Kamerstuk 32123-B-6

Financiering nazorgfondsen

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2010

Gepubliceerd: 11 november 2009
Indiener(s): Ank Bijleveld (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-B-6.html
ID: 32123-B-6

32 123 B
Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2010

32 123 C
Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2010

nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2009

Mede namens de minister van Financiën vraag ik uw aandacht voor het volgende.

Het lid Heijnen (PvdA) heeft aan mij over de financiering van de nazorgfondsen vragen gesteld.

Deze vragen heeft hij gesteld in het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 30 juni 2009 (kamerstuk 31 700 B, nr. 20) over met name een aantal onderwerpen met betrekking tot de financiën van de decentrale overheden.

De heer Heijnen (PvdA) heeft toen opgemerkt dat hij:

– het rendement op het Nazorgfonds stortplaatsen van 5% zoals is vermeld in de regelgeving nogal hoog vindt;

– van mening is dat dit bijna veronderstelt dat er wat risicovoller belegd moet worden;

– vraagt of ik bekend ben met dit probleem?; en of ik bereid ben om daar in overleg met provincies wat aan te doen?; en of dat misschien tot wijziging van regelgeving moet leiden?

Daarop heb ik geantwoord dat ik deze vragen zou voorleggen aan de werkgroep fido. Inmiddels heeft de werkgroep fido over deze vragen gesproken, en hebben de nazorgfondsen mij informatie gegeven over hun wijze van beleggen en welke vragen daarbij spelen. Dit heb ik verwerkt in de bijgaande beantwoording. Zie bijlage.

Mijn conclusies in antwoord op de vragen van de heer Heijnen zijn de volgende:

a. In antwoord op de vraag over het probleem van risicovoller beleggen in aandelen ben ik van mening dat er geen probleem is, omdat aandelen uitdrukkelijk zijn toegestaan en over een langere periode – waarbij extreme pieken en dalen op de financiële markten in bepaalde mate van waarschijnlijkheid elkaar compenseren – kunnen bijdragen aan het nagestreefde rendement.

b. In antwoord op de vraag om hierover in contact te treden met de provincies, is gebleken dat de provincies bovendien heel prudent omgaan met het uitzetten van nazorgmiddelen; dat de provincies slechts dat aandeel van de uitgezette nazorgmiddelen beleggen in aandelen dat nodig wordt geacht om een nagestreefd rendement van minimaal 5% te kunnen behalen; en dat de provincies de wijziging nazorgfondsen in de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) niet hebben opgevat als een verplichting om het gewicht van de aandelen in de beleggingsmix fors te verhogen.

c. In antwoord op de vraag of het voorgaande aanleiding zou zijn tot het wijzigen van de regelgeving ben ik van mening dat het niet noodzakelijk is om de Ruddo hierop aan te passen.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

BIJLAGE bij brief «Financiering nazorgfondsen»

1

Bent u bekend met het mogelijke probleem van risicovoller beleggen in het kader van de financiering van de eeuwigdurende nazorg van gesloten stortplaatsen?

Ik ben bekend met het dossier financiering van gesloten stortplaatsen door nazorgfondsen. In het kort komt de financiering erop neer dat een nazorgvermogen wordt berekend voor een stortplaats op de sluitingsdatum op basis van een provinciaal afgesproken formule, te weten het RINAS-rekenmodel.

Het model werkt met technische en financiële aannamen zoals de toegepaste rekenrente. In IPO-verband zullen de checklisten nazorg binnenkort worden geactualiseerd. Onderdeel daarvan vormt de rekenrente. Onderzocht wordt of de rekenrente van 5 % nog steeds adequaat is.

Uit dit nazorgvermogen kan onder provinciale verantwoordelijkheid «eeuwigdurende nazorg» van de gesloten afvalstortplaats worden bekostigd. Dit nazorgvermogen wordt opgebouwd uit jaarlijkse provinciale heffingen die worden betaald door de stortplaatsexploitanten. Het nazorgvermogen wordt, uiteraard al tijdens zijn opbouwfase, belegd, en het is in de ruddo (regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden) mogelijk gemaakt dat hierop een rendement van minstens 5% zou kunnen worden bereikt. Dit streefrendement komt overeen met het nagestreefde rendement van de provincies. Zo’n relatief hoog rendement vermindert uiteindelijk de lasten van afvalverwerking voor de burger. Om dit relatief hoge rendement te kunnen bereiken, is de ruddo in 2001 aangepast. Zie de Staatscourant van 29 juni 2001, nr 123, pg 79. De cruciale aanpassingen zijn dat de nazorgfondsen bij het uitzetten van hun nazorgvermogen mogen uitgaan van een beleggingshorizon van dertig jaar en van beperkt beleggen in aandelen. Uit het beoogde jaarlijkse rendement dienen, gecorrigeerd voor inflatie van 2% per jaar, de kosten van nazorg eeuwigdurend te kunnen worden voldaan.

De nazorgfondsen mogen ten dele beleggen in zakelijke waarden zoals aandelen om het streefrendement van 5% voor de vermogensopbouw te kunnen behalen. Dit rendement is bij een beleggingshorizon van 30 jaar haalbaar indien de nazorgfondsen minimaal 42% vastrentend in obligaties beleggen en maximaal 58% in beursgenoteerde aandelen. Bij deze percentages wordt de hoofdsom door de obligaties bij einde looptijd gegarandeerd. De percentages van 42 en 58 van deze beleggingsmix worden genoemd in de brief van de minister van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2000–2001, 26 906, nr 16). Als provincies binnen deze kaders beleggen, dan zou er naar mijn mening geen probleem zijn.

2

Bent u bereid om in overleg met de provincies dit mogelijke probleem nader te bezien en eventueel in de regelgeving aan te pakken?

Op 20 februari 2008 is te BZK nog eens over de hierboven beschreven beleggingsmix een informatiemiddag gehouden specifiek voor de nazorgfondstreasurers, met inleidingen van medewerkers van de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant, BZK en financiële instellingen. De medewerker van Zuid-Holland is tevens voorzitter van het provinciale treasury-platform. Ook dit platform heeft naar aanleiding van de informatiemiddag, uitgebreid aandacht besteed aan de financiering van de nazorg.

Opgemerkt wordt dat alle provincies nog steeds streven naar een rendement op de uitgezette middelen gedurende de beleggingshorizon van 30 jaar van minstens 5%, waarbij wordt aangetekend dat een rendement van 5% op de financiële markten kan fluctueren. Uit verdere provinciale informatie blijkt dat over een periode van de laatste 20 jaar ruim 5% rendement mogelijk was al bij een zekere beleggingsmix van 85% vastrentende waarden en 15% zakelijke waarden. De meeste provincies laten bekende adviesbureau’s periodiek ALM-onderzoek doen naar de beleggingsmix die nodig is om het nagestreefde rendement te kunnen realiseren. In de tabel hierbeneden zijn de effectieve beleggingsmixen gegeven per 31-12-2008, en die wijken heel weinig af van de nagestreefde beleggingsmixen.

De beleggingspraktijk van de nazorgfondsen per 31–12–08

ProvincieAandeel beleggingen in obligaties, deposito’s en andere traditionele vastrentende producten in % op 31-12-2008Aandeel beleggingen in zakelijke waarden, zoals beursgenoteerde aandelen, wo vastgoed aandelen in % op 31-12-2008
Ruddo-geoorloofde beleggingsmix*≥  42≤ 58
   
Groningen1000
Fryslân**1000
Drenthe85–9015–10
Overijssel1000
Gelderland7030
Utrecht7030
Noord-Holland85–9015–10
Zuid-Holland85–9015–10
Zeeland5743
Noord-Brabant6139
Limburg5545
Flevoland8515

* De percentages van 42 en 58 worden genoemd in de brief van de minister van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2000–2001, 26 906, nr. 16).

** De middelen van het Nazorgfonds Fryslân staan tegen een vast rentepercentage in rekening courant uit bij de provincie Fryslân.

Uit deze tabel blijkt dat de provincies ruim binnen de aangegeven beleggingskaders hebben gehandeld. Zie verder de brief voor mijn conclusies.