u enkele concrete voorbeelden geven van wat u bedoelt met een politiekere benadering van staats- en wederopbouw?

Met een politiekere benadering bedoel ik dat, naast een politieke dialoog met een fragiele staat, activiteiten worden geformuleerd en uitgevoerd ter ondersteuning van het vredesakkoord dan wel het vredesproces. Een onderdeel van een dergelijke benadering is het vergroten van de legitimiteit van de overheid. Dat is deels een kwestie van capaciteitsversterking om effectiever diensten te kunnen leveren, en deels een kwestie van het opwaarderen van het politieke proces in termen van transparantie en ontvankelijkheid voor signalen vanuit de samenleving. Een politiekere benadering effectief maken vereist een goede contextanalyse waarbij met name wordt stilgestaan bij wie de drijvende krachten achter verandering zijn, dan wel wie verandering tegenhouden, en waarom. Het gaat hier dus uitdrukkelijk ook over actoren die buiten de overheidscontext functioneren. Hiertoe gebruiken we onder meer de Strategic Governance and Corruption Assessments (SGACA), alsmede andersoortige analyses die een goed beeld schetsen van de politiek-economische context.

Een duidelijk voorbeeld van een politiekere benadering van staats- en wederopbouw is het security sector development programma in Burundi. Het opbouwen en hervormen van de veiligheidssector van een land is in hoge mate een aangelegenheid waar politieke besluitvorming aan ten grondslag ligt en democratische controle gewenst is. Het gaat hierbij immers om veranderingsprocessen die betrekking hebben op de machtsmiddelen van de politieke leiding van een land. De voornaamste politieke doelstelling van het programma is het verbeteren van de kwaliteit van de parlementaire controle. In Afghanistan wordt in Uruzgan gewerkt aan versterking van het bestuur met diverse partners. Concreet financierde Nederland Afghaanse adviseurs voor de gouverneur en diverse trainingsactiviteiten.

10

Kunt u aangeven of de ambtelijke werkgroep internationale samenwerking, ingesteld om 20% bezuinigingen voor te stellen, mogelijkerwijs ook aan de 0,8% norm zal tornen? Wat is het precieze mandaat van de werkgroep?

Voor wat betreft de opzet van de heroverweging alsmede de taakopdrachten voor de diverse beleidsthema’s (inclusief internationale samenwerking) verwijs ik u naar de brief die door de minister-president op 25 september jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden. Het kabinet zal voor het debat over de Voorjaarsnota 2010 aangeven welke afwegingen het op basis van de rapporten over de verschillende beleidsthema’s heeft gemaakt.

11

Kunt u aangeven of er, behoudens MOPAN, scorekaarten bestaan voor de beoordeling van de effectiviteit van multilaterale organisaties? Zo nee, zijn deze wel in de maak?

Een netwerk van vijftien donorlanden (MOPAN, oftewelMultilateral Organisation Performance Assessment Network) doet jaarlijks onderzoek naar 4 tot 6 organisaties in 8 tot 10 landen. Hierbij worden mensen (zowel uit de donor- als ontvangende landen) die veel met de organisaties samenwerken gevraagd naar hun mening over de effectiviteit en werkwijze van betrokken organisaties. Nederland zet zich ervoor in het MOPAN-onderzoek steeds verder uit te breiden, zodat het in de toekomst kan uitgroeien tot een soort gezamenlijke scorekaart. In dit kader is het positief dat vanaf volgend jaar het MOPAN-onderzoek zal worden uitgebreid met een analyse door consultants van de documenten van onderzochte organisaties.

Sinds vorig jaar stelt Nederland zelf een nieuw soort scorekaarten op van alle voor ontwikkelingssamenwerking belangrijke VN-organisaties en internationale financiële instellingen. In deze scorekaart wordt o.a. ingegaan op de kwaliteit van de interne organisatie, de relevantie voor de Nederlandse OS-prioriteiten en het functioneren op landenniveau. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de uitkomsten van de MOPAN-onderzoeken, maar ook van veel andere bronnen, zoals evaluaties, jaarverslagen, accountantsrapporten en informatie van onze posten in de partnerlanden.

12

Kunt u aangeven met welke landen goed overleg is gevoerd over het op peil houden van de bijdragen voor aidsbestrijding en met welke bedragen zij het tekort aanvullen?

In alle partnerlanden is er intensief overleg over bijdragen aan de aidsbestrijding en zijn besluiten over eventuele bijstellingen in overleg met de ontvangende organisaties en in afstemming met andere donoren genomen. Zo is in Zambia de korting op het budget voor aids in 2010 EUR 800 000. Het betreft bijdragen aan de Nationale Aids Council en aan een tweetal NGO’s. De korting is niet ingegeven door de korting op het ontwikkelingbudget maar is beleidsmatig onderbouwd en hangt samen met zwak functioneren of een beperkte absorptiecapaciteit van de ontvangende organisaties. Ook andere donoren korten hun bijdragen. Acties om de zwaktes bij deze organisaties te adresseren zijn voorzien.

In Vietnam daalt in 2010 het budget voor hiv/aids met EUR 850 000 maar dit wordt gecompenseerd in 2011. Het gaat dus niet om een bezuiniging maar om het doorschuiven van middelen naar een volgend jaar. Dit is afgestemd met betrokken instanties.

In Tanzania is er sprake van een verschuiving van een deel van de middelen die aanvankelijk voor aids waren gereserveerd naar de algemene gezondheidssector. Deze verschuiving hangt samen met de beschikbaarheid van fondsen voor aidsbstrijding van andere donoren in Tanzania (o.a PEPFAR).

Verder is er een daling in het regionale programma Hiv/aids voor Zuidelijk Afrika van EUR1 miljoen voor 2010. Deze korting is gebaseerd op de korting op het Nederlandse ontwikkelingsbudget.

Uitvoering vindt plaats via regionale NGO’s en de Southern African Development Community (SADC). Aangezien alle regionale donoren minder middelen ter beschikking hebben, kan de oplossing niet gevonden worden in aanvullingen door derden. Wel hebben de donoren onderling, voor zover mogelijk was, afspraken gemaakt over prioritaire organisaties en over de verdeling van bijdragen in een gezamenlijk financieringsarrangement.

13

Kunt u een overzicht geven van alle projecten in Afghanistan waar Nederlands ontwikkelingsgeld naar toe gaat?

In de stand van zaken brief van 14 oktober jl. en de bijbehorende bijlage is een overzicht te vinden van alle ontwikkelingssamenwerkingsprojecten in 2009.

14

Kunt u aangeven welk deel van de toegezegde additionele € 500 miljoen voor hernieuwbare energie dit en komende jaren uit het ODA-budget komt? Waar komt het overige deel vandaan? Kunt u de oorspronkelijke toegezegde € 500 miljoen voor dit doel nog steeds garanderen gezien de noodzakelijke besparingen?

Voor hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden is en blijft een budget van totaal EUR 500 miljoen beschikbaar. Hiervan is EUR 375 miljoen aan het ODA-budget van 0,8% BNP toegevoegd. De overige EUR 125 miljoen wordt binnen het ODA-budget van 0,8% gefinancierd.

15

Is het waar dat het bedrijfslevenkanaal weliswaar wordt gekort met EUR 44 mlijoen, maar dat de uitgaven aan economische groei en private sector ontwikkeling een stijging laten zien?

Er is inderdaad sprake van een verlaging van EUR 44 miljoen in 2010 voor het bedrijfslevenkanaal; deze verlaging betreft ramingsbijstellingen zoals bij het ORET-programma en het MOL fonds en enkele kortingen. Bij ORET zijn uitgaven naar achteren geschoven en bij het MOL-fonds zijn uitgaven naar voren gehaald. Een korting is bijvoorbeeld doorgevoerd bij het Public Private Product Development Partnership. Ondanks deze verlaging is in de periode 2009–2011 nog steeds sprake van een verhoging van sub-artikel 4.3 (Verhoogde economische groei en verminderde armoede als gevolg van private sector ontwikkeling) ten opzichte van de ramingen bij begroting 2009. Deze verlaging wordt namelijk gecompenseerd door verhoging van de landenprogramma’s en bijdragen aan onder meer de Wereldbank Trade Facility. Vanaf 2012 is er inderdaad sprake van een verlaging met EUR 12 miljoen; deze hangt samen met ramingsbijstellingen en is niet het gevolg van kortingen.

De verhoging van het sub-artikel 4.3 vloeit voort uit de beleidsintensiveringen die hebben plaatsgevonden sinds 2008 in het kader van prioriteit die is gegeven aan groei en verdeling. Voor de afwikkeling van de ORET-regeling en het opstarten van de opvolger hiervan, de nieuwe regeling Ontwikkelingsrelevante Infrastructuur Ontwikkeling (ORIO), zijn in de ontwerpbegroting 2009 de meerjarige budgetten opgehoogd. Daarnaast heeft ook een intensivering plaatsgevonden op de landenprogramma’s in onder meer Benin, Burundi, Rwanda en Zambia. Ook is extra budget beschikbaar gesteld voor het partnerschapsprogramma met IFC, het initiatief Duurzame Handel en voor bijdragen aan landbouwkundige organisaties. Als de ontwerpbegrotingen 2008, 2009 en 2010 naast elkaar worden gelegd, levert dit het volgende beeld op. Per saldo is sprake van een forse beleidsintensivering op dit sub-artikel.

Art. 04.03 (in EUR 1000)20082009201020112012
Ontwerpbegroting 2008476 047513 831429 754383 898383 898
Ontwerpbegroting 2009481 767480 656483 558488 771488 771
Ontwerpbegroting 2010487 550519 213503 830519 262477 267
Verschil+ 11 503+ 5 382+ 74 076+ 135 364+ 93 369

16

Waarom is in de begroting niet duidelijk terug te vinden wat de afdracht is aan het UNDP en andere VN-fondsen? Kunt u alsnog aangeven hoeveel deze bijdrage precies is en waar deze op de begroting te vinden is? Hoeveel procent van het totale budget van het UNDP is van Nederland afkomstig?

De begroting is thematisch ingedeeld. De bijdragen aan de verschillende VN-fondsen zijn ondergebracht onder de verschillende thematische begrotingsartikelen. De ongeoormerkte bijdrage aan UNDP is onderdeel van begrotingsartikel 4.02 (armoedevermindering). Voor 2010 is een bijdrage van 90 mln. euro begroot.

Daarnaast ontvangt UNDP van diverse posten en directies bijdragen die geoormerkt zijn voor specifieke thema’s of landenprogramma’s. Hiervan kan pas een totaaloverzicht worden gegeven als de uitgaven daadwerkelijk zijn gerealiseerd. In 2008 ging het om een bedrag van 141 mln. euro.

De totale bijdrage van Nederland (geoormerkte en ongeoormerkte bijdragen) besloeg in 2008 ongeveer 6% van de UNDP-begroting.

17

Geeft Nederland naast de bijdrage aan het EOF nog op andere manieren geld aan EU-ontwikkelingssamenwerking en zo ja op welke manieren en hoeveel geld is daarmee gemoeid?

De Europese ontwikkelingssamenwerking wordt via twee kanalen gefinancierd. Ten eerste dragen lidstaten bij aan het Europese Ontwikkelingsfonds waarmee de ontwikkelingssamenwerking aan de ACS-landen (Afrika, Caraïben en Stille Oceaan) wordt gefinancierd. Het EOF is geen onderdeel van de Europese begroting.

De hulp aan de overige regio’s in de wereld wordt gefinancierd uit de Communautaire begroting (Categorie 4: «de EU als een mondiale partner»). In 2009 is hiervoor € 7,8 miljard beschikbaar. De belangrijkste instrumenten daarbij zijn:

– Het Development Cooperation Instrument (hulp aan Azië en Latijnsamerika en thematische programma’s voor alle OS-landen), met een enveloppe van ruim € 17 miljard voor de periode 2007–2013.

– Het European Neighbourhood and Partnership Instrument (hulp aan de Ooster- en Zuiderburen van de EU), met een enveloppe van ruim € 11 miljard (periode 2007–2013).

– Het instrument voor Pre-accessie (hulp aan de Westelijke Balkan en Turkije), met een enveloppe van ruim € 11 miljard (periode 2007–2013).

– Humanitaire hulp, met een enveloppe van ruim € 5 miljard (periode 2007–2013).

– Het stabiliteitsinstrument, met een enveloppe van € 2,5 miljard (periode 2007–2013).

– Het instrument voor democratie en mensenrechten (ca € 1 miljard, periode 2007–2013).

Voor Nederland is hiermee in 2010 in totaal EUR 456 miljoen aan ODA-uitgaven gemoeid, waarvan EUR 191 miljoen voor het EOF en EUR 265 miljoen als toerekening van de ODA-uitgaven onder categorie 4 van de EU-begroting (HGIS nota 2010, tabel 4a; Kamerstuk 32 126, nrs. 1–2).

18

Hoeveel geld geeft Nederland per jaar aan de Medefinancieringsorganisaties per organisatie en apart aan het NIMD? Onder welke posten zijn deze bijdragen terug te vinden in de begroting?

Voor een overzicht van de aan de Medefinancieringsorganisaties toegekende middelen, zie bijlage.1 De vermelde bedragen betreffen de toegekende middelen voor de genoemde perioden. De bijdragen aan deze organisaties zijn terug te vinden onder begrotingsartikel 5.6 «Participatie civil society». Waar mogelijk zijn de bijdragen thematisch verdeeld over de begroting.

Voor wat betreft het NIMD geldt dat EUR 37,5 mln. is toegekend voor de periode 2007–2010. In de begroting is deze bijdrage terug te vinden onder artikel 2.7 «Goed bestuur».

19

Hoeveel geld geeft Nederland totaal aan de Wereldbank in 2010? Waar is deze afdracht te vinden in de begroting? Welke sleutel wordt hiervoor gehanteerd?

In 2008 is een bedrag van EUR 475 miljoen uitgegeven aan ontwikkelingssamenwerking via de Wereldbank. Hiervan is EUR 114 miljoen verstrekt als ongeoormerkte bijdrage aan IDA, het zachte-leningenloket van de Wereldbank. Het resterende bedrag van EUR 361 miljoen betrof bijdragen die in meerdere of mindere mate geoormerkt waren voor thematische en/of landenprogramma’s. Voor 2009 en 2010 zijn ten behoeve van IDA bedragen van respectievelijk EUR 94 miljoen en EUR 100 miljoen gereserveerd. Deze bijdragen vinden plaats in het kader van het Partnerschapsprogramma. Dit maakt meer focus op de beleidsprioriteiten en een gestructureerde dialoog met de Wereldbank mogelijk. Deze bedragen maken onderdeel uit van de toezeggingen die Nederland heeft gedaan in het kader van de IDA-14 en IDA-15 onderhandelingen. Voor de geoormerkte bijdragen in 2009 en 2010 zijn de exacte bedragen nog niet bekend, maar deze liggen naar verwachting op een zelfde niveau als in 2008. De IDA-bedragen komen ten laste van het HGIS/ODA-budget en staan onder beleidsartikel 20 van de begroting van het ministerie van Financiën. De overige bijdragen aan de Wereldbank maken eveneens deel uit van HGIS/ODA en staan onder de beleidsartikelen 4, 5 en 6 van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De effectiviteit van de geoormerkte programma’s van de Wereldbank laat een wisselend beeld zien. Op het eerste gezicht lijkten de belangrijkste voorwaarden voor effectieve uitvoering op landenniveau te zijn vervuld, aangezien de Bank een goede systematiek heeft om beleid op landenniveau te ontwikkelen en uit te voeren: de afzonderlijke programma’s moeten deel uitmaken van de zogeheten Country Assistance Strategies, die op hun beurt weer gebaseerd moeten zijn op de nationale armoedebestrijdingsplannen (PRSP’s). De Wereldbank heeft een goede reputatie op het terrein van evaluaties, waarbij de afzonderlijke programma’s regelmatig worden geëvalueerd door zowel de eigen Independent Evaluation Group (IEG) als extern gecontracteerde consultants.

Het in begin 2009 verschenen evaluatierapport van de IEG over het Health, Nutrition and Population program (HNP) 1997–2007 was kritisch. Het programma bevatte te veel slecht presterende en complexe onderdelen met zwakke risicoanalyse, en er bestond te veel onduidelijkheid over de resultaten voor de armen vanwege het ontbreken van een effectief intern evaluatiesysteem. Parallel aan de evaluatie heeft de Wereldbank een nieuwe HNP-strategie geformuleerd waarin veel van de conclusies van de evaluatie al zijn verwerkt. Er is brede steun voor deze nieuwe strategie, zowel binnen als buiten de Wereldbank

20

Hoeveel wordt per jaar uitgegeven aan het IMF en onder welke post in de begroting is dit te vinden?

Het IMF zal in 2009 en 2010 uit het ODA-budget een bijdrage krijgen van ca. EUR 2,5 miljoen per jaar ten behoeve van technische advisering in ontwikkelingslanden. Deze bijdragen vallen onder beleidsartikel 4 van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

21

Ziet u ruimte voor het neerwaarts bijstellen van het hoge percentage juridische verplichtingen, opdat de mogelijkheid voor amendering door de Kamer wordt vergroot? Zo ja, wat is voor u een acceptabele bovengrens van het percentage juridische verplichtingen?

Acht u het in dit licht bijvoorbeeld een wenselijke situatie dat op het punt van Participatie Civil Society 97% van de uitgaven reeds juridisch verplicht is (en dit vorig jaar 96% was en 98% in 2008) Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de hoge percentages juridische uitgaven te herzien zodat de Kamer meer ruimte krijgt voor amendering?

Het percentage juridische verplichtingen bij de budgettaire tabellen van de beleidsartikelen is de weerspiegeling van internationale afspraken en meerjarige committeringen. Het verlagen van deze percentages houdt in dat deze internationale afspraken danwel meerjarige committeringen ingetrokken en/of doorbroken zouden worden. Dit is niet wenselijk. Het percentage van 97% in 2010 bij het sub-beleidsartikel 5.6 (Participatie civil society) hangt met name samen met feit dat de huidige subsidiebeschikkingen in het kader van het Medefinancieringsstelsel tot en met 2010 doorlopen. Het verlenen van meerjarige subsidiebeschikkingen draagt bij aan de transparantie en voorspelbaarheid van hulpstromen.

22

Hoeveel geld per thema van het ministerie van Buitenlandse Zaken gaat via Nederlandse ambassades en het mensenrechtenfonds naar (civil society) in Birma? Om welk type activiteiten gaat het?

De Nederlandse ambassade in Bangkok beheert een mensenrechtenfonds waaruit projecten worden gefinancierd in Birma. In het afgelopen jaar zijn een zestal projecten gefinancierd voor een bedrag van circa 250 000 Euro. Met deze projecten steunt Nederland capaciteitsopbouw van het maatschappelijk middenveld (109 000 Euro), de onafhankelijke media (47 600 Euro) en bescherming van mensenrechten (155 415 Euro). Ook uit het Programmabudget voor Kleine Projecten van ambassade Bangkok werd afgelopen jaar de ontwikkeling van het Birmese maatschappelijk middenveld gesteund (16 180 Euro). Dit jaar heeft Nederland via de ambassade een bijdrage van twee miljoen Euro geschonken aan het Three Diseases Fund ter bestrijding van Hiv-Aids, tuberculose en malaria. Tot slot is na cycloon Nargis voor tien miljoen Euro aan humanitaire hulp verstrekt voor leniging van de noden in de getroffen gebieden. Een deel van dit bedrag is dit jaar uitgegeven. Deze hulp werd verstrekt via de VN, het Internationale Rode Kruis en twee NGO’s. Centraal vanuit het mensenrechtenfonds wordt een NGO gesteund voor een bedrag van een bedrag van 362 765 Euro. De activiteiten richten zich op het bevorderen van vrijheid van meningsuiting, mediadiversiteit en vrije toegang tot informatie in drie landen waaronder Birma.

23

Hoe groot is het totaal aantal Nederlandse ambassadeurs? Hoeveel hiervan zijn vrouw?

Hoeveel topambtenaren zijn er binnen het gehele ministerie van Buitenlandse Zaken? Hoeveel hiervan zijn vrouw? Wat is de trend in man-vrouw-verhoudingen van de afgelopen jaren en wat is het streven voor 2010?

Het totaal aantal Nederlandse ambassadeurs in 2009 is 133. 27 ambassadeurs zijn vrouw.

Het aantal topfuncties binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken (uitgaande van BBRA schaal 16 en hoger) is 178. Van deze topfuncties worden er 29 bekleed door vrouwelijke ambtenaren.

De streefcijfers voor 2010 zijn 25–30% vrouwen op functies vanaf schaal 15 op departement en 20% op posten. Het ministerie heeft belangrijke vorderingen gemaakt. Het aannamebeleid zoals gevoerd sinds 2005 heeft geresulteerd in nagenoeg gelijke aantallen mannen en vrouwen in de functies van beleidsmedewerker en senior beleidsmedewerker. Op schaal 13 en 14 zal de doelstelling voor 2010 naar verwachting bereikt worden (schaal 13: 50% op het departement en 35% op de posten; schaal 14: 35% op het departement en 25% op de posten). Het aantal vrouwen op functies vanaf schaal 15 is inmiddels ook al verdubbeld van 25 naar 55. Ondanks de grote inspanningen zal het ministerie meer tijd nodig hebben dan tot 2010 om alle doelstellingen te halen.

24

Op welke wijze is de Regering voornemens gebruik te maken van de aan haar op 28 augustus en 9 september jl toegewezen zogenaamde Speciale Trekkingsrechten?

De toegewezen bijzondere trekkingsrechten (Special Drawing Rights oftewel SDRs) staan als reservevoorziening op de balans van DNB. Dit is een gevolg van het feit dat de bijzondere trekkingsrechten zijn geïntroduceerd om te voorzien in een tekort aan internationale liquiditeit en om haperingen in het internationale monetaire stelsel weg te halen. De Regering maakt daarom niet actief gebruik van deze trekkingsrechten en is dat ook nu niet van plan.

25

Op basis van welke verdeelsleutel is de huidige toewijzing Speciale Trekkingsrechten aan Nederland tot stand gekomen?

De bijzondere trekkingsrechten worden toegewezen aan de IMF-lidstaten op basis van het quota-aandeel. Het quota-aandeel van Nederland is 2,37%.

26

Op welke wijze en binnen welk tijdsbestek kunnen de Speciale Trekkingsrechten omgezet worden in harde valuta?

Als een land bijzondere trekkingsrechten wil omzetten in harde valuta, dan beschikt het IMF over twee mechanismen. Allereerst kunnen bij landen die een zogeheten Voluntary Standing Arrangement met het Fonds hebben afgesloten, bijzondere trekkingsrechten worden omgewisseld tegen harde valuta. Daarnaast kan het IMF, als aangetoond is dat een land in betalingsbalansproblemen verkeert, het Designation Mechanism activeren en gebruiken en landen aanwijzen om harde valuta te leveren voor aangeboden SDRs.

27

Wat is het huidige SDR-rentepercentage, en op basis waarvan en op welke wijze wordt deze rente vastgesteld?

Momenteel is het SDR-rentepercentage 0,26 (12 oktober 2009). Deze rente is een gewogen gemiddelde van de driemaandelijkse Eurepo rate, de driemaandelijkse Japanese Treasury Discount bills, de driemaandelijkse UK Treasury bills en de driemaandelijkse US Treasury bills.

28

Als Nederland alle haar toegekende trekkingsrechten zou omzetten in euro’s, over welk bedrag gaat het dan? Hoeveel rente moet daarover worden betaald en ten laste van welke begroting binnen de Rijksbegroting komen deze rentelasten?

Nederland heeft in totaal voor 4,84 miljard aan SDRs toegekend gekregen, wat tegen de huidige koers neerkomt op EUR 5,21 miljard. Het is niet te verwachten dat Nederland deze bijzondere trekkingsrechten zal omzetten naar euro’s; met name de landen met betalingsbalansproblemen zullen dit gaan doen. Als een land de bijzondere trekkingsrechten wil omruilen voor harde valuta, betaalt dit land de SDR-rente. Het land dat de harde valuta levert ontvangt de SDR-rente over dit bedrag.

29

Is het technisch mogelijk om getrokken SDR’s en hun tegenwaarde in euro’s toe te voegen aan het budget voor Ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, hoe dan?

De bijzondere trekkingsrechten staan als reservevoorziening op de balans van DNB. Het is niet mogelijk om deze toe te voegen aan het budget voor Ontwikkelingssamenwerking.

30

Kunt u een overzicht overleggen met daarin verwerkt hoe en wanneer de verschillende lidstaten van het IMF gebruik (wensen te) maken van de hen toegewezen SDR’s?

Landen die in betalingsbalansproblemen verkeren kunnen SDRs omwisselen voor harde valuta. In de jaarrekeningen van de Centrale Banken van des betreffende landen is terug te vinden hoeveel SDRs zijn omgewisseld tegen harde valuta. Naast dit reguliere gebruik van SDRs heeft Frankrijk onlangs aangegeven de toegewezen bijzondere trekkingsrechten te willen gebruiken voor een bilaterale lening aan de Poverty Reduction and Growth Facility (PRGF) van het IMF. Als gevolg van een sterk toenemende vraag naar IMF-ondersteuning uit lage inkomenslanden heeft de PRGF extra fondsen nodig. De implicaties van eventueel gebruik van bijzondere trekkingsrechten ten behoeve van de PRGF moeten nog nader worden onderzocht.

31

Wat zijn de criteria om Nederlandse consulaten in het buitenland te sluiten vanwege nieuwe paspoortapparatuur? Kunt u aangeven om welke consulaten het per land gaat? Gaat het bij de criteria tot sluiting van een consulaat of paspoortuitgifte om het aantal Nederlanders in de omgeving van een consulaat? Maakt het verschil of dat individuele burgers dan wel bedrijven zijn? Gaat u daarbij uit van een bepaalde maximumafstand? Kunt u dat zo nauwkeurig mogelijk aangeven?

Naast alle ambassades en beroepsconsulaten is een aantal honoraire consulaten geselecteerd en uitgerust met biometrische apparatuur zodat zij kunnen doorgaan met de behandeling van paspoortaanvragen. Van sluiting (zoals onlangs ten onrechte werd gesuggereerd in de media) is geen sprake. Wel zal het kostenaspect nader bezien worden tegen de achtergrond van de heroverweging van de Rijksfinanciën die thans plaatsheeft, en waar de kosten van het netwerk van Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland en de daardoor geleverde diensten deel van uitmaakt.

32

Kunt u voor uw departement aangeven hoe hoog de kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven zijn? Kunt u deze uitgaven uitsplitsen?

Het departement geeft sinds 2006 (eerste uitgebreide registratie onderzoeksuitgaven), gemiddeld € 105 miljoen aan kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven uit. Het betreft hier onderzoek dat zowel beleid ondersteunt (departement, in ontwikkelingslanden en internationaal) als bijdraagt aan technologische en sociale innovatie in ontwikkelingslanden. Circa 25% van de onderzoeksuitgaven is gericht op kennis- en innovatiecapaciteit.

Het werk van Buitenlandse Zaken is kennisintensief en karakteriseert zich door een grote verscheidenheid van onderzoeks- en kennisvragen. De aard en opzet van het onderzoek dat door BZ gefinancierd wordt is niet onder één noemer te brengen en zeer verscheiden van aard.

Desalniettemin is bij benadering onderstaande thematische uitsplitsing mogelijk:

Onderwijs€ 4.2 mln
Gezondheidszorg€ 36 mln
Reproductieve Gezondheidszorg/Aids/gender€ 12.4 mln
Landbouw€ 11 mln
Water€ 2.5 mln
Milieu€ 7.3 mln
Bosbeheer€ 7.2 mln
Goed bestuur, mensenrechten en conflict€ 1 mln
Handelsbeleid en financiële thema’s€ 11.5 mln
Sectoroverstijgende thema’s€ 18.1 mln
  
Subsidie Atlantische Commissie€ 0.5 mln
Adviesraad Internationale Vraagstukken€ 0.6 mln
Subsidie Instituut Clingendael€ 2.8 mln

33

Heeft u onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor EU-lidstaten om vaker één post te delen waar consulaire dienstverlening aan EU-burgers wordt verricht? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van uw onderzoek, primair met betrekking tot mogelijke financiële consequenties? Zo neen, bent u van plan dit onderzoek te verrichten?

Bij de Europese Commissie en de EU-Lidstaten is er toenemende aandacht voor meer samenwerking tussen de EU-Lidstaten bij het bieden van consulaire bijstand. Dit geldt tevens voor het delen van ambassadekantoren door EU-Lidstaten, waar consulaire dienstverlening wordt verricht. Nederland heeft oriënterende gesprekken met Duitsland mede in het kader van de bouw van een gezamenlijk ambassadekantoor in Rabat. Ook met Frankrijk zal worden gesproken over meer samenwerking. Samenwerking met EU-Lidstaten wordt ook nagestreefd op andere onderdelen van consulaire dienstverlening. Op het gebied van afgifte van Schengen visa zijn bijvoorbeeld reeds verregaande samenwerkingsafspraken gemaakt met België en in mindere mate met Frankrijk en Duitsland. In het kader van EU-crisiscoördinatie werken de EU-Lidstaten gezamenlijk volgens het «Lead State» concept. Voor landen buiten de EU, waar drie of minder EU-landen diplomatiek zijn vertegenwoordigd, is een Lead State benoemd. In Suriname is Nederland bijvoorbeeld Lead State. De «Lead State» is in geval van crisis, maar ook ten tijde van pre-crisis, verantwoordelijk voor de coördinatie tussen de EU-Lidstaten op de grond en de evacuatie van alle EU-onderdanen als dit noodzakelijk is.

34

Klopt het bericht uit De Telegraaf van 26 september 2009 dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking niet hoeft te bezuinigen? Zo neen, hoe hoog zullen de bezuinigingen op Ontwikkelingssamenwerking zijn, en hoe verhouden deze zich tot de Millenniumdoelstellingen? Worden de aanvankelijke doelstellingen gehaald?

Nee, het bericht in De Telegraaf klopt niet. Het budget voor ontwikkelingssamenwerking is gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNP (Bruto Nationaal Product). Normaliter groeit het BNP en daarmee het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Dit is dan ook het uitgangspunt voor de meerjarige planning van uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking. Door de economische crisis is voor het eerst sinds jaren sprake van een teruglopend BNP.

Wanneer wordt gekeken naar de meerjarige uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking in de begroting van 2010 ten opzichte van de verwachte uitgaven in de begroting van 2009, is sprake van een afname die gemiddeld ruim boven de 10% ligt van de totale verwachte uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking. In de begroting van 2009 werd nog rekening gehouden met een groei van de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking tot EUR 5,8 miljard in 2013: in de begroting 2010 is dit naar beneden bijgesteld tot EUR 4,9 miljard in 2013.

In de nabije toekomst resulteert dit in een budget voor ontwikkelingshulp dat daalt van EUR 5,044 miljard in 2008 naar een budget van naar verwachting EUR 4,689 miljard in 2009 en EUR 4,704 miljard in 2010.

De internationale inspanningen om de millenniumdoelen in 2015 te bereiken, worden door de financieel-economische crisis extra op de proef gesteld. En dat terwijl de armste landen hard geraakt worden door deze crisis. Het komt er nu op aan om onverminderd vast te houden aan de prioriteiten uit de beleidsbrief «Een zaak van Iedereen» die gebaseerd zijn op het wegwerken van de grootste achterstanden bij het bereiken van de millenniumdoelen: veiligheid en ontwikkeling; groei en verdeling; gender/srgr, duurzaamheid, klimaat en energie. Ik heb er daarom voor gekozen deze thema’s bij de bezuinigingen zoveel mogelijk te ontzien.

35

Wat zijn de voorziene kosten wereldwijd per iedere individuele ambassadepost in 2010, 2011, 2012 uitgesplitst naar personeel, ambtelijk personeel, vergoedingen, lokaal personeel en materieel?

Kern van het Nederlands postennet is een verzameling van ongeveer 160 Ambassades en Consulaten Generaal. Voor de jaren 2010–2012 zijn op artikel 11 de volgende uitgaven opgenomen. Deze bedragen hebben betrekking op de apparaatsuitgaven van zowel het departement in Den Haag als het postennet, exclusief de uitgaven voor vakattachés.

2010: EUR 745 649 000.

2011: EUR 730 770 000.

2012: EUR 683 715 000.

Voor een onderverdeling naar personeel, ambtelijk personeel, vergoedingen, lokaal personeel en materieel verwijs ik u naar pagina 139 van de begroting.

36

Houdt het kabinet vast aan de lijn die tezamen met de Kamer is uitgezet en waarbij een duidelijke grens is getrokken wat betreft de uitbreiding van de EU (dus geen lidmaatschap voor landen als Wit-Rusland, Oekraïne etc)? Mogen we er vanuit gaan dat bij deze landen geen sprake is van een EU-perspectief?

Ja, het kabinet houdt vast aan die lijn. Ik verwijs u ook naar de notitie inzake de relaties van de Europese Unie met haar buren van 1 juli 2008, kamerstuk 31 202 nr. 29 en de brief van de regering inzake de brede betrekkingen met de oostelijke buurlanden van 13 maart 2009, kamerstuk 31 202 nr. 31.

37

Op welke manier is de internationale samenwerking met Australië, Nieuw-Zeeland en Indonesië heel vruchtbaar gebleken? Hoe bent u gekomen tot specifiek deze landen? Op welke manier zal de samenwerking verder worden ingevuld?

De bilaterale relaties met zowel Australië als Nieuw-Zeeland zijn uitstekend en kennen een lange historie. Beide landen herbergen sinds de jaren zestig grote aantallen Nederlandse emigranten, de handelsbetrekkingen zijn intensief en de samenwerking op het gebied van cultureel erfgoed is vruchtbaar.

De afgelopen jaren heeft de relatie met Australië aan intensiteit gewonnen door de samenwerking in Afghanistan, de viering van 400-jaar betrekkingen in 2006 en, mede in dat kader, een toenemend aantal bezoeken over en weer. Tijdens zijn bezoek aan Australië in januari jl. sprak minister Verhagen met zijn Australische collega’s van Buitenlandse Zaken en Defensie over diverse vormen van samenwerking in Afghanistan. Maar op tal van andere terreinen vindt al een intensivering van de samenwerking plaats, zoals op het gebied van duurzaamheid en klimaat of op het gebied van water omdat de EVD Australië onlangs heeft aangemerkt als prioriteitsland op dit gebied. De bilaterale relatie tussen Nederland en Nieuw-Zeeland is eveneens uitstekend te noemen en intensiveert de laatste jaren, in het bijzonder op het gebied van onderzoek, onderwijs, wetenschap en cultuur. Zo is er goede samenwerking tussen Massey University en Wageningen op het gebied van voeding. Dit jaar heeft de Nieuw-Zeelandse universiteit een voedingsinnovatie centrum geopend, een idee gebaseerd op de Food Valley in Wageningen, en wellicht een opstap naar nog meer samenwerking. In Afghanistan werken Nederland en Nieuw-Zeeland vanuit een gezamenlijke focus op ontwikkeling en het brengen van veiligheid, vooral samen bij de trainingen van lokale politie en de gezondheidszorg.

In het geval van Indonesië is de politieke en morele aanvaarding van de Indonesische onafhankelijkheidsdatum in 2005 het begin geweest van een uitbreiding en intensivering van de bilaterale relatie. Deze samenwerking op vele beleidsterreinen is vervat in een Comprehensive Partnership dat naar verwachting in 2010 wordt getekend, en omvat ook betrokkenheid van andere ministeries. De nadruk zal in de komende jaren steeds meer komen te liggen op terreinen aanpalend aan ontwikkelingssamenwerking, zoals samenwerking op politiek, economisch en cultureel terrein, maar betreft ook de bestrijding van effecten van klimaatverandering en veiligheid. Deze samenwerking vindt niet alleen van overheid tot overheid plaats, maar ook via het bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen. Concrete samenwerkingsterreinen betreffen bijvoorbeeld klimaatverandering met betrokkenheid van het KNMI, Deltares en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, waarbij deze verwante Indonesische instituten assisteren bij het analyseren van klimaatveranderingen en de vertaling naar beheersbeslissingen. In de drinkwatersector werken Nederlandse en Indonesische drinkwaterbedrijven samen om meer mensen aangesloten te krijgen op watervoorzieningen en te zorgen dat er schoner water wordt geleverd. Een ander voorbeeld van samenwerking is op justitieel terrein waar het gaat om onder andere corruptiebestrijding en opleiding van de politie, met betrokkenheid van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken. Naast de bilaterale samenwerking zal er waar mogelijk ook gezocht worden naar samenwerking en beleidsafstemming in internationale fora zoals de G-20 en in het traject naar de Klimaattop in Kopenhagen. Ook is Nederland actief betrokken bij Indonesische inspanningen om het democratiseringsproces in de regio te bevorderen via het Bali Democracy Forum, dat in december 2009 voor de tweede keer wordt gehouden. In EU-verband heeft Nederland zich actief ingezet voor de totstandkoming van een Partnerschap Samenwerkingsovereenkomst (PSO), die naar verwachting op 9 november getekend zal worden. Hiermee worden ook de banden tussen de EU en Indonesië verder aangehaald, ook waar het gaat om het voeren van een mensenrechtendialoog. Nederland vervult hierbij voor Indonesië de rol van Gateway to Europe en zal binnen EU-kader actief blijven inzetten op nauwere samenwerking. Tijdens het recente bezoek van de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland is in alle openheid van gedachten gewisseld en zijn afspraken gemaakt over o.a. de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen, de G20 en democratie en mensenrechten.

38

Voor welke resultaten van de Doha Ronde zal Nederland zich specifiek inzetten, als het gaat om het versterken van de positie van ontwikkelingslanden? Behelst de genoemde inzet voor een «level playing field» ook dat Nederland zich sterk maakt voor een gedifferentieerde behandeling van OS landen («special and differential treatment»)?

Zoals aangegeven bij operationele doelstelling 4.1 zal Nederland zich specifiek ervoor inzetten dat ontwikkelingslanden bij afronding van de WTO-Doha ronde voldoende beleidsruimte krijgen om hun economische ontwikkeling ter hand te nemen door voortgang op het gebied van:

landbouw in alle drie pilaren van de ronde; afbouw van exportsteun, vermindering van handelsverstorende binnenlandse steun en verruiming van markttoegang met specifieke resultaten voor katoen en disciplinering van gebonden voedselhulp.

industrieproducten door ambitieuze verruiming van de markttoegang voor producten uit ontwikkelingslanden in rijke landen en een evenwichtige marktopening in ontwikkelingslanden.

handelsfacilitatie met garanties voor financiële steun aan ontwikkelingslanden die investeren in verbetering van de afhandeling van hun grensverkeer.

volledig vrije markttoegang voor alle producten van de minst ontwikkelde landen (MOLs) tot alle OESO-landen en rijkere ontwikkelingslanden.

Naast de bijzondere behandeling van ontwikkelingslanden zoals bovenomschreven, dient als onderdeel van de Doha-ronde ook werk te worden gemaakt van «special and differential treatment» van OS-landen door aanpassing waar nodig van WTO-regels, waardoor flexibiliteit ontstaat om tegemoet te komen aan speciale behoeften en omstandigheden van ontwikkelingslanden.

De Nederlandse inzet voor het transparanter en simpeler maken van de EU preferentiële regels van oorsprong, cruciaal voor de markttoegang en het level playing field van ontwikkelingslanden, is erop gericht dat ontwikkelingslanden zo effectief mogelijk gebruik kunnen maken van de preferentiële handelsarrangementen van de EU die voor hen zijn bestemd. Hierbij dient het bevorderen van duurzame werkgelegenheid voorop te staan.

39

Waarom spreekt u in deze begroting niet langer over na te streven effectief multilateralisme? Waarin verschilt effectief multilateralisme van een goede internationale architectuur?

Voor effectief multilateralisme is een goede internationale architectuur noodzakelijk. Nederland zet zich derhalve in voor beide, zoals ook is uiteengezet in de notitie «Samenwerken aan mondiale uitdagingen: Nederland en multilaterale ontwikkelingssamenwerking», die in april jl. is uitgekomen. Met de internationale architectuur wordt bedoeld de wijze waarop het multilaterale stelstel is georganiseerd. Deze is zoals bekend niet op alle terreinen effectief; er is onder meer sprake van fragmentatie en duplicatie, en in sommige gevallen van een gebrek aan legitimiteit.

Dit geldt ook voor internationale financiële instellingen (IFI’s). Fragmentatie en duplicatie doet zich zowel voor binnen IFI’s als tussen IFI’s onderling. Zo hebben alle IFI’s naast een zachte leningenloket ook een groot aantal trustfondsen in beheer, met soms overlappende doelstellingen. Bij de Wereldbank is dat aantal te ver opgelopen, en ontbreekt soms ook binnen de Bank het overzicht. Nederland streeft er als grote donor naar alle relevante trustfondsen bij elkaar te brengen onder de paraplu van één partnerschapsprogramma met de Wereldbank (het Bank Netherlands Partnership Programme), dat direct aansluit bij de prioriteiten van mijn beleid én dat van de Wereldbank. Met deze bundeling moet de agenda van IDA versterkt kunnen worden, in plaats van dat we het beleid van de Bank ondergraven. Uiteindelijk moeten de beslissingen over de invulling van programma’s en investeringen vooral op landenniveau genomen worden, met ownership voor het ontvangende land. Alleen op die wijze kan de legitimiteit van de IFI’s vergroot worden.

Ten slotte verwijs ik naar mijn beleidsnotitie van april jl., «Samen werken aan mondiale uitdagingen: Nederland en multilaterale ontwikkelingssamenwerking», waarin acht speerpunten worden geïdentificeerd waar Nederland zich sterk voor zal maken, met als doel de multilaterale organisaties effectiever en efficiënter te maken op ontwikkelingsterrein.

40

Wat is uw oordeel over mogelijke plannen van Rusland, China en Arabische Golfstaten om de USD te vervangen door goud en andere munten dan de USD als betaalmiddel voor olie? (The Independent, 6 oktober 2009, http://www.independent.co.uk/news/business/news/the-demise-of-the-dollar-1798175.html, Robert Fisk, «The demise of the dollar») Acht u dit in het belang van een goede internationale architectuur? Indien neen, wat is uw tegenvoorstel?

Het artikel van de journalist Fisk waarnaar wordt verwezen is mij bekend. In dit artikel wordt vermeld dat enkele landen overwegen om olietransacties niet meer in Amerikaanse dollars uit te voeren. In plaats daarvan geven deze landen de voorkeur aan een «mandje» van goud en valuta’s (de Japanse yen, de Chinese yuan, de euro en een nieuwe valuta van de Golfstaten). In dit artikel zijn de plannen verder echter niet concreet uitgewerkt en ook hebben wij geen officiële informatie van de desbetreffende landen ontvangen. Om deze redenen kan ik ook nog geen oordeel over deze plannen geven.

Het artikel van Robert Fisk is mij bekend, maar aangezien ik alsmede het feit dat Nederland niet over informatie heb van genoemde landen over deze vermeende plannen beschik, biedt het als zodanig onvoldoende basis voor oordeelsvorming. Dit artikel is overigens niet de eerste keer dat de rol van de dollar ter discussie wordt gesteld. Momenteel vindt er een internationale discussie plaats over de rol van de dollar in het huidige financiële systeem, in het kader van macro-economische onevenwichtigheden. In algemene zin kan wel gesteld worden dat indien sprake is van veranderende economische verhoudingen in de wereld, het op de lange termijn een logische consequentie is dat deze veranderende verhoudingen ook doorwerken in het internationale financiële systeem. Het is echter in het belang van de economische wereldorde dat veranderingen ten aanzien van de status quo transparant en gradueel tot stand komen.

41

Kunt U enkele concrete voorbeelden geven waarop U de beleidscoherentie heeft versterkt en wil versterken?

In samenwerking met andere departementen worden voor actuele beleidsthema’s coherentieprojecten opgezet die bijdragen aan een zodanige vormgeving van multilaterale, Europese of nationale regelingen dat ontwikkelingslanden daarvan optimaal kunnen profiteren. In de Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie die in 2008 naar uw Kamer werd gezonden zijn talrijke voorbeelden opgenomen van dergelijke coherentieprojecten die in de afgelopen jaren zijn ondernomen, zoals de Nederlandse inzet voor evenwichtige handelsafspraken in de Economic Partnership Agreements, de verdere hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en de uitvoering van een beleid gericht op migratie en ontwikkeling. Mede als gevolg van die inzet zijn er op al die terreinen ook concrete verbeteringen ten gunste van ontwikkelingslanden tot stand gekomen. Voorbeelden zijn de tariefvrije markttoegang in combinatie met gunstiger oorsprongsregels voor Afrikaanse landen en het aanzienlijk terugbrengen van de productiegerelateerde subsidies op landbouwproducten van de EU. Vaak is het resultaat dat voorkomen is dat nieuwe regulering de beleidsvrijheid van ontwikkelingslanden onnodig inperkt. Op dit moment is veel aandacht gericht op het klimaatbeleid, waarbij in Kopenhagen wordt gestreefd naar afspraken die recht doen aan de specifieke omstandigheden van ontwikkelingslanden. In de memorie van toelichting wordt daarnaast gewezen op enkele nieuwe projecten op terreinen zoals belastingontduiking, intellectueel eigendom, medicijnen en voedselveiligheidsstandaarden. Een ander voorbeeld is het project visserij dat is gericht op duurzame visserij door de belangen van ontwikkelingslanden voldoende te borgen in het groenboek hervorming visserijbeleid van de EU en het streven naar disciplinering van visserijsubsidies in de WTO.

42

Aan welke concrete acties moet gedacht worden bij «belastinginning door en kapitaalvlucht uit ontwikkelingslanden»? Doelt u hierbij ook op grootschalige belastingvrijstellingen en belastingontduiking door westerse bedrijven?

Het gaat om acties die ontwikkelinglanden in staat stellen om hogere belastingopbrengsten te genereren. Allereerst door de capaciteit van die landen op het gebied van belastingwetgeving,heffing en -inning te versterken en te assisteren bij verbetering van nationale belastingsstelsels. Daarnaast door regionale samenwerkingsverbanden te ondersteunen, zoals het African Tax Administration Forum. Hierdoor ontstaat uitwisseling van kennis en ervaringen en staan ontwikkelingslanden gezamenlijk sterker in internationale onderhandelingen over belastingzaken. Belastingvrijstellingen spelen in deze afwegingen een rol, maar zijn primair de verantwoordelijkheid van de betrokken landen. Bij het tegengaan van belastingontduiking en kapitaalvlucht kan juist internationale samenwerking een grote rol spelen. Dat geldt zeker ook voor de belastingafdracht van buitenlandse ondernemingen die voor veel van de armste landen een belangrijk deel van de belastinginkomsten betekent. Wegsluizen van winsten naar belastingparadijzen kan voor die landen ernstige gevolgen hebben. Kern van de internationale afspraken die wij nastreven is dat er grotere transparantie tot stand komt. Nederland verleent steun aan initiatieven om illegale middelen op te sporen en terug te sluizen naar ontwikkelingslanden, de zogenaamde asset recovery. Op het terrein van afspraken over informatie-uitwisseling over belastingen is recentelijk veel vooruitgang geboekt binnen de OESO-kader en de G20. Zaak is die vooruitgang ook ten goede te laten komen aan de armste landen. Mede op Nederlands initiatief zullen de commissies voor ontwikkelingssamenwerking en fiscale zaken van de OESO zich daarover binnenkort gezamenlijk buigen. Samen met het ministerie van Financiën werk ik momenteel aan verdere concretisering van de inzet op het terrein van «Belastingen en OS», als onderdeel van mijn moderniseringsagenda. Die inzet zal in het licht van het bovenstaande uitgaan van een integrale aanpak van zowel vergroting van de capaciteit voor belastingheffing in ontwikkelingslanden als het tegengaan van belastingontduiking door internationale constructies.

43

Kunt u aangeven wat concreet moet worden verstaan onder «Ontwikkelingssamenwerking 2.0»? Slaat deze term op het gehele ODA-budget? Vanwaar deze term?

De term «ontwikkelingssamenwerking 2.0» verwijst naar het moderne ontwikkelingsbeleid zoals dat sinds het aantreden van deze minister van Ontwikkelingssamenwerking is vormgegeven. Als zodanig slaat de term op het gehele ODA-budget. Kern van het nieuwe beleid is het maximaliseren van de effectiviteit van onze inspanningen om zo mondiale problemen effectiever aan te pakken. Dit doen we onder andere door samenwerking met allerhande partners, zowel binnen het ontwikkelingsveld als daarbuiten, te zoeken en te stimuleren. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de publiek-private partnerschappen die in het kader van de Schoklandakkoorden worden gesloten met multinationals, aan de samenwerking die is gezocht met andere departementen, maar ook aan de consortia in het particuliere kanaal.

44

Welke consequenties worden door de regering verbonden aan het onvoldoende aanpakken van corruptie in ontwikkelingslanden? Welke score moet bijvoorbeeld door een ontwikkelingsland worden gehaald op de lijst van Transparency International om in aanmerking te komen voor begrotingssteun?

Het terugdringen van corruptie in ontwikkelingslanden, in het bijzonder in de partnerlanden, is een belangrijke prioriteit van mijn beleid. Daartoe steun ik onder meer organisaties die corruptie bestrijden, zoals Transparency International, Global Witness en Revenue Watch. Ook heeft Nederland zich van begin af aan ingespannen voor de ratificatie en implementatie van het VN Verdrag tegen Corruptie (UNCAC).Verder is Nederland in het kader van de OECD/DAC actief in het Anti Corruptie Task Team, dat producten ontwikkelt voor een effectievere corruptiebestrijding.

Positieve, maar ook negatieve ontwikkelingen in partnerlanden op het vlak van corruptie hebben gevolgen voor de wijze waarop Nederland opereert in deze landen. Als er sprake is van corruptie op uitgebreide schaal, dan breng ik dit aan de orde op politiek niveau. Dit past in mijn visie op het bedrijven van politieke ontwikkelingssamenwerking. Als vastgesteld dat onvoldoende maatregelen worden getroffen om de corruptie te bestrijden, dan kan dit gevolgen hebben voor de aard en omvang van de Nederlandse steun, zoals het al dan niet verlenen van begrotingssteun.

In mijn recente brief (kamerstuk 29 237, nr. 101, d.d. 3 juli 2009), naar aanleiding van de motie Ferrier over begrotingssteun, heb ik u geïnformeerd over het verlenen van begrotingssteun en de daaraan gekoppelde afspraken. Voor ieder partnerland wordt een track record opgesteld, waarin de kwaliteit van het beleid en van het bestuur wordt beoordeeld. De bestrijding van corruptie is daar een belangrijk onderdeel van. De beoordeling in het track record bepaalt in belangrijke mate de wijze waarop de hulp aan het partnerland ter beschikking wordt gesteld. Ik zet algemene begrotingssteun alleen in die landen in, waar ik tot een positief oordeel kom. In de besluitvorming neem ik expliciet politieke, beleidsmatige en financiële risico’s, maar ook kansen mee. Ook bij de uitvoering wordt voortdurend gewerkt aan vermindering van de risico’s voor corruptie, onder andere door een duidelijke politieke dialoog met de ontvangende overheid. In de beleidsdialoog worden corruptierisico’s besproken en afspraken gemaakt met de partnerlanden over indicatoren om de voortgang bij het bestrijden van corruptie meten. In gevallen van corruptie waar mogelijk Nederlandse gelden bij betrokken zijn, wordt direct actie ondernomen samen met andere betrokken donoren.

Een corruptie-incident is niet automatisch bewijs van slecht bestuur maar het uitblijven van passende maatregelen wel. Ik voer hier een zero tolerance beleid: waar de politieke wil ontbreekt om corruptie aan te pakken en het risico bestaat van misbruik van Nederlandse gelden volgen maatregelen.

De positie van een partnerland op de Corruption Perception Index (CPI) van Transparency International speelt bij de bepaling of een land zich wel of niet kwalificeert voor begrotingssteun geen doorslaggevende rol. De CPI baseert zich namelijk op de perceptie, en daarmee dus niet op feitelijke gevallen van corruptie. De CPI is hierdoor geen geschikt instrument voor het bepalen van hulpmodaliteiten en landenallocaties, zoals ook door Transparency International zelf wordt onderschreven. De score van een partnerland op de CPI wordt daarom, naast andere indicatoren, uitsluitend meegenomen als referentiepunt in de beoordeling van de feitelijke corruptiesituatie in een partnerland bij het opstellen van het track record.

Een overzicht van de positie van de Nederlandse partnerlanden op de CPI is te raadplegen op de website van Transparency International, www.transparency.org. Een overzicht van de scores van partnerlanden is in onderstaande tabel opgenomen.

Land

 PositieScore
 200820072006200820072006
Afghanistan1761721.51.8
Albanië851051113.42.92.6
Armenië10999932.93.02.9
Bangladesh1471621562.12.02.0
Benin961181213.12.72.5
Bolivia1021081053.02.92.7
Bosnië-H.9284933.23.32.9
Burkina Faso80105793.52.93.2
Colombia7068593.83.83.9
Egypte115105702.82.93.3
Eritrea126111932.62.82.9
Ethiopië126138922.62.42.5
Georgië6779993.93.42.8
Ghana6764703.93.63.3
Guatemala961111113.12.82.6
Indonesië1261431302.62.32.4
Jemen1411311112.32.52.6
Kaap Verdië47495.14.9
Kenia1471501422.12.12.2
Macedonië72841053.63.32.7
Mali96118993.12.72.8
Moldavië109111792.92.83.2
Mongolië10299993.03.02.8
Mozambique126111992.62.82.8
Nicaragua1341231112.52.62.6
Oeganda1261111052.62.82.7
Pakistan1341381422.52.42.2
Palestijnse Autoriteit
Rwanda1021111213.02.82.5
Senegal8571703.43.63.3
Sri Lanka9294843.23.23.1
Suriname7272903.63.53.0
Tanzania10294933.03.22.9
Vietnam1211231112.72.62.6
Zambia1151231112.82.62.6
Zuid-Afrika5443514.95.14.6

45

Op welke wijze is uitvoering gegeven aan uw toezegging tijdens de begrotingsbehandeling 2009 om inzichtelijk te maken in hoeverre uw beleid ten goede komt aan mensen met een handicap (Handelingen 13 november 2008, p. 24–1974)? Hoe geeft u uitvoering aan uw toezegging (TK 31 250, nr. 45 p. 1) om u, in het kader van het HIV/AIDS en SRGR beleid, speciaal in te zetten voor mensen met een handicap?

Nederland verleent via het medefinancieringsstelsel (MFS) directe ondersteuning aan de activiteiten van de stichting Liliane Fonds. De stichting spant zich in om de situatie en positie van gehandicapte kinderen in ontwikkelingslanden te verbeteren. De Stichting Liliane Fonds ontvangt over de periode 2007–2010 een totale MFS bijdrage van EUR 8 miljoen. HEARD, (de health and Economics and HIV/Aids Research Division, University of Kwazulu Natal) dat mede wordt gefinancierd vanuit ons Regionale HIV/Aids en SRGR programma voor Zuidelijk Afrika, heeft onlangs de focus op gehandicapten geïntegreerd in haar Afrikaanse Leiderschapsprogramma. HEARD zet in op onderzoek met betrekking tot gehandicapten en HIV/Aids en de verspreiding van de resultaten. HEARD doet verder aan actieve pleitbezorging voor integratie van gehandicapten binnen de HIV/Aids respons in Zuidelijk Afrika.

Het meten van de effecten van het Nederlands inclusieve beleid vereist een goed data- en informatiesysteem in ontwikkelingslanden. In veel landen is dit zwak ontwikkeld. Data met betrekking tot mensen met een handicap ontbreken veelal geheel. Dit probleem is breed gesignaleerd door donoren en initiatieven om dit te adresseren vinden momenteel in multilateraal verband plaats. Nederland sluit zich hierbij aan en ondersteunt deze initiatieven.

Zo is in VN verband een resolutie voor de IIIeCIE in voorbereiding die de UN verzoekt richtlijnen op te stellen voor de verzameling en analyse van disability-sensitive statistics gerelateerd aan de MDGs en landen hierbij te ondersteunen. UNICEF werkt aan de verbetering van de verzameling van nationale data over kinderen met een handicap. Verder is binnen het Nederlands partnerschapprogramma met de Wereld Bank een studie gedaan in enkele Aziatische landen te weten Indonesie, Cambodja, Vietnam en Mongolie naar de grootte van de groep kinderen met een handicap, zij maken een groot deel uit van de 10 tot 15% kinderen , die in de betreffende landen nog niet naar school gaan. De uitkomsten van deze studies bieden de Ministeries van Onderwijs de kennis om data over kinderen met een handicap in de statistieken voor het onderwijs op te nemen en programma’s ten behoeve van deze doelgroep te monitoren.

In april van dit jaar heeft UNAIDS samen met de WHO en het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten een beleidsnota uitgegeven met richtlijnen voor de participatie van mensen met een handicap in de strijd tegen aids. Deze nota bevat aanwijzingen voor de aanpassing van preventieve en curatieve zorg aan de uiteenlopende behoeften van mensen met een handicap en voor het waarborgen van gelijke toegang tot zorg.

Deze nota is een gezaghebbend instrument waarmee Nederland de rechten en behoeften van mensen met een handicap naar voren zal brengen in beleidsdialoog met VN organisaties die belast zijn met HIV/AIDS en SRGR, met de landen waarmee wij op dat gebied samenwerken en met onze partnerorganisaties.

46

Waarom was Nederland niet aanwezig bij het Global Cliniton Initiative over voedselzekerheid eind september jl. in New York?

Tijdens de ministeriële week van de 64e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vond op 26 september een «side event» plaats over «Partnering for Food Security», georganiseerd door Secretary of State Hillary Clinton en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Nederland was vertegenwoordigd door premier Balkenende en de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties.

47

Welke maatregelen zult u voorstellen om tot een effectievere Mensenrechtenraad te komen?

De evaluatie over het functioneren van de Mensenrechtenraad, waarin reeds bij de oprichting ervan was voorzien, zal naar verwachting begin volgend jaar van start gaan. Nederland voert momenteel gesprekken met diverse partners met het oog op het bepalen van de inzet. Tegen die tijd Voorafgaand aan die discussies zal ik mijn inzet in de discussie met Uw Kamer delen.

Bij het bepalen van deze inzet is het van belang dat een goede analyse wordt gemaakt van het functioneren van de Raad en in wordt gegaan op de vraag welke verbeteringen kunnen worden doorgevoerd zonder aanpassing van de institutionele inrichting en welke verbeteringen tot stand dienen te worden gebracht door institutionele aanpassingen. Daarnaast zal er ook aandacht zijn voor de instrumenten van de Raad waar Nederland positief over is en die verder versterkt moeten worden.

48

In welke partnerlanden zal in 2010 steun worden gegeven aan de publieke infrastructuur? Kan een overzicht worden gegeven van de betreffende landen en van de publieke infrastructuur die er zal worden gesteund? Om welke bedragen gaat het daarbij?

Het verbeteren van de beschikbaarheid van en toegang tot publieke infrastructuur is een centraal element binnen de beleidsprioriteit Groei en verdeling. Nederlandse steun aan publieke infrastructuur in ontwikkelingslanden vindt plaats via de thematische programma’s, zoals de ontwikkeling van de private sector, gezondheidszorg, (beroeps)onderwijs, milieu en water waaronder duurzaam waterbeheer en hernieuwbare energie. Bijlage 4b van de HGIS-nota 2010 geeft een thematisch ingedeeld overzicht van de geplande uitgaven per partnerland. De investeringen in publieke infrastructuur zijn integraal onderdeel van deze thematische uitgaven en zijn niet apart in kaart gebracht. Zo wordt in Mozambique vanuit het budget voor duurzaam waterbeheer bijgedragen aan de drinkwatervoorziening van Chimoio en wordt in Indonesië bijgedragen aan het schoonmaken van het drainage systeem van Jakarta. De verwachte uitgaven in 2010 op het thema integraal waterbeheer bedragen EUR 24 miljoen, die voor water en sanitatie EUR 105 miljoen en voor hernieuwbare energie wordt gerekend op EUR 71 miljoen uitgaven in partnerlanden.

De Nederlandse ODA-uitgaven voor publieke infrastructuur die gerealiseerd worden via het multilaterale kanaal en via het particuliere kanaal zijn evenmin apart in kaart gebracht. Een aanzienlijk deel van de uitgaven voor Natuur, Milieu en Water (zie bijlage 5 van de HGIS-nota 2010) betreft steun aan publieke infrastructuur. Zo wordt via IFC ondersteuning verleend aan de private sector op het gebied van hernieuwbare energie. In Cambodja betreft dit biogas, in Djibouti geothermale energie, in Kaap Verdië windenergie en in Nicaragua hydropower. Ook via de Wereldbank wordt aan diverse programma’s bijgedragen, waaronder het Asia Sustainable and Alternative Energy (ASTAE) Fund, dat Aziatische ontwikkelingslanden ondersteunt bij de ontwikkeling van duurzame en hernieuwbare energiebronnen. Op het terrein van drinkwater en sanitatie wordt in een groot aantal landen van Zuid- en Oost-Afrika (o.a. Zambia, Mozambique, Rwanda, Malawi, Kenia, Ethiopië en de Comoren) samengewerkt met Unicef.

De ORET/ORIO-faciliteit richt zich specifiek op publieke infrastructuur. In 2010 gaat het om een vijftigtal projecten in ruim twintig ontwikkelingslanden met verwachte uitgaven rond EUR 150 miljoen. Dit betreft een groot aantal drinkwaterprojecten en investeringen in medische voorzieningen, maar ook zaken als wegenbouw, havenverbetering, het opzetten van industriële zones, en (openbaar) vervoer systemen.

49

Kunt u aangeven wat de doelstelling is van de afslanking van het ministerie van Buitenlandse Zaken en op welke wijze u gaat samenwerken met andere ministeries? Op welke termijn denkt u zowel uw kwantitatieve als kwalitatieve doelstelling te bereiken?

Ja, het doel van de afslanking van het ministerie van Buitenlandse Zaken is, evenals de FTE reducties op andere departementen, opgenomen in het coalitieakkoord en is samen te vatten onder de titel «kleiner en beter».

Als coördinerend ministerie werkt Buitenlandse Zaken nauw samen met alle andere departementen. Specifiek is in de taakstellingsagenda van het Departement «Samenwerking op de internationale functie» als een belangrijk speerpunt benoemd. Daarbij wordt gekeken naar verbeterpunten in de Haagse coördinatie en de werkwijze (van attachés en diplomaten) op de posten.

De kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen van de taakstelling worden in 2011 behaald.

50

Wanneer vindt Nederland het akkoord van Kopenhagen succesvol genoeg om de reductiedoelstelling voor de uitstoot van broeikasgassen te verhogen tot 30% in 2020?

Met het aannemen van het klimaat- en energiepakket heeft de EU ambitieuze bindende reductiedoelen op zich genomen: unilateraal 20% reductie van uitstoot in 2020 t.o.v. 1990, en 30% reductie in het kader van een evenwichtig Kopenhagenakkoord met vergelijkbare inspanningen van ontwikkelde landen en adequate bijdragen van (gevorderde) ontwikkelingslanden.

In de milieuraad van maart jl. zijn de volgende criteria gesteld voor de vergelijkbaarheid van inspanningen van ontwikkelde landen: inkomen, potentieel voor emissiereducties, eigen vroege acties voor reducties, demografische ontwikkeling in samenhang met totale emissies. Voor ontwikkelingslanden beoogt de EU dat deze landen als groep, in het bijzonder de meer gevorderde, hun emissiegroei reduceren met 15–30% t.o.v. het «business as usual» scenario. Maar er kan niet worden verwacht dat dit als verplichting wordt vastgelegd.

Het finale besluit van de EU over haar reductiedoelstelling zal grotendeels een politieke inschatting in Kopenhagen zijn. De inzet van Kopenhagen is niet alleen vergelijkbare inspanningen waarmee we de 2 graden binnen bereik houden. De interpretatie van «vergelijkbaar» en «adequaat» zal een politieke inschatting zijn, die uiteindelijk in samenhang met het hele onderhandelingspakket en in het perspectief van de 2 gradendoelstelling zal moet worden beoordeeld. Nationaal hebben wij al een doelstelling van 30% afgesproken. Daarom is het in ons belang dat er een alomvattend akkoord komt op basis waarvan ook de EU over gaat naar 30%.

51

Kunt u een transparant overzicht te geven van de uitgaven op adaptatie en mitigatie per departement, zoals ook genoemd in de bijlage op p 214 van VROM? («welke ministeries (in elk geval VROM en OS) welke bedragen uitgeven c.q. begroten aan klimaatadaptatie en -mitigatie»)

De gevraagde informatie is op 16 februari 2009 per brief door de ministers van VROM en voor Ontwikkelingssamenwerking aan de Kamer aangeboden (kamerstuk 31 793 nr 6).

52

Houdt Nederland Italië een spiegel voor waar het gaat om de persvrijheid? Welke actie onderneemt de Nederlandse regering in dat opzicht?

Binnen de mensenrechtenstrategie van de regering zijn vrije media een belangrijk aandachtsgebied. Vrije media zijn onmisbaar om het recht op vrijheid van meningsuiting te realiseren. Nederland volgt de ontwikkelingen op het gebied van persvrijheid in andere landen, waaronder in Italië, dan ook nauwgezet. In de (regelmatige) bilaterale contacten komt dit vanzelfsprekend aan de orde. Ook multilaterale gremia waar zowel Nederland als Italië deel vanuit maken hebben hun zorgen geuit over de persvrijheid in Italië. Zo is met name de OVSE kritisch over een Italiaans wetsvoorstel dat verslaggeving over rechtszaken bemoeilijkt; daarbij is zij van mening dat de Italiaanse mediawet onvoldoende in staat is een pluriform TV-bestel te garanderen.

53

Wat is het Nederlandse standpunt met betrekking tot het voorkomen van «resource nationalism»?

Resource nationalism wordt het beste voorkomen door duidelijk te maken wat de voordelen zijn van de internationale markt en het binnenhalen van buitenlandse investeringen en kennis.

Het is begrijpelijk dat landen die in bezit zijn van grote hoeveelheden fossiele brandstoffen daar zelf zoveel mogelijk profijt van willen hebben. Door het toelaten van buitenlandse bedrijven en moderne exploratie technieken, waarover vele landen zelf niet beschikken, kan de productie van olie en gasvelden vergroot worden, hetgeen zowel in het belang is van de productiestaten als ook positief voor de wereldmarkt.

54

Kunt u aangeven hoe handelsbelangen en het veiligstellen van energiezekerheid in de EU zich verhouden tot de visie op stabilisering in fragiele staten, waar steeds meer energiebronnen (onder meer olie, uranium) worden gevonden (Sudan, DRC, Nigeria), alsook op een anti-corruptieagenda?

Het EU beleid is gericht op diversificatie van de energievoorziening en aldus op beperking van de afhankelijkheid van fragiele staten. De EU streeft daarbij naar consistentie met brede doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands beleid, zoals conflictresolutie en preventie, non-proliferatie en bevordering van de mensenrechten. Daarnaast geldt een anti-corruptie agenda die o.a. vorm krijgt in het «Africa-EU Energy Partnership». Dit partnerschap beoogt een dialoog tussen Afrika en de EU over duurzame exploitatie van hulpbronnen, transparantie van energiemarkten en bevordering van goed bestuur. De Europese Commissie en een aantal lidstaten ondersteunen voorts het werk van de «Extractive Industries Transparency Initiative» (EITI). Dit initiatief richt zich op transparantie in geldstromen die voortkomen uit grondstoffenwinning. Hierbij wordt verwezen naar de antwoorden op vragen 55 en 59.

55

Tot welke successen heeft het Nederlandse accent op kwesties zoals kinderarbeid en illegale grondstoffenexport tot nog toe geleid in het externe beleid van de EU en om welke accenten gaat het concreet?

Nederland zet in op de versterking van het externe EU beleid op het terrein van de bescherming en bevordering van mensenrechten. Het bevorderen van kinderrechten in het externe beleid van de EU is hiervan een goed voorbeeld, waarbij Nederland inzet op het hele scala van EU-instrumenten (politiek, dialogen, handel, ontwikkelingssamenwerking). Specifiek op het gebied van kinderarbeid, doet de Europese Commissie – op Nederlands initiatief – op verzoek van de Raad (mei 2008) onderzoek naar aanvullende maatregelen ter bestrijding van kinderarbeid, inclusief een verbod op het op de markt brengen van producten gemaakt met de ergste vormen van kinderarbeid. Nederland heeft in contacten met de Commissie gepleit voor een aanpak waarbij alle mogelijke opties worden onderzocht. De resultaten van het onderzoek laten al enige tijd op zich wachten, maar zouden nog door de zittende Commissie moeten worden uitgebracht. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is Nederland van plan hierover een discussie om tot snelle besluitvorming te komen in de RAZEB. Daarnaast zet Nederland erop in dat kinderarbeid consequent terugkomt in de mensenrechtendialogen met derde landen.

Mede op initiatief van Nederland is begin dit jaar de informele Task Force on illegal exploitation of and trade in natural resources in the Great Lakes region ingesteld. Deze Task Force heeft als opdracht om te kijken naar mogelijke acties om de relatie tussen het conflict in Oost-DRC en de zogenaamde illegale grondstoffenhandel te doorbreken. De speciale gezant van de EU voor het Grote Merengebied is voorzitter van deze Task Force.

Ook de handel in illegaal geoogst hout is een voorbeeld van illegale grondstoffenexport. Binnen de EU heeft dit geleid tot FLEGT, Forest Law Enforcement Governance and Trade, het EU actieplan tegen illegaal hout. Doel is te komen tot vrijwillige afspraken tussen houtexporterende landen en de EU. Nederland is hierbij actief betrokken in Maleisië en Ghana. Nederland zet zich binnen de EU in om de toepasselijke wetgeving verder te ontwikkelen Nederland ondersteunt onder meer ook het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI). Dit initiatief richt zich op transparantie in geldstromen die voortkomen uit grondstoffenwinning. Concreet gaat het om het vergelijken – door middel van een audit – van afdrachten van bedrijven aan de overheid en inkomsten van de overheid. Deze bedragen moeten overeenkomen. Als dit niet zo is, dan kan dat een teken zijn van bijvoorbeeld corruptie (waaronder illegale export), inefficiëntie, of gebrekkig financieel beheer. Een van de doelstellingen van het vergroten van deze transparantie is om de opbrengsten uit de winning van grondstofffen meer ten goede te laten komen aan de ontwikkeling van het land.

Verder ondersteunt Nederland, via het IMF, het Topical Trust Fund for Natural Resources Management. Uit dit Trust Fund wordt Technische Assistentie betaald voor het verbeteren van Public Finance Management in grondstoffenrijke ontwikkelingslanden.

56

Meent de regering dat de genoemde diversificatie van bronnen en aanvoerroutes de afhankelijkheid van gas uit Rusland en olie uit het Golfgebied substantieel zal verminderen?

Het is een feit dat de olievoorraden in de Golf en de gasreserves in Rusland substantieel zijn. Dat zal zo blijven. Dit zijn echter niet de enige regio’s vanwaar fossiele brandstoffen worden betrokken. Spreiding van bronnen leidt tot spreiding van risico’s. Het gaat dan overigens niet alleen om fossiele brandstoffen, maar ook om andere elementen van de energiemix (bijvoorbeeld duurzame energie en kernenergie). Door diversificatie van aanvoerroutes wordt het risico op het onderbreken van de aanvoer, vanwege problemen in transitlanden, verminderd.

57

Wordt met de bewoordingen in de MvT bedoeld dat de voorziene Europese Dienst voor Extern Optreden noodzakelijkerwijs bijdraagt aan een eensgezind optreden van de EU en de VS? Hoe onderbouwt u die stelling?

Nee. «Deze coherentie» slaat op de coherentie in het externe beleid van de EU uit de eerste zin van deze paragraaf en niet op het eensgezinde optreden van de EU en de VS.

De Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) wordt in zijn taken bijgestaan door een Europese Dienst voor het Externe Optreden (EDEO). Het is de HV die met zijn optreden naar buiten toe en in de Raad Buitenlandse Zaken moet zorgen voor een eensgezind optreden van de EU en de lidstaten. Hij doet dit door de Unie te vertegenwoordigen in aangelegenheden die onder het gemeenschappelijk en buitenlands beleid vallen en door de Raad Buitenlandse Zaken voor te zitten. Dit laat onverlet dat ook nauwe samenwerking en eensgezind optreden van de EU en de VS belangrijk is.

58

Zijn landen als Rusland en China uitgesproken tegenstanders van het concept van «responsibility to protect»? Hoe kan dit concept internationaal ingang vinden wanneer zulke belangrijke mogendheden zich er krachtig tegen verzetten? Hoe omvangrijk is de steun voor het concept?

De VN-lidstaten hebben het beginsel van de Responsibility to Protect (R2P) in 2005 tijdens de zogenaamde VN World Summit aanvaard. Landen als Rusland, China alsmede een aantal G-77-lidstaten blijven echter reserves houden ten aanzien van R2P, vooral omdat zij bevreesd zijn voor inmenging van buitenaf in wat zij beschouwen als interne aangelegenheden.

Het is van belang het wantrouwen ten aanzien van R2P te verminderen en het draagvlak te verstevigen. Dit kan o.a. door het (verder) operationaliseren van het beginsel, zodat beter zichtbaar wordt wat het wel en niet behelst. De internationale discussies hierover vinden primair plaats in VN-verband, meer in het bijzonder in de Algemene Vergadering. In zijn rapport over R2P van begin dit jaar geeft de Secretaris-Generaal naar het oordeel van de regering nuttige aanzetten voor operationalisering. De Algemene Vergadering zal hieraan nader aandacht schenken. Daarnaast probeert ook de EU bij te dragen aan het operationaliseren van het concept. Zo heeft de Unie besloten om in haar eigen programma’s en projecten, vooral die gericht op conflictpreventie, een belangrijke plaats toe te kennen aan de Responsibility to Protect.

59

Welke accenten legt Nederland bij illegale grondstoffenexport? Heeft dat geleid tot aanpassing van het externe beleid van de EU?

Zie antwoord bij vraag 55.

60

Mag ervan worden uitgegaan dat ook de erkenning van Cyprus een belangrijke voorwaarde blijft vormen voor de eventuele toetreding van Turkije?

De erkenning van Cyprus door Turkije is onlosmakelijk verbonden met het Turkse EU-toetredingsproces. De Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) besloot immers in december 2006 dat de lidstaten niet zullen besluiten tot het openen van acht hoofdstukken waarvoor Turkije beperkingen met betrekking tot de Republiek Cyprus heeft ingesteld, zolang de Europese Commissie niet heeft vastgesteld dat het «Ankara Protocol» (Douane Unie, inclusief Cyprus) door Turkije tenuitvoer is gebracht. Daarnaast vroeg de Raad de Europese Commissie de Turkse implementatie van het «Ankara Protocol» te evalueren in haar jaarlijkse voortgangsrapportages.

Vooralsnog stelt Turkije zich op het standpunt dat van implementatie van het «Ankara Protocol» pas sprake kan zijn, wanneer een einde wordt gemaakt aan het isolement van Noord-Cyprus. Dit is een bekend standpunt van Turkije. De concept-EU verordening uit 2004 die directe handel tussen de EU en Noord-Cyprus mogelijk zou maken, stuit echter op Cypriotisch verzet. Alle ogen zijn nu gericht op de herenigingsonderhandelingen op het eiland onder leiding van VN-gezant Downer. Nederland roept alle betrokken partijen op zich in dit proces constructief op te stellen. Het is daarbij van belang dat president Christofias en de heer Talat, leider van de Turks-Cypriotische gemeenschap, beiden de politieke wil tonen om een doorbraak te bewerkstelligen.

61

Bent u ook bereid met Rusland te spreken over kernontwapening? Waarom is dit niet in de rij van internationale onderwerpen opgenomen?

In bilaterale en EU besprekingen met mijn Russische collega spreken wij ook over het tegengaan van de verspreiding van massavernietigingswapens. Dit onderwerp is onderdeel van het bredere veiligheidsbeleid en de Europese strategie tegen de proliferatie van massavernietigingswapens, waarbij wapenbeheersing en ontwapening zeker aan de orde komen. De bilaterale onderhandelingen tussen de VS en Rusland over kernontwapening zijn zeer belangrijk voor het behoud van de positieve dynamiek van het ontwapeningsdossier. In dit licht is de afspraak tussen president Obama en president Medvedev om voor het einde van dit jaar te komen tot een opvolger van het START-verdrag een belangrijke belofte voor nieuwe vooruitgang m.b.t. ontwapening.

62

Is de Russische bevolking nog steeds onvoldoende doordrongen van de urgentie van de klimaatproblematiek? In hoeverre wordt die houding weerspiegeld in de opstelling van de Russische autoriteiten?

Klimaatverandering staat niet hoog op de Russische agenda. Toonaangevende wetenschappers die ronduit de theorie van een door mensen veroorzaakte klimaatverandering bestrijden, krijgen in Rusland veel gehoor. Zo krijgt het weglekken van methaan in de dooiende permafrost zone, iets waar wereldwijd wetenschappers zich grote zorgen over maken – de methaanbom – nauwelijks aandacht in de Russische pers en al helemaal niet in de politiek.

Deze afhoudende houding vindt zijn weerklank in de politiek. De Russische president Medvedev heeft in juni aangegeven CO2-emissies in 2020 met 10–15% te willen reduceren t.o.v. 1990. Gezien de teloorgang van de Russische zware industrie sinds het ineenstorten van de Sovjet Unie, is deze doelstelling erg teleurstellend en houdt geen echte reductie in t.o.v. het huidige uitstootniveau, maar staat juist toe dat deze nog met 30% groeit. De inzet is dus om te zorgen dat Rusland een reële reductie doelstelling op zich neemt.

63

Wat is naar uw oordeel het doel van «de nucleaire ambities» van Iran? Deelt u de mening dat de (vermoedelijke) aanwezigheid van kernwapens van andere landen in en om het Midden-Oosten zeker ook een bron van regionale stabiliteit is, waarop Iran meent te moeten reageren? Zo ja, wat onderneemt u daar dan tegen? Indien neen, waarom niet? Waarom streeft u niet naar een kernwapenvrij Midden-Oosten?

Gegeven het gebrek aan bereidheid bij Iran volledige openheid te betrachten met betrekking tot het nucleaire programma, is het niet eenvoudig een inschatting te maken van de «nucleaire ambities» van Iran. Het perspectief dat Iran op afzienbare termijn het vermogen verwerft om een kernwapen te maken, baart de regering ernstige zorg. Iran moet uitvoering geven aan de betreffende Veiligheidsraad resoluties en zijn internationale verplichtingen terzake nakomen.

Nederland steunt de totstandkoming van kernwapenvrije zones die voldoen aan de richtlijnen zoals die in 1999 door de United Nations Disarmament Commission zijn opgesteld. Dergelijke zones vergroten regionale vrede en veiligheid en zijn een belangrijk middel om ontwapening en non-proliferatie, stabiliteit en wederzijds vertrouwen te bevorderen. Nederland steunt tevens de jaarlijks terugkerende VN-resoluties t.a.v. kernwapenvrije zones.

Hieronder valt ook de jaarlijkse, unaniem aangenomen resolutie inzake een kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten. Uw vraag waarom Nederland niet streeft naar een kernwapenvrij Midden-Oosten is derhalve geheel buiten de werkelijkheid. Een kernwapenvrije zone in deze regio zou bijdragen aan regionale stabiliteit. Nederland roept met regelmaat betrokken landen in de regio op tot toetreding en volledige naleving van het NPV.

64

Kunt u aangeven op welke activiteiten u doelt die op ongebalanceerde en onconstructieve wijze het Midden-Oosten benaderen?

Gerefereerd wordt aan voorstellen voor resoluties, besluiten, bijeenkomsten en(slot)verklaringen die in internationaal verband – vooral in VN-kader – worden gedaan ter adressering van de situatie in het Midden-Oosten. Deze worden veelal gekenmerkt door een toonzetting dan wel oplossingsrichting die geen recht doet aan de verantwoordelijkheid van alle partijen in het conflict.

Zo worden in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) jaarlijks bijna twintig resoluties inzake het MOVP behandeld. Daarmee wijdt de AVVN naar verhouding meer resoluties aan het Midden-Oosten dan aan andere regio’s in de wereld. In de reguliere zittingen van de Mensenrechtenraad komt standaard het agendapunt «Mensenrechtensituatie in Palestina en andere bezette Arabische gebieden» aan de orde. De onevenredig grote aandacht voor de mensenrechtensituatie in Israël en de Palestijnse Gebieden, gaat – gewild of ongewild – ten koste van de noodzakelijke aandacht voor de mensenrechtensituatie en relevante verplichtingen van andere staten. Ook in technische VN-fora, zoals in de Commission on the Status of Women of de Commission for Sustainable Development komt het Midden-Oosten stelselmatig aan bod, waarbij de aandacht overwegend of uitsluitend op de rol van Israël is gericht en niet op andere partijen. De ongebalanceerde houding wordt nog versterkt door de sterk afwijzende houding ten aanzien van de behandeling van mensenrechtenschendingen in Birma, Darfur of Zimbabwe.

65

Deelt u de opvatting dat eventueel verdergaande sancties buiten de VN om, het loslaten van het Veiligheidsraad multilateralisme is? Indien neen, waarom niet? Bent u bereid uit te sluiten dat inzet van militaire middelen tot de mogelijkheden behoort, iets wat de vorige Amerikaanse president tot de mogelijkheden liet bestaan? Indien neen, waarom niet?

Momenteel wordt door de E3+3, bestaande uit de permanente leden van de VN-Veiligheidsraad en Duitsland, met Iran gesproken om te komen tot een oplossing voor het Iraanse nucleaire vraagstuk. De Nederlandse regering is van mening dat indien deze gesprekken geen resultaat opleveren, de internationale gemeenschap passende nieuwe maatregelen moet nemen. Dit zou bij voorkeur in VN-verband moeten geschieden, maar indien de VN-Veiligheidsraad niet tot overeenstemming kan komen is de regering is van mening dat indachtig de motie Voordewind c.s., de EU haar verantwoordelijkheid moet nemen en met gelijkgezinde landen additionele maatregelen moet treffen.

De inzet van militaire middelen is niet aan de orde. De internationale inspanningen rond het nucleaire programma van Iran zijn gericht op een diplomatieke oplossing. De relevante Veiligheidsraadresoluties stellen verdere maatregelen onder artikel 41 van Hoofdstuk VII van het VN Handvest in het vooruitzicht. Artikel 41 sluit de inzet van militaire middelen expliciet uit. NL steunt de lijn van de VN-Veiligheidsraad om Iran middels diplomatieke middelen te bewegen aan de internationale eisen te voldoen.

66

Hoe beoordeelt de regering het Israëlische besluit om nog eens 455 woningen op de Jordaanoever te bouwen?

Nederland heeft steeds aangedrongen op een onverkort moratorium op de bouw in de nederzettingen, ook in Oost-Jeruzalem, onder meer tijdens het bezoek in juni jl. van de minister van Buitenlandse Zaken aan zijn Israëlische ambtgenoot. Beide partijen moeten zich houden aan hun verplichtingen onder de Routekaart, waarbij Israël zich naast stopzetting van de bouw in de nederzettingen heeft verplicht tot afbraak van de de zgn. illegal outposts. Het bedoelde besluit van de Israëlische regering draagt niet bij aan het klimaat van vertrouwen dat moet ontstaan voor een succesvolle herstart van de bilaterale vredesbesprekingen.

67

Is de genoemde toenadering tussen Syrië en Libanon gebaseerd op gelijkwaardigheid? Zo ja, waar leidt u dat uit af?

Syrië en Libanon hebben in 2008 besloten om volledige diplomatieke betrekkingen met elkaar aan te gaan. Daarmee erkent Syrië Libanon als soevereine en gelijkwaardige natie. De vervolgstappen in dit proces van normalisatie gaan in een langzaam tempo. Zo heeft Syrië nog altijd geen leden benoemd voor gezamenlijke commissie ter bepaling en demarcatie van de grens. Dat is een noodzakelijke stap om de wapensmokkel naar gewapende groeperingen in Libanon tegen te gaan en de stabiliteit in de regio te vergroten in overeenstemming met VN resoluties (1559, 1701). Daar waar mogelijk oefent Nederland dan ook druk uit op Syrië om de ingeslagen weg van normalisatie van de betrekkingen te blijven volgen.

68

Hoe beoordeelt u de optie van een akkoord tussen Fatah en Hamas, dat zou voorzien in een eenheidsregering en in verkiezingen?

De Palestijnen moeten uiterlijk in 2010 verkiezingen houden voor een nieuwe president en een nieuw parlement. De bestuurlijke hereniging van de Palestijnen kan echter niet zo lang op zich laten wachten. De hereniging van de PG onder leiding van de PA op basis van de kwartetvoorwaarden is een noodzakelijke voorwaarde voor voortgang in het MOVP. Nederland blijft Egypte dan ook steunen bij diens pogingen om te komen tot nationale verzoening van de Palestijnen.

69

Kunt u aangeven waaruit hulp aan Irak en Irakese vluchtelingen in buurlanden bestaat en in welke buurlanden deze hulp geboden wordt? Besteedt de regering bijzondere aandacht aan groepen Palestijnse vluchtelingen in met name Syrië en Jordanië die veelal statenloos zijn en niet terug kunnen naar Irak? Zo ja op welke wijze? Op welke wijze vraagt u aandacht voor de mensenrechtensituatie in Irak, waaronder de positie van etnische en religieuze minderheden? Heeft u bijzondere aandacht voor de spanningen tussen (religieuze) minderheden en o.a. de Koerden in de noordelijke regio’s van Irak, voornamelijk Nineveh en Kirkuk? Verleent Nederland op enige wijze steun aan de geplande nationale verkiezingen in het voorjaar van 2010 in Irak en zo ja, op welke wijze?

In 2009 heeft Nederland EUR 3,75 mln. bijgedragen aan het hulpverzoek van de Verenigde Naties gericht op het verlichten van de humanitaire noden van ontheemden in Irak en de Irakese vluchtelingen in het buurland Syrië. Van deze bijdrage is EUR 1,75 mln. ten goede gekomen aan UNICEF ter versterking van onder meer water- en sanitatievoorzieningen en gezondheidszorg voor ontheemden in Irak. De overige EUR 2 mln. is bijgedragen aan UNHCR voor de opvang van Irakese vluchtelingen in Syrië. Deze bijdrage is niet geoormerkt voor een specifieke groep als Palestijnse vluchtelingen; het is de bedoeling dat deze bijdrage ten goede komt aan alle vluchtelingen afkomstig uit Irak.

Voorts ondersteunt Nederland twee NGO projecten gericht op ontheemden in Noord-Irak. Deze projecten behelzen onder meer voedseldistributie en medische hulpverlening in de Nineveh-vlakte waar overwegend ontheemden uit religieuze en etnische minderheden verblijven. Met deze activiteiten is in totaal een bedrag van EUR 0,8 mln. gemoeid.

Nederland en de EU hebben de afgelopen jaren veelvuldig hun zorgen uitgesproken over de mensenrechtensituatie in Irak en hiervoor aandacht gevraagd bij de Iraakse autoriteiten. Daarbij is de positie van kwetsbare groepen als etnische en religieuze minderheden, vrouwen en homoseksuelen aan de orde gesteld. Nederland zal dit blijven doen en daarbij ook aandacht vragen voor de situatie ten aanzien van de zogenaamde «disputed territories» als Kirkuk. Dit laatste kan overigens ook op sterke belangstelling rekenen van de VN-missie in Irak (UNAMI).

Binnen de EU vindt nog overleg plaats of en op welke wijze de EU en de lidstaten kunnen bijdragen aan de nationale parlementsverkiezingen die naar verwachting begin 2010 plaats zullen vinden. Daarbij kan worden gedacht aan hulp bij de organisatie van de verkiezingen alsmede bij het sturen van EUverkiezingswaarnemers. In de besluitvorming hierover zal uiteraard ook de veiligheidssituatie in Irak worden meegewogen.

70

Wat is de stand van zaken bij de uitvoering van de motie-Ten Broeke-Peters over het wettelijk garanderen van het recht op vrije toegang tot internet?

Nederland heeft in navolging van de motie Ten Broeke-Peters dit onderwerp in EU-verband opgebracht. Ook heeft minister Verhagen tijdens de RAZEB in september voorgesteld te onderzoeken of de export van internetfilters aan Iran verboden kan worden. Over de mogelijkheden daartoe wordt op dit moment nader gesproken met de Europese Commissie, die hiertoe bevoegd is. Nederland zal een actieve rol blijven spelen in deze discussie. Het onderwerp nieuwe technologieën in relatie tot de vrijheid van meningsuiting is door het Zweedse voorzitterschap hoog op de agenda gezet. In dit kader wordt bestudeerd hoe nieuwe communicatietechnologieën ingezet kunnen worden ter ondersteuning van de vrijheid van meningsuiting in fragiele democratieën.

71

Wat is uw visie op de huidige stand van zaken met betrekking tot de voortgang van het politieke proces, het tot stand brengen van een nationale verzoening, de versterking van de rechtsstaat en het herstel van de openbare orde in Irak?

De begin dit jaar gehouden regionale verkiezingen zijn – hoewel niet vlekkeloos-relatief voorspoedig verlopen, en kunnen worden gezien als een verdere consolidatie van de democratie in Irak. Bij enkele gevoelige hangijzers in het nationale politieke proces is echter nog onvoldoende vooruitgang geboekt. Tot aan de nationale verkiezingen, die begin 2010 worden gehouden, zijn geen grote doorbraken verwachtbaar. Wat betreft de nationale verzoening zijn de sektarische spanningen en het geweld tussen soennieten en sjiieten thans minder groot dan voorheen, hoewel nog steeds onmiskenbaar aanwezig. De spanningen tussen de centrale regering in Bagdad en de Koerdische regionale regering (KRG), met name ten aanzien van de zogenaamde «disputed territories», lijken het afgelopen jaar echter te zijn toegenomen. Versterking van de rechtstaat en een verder herstel van de openbare orde in Irak blijven van het grootste belang. Nederland levert daaraan een bijdrage door deelname aan het EU Justlex «rule of law» programma en door middel van onze deelname aan de NAVO-trainingsmissie.

72

Hoe oordeelt u over de voortgang die is geboekt sinds in november 2008 een Gemeenschappelijk Actie Programma met Marokko werd overeengekomen?

De uitvoering van het Gemeenschappelijk Actie Programma krijgt steeds meer vorm door de uitvoering van concrete projecten. Het bezoek van de minister van Justitie in mei 2009 heeft op het justitiële terrein deze dynamiek een nieuwe impuls gegeven. Onderhandelingen over een rechtshulpverdrag starten binnenkort. Met Marokko vindt daarnaast onder andere gemeentelijke, justitiële, economische, politiële, bestuurlijke en onderwijssamenwerking plaats. Ook op defensiegebied komt de samenwerking op gang en mede in het kader van terrorismebestrijding wordt bijvoorbeeld kennis overgedragen m.b.t. documentfraudebestrijding. Bezoeken van bewindslieden over en weer en het gebruik van de verschillende instrumenten van de EVD die openstaan voor Marokko dragen bij aan een versterkte economische samenwerking. Nederlandse en Marokkaanse ministeries wisselen kennis uit in het kader van de EVD-programma’s G2G en Matra-flex. Een jaarlijks toenemend aantal Marokkaanse mid-career professionals maakt gebruik van het MENA-beurzenprogramma om cursussen in NL te volgen. Nederlandse maatschappelijke organisaties werken in het kader van het Matra-programma samen met Marokkaanse counterparts op terreinen als milieu-educatie, burgerschapsvorming, gehandicaptenzorg en mensenrechten.

Nederland zal voornoemde instrumenten en programma’s blijven inzetten om de NL-Marokkaanse betrekkingen vorm te geven. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheden tot uitbreiding van samenwerking op het gebied van landbouw en terrorismebestrijding.

73

Hoe zal de uitbreiding van de betrekkingen met Marokko vorm krijgen? Welke instrumenten worden hierbij ingezet?

Zie antwoord bij vraag 72.

74

Hoe groot is het risico dat de NAVO en de VN in elkaars vaarwater gaan zitten als de NAVO actiever gaat optreden bij dreigingen buiten het NAVO-grondgebied? Hoe denkt u dat dit voorkomen kan worden?

Bij optreden buiten het grondgebied zoekt de NAVO actief naar samenwerking met de VN. Afghanistan is hiervan een goed voorbeeld: ISAF opereert daar op basis van een VN-mandaat en ISAF en UNAMA stemmen de inspanningen zoveel mogelijk op elkaar af. Specifiek heeft de NAVO dit uitgewerkt in het zogenaamde Comprehensive Strategic Political-Military Plan for Afghanistan (CSPMP), dat recentelijk nog door de NAVO-top van staatshoofden en regeringsleiders aangepast en geactualiseerd is. Het CSPMP is een concrete uitwerking van het bredere actieplan voor de geïntegreerde aanpak (binnen de NAVO bekend als «comprehensive approach»). Dit actieplan kwam mede dankzij Nederlandse inspanning ten tijde van de NAVO-top in Boekarest (april 2008) tot stand. De Secretaris Generaal van de NAVO en de Secretaris Generaal van de VN tekenden in september 2008 bovendien een raamwerk voor versterkte samenwerking en consultatie. Doel van dit raamwerk is dat de coördinatie, informatie-uitwisseling en samenwerking op alle niveau’s verbetert. Nederland vindt dit belangrijk en zal zich hiervoor blijven inzetten.

75

Op welk moment wordt de ratificatie van het clustermunitieverdrag verwacht?

De Memorie van Toelichting en het nadere rapport zullen op korte termijn voor goedkeuring aan het parlement worden aangeboden. Na behandeling en instemming door beide Kamers zal Nederland tot ratificatie over kunnen gaan.

76

Wat is de reden dat Rwanda in de beleidsagenda onder doelstelling 5 niet wordt genoemd? Wat is het Nederlandse beleid ten aanzien van dit land?

Doelstelling 5 (het vergroten van de samenhang en effectiviteit van het veiligheids- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid) heeft, wat landen betreft, voornamelijk betrekking op partnerlanden met profiel 2 («veiligheid en ontwikkeling»). In dit profiel gaat het om landen waar vooral veiligheidsproblemen een dominant thema zijn. Rwanda valt echter onder profiel 1 «Versnelde MDG-bereiking» (voor deze profielindeling verwijs ik u graag naar de beleidsbrief «Een Zaak van Iedereen» (kamerstuk 31 250 nr. 1). Rwanda wordt noch door Nederland, noch internationaal, als fragiele staat gezien (het komt bijvoorbeeld niet voor op de IDA list of fragile states van de Wereldbank 2008).

De Nederlandse relatie met Rwanda is met name gericht op het bijdragen aan armoedevermindering en het behalen van de MDG’s. Twee prioriteiten staan centraal. Ten eerste steunt Nederland in het kader van goed bestuur versterking van de justitiële sector, districtsbesturen en burgerparticipatie. Ten tweede draagt Nederland bij aan versterking van de private sector, bijvoorbeeld door het totstandbrengen van wet- en regelgeving die het ondernemingsklimaat verbetert en door het verbeteren van wegen, irrigatie, waterbeheer en toegang tot energie ten behoeve van een productievere landbouwsector.

77

Zijn er al landen naast Nederland voor het opnemen van terrorisme als misdrijf in het Statuut van Rome? Welke landen zijn dit? Welke landen zijn er op tegen?

Nederland diende op 29 september jl. een voorstel in bij de SGVN tot opname van terrorisme in de lijst misdrijven van het Statuut van Rome. Tijdens de aankomende 8e Vergadering van Statenpartijen bij het ICC, die van 18 t/m 26 november in Den Haag zal plaatsvinden, zullen de ingediende amenderingsvoorstellen voor het eerst plenair worden besproken.

Informele sondering onder een aantal VN-lidstaten voorafgaand aan de indiening van het voorstel wees uit dat er sympathie bestaat voor het Nederlandse initiatief om een impuls te geven aan de bestrijding van straffeloosheid voor daden van terrorisme. Tegelijkertijd wezen verscheidene landen op de omstandigheid dat de onderhandelingen over een alomvattend verdrag tegen internationaal terrorisme tot nu toe nog niet konden worden afgerond vanwege uiteenlopende opvattingen over de definitie van terrorisme en de reikwijdte van het verdrag. Dit is ook de reden waarom Nederland zijn voorstel zo heeft geformuleerd dat het ICC pas daadwerkelijk rechtsmacht zal kunnen uitoefenen zodra overeenstemming over een definitie van terrorisme is bereikt.

78

Wat voegt het opnemen van terrorisme als zodanig als misdrijf in het Statuut van Rome toe aan de huidige situatie? Wat is het oordeel van deexperts van het Oud-Poelgeest-proces over dit voorstel?

Gezien de ernst van terroristische misdrijven en het grensoverschrijdende karakter dat zij vaak hebben, wil Nederland bijdragen aan de bevordering van de mogelijkheid van internationale berechting indien hier op nationaal niveau geen bereidheid of mogelijkheid toe is. Daders dienen te worden vervolgd en bestraft om de internationale rechtsorde te beschermen en straffeloosheid tegen te gaan, in het bijzonder in het belang van de slachtoffers. Het Nederlandse voorstel om terrorisme aan de lijst van misdrijven toe te voegen waarover het Strafhof jurisdictie kan uitoefenen vormt hiervan een concrete uitwerking, die helpt voorkomen dat er vrijhavens zijn waarin personen die verdacht zijn van het plegen van terroristische misdrijven een veilig heenkomen zoeken en vinden. Het Strafhof kan thans slechts jurisdictie uitoefenen over terroristische misdrijven indien deze tevens kwalificeren als een misdrijf dat reeds onder de jurisdictie van het Strafhof valt. Ik schreef u hierover reeds in de Voortgangsrapportage 2008, Rapportage over de uitvoering van de Mensenrechtenstrategie. Zodra de experts van het Oud-Poelgeest-proces hun bevindingen op papier hebben gezet, zal ik Uw kamer daarvan op de hoogte stellen, zoals ik al heb toegezegd tijdens het AO Mensenrechten van 16 juni 2009.

79

Hoe moet volgens de regering invulling gegeven worden aan versterking van de rechtsbescherming rondom listing en delisting van personen en entiteiten die op terrorismelijsten zijn of worden geplaatst? Welke lessen zijn hierbij te leren van de zaak van dhr. Sison?

De Nederlandse regering blijft zich inzetten voor verbetering van de VN-procedures rond (de)-listing van personen en organisaties die worden geplaatst op de VN-lijst. Mede dankzij de inspanningen van Nederland is VNVR resolutie 1822 (2008) al een stap in de richting naar betere sanctieprocedures. De verbeteringen gaan echter naar ons oordeel nog niet ver genoeg. Nederland maakt zich samen met een groep van gelijkgezinde landen vooral sterk voor de instelling van een panel van onafhankelijke en onpartijdige experts dat de VN-sanctiecomités advies kan geven bij het sanctiebeleid, met name bij verzoeken tot delisting. Met betrekking tot de EU-terrorismelijst bestaat inmiddels een procedure voor listing en delisting die de toets der rechterlijke kritiek doorstaat.

80

Wat bedoelt u concreet met een verdere stroomlijning van de expertpool in 2010?

Het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt over een pool van civiele deskundigen. Deze pool werd in het voorjaar van 2009 uitgebreid met relevante expertise voor fragiele staten. Momenteel wordt een aantal van deze nieuw geworven deskundigen uitgezonden naar fragiele staten. Op basis van een evaluatie van hun inzet zal de pool waar nodig verder bijgesteld worden, bijvoorbeeld op het gebied van in de pool beschikbare competenties, het proces van uitzending en beschikbare middelen voor uitzending. Daarnaast wordt bezien in hoeverre het mogelijk is een rijksbrede expertpool op te zetten met expertise van binnen en buiten de overheid.

81

Over hoeveel internationaal uitzendbare politietrainers beschikt Nederland voor uitvoering van het fragiele statenbeleid?

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft 100 fte van de Nederlandse politie beschikbaar gesteld voor uitzending in het kader van crisisbeheersingsoperaties en het fragiele statenbeleid. De inzet en samenstelling van deze 100 fte rouleert. Per geval wordt met het ministerie van BZK bekeken of het mogelijk is de juiste expertise te identificeren en uit te zenden. Ook kunnen internationale of reeds gepensioneerde deskundigen in voorkomend geval ingezet worden.

82

Hoe groot is de expertpool, over welke deskundigheden beschikt die, hoe lang duren uitzendingen en hoe werkt de procedure voor uitzending bij verzoeken om technische assistentie?

De pool van civiele deskundigen waarover Buitenlandse Zaken beschikt, telt momenteel 310 personen die over inhoudelijke expertise beschikken op het gebied van crisisbeheersingsoperaties (bijv. rule of law en conflict management) en fragiele staten (bijv. early recovery en security sector reform). Tevens is expertise beschikbaar ten behoeve van uitzendingen in het kader van multilaterale vredesmissies (bijv. op het gebied van mensenrechten en democratisering). De duur van uitzendingen varieert van 1 week tot maximaal 1 jaar. Er zijn verschillende procedures voor bilaterale en multilaterale uitzendingen. Hierbinnen bestaat weer verschil op basis van de aard van de verzoeker (bijv. een Nederlandse ambassade, de VN, EU of de regering van een partnerland). In het algemeen bestaat het proces van uitzending uit de volgende stappen: verzoek om uitzending, vaststellen expertprofiel, identificatie en werving expert, briefing en training, de daadwerkelijke uitzending en debriefing en evaluatie.

83

Ondersteunt u ook programma’s met een sterke «community driven» inslag, waarbij de lokale bevolking van meet af aan betrokken wordt bij de wederopbouw, het verbeteren van bestuurlijke kwaliteit en de sociaal economische ontwikkeling? Heeft u het voornemen om ook aan dit aspect van staat- en wederopbouw tijdens het voorzitterschap van de OESO werkgroep aandacht te besteden?

Ja. Duurzame ontwikkeling vraagt om een sterke betrokkenheid van de lokale bevolking en het maatschappelijk middenveld. Het maatschappelijk middenveld kan voor sociale voorzieningen zorgen, werkgelegenheid creëren en is ook noodzakelijk om het democratiseringsproces van onderop op te bouwen. Nederland werkt in een groot aantal landen in programma’s om de dialoog tussen de lokale bevolking en de overheid te bevorderen, en werkt hierbij nauw samen te werken met maatschappelijke organisaties. In Afghanistan voert Nederland een continue politieke dialoog met het provinciale en districtsbestuur en stimuleert Nederland contacten tussen lokale partijen, bijvoorbeeld met behulp van tribale adviseurs. In Burundi steunt Nederland maatschappelijke organisaties en media, die een belangrijke rol spelen om de legitimiteit van de overheid en de implementatie van de vredesakkoorden te ondersteunen. In Guatemala richt Nederland zich ondermeer op het stimuleren van de dialoog tussen de Guatemalteekse overheid en sociale en inheemse organisaties en worden financiële bijdragen geleverd aan programma’s om racisme en discriminatie tegen te gaan en verzoeningsprocessen te bevorderen. In Kosovo zal Nederland zich in nauwe samenwerking met lokale partners richten op het versterken van de dialoog tussen verschillende bevolkingsgroepen en met de lokale overheden over de sociaaleconomische ontwikkeling in het gebied. In de Palestijnse Gebieden steunt Nederland een gemeentefonds (Municipal Development and Lending Fund) in het Noorden van de Westelijke Jordaanoever, dat in nauwe samenwerking met de lokale overheden en lokale organisaties sociaaleconomische projecten ondersteunt. In het Internationale Netwerk voor Conflict en Fragiliteit van de OESO-DAC wordt op dit moment gewerkt aan het ontwikkelen van richtlijnen voor staatsopbouw in fragiele staten en voor financiering van early recovery activiteiten in de eerste fase na conflict. Daarbij zal aandacht besteed worden aan de rol van maatschappelijke organisaties en lokale bevolkingsgroepen bij de wederopbouw en het versterken van de legitimiteit van de overheid, evenals bij het creëren van meer werkgelegenheid.

84

Hoe gaat u inzetten op het versterken van de dialoog met niet-traditionele partners zoals China en waar gaat dat gebeuren? Welke landen worden er verder bedoeld met deze niet-traditionele partners?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 165.

85

Wat zou een mislukking van de voor 2010 geplande verkiezingen in Burundi betekenen voor de Nederlandse betrokkenheid bij het land?

Wij willen niet vooruitlopen op het verloop van het verkiezingsproces in Burundi. Wij zetten ons in om Burundi te helpen de verkiezingen goed te laten verlopen, en daarbij trekken daarbij op met de Europese Unie en andere internationale partners. In nauw overleg met deze partners zal Nederland de situatie in de aanloop naar en rondom de verkiezingen monitoren en daar waar nodig reacties onderling afstemmen. De ervaring met verkiezingen in andere post-conflictlanden leert evenwel dat onregelmatigheden in de aanloop naar, en tijdens de verkiezingen niet kunnen worden uitgesloten of helemaal kunnen worden voorkomen. In extremis kan de Nederlands betrokkenheid bij Burundi worden bevroren.

86

Hoe oordeelt de regering over de huidige situatie in Zimbabwe? Is de situatie in dat land met betrekking tot de mensenrechten en democratie in de afgelopen maanden weer aanzienlijk verslechterd?

De actuele situatie in Zimbabwe geeft een gemengd beeld, waarbij de negatieve ontwikkelingen overheersen. Hoewel de economische situatie is verbeterd en de hyperinflatie tot staan is gebracht, blijft de partij van president Mugabe zich verzetten tegen een effectieve samenwerking met de voormalige oppositie onder leiding van premier Tsvangirai. Mensenrechtenschendingen en landonteigeningen vinden nog steeds plaats. Ondanks deze negatieve ontwikkelingen zijn er ook enkele lichtpunten. Zo heeft het Zimbabwaanse hooggerechtshof begin oktober bepaald dat Jestina Mukoko en acht andere mensenrechtenactivisten niet meer vervolgd kunnen worden wegens terrorisme, omdat ze in de gevangenis mishandeld en gemarteld zijn. Daarnaast zijn begin september 1500 gevangenen vrijgelaten op basis van humanitaire gronden.

87

Kunt u aangeven welke programma’s Nederland verzorgt in Nigeria op het gebied van veiligheid?

Nederland verzorgt in Nigeria geen bilaterale programma’s op het gebied van veiligheid.

88

Hebben ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld in zuidelijk Afrika, in de afgelopen tijd (ondanks de financiële crisis) aanzienlijk beter gepresteerd dan Nederland wat betreft de groei van hun economie? Kunt u uw antwoord adstrueren met concrete, recente cijfers?

Ja, de meeste ontwikkelingslanden hebben in de afgelopen jaren hogere economische groeicijfers getoond dan Nederland. Ook de economische groeiprognose voor 2009 en 2010 zijn volgens het IMF in de meeste ontwikkelingslanden hoger dan die voor Nederland, ook in onze partnerlanden in zuidelijk Afrika zoals Zambia en Mozambique. Voor een overzicht van recente groeicijfers per land verwijs ik naar het overzicht dat is bijgevoegd bij het antwoord van vraag 7. Ik wil erop wijzen dat, ondanks dit succes in de afgelopen jaren, economische groeicijfers per hoofd van de bevolking in ontwikkelingslanden, vooral in Afrika, aanzienlijk lager liggen dan de economische groei van het bruto nationaal product, als gevolg van de hoge bevolkingsgroei in veel landen. Door de vertraging waarmee de economische crisis ontwikkelingslanden treft, en de kwetsbare (inkomens- en armoede)positie waarin inwoners van deze landen zich bevinden zullen de meeste ontwikkelingslanden zwaar getroffen worden. De Wereldbank voorspelt in dit verband in een recente studie dat als gevolg van de economische crisis 89 miljoen extra mensen in lage-inkomenslanden in extreme armoede (dat wil zeggen een inkomen van minder dan USD 1,25 per dag) zullen vervallen.

89

Wat is de reden van de bezuinigingen op reproductieve rechten? Hoe verhoudt dit zich tot het standpunt dat prioriteiten uit «Een zaak van iedereen zoveel mogelijk worden ontzien?»

Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het betrekken van de gehandicaptenproblematiek in het ontwikkelingsbeleid, met name daar waar het gaat om het betrekken van deze problematiek bij zaken als seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), strijd tegen HIV/AIDS en toegang tot onderwijs.

Welke stappen heeft u het afgelopen jaar gezet om aan uw voornemen te voldoen inzake een onderzoek naar de effectiviteit van het inclusieve beleid voor specifieke doelgroepen?

Gezien de omvang van de bezuinigingen is toch ook een beperkte korting voorzien op het thema seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Deze bezuiniging beperkt zich tot een vermindering van de algemene vrijwillige bijdrage aan UNFPA met EUR 6 mln in 2010. De intensivering van EUR 30 mln per jaar (t/m 2011) als bijdrage aan het thematisch fonds Global Programme for Reproductive Health Commodity Security blijft gehandhaafd.

In april van dit jaar heeft UNAIDS samen met de WHO en het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten een beleidsnota uitgegeven met richtlijnen voor de participatie van mensen met een handicap in de strijd tegen aids. Deze nota bevat aanwijzingen voor de aanpassing van preventieve en curatieve zorg aan de uiteenlopende behoeften van mensen met een handicap en voor het waarborgen van gelijke toegang tot zorg.

Deze nota is een gezaghebbend instrument waarmee Nederland de rechten en behoeften van mensen met een handicap naar voren zal brengen in beleidsdialoog met VN organisaties die belast zijn met HIV/AIDS en SRGR, met de landen waarmee wij op dat gebied samenwerken en met onze partnerorganisaties.

Ten aanzien van onderwijs stuurt Nederland er op aan dat in de lerarenopleiding aandacht wordt geschonken aan kinderen met een visuele of auditieve handicap of met leermoeilijkheden, zodat docenten problemen kunnen identificeren, deze kinderen kunnen ondersteunen en/of kunnen verwijzen naar meer gespecialiseerde instanties. Nederland is een van de grootste donoren van UNICEF. UNICEF besteedt op verschillende wijze aandacht aan de gehandicaptenproblematiek. Zo is aandacht voor deze problematiek integraal onderdeel van de onderwijsprogramma’s van UNICEF.

De stichting Liliane Fonds ontvangt een MFS subsidie van EUR 8 miljoen over de periode 2007–2010. De stichting spant zich in om de toekomstkansen van gehandicapte kinderen te vergroten onder meer door toegang tot onderwijs, werk en inkomen voor deze kinderen te verbeteren. HEARD, (de health and Economics and HIV/Aids Research Division, University of Kwazulu Natal) dat mede wordt gefinancierd vanuit ons Regionale HIV/Aids en SRGR programma voor Zuidelijk Afrika, heeft onlangs de focus op gehandicapten geïntegreerd in haar Afrikaanse Leiderschapsprogramma. HEARD zet in op onderzoek met betrekking tot gehandicapten en HIV/Aids en de verspreiding van de resultaten. HEARD doet verder aan actieve pleitbezorging voor integratie van gehandicapten binnen de HIV/Aids respons in Zuidelijk Afrika.

Het meten van de effecten van het Nederlands inclusief beleid vereist een goed data- en informatiesysteem in ontwikkelingslanden. In veel landen is dit zwak ontwikkeld. Data met betrekking tot mensen met een handicap ontbreken veelal geheel. Dit probleem is breed gesignaleerd door donoren en initiatieven om dit te adresseren vinden momenteel in multilaterale verband plaats. Nederland sluit zich hierbij aan en ondersteunt deze initiatieven.

Zo is in VN verband een resolutie voor de IIIeCIE in voorbereiding die de VN verzoekt richtlijnen op te stellen voor de verzameling en analyse van disability-sensitive statistics gerelateerd aan de MDGs en landen hierbij te ondersteunen. UNICEF werkt aan de verbetering van de verzameling van nationale data over kinderen met een handicap. Verder is binnen het Nederlands partnerschap programma met de Wereld Bank een studie gedaan in enkele Aziatische landen te weten Indonesie, Cambodja, Vietnam en Mongolie naar de grootte van de groep kinderen met een handicap, zij maken een groot deel uit van de 10 tot 15% kinderen , die in de betreffende landen nog niet naar school gaan. De uitkomsten van deze studies bieden de Ministeries van Onderwijs de kennis om data over kinderen met een handicap in de statistieken voor het onderwijs op te nemen en programma’s ten behoeve van deze doelgroep te monitoren..

90

Hoe verhoudt de korting op het Global Fund zich tot het standpunt dat prioriteiten uit «Een zaak van iedereen» zoveel mogelijk worden ontzien?

In «Een zaak van iedereen» zijn intensiveringen prioritair gesteld voor gender en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 202 komt naar schatting 30% van het budget van het GFATM dat aan aids wordt besteed direct ten goede aan dienstverlening voor preventie en daarmee draagt het GFATM dus bij aan srgr. Er zijn andere organisaties die meer bijdragen aan srgr en daarom wordt het GFATM relatief meer gekort dan bv UNFPA. (zie ook antwoord op vraag 202)

91

Waarom is ervoor gekozen bij ODA-uitgaven voor Natuur, Milieu en Water veel meer geld via multilaterale organisaties uit te geven en veel minder via het particulier kanaal?

De verhoging bij het subtotaal multilateraal van de ODA-uitgaven voor Natuur, Milieu en Water (ca. EUR 10 miljoen) in 2010 ten opzichte van 2009 wordt mede verklaard door de fasering van de Global Environment Fund (GEF). De bijdrage aan het GEF voor 2009 is eind 2008 betaald. Hierdoor zijn de ramingen voor 2009 op het multilaterale kanaal EUR 20 miljoen lager uitgevallen.

92

Waarom wordt gesproken over het financieel «ontzien» van de doelstellingen voor milieu ten opzichte van andere posten bij de bezuinigingen, terwijl de uitgaven voor het milieu net als de OS-bezuinigingen gekoppeld worden aan het BNP en dus flink dalen in 2010 (zelfs extra dalen van 0,114% naar 0,103%)?

Met «ontzien» wordt bedoeld dat vastgehouden wordt aan de norm van 0,1% van het BNP voor milieu. Wel is inderdaad sprake van lagere uitgaven in 2010 uitgedrukt als percentage van het BNP.

93

Op pagina 38 wordt gesproken over €595 miljoen bezuinigingen voor 2010 en op pagina 39 over €601 miljoen euro, welk bedrag is juist? Wat zijn de actuele cijfers voor de jaren 2011 en 2012?

Het op pagina 39 vermelde bedrag (EUR 601 miljoen) is juist. De verlagingen van het ODA-budget als gevolg van bijstellingen van de BNP-ramingen voor 2011 en 2012 bedragen respectievelijk EUR 673 miljoen en EUR 777 miljoen.

94

Is de bezuiniging van EUR 9 miljoen op UNAIDS besproken met andere donoren? Zo ja, wat was hun reactie?

Nederland is tot op heden de grootste donor van UNAIDS. Wij zijn bekend met de positie van andere donoren. Ook landen als Zweden en Ierland zullen vanwege de budgettaire situatie hun bijdrage aan UNAIDS naar beneden bijstellen. Zoals het er nu naar uitziet zal Nederland niet langer de grootste donor blijven, deze positie zal door Zweden worden overgenomen. Ierland die op de 7e plaats stond zal verder zakken. Andere belangrijke donoren als VS, Noorwegen, VK en Denemarken (nu de 3e, 4e, 5e en 6e donor) zullen hoogstwaarschijnlijk hun bijdragen niet naar beneden bijstellen.

95

In welke partnerlanden en met welk bedrag is er gekort op het gebied van HIV/AIDS, malaria en tuberculose? Zijn deze keuzes alleen gebaseerd op de korting op het Nederlandse ontwikkelingsbudget? Zo nee, welke andere argumenten speelden er mee, per land?

Zie het antwoord bij vraag 12.

96

Kunt u aangeven of u overwogen hebt om middelen van het FTI naar de bilaterale onderwijsprogramma’s te verschuiven?

De mogelijkheid om middelen die waren gereserveerd voor het FTI over te hevelen naar bilaterale programma’s is overwogen, maar bleek niet haalbaar in het licht van de krappe budgettaire ruimte.

97

Kunt u verklaren hoe het kan dat in de Decemberbrief van 2008 EUR 20 miljoen extra voor het GFATM voor 2008 wordt verantwoord met als toelichting dat «dusdanig veel goede projecten naar voren zijn gebracht dat tot een verhoging is besloten», maar dat dat bedrag inmiddels wordt beschouwd als frontloading voor 2009?

Zowel in de Decemberbrief van 2008 als in het jaarverslag 2008 van het ministerie van Buitenlandse Zaken is toegelicht dat de bijdrage aan het Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM) met EUR 20 miljoen is verhoogd wegens het aantal kwalitatief goede voorstellen. De totale bijdrage aan het GFATM in 2008 kwam daarmee op EUR 80 miljoen. Oorspronkelijk was aan de Kamer gemeld dat de bijdrage aan het GFATM vanaf 2009 met EUR 20 miljoen zou worden verhoogd van EUR 60 miljoen naar EUR 80 miljoen. Deze verhoging is dus vanwege de kwaliteit van de voorstellen naar voren gehaald. In 2009 wordt EUR 60 miljoen aan het GFATM bijgedragen.

98

Kunt u aangeven of voor 2011 en verder in principe wel EUR 90 miljoen wordt begroot voor het Global Fund?

Vanaf 2012 zal de bijdrage aan het Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM) in beginsel EUR 90 miljoen bedragen. Vanwege de budgettaire situatie zijn in 2010 en 2011 bij onder meer GFATM verlagingen doorgevoerd. In 2010 bedraagt die verlaging EUR 28 miljoen (zie bladzijde 39 in de begroting 2010) tot een totale bijdrage van EUR 62 miljoen en in 2011 is de verlaging EUR 10 miljoen tot een totale bijdrage van EUR 80 miljoen.

99

Op welke wijze geeft de regering, onder meer door middel van de nieuwe aidsambassadeur, structureel uitvoering aan het belang dat zij hecht aan samenwerking met FBO’s en religieuze leiders in het beleid ten aanzien van SRGR, HIV en AIDS (TK, 2008–2009. 31 250, nr. 54, p. 18)? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de High Level Religious Leaders Meeting waaraan het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken bijdraagt?

FBO’s en religieuze leiders spelen een belangrijke rol t.a.v. HIV/aids en SRGR. Met het oogmerk een brug te slaan tussen de verschillende visies t.a.v. HIV preventie, is dit jaar contact gelegd met het Vaticaan en draagt Nederland bij aan de Summit for High Level Religious Leaders die van 21–23 maart 2010 in Nederland zal worden gehouden. De huidige aidsambassadeur zal de ingezette lijn voortzetten en de uitkomsten van de Summit inbrengen in de Program Coordinating Board van UNAIDS, waar Nederland in 2010 voorzitter van is. Aan de Summit zullen ca. 80 religieuze leiders deelnemen. De minister voor ontwikkelingssamenwerking zal als gastheer optreden bij het welkomstdiner.

100

Kunt u inzicht geven in de precieze aard en omvang van de problemen bij het Fast Track Initiative ten aanzien van de doorlooptijden van gelden voor onderwijs? Kan eveneens een overzicht gegeven worden van de trends van de afgelopen jaren als het gaat om de bijdragen van diverse landen aan het Fast Track Initiative?

(a) Doorlooptijd: Het FTI Trust Fund wordt beheerd door de Wereldbank. Na goedkeuring van financiering voor FTI onderhandelt de Wereldbank met het partnerland over de contractuele overeenkomst (Grant Agreement). In veel landen vereist de Wereldbank dat hiervoor eerst lokale systemen voor financieel beheer worden versterkt, waardoor de ondertekening van de overeenkomst wordt vertraagd. Voor sommige landen bedroeg de doorlooptijd meer dan een jaar. Na veel druk van FTI-donoren, met name door Nederland, is dit proces versneld, bijvoorbeeld door financiële analyses te ondernemen in het voortraject van FTI of door innovatieve benaderingen zoals het overdragen van het beheer van FTI-middelen aan andere donoren (bijvoorbeeld aan Nederland in Zambia). Als gevolg hiervan is de doorlooptijd van de landen die in december 2008 zijn goedgekeurd, verkort tot 4 maanden.

(b)Bijdragen FTI: Sinds de oprichting in 2002 is het FTI sterk gegroeid. Er zijn inmiddels 38 partnerlanden met een goedgekeurd onderwijssectorplan, waarvan er 31 financiële steun ontvangen. In de periode 2004–2007 droegen 13 donoren bij aan FTI voor een totaal van $ 832 miljoen. Daarvan was Nederland veruit de grootste donor: meer dan 50% van de totale committering. Sinds 2008 is de participatie van andere donoren sterk gegroeid. In totaal is $ 1 539 miljoen gecommitteerd door 18 donoren. Nederland is nog altijd de grootste donor (30%), gevolgd door Spanje (20%), VK (18%) en de EC (7%).

101

Op welke wijze wordt dit jaar de €2 miljoen besteed die middels het amendement Van der Staaij/Voordewind (TK 31 200 V, nr. 71) gereserveerd is voor uitstapprogramma’s voor vrouwen die zich onvrijwillig of noodgedwongen in de prostitutie begeven? Geeft Nederland daarbij uitvoering aan de richtlijnen die UNAIDS heeft opgesteld in zijn Guidance Note on HIV and Sex Work?

De regering heeft terstond actie ondernomen met betrekking tot de uitvoering van deze motie. Er is een subsidie van 1 250 000 euro verstrekt aan SOA Aids Nederland (SANL). Momenteel worden bezoeken afgelegd in Oeganda, Vietnam, Macedonië en Egypte om de programma’s samen met lokale partnerorganisaties te ontwikkelen. SANL zal een dezer dagen een uitgewerkt projectplan indienen. Voor de overige 750 000 is ICCO bereid gevonden om met zijn partners in Latijns Amerika en India een voorstel te ontwikkelen. SANL en ICCO zullen de te volgen benadering onderling afstemmen en de ervaringen analyseren zodat er lering uit getrokken kan worden.

De projectvoorstellen zullen op hun kwaliteit beoordeeld worden en er zal op worden toegezien dat de uitvoering geschiedt conform de uitgangspunten en doelstellingen van het Nederlandse beleid. De Guidance Note on HIV and Sex Work van UNAIDS biedt daartoe een scala van nuttige aanknopingspunten voor de concrete uitvoering.

Het bedrag van €2 miljoen zal niet voor het einde van dit jaar uitgegeven zijn. Het ontwerp van deze programma’s dient in zorgvuldig overleg met lokale partijen te gebeuren, anders zullen de resultaten niet beklijven. Bovendien dient rekening gehouden te worden met de capaciteit van de betrokken NGO’s die direct met de doelgroep werken.

102

Wat is de reden achter de grote stijging bij EKI-toerekeningen aan ODA?

Het relatief hoge bedrag dat in 2010 geraamd is voor de EKI-toerekening aan ODA komt voort uit de verwachting dat de Democratische Republiek Congo in 2010 het HIPC-eindpunt bereikt en daarmee in aanmerking komt voor schuldkwijtschelding, waartoe in de Club van Parijs zal worden besloten. Het gaat hierbij om bilaterale vorderingen uit hoofde van de exportkredietverzekering van Nederland op de Democratische Republiek Congo, waarmee een bedrag van circa EUR 300 miljoen is gemoeid. Conform geldende afspraken en de regels van de DAC zal deze schuldkwijtschelding aan ODA worden toegerekend.

103

Wat houden de verwachtingen omtrent de mate van schuldkwijtschelding in het kader van de besprekingen binnen de Club van Parijs in?

Zie antwoord bij vraag 102.

104

Kunt u aangeven wat de totale bijdrage (in euro’s) aan multilaterale instellingen is, en aangeven welke multilaterale instellingen bijdragen van Nederland ontvangen in 2010 en hoeveel (in euro’s), waarbij wordt aangegeven welke bijdragen tot ODA gerekend worden? (CU i.s.m. FEZ).

In onderstaand overzicht zijn de voor 2010 geplande algemene (ongeoormerkte) bijdragen (inclusief middelenaanvullingen) en bijdragen aan partnerschapsprogramma’s aan de belangrijkste multilaterale organisaties opgenomen. Hierbij is steeds aangegeven welk deel van de totale bijdrage als ODA wordt aangemerkt.

(in miljoenen EUR)Totale bijdragewaarvan ODA
VN-organisaties  
UNDP9090
UNICEF3535
UNFPA5959
UNAIDS2727
UNHCR4242
UNRWA1515
UNIFEM66
UNEP (incl. LNV en VROM)1010
UNESCO41
UNIDO22
OHCHR88
WFP4040
WHO (incl. VWS)2517
FAO (incl. verplichte bijdrage LNV)129
ILO1814
OCHA4040
VN-verplichte contributie405
Vredesmissies1108
IAEA62
Tribunalen10
   
Mondiale fondsen  
GFATM6262
GEF2020
GAVI1919
   
Financiele instellingen (middelenaanvulling + partnerschapsprogramma)
AfDB5252
AsDB1515
IDB33
IFAD1717
IFC1818
IMF33
WB (incl. BNPP)124124

105

Kunt u aangeven hoeveel hulp wordt gegeven als sectorale begrotingssteun, en aangeven welke landen sectorale begrotingssteun ontvangen, hoeveel en voor welke sectoren?

Sectorale begrotingssteun:

LandSBS 2009SBS 2010Sectoren
Kaapverdië3 500 000 Onderwijs
Colombia5 265 0005 265 000Milieu
Ghana25 000 00025 000 000Milieu, Gezondheid
Mali29 000 00018 000 000Onderwijs, Gezondheid
Rwanda9 900 0009 900 000Onderwijs
Senegal12 250 00012 000 000Milieu
Uganda22 000 00022 000 000Onderwijs
Totaal 106 915 00092 165 000 

106

Kunt u aangeven welke landen via het bilaterale kanaal algemene begrotingssteun ontvangen en per land de hoogte van de bijdrage aangeven? Kunt u per land aangeven of zij via de Nederlandse bijdrage aan het multilaterale kanaal begrotingssteun ontvangen, en per land de hoogte van de bijdrage aangeven? Waar is dit terug te vinden in de begroting?

Algemene begrotingssteun:

LandABS 2009ABS 2010
Benin10 000 0008 275 000
Burkina Faso20 500 00020 500 000
Burundi10 700 00010 700 000
Georgië2 500 0002 000 000
Ghana25 000 00020 000 000
Mali10 000 00013 000 000
Macedonië7 000 000
Moldavië2 775 000
Mozambique18 000 00018 000 000
Senegal10 000 0007 500 000
Tanzania30 000 00020 400 000
Zambia10 000 00010 000 000
Totaal153 700 000133 150 000

Niet-partnerland:

LandABS 2009ABS 2010
Bhutan2 000 0002 000 000

Nederland levert indirect, via de algemene contributies aan het multilaterale kanaal, een bijdrage aan begrotingssteun in ontwikkelingslanden. De Wereldbank geeft binnen IDA (d.w.z. voor lage inkomenslanden) circa 24% uit aan begrotingssteun. Het IMF geeft dit jaar ongeveer USD 4 miljard begrotingssteun. Het niet mogelijk om specifiek aan te geven hoeveel en aan welke landen begrotingssteun wordt verleend via de Nederlandse bijdrage aan het multilaterale kanaal.

Cofinanciering van Nederland met de Wereldbank, waarbij de begrotingssteunbedragen via de Wereldbank worden betaald, vindt plaats in Burundi, Georgië, Macedonië en Moldavië; het betreft de hierboven genoemde bedragen.

De algemene begrotingssteun is hoofdzakelijk in art.4.2 terug te vinden. Uitzondering is Burundi, deze begrotingssteun staat in art. 2.5. De sectorale begrotingssteun is in de begroting terug te vinden onder de betreffende thematische artikelen (zoals bv art. 5.1 voor onderwijs).

107

Hoeveel OS-geld geeft Nederland per land in Zuid-Amerika? Hoeveel is hiervan begrotingssteun, uitgesplitst naar algemeen en sectoraal?

De geplande gedelegeerde ODA-uitgaven in de partnerlanden in Zuid-Amerika in 2010 betreffen:

(x EUR 1000)Totaal 2010Algemene begrotingssteunSectorsteun
Bolivia39 746  
Colombia18 250 5 265
Guatemala15 550  
Nicaragua19 475  
Suriname57 403  
Totaal150 42405 265

108

Hoeveel OS-geld geeft Nederland per land in Azië? Hoeveel is hiervan begrotingssteun, uitgesplitst naar algemeen en sectoraal?

De geplande gedelegeerde ODA-uitgaven in de partnerlanden in Azië in 2010 betreffen:

(x EUR 1000)Totaal 2010Algemene begrotingssteunSectorsteun
Afghanistan22 000  
Bangladesh58 200  
Indonesië72 070  
Jemen24 402  
Mongolie7 216  
Palestijnse Gebieden22 200  
Pakistan39 600  
Sri Lanka200  
Vietnam21 000  
Totaal266 88800

109

Hoeveel OS-geld geeft Nederland per land in Afrika? Hoeveel hiervan is begrotingssteun, uitgesplitst naar algemeen en sectoraal?

De geplande gedelegeerde ODA-uitgaven in de partnerlanden in Afrika in 2010 betreffen:

(x EUR 1000)Totaal 2010Algemene begrotingssteunSectorsteun
Benin29 5108 275 
Burkina Faso43 55020 500 
Burundi13 86410 700 
Congo, Democratische Republiek4 000  
Egypte8 676  
Ethiopië38 768  
Ghana58 28820 00025 000
Kaap Verdië2 925  
Kenia14 872  
Mali52 01313 00018 000
Mozambique54 60018 000 
Oeganda26 299 22 000
Rwanda30 600 9 900
Senegal28 8257 50012 000
Soedan60 000  
Tanzania67 95820 400 
Zambia46 60010 000 
Zuid Afrika26 250  
Totaal607 598128 37586 900

110

Hoe zag de percentuele kanaalverdeling (tussen bilateraal, multilateraal, maatschappelijk, EKI en overig) er in 2007 en 2008 uit?

KanalenRealisatie 2007Realisatie 2008
Bilaterale Kanaal37%37%
Multilaterale kanaal25%24%
Maatschappelijke organisaties20%22%
Bedrijfsleven5%7%
Eki6%2%
Overige6%8%
Totaal100%100%

111

Op welke te verwachten schuldkwijtscheldingen, ten aanzien van welke landen, is de grote stijging van EKI in 2010 gebaseerd?

Zie antwoord bij vraag 102.

112

Hoe zal de coherentiefunctie op het terrein van internationale samenwerking een meer permanente plaats krijgen binnen het departement? Hoe zal dit worden ingevuld?

De coherentiefunctie is in 2002 ingevuld door de oprichting van een aparte Coherentie Eenheid binnen het Directoraat-Generaal voor Internationale Samenwerking. Deze Eenheid had een tijdelijke status voor vier jaar, in 2006 verlengd met nog eens vier jaar. Het belang van een actief coherentiebeleid is in die periode alleen maar toegenomen en de Eenheid vervult in dat beleid een centrale rol van aanjager. In een modern OS-beleid zal een belangrijke plaats moeten worden ingeruimd voor coherentie en de belangen van ontwikkelingslanden bij de voorziening van internationale publieke goederen. Mede op basis van een onafhankelijke evaluatie is in 2009 daarom besloten de coherentietaak in de organisatie te verankeren door de Coherentie Eenheid samen te voegen met de Directie Effectiviteit en Kwaliteit. De definitieve invulling van de daardoor ontstane Directie Effectiviteit en Coherentie zal in het voorjaar van 2010 worden afgerond. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de nieuwe opzet ten koste gaat van de voor het coherentiebeleid beschikbare capaciteit.

113

Kunnen de productieve sectoren, waarin Nederland in toenemende mate investeert, ook met zoveel woorden worden genoemd?

Nederland investeert in het kader van de beleidsprioriteit Groei en verdeling in de ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden. De programma’s via ambassades, multidonorfondsen, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zijn niet allemaal terug te voeren tot specifieke sectoren. Verschillende programma’s richten zich namelijk op het ondernemingsklimaat in het algemeen en niet op een bepaalde sector in het bijzonder. Nederland draagt bijvoorbeeld bij aan het multidonorfonds Investment Climate Facility. Hiermee worden overheden in ontwikkelingslanden ondersteund op het terrein van hervormingen ter verbetering van wet- en regelgeving voor ondernemers. Het gaat bijvoorbeeld om de versnelling en verbetering van douaneprocedures, van het registreren van bedrijven en voor het verkrijgen van vergunningen.

Er zijn ook programma’s die zich wel op één of meerdere sectoren richten. Landbouw neemt daarin een prominente plaats, omdat in veel ontwikkelingslanden landbouw als motor voor economische ontwikkeling fungeert. Zie ook de brief aan de Tweede Kamer «Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid» (31 250, nr.14). Een voorbeeld van een programma gericht op landbouw is het Programma Ondersteuning Producentenorganisaties dat Agriterra met subsidie van de Nederlandse overheid uitvoert. Dit programma richt zich op de versterking van boerenorganisaties in ontwikkelingslanden. Doel is verbetering van de positie van boeren en boerinnen.

Naast landbouw kunnen ook industrie, toerisme, financiële dienstverlening en ICT worden genoemd als productieve sectoren waar programma’s zich op richten. Het Private Sector Investeringsprogramma PSI (opvolger van het PSOM) subsidieert (Nederlandse) bedrijven die samen met een lokale partner een risicovolle, vernieuwende investering in een ontwikkelingsland willen doen. Zo is bijvoorbeeld een belangrijke impuls gegeven aan de ontwikkeling van de ICT-markt in Suriname. Doordat dit een kleine markt is bleven grote investeringen op het gebied van ICT-ontwikkeling uit. Door nieuwe samenwerking met bedrijven en opdrachtgevers elders in de wereld is dit nu aan het veranderen. Partners uit Suriname, Nederland en Curaçao hebben in Paramaribo met behulp van het PSI een studio opgezet voor de ontwikkeling van e-media. Twintig mensen vonden daarmee werk, maar de verwachting is dat dit project er voor zal zorgen dat de gehele ICT-sector in Suriname een sprong maakt, en er nog veel meer nieuwe banen zullen ontstaan.

Het PSI, evenals het ook door de EVD uitgevoerde programma ORIO (ontwikkeling van voor de ontwikkeling van een productieve private sector noodzakelijke infrastructuur) richt zich op de OS-partnerlanden en een aantal minst ontwikkelde landen. Beide programma’s bieden voor de fragiele staten hogere schenkingspercentages dan voor de andere landen om de drempel voor investeringen in die meest moeilijke én meest hulpbehoevende landen te verlagen.

114

Kan een overzicht worden gegeven van de plaats van de door Nederland begunstigde ontwikkelingslanden op de corruptielijst van Transparency International?

Zie antwoord op vraag 44

115

Wat is het bilaterale en multilaterale budget voor 2010 om projecten betreffende een «zichtbaar vredesdividend in ... de Drie Gebieden (Abyei, Zuid Kordofan, Blue Nile)» te financieren?

De bijdrage aan de Drie Gebieden zal in 2010 naar verwachting ruim € 18 miljoen bedragen. Deze fondsen zijn bestemd voor het leveren van zichtbaar vredesdividend in de vorm van veiligheid, infrastructuur, sociale basisvoorzieningen en inkomensgenererende activiteiten. De meeste uitgaven verlopen via VN organisaties en Wereldbank; dit komt omdat er geen bilaterale financiering aan de overheid van Noord-Sudan ter beschikking wordt gesteld en omdat een aantal internationale NGOs begin 2009 hun werkzaamheden moest beeindigen.

116

Kan de regering al meer informatie geven over de precieze wijze waarop ambassades de hun daarvoor ter beschikking gestelde middelen vanaf 2010 kunnen besteden aan lokale NGO’s?

Ambassades besteden reeds een deel van hun bilaterale budget aan lokale maatschappelijke organisaties. In 2008 bedroegen deze uitgaven in de partnerlanden ruim Euro 140 miljoen. Dit bedrag zal jaarlijks stijgen met 10 tot 15%. De invulling van deze intensivering zal per ambassade verschillen afhankelijk van de lokale mogelijkheden. Voor directe financiering door ambassades worden geen extra financiële middelen ter beschikking gesteld.

117

Bent u bereid om specifieke maatregelen te nemen om de OS landen te helpen bij het benutten van de toegestane «policy space» , bijvoorbeeld als het gaat om het beschermen en ondersteunen van lokale landbouw? Bent u bereid u in EU-verband in te zetten voor een versnelde afbouw van exportsubsidies die schadelijk zijn voor OS landen, zoals de recentelijk her-ingevoerde exportsubsidie op melkproducten?

Bij «policy space» gaat het om de vraag in hoeverre ontwikkelingslanden voldoende beleidsvrijheid hebben dan wel zouden moeten krijgen binnen huidige en toekomstige afspraken om maatregelen te nemen die zij nodig achten ter bevordering van hun ontwikkeling. Uitgangspunt is dat ontwikkeling een landenspecifiek proces is dat niet via externe blauwdrukken tot stand kan komen. De voortschrijdende globalisering brengt een verdichting van de internationale regulering met zich mee. Zaak is om binnen die regulering voor afzonderlijke ontwikkelingslanden voldoende bewegingsvrijheid te laten, b.v. door fasering en beperking van conditionaliteiten. Tegelijk zal in veel gevalllen een koppeling tot stand moeten komen met de financiering van capaciteit, aanpassing en versnelde ontwikkeling.

Ten aanzien van het benutten van de toegestane «policy space» voor de lokale landbouw zal Nederland, voortbouwend op betere onderlinge afstemming in Nederland en in ontwikkelingslanden, aanzetten tot vergrote inspanningen van multilaterale organisaties en financieringsinstellingen op het terrein van landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid, zoals verwoord in de beleidsbrief «Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid» van 8 mei 2008 (31 250, nr. 14). Nederland wil hiermee bijdragen aan het verhogen van de gezamenlijke impact.

Nederland blijft zeer terughoudend over de inzet van exportrestituties, en heeft zich dan ook uitgesproken tegen de herinvoering van de exportrestituties op zuivel. Europa zou een verkeerd signaal afgeven en haar geloofwaardigheid in discussies (o.a. binnen de G20, maar ook in haar relatie met OS-landen) over vrije wereldhandel en het beschermen van de eigen economieën kunnen schaden, mede in het licht van de toezegging van de EU in WTO-kader om uiterlijk in 2013 alle exportsubsidies af te schaffen. Nederland zet zich in voor een afbouw zo snel als verantwoord is. Afhankelijk van de besluitvorming binnen de EU kunnen de exportsubsidies in veel sectoren dan ook ruim voor 2013 op nul uit komen. De doelstelling blijft echter 2013 en niet eerder, onder andere om de Europese landbouw verantwoorde overgangstermijnen te kunnen bieden.

118

Hoe zult u zich ervoor inzetten dat de Doha-ontwikkelingsronde van de WTO snel weer op gang komt en succesvol, dus met de belangen van ontwikkelingslanden voor ogen, wordt afgerond?

In de EU, bijvoorbeeld, maar ook in de G20 en de WTO (World Trade Organisation) blijft Nederland zich in 2010 inzetten voor een ambitieus en evenwichtig WTO Doha-akkoord dat rekening houdt met de offensieve en defensieve belangen van Nederland en dat ook serieus werk maakt van de ontwikkelingsdimensie van deze ronde. Hiertoe zal waar nodig overleg worden gevoerd met de EU-onderhandelaars, worden gelobbyd in de VS en bilateraal worden gesproken met ontwikkelingslanden, G-20 leden, like-minded EU-lidstaten zoals het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Tsjechië, Finland, Denemarken, Letland en Slovenië.

119

Hoe hoog is de bijdrage in 2009 en 2010 via het Forest Carbon Partnership Facility van de Wereldbank aan het reduceren van emissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie in ontwikkelingslanden (REDD).

Nederland draagt € 15 miljoen bij aan het zgn. Readiness Fund van dit initiatief dat ontwikkelingslanden in de gelegenheid stelt een substantiële bijdrage te leveren aan REDD. Nederland is hiermee na Noorwegen de grootste donor. De ramingen voor 2009 en 2010 bedragen € 3,4 miljoen per jaar.

120

Hoeveel geld zal er door de Wereldbank in 2010 in welke fossiele brandstofprojecten worden gestoken? Is hier ook Nederlands geld bij betrokken?

Het is ons niet bekend hoeveel geld de Wereldbank volgend jaar in fossiele brandstofprojecten zal investeren. Wel is bekend dat de Wereldbank het voornemen heeft haar investeringsportfolio op het gebied van hernieuwbare energie verder uit te breiden. In FY 2009 heeft de Wereldbank US$ 2 miljard geïnvesteerd in fossiele brandstofprojecten versus US$ 3,07 miljard voor hernieuwbare energie en energy efficiency gezamenlijk. Het beleid van de Wereldbank is erop gericht om ook volgend jaar minder in fossiele brandstoffen en meer in hernieuwbare energie te investeren. Nederland financiert via de Wereldbank alleen hernieuwbare energie-activiteiten in ontwikkelingslanden.

121

Wanneer vrijheid van godsdienst en de non-discriminatie van vrouwen met elkaar op gespannen voet staan, zal de Nederlandse regering dan voluit kiezen voor de non-discriminatie van vrouwen?

Verbetering van de positie van vrouwen wereldwijd heeft voor Nederland een grote prioriteit. Nederland is zich daarbij bewust van de vele situaties waarin traditionele, religieuze en culturele gebruiken op gespannen voet staan met de universeel erkende norm dat ieder mens gelijk is in waardigheid en rechten. Nederland toont zich voorstander van culturele en religieuze diversiteit, maar leidend beginsel blijft de universaliteit van mensenrechten en het respect voor het beginsel van non-discriminatie. Met vrouwenrechten mag niet worden gemarchandeerd, ook niet in het kader van culturele of religieuze verschillen.

122

Bent u bereid de oproep van het UN Committee Against Torture uit november 2008 te steunen om China op te roepen, onmiddellijk onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de berichten over gedwongen orgaandonatie van Chinese burgers? (Zie http://www2.ohchr.org/english/bodies/cat/docs/CAT.C.CHN.CO.4.pdf)

Ik ga er van uit dat het recente initiatief van de Chinese regering om een systeem voor vrijwillige orgaandonatie op te zetten, mede is bedoeld als maatregel om onvrijwillige orgaandonaties – die ook in China illegaal zijn – tegen te gaan. Ik zal – zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Voordewind – de Chinese autoriteiten vragen hoe wordt verzekerd dat de wettelijke vereisten worden nageleefd.

123

Welke vijf ambassades hebben in 2009 meegewerkt met de pilot extra inspanning ter bevordering van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging? Aan welke minderheden en religies is vooral extra aandacht gegeven? Wat zijn de eerste uitkomsten van de pilot? Kunt u dat per land waar de proef wordt gehouden aangeven? Naar welke landen zal de pilot worden uitgebreid in 2010?

Wat betekent meer vrijheid van godsdienst in die landen voor de andere fundamentele vrijheden in de betreffende landen en kan dat worden onderbouwd? Wat zijn de resultaten tot nu toe?

De Nederlandse ambassades in Egypte, Kazachstan, Eritrea, India en China werken mee aan de pilot godsdienstvrijheid waarin extra aandacht wordt gevraagd voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Hoewel de ambassades in deze landen zich al geruime tijd met dit onderwerp bezighouden, is het doel van deze pilot om de huidige inzet te intensiveren en op een structurele wijze te streven naar een concrete verbetering in de praktijk. Het streven op de lange termijn is een verbetering op het gebied van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te bewerkstelligen en om de lessen die hieruit voortvloeien ook in andere landen toe te passen.

De genoemde landen zijn onder meer gekozen vanwege de diverse religieuze minderheden die er wonen. Daaronder zijn aanhangers van alle grote wereldgodsdiensten en diverse andere godsdiensten en levensovertuigingen, evenals minderheden die geen godsdienst aanhangen of van godsdienst veranderd zijn.

In deze landen maken de Nederlandse ambassades een diepgaande analyse van de problematiek met betrekking tot de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing. Daarbij brengen ze de lacunes in de naleving van deze vrijheid in kaart en stellen ze een strategisch actieplan op. Aspecten die daarbij aan bod komen zijn onder andere de relevante nationale wetgeving en internationale verdragen en verklaringen, de toepassing van godsdienstvrijheidwetgeving in de praktijk, de opstelling van het betreffende land in multilateraal verband, en de wijze waarop Nederland een verschil kan maken.

De positie van religieuze minderheden in deze landen lopen zeer uiteen, maar vormt in al deze pilotlanden een groot probleem. Zo krijgen religieuze minderheden in Egypte veel te maken met discriminatie, staan er in India gevangenisstraffen en boetes op bekeringsactiviteiten, en worden in China aanhangers van niet-geregistreerde godsdienstige stromingen regelmatig geïntimideerd en vervolgd. Ook in Kazachstan hebben niet-geregistreerde religieuze minderheden veel last van discriminatie, en is er in Eritrea zelfs min of meer sprake van vervolging van alle religieuze groeperingen.

Op dit moment worden de consultaties in de eerste vijf landen van de pilot afgerond. In de loop van 2010 zal uw Kamer een rapportage van de bevindingen van de posten per land toekomen. Op basis van de bevindingen zullen nog eens vijf landen voor uitbreiding van de pilot worden geïdentificeerd.

124

Wat is de concrete planning die u heeft ten aanzien van de «gevallen waar de burgerbevolking ernstig te lijden heeft en hun overheid niet kan of wil ingrijpen zal Nederland ook pleiten voor daadwerkelijke uitvoering van R2P»?

Wanneer een land zijn eigen bevolking niet kan of wil beschermen tegen misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven, genocide of etnische zuivering, dan komt de internationale gemeenschap een verantwoordelijkheid toe. De internationale gemeenschap kan op veel manieren op dergelijke situaties reageren, waarbij de middelen variëren van bemiddeling tot hulpverlening en, in voorkomende gevallen, zelfs militair optreden. Voor het laatste is het akkoord van de Veiligheidsraad nodig. Zoals ook de VN Secretaris-Generaal stelt in zijn rapport over Responsibility to Protect (R2P) van begin dit jaar, kunnen diverse inspanningen gelijktijdig plaatsvinden en hoeven zij niet per se volgtijdelijk te zijn. In het geval van Birma heeft Nederland na de cycloon Nargis in 2008 beargumenteerd dat moedwillige onthouding van humanitaire hulp door het Birmese regiem mogelijk aangemerkt zou kunnen worden als een misdrijf tegen de menselijkheid, waardoor de Responsibility to Protect van toepassing zou kunnen zijn.

125

Welke beleidslijn moet worden gekozen wanneer het regime in een bepaald land zich niets gelegen laat aan de «Responsibility to protect» (zoals bijvoorbeeld in Birma)?

Zie antwoord bij vraag 124.

126

Hoe gaat u opvolging geven aan de conferentie over transitional justice? Aan welke activiteiten denkt u?

De kern van transitional justice is straffeloosheid tegengaan en verzoening bevorderen. Nederland zal met het oog hierop activiteiten ondersteunen die toezien op 1) het faciliteren van een inclusieve transparante dialoog op gebied van transitional justice, 2) het financieren van transitional justice, en 3) het aanpakken van de werkelijke oorzaken van het conflict. De consensus tijdens de conferentie was dat voor transitional justice activiteiten nationaal ownership het uitgangspunt dient te zijn met het oog op duurzaamheid van vredesprocessen. Tegelijkertijd zijn internationale en regionale maatregelen noodzakelijk wanneer lokale actoren niet kunnen of willen handelen.

De belangrijkste documenten van de conferentie zullen door Intersentia Uitgevers in Antwerpen in hun «The new Series on Transitional Justice» worden gepubliceerd. Intersentia Uitgevers is een vakkundig platform voor gekwalificeerd onderzoek op dit gebied en heeft als doel om de kloof tussen internationaal onderzoek en praktijk te overbruggen. De uitkomsten van de conferentie worden opgenomen in de regeringsreactie op het AIV-advies over transitional justice.

Internationale gerechtigheid en rechtspraak kunnen nationale processen stimuleren. In dit verband zal Nederland bijvoorbeeld activiteiten ondersteunen als het opzetten van internationale tribunalen en het herstellen van nationaal juridische systemen en instituties, Nederland zal, als in Kenia het voorstel voor de instelling van een speciaal Keniaans tribunaal en een waarheidscommissie voor het tot stand brengen van verzoening door het Keniaans parlement wordt aanvaard, steun voor deze activiteit overwegen.

In Afghanistan zal Nederland doorgaan met het steunen van het ICTJ met het opzetten van een permanente vertegenwoordiging in Kabul. Een vertegenwoordiging waarvan wij hopen dat het op termijn uitgroeit tot een lobby- en expertisecentrum. Ook stimuleren wij de Afghaanse overheid om voortgang te maken met de implementatie van het «Action Plan for Peace, Reconciliation and Justice». Dit plan werd vier jaar geleden in Den Haag gelanceerd en richt zich op het erkennen van het lijden van slachtoffers, de opbouw van geloofwaardige instituties, waarheidsvinding en documentatie, verzoening en de beëindiging van straffeloosheid. Nederland hoopt dat de nieuwe Afghaanse regering dit onderwerp krachtig ter hand zal nemen. Nederland dringt daar ook op aan in het belang van de effectiviteit van het proces van wederopbouw.

127

Hoe ziet de MVO-toolkit van ambassades er uit? In welke landen wordt deze actief gebruikt?

De ministeries van BZ, EZ, LNV en VROM hebben in samenwerking met de EVD, het CBI en MVO Nederland een gezamenlijk informatiepakket voor ambassades ontwikkeld over MVO, de OESO-richtlijnen en mensenrechten. De informatie, in de vorm van een «MVO-paspoort», wordt eind 2009 aan alle ambassades en consulaten-generaal ter beschikking gesteld. Dit paspoort dient als naslagwerk, waarin verwijzingen naar relevante websites en informatiebronnen zijn opgenomen. De teksten worden in het Engels, Frans en Spaans uitgebracht, zodat deze toegankelijk zijn voor het lokale personeel.

128

Op welke manier zet Nederland zich in voor onafhankelijke toetsing en naleving van Voluntary Principles on Security? Is Nigeriaans lidmaatschap op termijn aan de orde? Op welke manier ondersteunt Nederland bedrijven in Nigeria om dit principe uit te voeren?

Nederland heeft aan de wieg gestaan van de Voluntary Principles on Security and Human Rights (VP’s), een «multistakeholder» initiatief van diverse betrokken partijen dat tot doel heeft dialoog te stimuleren over het respecteren van mensenrechten bij de winning van delfstoffen. Nederland heeft zich actief ingezet voor de institutionele ontwikkeling van de VP’s, in het bijzonder het opstellen van criteria voor de toetreding van overheden. Met dergelijke criteria kan op transparante en eenduidige wijze worden besloten over de toetreding van nieuwe overheden.

In de landen waar wordt gewerkt aan implementatie van de VP’s (Colombia, Indonesië en Nigeria) geven ambassades bekendheid aan het initiatief. Daarnaast steunt de Nederlandse ambassade in Nigeria een project met een internationale NGO, Stakeholders Democracy Network, om te onderzoeken wat de gevolgen zijn voor de lokale bevolking van de olie- en gaswinning in de Niger-delta en om het belang van de VP’s bij overheden en lokaal opererende bedrijven onder de aandacht te brengen. De VP’s komen regelmatig aan de orde in gesprekken tussen de Nederlandse ambassade en Shell.

Volgens het Framework for admission and participation of new governments kan Nigeria de status van «engaged government» aanvragen. Dit heeft Nigeria vooralsnog niet gedaan. Betrokkenheid van de Nigeriaanse overheid is van wezenlijk belang voor de bedrijven om de principes in praktijk te kunnen brengen. Nederland zal de Nigeriaanse overheid daarop blijven aanspreken.

129

Bent u bereid van de VS te verlangen een einde te maken aan het beleid van geheime gevangenissen (en een einde te maken aan de doodstraf) voordat het lid kan worden van de Mensenrechtenraad? Deelt u de mening dat de VS pas voor «nieuwe dynamiek» in de Mensenrechtenraad zou kunnen zorgen nadat aan deze voorwaarde is voldaan? Indien neen, waarom niet?

De regering is verheugd met het lidmaatschap van de VS in de Mensenrechtenraad. De betrokkenheid van de VS is gebleken tijdens de recente twaalfde zitting van de Raad, waar de VS op hoog niveau was vertegenwoordigd. De Amerikaanse aanwezigheid had een positief effect op het verloop van de zitting. Ik verwacht dat deze betrokkenheid de komende jaren op tal van mensenrechtendossiers zal zorgen voor een nieuwe, positieve dynamiek.

In januari 2009 gaf president Obama in zijn Executive Order regarding Interrogation opdracht tot de sluiting door de CIA van alle door de CIA beheerde detentiecentra. Ook gaf hij opdracht tot het opstellen van een nieuw detentiebeleid in de strijd tegen het terrorisme. Nederland is verheugd over dit besluit van president Obama. De Nederlandse regering heeft ook in het verleden een duidelijk standpunt ingenomen tegen geheime detentiecentra.

Nederland is tegen de doodstraf. Zowel in bilateraal als in EU-verband wordt de doodstraf met de VS besproken en worden afzonderlijk staten aangespoord om af te zien van het gebruik van de doodstraf en ten minste een moratorium in acht te nemen.

130

Bent u bereid u in EU-verband in te zetten ook de sanctiemogelijkheden van het APS te benutten (d.w.z. preferenties intrekken) in gevallen waarin handelspartners duidelijk in gebreke blijven bij de naleving van de gestelde voorwaarden? Een actueel geval is Honduras, waar een niet-legitieme regering die via een staatsgreep aan de macht is gekomen nog steeds APS preferenties geniet?

Uitgangspunt van Nederland is dat de APS-plus regeling een objectief, stimulerend handelsinstrument moet zijn, waarbij ontwikkelingslanden onder voorwaarden aanvullende handelspreferenties krijgen toegekend. De voorwaarden betreffen met name de ratificatie en effectieve implementatie van een aantal verdragen op het terrein van mensen- en arbeidsrechten en milieu. Wanneer op basis van onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat niet (of niet langer) aan de voorwaarden wordt voldaan, vindt Nederland dat preferenties geheel of gedeeltelijk moeten worden opgeschort.

In het geval van Honduras heeft de EU reeds een aantal restrictieve maatregelen genomen, waaronder het stopzetten van de begrotingssteun en andere vormen van ontwikkelingshulp aan de de facto overheid. De besprekingen over een Associatieakkoord met de landen in Centraal-Amerika zijn aangehouden. Nu de verdreven president Zelaya zich sinds september ophoudt in de Braziliaanse ambassade in de Hondurese hoofdstad Tegucigalpa, moet worden bezien hoe de situatie zich verder ontwikkelt. Verdergaande maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van het APS, zijn op dit moment nog niet aan de orde. Van opschorting van tarifaire preferenties zou overigens de Hondurese bevolking direct de nadelige gevolgen ondervinden.

131

Wat zijn de criteria om Nederlandse consulaten in het buitenland te sluiten vanwege nieuwe paspoortapparatuur? Kunt u aangeven om welke consulaten het per land gaat? Gaat het bij de criteria tot sluiting van een consulaat of paspoortuitgifte om het aantal Nederlanders in de omgeving van een consulaat? Maakt het verschil of dat individuele burgers dan wel bedrijven zijn? Gaat u daarbij uit van een bepaalde maximumafstand? Kunt u dat zo nauwkeurig mogelijk aangeven?

Naast alle ambassades en beroepsconsulaten is een aantal honoraire consulaten geselecteerd en uitgerust met biometrische apparatuur zodat zij kunnen doorgaan met de behandeling van paspoortaanvragen. Van sluiting (zoals onlangs ten onrechte werd gesuggereerd in de media) is geen sprake.

132

Kunt u het enorme verschil in EU-afdrachten tussen 2009 en 2010 door Nederland nader toelichten?

De EU-afdrachten zijn in 2009 uitzonderlijk laag, omdat in 2009 de Nederlandse korting op de EU-afdrachten van de jaren 2007 en 2008 wordt verrekend, naast de korting voor 2009. De Nederlandse korting bedraagt ongeveer € 1 miljard per jaar.

In 2010 wordt alleen de korting voor 2010 verrekend.

133

Wat doet denken dat een forse overschrijding (in 2009 is € 51 miljoen) van het bedrag in artikel 2.6 (humanitaire hulpverlening) in 2010 niet weer nodig is?

Bij humanitaire hulp is het verloop van de uitgaven afhankelijk van de ontwikkelingen in humanitaire noodsituaties en de budgettaire ontwikkelingen gedurende het begrotingsjaar. De overschrijding van het budget in 2008 kon worden toegeschreven aan het grote aantal en de grote schaal van acute noodsituaties, het effect van de voedselprijzencrisis en de verslechtering van de humanitaire situatie in een aantal chronische crisissituaties. Voor 2009 geldt dat, naar het zich laat aanzien, de uitgaven voor humanitaire hulp in 2009 binnen de kaders van het beschikbare budget kunnen plaatsvinden. Het beschikbare budget voor 2010 vormt het uitgangspunt bij het bepalen in welke mate kan worden bijgedragen aan de humanitaire respons op chronische crisissituaties en acute rampen in dat jaar. Het uiteindelijke effect van de per definitie onvoorziene acute crisissituaties op het budget voor 2010 blijft echter onvoorspelbaar.

134

Zijn er keuzes gemaakt aan welke humanitaire hulpverlening (vorm of land) binnen beleidsartikel 2.6 minder zal worden uitgegeven dan in 2009? Zo ja, welke? Zo nee, welke criteria zult u gebruiken om die keuzes te kunnen maken in 2010?

Op basis van de humanitaire noden wereldwijd wordt jaarlijks, binnen de marges van het beschikbare budget voor humanitaire hulp, een afweging gemaakt. Richtinggevend hierbij zijn de gecoördineerde hulpverzoeken van de VN, in veel landen uitgewerkt in de vorm van een Consolidated Appeal (CAP). Deze CAPs, waarin zowel humanitaire hulpvoorstellen van de VN als van NGOs zijn opgenomen, komen in de regel in december beschikbaar. Om in te kunnen spelen op acute noodsituaties wordt binnen het budget voor humanitaire hulp een marge gehanteerd voor onvoorziene uitgaven. Om deze redenen kan de verdeling van het beschikbare budget nog niet worden gemaakt.

135

Is de fors hogere Nederlandse afdracht aan de EU voor 2010 (fors hoger dan begroot in 2009) geheel te wijten aan het feit dat de Nederlandse economie relatief het minste krimpt? Waaraan wordt dit geld uitgegeven? Welke andere landen kennen dit verschijnsel?

Nee, niet geheel. De EU-uitgaven zullen hoger zijn dan eerder begroot, door crisismaatregelen die de EU heeft genomen. Daarnaast zal het Nederlandse aandeel in de financiering van de EU-begroting waarschijnlijk stijgen, omdat het Nederlandse BNI iets minder hard krimpt dan het BNI van diverse andere lidstaten. Gezien de steeds veranderende economische situatie in de diverse lidstaten is het echter moeilijk om precieze ramingen te geven van de afdrachten van de lidstaten.

136

Kunt u toelichten waarom de toezeggingen voor verhoging van het budget voor het GFATM (met 20 miljoen in 2009 en met 30 miljoen in 2010) niet als «juridisch verplicht» in de begroting zijn opgenomen?

De overeenkomst met het GFATM is een juridische verplichting, met dien verstande dat de overeenkomst uiteraard aangepast kan worden op verzoek van een of beide partijen. Aan GFATM is inmiddels het voornemen bekend gemaakt van mijn korting. Ik verwacht daar in goed overleg uit te komen. Met inachtnemenig van bovenstaande is de bijdrage aan GFATM, inclusief de verhoging ervan, onder «juridisch verplicht» opgenomen.

137

Kunt u aangeven waarom het niet nakomen van de toezeggingeng aan het GFATM niet zijn meegenomen in het totaalbedrag van de bezuinigingen op HIV/Aids in de begroting?

In het hoofdstuk «De begroting op hoofdlijnen» van de MvT staat toegelicht dat de budgettaire wijzigingen op artikel 5.4 HIV/AIDS een saldo vormen. De verlagingen in 2010 en 2011 die bij GFATM zijn doorgevoerd (resp. EUR 28 miljoen en EUR 10 miljoen; zie antwoord op 98) zijn uiteraard in dat saldo meegenomen. Ook is de bijdrage aan GFATM opgenomen in bijlage 7 (uitgaven HIV/AIDS, malaria en tuberculose) van de HGIS nota (bladzijde 34).

138

Kunt u aangeven op welke schattingen en kosten het extra bedrag voor de opvang van asielzoekers is gebaseerd? Kunt u tevens aangeven hoe dit bedrag zich verhoudt tot de extra bijdrage van het ministerie van Justitie voor de opvang van asielzoekers in 2010: dus hoeveel extra is er bij dat ministerie gereserveerd?

In de ontwerpbegroting 2009 is voor het jaar 2010 een bedrag opgenomen van EUR 122 mln. De ontwerpbegroting 2010 laat een bedrag van EUR 263,4 mln zien. Hiervan is EUR 253,3 mln bedoeld voor de eerstejaarsopvang asielzoekers uit DAC landen. Dit bedrag is op de begroting van het ministerie van Justitie opgenomen als ontvangst. De stijging wordt veroorzaakt door een verwachte toename van het aantal asielzoekers en de hiermee gerelateerde kosten ten opzichte van de oorspronkelijke raming. Bij de ontwerpbegroting 2009 werd uitgegaan van een eerstejaarsopvang van 8 500 personen terwijl bij de ontwerpbegroting 2010 uitgegaan wordt van 14 400 personen. Daarnaast stijgt ook het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers. De jaren na het begrotingsjaar 2010 (2011 en verder) zijn gebaseerd op een stelpost waarbij de actuele raming in de begroting 2011 berekend wordt aan de hand van de basisgegevens welke door het ministerie van Justitie in het voorjaar van 2010 beschikbaar gesteld worden. De bijdrage van het ministerie van Buitenlandse Zaken is conform de OESO/DAC richtlijn alleen bedoeld voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers DAC landen. De overige categorie asielzoekers en herinstroom staat op de begroting van het ministerie van Justitie. Ook de uitvoering van het asiel en migratie beleid is in handen van het ministerie van Justitie. Binnen de begroting van Justitie is bovenop de EUR 253,3 mln een bedrag van EUR 141,1 gereserveerd voor opvang bij COA (centraal orgaan opvang asielzoekers).

139

Wat heeft de Nederlandse regering de afgelopen jaren gedaan om het vredesproces tussen Noord- en Zuid-Soedan op gang te houden? En waarom wordt er nu, juist in deze cruciale fase van het Noord-Zuid vredesproces, besloten om de beschikbare middelen voor wederopbouwactiviteiten in Soedan te verlagen?

Nederland ondersteunt de CPA-implementatie op verschillende manieren. Naast reguliere contacten met de regeringen in Khartoum en Juba heeft Nederland een belangrijke, initierende en stimulerende rol gespeeld bij het arbitrageproces inzake de grensdemarcatie van Abyei. Nederland nam op ministerieel niveau deel aan de CPA-conferentie in Washington op 23 juni en zette daarmee het belang van CPA-implementatie kracht bij. Ook in de RAZEB en tijdens de AVVN in New York heeft Nederland specifieke aandacht gevraagd voor de moeizame voortgang van het CPA. Nederland benadrukte in het bijzonder het belang van implementatie van de uitspraak van het Hof van Arbitrage inzake Abyei en een goede voorbereiding van de verkiezingen. De verhoogde internationale aandacht voor het CPA heeft geleid tot concrete afspraken tussen de NCP en de SPLM om het resterende deel van het vredesakkoord te implementeren.

Op het gebied van veiligheid neemt Nederland deel aan de VN-vredesmissie UNMIS. Ook worden het demobilisatieproces en de geïntegreerde legereenheden (JIU’s) gesteund. Dit zijn beide belangrijke elementen van het CPA.

De beschikbare middelen voor wederopbouw in Zuid-Soedan en de drie transitiegebieden op de grens tussen Noord- en Zuid-Soedan blijven overigens op hetzelfde niveau. De vermindering van middelen voor wederopbouw in Soedan als geheel is terug te voeren op het uitblijven van een inclusief vredesakkoord voor Darfur en het daaraan gekoppelde staakt-het-vuren.

140

Is het waar dat Nederland een landenprogramma heeft in Zimbabwe op het gebied van HIV/Aids? Zo ja, via welk kanaal loopt dit en hoeveel geld is hiermee gemoeid?

Nederland heeft een regionaal HIV/AIDS programma in Zuidelijk Afrika, waar Zimbabwe deel vanuit maakt. Onder het regionale HIV/AIDS programma worden drie organisaties in Zimbabwe gesteund: 1.Population Services International; 2.Southern African AIDS Trust; 3.International Federation of Red Cross. De totale steun aan deze drie programma’s in Zimbabwe bedraagt in 2009 circa USD 3 000 000,–.

Naast het regionale HIV/AIDS programma ondersteunt de ambassade bilateraal de programma’s HIV/AIDS and OVC (Orphans and Vulnerable Children) en Reproductive Health. Steun hieraan in 2009 bedraagt circa USD 366 000. Organisaties die hieruit fondsen hebben ontvangen zijn o.a.: Christian Care, St Anne’s Hospital, Christian Relief Services, Parents for Handicapted Children Bulawayo, Zimbabwe Aids Care Foundation, Mercy Corps, SAF AIDS, Msasa en Ntengwe.

Op het gebied van humanitaire hulp ondersteunt Nederland voedselhulpprogramma’s van WFP in Zimbabwe, die gericht zijn op kwetsbare groepen, waaronder diegenen die worden getroffen door HIV/AIDS.

Vanaf 2009 worden ook twee programma’s ondersteund op het terrein van sociale bescherming. Zie voor meer informatie hierover het antwoord op vraag 144.

141

Hoe verhoudt het staatje voor «economische groei en verminderde armoede als gevolg van private sector ontwikkeling» (2009: 39, 2010:20, 2011:30, 2012:-12 en 2013:-12) zich tot de uitspraak op p. 61 dat per saldo sprake is van een verhoging van dit sub-artikel in 2009 en de komende jaren?

Zie antwoord bij vraag 15.

142

Wat voor wederopbouw- en andere activiteiten stonden er gepland voor Darfur in 2010? Welke activiteiten zullen geen doorgang vinden door de bezuinigingen?

Darfur zal ook in 2010 een prioritair aandachtsgebied blijven binnen het Nederlandse beleid. Nadruk voor Darfur in 2010 zal liggen op humanitaire hulp en daar waar mogelijk op vredesopbouw gekoppeld aan kleinschalige wederopbouw. Voorbeelden daarvan zijn onze bijdragen aan het CHF (humanitair) en aan het Darfur Community Peace and Stability Fund (humanitair plus). Daarnaast vinden er activiteiten plaats ter ondersteuning van vredesprocessen en democratisering via NGO’s zoals Press Now en Centre for Humanitarian Dialogue. Tevens zal er in 2010 actief gekeken worden naar mogelijkheden om in gebieden waar de veiligheid dat toelaat kleinschalige wederopbouwactiviteiten te gaan steunen (o.a. via ZOA). Daarnaast blijft de regering actief betrokken bij de vredesbesprekingen en steunt zij de besprekingen onder leiding van AU/VN bemiddelaar Bassolé en gefaciliteerd door Qatar. Vooralsnog zullen de reeds geplande activiteiten voor Darfur doorgang vinden.

143

Is overwogen het geld dat vanwege het tegenvallend Sudanese vredesproces in Darfur niet kan worden uitgegeven, aan Zuid-Sudan uit te geven? Waarom is hier niet voor gekozen?

Dit is overwogen, maar vanwege gebrek aan absorptiecapaciteit bij de bestaande multilaterale fondsen, het beperkte aantal NGO’s in Zuid-Soedan en het feit dat Nederland geen directe steun aan de Zuid-Soedanese overheid geeft, zou Nederland eventuele additionele middelen niet effectief kunnen besteden. Derhalve is niet gekozen voor herallocatie van middelen van Darfur naar Zuid-Soedan.

144

Aan welke programma’s wordt de EUR 8 miljoen die – conform de motie Voordewind – structureel beschikbaar gesteld wordt voor social protection, besteed? Gaat het om programma’s waar Nederland voor meerdere jaren aan zal bijdragen?

De EUR 8 miljoen wordt in 2009 ingezet voor in totaal vijf verschillende programma’s.

In Zimbabwe zal het door UNICEF gecoördineerde «Program of Support for Orphans and other Vulnerable Children» ondersteund worden met een totaalbedrag van EUR 2.9 miljoen over de periode 2009–2010. Over diezelfde periode zal het «Protracted Relief Program» dat DFID in Zimbabwe coördineert ondersteund worden met een totaalbedrag van EUR 5.25 miljoen. In de loop van 2010 wordt op basis van het succes van de programma’s en de noden in Zimbabwe besloten of de financiering ook na 2010 voortgezet zal worden.

In Mozambique wordt in 2009 het meerjarige geboorteregistratieprogramma ten behoeve van social protection van UNICEF ondersteund met een additioneel bedrag van EUR 1.4 miljoen.

In Ethiopië wordt vanaf 2009 jaarlijks EUR 2,6 miljoen ingezet voor het «Productive Safety Net Program».

145

Wat is het PDPPP precies, wat hebben zij bereikt en waarom wordt de korting doorgevoerd? Hoeveel bedraagt de korting?

PDP(PP) staat voor publiek privaat partnership voor productontwikkeling. Een PDP is een onafhankelijk wetenschappelijke «secretariaat» dat namens donoren de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen, vaccins of diagnostica coördineert. Het gaat hierbij om producten voor armoedegerelateerde ziekten, waarbij de «klanten» niet draagkrachtig genoeg zijn om commerciële ontwikkeling aantrekkelijk te maken. Zonder publieke middelen zouden deze producten dus niet ontwikkeld worden of zou de toegang voor OS-landen niet gewaarborgd zijn. De samenwerking met private partners leidt tot behoorlijke bijdragen in natura.

Nederland heeft in de periode 2006–2009 met EUR 80 miljoen bijgedragen aan een 8-tal PDPs. Nederland behoort hiermee tot de grotere publieke donoren wereldwijd.

PDPBijdrage 2006–2009 (EUR)
International Aids Vaccine Initiative (IAVI)16 200 000
International Partnership for Micribiocides (IPM)12 000 000
AERAS Global TB Vaccine Foundation18 744 000
Global Alliance for TB Drug development (TB Alliance)8 000 000
Foundation for Innovative Diagnostics (FIND)7 940 000
Medicines for Malaria Ventures (MMV)6 954 885
Drugs for Neglected Diseases Initiative (DNDi)2 975 000
European Malaria Vaccine Initiative (EMVI)7 999 995
Totaal80 813 880

Onderzoek naar nieuwe producten, en met name vaccins, is per definitie een kwestie van zeer lange adem en is zeer kostbaar. Het is niet realistisch om in tijdsbestek van 4 jaar (de huidige subsidieperiode) daadwerkelijk een heel nieuw product te ontwikkelen. Er zijn evenwel goede tussenresultaten geboekt. Om tegemoet te komen aan de groeiende behoefte aan middelen, zoeken donoren en onderzoekers naar alternatieven om productontwikkeling te stimuleren.

PDPResultaten met Nederlandse bijdrage
IAVITwee antilichamen geidentificeerd die HIV kunnen neutraliseren: belangrijk aanknopingspunt voor het ontwikkelen van HIV-vaccins.
IPMNaar verwachting positieve resultaten uit fase 3***-studie beschikbaar in november 2009.
AERASTwee fase 1-studies* gestart naar nieuw TB-vaccin, getest bij kinderen en HIV-positieve mensen.
TB AllianceFase 3-studie naar verkorte behandelingsduur met bestaand TB-medicijn bijna afgerond. Positieve resultaten in fase 2**-studie met middel tegen multiresistente TB.
FINDLED- microscopie voor TB: vervangt moeilijke en kostbare fluorescentiemicroscopie. Nieuwe moleculaire test voor TB-detectie en resistentiebepaling in één. Kritisch testrapport over werking commercieel verkrijgbare snelle malariatesten.
MMVNieuwe combinatietherapie voor malaria, speciaal voor kinderen. Prijsreductie bestaande combinatietherapie.
DNDiTwee nieuwe combinatietherapieën voor malaria geregistreerd en geprékwalificeerd door de WHO
EMVITien kandidaatvaccins voor malaria in fase 1, waarvan nu twee in fase 1b- veldstudies in Afrika.

* Fase 1: onderzoek bij mensen om gedrag middel te onderzoeken en veiligheid aan te tonen

** Fase 2: onderzoek bij mensen om effectiviteit aan te tonen en behandelschema vast te stellen

*** Fase 3: grootschalig onderzoek bij mensen om effectiviteit aan te tonen, laatste stap voor registratie voor gebruik

De contracten van het ministerie met alle PDPs lopen in 2009 af. Er bestaat geen financiële verplichting om ze verder te ondersteunen. Vanwege de ODA-kortingen kunnen er in 2010 geen nieuwe verplichtingen worden aangegaan. Dit levert in 2010 een besparing van ca Eur 11.8 miljoen op. Vanwege het innovatieve karakter en de gezondheidswinst die met nieuwe producten te behalen is, is het streven om in 2011 nieuwe contracten aan te gaan.

146

Welke concrete gevolgen heeft de bezuiniging op de landenprogramma’s in Mali, Senegal, Ghana, Vietnam en Indonesië op het gebied van milieu en water?

In Mali zal op Nederlandse financiering van een regionaal FAO-project voor de aanpak van pesticidengebruik worden gekort. In Senegal wordt minder sectorale begrotingssteun voor milieu gegeven, zodat het Senegalese milieuministerie minder middelen tot zijn beschikking zal hebben. Daarnaast worden de middelen voor milieu-NGO’s verminderd, waaronder die voor de Senegalese afdeling van Wetlands International. In Ghana zijn de uitgaven voor het urbane waterprogramma in de tijd opgeschoven en is het budget voor het onderzoeksprogramma betreffende milieu en natuurlijke hulpbronnen gehalveerd.

Het regionale milieuprogramma voor de Greater Mekong subregio van de Asian Development Bank wordt niet langer ondersteund, mede op basis van een achterblijvende prestatie van het project management. Hetzelfde geldt voor twee waterbeheeractiviteiten die in Vietnam worden uitgevoerd.

In Indonesië is er voor gekozen nieuwe activiteiten te vertragen, dan wel niet op te starten.

147

Hoe komt het dat twee van de drie indicatoren voor een beter ondernemingsklimaat (bij MDG 1) zijn verslechterd? Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Zijn er specifiek voor deze punten plannen ontwikkeld om dit weer aan te zwengelen? Zo ja, welke?

De tabel in de Memorie van Toelichting waarop de vraag is gebaseerd bevat abusievelijk verouderde gegevens. Ook zijn de cijfers voor 2004 inmiddels gecorrigeerd door de Wereldbank. Het recent gepubliceerde Doing Business rapport 2010 levert het volgende beeld op:

 Doing Business rapport 2004Doing Business rapport 2010
De tijd die moet worden doorlopen om een bedrijf te starten (lage inkomenslanden)50 dagen36 dagen
De tijd die moet worden doorlopen om eigendom te registreren (lage inkomenslanden)99 dagen80 dagen
De tijd die moet worden doorlopen om een contract te laten nakomen (lage inkomenslanden)445 dagen484 dagen

Uit deze juiste tabel blijkt dat het opstarten van een bedrijf in lage inkomenslanden gestaag verbetert, evenals het laten registreren van eigendom. Deze twee indicatoren scoren dus beter dan in 2004. Alleen de tijd die een bedrijf moet doorlopen om een contract te laten nakomen is toegenomen. Deze indicator is dus verslechterd ten opzichte van 2004.

Qua resultaten per land is het beeld gemengd: wet- en regelgeving voor ondernemers is in sommige lage inkomenslanden duidelijk verbeterd, in andere is dat niet het geval. Belangrijke oorzaken daarbij zijn onvoldoende commitment bij de overheid en zwakke overheidscapaciteit om hervormingen door te voeren. Uit het Doing Business 2010 rapport blijkt dat drie van onze partnerlanden (Rwanda, Egypte en Colombia) met succes hebben gewerkt aan het wegnemen van drempels voor ondernemers. Zij staan in de top tien lijst van hervormers.

Overigens is het aantal lage inkomenslanden op de lijst gestegen van 43 in het Doing Business rapport 2004 naar 50 in het Doing Business rapport 2010. Landen als Guinee Bissau en in mindere mate Liberia en Afghanistan hebben een drukkend effect gehad op de prestatie-indicatoren.

Nederland blijft actief in het lobbyen voor en steunen van overheden om hervormingen door te voeren. Dit is vooral een kwestie van lange adem. Nederland ondersteunt hervormingen van wet- en regelgeving via onder meer ambassadeprogramma’s, het multidonorfonds Investment Climate Facility en via steun aan de Wereldbankgroep.

148

Hoeveel geld wordt per MDG en per land uitgegeven door Nederland? Waar in de begroting staan deze bedragen genoemd?

De begroting van Buitenlandse Zaken is thematisch opgebouwd. Deze thema’s die het totale terrein van het buitenlands beleid, inclusief ontwikkelingssamenwerking, bestrijken komen niet één op één overeen met de MDG’s. Daarom is het niet goed mogelijk om per MDG aan te geven hoeveel geld er door Nederland wordt uitgegeven. De laatste Resultatenrapportage, over de jaren 2007 en 2008 is in mei 2009, aan de Tweede Kamer aangeboden. In deze rapportage zijn de volgende uitgaven per MDG voor 2008 opgenomen. Hiervoor is op hoofdlijnen dezelfde grondslag gebruikt als vermeld op pagina 11 van de begroting.

MDGUitgaven 2008 (EUR mln)
MDG11 552
MDG2454
MDG368
MDG4, 5, 6567
MDG7494
MDG8224

MDGs 4, 5 en 6 zijn voorbeelden van MDGs waar er geen één op één relatie is te leggen met de thema’s in de begroting. De inzet op het thema basisgezondheidszorg draagt namelijk bij aan alle drie deze MDGs. Daarom worden deze MDGs gezamenlijk gepresenteerd.

Voor de verdeling van gedelegeerde bilaterale ODA uitgaven per partnerland wordt verwezen naar de HGIS-nota 2010 (bijlage 4.b) Deze bijlage bevat een overzicht van de (verwachte) gedelegeerde bilaterale ODA uitgaven per beleidsartikel per partnerland. De boven genoemde «mapping» naar MDGs is ook hierop van toepassing.

149

Wordt GAVI gekort? Zo ja, met welk bedrag?

GAVI wordt in 2010 gekort met EURO 6 mln.

150

Hoe streeft u naar een verbeterde rolverdeling, strategie en werkwijze van VN-onderdelen en de Wereldbank om grotere effectiviteit van vredesopbouw in fragiele staten te bewerkstelligen? Wat zijn op dit moment de belangrijkste tekortkomingen? Hoe kunnen die worden aangepakt?

Nederland draagt actief bij aan het bevorderen van een effectievere internationale inzet in fragiele staten door gerichte ondersteuning van de internationale organisaties en het voeren van een kritische dialoog over het verbeteren van de onderlinge samenwerking tussen de belangrijkste internationale organisaties op het gebied van vredesopbouw. Het kader voor de verbetering van de VN-inzet op het gebied van vredesopbouw wordt geschapen door het recent gepubliceerde rapport van de Secretaris-Generaal «Peacebuilding in the immediate aftermath of conflict». In dit rapport zijn aanbevelingen opgenomen voor de belangrijkste tekortkomingen van de internationale response in de eerste fase na conflict: het verbeteren van het internationale leiderschap en coördinatie, het versterken van de capaciteit in de vredesopbouwfase en het verbeteren van de financiering van vredesopbouwactiviteiten. Nederland heeft samen met gelijkgezinde landen een actieve lobby gevoerd voor het opnemen van duidelijke aanbevelingen in het rapport. Daarnaast neemt Nederland initiatieven om op concrete deelterreinen voortgang te bewerkstelligen. Een goed voorbeeld daarvan is de bijeenkomst die Nederland in juli 2009 heeft georganiseerd in Den Haag met donoren, VN-organisaties en de Wereldbank voor het verbeteren van gezamenlijke financiering in postconflictsituaties via multi-donor trustfunds. Een ander voorbeeld is de Nederlandse inzet op het verbeteren van de samenwerking tussen DPKO en BCPR bij het opbouwen van de VN-capaciteit op het gebied van security sector reform. Nederland zet ook in op het oplossen concrete bottlenecks, zoals toegang van NGO’s tot internationale fondsen in Soedan en de inzet van meer staf in (post)conflictlanden.

Goede afstemming tussen VN en Wereldbank is een belangrijk onderdeel van het rapport. De aanbevelingen in het rapport richten zich onder meer op samenwerking tussen VN-organisaties en de Wereldbank in het veld bij de uitvoering van gezamenlijke needs assessments, ontwikkeling van landenstrategieën en de financiering via gezamenlijke fondsen, zoals multi-donor trustfunds. In oktober 2008 ondertekenden de SGVN en de President van de Wereldbank een Partnership Framework Agreement om de samenwerking en coördinatie tussen beide organisaties in (post)crisisgebieden te verbeteren. Dit akkoord is een belangrijke basis voor de samenwerking en de taakverdeling tussen de organisaties, maar zal verder moeten worden geïmplementeerd. Een vervolgstap is het Fiduciairy Principles Accord die het mogelijk moet maken om fondsen tussen de WB en VN-organisaties over te hevelen wat de flexibiliteit ten goede komt. Nederland zal samen met andere landen toezien op de implementatie van deze afspraken. Naast de VN ziet Nederland dus ook een belangrijke rol weggelegd voor de Wereldbank bij het bestrijden van fragiliteit. Van de Wereldbank wordt vooral inzet verwacht bij het genereren van vredesdividend, economische wederopbouw en staatsopbouw en het creëren van een goed investeringsklimaat, waarbij nauw samengewerkt zou moeten worden met relevante VN-organisaties. De Wereldbank moet ook assisteren bij het versterken van de capaciteit op gebied van het beheer van de overheidsfinanciën in landen te versterken. Nederland en andere donoren hebben financiële ondersteuning verleend aan het onlangs opgerichte State and Peacebuilding Fund om de Wereldbank in staat te stellen om snel en flexibel ondersteuning te bieden in fragiele staten in de fase, voordat er sprake is van een groot leningen- en ondersteuningsprogramma van de Wereldbank.

151

Wat is de definitie van agressie die moet worden gebruikt door het Internationaal Strafhof als zij rechtsmacht krijgt om dit vergrijp te vervolgen?

Er is nog geen finale overeenstemming over de definitie van het misdrijf agressie die door het Internationaal Strafhof zal worden gebruikt als dit Hof rechtsmacht krijgt over dit misdrijf. Wel zijn de afgelopen jaren belangrijke vorderingen gemaakt bij de onderhandelingen over dit onderwerp. Daarbij is door een werkgroep van de Vergadering van Staten die Partij zijn bij het Statuut van het Internationaal Strafhof informeel voorlopig overeenstemming bereikt over een definitie die aanknoopt bij de definitie van agressie die in 1974 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen (Resolutie 3314). Doel is om bij de Herzieningsconferentie van het Statuut van het Internationaal Strafhof definitief overeenstemming te bereiken over deze definitie en over de voorwaarden waaronder het Hof rechtsmacht mag uitoefenen over dit misdrijf.

152

Hoe zet Nederland zich in om hervorming van de VN-Veiligheidsraad te bewerkstelligen? Wat is hierbij het streven van de Nederlandse regering?

De Nederlandse regering is voorstander van aanpassing van de samenstelling van de Veiligheidsraad aan de huidige geopolitieke verhoudingen. Zo staat het aantal keren dat een land als India of Brazilië lid is geweest van de Veiligheidsraad staat niet in verhouding tot hun geopolitieke gewicht.. Omdat overeenstemming over uitbreiding van de Raad met nieuwe permanente leden uitblijft, heeft Nederland de afgelopen jaren steun gezocht voor wat het meest kansrijke compromis voor Veiligheidshervorming lijkt, namelijk een tijdelijke oplossing die het midden zoekt de posities van de landen die het aantal permanente zetels willen uitbreiden (zoals Brazilië, Duitsland, India, Japan) en landen die alleen het aantal niet-permanente zetels willen uitbreiden. In 2007 heeft Nederland als een van de vijf facilitatoren van de voorzitter van de Algemene Vergadering van de VN een rapport geschreven over de contouren van zo’n tijdelijke oplossing. Tijdens de recent afgesloten 63e AVVN kregen de hervorming een nieuwe impuls door de opening van onderhandelingen in de AVVN zelf, in plaats van meer vrijblijvende debatten in een werkgroep, zoals voorheen. De onderhandelingen worden tijdens de huidige 64ste AVVN voortgezet.

De G20 is primair een forum voor internationale economische samenwerking. Ik acht het niet wenselijk de unieke bevoegdheden van de VNVR op het gebied van vrede en veiligheid over te hevelen naar een ander forum.

153

Op welke manier en in welke multilaterale verbanden vindt discussie over het concept van Responsibility to protect plaats? Wat is de inzet van Nederland hierbij?

De VN-lidstaten hebben het beginsel van de Responsibility to Protect (R2P) in 2005 tijdens de zogenaamde VN World Summit aanvaard. Landen als Rusland, China alsmede een aantal G-77-lidstaten blijven echter reserves houden ten aanzien van R2P, vooral omdat zij bevreesd zijn voor inmenging van buitenaf in wat zij beschouwen als interne aangelegenheden.

Het is van belang het wantrouwen ten aanzien van R2P te verminderen en het draagvlak te verstevigen. Dit kan o.a. door het (verder) operationaliseren van het beginsel, zodat beter zichtbaar wordt wat het wel en niet behelst. De internationale discussies hierover vinden primair plaats in VN-verband, meer in het bijzonder in de Algemene Vergadering. Minister Verhagen heeft bijgedragen aan verbreding van het draagvlak van R2P door o.a. en marge van de ministeriële weken van de Algemene Vergaderingen van 2007, 2008 en 2009 bijeenkomsten te organiseren die in het teken stonden van R2P. Ook in Nederland zelf schenkt de regering aandacht aan R2P, laatstelijk bij een rondetafelbijeenkomst in Den Haag met het maatschappelijke middenveld. In deze bijeenkomst riep minister Verhagen maatschappelijke organisaties op om samen met de regering te kijken hoe staten internationaal kunnen optreden om de bevolking te beschermen tegen grootscheepse schendingen van mensenrechten.

In zijn rapport over R2P van begin dit jaar geeft de Secretaris-Generaal naar het oordeel van de regering nuttige aanzetten voor operationalisering. De Algemene Vergadering zal hieraan nader aandacht schenken. Daarnaast probeert ook de EU bij te dragen aan het operationaliseren van het concept. Zo heeft de Unie besloten om in haar eigen programma’s en projecten, vooral die gericht op conflictpreventie, een belangrijke plaats toe te kennen aan de Responsibility to Protect.

154

Welke landen zal de Mensenrechtenambassadeur in 2010 bezoeken? Liggen alle bezoeken voor 2010 in principe al vast?

Voor de eerste helft van 2010 zijn bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur voorzien aan (in alfabetische volgorde) Afghanistan, Algerije, China, Colombia, Eritrea en Jemen. Deze bezoeken liggen nog niet vast.

155

Zal de Mensenrechtenambassadeur Israël en de Palestijnse Gebieden bezoeken in 2010? Zo nee, waarom niet?

Op dit moment is voor de Mensenrechtenambassadeur geen bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden voorzien. De regering stelt mensenrechten nadrukkelijk aan de orde als integraal onderdeel van de bilaterale betrekkingen. Mensenrechten komen aan de orde bij alle bezoeken van bewindspersonen aan Israël en de Palestijnse Gebieden.

156

Beoogt de Nederlandse regering in het kader van het verbreden van de discussie over de toekomst van de NAVO hierover ook een dialoog met NGO’s op te starten? Zo ja, wanneer en op welke wijze?

De regering blijft zich inzetten voor activiteiten die beogen de discussie over de toekomst van de NAVO te verbreden. De regering zal met uw Kamer van gedachten blijven wisselen over de voortgang van het herzieningsproces van het Strategisch Concept van de NAVO en de Nederlandse visie daarop. Ook wijs ik u op mijn voornemen een publieksevenement te organiseren over dit belangrijke onderwerp zoals aangegeven in mijn brief van 14 oktober jl . Daarnaast blijf ik van mening dat bij het parlement een grote verantwoordelijkheid rust voor het entameren van een maatschappelijk debat. In dat licht heb ik met belangstelling kennis genomen van het initiatief van de Eerste Kamer een symposium over de toekomst van de NAVO te organiseren.

157

Betekent het gelijk blijven van de Nederlandse afdracht aan de Raad van Europa dat de oplossing voor de budgettaire problemen van de Raad volgens het Kabinet niet moet leiden tot een grotere afdracht van de lidstaten?

De verplichte contributie aan de Raad van Europa voor 2010 is net als voorgaande jaren gebaseerd op reële nulgroei. Het Nederlandse voorstel om reële groei van het budget bespreekbaar te maken vond geen steun bij de lidstaten. Zie ook mijn brief hierover aan uw Kamer van 1 juli jl.

Dit betekent echter niet dat de Nederlandse afdracht aan de Raad van Europa in zijn geheel gelijk is gebleven. Zoals eerder gemeld heeft Nederland recentelijk, mede op basis van moties van Uw Kamers op dit gebied, de vrijwillige bijdragen aan de Raad van Europa geïntensiveerd, onder meer door fondsen voor een detachering bij het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Hammarberg en een bijdrage aan een LGBT (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender)-studie door de Raad van Europa. Deze en andere vrijwillige bijdragen komen uit thematisch gespecialiseerde fondsen en worden niet separaat vermeld in de BZ-begroting.

Nederland zal zich, met inachtneming van het huidige economische tijdsgewricht dat van de regering algemene financiële terughoudendheid vraagt, ook in het komende jaar blijven inzetten om de slagvaardigheid van de organisatie op zijn kerntaken te vergroten.

158

Hoe kan verklaard worden dat ondanks de korting van €1 miljard op de Nederlandse afdracht aan de EU de komende jaren, die grosso modo op hetzelfde peil blijft als vroeger, met uitzondering van de eenmalige verlaging dit jaar vanwege de met terugwerkende kracht gestorte bedragen?

Door de groei in de EU-begroting stijgen ook de Nederlandse afdrachten. De EU-begroting had in 2000 een omvang van circa € 90 miljard, in 2007 was dit gestegen tot € 124 miljard in 2007 en in 2013 zal de EU-begroting ongeveer € 150 miljard bedragen. Verder zal het Nederlandse aandeel in de EU-afdrachten iets stijgen door de crisis en draagt Nederland relatief veel af aan de EU door hoge «traditionele Eigen Middelen» (douane- en landbouwheffingen).

159

Welke OS-landen zal Nederland in 2010 en 2011 assisteren bij de ontwikkeling en uitvoering van nationaal beleid inzake kleine wapens? Welke landen zijn in 2009 hierbij geholpen?

In 2009 heeft Nederland via het Regionale Centrum voor Kleine Wapens (RECSA) assistentie geboden aan Burundi en Oeganda bij de ontwikkeling en uitvoering van hun nationaal beleid op het gebied van kleine wapens in het kader van de door deze landen opgerichte nationale focal points en actieplannen.

In aanvulling daarop heeft Nederland activiteiten door NGO’s ondersteund in landen die in het kader van het Stabiliteitsfonds prioriteit krijgen, zoals Afghanistan, Burundi en de Democratische Republiek Congo. Deze activiteiten zijn gericht op ontwapening, wapenopslag, wapenvernietiging en capaciteitsopbouw. Waar mogelijk sluiten ze aan bij nationale actieplannen en, in het geval van Burundi, bij het Security Sector Development programma dat Nederland ondersteunt.

In 2010 en 2011 zal de Nederlandse ondersteuning voor deze NGO activiteiten worden voortgezet. Verder kunnen de komende jaren uit het Stabiliteitsfonds activiteiten worden ondersteund in bovengenoemde en andere landen in het Grote Merengebied, de Hoorn van Afrika, Centraal-Azië en eventueel ook daarbuiten op het gebied van kleine wapens.

160

Welke volgende stappen gaan ondernomen worden om de integrale benadering van Diplomacy, Defence and Development verder uit te bouwen? In hoeverre wordt er binnen deze benadering aandacht geschonken aan het wegnemen van oorzaken van conflict? In welke landen zou dit moeten gaan gebeuren? Met welke internationale partners gaat Nederland met name samen optrekken om het geïntegreerde beleid verder gestalte te geven?

De 3D-benadering zal op een case-by-case basis worden toegepast, in eerste instantie in landen waar veiligheid en ontwikkeling dominante thema’s zijn (de zogeheten lijst 2-landen). Door de ervaringen in Uruzgan is Nederland goed in staat om op geïntegreerde wijze op ontwikkelingen in andere landen in te spelen. Er is sprake van goed en regelmatig overleg tussen de ministeries op allerlei niveau en een toenemend aantal medewerkers heeft ervaring met gezamenlijk training en inzet.

Het wegnemen van de oorzaken van conflict is in elke conflictsituatie van belang, en daarmee in het fragiele statenbeleid als geheel. Kern is aandacht in de beleidsdialoog en OS-programma’s voor potentiele spanningen die bijvoorbeeld veroorzaakt worden door uitsluiting. Concrete voorbeelden van Nederlandse inzet zijn de steun voor de bemiddelingsinspanningen van Kofi Annan in Kenya en ondersteuning van de bemiddelingscapaciteit van de VN bij het Department for Political Affairs. Ook in landenprogramma’s steunt Nederland projecten en activiteiten die gericht zijn op maatregelen om conflicten te voorkomen.

Partners op het gebied van een geintegreerde benadering van fragiele staten zijn onder andere het VK, Canada en Noorwegen. In het kader van discussies in de NAVO, maar ook de DAC zullen ervaringen verder worden uitgewisseld (Nederland is co-voorzitter van de werkgroep fragiele staten van de DAC).

161

Hoe gaat Nederland concreet het provinciale bestuur in Uruzgan versterken? Waar liggen op dit moment de grootste problemen en hoe denkt Nederland deze te gaan oplossen? Zal hierbij ook worden samengewerkt met de andere landen die in de buurtprovincies Helmand, Kandahar en Zabul tegen dezelfde problemen aanlopen?

Een betrouwbare overheid is van groot belang voor veiligheid, stabiliteit en duurzame ontwikkeling. De ondersteuning van de Afghaanse overheid bij de opbouw van een capabel en legitiem openbaar bestuur is dan ook een van de kernelementen van de Nederlandse steun. Wij streven daarbij naar een bundeling van krachten met partners in het zuiden van Afghanistan.

Nederland ondersteunt op dit gebied meerdere activiteiten en programma’s, variërend van kleinschalige projecten zoals het opknappen van overheidsgebouwen, tot personele ondersteuning van het lokale bestuur door Afghaanse adviseurs en het trainen van lokale ambtenaren in administratie, participatieve planningsprocessen en het inbouwen van democratische checks & balances. Ook faciliteert Nederland overleg en afstemming tussen de betrokken organisaties en de lokale overheid in Uruzgan met als doel tot een geïntegreerde aanpak te komen, met snel zichtbare en merkbare projecten die als aanloop dienen naar meer duurzame hervormingen.

Maar we moeten realistisch zijn. Het bestuur blijft vooralsnog een zwakke schakel in het geheel. Opleiden kost tijd. Het merendeel van de mensen – ook van lokale bestuurders – kan niet lezen of schrijven. Het is een opgave gekwalificeerde mensen te contracteren en uit te zenden naar Uruzgan. Deze factoren en de dynamiek tussen plaatselijke machtsstructuren en het lokale bestuur, betekenen dat we geduld moeten hebben met de snelheid waarmee het lokale bestuur vorm krijgt.

Nederland draagt financieel bij aan het Afghanistan Sub-national Governance Programme van UNDP. Dit programma is ook actief in andere provincies, zoals Zabul en Kandahar en wordt in de komende periode geïntensiveerd in Uruzgan. UNDP gebruikt zijn ervaringen in het hele land tijdens de uitvoering van het programma. Ook de landelijke expertise van UNAMA, dat een kantoor heeft in Tarin Kowt, wordt in Uruzgan toegepast.

162

Aan welke thema’s gaat Nederland als co-voorzitter van de OESO Working Group on fragile states prioriteit geven? Gaat Nederland in dit forum ook inhoudelijk de discussie voeren over de gevoerde – en internationaal zo geprezen – aanpak in de Afghaanse provincie Uruzgan?

Tijdens de DAC High-Level meeting in Accra in 2008 is besloten dat de prioriteiten voor het aanpakken van vredesopbouw en staatsopbouw verder uitgewerkt moeten worden. Het is de bedoeling dat genoemde activiteiten in 2010 tot heldere aanbevelingen voor beter «donorschap» leiden.

In fragiele situaties ontbreken vaak de randvoorwaarden om de millennium ontwikkelingsdoelen te bereiken Door vredesopbouwen staatsopbouw kunnen deze voorwaarden worden bevorderd. In het Internationale Netwerk voor Conflict en Fragiliteit van de OESO-DAC wordt gewerkt aan richtlijnen voor staatsopbouw in fragiele staten en voor financiering van early recovery activiteiten in de eerste fase na conflict. Op dat cruciale moment ontbreken vaak financiering en capaciteit om de vrede door middel van vredesdividend te ondersteunen.

Op het gebied van veiligheid worden de uitgangspunten overSecurity System Reform als onderdeel van de bredere staatsopbouwagenda verder uitgewerkt. Ook wordt het concept Armed Violence Reduction uitgewerkt. Daarbij staat niet alleen gewapende conflicten centraal, maar wordt ook aandacht besteed aan andere vormen van geweld, zoals criminaliteit, urban violence en huiselijk geweld. De geleerde lessen in Afghanistan worden vanzelfsprekend meegenomen in de discussie over normstelling en best practises binnen de OESO.

Ook ondersteunt de werkgroep de in Accra afgesprokenInternational Dialogue met fragiele partnerlanden over de gezamenlijke monitoring van de OECD Principles for Good International Engagement in Fragile States and Situations. Dit proces wordt tegenwoordig voorgezeten door het Verenigd Koninkrijk en de Democratische Republiek Congo. Monitoring is inmiddels gestart in de volgende pilot-landen: de Democratische Republiek Congo, Afghanistan, Oost-Timor, Centraal Afrikaanse Republiek en Sierra Leone. De Dialogue wordt door OESO-lidstaten en partnerlanden gezien als het platform waar de beleidspraktijk en nieuwe initiatieven worden getoetst aan de realiteit.

163

Welke initiatieven heeft de regering na de mislukking van de vredesonderhandelingen met de Lord Resistance Army (LRA) eind vorig jaar ondernomen, om de aanvallen van de LRA te stoppen en wat heeft de regering gedaan om uitbreiding van het UNMIS mandaat en samenwerking tussen de omringende landen van Zuid-Soedan mogelijk te maken?

Nederland blijft voorstander van een politieke oplossing voor het conflict tussen Uganda en de LRA en dringt er in bilaterale contacten met Uganda op aan om te onderzoeken hoe de vredesonderhandelingen met de LRA weer kunnen worden opgepakt. Op dit moment is het vooral aan de betrokken partijen zelf om een eerste stap te zetten op weg naar nieuwe vredesonderhandelingen. Zodra beide partijen aangeven hiertoe bereid te zijn, zal Nederland – net als in het verleden – bezien of een dergelijk proces samen met andere betrokken landen ondersteund kan worden.

Het mandaat van UNMIS biedt voldoende ruimte om te rapporteren over eventueel optreden van de LRA in Soedan. Nederland onderstreept in contacten met de VN, het grote belang van goede informatie-uitwisseling tussen de VN-vredesmissies in Soedan, de Democratische Republiek Congo, Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek.

164

Welke initiatieven worden er nu al door de regering ondernomen om de verkiezingen in Soedan van april 2010 mogelijk te maken en zo democratisch en geweldloos mogelijk te laten verlopen, zodat situaties zoals in Kenia en meer recentelijk Afghanistan kunnen worden voorkomen?

Nederland spreekt de partijen rechtstreeks aan op het maken van afspraken om de verkiezingen in april 2010 mogelijk te maken. Daarbij dringt Nederland aan op het voorkomen van verder uitstel, en op maatregelen om de verkiezingen zo vrij en inclusief mogelijk te laten verlopen. Nederland neemt hiertoe deel aan de Elections Policy Group, waarin een aantal donoren (VK, VS, EU, NL) samen met partijen (NCP en SPLM), de VN (UNDP en UNMIS) en de kiescommissie werkt aan het democratiseringsproces. Nederland zet zich ook in voor een Europese verkiezingswaarnemingsmissie, waarvoor in het najaar van 2009 een verkennende missie wordt uitgevoerd. Als mede-financier van het UNDP Basket Fund voor verkiezingen (EUR 10 miljoen) beslist Nederland mee over projecten gericht op bijvoorbeeld kiezersregistratie, educatie en waarneming. Ook de steun die Nederland geeft aan AWEPA in Zuid Soedan en aan het «Governance and Rule of Law» programma van UNDP draagt bij aan democratische transformatie.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal het belang van de verkiezingen, als onderdeel van een breder proces van democratische transformatie, onderstrepen tijdens zijn aankomend bezoek aan Soedan.

165

Welke concrete stappen worden er door de regering ondernomen om dialoog met niet-traditionele partners zoals China te versterken?

Ten aanzien van Soedan beschouwt de regering China, Rusland en Arabische landen zoals Qatar als belangrijkste niet-traditionele partners. Nederland versterkt de dialoog met deze niet-traditionele partners door samenwerking in fora over bijvoorbeeld het CPA, de humanitaire situatie in Darfur en het Darfur vredesproces (gefaciliteerd door Qatar). De regering zal ook in de toekomst aandacht blijven vragen voor Soedan bij niet-traditionele partners, zowel in bilateraal als in EU-verband. In algemene zin wordt de dialoog met non-DAC-donoren op ontwikkelingssamenwerking door Nederland bij voorkeur gevoerd via het platform dat het ontwikkelingscomité van de OESO (OESO/DAC) hiervoor biedt.

166

Is de regering voorstander van het verlengen van het Basic Services Fund dat in 2010 afloopt? Indien ja, welke concrete stappen worden er door de regering ondernomen om ervoor te zorgen dat het BSF wordt verlengd? Indien nee, waarom niet?

Ja, de regering is voorstander van verlenging van het Basic Services Fund (BSF) omdat dit het fonds is dat het snelst en effectiefst vredesdividend leverde in Zuid-Sudan. Nederland heeft dan ook in het overleg met de andere donoren voortzetting van het fonds bepleit. Nederland is verheugd dat het VK, als lead donor, onlangs heeft besloten om het fonds voort te zetten tot eind 2011. Nederland is voornemens een substantiële bijdrage te leveren aan het BSF.

167

Hoeveel projecten van NGO’s heeft het Sudan Recovery Fund sinds haar oprichting tot op heden gefinancierd? Is de regering tevreden met het aantal en de kwaliteit van de projecten dat tot op heden is gefinancierd?

Uit het Sudan Recovery Fund (SRF) worden momenteel 18 NGO-projecten uitgevoerd. Ook is binnen het SRF een apart mechanisme opgezet dat zich richt op de capaciteitsopbouw van Soedanese NGO’s en Community Based Organisations. Hiervoor is ruim 2 miljoen Euro gereserveerd.

De regering is tevreden over de toegang van NGO’s tot SRF-fondsen en de relevantie van de huidige projecten, die zich vooral richten op kleinschalige landbouw en inkomensgenerende activiteiten. Wel dient voortgang gemaakt te worden met de implementatie van de volgende fase van het SRF, die zich onder meer richt op stabilisatieactiviteiten in de staat Jonglei. Voor een oordeel over de impact van de lopende projecten is het nog te vroeg, aangezien het merendeel recent van start is gegaan.

168

Welke concrete stappen worden er door de regering ondernomen om de diverse «multi-donor trust funds» efficiënter en effectiever in te zetten om het vredesdividend zo spoedig te verzilveren voor de Soedanese bevolking?

De MDTF’s in Zuid-Soedan zijn traag op gang gekomen, hetgeen overigens niet alleen te wijten is aan de procedures van Wereldbank en VN. De absorptiecapaciteit in Zuid-Soedan is laag en dat maakt het ontwikkelen van broodnodige activiteiten voor ontwikkeling moeilijk.

Er vindt continue overleg plaats tussen de donoren en Wereldbank en VN om het functioneren van fondsen in Zuid-Soedan te verbeteren. Als gevolg hiervan zet de Wereldbank nu meer mensen in en wordt prioriteit gegeven aan projekten met snel resultaat.

Het humanitaire VN-fonds in Soedan functioneert goed en kleinere fondsen voor onmiddelijk vredesdividend als het Basic Services Fund hebben ook resultaten opgeleverd. Zaak is nu de juiste balans te vinden tussen de grotere projekten van het Wereldbank MDTF-fonds en de kleinere projekten met onmiddelijk resultaat in kleinere fondsen als BSF. Ook heeft Nederland een leidende rol genomen om capaciteitsontwikkeling op de kaart te zetten om meer ontwikkeling mogelijk te maken.

In Afghanistan functioneert het Afghanistan Reconstruction Trust Fund goed. Dit fonds heeft de basis gelegd voor de succesvolle uitrol van onderwijs, gezondheidszorg en kleine gemeenschapsprojekten in de meeste delen van Afghanistan, inclusief Uruzgan.

Een recente evaluatie van het ARTF was dan ook positief over het fonds en de daaruit gefinancierde programma’s. Wel stelt de evaluatie dat de Afghaanse regering zelf meer financiering gaan realiseren en beter prioriteiten moet stellen. Donoren moeten minder oormerken om de efficientie van het fonds en de programma’s niet te ondermijnen door nationale voorkeuren.

169

Welke concrete stappen worden er momenteel door de regering ondernomen om piraterij op zee te voorkomen? Welke concrete stappen is de regering van plan in de nabije toekomst te ondernemen om piraterij op zee te voorkomen?

Nederland is nauw betrokken bij de internationale inspanningen om piraterij te bestrijden. Veruit de meeste gevallen van piraterij en gewapende overvallen op zee komen voor bij Somalië. Momenteel wordt de EU-antipiraterijoperatie Atalanta geleid door een Nederlandse Force Commander vanaf het fregat Hr.Ms. Evertsen. Tevens levert Nederland een deel van de internationale staf van de Force Commander. In de Kamerbrief (d.d. 8 oktober 2009) van de minister van Defensie, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, over de stand van zaken over de operatie Atalanta, wordt ingegaan op concrete stappen die op dit moment en in de nabije toekomst worden ondernomen tegen piraterij. Daarnaast onderzoekt de regering momenteel de mogelijkheid en wenselijkheid om ook in 2010 een bijdrage te leveren aan de EU-operatie Atalanta.

170

Wat is het geplande budget voor 2010 voor financiering van de activiteiten van AMISOM (African Union Mission in Somalia)? Hoe verhoudt deze financiering zich met berichten dat AMISOM schendingen van het international humanitair recht heeft begaan?

De EU draagt in 2009 EUR 35 miljoen bij aan AMISOM via deAfrica Peace Facility. Daarnaast wordt vanuit de EU EUR 4,5 miljoen bijgedragen uit het Instrument for Stability ten behoeve van ondersteuning van de Afrikaanse Unie bij de implementatie van de financiering van AMISOM. Nederland ondersteunt in 2009/2010 de training van Afrikaanse peacekeepers voor AMISOM met USD 1,56 miljoen. Deze steun loopt via het Amerikaanse ACOTA-programma dat Afrikaanse troepen conform VN-standaarden traint ten behoeve van Afrikaanse vredesmissies.

Het is zorgelijk dat er berichten zijn over acties van AMISOM waarbij burgerslachtoffers zijn gevallen. AMISOM geeft aan er alles aan te doen om burgerslachtoffers te voorkomen. In de ACOTA-trainingen die Nederland medefinanciert wordt expliciet aandacht besteed aan mensenrechten en humanitair recht, evenals onderwerpen als HIV/AIDS-preventie en het tegengaan van mensenhandel.

171

Welke termijn heeft de regering op het oog wanneer het gaat om de «betrokkenheid van Nederland voor de lange termijn» in zowel de provincie Uruzgan als Afghanistan als geheel?

Nederland heeft zich gecommitteerd aan de stabiliteit en ontwikkeling van Afghanistan. De Nederlandse inspanningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zijn niet aan specifieke data verbonden. In Uruzgan heeft de Nederlandse missie in de afgelopen drie jaar er toe bijgedragen dat UNAMA een kantoor heeft gevestigd; nationale overheidsprogramma’s worden uitgerold en het aantal actieve NGO’s aanzienlijk is toegenomen. Daarmee is een basis gelegd voor een meer duurzame ontwikkeling. Alle inspanningen zijn nu gericht op het bestendigen van deze resultaten.

172

Kan de regering aangeven hoe de complementariteit tussen Afghaanse regering, NAVO, EU en VN er uit zou moeten zien? Hoe gaat Nederland deze concreet bevorderen?

Zowel NAVO, EU als VN hebben tot doel de Afghaanse regering te ondersteunen en zijn dan ook op uitnodiging van de Afghaanse regering actief in Afghanistan. Daarnaast zijn de ISAF-missie en de UNAMA-missie gemandateerd door de VN-veiligheidsraad. De VN en de EU richten zich op economische, sociale en institutionele ontwikkeling, de NAVO ISAF-missie op bevordering van de veiligheid. In het kader van deze doelstelling houdt ISAF zich ook bezig met de training en mentoring van het Afghaanse leger en de Afghaanse politiemacht. Ook de EU richt zich met de EUPOL-missie op politietraining en ontwikkeling van de justitiesector in Afghanistan. De EUPOL-missie onderhoudt nauwe contacten met ISAF en de VN om de inspanningen te laten aansluiten op en complementair te zijn aan activiteiten die ISAF, respectievelijk de VN op dit gebied ontplooien.

De internationale aanwezigheid in Afghanistan kent een groot aantal actoren. Nederland heeft zich altijd hard gemaakt voor betere coördinatie van de internationale inzet. Dat hebben wij bijvoorbeeld gedaan door de conferentie in Den Haag, waar de centrale coördinerende rol van de VN nog eens door alle aanwezigen werd onderschreven. Dat doen wij ook op kleinere schaal door bijvoorbeeld in Uruzgan de komst van een kantoor van UNAMA te faciliteren, waardoor de VN ook op provinciaal niveau de eigen coördinerende rol waar kan maken.

173

Hoe beoordeelt de regering de werking van de multi-donor trustfunds in Soedan en Afghanistan?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar vraag 168.

174

Welke concrete activiteiten heeft Nederland gepland in 2010 ter bevordering van de implementatie van VN Resolutie 1325? In hoeverre is deze resolutie concreet geïntegreerd in Nederlandse wederopbouw activiteiten (zoals DDR, SSR)?

Het Nederlands Nationaal Actieplan voor de implementatie van VN VR Resolutie 1325 (NAP) vormt het kader waarbinnen initiatieven rond vrouwen, vrede en veiligheid worden ondernomen. Dit geldt voor alle ondertekenaars; de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Binnenlandse Zaken, NGO’s en kennisinstituten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt zowel activiteiten die uitsluitend bedoeld zijn om de kansen en rechten van vrouwen in (post-)conflictlanden te bevorderen, als activiteiten ter bevordering van de positie van vrouwen in wederopbouwprocessen.

In het geval van de DRC is de strijd tegen seksueel geweld als oorlogswapen een centraal onderdeel van de Nederlandse inzet geworden, onder andere door het optreden van Nederland als co-secretaris van de thematische sous groupe tegen seksueel geweld. De sous groupe coördineert de inspanningen van donoren en overheid op dit gebied. Daarnaast financiert Nederland een project van de NGO’s Heal Africa en de American Bar Association in de provincie Maniema, waarmee de toegang van slachtoffers tot rechtspraak wordt vergroot. Ook ondersteunen we de NGO Search for Common Ground op het gebied van training van militairen voor de bestrijding van seksueel geweld. Deze activiteiten zullen in 2010 doorgaan. Verder werkt Nederland momenteel met de voornaamste bilaterale donoren op het gebied van seksueel geweld aan een Collective Funding Arrangements for Sexual and Gender Based Violence binnen het financieringsmechanisme dat de VN opzet voor het overkoepelende Congolese stabilisatieplan. Dit poolfonds zal in 2010 operationeel worden.

Thema’s als geweld tegen vrouwen en de positie van vrouwen in de veiligheidssector (in het bijzonder binnen het politieapparaat) zijn opgenomen in het door Nederland en Burundi ondertekende Memorandum of Understanding (MoU) voor ondersteuning aan het Security Sector Development programma in Burundi en maken nu deel van de uitvoering van dit programma. Zo wordt binnen de cursus ethiek, die met ondersteuning van het Nederlandse ministerie van Defensie wordt uitgevoerd, uitgebreid aandacht besteed aan de implicaties van VN VR Resolutie 1325. Verder zal er medio 2010 in het kader van het MoU een speciale genderworkshop plaatsvinden over concrete toepassing van VN VR resolutie 1325 in de politiesector van Burundi. Ook zijn in het Casernement project de bouwvoorstellen afgestemd met de wensen van de betrokken vrouwen en wordt er op toegezien dat de gecontracteerde aannemers ook vrouwen aannemen in de constructie.

Ten slotte is 14 miljoen euro van de totale allocatie van het MDG3 fonds (2009–2011) geoormerkt voor activiteiten die gericht zijn op het thema vrouwen, vrede en veiligheid. Hiermee steunen we organisaties en individuen die zich inzetten voor het versterken van vrouwelijk leiderschap en het verbeteren van «human security», onder andere in Afghanistan, de Hoorn van Afrika en het Grote Meren gebied. Bovendien worden ook andere BZ instrumenten (zoals het Stabiliteitsfonds) en gedelegeerde middelen op posten ingezet voor het bevorderen van een actieve rol van vrouwen in wederopbouwprocessen.

175

Welke SGACA’s zijn tussen 2007 en 2009 uitgevoerd? Wat zijn de belangrijkste resultaten?

Er zijn SGACA’s uitgevoerd voor vrijwel alle OS-partnerlanden. De SGACA’s hebben de bestuurssituatie in partnerlanden in kaart gebracht op drie niveaus: de foundational factors, de regels van het bestuurlijk spel en actuele ontwikkelingen. De foundational factors richten zich vooral op die factoren die de staat en het politieke systeem van oudsher op fundamentele wijze hebben gekenmerkt en naar hun aard slechts zeer langzaam wijzigen. Hierbij kan gedacht worden aan aspecten als territoriale integriteit, de geschiedenis van de totstandkoming van de staat, inkomstenbronnen, sociaal economische structuren en de geostrategische positie van een land. De regels van het bestuurlijk spel richten zich met name op de belangrijkste kenmerken van het politieke systeem die bepalend zijn voor de kwaliteit van het bestuur. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met informele factoren en de wijze waarop deze de werking van de formele instituties beïnvloeden. Kenmerken die hierbij aan de orde komen zijn de aard en mate van politieke competitie, de voorspelbaarheid van het verloop van bestuurlijke processen, de verdeling van macht tussen de uitvoerende macht en de overige groepen in de maatschappij en de belangrijkste sociaal economische trends die zouden kunnen leiden tot een aanpassing van de regels. Het hier en nu tenslotte richt zich op actuele zaken, trends en actoren die een onmiddelijke impact hebben op de relaties tussen staat en maatschappij. De resultaten van de SGACA’s liggen vooral op het terrein van een politiekere manier van OS bedrijven. Posten hebben dankzij de SGACA’s meer oog gekregen voor wat er achter de politieke façade gebeurt. Ook zijn zij realistischer geworden in hun verwachtingen ten aanzien van mogelijke resultaten in het land. Wel bleek het tot nog toe lastig om de opgedane inzichten te vertalen in de operationele programma’s van de posten.

De inhoudelijke lessen zijn onder meer:

• in veel landen blijken formele besluitvormende structuren weinig ruimte te bieden voor het maatschappelijk middenveld;

• informele circuits lopen door formele instellingen heen en beïnvloeden de kwaliteit van het bestuur;

• het vertrouwen in de regering hangt in hoge mate af van de kwaliteit van de rechtsstaat, in het bijzonder van het functioneren van politie en justitie. Aangezien het op dat vlak in veel landen niet goed gaat, is er in veel landen een probleem met de legitimiteit van de overheid.

De implicaties van de SGACA’s voor de Meerjaren Strategische Plannen (MJSP’s) van ambassades zijn belangrijk, maar worden uiteraard beperkt doordat de analyses enerzijds geen blauwdruk voor ambassadeprogramma’s opleveren en anderzijds de uitvoering van deze programma’s vaak voor langere tijd is vastgelegd, waardoor tussentijdse bijstelling vaak alleen geleidelijk kan plaatsvinden. Daar waar mogelijk worden door ambassades de door de SGACA’s geïdentificeerde mogelijkheden benut.

176

Wat brengt u tot de conclusie dat de Veiligheidsraad niet representatief is voor de geopolitieke realiteit van vandaag? Welke voorstellen overweegt u om de Veiligheidsraad in dat opzicht te hervormen? Acht u de G20 een vervanger van de Veiligheidsraad? Zo ja. op welke wijze? Indien neen, waarom niet?

Zie antwoord bij vraag 152.

177

Welke zes prioritaire partnerlanden zijn voor 2010 geselecteerd om de inzichten die zijn opgedaan middels de uitgevoerde SGACA’s bij te gebruiken om de Nederlandse goed bestuursinzet te optimaliseren?

In alle partnerlanden wordt geprobeerd om het politieke denken dat met de SGACA’s in gang is gezet verder te bevorderen. Dit gebeurt door verspreiding van de inhoudelijke lessen en door «Politieke OS» als onderdeel op te nemen in trainingen en seminars, die voor alle posten in partnerlanden open staan. Daarnaast worden posten in zes partnerlanden gezocht die intensiever worden begeleid om de Nederlandse goed bestuursinzet te optimaliseren. Deze begeleiding gebeurt op vrijwillige basis. De lijst van zes prioritaire partnerlanden is nog niet definitief. Eerst dienen de desbetreffende posten ermee in te stemmen om de «SGACA-follow up» in het 2010-programma op te nemen.

178

Kunt u aangeven welke bedragen voor respectievelijk voor de kalenderjaren 2009 en 2010 zijn begroot als bijdrage aan de Wereldbank? Kunt u per jaar aangeven welk deel van dat bedrag ongeoormerkt is, welk deel thematisch geoormerkt is en welk deel overig geoormerkt is? Kunt u van deze bedragen aangeven hoeveel daarvan juridisch verplicht is? Kunt u bovendien aangeven welk geoormerkt bedrag gereserveerd is voor het thema gezondheid voor 2009 en voor 2010?

Kunt u laten weten hoe de effectiviteit van de geoormerkte programma’s van de Wereld Bank en in het bijzonder de gezondheidsprogramma’s zijn beoordeeld?

Zie antwoord bij vraag 19.

179

In welke partnerlanden zullen de vijf operationele programma’s van de NWO gaan draaien?

Het programma Conflict and Cooperation over Natural Resources (CoCooN) met NWO dat in April dit jaar is gestart, werkt op basis van een competitief systeem met een «Call for Proposals». Dit is gebruikelijk bij NWO. Op dit moment staat de «Call» nog uit. Het is dan ook nog niet te zeggen welke programma’s zullen worden gehonoreerd en welke landen betrokken zullen zijn. In de loop van 2010 wordt dat duidelijk. Wel geldt de voorwaarde dat bij ieder programma minimaal één partnerland uit «Een Zaak van Iedereen» is betrokken.

180

Kunt u aangeven hoeveel geld per land wordt besteed aan Goed Bestuur?

De geplande uitgaven 2010 voor «Goed Bestuur» in de partnerlanden, zoals te vinden in HGIS-nota 2010, pagina 27–30 bedragen:

LandGeplande uitgaven 2010 voor «Goed Bestuur.»
Versnelde MDG-realisatie 
Bangladesh4 500 000
Benin3 000 000
Bolivia5 848 000
Burkino Faso450 000
Ghana525 000
Kenia4 500 000
Mali1 000 000
Mozambique3 100 000
Nicaragua1 985 000
Oeganda9 988 000
Rwanda6 400 000
Jemen1 320 000
Tanzania19 000 000
Zambia1 600 000
Veiligheid & Ontwikkeling 
Afghanistan3 400 000
Colombia1 700 000
Guatemala3 500 000
Pakistan4 000 000
Palestijnse Autoriteiten5 550 000
Veiligheid & Ontwikkeling Uitfasering in de komende vier jaar 
Bosnië & Herzegovina2 500 000
Brede relatie 
Egypte1 258 000
Georgie470 000
Indonesië13 970 000
Moldavië2 401 000
Suriname12 800 000
Zuid-Afrika4 300 000
Brede relatie Uitfasering in de komende vier jaar 
Albanië1 700 000
Armenië1 000 000
Totaal121 765 000

181

Wat bedoelt u precies met «geïntensiveerde relaties tussen de EU en Israël op basis van de afspraken die in 2008 hierover in de Raad zijn gemaakt.»? Gaat het daarbij om het vernieuwde Associatieakkoord tussen de EU en Israël of beoogt u een andere vorm van intensiever samenwerken? Welke is dat?

Er is geen sprake van het vernieuwen van het bestaande Associatieakkoord tussen de EU en Israël. Het gaat om afspraken gemaakt tijdens de EU-Israël Associatieraad van juni 2008 voor intensivering van de relatie met Israël op politiek, mensenrechten, economisch en technologisch gebied. Deze zullen worden verwerkt in een nieuw Actieplan zoals deze periodiek worden afgesloten met de landen die deel uitmaken van het Europees Nabuurschapsbeleid. Nederland en de EU zijn steeds van mening geweest dat een dergelijke intensivering positief kan bijdragen aan het Midden-Oosten vredesproces, net als het verlenen van substantiële steun aan de (weder)opbouw van een levensvatbare Palestijnse staat.

182

Bent u bereid een einde te maken aan de invoer van producten die Israël uit de Bezette Gebieden haalt, temeer daar dat in strijd is met de Conventie van Genève? Zo ja, welke en wanneer? Indien neen, waarom niet?

Het EU-regime kent aparte overeenkomsten voor de handelsbetrekkingen met Israel resp. de Palestijnse Autoriteit. In een schrijven aan de importeurs heeft de Europese Commissie (OJ C 20/2, d.d. 25-1-2005) duidelijk gemaakt dat producten uit gebieden die onder Israëlisch bestuur zijn gebracht sinds 1967, niet in aanmerking komen voor preferentiële tariefbehandeling. De Europese Commissie houdt een lijst bij van alle nederzettingen en heeft de lidstaten laten weten dat zij bedrijven in nederzettingen identificeert die naar de EU exporteren, met de bedoeling het werk van de douane te vergemakkelijken om te controleren of niet ten onrechte aanspraak gemaakt wordt op preferentiële tarieven. Bij overtreding kunnen handelsvoordelen worden teruggevorderd en boetes worden opgelegd. Bij fraude zal ook strafrechtelijke vervolging worden ingezet.

183

Wat verstaat de regering onder « ontwikkelingsvriendelijk»? Is NL bereid om voor de ratificering van de EPAs door het NL parlement deze te toetsen aan de mate waarin deze voldoen aan de belofte om «ontwikkelingsvriendelijk» te zijn?

Hoofddoel van de EPA’s is bevordering van duurzame ontwikkeling, regionale integratie en geleidelijke integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie. De inzet van Nederland in de EU is steeds geweest dat de EPA’s binnen de kaders van WTO-conformiteit zo ontwikkelingsvriendelijk mogelijk moeten zijn. Dit betekent dat de EPA’s op belangrijke onderdelen expliciet rekening moeten houden met het ontwikkelingsniveau van ACS-landen, hetgeen met name tot uitdrukking zou moeten komen in asymmetrische markttoegang (met vrije toegang tot de EU-markt en verbeterde oorsprongsregels), in de reikwijdte en het tempo van liberalisering aan ACS-zijde en in ruimhartige bepalingen over o.a. vrijwaring, bescherming van infant industries en voedselzekerheid aan ACS-zijde. Tevens zouden EPA’s moeten bijdragen aan regionale integratie en kunnen afspraken over hulp bij het versterken van de handelscapaciteit (Aid for Trade) worden gemaakt.

Het kabinet blijft erop toezien dat deze elementen terugkomen in de EPA’s die door de Commissie worden uitonderhandeld en zal hierover naar het parlement rapporteren in de voorbereiding van de ratificatie.

184

Valt de volledige verhoging van de Nederlandse afdracht aan de EU (per 2010) te verklaren uit de laagte van de bijdrage in 2009 – als gevolg van het eerdere stuwmeereffect? Gaat de Nederlandse afdracht aan de EU in 2010 omhoog of omlaag wanneer de meerjarencijfers worden gecorrigeerd naar het «stuwmeer»?

Het verschil in EU-afdrachten tussen 2009 en 2010 is grotendeels te verklaren omdat in 2009 de Nederlandse korting op de EU-afdrachten van 2007 en 2008 werd verrekend. Daarnaast stijgt de EU-begroting jaarlijks en stijgen de Nederlandse afdrachten iets meer omdat de Nederlandse economie iets minder krimpt dan die van sommige andere lidstaten. Ook als wordt gecorrigeerd voor de Nederlandse afdrachtkorting, dan zijn de EU-afdrachten in 2010 dus hoger dan in 2009.

185

Worden de financiële kaders aan het eind van het jaar omschreven in een verordening? Houdt de Nederlandse regering eraan vast dat die kaders doorlopen tot 2013 of bestaat de kans dat die toch voor een volle periode van 7 jaar gelden?

Volgens het Verdrag van Lissabon moeten de financiële perspectieven in een verordening worden vastgelegd. Het kabinet ziet graag dat bij deze omzetting zowel de bedragen als de einddatum van de huidige financiële perspectieven (2007–2013) overeind blijft.

In het Verdrag van Lissabon is bepaald dat financiële perspectieven een looptijd van minimaal 5 jaar moeten hebben. De huidige financiële perspectieven voldoen daaraan: zij hebben een looptijd van zeven jaar.

186

Welke mogelijkheid heeft Nederland nog om, zodra er sprake is van een verordening, de opwaartse druk van de begroting tegen te gaan, die uit zal gaan van landen die meer willen uitgeven dan het Europees Parlement? Trekt Nederland op met andere nettobetalers (Finland, Zweden, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Oostenrijk en Frankrijk) om een hervorming van de EU-begroting en beperking van de EU-uitgaven te realiseren?

De mogelijkheden om opwaartse druk tegen te gaan blijven hetzelfde. De besluitvormingsprocedure voor vaststelling van de financiële perspectieven blijft hetzelfde, ook wanneer deze worden vastgelegd in een verordening: besluitvorming geschiedt via unanimiteit in de Raad. Voor de jaarlijkse EU-begroting en voor kleine wijzigingen in de financiële perspectieven blijft besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid gelden.

Wat betreft hervorming van de EU-begroting en gebalanceerde EU-uitgaven trekt Nederland inderdaad op met diverse gelijkgezinde partners, en dat zal ook in de toekomst het geval zijn.

187

Wat behelst de inzet van NL om de OS landen te steunen bij het daadwerkelijk benutten van de hen geboden beleidsruimte?

Zie antwoord op vraag 117.

188

Waar staat de investering van €1,4 mld. (USD 2 mld) gedurende 3 jaar in landbouw voor arme boeren in ontwikkelingslanden die door Nederland is toegezegd tijdens de G8 in L’Aquila in juli jl.? Uit welke componenten bestaat deze investering?

Hoe denkt NL haar belofte gedaan tijdens de G8 in L’Aquila waar te maken om gedurende 3 jaar 2 miljard USD (1.4 mld Euro) bij te dragen aan een gezamenlijk fonds ter verbetering van de structurele investeringen in landbouw en rurale bedrijvigheid in ontwikkelingslanden?

Is de regering van zins om er bij haar partners op aan te dringen dat dit fonds niet onder de auspices van de Wereldbank wordt beheerd, maar onder de VN hulparchitectuur, waarover medio oktober tijdens de Committee on World Food Security en 16–18 november tijdens de Wereldvoedseltop zal worden besloten?

De toegezegde USD 2 miljard voor 3 jaar (ca. EUR 0,5 miljard per jaar) is gebaseerd op een extrapolatie van de inschatting van de Nederlandse ODA-uitgaven op het terrein van landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden gedurende 2006–2008 (zie het antwoord op vraag 6). Het gaat om uitgaven via 7 verschillende financieringskanalen (Internationale Financiële Instituties, Europese Unie, Verenigde Naties, bedrijfslevenprogramma’s, medefinancieringsorganisaties, bilaterale programma’s via de ambassades en niet-gedelegeerde programma’s) en 5 sub-thema’s (onderzoek en innovatie, voorziening van publieke diensten en instituties, duurzame ontwikkeling en productieketens, verbeterde markttoegang en voedselzekerheid en overdrachten).

Nederland heeft in L’Aquila geen belofte gedaan om bij te dragen aan een gezamenlijk fonds. Wel is in L’Aquila afgesproken de coördinatie van financieringsmechanisme te verbeteren voor bestaande commiteringen. Daarnaast is bepaald dat nieuwe commiteringen aanvullend zijn op de bestaande programma’s en katalyserend moeten zijn voor country-owned strategies ter verbetering van voedselproductie en toegang tot voedsel alsmede ter verbetering van de toegang tot inputs, technologie, kredieten en markten voor kleine boeren. Deze nieuwe commiteringen zouden in een multilateraal fonds ondergebracht moeten worden. Nederland heeft in de Follow-on vergadering van L’Aquila in Washington, in september jl. op ambtelijk niveau gepleit voor een dergelijk fonds, mits gebaseerd op de CAADP (Comprehensive Africa Agriculture Development Programme) beginselen, zijnde country-led, inclusive and comprehensive planning. Ook tijdens de jaarlijkse vergadering van WB/IMF in Istanboel (6–7 oktober 2009) heeft Nederland positief over een dergelijk fonds gesproken.

Nederland zal er niet bij haar partners op aandringen dat dit fonds niet onder de auspiciën van de Wereldbank maar onder de VN hulparchitectuur zou moeten worden beheerd. De besprekingen over een fonds onder de VN, die reeds in het begin van 2008 aanvingen, hebben namelijk tot niets geleid. In Istanboel was er dan ook een sterke steun voor een mechanisme onder beheer van de Wereldbank, maar binnen de context van de UN High Level Task Force en de Accra Agenda for Action. Dit is ook het standpunt van Nederland.

189

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de Notitie Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden? Is hiermee reeds een start gemaakt? Zo nee, waarom niet? Welke bedragen worden hieraan besteed in 2010?

Over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de beleidsbrief «Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid» van 8 mei 2008 (31 250, nr. 14), wordt de Kamer binnenkort geïnformeerd. De beoogde intensivering, zowel beleidsmatig als financieel, is goed in gang gezet. Over de hoogte van de budgetten voor 2010, vindt begin volgend jaar besluitvorming plaats, waarbij rekening zal moeten worden gehouden met het krimpende ODA-budget als gevolg van de negatieve economische groei. Zie ook het antwoord op vraag 6.

190

Welke specifieke maatregelen neemt Nederland om de positie van kleine producenten/boeren en boerinnen in ontwikkelingslanden te versterken?

Kleine producenten/boeren en boerinnen zijn de eerste schakel in de keten. Er zijn dan ook een aantal programma’s in gang gezet op het gebied van marktketens. Deze worden met diverse partners uitgevoerd, bijvoorbeeld met de Wageningen Universiteit en in samenwerking met medefinancieringsorganisaties als Solidaridad en Oxfam-Novib. Zo heeft Solidaridad aan de basis gestaan van het initiatief Utz Certified. Utz Kapeh koffie staat nu bij Albert Heijn in de schappen, als gevolg waarvan vele duizenden boeren en boerinnen een eerlijke prijs voor hun koffie krijgen. Dezelfde standaarden worden nu ook voor andere producten, zoals thee en cacao ingevoerd. Daarnaast is er eind oktober 2008 het Initiatief Duurzame Handel (IDH) opgericht, een ketenprogramma dat zich richt op de verduurzaming van internationale handelsketens. Binnen het IDH wordt met private sector, NGO’s, vakbond en overheid samengewerkt in sectoren als cacao, thee, toerisme, tropisch hout, soja en natuursteen. Het programma is nog jong, maar is veelbelovend.

Het is van belang dat kleine producenten, boeren en boerinnen binnen de keten een goede onderhandelingspositie hebben, zodat zij een goede prijs voor hun producten kunnen krijgen en op die manier hun inkomenszekerheid kunnen verbeteren. Om hun onderhandelingspositie te versterken ondersteunt Nederland bijvoorbeeld een programma ter versterking van boerenorganisaties, het Programma Ondersteuning Producentenorganisaties (POP). Zie ook het antwoord op vraag 113.

Het POP werkt met 145 organisaties en voert ongeveer 290 programma’s uit met deze organisaties. In totaal worden hiermee circa 2,3 miljoen boeren en boerinnen bereikt.

Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning aan FOPAC/SYDIP, een boeren- en boerinnenorganisatie in Oost Congo van inmiddels 63 000 leden. In Oost Congo is de aardappelteelt het meest renderend. Vanuit Nederland reist er regelmatig een vertegenwoordiger van LTO-Noord naar Congo om de mensen te adviseren. Niet alleen op de aardappelteelt (1500 boeren waarvan 40% vrouwen) maar ook op het gebied van productdiversificatie. Zo is er in een periode van 4 jaar een gebied zo groot als de Noordoostpolder nu overgeschakeld van pure landbouw naar een meer gemengde bedrijfsvoering. Dit is goed voor een duurzamer teelt en ook voor inkomensdiversificatie. De inkomens van de boeren gezinnen zijn hierdoor met 40% verhoogd.

Een ander aspect van het werken met de boeren en boerinnenorganisaties is dat zij vaak een stabiliserende factor zijn in een turbulente omgeving, als die in Oost Congo. FOPAC is bijvoorbeeld ook betrokken bij de opstelling van de Code Agricole, opgesteld door de Congolese overheid. Deze Code Agricole omvat niet alleen landbouwzaken, maar ook maatregelen om de veiligheid in het gebied te verbeteren. Dit is een voorbeeld van een programma dat in een zeer fragiel gebied werkt aan de economische verbetering, waarbij de mensen weerbaarder komen te staan in een turbulente omgeving.

191

Kunt u aangeven of met de overheden die worden gekort op hun (bilaterale) onderwijsprogramma’s overleg is gevoerd over de door te voeren kortingen? Is er ook gesproken over de wijze waarop zij deze kortingen op zo korte termijn kunnen opvangen?

In het kader van de algehele bezuiniging op ontwikkelingssamenwerking is ambassades in Profiel-I landen (versnelde MDG-bereiking) opgedragen een voorstel te doen voor een korting van 12% op het bilaterale programma in 2010 en 2011. Voor Profiel-III landen (brede relatie) bedraagt deze korting zelfs 25%. Deze bezuiniging treft alle sectoren, inclusief onderwijs. Vanzelfsprekend zijn de overheden in partnerlanden in het overleg betrokken en zijn ze geïnformeerd over deze korting. Welk effect deze bezuinigingen hebben op het onderwijsbeleid van partnerlanden is afhankelijk van het belang van de Nederlandse financiering in de totale onderwijsbegroting en de wijze waarop lokale ministeries van Financiën en andere donoren hun bijdrage kunnen handhaven of vergroten. Dit proces is op dit moment nog niet volledig te overzien, maar ambassades zijn hierover in nauw overleg met overheden en donoren in partnerlanden.

192

Is het waar dat vanaf 2009 het aantal donoren van het EFA/FTI weer terug loopt, alsmede de financiële bijdrage die wordt geleverd? is het tevens waar dat er in 2009 meer landen een beroep doen op het fonds dan in 2006? Kunt u in dit licht uw kortingen nader toelichten en tevens ingaan op de vraag welke stappen Nederland en andere donoren hebben genomen om het FTI Catalytic Fund effectiever en efficiënter te laten opereren?

(a) Donorbijdragen: De committering van de donorgemeenschap aan FTI is sinds 2007 sterk gegroeid van $ 832 miljoen in 2007 naar $ 1 539 miljoen. Daarvan is inmiddels $ 1 184 miljoen overgemaakt aan de Wereldbank. Hoewel 18 donoren bijdragen aan FTI, wordt 75% van de totale committering gedekt door 4 landen (Nederland, Spanje, VK en EC). «Burden sharing» en een grotere betrokkenheid van met name de G8, vormen een belangrijk agendapunt voor 2010. Dit heb ik uitdrukkelijk naar voren gebracht op een Ronde Tafel bijeenkomst over onderwijs tijdens de Jaarvergadering van de Wereldbank in Istanbul op 4 oktober 2009. Het is juist dat de contracten van enkele donoren in 2009 afliepen, maar inmiddels hebben daarvan 3 landen weer nieuwe committeringen gedaan.

(b) Partnerlanden: In totaal heeft FTI financieringsverzoeken goedgekeurd van 31 landen. Verwacht wordt dat dit jaar nog 3 landen worden toegelaten tot FTI.

(c) Efficiency: Zie hiervoor het antwoord op vraag 100, met name punt a (doorlooptijd)

193

Kunt u aangeven hoe groot het deel van de programma’s voor het hoger onderwijs is dat bestaat uit beurzen voor buitenlandse studenten aan Nederlandse instellingen en het uitvoeren van projecten door Nederlandse Hoger Onderwijsinstellingen in partnerlanden? Hoeveel bedraagt het budget dat hiervoor wordt uitgetrokken ten opzichte van het totale budget dat voor hoger onderwijs wordt uitgetrokken, alsmede ten opzichte van het basisonderwijs en ten opzichte van de totale onderwijsuitgaven in ontwikkelingslanden?

In totaal wordt in 2010 voor de hoger onderwijsprogramma’s voor beurzen voor buitenlandse studenten aan Nederlandse instellingen (NFP) en het uitvoeren van projecten door Nederlandse hoger onderwijsinstellingen in partnerlanden (NPT/NICHE) € 109 miljoen uitgegeven (€ 58.2 miljoen voor NPT/NICHE en € 47.8 miljoen voor NFP). Dit bedraagt 75% van het totale budget voor hoger onderwijs en bedraagt 35% van het budget voor basisonderwijs (€ 314 miljoen).

Ten opzichte van de totale onderwijsuitgaven in ontwikkelingslanden (€ 484.8 miljoen) bedragen de uitgaven voor de hoger onderwijsprogramma’s voor beurzen voor buitenlandse studenten aan Nederlandse instellingen (NFP) en het uitvoeren van projecten door Nederlandse Hoger Onderwijsinstellingen in partnerlanden (NPT/NICHE) 23%.

194

Bent u bereid, conform een aanbeveling van de commissie Goldstone inzake de oorlog in Gaza, een discussie in de Algemene Vergadering van de VN te beginnen over de toekomstige wettigheid van het gebruik van bepaalde munitie zoals witte fosfor, zware metalen zoals tungsten en de zogeheten flechettes? Indien neen, waarom niet als de regering in 2010 een positieve rol op het gebied van conventionele wapenbeheersing wilt blijven spelen?

De genoemde munitie is niet verboden onder internationaal recht, zoals ook het Goldstone rapport stelt. Ik ben van mening dat de beschuldigingen in het Goldstone rapport – inclusief de beschuldigingen met betrekking tot het gebruik van witte fosfor – nu eerst nader onderzocht moeten worden door de betrokken partijen zelf.

Conventionele wapenbeheersing blijft een belangrijk aandachtspunt voor Nederland, en Nederland blijft zich inzetten voor de naleving van regels van het humanitair oorlogsrecht.Ook dit jaar zal Nederland tijdens de AVVN een resolutie indienen over transparantie in bewapening en zullen wij de jaarlijks terugkerende resoluties met betrekking tot kleine wapens en ontmijning steunen. Daarnaast vind ik het noodzakelijk dat er een internationaal wapenhandelsverdrag komt, om beter inzicht te krijgen in de internationale wapenhandel. De overgrote meerderheid van de VN-lidstaten is inmiddels voor een dergelijk verdrag. We zullen ons daar zowel nationaal als in EU-kader voor inzetten. In het kader van de «Convention on Certain Conventional Weapons» (CCW) zal de inzet van Nederland niet alleen gericht zijn op de totstandkoming van een nieuw Protocol over clustermunitie, maar ook op de universele toepassing van Protocol V over Explosieve Oorlogsresten.

195

Op welke manier worden de thuiszorgprogramma’s die in veel Afrikaanse landen als gevolg van de HIV/AIDS pandemie zijn ontstaan ondersteund?

Aandacht voor thuiszorgprogramma’s maakt onderdeel uit van verschillende programma’s van partners waar Nederland ondersteuning aan geeft.

Zo wordt 9% van de fondsen van het GFATM besteed aan zorg en ondersteuning voor mensen met aids.

Een voorbeeld uit het particuliere kanaal is het Rode Kruis dat directe ondersteuning biedt aan mensen met aids op community niveau. Een organisatie als GNP+, die opkomt voor de belangen van mensen die leven met aids, promoot het gebruik van community based care.

Verder kunnen programma’s ook in aanmerking komen voor ondersteuning indien zij binnen bredere programma’s op het terrein van sociale bescherming zijn opgenomen.

196

Welke concrete maatregelen worden er in 2010 gepland om, in die landen waar NL de gezondheidssector steunt, het tekort aan gezondheidspersoneel terug te dringen?

Nederland steunt de gezondheidssector in twaalf landen, waarvan zes in Afrika. Deze partnerlanden hebben meerjarige plannen en gezondheid strategieën die zich vooral richten op het versterken van gezondheidssystemen. Ieder land heeft specifieke knelpunten op het gebied van zorgpersoneel die een daarbij passende aanpak vergen. In sommige landen is de ongelijke distributie van personeel tussen stedelijke en rurale gebieden het grootste knelpunt. In Mali en Zambia zijn daarom maatregelen getroffen die het voor artsen en verpleegkundigen aantrekkelijk maakt om in rurale gebieden te blijven werken zoals vergoeding van schoolkosten voor de kinderen en huisvesting. In Zambia zijn zo al meer dan 100 artsen en 600 andere gezondheidswerkers door dit «Retention Scheme» in districten blijven werken. In Ghana leidde de enorme migratie van zorgpersoneel tot grote tekorten. De aanzienlijk verhoogde salariëring van artsen heeft deze «brain drain» duidelijk doen verminderen. Ook de investeringen in de nationale artsenspecialisten opleidingen heeft de afgelopen 5 jaar tot een extra opleidingscapaciteit geleid van 60 specialisten per jaar die goede carrièreperspectieven werden geboden. Het aantal artsen werkzaam in Ghana is hierdoor duidelijk verbeterd. In Tanzania, Ethiopië, Burkina Faso en Mozambique wordt het tekort aan gezondheidswerkers aangepakt door flink te investeren in opleidingsinstituten. De verwachting is dat er in Mozambique de komende jaren 20 000 gezondheidswerkers op de arbeidsmarkt komen. Het Health Service Extension Program in Ethiopië heeft er toe geleid dat het zorgpersoneel met 25 000 gezondheidswerksters is uitgebreid. In Tanzania zullen alle 139 opleidingsinstituten worden ondersteund om extra gezondheidswerkers op te leiden. In al deze landen heeft Nederland financieel en technisch bijgedragen aan de totstandkoming en uitvoering van deze strategieën en zal hieraan blijven bijdragen. De oplossing van het zorgpersoneel vereist lange termijn denken en langdurige en intensieve ondersteuning van Nederland en andere donoren om tot duurzame resultaten te kunnen leiden.

197

Waarom ontbreken doelstellingen voor de toegang tot veilige abortus, seksuele voorlichting en jeugdvriendelijke zorg?

De genoemde te realiseren prestaties zijn staan niet op zichzelf. Toegang tot veilige abortus en seksuele voorlichting en jeugdvriendelijke zorg zijn belangrijke onderdelen van de brede SRGR agenda waar Nederland zich sterk voor maakt. De genoemde ondersteuning van IPPF refereert juist aan dienstverlening voor jongeren.

198

Wat is de reden van de bezuiniging op beleidsprioriteit seksuele en reproductieve rechten? Hoe verhoudt zich dit tot de aanbeveling uit het AIV-rapport «Demografische veranderingen en ontwikkelingssamenwerking» dat investeren in SRGR effectief is met name in het licht van bevolkingsgroei?

Zoals aangegeven zijn de prioriteiten uit de beleidsbrief «Een zaak van iedereen» zoveel mogelijk ontzien bij de bezuinigingen. Voor het thema seksuele en reproductieve gezondheid en rechten is er een beperkte vermindering van de algemene vrijwillige bijdrage aan UNFPA voorzien (EUR 6 miljoen in 2010). De intensivering van EUR 30 miljoen per jaar voor het Global Programme for Reproductive Health Commodities blijft onverminderd van kracht. Hiermee wordt ondermeer een bijdrage geleverd aan het verminderen van de ongedekte behoefte aan anticonceptie van vrouwen .

199

Waarom wordt de term «reproductieve gezondheid» gebruikt, terwijl over het algemeen de bredere term «seksuele en reproductieve gezondheid en rechten» gebruikt wordt?

Met de korte aanduiding «reproductieve gezondheid» wordt voluit seksuele en reproductieve gezondheid en rechten bedoeld.

200

Hoe wordt het budget voor SRGR verdeeld over de verschillende kanalen en verschillende organisaties?

Het budget van EUR 187,480 miljoen in 2010 (sub-beleidsartikel 5.5) voor SRGR is als volgt verdeeld: Het bilaterale kanaal, EUR 115,760 miljoen.

Het particuliere kanaal, EUR 33,250 miljoen. Hieronder vallen de subsidies aan MFS-organisaties en aan een aantal internationale NGO’s zoals IPPF, MSI, PSI en IPAS.

Overig, waaronder partnerschappen (zoals vrouwencondoom), onderzoeksfondsen en GAVI, EUR 38,470 miljoen.

Darnaast ontvangt UNFPA in 2009 vanuit centrale middelen een algemene vrijwillige bijdrage (ongeoormerkt) van EUR 58,5 mln., een bijdrage aan het Global Programme for Reproductive Health Commodity Security (EUR 30 mln per jaar) en een bijdrage aan het Trustfund for Maternal Health ten behoeve van training van vroedvrouwen (EUR 1,65 mln per jaar).

201

Hoe groot is de bijdrage voor UNFDP? En voor UNFPA? Is een deel van deze uitgaven geoormerkt voor SRGR en zo ja, hoe groot is dat deel?

In 2009 ontvangt UNFPA vanuit centrale middelen een algemene vrijwillige bijdrage (ongeoormerkt) van EUR 58,5 miljoen, een bijdrage aan het Global Programme for Reproductive Health Commodity Security (EUR 30 miljoen per jaar t/m 2011) en een bijdrage aan het Thematic Fund for Maternal Health ten behoeve van training van vroedvrouwen (EUR 1,65 miljoen per jaar). Aangezien het mandaat en de activiteiten van UNFPA voor een zeer groot deel direct of indirect aan SRGR zijn gerelateerd, is het niet bezwaarlijk dat er van specifieke oormerking voor SRGR geen sprake is.

202

Kan worden aangegeven welk deel van het budget voor UNAIDS en GFATM is toe te schrijven aan SRGR?

Voor UNAIDS is het niet mogelijk exact aan te geven welk deel van het budget is toe te schrijven aan SRGR. Nederland geeft jaarlijks een niet-geoormerkte bijdrage aan het core budget van UNAIDS. Dit budget – het Unified Budget and Workplan (UBW) – wordt verdeeld over UNAIDS Secretariaat en de tien co-sponsors (ILO, UNDP, UNESCO, UNFPA, UNHCR, UNICEF, UNODC, WFP, WHO, World Bank). Ten minste vijf van de tien cosponsors houden zich bezig met onderdelen van de SRGR-agenda.

In het UBW voor 2010–2011 wordt nadrukkelijk gesteld dat de link tussen SRGR en HIV van groot belang is. «Underpinning the eight priority areas is a recognition by the Joint Programme of the need to improve the effectiveness of efforts to prevent sexual transmission of HIV.» Van de acht prioritaire werkterreinen zijn er drie volledig en twee gedeeltelijk op het terrein van SRGR.

Ook voor het GFATM is niet precies te zeggen welk deel van het budget toe te schrijven is aan SRGR. Uit de impactstudie van het GFATM in 2008 blijkt echter dat 30 % van het budget dat aan aids wordt besteed direct wordt besteed aan dienstverlening voor preventie. Hiertoe behoren het voorkomen van overdracht van moeder op kind, voorlichting en condooms.

Nederland dringt er bij beide organisaties op aan dat aandacht voor SRGR essentieel is voor aidsbestrijding. Tijdens het Nederlandse Voorzitterschap van de beheersraad van UNAIDS in 2010 zullen we dat ook krachtig uitdragen.

203

Kunt u aangeven hoe de uitgaven voor Participatie Civil Society zijn onderverdeeld naar landen? Kunt u aangeven hoeveel hiervan via ngo’s gaat en hoeveel via regeringen?

De uitgaven voor Participatie Civil Society in 2008 zijn niet onderverdeeld naar landen; wel naar organisatie en thema zoals de antwoorden op vraag 11 en 18 aangeven. De uitgaven lastens de begrotingspost Participatie Civil Society betreffen uitsluitend ngo’s.

204

Hoeveel van de uitgaven voor reproductieve gezondheid wordt via begrotingssteun gegeven en aan welke landen? Wordt het overgebleven bedrag geheel verstrekt via ngo’s?

In twee landen geeft Nederland sectorale begrotingssteun, Ghana en Mali. Het betreft hier steun aan algemene gezondheid inclusief reproductieve gezondheid. De resterende bilaterale uitgaven voor reproductieve gezondheid zijn voornamelijk bijdragen aan de overheid via gezamenlijke donorfondsen of worden verstrekt via ngo’s. Zie ook vraag 2 De centrale uitgaven voor reproductieve gezondheid komen ten goede aan ngo’s en internationale organisaties.

Het bedrag voor hiv/aids wordt niet uitgegeven als begrotingsteun maar wordt via andere financieringsvormen besteed en komt grotendeels ten goede aan ngo’s, private partijen en internationale organisaties.

205

Is het een voorwaarde voor onze sectorale begrotingssteun dat het onderwijs in de ontvangende landen gratis wordt voor iedereen? Zo nee, in hoeverre mogen landen dit zelf bepalen? Geldt dit voor zowel basis, als hoger onderwijs?

In een toenemend aantal landen is het schoolgeld voor basisonderwijs afgeschaft. In de Nederlandse onderwijspartnerlanden is gratis basisonderwijs eerder regel dan uitzondering. De effecten hiervan voor de toename van het aantal leerlingen en de deelname van vooral armere families zijn in de impactevaluaties onderwijs in Oeganda en Zambia overtuigend aangetoond. Enkele partnerlanden ondernemen nu ook initiatieven voor afschaffing van het schoolgeld voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Voor sectorale begrotingssteun stelt Nederland gratis basisonderwijs niet als voorwaarde. Tegelijkertijd vormt het effect van onderwijsbeleid op de armste bevolkingsgroepen een belangrijk element in de politieke dialoog met de overheid in partnerlanden.

206

Welk bedrag van de uitgaven voor gender wordt via begrotingssteun gegeven en aan welke landen? Welk bedrag wordt via ngo’s verstrekt?

Het grootste deel van de middelen onder artikel 5.3 wordt besteed aan activiteiten van maatschappelijke organisaties. Bilaterale activiteiten op het gebied van gender worden ontplooid in Albanië, Bangladesh, Bolivia, Burkina Faso, Democratische Republiek Congo, Egypte, Ethiopië, Ghana, Guatemala, Macedonië, Mozambique, Nicaragua, Oeganda, Suriname en Zambia. Dikwijls betreft dit activiteiten met de lokale overheid, bijvoorbeeld op het gebied van nieuwe wetgeving ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, verbetering van de rechtspraak en politieke participatie van vrouwen. De bilaterale samenwerking wordt vormgegeven in samenspraak met lokaal aanwezige VN-instellingen en/of lokale maatschappelijke organisaties, waarbij in een aantal gevallen een deel van de hulp via deze instellingen wordt gekanaliseerd. Tot slot valt onder dit begrotingsartikel ook de vrijwillige bijdrage aan UNIFEM en het door UNIFEM beheerde fonds ter bestrijding van geweld tegen vrouwen.

207

Hoeveel in het bedrag voor HIV/AIDS wordt uitgegeven als begrotingssteun en hoeveel via ngo’s?

Zie antwoord vraag 204.

208

Welk bedrag dat naar beroepsonderwijs gaat loopt via regeringen en hoeveel via ngo’s? Is dit samen 100 %. Zo nee, welke andere kanalen worden er ingezet.

Beroepsonderwijs is een breed begrip dat zowel de informele training van timmerlui omvat als de postsecundaire opleiding van professionals. Naar schatting wordt in 2009 in totaal ruim € 60 miljoen besteed aan beroepsonderwijs (exclusief trainingen aan gezondheidswerkers of politieagenten). Daarvan loopt 2/3 via regeringen en 1/3 via andere kanalen, vooral via NGO’s en in mindere mate via multilaterale organisaties en kanalen als ILO en FTI. Nederland ondersteunt het beroepsonderwijs via overheden vooral op terreinen als lerarenopleidingen die onderdeel zijn van sectorale programma’s, hervormingen van systemen voor beroepsonderwijs en samenwerking tussen Nederlandse hoger beroepsonderwijsinstellingen met partners in het zuiden in het kader van door de NUFFIC beheerde programma’s.

209

Bent u, gezien het feit dat u meer geld reserveert voor Participatie Civil Society dan voor Verhoogde economische groei, van mening dat Participatie Civil Society voor ontwikkelingslanden belangrijker is dan economische groei? Zo ja, hoe komt u tot deze conclusie en wat zijn daarbij uw uitgangspunten? Zo nee, hoe verklaart u de hogere uitgaven?

De bijdrage aan Participatie Civil Society op sub art. 5.6 betreft kanaalfinanciering via particuliere organisaties. Net zoals via dit kanaal wordt ook via andere kanalen uitvoering gegeven aan thematisch beleid. Groei en Verdeling is een prioritatir thema, zoals onderbouwd in de beleidsnota «Een Zaak van iedereen» (31 250, nr. 1). De wijze waarop aan de prioriteit van dit thema financieel uitdrukking is gegeven, is beschtreven in het antwoord op vraag 141.

In de begroting 2010 is onder beleidsartikel 4.3 EUR 503,8 miljoen voorzien voor verhoogde economische groei en verminderde armoede als gevolg van gezonde private sector ontwikkeling in ontwikkelingslanden. Het gaat m.b.t. dit beleidsthema, in financiële termen, met name om de bedrijfsleveninstrumenten, zoals ORET/ORIO en PSOM/PSI.

In de begroting 2010 is onder beleidsartikel 5.6 EUR 573,6 miljoen voorzien voor participatie civil society. Via dit kanaal worden uiteenlopende activiteiten gefinancierd, waaronder activiteiten die betrekking hebben op het beleidsthema verhoogde economische groei en verminderde armoede als gevolg van gezonde private sector ontwikkeling in ontwikkelingslanden. Het gaat hierbij met name om marktketenontwikkeling, versterking business support en boerenorganisaties en steun aan micro-financieringsinstellingen. Zie ook het MDG 1 hoofdstuk van de resultatenrapportage 2007–2008

210

Kan aangegeven worden welk bedrag in beleidsartikel 6.1 bestemd is voor milieu en welk bedrag voor water? Hoeveel van deze twee verloopt via begrotingssteun en hoeveel via ngo’s? Waarom is van dit bedrag zoveel juridisch verplicht?

Onder beleidsartikel 6.1 is een bedrag van ca EUR 188 miljoen voor milieu en EUR 33 miljoen voor water geraamd. Hiervan zal ca EUR 24 miljoen (EUR 23 miljoen voor milieu, EUR 1 miljoen voor water) via sectorale begrotingssteun worden besteed en ca EUR 63 miljoen (EUR 58 miljoen voor milieu en EUR 5 miljoen voor water) via ngo’s.

Aangezien het beschikbare budget voor beleidsartikel 6.1 is gedaald als gevolg van de bezuinigingen, en uitgangspunt was dat – waar mogelijk – juridische afspraken niet opengebroken zouden worden (zoals aangegeven op bladzijde 38 van de MvT), is het percentage «juridisch verplicht» opgelopen.

211

Waar wordt bij beleidsartikel 6.1 (Milieu en water) op bezuinigd? Welke projecten kunnen geen doorgang vinden en welke landen kunnen niet geholpen worden? Welke landen en projecten zijn de grootste verliezers?

Op het beleidsartikel 6.1 wordt onder andere bezuinigd op de centrale programma’s biodiversiteit en bossen, zoals een bijdrage aan het Wereldbank programma voor bossen in de Democratische Republiek Congo en het wereldwijde Program on Forests (PROFOR) van de Wereldbank. Voor een aantal nieuwe initiatieven is minder geld toegezegd dan oorspronkelijk voorzien, bijvoorbeeld voor KAZA, een eco-regionaal programma in zuidelijk Afrika. De landenprogramma’s van Benin, Bolivia, Egypte, Ghana, Mali, Senegal, Tanzania en Vietnam leveren tevens in op dit beleidsartikel.

212

Waarom zijn voor het beleidsartikel 7 «welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland», veel nieuwe «te realiseren prestaties» geformuleerd ten opzichte van voorgaande jaren? Zijn de oude doelstellingen reeds volbracht? Zijn deze met succes behaald? Of waren de oude doelstellingen niet haalbaar of actueel meer? Zo ja, waarom?

Ten opzichte van 2009 zijn niet veel nieuwe te realiseren prestaties geformuleerd. Wel zijn deels terugkerende elementen van bestaand beleid logischer geclusterd, zoals reisadviezen, voorlichting en bewustwordingsactiviteiten, en deels is sprake van ingezet beleid (prestaties benoemd in 2009) dat in 2010 in uitvoering wordt gebracht, zoals de invoering van de afname van biometrische gegevens. Voor de eerste drie genoemde prestaties onder doelstelling 1 gaat het om activiteiten die continue aandacht en waar nodig aanpassing vereisen. Daarnaast zijn er door voortschrijdend inzicht enkele nieuwe prestaties benoemd. Hieronder valt het opzetten van een consulair casemanagement systeem om de consulaire processen meer inzichtelijk te maken en het gerichter samenwerken met instanties zoals VWS, IGZ en GGZ om een beter antwoord te kunnen bieden op de problematiek rond psychiatrische patiënten in het buitenland. Voor wat betreft de doelstelling 2 prestaties is de nieuwe prestatie de uitvoering van de verbetermaatregelen naar aanleiding van het evaluatieonderzoek legalisatie- en verificatiebeleid, dat op 17 maart 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer.

213

Hoe komt het dat relatief gezien het bedrag voor beleidsartikel 7, welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland, sterk toeneemt ten opzichte van de begrote kosten in de begroting voor 2009?

Zie antwoord bij vraag 138.

214

Waarom zijn in het budget van 2009 voor de jaren 2009 en 2010 de kosten voor beleidsartikel 7 zoveel te laag ingeschat? Waarop is de inschatting in de begroting van 2010 voor het jaar 2011 van de stevige daling van de kosten van dit beleidsartikel gebaseerd?

Zie antwoord bij vraag 138.

215

Bedoelt u met de zin «Hun professionele bezetting dient te worden gewaarborgd» over de Nederlandse ambassades en consulaten-generaal, dat u niet zult bezuinigen op ambassadepersoneel in 2010? Hoe zal dat na 2010 zijn?

Nee, tussen 2008 en 2011 zullen door de taakstelling 90 formatieplaatsen op ambassades en consulaten worden opgeheven. De groei in de consulaire dienstverlening betekent echter dat bij de keuze voor de op te heffen formatieplaatsen nadrukkelijk het waarborgen van een professionele consulaire bezetting is meegewogen.

216

Hoe draagt operationele doelstelling 8.1 «Grotere buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur» bij aan MDG 1, zoals in de begroting te zien valt?

Armoedebestrijding is het hoofddoel van ontwikkelingssamenwerking. Cultuur kan hieraan een bijdrage leveren zoals ook blijkt uit de Millenniumverklaring en de beleidsnotitie «Een zaak van iedereen». Waar politieke, culturele en religieuze scheidslijnen ontstaan, kan cultuur een brugfunctie vervullen. Zo zorgt cultuur voor verbindingen en (interculturele) dialoog. Daarnaast worden kunst en cultuur in ontwikkelingslanden ook gebruikt om uiting te geven aan politiek en maatschappelijk engagement. Kunstenaars doorbreken taboes over bijvoorbeeld hiv/aids en geweld tegen vrouwen of stellen onderwerpen als corruptie en mensenrechten aan de orde. In (post-) conflictlanden wordt de helende kracht van cultuur gebruikt door bijvoorbeeld met theater mensen te helpen hun traumatische ervaringen te verwerken of om dialoog op gang te brengen. Het programma Cultuur & Ontwikkeling is gericht op versterking van de culturele ruimte van ontwikkelingslanden in het belang van het kiezen van een eigen route voor ontwikkeling en het terugdringen van armoede.

Nederland voert al sinds 1991 beleid op het gebied van cultuur en ontwikkeling. Het programma Cultuur & Ontwikkeling maakt culturele samenwerking tussen Nederland en ontwikkelingslanden mogelijk, maar ook Zuid-Zuid samenwerking wordt ondersteund.

217

Kunt u bij beleidsartikel 8.1 uitsplitsen hoeveel geld aan welk project door het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt betaald en hoeveel door het ministerie van OCW?

Het budget voor Internationaal Cultuurbeleid bedraagt EUR 8,8 miljoen.

Hiervan wordt EUR 4,4 miljoen door Buitenlandse Zaken besteed aan projecten van ambassades in de prioriteitslanden, grote gebundelde manifestaties in het buitenland, het vierjarige programma Dutch DFA (design, mode en architectuur), de Stichting Internationale Culturele Activiteiten (SICA) en bezoekersprogramma’s voor cultuurprofessionals.

OCW delegeert EUR 4,4 miljoen aan de culturele fondsen en sectorinstituten voor internationale activiteiten.

Daarnaast zijn middelen beschikbaar voor de culturele instituten in Parijs, Brussel en Jakarta en voor de Commissie Vlaanderen-Nederland.

218

Hoeveel geld is er in 2010 beschikbaar op het gebied van Cultuur & Ontwikkeling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Welke andere departementen dragen met hoeveel geld bij?

In totaal wordt ca. EUR 25 miljoen per jaar besteed aan cultuur en ontwikkeling. Hierbij zijn de middelen die het Tropeninstituut, die medefinancieringsorganisaties en het NCDO voor cultuur inzetten inbegrepen. Het budget dat via andere kanalen kan worden ingezet bedraagt ongeveer EUR 12 miljoen. Andere departementen dragen hier niet aan bij.

219

Wat is de looptijd van de EUR 12 miljoen die beschikbaar is voor Cultuur & Ontwikkeling?

Het programma Cultuur & Ontwikkeling heeft geen vastgestelde looptijd. De begroting bedroeg de laatste jaren ongeveer EUR 12 miljoen per jaar.

220

Aan welke activiteiten met welke looptijd wordt gedacht op de gebieden van onderwaterarcheologie, archieven en gebouwd en immaterieel erfgoed? In welke landen vinden deze activiteiten plaats? Met welke partners worden deze activiteiten ondernomen?

Op grond van de beleidsbrief Grenzeloze kunst (16 september 2008) en het algemeen beleidskader Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed (GCE) 2009–2012 (maart 2009) wordt ingezet op activiteiten die zijn gericht op duurzame instandhouding, beheer, benutting en zichtbaar maken van gemeenschappelijk erfgoed. Vergroting en uitwisseling van kennis van dit erfgoed, bewustwording en versterking van lokaal draagvlak zijn hierbij van belang. De duur van de activiteiten verschilt en bedraagt maximaal vier jaar, namelijk de looptijd van het huidige GCE-programma (2009–2012).

De activiteiten vinden plaats in de Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed-prioriteitslanden Brazilië, India, Indonesië, Ghana, Russische Federatie, Sri Lanka, Suriname en Zuid-Afrika, én in Nederland.

De activiteiten worden zowel door lokale organisaties (die een samenwerkingsverband aan kunnen gaan met een al dan niet Nederlandse organisatie), als het Nederlandse erfgoedveld geïnitieerd en/of uitgevoerd. De betrokkenheid van de lokale partner is van essentieel belang voor ontwikkeling, capaciteitsopbouw, bewustzijn en -wording.

221 en 222

Wat zijn de grootste kostenposten van het beleidsartikel 8.3 «Draagvlak Nederlands buitenland beleid»?

Waarom is er voor gekozen om in tijden van bezuinigingen relatief weinig op beleidsartikel 8 (versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland) te bezuinigen?

De grootste budgetonderdelen in 2010 binnen artikel 8.3 zijn:

OS-voorlichting- en draagvlakprogramma’s55%
Kleine programmafondsen (non-ODA)14%
Programma ondersteuning buitenlands beleid-algemeen (non-ODA)8%
Voorlichting algemeen (non-ODA)8%

Voor 2010 is een substantiële ombuiging op de ODA-component binnen artikel 8 niet mogelijk in verband met eerder aangegane meerjarige juridische verplichtingen.

222

Waarom is er voor gekozen om in tijden van bezuinigingen relatief weinig op beleidsartikel 8 (versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland) te bezuinigen?

Zie antwoord bij vraag 221.

223

Waaruit bestaan de mensenrechtenprogramma’s in Jemen, Egypte en Oeganda en welke onderdelen worden geschrapt, gekort of op een andere wijze uitgevoerd?

Jemen

De Nederlandse inzet op mensenrechtengebied richt zich met name op gender en goed bestuur. Op gender wordt ondermeer ingezet op de bestrijding van vrouwenbesnijdenis. Zo heeft de Ambassade de afgelopen twee jaar samengewerkt met het nationale comité Society for Social Welfare. Daarbij werd een op de zuidoostelijke provincie gerichte bewustwordingsactiviteit over vrouwenbesnijdenis ondersteund, gericht op het voorkomen daarvan en de kwalijke gezondheidsgevolgen voor meisjes en vrouwen. Op het gebied van goed bestuur speelt de Nederlandse ambassade een belangrijke rol in discussies over democratisering en harmonisatie van beleid – zowel met de Jemenitische autoriteiten als met andere donoren. Deze programma’s blijven gehandhaafd.

Egypte

De inspanningen van Nederland op mensenrechtenterrein bevinden zich op het snijvlak van empowerment en mensenrechten. Naast de ondersteuning van programma’s gericht op scholing, empowerment en reproductieve rechten wordt ingezet op capaciteitsopbouw van lokale NGO’s en activiteiten die gericht zijn op het verder bestrijden van marteling, mishandeling en willekeurige detentie. Aangezien het Nederlandse hulpprogramma in Egypte in totaalvolume is afgenomen en het mensenrechtenprogramma in 2008 een sterkere focus heeft gekregen, zal niet geschrapt of gekort worden.

Uganda

De steun die Nederland sinds enkele jaren geeft aan de Uganda Human Rights Commission wordt, met instemming van de commissie, momenteel in geïntegreerd in de sectorale budgetsteun die Nederland geeft aan de Justice and Law and Order Sector. Nederland heeft steun verleend aan het beschermingsprogramma van de in Kampala gevestigde regionale mensenrechtenorganisatie East and Horn of Africa Human Rights Defenders (EHAHRD) netwerk, waarvoor een vervolgaanvraag momenteel in behandeling is. Voorts geeft de Nederlandse ambassade steun aan de lokale organisatie Rescue African Children (REACH) om de praktijk van vrouwenbesnijdenis tegen te gaan, en aan het African Centre for treatment and rehabilitation of Torture Victims (ACTV), dat steun verleent aan slachtoffers van foltering en dat tevens dient als expertisecentrum. Er wordt als zodanig niet gekort of gesneden in het mensenrechtenprogramma.

224

Heeft Nederland initiatieven genomen om oplossingen te zoeken in het recent opgelaaide conflict in het noorden van Jemen, of heeft Nederland aansluiting gezocht bij mogelijke andere initiatieven? Wat is de inzet van Nederland om dit conflict op te lossen?

Nederland is bezorgd over de situatie in Jemen. In EU-kader is Nederland actief betrokken bij het opstellen van een gemeenschappelijk plan van aanpak voor het land, waarbij zowel ontwikkelingssamenwerkingsaspecten – inclusief humanitaire hulp – als politieke aspecten aan bod komen. Daarbij kan gedacht worden aan het nauwer betrekken van landen in de regio, samenwerking met de VS en andere internationale donoren om de stabiliteit van Jemen te bevorderen, en het aansporen van de Jemenitische overheid om spoedig uitvoering te geven institutionele hervormingen en een nationale dialoog. Het streven is het plan eind oktober vast te stellen. Nederland draagt tevens € 0,5 mln bij aan noodhulp via het ICRC.

225

Kunt u aangeven waarom bij de verlagingen via het HIV/Aids programma niet gekozen is voor een meer evenredige verdeling van de korting over meerdere multilaterale instituties? Via welke multilaterale insitituties geeft Nederland bijdragen aan HIV/Aids programma’s en welke programma’s betreft dit?

De belangrijkste multilaterale instituties waar Nederland aan bijdraagt voor HIV/aids zijn UNAIDS, GFATM, UNICEF en UNFPA. Al deze organisaties worden gekort als het gaat om de Nederlandse bijdrage in 2010. Bij de verdeling van de kortingen is de prioriteit SRGR zoveel mogelijk ontzien. Verder is rekening gehouden met het komende voorzitterschap van UNAIDS en de kans die dit biedt. De kortingen zijn respectievelijk EUR 9 mln, EUR 28 mln, Euro 4.1 mln en EUR 6 mln. De bijdragen aan en de kortingen van UNAIDS, GFATM en UNFPA zijn ongeoormerkt, de bijdrage aan en de korting van UNICEF betreft specifiek het aidsprogramma: «unite for children, unite against aids».

226

Kunt u toelichten waarom u zoveel wil bezuinigen op het GFATM gezien het feit dat Nederland in 2010 bestuurslid zal zijn van het Global Fund, alsmede het feit dat het GFATM al jaren kampt met een tekort aan middelen en juist overwegend positieve evaluaties laat zien.

De totale omvang van de bezuinigingen is groot en bij de verdeling van de korting is SRGR zoveel mogelijk ontzien en is rekening gehouden met het komende Nederlandse voorzitterschap van UNAIDS en de kansen die dit biedt. Sinds mei 2009 is Nederland lid van het bestuur van het GFATM. Maar de beslissing was niet anders geweest als we niet in het bestuur hadden gezeten, Nederland is altijd een actieve en relatief grote financiële partner geweest en blijft ook met de voorziene bezuiniging nog een relatief grote donor. Onze actieve rol hangt niet van deze budgettaire situatie af en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 98 zal de Nederlandse bijdrage in 2012 in beginsel weer EUR 90 miljoen zijn.

227

Hoeveel is de geplande korting op de bilaterale (HIV/AIDS) programma’s in Zuid-Afrika en Zambia? Is er samen met andere donoren gekeken naar hoe eventuele financieringsgaten die hierdoor vallen gevuld kunnen worden?

De hoofddoelstelling van het Nederlandse beleid in Zuid-Afrika is het duurzaam verbreden van de betrekkingen tussen beide landen en toewerken naar een brede relatie op basis van gelijkwaardigheid en wederzijds voordeel. Dit houdt in dat de inzet van ODA-middelen vermindert en dat andere elementen van de relatie meer aandacht en inhoud krijgen. De korting op het bilaterale programma in Zuid-Afrika is uitgevoerd met deze doelstelling in gedachte. De korting op het HIV/Aids budget voor 2010 bedraagt € 1 700 000. Een eventueel financieringsgat is nog niet gedicht..

De kortingen op HIV/AIDS programma’s in Zambia, die voor 2010 € 800 000 bedragen, vloeien voort uit trager dan gepland verloop van enkele programma’s. Daarnaast is een nieuwe committering voor steun aan de National Aids Council (NAC) uitgesteld, omdat het programma eerst wordt geëvalueerd.

228

Wat wordt het programma en de werkwijze van Rent an Ambassador?

«Rent an Ambassador» maakt deel uit van het programma «Oog in oog met BZ», waarmee het ministerie van Buitenlandse Zaken het draagvlak in Nederland voor internationaal beleid wil vergroten, en burgers in contact wil brengen met het ministerie en zijn medewerkers. In het kader van «Rent an Ambassador» brengen ambassadeurs – wanneer zij in Nederland verblijven – een bezoek aan een organisatie of vereniging om te vertellen over hun werk als Chef de Poste in het buitenland, en over het internationaal beleid van BZ specifiek voor het land waar zij werkzaam zijn. Behalve de ambassadeurs op de posten nemen ook de bijzondere ambassadeurs op het departement deel aan het programma, zoals de bijzonder ambassadeur voor mensenrechten of voor internationaal cultuurbeleid. Het programma is opgezet en wordt gecoördineerd door de Directie Voorlichting en Communicatie (DVL).

Het programma is in beginsel vraaggestuurd: een organisatie kan een verzoek doen om een bepaalde ambassadeur op bezoek te krijgen. Hiertoe staat de beschikbaarheid van de ambassadeurs op de website van BZ vermeld. De doelstelling is echter om te komen tot een meer aanbodgestuurde aanpak. Wanneer een ambassadeur naar Nederland komt, moet idealiter proactief worden nagedacht voor welke doelgroepen binnen Nederland het verhaal en de ervaringen van de ambassadeur in kwestie interessant zijn. Ook biedt een meer aanbodgerichte aanpak de mogelijkheid om het effect van het programma te optimaliseren: het ministerie wil de ambassadeurs zoveel mogelijk inzetten en een zo groot mogelijk publiek bereiken. De uitvoering van de taakstelling zal uitwijzen of bij DVL voldoende capaciteit blijft bestaan om deze doelstelling te verwezenlijken.

229

Hoe vaak wordt er door het personeel in het kader van dienstreizen gebruik gemaakt van vluchten van vliegmaatschappijen die op de zwarte lijst staan? Op welke begrotingspost is dit terug te vinden?

Er wordt door het personeel in het kader van dienstreizen in principe geen gebruik gemaakt van vluchten van vliegmaatschappijen die op de zwarte lijst staan. De kosten voor dienstreizen komen ten laste van artikel 11 van de Begroting.

230

Wat zijn de vervolgstappen ten aanzien van de ondertekeningvan het Optionele Protocol bij het Verdrag inzake de Rechten van Mensen met een Handicap?

Momenteel worden voorbereidingen getroffen voor ondertekening en ratificatie van het optioneel protocol bij het Verdrag inzake rechten van Mensen met een Hancicap.«

231

Op welke wijze wordt voorkomen dat de fondsen ten behoeve van de Twinning Faciliteit Suriname de komende tijd worden ingezet voor de verkiezingscampagne.

Vanwege de grote belangstelling voor het aanvragen van financiering voor projectvoorstellen bij de Twinningfaciliteit Suriname – Nederland is besloten om het nog resterende budget voor de Twinningfaciliteit reeds dit jaar volledig beschikbaar te stellen. Dit betekent dat er in 2010 geen budget beschikbaar is en dat het loket in principe gesloten blijft. De verkiezingen in Suriname vinden plaats op 25 mei 2010.

Zoals bekend is het beheer van de Twinningfaciliteit is belegd bij een onafhankelijke organisatie. Deze organisatie genaamd UTSN (Uitvoerings-organisatie Twinningfaciliteit Suriname-Nederland is opgericht door het Nederlandse adviesbureau Berenschot en het Surinaamse instituut Nikos). UTSN is verantwoordelijk voor een rechtmatig en doelmatig beheer van de beschikbare middelen binnen de Twinningfaciliteit.

UTSN is verantwoording verschuldigd aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarvoor dient onder andere een financiële rapportage te worden overhandigd en vindt controle plaats op de doelmatigheid van de besteding van de middelen. Bovendien wordt controle op UTSN uitgeoefend door een externe accountant.

Tijdens de uitvoering wordt elk project door UTSN gemonitored. Daarvoor worden voorafgaand aan de start van het project monitoringsafspraken gemaakt die worden vastgelegd in de financieringsovereenkomst.

De monitoring bestaat zowel uit een schriftelijke monitoring via (tussentijdse) rapportages over de voortgang van het project en een veldmonitoring, waarbij UTSN periodiek langskomt om over de voortgang van het project te overleggen en/of het project te bezichtigen.

Naast deze monitoring dient de Nederlandse partner financiële verantwoording af te leggen over de besteding van de middelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de financiële projectadministratie die bij UTSN zelf wordt gevoerd. In grote lijnen betekent dit dat UTSN de uitgaven voor het project bijhoudt. Voor grote projecten geldt bovendien dat aan het eind van het project een accountantsverklaring over de eigen bijdrage moet worden overlegd. Tenslotte is van belang te vermelden dat uitgaven slechts worden gedaan op basis van de originelen van facturen. Deze intensieve monitoringscyclus zorgt ervoor dat voorkomen wordt dat fondsen worden ingezet voor andere doeleinden dan waarvoor ze bestemd zijn.

232

Hoe staat het met de uitvoering van motie Ferrier c.s. 31 250, nr 43 inzake voedselzekerheid? Op welke wijze wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

In de motie Ferrier c.s. 31 250, nr. 43 wordt de regering verzocht om «in haar beleid ten aanzien van voedselzekerheid in ontwikkelingslanden ook de elementen ondervoeding en voedingswaarde te betrekken, waarbij wordt aangesloten bij bestaande lokale kennis en initiatieven en uitwisseling van kennis en ervaring op dit gebied te bevorderen en dat de producten zoveel mogelijk lokaal of regionaal ingekocht worden en de Kamer hierover te informeren».

Sinds de indiening van deze motie op 25 november 2008 zijn de volgende stappen gezet:

– op 9 januari 2009 is door BZ een brede bijeenkomst met Nederlandse ontwikkelings- en onderzoeksorganisaties georganiseerd waar over verdere programmering van activiteiten en samenwerking gericht op het bestrijden van ondervoeding en het vergroten van voedingswaarde gesproken is,

– in het kader van de Schoklandakkoorden heeft BZ eind januari 2009 co-financiering van EUR 6 miljoen beschikbaar gesteld voor voedselverrijkingsprogramma’s van de Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN) en EUR 300 000 voor het Flour Fortification Initiative (FFI), dat zich richt op verrijking van meel met ijzer en foliumzuur in samenwerking met overheden, consumenten en industrie in drie landen in Afrika,

– tussen maart en oktober 2009 heeft regelmatig overleg plaatsgevonden tussen BZ en LNV met vertegenwoordigers van de Werkgroep Voeding in Ontwikkelingslanden en het Platform Voedsel- en Voedingszekerheid. Uitgangspunt hierbij was de bereidheid van BZ en LNV om verdere programmering en advisering op het terrein van voeding(szekerheid) te faciliteren,

– op 26 mei 2009 hebben minister Koenders, UNILEVER, AKZO NOBEL, DSM, Wageningen University en GAIN het Amsterdam Initiative on Malnutrition (AIM) gelanceerd dat zich tot doel heeft gesteld om in Afrika vóór 2015 100 miljoen mensen toegang te geven tot hoogwaardig voedsel. BZ is in principe bereid om in dit publiek private partnerschap ruim EUR 1 miljoen co-financiering beschikbaar te stellen om gerichte activiteiten in 6 landen uit te voeren,

– in februari en juni 2009 heeft BZ op uitnodiging van respectievelijk Save the Children UK en de EC deelgenomen aan internationale bijeenkomsten op het gebied van voedingszekerheid in ontwikkelingslanden; BZ heeft hier aangegeven dat zij aandacht voor ondervoeding en voedingswaarde als belangrijk ziet bij de uitvoering van de BZ/LNV beleidsnotitie «Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid» (31 250, nr. 14),

– in de zomer van 2009 is door BZ besloten om de toegezegde co-financiering van EUR 40 miljoen in het schoolvoedingsprogramma in Noord Ghana volledig beschikbaar te maken; dit nadat vragen met betrekking tot het beheer van het programma door de Ghanese overheid naar tevredenheid waren beantwoord en de nodige acties zijn genomen om het beheer te verbeteren,

– een aantal andere programma’s, waaronder bijvoorbeeld het ketenontwikkelingsprogramma van het International Fertilizer Development Center (IFDC), draagt bij aan de ontwikkeling van landbouwketens voor lokale en regionale markten.

Aanvullend kan gesteld worden dat bijna alle programma’s gericht op verbetering van de landbouwproductiviteit en werkgelegenheid in rurale gebieden bijdragen aan verbetering van de voedselzekerheid en dat daarbij elementen als ondervoeding en voedingwaarde inherent worden mee genomen.

Binnenkort zal de kamer, conform het verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor LNV, een voortgangsrapportage over de uitvoering van de beleidsbrief «Landbouw, rurale ontwikkeling en voedselzekerheid» ontvangen.

233

Welke concrete activiteiten heeft Nederland gepland in 2010 om te streven naar een actieve rol van vrouwen in wederopbouwprocessen, rekeninghoudende met de verkiezingen in Burundi en Soedan?

In Burundi steunt Nederland een project van de NGO International Alert, gericht op het bevorderen van een transparante en participatieve politieke cultuur in de aanloop naar de verkiezingen van 2010. Hoofddoel van het project is het vergroten van politieke participatie van vrouwen.

In Soedan levert Nederland een financiële bijdrage (EUR 10 miljoen) aan het UNDP Basket Fund, waaruit specifieke projecten worden gefinancierd die de deelname van vrouwen aan de verkiezingen bevorderen. Deze projecten richten zich bijvoorbeeld op kiezerseducatie van vrouwen in Zuid-Soedan en in IDP-kampen in Darfur. Daarnaast steunt Nederland een VN-project specifiek gericht op vergroting van deelname van vrouwen in politieke en bestuurlijke organen, om het minimum percentage zetels zoals gereserveerd voor vrouwen (25%) in de kieswet te kunnen realiseren.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), Voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Nicolaï (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), De Roon (PVV), Boekestijn (VVD), Voordewind (CU), Pechtold (D66), Ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GL).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Van Dijk (SP), Van Miltenburg (VVD), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Wilders (PVV), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vendrik (GL).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.