Gepubliceerd: 25 mei 2009
Indiener(s): Sharon Dijksma (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31874-13.html
ID: 31874-13
Origineel: 31874-2

31 874
Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang

nr. 13
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 mei 2009

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel A, wordt het voorgestelde artikel 1, eerste lid, als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d van de definitie van «gastouderopvang» wordt «de ouder» vervangen door: een van de ouders.

2. In de definitie van «beroepskracht in opleiding» wordt «kindercentrum» vervangen door: kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang.

B

In artikel I wordt na onderdeel F een onderdeel Fa ingevoegd, luidend:

Fa

In het opschrift van hoofdstuk 3, paragraaf 1, wordt «Melding» vervangen door: Aanvraag.

C

In artikel I, onderdeel G, wordt het voorgestelde artikel 45 als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de eerste volzin vervangen door: De houder van een gastouderbureau dient een aanvraag in voor degene die door zijn tussenkomst voornemens is gastouderopvang te bieden.

2. In het vijfde lid wordt «een melding» vervangen door: een aanvraag.

D

In artikel I, onderdeel J, wordt in het voorgestelde artikel 48a «minicrèches» telkens vervangen door: voorzieningen voor gastouderopvang.

E

In artikel I, onderdeel N, wordt het voorgestelde artikel 56 als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de kwaliteit van gastouderbureaus, waaronder regels omtrent de opleidingseisen waaraan de beroepskrachten voldoen.

2. Na het zesde lid wordt een lid toegevoegd, luidend:

7. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal gastouders.

F

In artikel I wordt na onderdeel Y een onderdeel Ya ingevoegd, luidend:

Ya

In artikel 68, eerste en derde lid, wordt «bij of krachtens dit hoofdstuk» telkens vervangen door: bij of krachtens hoofdstuk 3, paragraaf 1, hoofdstuk 4.

G

In artikel I, onderdeel AD, wordt de aanhef vervangen door: Artikel 90 wordt vervangen door twee nieuwe artikelen, luidend:

H

In artikel I, onderdeel AD, wordt na het voorgestelde artikel 90 een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 90a

1. Ter uitvoering van artikel 49, derde lid, onderdeel a, is het gastouderbureau gedurende het eerste kalenderjaar na inwerkingtreding van de wet van ... tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelstel van gastouderopvang (Stb. ...) verantwoordelijk voor de beoordeling of de gastouderopvang naar verwachting voor 1 september van genoemd kalenderjaar redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3.

2. Het gastouderbureau stelt de ouders die gebruikmaken van de diensten van de gastouder in kennis van zijn in het eerste lid bedoelde beoordeling.

3. Het gastouderbureau stelt de in het tweede lid bedoelde ouders voor de aanvang van het in het eerste lid bedoelde eerste kalenderjaar in kennis van zijn oordeel over de verwachtingen met betrekking tot het tijdig kunnen voldoen aan de in het eerste lid bedoelde eisen door de gastouder.

4. Voor de toepassing van het eerste en derde lid baseert het gastouderbureau zich op geobjectiveerde redelijke maatstaven die aantoonbaar zijn afgeleid van de in het eerste lid bedoelde eisen.

5. Het gastouderbureau stelt zich regelmatig op de hoogte van de inspanningen van de gastouder om voor 1 september van het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde beoordeling door het gastouderbureau te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3.

6. De gastouder verstrekt aan het gastouderbureau de benodigde informatie met het oog op toepassing van het tweede en derde lid.

7. Ingeval het gastouderbureau redelijkerwijs mag vermoeden dat de in het vijfde lid bedoelde inspanningen van de gastouder tekortschieten, stelt het gastouderbureau de ouder daarvan onverwijld in kennis en bevordert het gastouderbureau dat de ouder gebruik kan maken van de diensten van een gastouder die gastouderopvang aanbiedt die naar het oordeel van het gastouderbureau naar verwachting voor 1 september van de in het eerste lid bedoelde kalenderjaar zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3.

8. Indien de gastouder uiterlijk op 31 december van het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar niet is ingeschreven in het register kinderopvang, bedoeld in artikel 47a, is de ouder aan het gastouderbureau geen uit-voeringskosten verschuldigd.

9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

I

In artikel I, onderdeel AE, wordt in het voorgestelde artikel 91, tweede lid, «voor 31 december» vervangen door: uiterlijk op 31 december.

J

In artikel I, onderdeel AE, wordt in het voorgestelde artikel 92 «vier maanden» telkens vervangen door: twee maanden.

K

In artikel IA, onderdeel C, wordt «worden artikel I, onderdeel AE en AF» vervangen door: wordt artikel I, onderdeel AE.

Toelichting

Deze tweede nota van wijziging bevat onder A, B, C, D, E, I en K, wetstechnische verbeteringen.

Onderdelen F, G, H en J zijn inhoudelijk van aard.

Onderdeel F (artikel I, onderdeel Ya)

In onderdeel F wordt alsnog voorzien in toezicht op de uitvoering door het college van burgemeester en wethouders van de bepalingen van Hoofdstuk 3 van de Wet kinderopvang (WKO) over de aanmelding en registratie van kinderopvangvoorzieningen (paragraaf 1 van Hoofdstuk 3). Dat toezicht wordt opgedragen aan de Minister en zal worden uitgeoefend met inachtneming van de in artikel 68, tweede lid, genoemde bepalingen van de Wet op het onderwijstoezicht. Artikel 61 van de WKO bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders toeziet op de naleving van de bij of krachtens hoofdstuk 3 gestelde regels, maar uiteraard betreft dat toezicht uitsluitend het handelen van derden, niet het gemeentelijk handelen zelf. Dit gemeentelijk toezicht is op grond van artikel 68 al onderworpen aan rijkstoezicht, want artikel 61 is onderdeel van hoofdstuk 4, genoemd in artikel 68, eerste lid, maar het handelen van de gemeente zelf ter uitvoering van paragraaf 1 van hoofdstuk 3 was nog niet onder dit rijkstoezicht geschaard.

Onderdelen G en H (artikel I, onderdeel AD)

Deze onderdelen regelen de verantwoordelijkheid van het gastouderbureau voor het aanbieden van gastouderopvang die naar verwachting zodanig tijdig zal voldoen aan de nieuwe kwaliteitseisen dat de opvang voor het einde van het eerste kalenderjaar na invoering van het wetsvoorstel kan worden beoordeeld door een GGD en kan worden ingeschreven in het landelijk register. De verantwoordelijkheid van het gastouderbureau voor opvang die aan de kwaliteitseisen zal voldoen, vloeit voort uit artikel 49, derde lid, onderdeel a, van de WKO. Daar wordt bepaald dat een houder van een gastouderbureau zorg draagt voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Mede naar aanleiding van dit artikel worden door de vertegenwoordigende organisaties van ouders en ondernemers in het kinderopvangveld afspraken gemaakt over de kwaliteit van de kinderopvang. Deze afspraken worden door de Staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vertaald in Beleidsregels kwaliteit kinderopvang. In voorkomende gevallen, zo is in het wetsvoorstel geregeld, kan de Staatssecretaris ook zelf kwaliteitsmaatstaven vastleggen in een AMvB.

Deze nota van wijziging betekent indirect ook dat niet alleen de ouders risico lopen dat hun gastouder niet tijdig aan de kwaliteitseisen voldoet en als gevolg daarvan niet voor het einde van het eerste overgangsjaar kan worden ingeschreven in het landelijk register(ouders moeten in dat geval immers een eventueel ontvangen toeslag voor gastouderopvang gedurende het overgangsjaar terugbetalen aan de belastingdienst): een ouder mag er op grond van deze nota van wijziging vanuit gaan dat zijn gastouderbureau hem gedurende het overgangsjaar een gastouder zal aanbieden waarvan het bureau heeft vastgesteld, op grond van eigen waarnemingen, dat die gastouder in potentie aan de nieuwe kwaliteitseisen kan voldoen en dat hun gastouderbureau bovendien zal monitoren dat de betrokken gastouder zich voldoende inspant om tijdig aan die kwaliteitseisen te voldoen. Dit is voor de ouders van belang omdat in het wetsvoorstel wordt bepaald (artikel 91, tweede lid) dat een ouder met terugwerkende kracht recht heeft op een toeslag voor gastouderopvang in het eerste kalenderjaar na invoering van het wetsvoorstel mits de gast-ouder uiterlijk op 31 december van dat jaar is ingeschreven in het landelijk register en het gastouderbureau vóór 1 september een aanvraag voor inschrijving heeft ingediend bij de gemeente. De termijnen in het eerste en zevende lid van artikel 90a hebben betrekking op de bovengenoemde termijnen in artikel 91, tweede lid. Om de ouders voldoende zekerheid te bieden dat het gastouderbureau ook daadwerkelijk zijn verplichtingen nakomt en daarbij zorgvuldig handelt, zijn het tweede, vierde, vijfde en zesde lid opgenomen.

Het derde lid heeft geen betrekking op dat eerste kalenderjaar maar voorziet erin dat het gastouderbureau de ouders nog vóór aanvang van dat overgangsjaar informeert over zijn verwachting dat de gastouder tijdig zal voldoen aan de nieuwe eisen.

Voor de toepassing van het eerste en derde lid moet deze verwachting gebaseerd zijn op redelijke en geobjectiveerde maatstaven die aantoonbaar zijn afgeleid van de nieuwe kwaliteitseisen die na invoering van het wetsvoorstel voor gastouders gaan gelden. Op deze wijze zijn stevige waarborgen ingebouwd voor een zorgvuldige, van willekeur ontdane oordeelsbepaling door het gastouderbureau. Dit is zowel in het belang van de gastouders als in dat van de vraagouders.

Indien noodzakelijk, kunnen op grond van het negende lid bij ministeriële regeling onder meer nog nadere regels over de oordeelsbepaling op grond van het derde lid worden gesteld, zoals regels over de daarbij te hanteren beoordelingsinstrumenten.

Het vijfde en zesde lid zijn nodig om de verantwoordelijkheid van het gastouderbureau ten opzichte van de gastouder te verduidelijken én om te regelen dat het gastouderbureau tijdig een voorziening kan treffen indien zich een situatie voordoet zoals omschreven in het zevende lid. Dat lid is toegevoegd om de ouder meer zekerheid te bieden dat het gastouderbureau hem een andere gastouder zal aanbieden, indien onverhoopt zijn huidige gastouder naar verwachting toch niet tijdig aan de nieuwe eisen zal voldoen.

Het achtste lid regelt dat het gastouderbureau een financieel risico loopt in het geval de gastouder toch niet tijdig aan de eisen voldoet. Een ouder kan op grond van dit artikel de in het overgangsjaar betaalde uitvoeringskosten terugeisen bij het gastouderbureau. Dit is redelijk omdat het gast-ouderbureau niet heeft geleverd wat het de ouders in het vooruitzicht heeft gesteld. Het achtste lid zorgt er bovendien voor dat het gastouderbureau een financiële prikkel heeft om de uit dit artikel voortvloeiende verplichtingen ook daadwerkelijk na te komen.

Onderdeel J (artikel I, onderdeel AE)

In onderdeel J wordt de termijn van vier maanden in artikel 92, die gaat over de aanvraag en het oordeel van de toezichthouder die voor inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel plaatsvinden, aangepast. Een aanvraag en een oordeel van de toezichthouder die ten hoogste vier maanden voor inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel plaatsvinden, gelden als een aanvraag en een oordeel gedaan op de eerste dag van het kalenderjaar van inwerkingtreding. Dit wordt twee maanden. Dit in verband met de toezichtkaders voor de GGD die vier maanden voor inwerkingtreding nog niet gereed zijn.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma