Kamerstuk 32123-B-15

Niet indienen wetsvoorstel vrijstelling precariobelasting op netwerken van nutsbedrijven

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2010

Gepubliceerd: 1 april 2010
Indiener(s): Ank Bijleveld (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-B-15.html
ID: 32123-B-15

Nr. 15 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2010

Naar aanleiding van het zeer kritische advies van de Raad van State van 30 juni 2009 over het voorstel van wet vrijstelling precariobelasting op netwerken van nutsbedrijven heeft het kabinet besloten om het voorstel van wet niet in te dienen bij uw Kamer. Ter toelichting op het bezwaar van de Raad en ter nakoming van de in het wetgevingsoverleg van 23 november 2009 gemaakte afspraak om uw Kamer te informeren over de vrijstelling van precariobelasting op netwerken van nutsbedrijven bericht ik u als volgt.

De aanleiding voor het wetsvoorstel is gelegen bij de moties De Pater-van der Meer en Van Beek-Knops. 1 Beide moties beoogden de heffing van precariobelasting op netwerken van nutsbedrijven te voorkomen. Twee motieven lagen ten grondslag aan beide moties. Ten eerste zou de precariobelasting leiden tot een aanzienlijke lastenverzwaring voor burgers. Een tweede reden was dat de belasting door nutsbedrijven wordt doorberekend aan alle gebruikers van gas, water en elektriciteit, ook aan inwoners van gemeenten die geen precario heffen. De Raad van State gaat op beide motieven nader in.

De kritiek van de Raad van State tegen het voorstel van wet richt zich in hoofdzaak op twee zaken:

  • Het wetsvoorstel ontbeert een meer omvattende, consistente visie op het totale decentrale belastinggebied.

  • De noodzaak van het wetsvoorstel is komen te vervallen, nu van een lastenverlichting voor de burger geen sprake is.

Op beide argumenten gaan wij in deze brief nader in.

Consistente visie op het decentrale belastinggebied vereist

Primair stelt de Raad dat de «voorgestelde maatregelen niet los kunnen worden gezien van een meer omvattende, consistente visie op het totale decentrale belastinggebied». De Raad is van mening dat vooruitlopend op de discussie over het totale decentrale belastinggebied geen wijzigingen in afzonderlijke decentrale belastingen moeten worden aangebracht.

Het kabinet is het in principe met deze analyse van de Raad eens. Het Bestuursakkoord van 4 juni 2007 voorzag nog wel in afspraken tussen het kabinet en gemeenten over een toekomstige invulling van het gemeentelijke belastinggebied. Het lag in de rede om ook de wens van uw Kamer om de precariobelasting af te schaffen hierin mee te nemen. Een fundamentele discussie over het gemeentelijke belastinggebied heeft vanwege de economische en financiële crisis niet plaatsgevonden.

Noodzaak wetsvoorstel ontbreekt: geen lastenverzwaring

De Raad van State is tevens van mening dat de noodzaak van het wetsvoorstel ontbreekt. Het introduceren van een vrijstelling van precariobelasting voor netwerken van nutsbedrijven leidt namelijk niet tot een lastenverlichting voor de burger. Immers, de gemeente dient het verlies van deze inkomsten op een andere wijze te compenseren. Deze rekening komt dus direct of indirect weer bij dezelfde burger terecht.

Bij het indienen van het wetsvoorstel is rekening gehouden met het verlies van inkomsten uit de precariobelasting door de zogenoemde macronorm, dat is de maximaal toegestane gemiddelde stijging van de Onroerende-Zaakbelasting (OZB), voor 2009 en 2010 te verruimen. Hieruit volgt dat de geplande lastenverlichting voor de burger die volgt uit het voorstel van wet kan worden gecompenseerd door een hogere aanslag OZB voor de burger. Van een aanzienlijke lastenverlichting voor de burger is dus geen sprake, aldus de Raad.

In dit verband heeft het kabinet ook opnieuw de argumenten die door de VNG en de Unie van Waterschappen naar voren zijn gebracht gewogen.2 De VNG is van mening dat het wetsvoorstel de gemeentelijke autonomie aantast en het gemeentelijke belastinginstrumentarium beperkt. In een periode waarin de gemeentelijke belastingen toch al onder druk staan acht de VNG dat niet gewenst. De Unie van Waterschappen stelt dat de gederfde inkomsten als gevolg van de afschaffing van de precariobelasting bij de waterschappen binnen de waterschapsheffingen zelf opgevangen dienen te worden. De totale lastendruk blijft daarbij gelijk, want waterschappen hebben geen andere inkomsten dan deze bestemmingsheffingen.

Het kabinet komt met de Raad tot de conclusie dat het wetsvoorstel een verschuiving van lasten bewerkstelligt in plaats van een lastenverlichting voor de burger. Het is niet wenselijk dat de opbrengst uit precarioheffing gecompenseerd wordt uit een verhoging van de OZB. De druk op de OZB als gemeentelijke financieringsbron wordt op deze wijze te veel opgevoerd. Mede met het oog op de crisis is het kabinet met de Raad van mening dat het thans niet in de rede ligt om de mogelijkheden voor gemeenten om OZB te heffen uit te breiden.

Het besluit om het voorstel van wet niet in te dienen bij uw Kamer vindt lastenneutraal plaats. In 2009 en 2010 is de macronorm OZB, anticiperend op het onderhavige wetsvoorstel, weliswaar verruimd (met in totaal 2,17%), maar de extra ruimte die gemeenten daardoor voor verhoging van de OZB hebben gekregen is (macro) niet benut. De gemiddelde OZB-stijging van gemeenten is in deze jaren, in overeenstemming met de gemaakte afspraak in het aanvullend beleidsakkoord, slechts beperkt gestegen. Eerder is de zgn. macronorm voor de OZB voor 2011 en latere jaren naar boven bijgesteld, anticiperend op een afschaffing van de precariobelasting. Daar bestaat, nu de afschaffing geen doorgang vindt, geen reden meer voor.

Naast bovenstaande argumenten blijkt de oorspronkelijke aanleiding voor de motie De Pater-Van der Meer, namelijk dat de wijze van belastingheffing in strijd is met de eis van herkenbaarheid en lokale democratische afwegingen doorkruist, niet geheel juist. Nutsbedrijven zouden de precariobelasting aan álle gebruikers doorberekenen (dus inclusief gebruikers die in een gebied wonen waar geen precariobelasting wordt geheven). Echter, de Raad en de VNG wijzen op de facturering van bijvoorbeeld het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland, waarbij het nutsbedrijf een splitsing maakt tussen gemeenten die al dan niet precariobelasting heffen. In het geval van water is het dus mogelijk om de precariobelasting door te berekenen aan die gebruikers die zich bevinden in een precariobelasting heffende gemeente. Voor gas en elektriciteit is deze differentiatie niet mogelijk. Op grond van de wettelijke kaders op het gebied van gas- en elektriciteit en de daaruit volgende reguleringssystematiek dient één tariefniveau bepaald te worden voor het gehele verzorgingsgebied van de netbeheerder.

Gewogen al deze argumenten komt het kabinet tot de conclusie dat dit niet het juiste moment is om het wetsvoorstel in te dienen bij uw Kamer.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

De minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings