31 855
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van risicojongeren die bepaalde risico's lopen te bevorderen (verwijsindex risicojongeren)

nr. 54
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 1 juli 2009

De vaste commissie voor Jeugd en Gezin1 heeft op 29 juni 2009 overleg gevoerd met minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin over de verwijsindex risico's jeugdigen.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

De griffier van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Teunissen

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin

Maandag 29 juni 2009

11.00 uur

De voorzitter: Heijnen

Aanwezig zijn 9 leden der Kamer, te weten:

Dezentjé Hamming-Bluemink, Dibi, Dijsselbloem, Heijnen, Koşer Kaya, Langkamp, Sterk, Van der Vlies en Voordewind,

en de heer Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin.

Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico's lopen te bevorderen (verwijsindex risico's jeugdigen) (31855).

De voorzitter:

Welkom bij dit wetgevingsoverleg over, kortheidshalve, de verwijsindex. Wij hebben tot 15.30 uur. Een wetgevingsoverleg kent formeel geen spreektijdbeperking, maar uw opgave bij de griffie ging uit van maximaal tien minuten. Een enkeling zal gezegd hebben "tien minuten"; misschien kunnen anderen het nog korter. Wij kijken hoe ver wij vandaag komen. Het eindtijdstip is helder. Om 12.30 uur moet ik even wat jeugd toespreken in het kader van de Haagse Tribune. Ik kon dat niet verzetten of iemand anders ervoor vinden. Ik vraag mevrouw Sterk dan het voorzitterschap over te nemen, als wij dan niet al een schorsing hebben. Dat zien wij om 12.30 uur.

MevrouwSterk(CDA)

Voorzitter. Operatie Jong leerde ons dat de samenwerking in de jeugdketen onvoldoende op orde was. Deze operatie heeft veel in gang gezet: het Centrum voor Jeugd en Gezin, het elektronisch kinddossier en de verwijsindex, die wij vandaag bespreken.

Laat ik vooropstellen dat geen enkel systeem en geen enkele professional ouders kan vervangen. Zij zijn degenen die in eerste instantie de zorg dragen voor hun kinderen. Veel ouders doen dat goed en ik hecht eraan dat te benadrukken. Wanneer soms problemen optreden in het klein of groot, moet alles erop gericht zijn om in eerste instantie die ouders zo te ondersteunen dat zij het uiteindelijk zelf weer kunnen. Dat zou ook de houding moeten zijn van de professionals en daarop moeten alle ondersteunende middelen gericht zijn.

Maar ook geen enkel technisch hulpmiddel kan de professional vervangen. De verwijsindex is zo'n technisch hulpmiddel om de samenwerking en voortijdige onderkenning van risico's te verbeteren, zodat hulpverleners elkaar sneller vinden en erger kunnen voorkomen. Ik zeg met nadruk "een technisch hulpmiddel". Systemen mogen nooit in de plaats komen van mensen. Signalering blijft mensenwerk en menselijk handelen is feilbaar. Ook een VIR kan niet uitsluiten dat er ooit een verkeerde inschatting wordt gemaakt en dat het misgaat. Ik vind het van groot belang om de potentie van het systeem te relativeren.

Wij willen de minister danken voor de uitgebreide beantwoording van de vragen in het verslag. Gezien de tijd zal ik verder niet benoemen waarover wij positief zijn, want wij hebben ook nog enkele vragen. Deze vragen betreffen de gezinsfunctionaliteit, het evaluatiemoment, de jongeren zonder vaste woon- en verblijfplaats, de professionals en meldingen en ten slotte de etnische registratie.

De minister is net als de CDA-fractie voorstander van één gezin, één plan. Immers, kinderen kunnen problemen krijgen doordat ouders of andere gezinsleden onvoldoende functioneren. Er is altijd een wisselwerking en juist daarom is het van belang om het hele gezin in beeld te krijgen. Daarom is de CDA-fractie teleurgesteld dat dit op dit moment nog niet is geregeld in de verwijsindex. Wij hebben er in het hele traject hiernaartoe al verscheidene malen naar gevraagd en op gewezen. De minister heeft gezegd dat hij het belang daarvan onderschrijft en dat hij dat ook graag zou willen. Ook uit de pilot blijkt deze behoefte, maar vooralsnog gaat het alleen over individuele jeugdigen en kunnen er geen verbanden worden gelegd. Wat ons betreft, is de discussie over de gezinsfunctionaliteit niet óf die er komt, maar hoe snel die er kan komen. De minister zegt dat hij bezig is met een onderzoek. Wanneer zal dit onderzoek afgerond zijn? Graag horen wij hoe hij tot die tijd zonder deze mogelijkheid vorm zal geven aan de visie één gezin, één plan.

De minister geeft in de memorie nadrukkelijk aan dat als professionals niet meewerken er weinig gedaan kan worden, want met onwillenden is het kwaad kersen eten. Alsof de minister wist dat dit wetsvoorstel in de kersentijd behandeld zou worden, zeg ik als Betuwse. Maar ik vind dit toch wat te gemakkelijk, want dat zou je over een heleboel dossiers kunnen zeggen: als zij niet willen meewerken, nou ja, pech. Wij gaan ervan uit dat het grootste deel van de professionals wel zal meewerken, maar de minister geeft ook aan dat bijvoorbeeld huisartsen en de jeugd-ggz toch wat reserves hebben. Dat herkennen wij ook van de aanpak van kindermishandeling. Daarom willen wij veel eerder dan na vier jaar een beeld krijgen of en, zo ja, hoe vaak dit voorkomt, ondanks de digitale privacywijzer die binnenkort op de markt komt, om zo nodig het beleid op dit punt aan te passen.

Maar wanneer moet er nu precies gemeld worden? Dat is misschien wel het kernpunt in de discussie. Daarover is veel onduidelijkheid. Wat is een redelijk vermoeden van een professional? Wanneer valt iets onder de meldcriteria? Toen ik dit in de trein voorbereidde, viel het mij op dat de minister zegt: wij hebben de criteria onder 2f redelijk ruim opgesteld, zodat mogelijk in de toekomst risico's ook daaronder geïnterpreteerd zouden kunnen worden. Dat vind ik een vrij ruime interpretatie van de meldcriteria. Wat is precies de opvatting over deze meldingscriteria? Uit de proeftuin blijken twee visies daarop: puur een samenwerkingsinstrument waarbij melding een administratieve handeling is of een zware stap waarbij een kind wordt bestempeld als risico. Welke visie staat de minister precies voor? Waar ligt de grens en hoe maken wij dat ook aan ouders duidelijk?

Stichting MEE zegt dat op basis van de criteria die er nu liggen elke jongere die men kent gemeld zou moeten worden. Ook uit de proeftuin blijkt dat er behoefte is aan een scherper kader voor professionals. Een groot verschil in interpretaties kan immers leiden tot een groot verschil in waarde van de verschillende meldingen. Daarbij zou het scherper vastleggen ook door professionals worden ervaren als een betere bescherming, ook in relatie tot hun beroepsgeheim. De minister schrijft dat het antwoord op de vraag of het een en ander er niet toe leidt dat sommige instanties alle cliënten moeten melden ontkennend luidt. Naar aanleiding van de adviezen zijn de doelstellingen van de verwijsindex namelijk scherper geformuleerd. De handleiding meldcriteria is echter niet veranderd. Dan blijft de vraag wat de definitie van "risico lopen" is. Bij jongeren in een zorgtraject bij bepaalde zwaardere zorginstellingen zou je daar al snel van kunnen spreken. Er wordt ook wel over gesproken om alle jongeren te registreren met wie de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg te maken hebben. Hoe groot moet de kans zijn dat jongeren daadwerkelijk in aanraking komen met dingen die in de limitatieve lijst van risico's zijn genoemd? Kan de minister aangeven of alle organisaties die hiermee gaan werken dit volledig onderschrijven en hoe zij hierbij zijn betrokken?

De memorie spreekt over een verwijsindexnummer voor die jongeren die geen bsn hebben. Kan de minister aangeven wanneer dat het geval is? Ons is uit de memorie nog niet duidelijk geworden of ook jongeren zonder vaste verblijf- en woonplaats een dergelijk nummer kunnen krijgen en of zij in de verwijsindex kunnen worden geregistreerd. Wat gebeurt er als een jongere weigert zijn gegevens te tonen of zijn identiteit bekend te maken? Hoe ligt nu precies de relatie met de Centra voor Jeugd en Gezin en de Zorg Advies Teams in het gebruik van deze verwijsindex? Hoe werkt het precies als er een verhuismelding komt? De pilot concludeert dat er landelijke afspraken op dit punt zouden moeten worden gemaakt. Graag krijg ik een reactie daarop. Wie neemt de verantwoordelijkheid om, nadat die verhuismelding er is gekomen, ervoor te zorgen dat het kind ook in beeld komt?

De verwijsindex zal moeten leiden tot betere samenwerking en sneller ingrijpen om erger te voorkomen. Daardoor moeten de jongeren eerder in beeld komen. Maar wat als dat gebeurt en men vervolgens weer stuit op wachtlijsten in de jeugdzorg en de jeugd-ggz? Het zal ook betekenen dat er meer druk komt op de preventiekant bij de Centra voor Jeugd en Gezin en ook bij de Bureaus Jeugdzorg. Is er rekening mee gehouden in het kader van de wachtlijsten dat dit systeem een groei kan veroorzaken?

Al meermalen hebben wij in de Kamer gesproken over een vorm van etnische registratie. Eerder hebben wij dat gedaan in het kader van de verwijsindex Antilliaanse jongeren. Deze jongeren zijn zo mobiel en registreren zich zo slecht dat het van belang was een landelijke index aan te leggen. De Antillengemeenten worstelen zeer met deze criminele jongeren en nog steeds wil een drietal gemeenten de verwijsindex hebben. Maar de VIA is er ondanks de grote woorden van minister Verdonk nooit gekomen. De discussie werd doorverwezen naar de verwijsindex, maar ook nu zien wij dat het kabinet ervoor kiest om deze kwestie als een hete aardappel voor zich uit te schuiven. De CDA-fractie betreurt dit, omdat etnische registratie mogelijkheden kan bieden om specifieke risico's die bepaalde groepen betreffen sneller in beeld te krijgen. Dat betekent niet dat je stelselmatig van een ieder de etniciteit registreert, maar wel als daar reden toe is in verband met de problematiek. Daarbij kun je denken aan vrouwenbesnijdenis, wat voornamelijk voorkomt onder Ethiopische en Somalische groepen, aan eerwraak en ook aan criminele Antilliaanse jongeren. Wat ons betreft is nut en noodzaak van een dergelijke registratie er wel degelijk. Daarom blijven wij het van belang vinden dat de mogelijkheid wordt bekeken om de etniciteit op te nemen in de verwijsindex en dat dit wordt betrokken bij het onderzoek.

Rest ons nogmaals te benadrukken dat geen enkele opvoeder en hulpverlener kan worden vervangen door een systeem. Dit systeem is slechts een hulpmiddel, maar laten wij hopen dat er een boel jongeren mee geholpen zullen worden.

De heerDibi(GroenLinks)

De hete aardappel. Mevrouw Sterk zegt terecht dat de politiek er inderdaad al heel erg lang mee bezig is, maar ik stel wel vast dat de professionals er eigenlijk helemaal niet zo mee bezig zijn, dat de roep om etnische registratie met name een politieke wens is. Hoe kijkt mevrouw Sterk daar tegenaan? Kan zij ook nut en noodzaak aangeven als het bijvoorbeeld gaat om een Ethiopisch of Somalisch meisje? Heeft de professional die in contact komt met zo'n meisje niet zelf al genoeg expertise om er direct op in te spelen?

MevrouwSterk(CDA)

Ik denk dat u het verkeerd ziet dat professionals er niet om zouden vragen. Ik zou zeggen: ga eens in Rotterdam praten met een aantal mensen. Daar is het probleem huizenhoog en zij willen juist heel graag dat dit mogelijk gemaakt wordt. Ik noem een voorbeeld waarbij het zinvol kan zijn. Als een leerplichtambtenaar bij een Ethiopisch meisje opmerkt dat zij een aantal weken voordat ze vakantie heeft niet meer op school komt of als een leraar opmerkt dat ze heel erg onrustig wordt, dan zou het feit dat ze Ethiopisch is en het feit dat ze onrustig wordt voor de schoolvakantie, een aanwijzing kunnen zijn dat er sprake zou kunnen zijn van vrouwenbesnijdenis als ze naar Ethiopië teruggaat op vakantie. Dus ik vind dat een voorbeeld waarbij etnische registratie wel degelijk zinvol kan zijn om het signaal op waarde te schatten. Dan is het dus van belang dat dit ook in de verwijsindex naar boven komt op het moment dat de uitwisseling tussen de verschillende professionals plaats gaat vinden.

De heerDibi(GroenLinks)

Ik ga ervan uit dat als een professional met bijvoorbeeld een Ethiopisch meisje werkt, hij zelf al kan inschatten wat er aan de hand is en dat het helemaal niet nodig is om een en ander per se in een digitaal systeem te verwerken. Kunt u bijvoorbeeld als het gaat om Antilliaans-Nederlandse jongeren nut en noodzaak ervan noemen?

MevrouwSterk(CDA)

Nut en noodzaak van die verwijsindex was er destijds in gelegen dat criminele Antilliaanse jongeren overlast veroorzaken, mede omdat ze mobiel zijn en vaak helemaal niet ingeschreven zijn in de gemeentelijke basisadministratie. Daarom is er toen gekozen voor een verwijsindex Antilliaanse risicojongeren, zodat wij ze in beeld kunnen houden en wij kunnen voorkomen dat het van kwaad naar erger wordt. Door die registratie is het mogelijk om gepaste hulpverlening te bieden.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Voorzitter. Ik probeer binnen de tien minuten te blijven, maar het is een wetgevingsoverleg, dus ik hoop dat u het mij toestaat om zo nodig meer tijd te gebruiken. Ik heb een aantal amendementen rondgemaild, maar heb ontdekt dat ze nog niet formeel zijn ingediend. Ik heb daarom maar kopieën meegebracht. Ik zal ze bij dezen aan de bode overhandigen zodat alle collega's er kennis van kunnen nemen.

De PvdA steunt de verwijsindex van harte. Het is in onze ogen een belangrijk hulpmiddel waarmee hulpverleners van verschillende disciplines en organisaties elkaar informeren over het simpele feit dat ze allemaal bezig zijn met een bepaalde jongere. Er is ook al volop ervaring mee opgedaan in inmiddels ruim honderd gemeenten. Wij beschikken al over de eerste evaluatie van eind 2008 van de ervaringen van vier uiteenlopende gemeenten. Daarin lees ik ook dat er een grotere evaluatie onderweg is. De vraag aan de minister is wanneer deze gereed is.

De verwijsindex past in een pakket van maatregelen die worden genomen om tijdig adequate hulp te krijgen bij jongeren die deze hulp nodig hebben. Onderdeel daarvan zijn natuurlijk het uitrollen van de Centra voor Jeugd en Gezin en de regierol voor gemeenten om knopen door te hakken in de soms versnipperde hulpverlening rond gezinnen. De VIR is een geautomatiseerd systeem waarin meldingsbevoegden een jeugdige tot 23 jaar die hulp, zorg of bijsturing ontvangt, aanmelden met als doel vroegtijdige en onderlinge afstemming. Zoals gezegd, de PvdA steunt de VIR; het systeem helpt onsamenhangende en ineffectieve hulpverlening te doorbreken. De experimenten in de proeftuin laten zien dat het voorziet in een duidelijke behoefte en dat het redelijk functioneert. Toch hebben wij nog de nodige kritiek op het wetsvoorstel zoals het nu voorligt. De Raad van State was ronduit negatief en het wetsvoorstel is niet significant gewijzigd naar aanleiding van die kritiek. Verder is er de evaluatie van de proeftuinen waarin een aantal duidelijke aanbevelingen naar voren komt. Ook daarvan vinden we dat ze nog onvoldoende zijn verwerkt in het wetsvoorstel.

Ik denk dat de discussie over het wetsvoorstel zich het beste laat formuleren aan de hand van drie paradoxen die ik aan de minister zou willen voorleggen.

De eerste heb ik maar genoemd de paradox van de oneindige doelgroep. Met de verwijsindex wordt beoogd een vroegtijdige en onderlinge afstemming tussen meldingsbevoegden te bewerkstelligen opdat zij jeugdigen tijdig passende hulp, zorg of bijsturing kunnen verlenen om belemmeringen in hun ontwikkeling naar volwassenheid te voorkomen, te beperken of weg te werken. Deze brede doelstelling past bij ten minste twee maatschappelijke trends, namelijk vroegtijdig hulp verlenen aan jongeren die daadwerkelijk in de problemen komen of dreigen te komen, en het steeds meer jongeren, bedoeld of onbedoeld, onder een vorm van zorg brengen. Het laatste, het steeds meer jongeren willen bereiken en behandelen, kan een effectieve hulp aan jongeren die echt dreigen te ontsporen en die echt in de problemen zitten, in de weg te staan. Exemplarisch is de discussie over de naam van de wet. De minister spreekt inmiddels van de verwijsindex risico's jeugdigen. De Raad van State bepleit terug te keren tot de titel verwijsindex risicojongeren. Dat laatste heeft veel meer focus in zich. Het eerste kan werkelijk alle jongeren betreffen. De paradox is dus dat, naarmate wij steeds meer jongeren tijdig willen bereiken, wij het gevaar lopen de echte probleemjongeren minder tijdig te bereiken. De vraag is waarom de minister niet tot een veel sturender aanpak komt ten aanzien van de vraag wanneer welke jongeren wel of niet in de VIR moeten worden opgenomen. Dat zou ook tegemoetkomen aan de kritiek op proportionaliteit en subsidiariteit.

De tweede paradox heb ik genoemd de paradox van de vervangende professionaliteit. Deze publieke sector bestaat uit vele disciplines die geacht worden ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid en deskundigheid waar nodig samenwerking te zoeken. In die samenwerking tussen vele jeugdhulpverleners gebeurt dat blijkbaar onvoldoende. Daarom tuigen we een systeem op dat overigens niet verplicht tot melden noch tot samenwerken. Het risico ontstaat dat dit systeem verder in de plaats treedt van de professionaliteit inclusief de professionele verantwoordelijkheid. Ik noem een voorbeeld. Een instelling die een ouder met psychiatrische problemen behandelt meldt het kind van die ouder aan in de verwijsindex en laat het daar verder bij. Als dat kind echter nog onbekend is in de verwijsindex gebeurt er op zo'n moment verder niets. Echter, op basis van een professionele inschatting van de psychiater zou een rechtstreekse waarschuwing aan het Bureau Jeugdzorg of zelfs het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling misschien op z'n plaats zijn geweest. Met de melding in de verwijsindex lijkt aan de plicht te zijn voldaan maar feitelijk is een formaliteit in de plaats gekomen van een noodzakelijke actie.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Ik heb het wetsvoorstel ook gelezen. De verwijsindex is niet bedoeld als een soort melding om precies aan te geven wat er aan de hand is. Dat is de meldcode waar wij het eerder over hebben gehad. De verwijsindex is volgens mij bedoeld voor de verschillende vlaggen als er meerdere instanties werkzaam zijn. Wat bedoelt u nu met het niet doorgeven van een crisissituatie, bijvoorbeeld aan het AMK? Daar is toch die meldcode voor bedoeld?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Dat laatste ben ik met u eens, maar het is niet gezegd dat het gebeurt. Ik probeer met deze paradox te schetsen dat wij een systeem in het leven roepen om professionals te helpen om als professional te werken en dat tegelijkertijd daarmee hun eigen verantwoordelijkheid, namelijk de logische reactie om zaken door te geven en contact te zoeken, nog wel eens uit beeld zou kunnen verdwijnen. Je hebt immers een systeem, je meldt daaraan en klaar. Zo kan het dus niet werken. Dus wij moeten oppassen dat wij met dit soort helaas noodzakelijke hulpmiddelen voor professionals, de professionele verantwoordelijkheid verder naar achteren schuiven.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Ik begrijp de paradox wel, maar daar hebben wij nu juist de verplichte meldcode voor georganiseerd, zodat er meer dan alleen vrijblijvendheid is bij de hulpverlening om te melden als er iets ernstigs aan de hand is. Verder begrijp ik uit de proeftuinen dat er al lokale en regionale verwijsindexen zijn en dat men elkaar in de keten flink opzoekt. De verwijsindex moet vooral nieuwe informatie opleveren als het gaat om zaken die niet voor de hand liggen. Ik denk daarbij onder meer aan de leerplichtambtenaar en het AMK. Ziet de heer Dijsselbloem wat dat betreft niet de grote meerwaarde van dit systeem?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Zeker, ik zie de grote meerwaarde. Ik ben ook buitengewoon positief begonnen en dat blijf ik ook tot het bittere einde. Wij hebben in Den Haag echter de neiging om, waar wij vinden dat professionals niet voldoende op elkaar zijn aangesloten of niet voldoende tot effectieve hulpverlening komen, hun hulpmiddelen aan te reiken. De ene keer is dat een richtlijn waarin wij vastleggen hoe het moet – daarover hadden wij laatst nog een debat in de Kamer – en de andere keer is het een systeem dat wij tijdens een werkbezoek hebben gezien, dat ons aansprak en waarvan wij vinden dat het landelijk moet worden uitgerold; een derde keer reiken wij een verwijsindex aan. Ik ben voor de verwijsindex, maar ik waarschuw dat dit soort systemen niet in de plaats moet komen van gewone professionaliteit waarbij hulpverleners elkaar kennen, met elkaar spreken en in contact komen. Die professionaliteit is er altijd geweest en de verwijsindex is nog relatief nieuw. Ik zou het jammer vinden als de verwijsindex meer zou worden dan een hulpmiddel en in de plaats zou komen van professionele samenwerking.

De derde paradox is het onbedoelde stigma. Niemand wil stigmatiseren met beleid dat gericht is op effectieve hulpverlening, maar soms is dat toch onvermijdelijk. Jongeren en hun ouders zullen een vermelding in de verwijsindex mogelijk als stigmatiserend ervaren; de minister erkent dit ook. Mede om die reden wil hij dat de "wet verwijsindex" "risico's jeugdigen" heet. Het gaat immers om alle jongeren die risico kunnen lopen. Tevens wijst de minister erop dat de VIR geen inhoudelijke informatie bevat, maar dat die slechts hulpverleners met elkaar in contact brengt. Tegelijkertijd zullen juist door die ongerichtheid veel, misschien te veel jongeren een "stigma" krijgen. Juist omdat niet duidelijk is wat er achter de melding zit – het kan ook om iets heel lichts gaan – gaan misschien onnodig allerlei alarmbellen rinkelen. De melder die geattendeerd wordt door de betrokkenheid van andere melders, ziet immers niet waarom de jongere ook door hem is aangemeld. De vraag is dus of het zo opzetten van de index, met daarin heel veel jongeren om zeer uiteenlopende maar op basis van alleen de melding onduidelijke redenen, niet tot onnodige stigmatisering leidt.

Na het overzien van deze paradoxen en het lezen van het kritische advies van de Raad van State en het evaluatierapport van de proeftuin komt mijn fractie tot de conclusie dat wij het wetsvoorstel meer focus moeten geven. Allereerst stelt mijn fractie voor om doel en doelgroep van de wet nader te preciseren. Het gaat dan om de amendementen die van het Bureau Wetgeving de tijdelijke nummers "PvdA 2" en "PvdA 4" hebben gekregen. Het eerstgenoemde amendement verandert de titel weer in "Verwijsindex risicojongeren".

Het laatstgenoemde amendement brengt focus aan in de doelstelling en de doelgroep. In het huidige artikel 2d, tweede lid wordt in combinatie met de definitie van "jeugdigen" in artikel 2a, onder a de doelgroep van de wet gedefinieerd als "alle jeugdigen die te maken krijgen met hun belemmeringen in hun ontwikkeling naar volwassenheid". Dat is een veel te brede afbakening van doel en doelgroep, want welke jeugdige ondervindt geen belemmering? Elke jeugdige moet zelfs veel belemmeringen ondervinden; daar word je groot van. De overheid zal de pretentie om alle risicosituaties van alle jongeren af te dekken, niet waar kunnen maken, aldus de Raad van State. Dit amendement beoogt, in combinatie met andere wijzigingsvoorstellen, het doel en de doelgroep van de wet specifieker aan te duiden. Alleen jongeren die geconfronteerd worden met problemen die daadwerkelijk een risico vormen voor een goede ontwikkeling naar volwassenheid, zouden tot de doelgroep van de wet moeten worden gerekend.

Met amendement "PvdA 4" wordt ook aangesloten bij het advies van de Raad van State op dit punt. Tevens beoogt het amendement in te gaan op de aanbeveling in het evaluatierapport van de proeftuin VIR, waarin uitdrukkelijk wordt bepleit om landelijk duidelijker in te kaderen wat het doel van de VIR is. Dat is aanbeveling h van dat rapport. Uit die evaluatie blijkt dat, indien de lokale keuze van de doelgroep – het zijn risicojongeren dan wel alle jongeren met een klein of mogelijk risico – te veel varieert, de betekenis van de meldingen geringer is. Tevens is de kans kleiner dat dan een match optreedt na melding in de VIR als alle mogelijke risico's worden opgenomen. Als de kans op een match afneemt, zal het enthousiasme voor het melden afnemen, aldus de evaluatie. Ik voeg daaraan toe: en dan dreigt het systeem aan zijn ambitie ten onder te gaan.

Als deze twee amendementen worden aangenomen, moet uiteraard ook de lange lijst van 50 meldcriteria opnieuw worden bezien en ingekort. Ik dien daarover een motie in. Mogelijk is het het handigst als ik dat nu meteen doe; dat mag in een wetgevingsoverleg. Het is namelijk in feite een amenderende motie. Normaal dien je moties in de tweede termijn in, maar omdat dit een amenderende motie is, wil ik graag dat zij al in de eerste termijn onderdeel kan zijn van de beraadslaging.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de meldcriteria voor de Verwijsindex risicojongeren, zoals gepubliceerd op www.meldcriteria.nl, zeer uitgebreid zijn en daarmee onvoldoende houvast bieden voor meldingsbevoegde hulpverleners wanneer wel en wanneer niet over te gaan tot melden;

overwegende dat ook de Raad van State waarschuwt dat als gevolg van dit zeer ruime meldingskader het risico dreigt dat een overdaad aan gegevens wordt verzameld met averechtse gevolgen voor bruikbaarheid en doelmatigheid;

overwegende dat een overdaad aan meldingen van lichte risico's eraan bijdraagt dat de kans op een match in het systeem klein wordt, waardoor het enthousiasme voor het melden kan afnemen;

verzoekt de regering, het aantal meldcriteria te beperken en zodanig te formuleren dat melden alleen aan de orde zal zijn voor jongeren die hulpverlening nodig hebben bij problemen die daadwerkelijk een risico vormen voor hun goede ontwikkeling naar volwassenheid en de Kamer daarover nader te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijsselbloem. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (31855).

De heerVan der Vlies(SGP)

Heeft deze motie, die amenderend van karakter is, ook invloed op de opsomming in artikel 2j van het wetsvoorstel, de punten a tot en met k? Je kunt immers ook daarin zoeken. Op dat punt heb ik een amendement in voorbereiding, dat ook nog in de pijplijn zit. Zo zou je ook kunnen redeneren: in plaats van het aanpassen en laten herschrijven van de meldcriteria zou je ook een insnoering van artikel 2j kunnen beogen, uiteraard met behoud van wat wij met elkaar belangrijk vinden.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Zeker. Misschien kunnen wij in de loop van de behandeling op dat punt samen optrekken. Ik heb ook gekeken naar het artikel in de wet zelf. Ik vond daar minder aanknopingspunten dan in de zeer lange lijst op de website. Het probleem met die zeer lange lijst op de website is dat die eigenlijk geen status heeft. Ik vraag de minister daarom of die lijst niet zijn beslag moet krijgen in bijvoorbeeld een ministeriële regeling. Dat is immers veel verder uitgewerkt en zou voor professionals een handvat moeten bieden om te komen tot een beoordeling: wanneer wel en wanneer niet? Mijn inschatting op dit moment is dat het belangrijker is om die lange lijst opnieuw tegen het licht te houden in het licht van de in mijn amendementen voorgestelde inperking van doelstelling en doelgroep dan om meteen naar het artikel zelf te kijken. Ik heb dus meer kritiek op de lange lijst van 50 dan op de zeer beperkte lijst in artikel 2j, maar ik hoor straks graag uw voorstellen op dat punt.

MevrouwLangkamp(SP)

Ik hoor u een paar keer spreken over "een goede ontwikkeling". Kunt u daar een definitie van geven? Ik vind dat nogal lastig; misschien kunt u dat toelichten. Ik heb ook een vraag over de rol van de professional. De meldcriteria zijn inderdaad nogal uitgebreid, maar de professional moet zelf een goede inschatting maken: wanneer doe ik wel een melding aan de verwijsindex en wanneer niet? Ik krijg de indruk dat u door een inperking van de mogelijkheden opnieuw het risico creëert dat bepaalde jongeren buiten de boot vallen, omdat in die omstandigheid niet aan de meldcriteria voldaan wordt en er dus geen melding gedaan kan worden. Bent u het niet met mij eens dat juist scholing en training van professionals over hoe er moet worden omgegaan met melding aan de verwijsindex, ontzettend belangrijk zijn, belangrijker dan een inperking van de criteria?

De heerDijsselbloem(PvdA)

De doelstelling van de wet is, zoals u nu ook al in het wetsvoorstel kunt lezen, natuurlijk altijd redelijk algemeen gesteld. Die doelstelling krijgt vervolgens een uitwerking, onder andere in die criteria: wat is dan "een goede ontwikkeling" en op welk moment moeten wij ons zorgen gaan maken? Dat is eigenlijk de kernvraag. Mijn inschatting is dat de huidige afbakening, met name in die lange lijst van 50, zo ruim is dat je tot een veelheid van meldingen zou kunnen komen, wat de effectiviteit van het systeem ondermijnt. Dat is mijn punt. Ik denk dus dat wij het met elkaar eens zijn – ik heb uw bijdrage nog niet gehoord, maar dat schat ik zomaar in – dat wij een effectief systeem willen dat hulpverleners die actief bezig zijn met de jongeren, met elkaar in contact brengt. Als je vervolgens in de wet en in de aanmeldcriteria zet dat alle jongeren die een risico lopen, in het systeem zouden moeten komen, bied je wel heel weinig houvast aan de bedoeling van de wet. Ik heb gelezen dat de Raad van State erop wijst dat het, zoals het nu in de wet staat, discutabel is. Het is immers dusdanig breed dat het ook de bruikbaarheid en de proportionaliteit niet ten goede komt. Ik heb het evaluatierapport over de proeftuinen goed gelezen. Daarin wordt gepleit voor een landelijk kader waarin duidelijk wordt gemaakt om wie het gaat. In die evaluatie staat dat, als een en ander binnen regio's, tussen regio's of tussen hulpverleners binnen een regio verschillend wordt geïnterpreteerd, de meerwaarde van een melding al snel veel minder is. Dan gaat een en ander uiteindelijk aan goede bedoelingen ten onder.

De voorzitter:

Mijnheer Dijsselbloem, bent u bijna klaar met uw betoog?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Nee, geenszins.

De voorzitter:

Dan geef ik eerst mevrouw Sterk het woord.

MevrouwSterk(CDA)

Ik voel in het betoog van de heer Dijsselbloem ook de paradox tussen ruimte voor de professional en het beperken van de meldcriteria. Volgens mij is dat inderdaad het grote dilemma dat in dit overleg centraal staat. Ik heb net tijd gehad om het amendement op stuk nr. 4 te lezen. Ik vraag mij af of daarmee daadwerkelijk tot dat kader kan worden gekomen. Wat houdt het vormen van een risico in en wat voegt dat amendement toe aan datgene wat er nu staat, namelijk "belemmering in de ontwikkeling"? Ik vind de inhoud van dat amendement op zichzelf sympathiek, maar ik vraag mij af of wij daarmee datgene bereiken wat wij willen, namelijk helderheid voor professionals? En kunnen wij daarmee voorkomen dat tussen de ene en de andere regio verschillend wordt gemeld?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Het laatste kunnen wij nooit helemaal voorkomen. Elke professional zal dat uiteindelijk ook zelf afwegen. De vraag is of wij willen dat jongeren gemeld worden op basis van risico – een risico is iets wat zich mogelijk voordoet – of op grond van een probleem dat zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. Tussen "mogelijk voordoen" en "daadwerkelijk heeft voorgedaan" zit een groot verschil. Veel jongeren kunnen op allerlei terreinen risico lopen, maar dat wil niet zeggen dat er zich daadwerkelijk een probleem voordoet of heeft voorgedaan. Dat is een duidelijk verschil. Je kunt een en ander formuleren en de meldcriteria aanpassen, maar het is dan nog steeds aan de professional om te zeggen of er daadwerkelijk sprake is van een risico. Het is aan hem om te zeggen dat het in dat geval belangrijk is dat ook andere hulpverleners weten dat men met die jongere bezig is.

MevrouwSterk(CDA)

Ja, ik probeer mij dat ook in een concreet geval voor te stellen. Ik denk aan het geval van dat meisje dat ik zojuist noemde. Dat meisje zal op vakantie gaan naar Ethiopië en dreigt besneden te worden. Dit is alleen maar gebaseerd op vermoedens en kan dus niet bewezen worden. Zou dat dan toch een reden kunnen zijn om dat in de verwijsindex te vermelden? Wat mij betreft zou dat wel het geval zijn, maar de vraag is of dat valt onder de definitie van de heer Dijsselbloem.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik meen dat mevrouw Sterk ook zei dat dit meisje bepaald gedrag vertoonde. Dan zitten wij al meer in de sfeer van "daadwerkelijk". Volgens de huidige wet zou alleen al dat gegeven voor elk meisje dat uit de Hoorn van Oost-Afrika, Egypte, Soedan of een ander land komt waar besnijdenis plaatsvindt, kunnen leiden tot een melding in de verwijsindex. Ik combineer dat ook met het pleidooi van mevrouw Sterk voor etnische registratie. Als je op die manier langs alle criteria gaat die op de website staan, vermoed ik dat je daarin nagenoeg alle jongeren in Nederland kwijt kunt. Dat zouden wij niet moeten willen. Dat zal niet gebeuren, want professionals zijn verstandig. Ik zeg nogmaals dat ik dit niet alleen op eigen gezag zeg. Ik heb nadrukkelijk gekeken naar het evaluatierapport waarin wordt gepleit voor een landelijk kader.

De context van het gezin is ook ingewikkeld. Mevrouw Sterk heeft daarover eerder het nodige gezegd en daarvoor voorstellen gedaan. Wij hebben het amendement op stuk nr. 5 opgesteld met de intentie om ervoor te zorgen dat, als een hulpverlener met een kind in een gezin bezig is en hij ziet dat daar andere kinderen zijn, hij die ook kan melden. Dat hoeft hij niet te doen, maar onze intentie is dat die mogelijkheid er is indien hij het redelijke vermoeden heeft dat er meerdere problemen, en ook meerdere hulpverleners in het gezin zijn. Het zou nog beter zijn als wij de VIR konden uitbreiden met een soort meldingsmogelijkheid op gezinsniveau, maar ik kon niet zo snel de juridische vorm vinden om dat te doen. Ik meen dat mevrouw Sterk spreekt van "gezinsmelding". Dat is wel zo kort. Als een hulpverlener een jongere in de VIR aanmeldt, krijgt hij nu alleen terugmelding van andere hulpverleners die met diezelfde jongere bezig zijn. Het is echter ook gewenst dat hij melding krijgt van het feit dat andere hulpverleners met andere jeugdige gezinsleden bezig zijn. Ik heb een motie opgesteld om dat te bewerkstelligen, maar die zal ik nu niet indienen omdat mevrouw Sterk dat punt ook heeft gemaakt. Wij zullen daarover eerst een debat met de minister voeren. Het lijkt mij gewenst om zo snel mogelijk te komen tot de mogelijkheid van gezinsmelding in de wet. Graag wil ik een reactie van de minister daarop.

MinisterRouvoet

Ik stel een vraag voor de voorbereiding. Het betreft immers het amendement op stuk nr. 5 dat is aangekondigd. Het tweede punt dat de heer Dijsselbloem aanhaalt, is volgens mij de gezinsfunctionaliteit zoals daarover tot dusver is gesproken: je meldt kind A aan en je krijgt het signaal dat er met kind B al iets gaande is.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ja.

MinisterRouvoet

Daarop zal ik straks reageren. Het eerste punt waarover hij sprak, begreep ik niet goed. Misschien kan hij dat toelichten. Ik doel op het punt dat het nu niet mogelijk zou zijn om ook andere kinderen aan te melden. Die kunnen toch op eigen merites met hun eigen bsn worden aangemeld als daarvoor aanleiding is? Ik probeer dat te onderscheiden van de gezinsfunctionaliteit.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Precies. Misschien is dat dan wel mogelijk in de wet. Dan is het probleem opgelost. Het is mogelijk dat niet bekend is dat die kinderen zich op eigen merites hebben aangemeld, of er is nog geen hulpverlening op gezet. Een kind in een gezin zit in een hulpverleningstraject en wordt gemeld in de VIR. De hulpverlener kan het vermoeden hebben dat de gezinssituatie een grote rol speelt bij de problematiek. Er zijn ook andere kinderen in het gezin. Kan de hulpverlener op basis van die omstandigheid ook die andere kinderen aanmelden in de VIR? Misschien kan dat al en verdient dat verduidelijking. Het is een andere variant dan de gezinsmelding.

Een duidelijker landelijk kader houdt ook in dat er duidelijkheid komt over wat er op zijn minst wordt verwacht van de ketenpartners onder regie van de gemeenten. In het aanvankelijke wetsvoorstel stond daarover de verplichting om een convenant aan te gaan waarin ten minste de samenwerkingsafspraken worden vastgelegd. Bij nota van wijziging heeft de minister dat naar ons oordeel ten onrechte geschrapt. Zowel het IPO als de grootstedelijke regio's bepleiten dat dit element in de wet wordt teruggebracht. Dat komt ook nadrukkelijk terug in de aanbevelingen van het evaluatierapport over de proeftuin. Wij hebben het amendement op stuk nr. 3 ingediend om te bewerkstelligen dat het convenant als verplichte regionale of lokale basis alsnog in de wet wordt vastgelegd. In dat evaluatierapport staat met name het pleidooi om samenwerkingsafspraken bindend vast te leggen en die dus niet te laten zweven. Dat lijkt mij een belangrijk element in die evaluatie.

Dwars door dit debat speelt de discussie over de etnische registratie een rol. Er was immers al een VIA. Die kwam tot stand op verzoek van de Antillianengemeenten. Deze hadden tijdelijk ontheffing gekregen van het College Bescherming Persoonsgegevens. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ging daarmee akkoord. Zij vond dat proportioneel, ook in het licht van de maatschappelijke problematiek. In het rapport van de Raad van State over het nu voorliggende wetsvoorstel ziet de adviespoot, de andere poot van deze Raad dat fundamenteel anders. Die bepleit onverbiddelijk een verbod op etnische registratie en definieert dat als nationale of etnische afstamming. Het verbod is alleen niet van toepassing als de verwerking van de betreffende persoonsgegevens noodzakelijk is voor de identificatie of indien sprake is van het doel om personen van bepaalde minderheidsgroepen een bevoorrechte positie te geven. De eerstgenoemde grond, de identificatie, is volgens de Raad van State zelfs niet aan de orde in de GBA. Hij meent dat de Wet op de GBA op dit punt moet worden gewijzigd. Etniciteit mag in de visie van de Raad van State dus ook niet langer in de GBA worden geregistreerd. Dat is interessant. De minister gaat daaraan volstrekt voorbij in zijn reactie op de Raad van State.

De vraag of het organiseren van een specifiek hulpaanbod voor onder anderen Antilliaanse risicojongeren beschouwd kan worden als een bevoorrechte behandeling, wordt door de minister ook niet beantwoord. Hij schrijft daar helemaal niets over. Na het rapport van de Raad van State heeft hij simpelweg de passage over de VIA in dat wetsvoorstel geschrapt. Wij waren daarmee akkoord gegaan op basis van een voorstel van minister Van der Laan. Hij had met de Antillianengemeenten een afspraak gemaakt: de VIA kan verdwijnen op grond van de afspraak dat zowel de doelgroep als de betrokken gemeenten, instanties en professionals worden aangesloten op de algemene VIR. In dat kader zullen de zogenaamde Antillianencoördinatoren van de Antillianengemeenten, aldus brief 26283, nr. 49 van het kabinet van 19 december 2008 meldingsbevoegd worden voor de VIR. In de brief staat nog een aantal andere aankondigingen over het integreren van deze doelgroep en dit beleid in het wetsvoorstel over de VIR. Dit hebben wij allemaal niet teruggevonden in de stukken. Dat is merkwaardig, want het kabinet spreekt toch met één mond? Met het amendement op stuk nr. 1 wordt beoogd om in ieder geval de aansluiting van de Antillianencoördinatoren te regelen in het wetsvoorstel. Ook de AMvB en de lijst van meldingscriteria moeten laten zien dat de integratie van de doelgroep van de VIA in dit wetsvoorstel tot uitdrukking komt. Daartoe dien ik de volgende motie in, die kan worden beschouwd als een amenderende motie. Deze motie amendeert in ieder geval de AMvB, maar eigenlijk ook de lange lijst van criteria.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Verwijsindex Antillianen is opgeheven;

overwegende dat de regering met de Antillianengemeenten afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop zowel de doelgroep van Antilliaans-Nederlandse risicojongeren, de specifieke risicofactoren die voor hen kunnen gelden als de daarbij betrokken hulpverleners zullen worden geïntegreerd in de nieuwe Verwijsindex risicojongeren;

overwegende dat de regering in haar brief van 19 december 2008 deze integratie ook aan de Kamer heeft aangekondigd, maar dat noch in het wetsvoorstel, noch in de concept-AMvB daarvan is gebleken;

verzoekt de regering, in de definitieve AMvB die aan de Kamer zal worden voorgehangen nadrukkelijk de aanpak van de Antilliaans-Nederlandse risicojongeren te borgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijsselbloem. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (31855).

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Ik zat zojuist te luisteren naar de heer Dijsselbloem en het debatje tussen hem en mevrouw Sterk over registratie. Ik begrijp zijn motie niet helemaal. Vloeit uit die motie immers ook niet een vorm van registratie op etniciteit voort? Mijns inziens gelden dezelfde argumenten die de heer Dijsselbloem zojuist in het debat tegen mevrouw Sterk gebruikte ook voor het verzoek dat hij in zijn motie doet.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Nee, die argumenten gelden daarvoor niet. Ik wacht namelijk de kabinetsbrede brief af over de etnische registratie. Ik hoop dat daarin een tamelijk fundamentele reactie komt te staan op wat de Raad van State over dit wetsvoorstel zegt. In de brief van december schetst het kabinet hoe het de doelgroep met zijn specifieke problematiek langs een aantal lijnen wil onderbrengen in de VIR. Dat is echter gewoon niet gebeurd. Daarvoor hoef je niet etnisch te registreren. Er worden heel ingewikkelde constructies bedacht, zoals een alternatief voor het burgerservicenummer. Ook wordt voorgesteld om de Antillianencoördinator, die in alle Antillianengemeenten al is aangewezen, ook meldingsbevoegd te maken. Op die manier kan hij zijn regierol blijven vervullen bij de hulpverlening aan deze doelgroep. Er zijn nog veel andere voorstellen. De brief was dus een ingewikkelde manier om van de Verwijsindex Antillianen af te komen. Wij zijn ermee akkoord gegaan, maar wel onder de voorwaarden die ik zojuist noemde. Als dat niet doorgaat, zal het specifieke beleid voor deze doelgroep niet meer goed kunnen worden uitgevoerd. Mijn fractie is nog steeds voorstander van dit specifieke beleid.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Dit komt mijns inziens neer op het via een achterdeur toch weer invoeren van een vorm van registratie. Verder heb ik nog geen reactie gekregen op mijn stelling dat precies de argumenten die de heer Dijsselbloem gebruikte tegen mevrouw Sterk, nu ook voor zijn voorstel gelden. Ook in zijn voorstel komt een hele gemeenschap onder een bepaalde registratiewijze te vallen. Is dit niet stigmatiserend en zal dit niet de problemen wellicht nog erger maken? Bovendien wordt een zoveelste hulpverlener in het leven geroepen die bij deze problematiek betrokken wordt als we nóg iemand aanwijzen die de registratie ter hand moet nemen. Kan dit volgens de heer Dijsselbloem niet tot problemen leiden?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik zal beginnen met te reageren op de vraag van mevrouw Koşer Kaya of de maatregel stigmatiserend zal werken. Uiteraard zal niet iedereen met een Antilliaanse afkomst een risico lopen, en dus ook niet iedereen met zo'n afkomst worden gemeld. Het gaat om een heel specifieke problematiek. In de brief staat keurig omschreven welke specifieke problemen er in deze doelgroep in sterkere mate dan gemiddeld voorkomen. Naar ik aanneem is mevrouw Koşer Kaya daarmee bekend. Mijns inziens hoeven wij het bestaan van die specifieke problemen niet te ontkennen. Als deze genoemde criteria spelen, moet zeker zijn dat er gemeld kan worden. Dat vergt een aanpassing van de meldcriteria op de lijst voor deze doelgroep. De doelgroep is dus niet de Antillianen, maar Antilliaans-Nederlandse risicojongeren. Daarvoor hebben wij apart beleid. Wellicht is de fractie van mevrouw Koşer Kaya tegen dat aparte beleid, maar mijn fractie is daarvoor. De problemen zijn namelijk tamelijk ernstig en dreigen zelfs onoplosbaar te worden. Laten wij echter niet te zwaarmoedig worden; de problemen vergen in ieder geval een aparte aanpak. Daaraan geven wij samen met de gemeenten vorm.

De heerDibi(GroenLinks)

De heer Dijsselbloem maakt het zichzelf onnodig moeilijk. De fractie van de PvdA zit in een spagaat bij het debat over de etnische registratie. Mijns inziens moet er een duidelijke keuze worden gemaakt. Gaan wij wel of niet etnisch registreren? Volgens mij moeten wij niet via allerlei omwegen deze registratie er toch infietsen. De PvdA-leden hebben zich tijdens een congres uitgesproken tegen etnische registratie. Luistert de heer Dijsselbloem naar zijn leden, of vindt hij nut en noodzaak van etnisch registreren zo groot, dat de etniciteit ook in de verwijsindex moet worden opgenomen?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik heb zelf het debat met mijn leden mogen voeren op het congres. Ik heb mijn leden voorgehouden dat wij aan de hand van een brief van het kabinet, iets fundamenteler dan wij vandaag kunnen doen, het debat kunnen voeren over de vraag wanneer er wel sprake moet zijn van etnische registratie en wanneer niet. De redenering van de Raad van State heeft zeer verstrekkende gevolgen.

Dat wil niet zeggen dat wij altijd overal etniciteit moeten registreren. Ik zeg ook niet dat de CDA-fractie dat wil. Wij zullen daarmee buitengewoon zorgvuldig moeten omgaan. Mijn stelling is altijd geweest dat waar etnisch registreren noodzakelijk is om problemen van specifieke doelgroepen dichter bij specifieke oplossingen te brengen, wij niet gillend van deze vorm van registreren moeten weglopen, zoals de fractie van GroenLinks nog weleens doet. Mijn amendement en motie op dit punt leiden niet tot etnische registratie. Ik heb alleen vastgesteld dat het kabinet de VIA heeft opgeheven vanwege deze discussie. Men heeft gesteld dat dit op een andere manier zal worden opgelost, namelijk door een goede integratie in de algemene verwijsindex. Mijn fractie is daarmee akkoord gegaan op voorwaarde van die integratie. Daarover gaat mijn inbreng vandaag. Die goede integratie in de algemene verwijsindex moet gewoon worden vormgegeven.

De heerDibi(GroenLinks)

Ik ken de heer Dijsselbloem als een consequent Kamerlid. Er is niet alleen een doelgroepenbeleid van het kabinet dat is gericht op Antilliaans-Nederlandse jongeren, maar ook een beleid dat is gericht op Marokkaans-Nederlandse jongeren. Vindt de heer Dijsselbloem dat dit beleid ook moet worden geïntegreerd in de Verwijsindex Risicojongeren? Daarvoor moet hij niet weglopen tijdens dit debat.

De heerDijsselbloem(PvdA)

In die vraag wordt weer uitgegaan van de premisse dat ik zou pleiten voor het registreren van Antillianen, als het ware met een a-tje rechtsboven in de file of een speciaal hokje in de verwijsindex. In de door het kabinet voorgestelde oplossing op dit punt wordt dat nu juist niet gedaan. Daarbij wordt er echter wel voor gezorgd dat de specifieke problemen die in deze groep een rol spelen, voldoende verankerd zijn in de meldcriteria. De hulpverleners moeten meldingsbevoegd kunnen worden, in het bijzonder dus de Antillianencoördinator die is aangewezen om op lokaal niveau de regierol te vervullen. Antilliaanse jongeren trekken vaak van stad naar stad. Dat is een van de lastige problemen die bij deze groep een rol spelen. Bovendien zouden zij vaak geen burgerservicenummer hebben. In het systeem zou voor hen een apart nummer kunnen worden gecreëerd. Dat klonk mij allemaal nogal omslachtig in de oren. Dat is echter wat het kabinet heeft voorgesteld om de Verwijsindex Antillianen te kunnen opheffen en die te kunnen integreren in het wetsvoorstel, maar dat is niet gebeurd.

Verder stelde de heer Dibi een vraag over Marokkanen. Als voor Marokkanen specifieke hulpverleners zouden zijn aangewezen, zou ik vinden dat die ook toegang zouden moeten krijgen tot de VIR. Wellicht spelen voor Marokkanen specifieke problemen een rol die nog niet op de lijst van meldcriteria staan. Ik mis geen problemen op die lijst, dus die biedt mijns inziens voldoende aanknopingspunten voor de problematiek van Marokkaans-Nederlandse jongeren. Als er problemen op ontbreken, moeten wij de lijst echter aanpassen, maar dat is nu niet aan de orde.

MevrouwSterk(CDA)

Het is jammer dat wij er pas bij de tweede spreker achterkwamen dat wij in de eerste termijn al moties kunnen indienen. Ik heb namelijk een motie op dit punt voor mij liggen. Die zou de discussie wellicht wat hebben kunnen verhelderen. Ik stel vast dat het voorstel van de PvdA wat mist opwerpt. In het verleden heb ik de heer Dijsselbloem zich wat krachtiger horen uitspreken over de etnische registratie. Hij heeft bijvoorbeeld gevraagd om een Romabrief en er is een Marokkanenbrief. Ik weet dat de minister van Binnenlandse Zaken juist graag op etniciteit wil registreren om de Marokkanenproblematiek te kunnen aanpakken. Ik vind wat de fractie van de PvdA vandaag voorstelt daarom een beetje slap.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Als dat zo is, moet de CDA-fractie straks met een amendement komen om de etniciteit in de VIR op te nemen. Dat amendement heb ik nog niet gezien. Ik wil dat wij de doelgroep van Antilliaanse risicojongeren niet uit het oog verliezen. Tot de VIA is gekomen op verzoek van de gemeenten. Die hadden daaraan behoefte. Het kabinet heeft gezegd dat het de rol van de doelgroep, de hulpverleners en de bij de VIA behorende criteria wil integreren in dit wetsvoorstel. Ik sta erop dat dit gebeurt. Dat is inderdaad een compromis. Later zullen wij de meer principiële discussie voeren over de vraag of etnische registratie vanaf nu volstrekt taboe is. Als er wel op etniciteit kan worden geregistreerd, wanneer kan dat dan? Ik zeg nogmaals dat er op het registreren van etniciteit voor mijn fractie geen taboe berust, als zo'n registratie noodzakelijk is om te komen tot een betere aanpak van problemen in bepaalde groepen.

MevrouwSterk(CDA)

Als dat zo is, kan de fractie van de PvdA zich volgens mij gewoon aansluiten bij de CDA-fractie. Daarvoor heb ik namelijk zojuist een pleidooi gehouden. Ik heb gesteld dat registratie op etniciteit mogelijk moet zijn als er een specifieke aanpak nodig is voor doelgroepen waarbij bepaalde risico's een rol spelen. Ik hoop dat de fractie van de PvdA straks mijn motie zal steunen.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik wacht deze motie met interesse af. Misschien wordt dit zelfs geregeld door middel van een amendement. Wij zullen overigens tegen zo'n amendement stemmen.

Over de betrokkenheid van de politie en het OM heeft mijn fractie de nodige vragen. De politie zal alleen indirect melden aan Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg zal zo nodig melden aan de VIR. Ik begrijp nog niet goed waarom dit zo geregeld is. Het lijkt ons uiterst belangrijk dat hulpverleners, ook zij buiten de jeugdzorg, weten dat hun cliënt in aanraking komt met politie. Barrières worden hierbij in stand gehouden, terwijl voor de veiligheidshuizen en de zorgadviesteams wel wordt samengewerkt. Het gaat bovendien niet eens om het uitwisselen van inhoudelijke informatie. Het gaat slechts om een melding.

Ik heb het advies van de politie aan het ministerie voor Jeugd en Gezin over dit wetsvoorstel opgevraagd. Uit dit advies blijkt dat de politie niet aangesloten wil worden op de VIR. Hiervoor heeft de politie drie argumenten. Aansluiting op de VIR zou niet passen binnen de huidige werkprocessen van de politie. Verder zou dit een verdere administratieve belasting betekenen. Ten slotte voert de politie aan dat zij geen zorgtaak heeft.

Het eerste argument, over de werkprocessen, is geldig maar niet doorslaggevend. Werkprocessen kunnen natuurlijk worden aangepast. Het tweede argument, over de administratieve belasting, kan waar zijn. Wel moeten we vaststellen dat de politie nu ook al allerlei meldingsprocedures heeft, bijvoorbeeld aan Bureau Jeugdzorg. Ook dat vergt het invullen van formulieren. Mogelijk is hierbij winst te halen en kan dubbeling worden voorkomen. Ook het derde argument, dat de politie zelf geen zorgtaak heeft, is geldig, maar niet sterk. Een melding aan de VIR betekent niet dat je de zorg op je moet nemen. Je informeert zorgverleners er alleen over dat de politie met betrokkene in aanraking is gekomen. De betrokken hulpverleners kunnen zich dan in contact stellen voor nadere informatie. De politie kan eigen overwegingen maken over de vraag welke informatie zij wil delen. Ik vraag de minister om een nadere argumentatie voor het laten liggen van de kans om het net rond de risicojongeren te sluiten.

Omdat het OM aan het einde van de keten zit, hoeft het niet aangesloten te worden. Dat argument wordt gebruikt. Maar iedereen weet dat helaas in de meerderheid van de gevallen die bij het Openbaar Ministerie belanden, het einde van de keten ook weer het begin van een keten is, met hoge recidivecijfers. Ook dit vergt een betere onderbouwing of een andere afweging van de minister.

MevrouwLangkamp(SP)

Voorzitter. De Verwijsindex Risicojongeren is een hulpmiddel om mensen die met kinderen werken beter met elkaar te laten samenwerken. De twee eerdere sprekers benadrukten dit ook al. Het is een hulpmiddel, niet meer dan dat. We moeten er dan ook geen wonderen van verwachten. Er is meer nodig dan een verwijsindex om te voorkomen dat jongeren in de jeugdhulpverlening tussen wal en schip vallen en dat hulpverleners langs elkaar werken.

De wachtlijsten moeten worden weggewerkt. Er moet veel meer aan preventie en vroeghulp worden gedaan, de bureaucratie in de jeugdhulpverlening moet fors worden teruggedrongen en het aantal jeugdhulpverleningsinstanties moet drastisch worden teruggedrongen, zodat hulpverleners zich niet slechts deels, maar geheel verantwoordelijk gaan voelen voor een kind of een gezin. Waarom moet er toch een verwijsindex komen? Het is van groot belang dat zo snel mogelijk beter samengewerkt gaat worden, zolang de jeugdhulpverlening op dezelfde wijze georganiseerd blijft.

Ik was een tijdje geleden op bezoek bij hulpverleners van een Rotterdams Centrum voor Jeugd en Gezin. Zij verwachtten dat vroege signalering van risico's en melding aan de verwijsindex zal leiden tot een toename van het aantal jongeren dat een beroep zal doen op de jeugdzorg. In hoeverre is met deze groei rekening gehouden bij de bestrijding van de wachtlijsten in de jeugdzorg?

Gemeenten worden er verantwoordelijk voor dat alle instanties die met kinderen werken, gaan melden aan de verwijsindex. Maar er zijn huisartsen en GGD-instellingen die aangeven dat zij hieraan niet willen meedoen. Gemeenten moeten dan maar heel erg hun best doen om deze partijen over te halen om toch mee te doen. Lukt ze dat niet, dan is het helaas, pindakaas. Hoe moet dit gaan bij regionaal werkende instanties? Wat is precies de rol van de gemeentelijke regievoerder die belast is met de coördinatie van zorg? Hoe gaat hij erop toezien dat bij een match van twee meldingen in de verwijsindex de hulpverleners ook daadwerkelijk contact opnemen met elkaar?

Om de verwijsindex goed te laten werken, is het van cruciaal belang dat alle instanties meedoen. Is de minister bereid om de instanties te verplichten om deel te nemen aan de verwijsindex? Pas als iedereen meedoet, voorkom je dat kinderen tussen wal en schip raken. Voor een kind met problemen mag het toch niet uitmaken bij welke instantie het loopt of in welke gemeente het woont? Op dit punt hebben wij dan ook een amendement in voorbereiding.

Het is aan de professional zelf om in te schatten of hij een jeugdige aanmeldt bij de verwijsindex. De SP-fractie is het met de minister eens dat een professional hiervan over het algemeen een goede inschatting kan maken. Maar soms kan een steuntje in de rug wel helpen. Er komt een verplichte meldcode kindermishandeling. Is de minister het met mij eens dat de melding aan de verwijsindex dient te worden opgenomen in de verplichte meldcode kindermishandeling?

Tijdens hetzelfde werkbezoek aan het Centrum voor Jeugd en Gezin in Rotterdam vertelde een kinderarts mij dat zij, doordat zij al werkte met de verwijsindex, de indruk kreeg dat in sommige gevallen meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling voorkomen konden worden. Via de verwijsindex kom je er namelijk achter of je de enige bent die zorgen heeft over een kind. Via die weg kan eerder gekomen worden tot een gezamenlijke aanpak van de verschillende hulpverleningsinstanties. Door melden aan de verwijsindex op te nemen als een logische stap in de verplichte meldcode kindermishandeling wordt het melden minder vrijblijvend en voorkom je mogelijk dat een zwaarder middel, zoals een onderzoek door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling nodig is. Dat kan veel stress voorkomen bij ouders en jeugdigen.

Voor de SP-fractie is het van belang dat ouders en jeugdigen te allen tijde betrokken worden bij de hulpverlening. Wanneer er zorgen zijn om een kind, hoort de hulpverlening dit altijd kenbaar te maken aan de ouders en de jeugdige. Het verbaasde mij dan ook dat in het huidige voorstel ouders en jeugdigen pas worden geïnformeerd als er een match is tussen twee meldingen in de verwijsindex. Dat lijkt mij een beetje laat. Deelt de minister mijn mening dat de instantie die als eerste een melding doet aan de verwijsindex, in principe altijd aan ouders en jeugdigen kenbaar moet maken dat een melding is gedaan, tenzij het in het belang van de bescherming van de jeugdige is om deze informatieplicht niet op te volgen? Dit zou bijvoorbeeld bij kindermishandeling het geval kunnen zijn. Ouders en jongeren hebben er toch recht op om te weten dat een melding gedaan wordt? Het is natuurlijk ontzettend vervelend om pas bij twee meldingen te horen te krijgen dat de school waar je kind naar toe gaat al een jaar eerder een melding heeft gedaan omdat er zorgen waren, zonder dat dit aan jou als ouder is verteld. Ook op dit punt hebben we een amendement in voorbereiding.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Ik vind ook dat je ouders en jongeren moet laten weten dat ze geregistreerd worden of ergens gemeld worden. Ik ga even terug naar het begin van het betoog van mevrouw Langkamp. Zij zei dat we de bureaucratie moeten terugdringen. Ze zei vervolgens dat iedereen verplicht zou moeten zijn om te melden. Ze zei ook dat er een verplichte melding kindermishandeling moest komen. Vervolgens zegt mevrouw Langkamp dat het aan de professional zelf is om een goede afweging te maken. Ik kan haar oproep om de bureaucratie te verminderen niet rijmen met de stelling dat het aan de professional is. Vervolgens vraagt zij allerlei verplichtingen.

MevrouwLangkamp(SP)

Ik denk dat mevrouw Koşer Kaya mij niet helemaal begrepen heeft. Ik doel niet op verplicht melden, maar op het verplicht meewerken van een instantie aan de verwijsindex. Dan kan een GGD-instelling bijvoorbeeld niet zeggen dat zij er niets in ziet en er niet aan meedoet. Dat zou heel kwalijk zijn. Zodra een of meerdere instanties het laten afweten, werkt het systeem niet meer. Dat bedoel ik met een verplichting. Ik doel absoluut niet op het verplicht melden aan een verwijsindex. Dat valt inderdaad onder de verantwoordelijkheid van de professional. Die moet goed geschoold en getraind zijn in het maken van de afweging wanneer een melding gedaan moet worden. Inderdaad is er het gevaar dat iedere jongere gemeld kan worden aan de verwijsindex. Er is een altijd wel een moment in het leven van een opgroeiend kind waarop je je zorgen maakt. Wij moeten voorkomen dat iedere jongere gemeld wordt.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Dat is helder. U zegt dat iedere instantie verplicht moet worden om mee te werken aan de verwijsindex. Je kunt wel een verplichting instellen, maar het lijkt mij gewenst dat de professional hierover zelf een beslissing neemt. Een verplichting dient niet het doel dat u beoogt. Als de professional niet wil, zal hij niet melden. Hoe weet u dat hij iets had moeten melden? Hoe controleert u dat? Hoe wilt u dat vormgeven?

MevrouwLangkamp(SP)

Ik begrijp uw vraag niet helemaal. Een individuele professional die voor een bepaalde instantie werkt, beslist niet zelf of hij wel of niet meedoet aan de verwijsindex. De instantie beslist dat. Die beslissing ligt op een ander niveau. Dat vind ik te vrijblijvend. Wil het systeem goed werken, dan zal iedere hulpverlener die met kinderen werkt mee moeten doen aan de verwijsindex. Dat betekent absoluut niet dat een hulpverlener standaard moet melden. Dit gebeurt alleen als de hulpverlener zich zodanig zorgen maakt dat hij of zij denkt dat dit nodig is.

Na twee jaar belandt een melding in het historisch archief en dan kan zij niet meer worden verwijderd, ook niet als zij achteraf onterecht blijkt. Waarom is dat eigenlijk minister? Wij vinden dat toch een beetje raar. Een onterechte melding zou er altijd uitgehaald moeten kunnen worden.

Hoe wil de minister ervoor zorgen dat hulpverleners die jeugdigen niet zelf melden, zoals een psychiater of een psycholoog die een van de ouders in behandeling heeft, wel de mogelijkheid krijgen om te kunnen melden aan de verwijsindex als er zorgen zijn over het kind van zijn of haar patiënt?

De minister is het er niet mee eens dat een instantie per definitie altijd meldt aan de verwijsindex. De SP-fractie wil daar één uitzondering op maken en dat is wanneer een kind onder toezicht of voogdij staat bij Bureau Jeugdzorg. In dat geval is namelijk al door een kinderrechter vastgesteld dat een kind in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd. Dat zal ons inziens altijd een melding aan de verwijsindex rechtvaardigen en dat is dan ook wenselijk zijn. Als er sprake is van voogdij of ondertoezichtstelling, dan heeft een gezinsvoogd of een voogd ook in meerdere of mindere mate gezag. Wanneer een andere instantie dan meldt aan de verwijsindex, dan krijgt de gezinsvoogd of de voogd automatisch ook die melding. Dat is gewenst om in een vroegtijdig stadium signalen te kunnen oppakken en daar actie op te kunnen ondernemen. Onderschrijft de minister de noodzaak dat Bureau Jeugdzorg in geval van voogdij of ondertoezichtstelling altijd moet melden aan de verwijsindex? Ook op dit punt hebben wij een amendement in voorbereiding.

Tot slot. Professionals dienen altijd een zorgvuldige afweging te maken of zij melding aan de verwijsindex doen. Zij moeten daarom ook goed geschoold worden in het signaleren, het melden en ook het bespreekbaar maken van de melding bij de ouders of jeugdige. Die bal laat de minister nu volledig bij de instanties en de professionals liggen. Dat vinden wij te mager. Kan de minister garanderen dat iedereen die geacht wordt om te melden aan de verwijsindex, geschoold en getraind wordt?

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Voorzitter. De verwijsindex is geen doel op zich, maar een middel om te bereiken dat er preventieve en dus tijdige hulp aan risicojongeren gegeven kan worden. Om jongeren goed te kunnen helpen is een soepele samenwerking noodzakelijk tussen alle partijen in de jeugdketen. De VVD-fractie staat in principe positief tegenover de uitgangspunten van dit wetsvoorstel. In de discussie over het ekd voor alle kinderen in Nederland heeft mijn fractie ook aangegeven het belangrijker te vinden om te focussen op de jongeren waar echt iets mee aan de hand is. De verwijsindex lijkt daarbij een bruikbaar instrument, vooral omdat niet het "wat", maar het "dat" wordt genoemd. Daar kunnen hulpverleners verder op ingaan.

De VVD-fractie heeft echter nog wel een groot aantal vragen, ook over de onderwerpen die vandaag al aan de orde zijn geweest. Door de verruiming van de gronden voor melding zal de verwijsindex aan zijn eigen succes ten onder gaan, waardoor niet meer maar minder jongeren geholpen zullen worden. Aanvankelijk was de verwijsindex bedoeld voor jongeren die uit de maatschappij dreigen te vallen: verslaving, geldproblemen en herhaaldelijk schoolverzuim. Nu zijn de gronden zo breed geformuleerd dat ik verwacht dat ongeveer 90% van alle kinderen in Nederland in de verwijsindex terechtkomt en dat kan de bedoeling niet zijn. Ik heb hier ook met deskundigen over gesproken. Ik noem enkele voorbeelden uit de handreiking. De jeugdige woont in een extreem krappe woning. De jeugdige en/of de ouders hebben een gebrekkig sociaal netwerk. De jongere heeft geen hobby. Er staan natuurlijk ook goede dingen in de handreiking, maar dit zijn duidelijk niet de juiste criteria. Daar moet echt iets aan gebeuren. Doe je dat niet, dan zie je dat de probleemindustrie weer een nieuwe impuls krijgt. Dan floreert de zuigkracht voor welzijn en geluk. De overheid is geen geluksmachine. Er moeten scherpe criteria zijn om ervoor te zorgen dat de echte risicojongeren die dreigen te ontsporen weer op de rails worden gezet. Zij dienen op tijd door samenwerkende hulpverleners te worden geholpen.

Ik heb recent met mensen van de deelgemeente Charlois gesproken, waar men heel goede resultaten heeft bereikt. Zij vroegen mij ook om ervoor te zorgen dat er harde criteria voor de melding komen, zoals verdachte van de politie, het niet nakomen van de Leerplichtwet en afhankelijk zijn van een WW-uitkering als jongere. Dat zijn harde criteria en niet dat een jongere geen hobby heeft of buiten op een bankje zit. Met die laatste formuleringen kunnen de hulpverleners echt niet uit de voeten. Dat geeft een zodanige vervuiling van het systeem dat uiteindelijk niemand meer geholpen wordt.

Mevrouw Sterk heeft terecht opgemerkt dat de etnische registratie als een soort hete aardappel wordt doorgeschoven. In de deelgemeente Charlois heeft men al zeer goede resultaten geboekt met het registreren op etniciteit. Het melden van een Marokkaanse, Antilliaanse of een Turkse afkomst is niet het melden van het risico, zo heeft men mij daar verteld. Een Antilliaan wordt niet gemeld omdat het zijn van Antilliaan een risico is. Je meldt een risicojongere en in de categorie "gevaar voor jezelf of gevaar voor de omgeving" meld je de afkomst. Zo zijn de hulpverleners in staat om op menselijke leest geschoeide hulp te bieden. Dat is voor ons het belangrijkste.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Mevrouw Dezentjé en ik trekken samen op tegen het etiketteren van kinderen. Wij vinden beiden dat dit het gevaar van stigmatisering heeft. Etnisch registreren is eenzelfde reflex. Waarom vindt zij dat het te snel en te algemeen etiketteren van kinderen tot enorme problemen kan leiden, terwijl dat kennelijk bij etnische registratie niet het geval is?

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Ik dacht dat ik die vraag zojuist had beantwoord. In Rotterdam is er een heel goed voorbeeld. In Charlois zijn er 25.000 kinderen tussen 0 en 24 jaar, waarvan 3000 risicokinderen. Als je de handreiking volgt zijn er 90% risicojongeren, zo niet allemaal, zo werd mij daar verteld. Het belangrijkste voor de hulpverleners is dat zij een entree hadden. In de verwijsindex wordt niet het "wat" maar het "dat" gemeld. Als je in staat bent om maatwerk te leveren om deze jongeren te helpen, moet je dat niet nalaten. Ik geef het voorbeeld van de Antilliaanse gemeenschap. Het werkt heel goed als je daar iemand op kunt zetten die daar binnenkomt en kan vragen wat de problemen zijn. Nogmaals, het gaat om hulp op menselijke leest geschoeid. Antillianen worden niet als risicogroep geregistreerd, maar het is een hulpmiddel om na te gaan hoe je het gezin het beste kunt bereiken en helpen. Wat mij betreft, is dat echt een optie. De verwijsindex zou ook daartoe moeten dienen. Ik heb er overigens moties voor in de maak; ik kan er alvast eentje noemen.

De voorzitter:

Is die ook amenderend van karakter, zoals de heer Dijsselbloem heel slim voor de eerste termijn wist te melden?

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Ja.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Dit is een beetje flauw. In een wetgevingsoverleg is dat gewoon toegestaan volgens het Reglement.

De voorzitter:

Toegestaan is een heleboel, maar gebruikelijk is dat moties in tweede termijn worden ingediend. U hebt gezegd: omdat het een amenderende motie is – dus u voelde wel enig gebruik hier – dien ik die in eerste termijn in. Nu gaat mevrouw Dezentjé Hamming dat voorbeeld volgen. Om het een beetje beperkt te houden, vraag ik aan haar of dit ook een amenderende motie is. Als zij daarop "ja" zegt, heeft zij wat mij betreft de mogelijkheid om die in te dienen.

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Ik zal dat zo doen, maar ik wil eerst verder met mijn verhaal.

Wat mij betreft, zou het registreren van etniciteit alleen mogelijk moeten zijn als duidelijk is dat dit de effectiviteit ten goede komt. Kan de minister mij vertellen welke behoefte er bij de gemeenten in Nederland bestaat? Als dat nog niet is onderzocht, heb ik een motie om dat bij voorrang te onderzoeken om goed in kaart te krijgen of de gemeenten behoefte hebben aan deze etnische registratie.

Een rondje in het veld heeft mij duidelijk gemaakt dat vele burgemeesters, niet alleen van VVD-huize, bepleiten: houd de melding simpel en zorg ervoor dat de focus zo scherp mogelijk is; anders wordt het systeem veel te breed, barst het uit zijn voegen en helpt het niemand meer.

Het is mij niet helemaal duidelijk waarom de politie een indirecte melding moet doen via de jeugdzorg. Ik zou mij heel goed kunnen voorstellen dat, als de politie meldt dat een kind verdachte is, dit rechtstreeks gemeld moet kunnen worden in de verwijsindex. Ook mij is het niet helemaal duidelijk waarom die melding indirect via de jeugdzorg zou moeten gaan. Ik heb gelezen dat dit ook het oordeel van de regering is. Ik vind dat een beetje vreemd.

Verder maak ik mij zorgen over de eigen invulling die gemeenten en professionals gaan geven. De verschillende meldingen zullen nooit kunnen leiden tot de match die je tot stand wilt brengen, waarbij je hulpverleners samen brengt. Je moet een focus bereiken met smalle meldcriteria en hulpverleners die dat melden, want alleen zo kun je het matchen. Hoe breder je het maakt, hoe vager het wordt. Professionals zijn eerder te terughoudend dan te ruimhartig in de melding. Hoe bereiken wij dat zij melden als het nodig is en niet, zoals nu, aarzelen omdat de meldcriteria te breed zijn?

Ik vind het melden van gezinnen een interessante gedachte. Ik heb het er in debatten over de jeugdzorg vaker over gehad. Je hebt vaak te maken met de "gifgrond" van de multiprobleemgezinnen. Je helpt die jongeren en plaatst hen buiten het gezin. Maar als zij teruggeplaatst worden in die gifgrond van het multiprobleemgezin, komt er van hen nog steeds niets terecht. De kans op recidive of gebrek aan nazorg is dan funest. Ik hoor graag hoe de minister dit ziet en of dit inderdaad effectief kan worden geregeld binnen dit wetsvoorstel.

Ik wil overgaan tot een amenderende motie die ik voor ogen had.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de landelijke verwijsindex ervoor moet zorgen dat hulpverleners beter met elkaar samen kunnen werken;

van mening dat de verwijsindex zich alleen moet richten op die jongeren die daadwerkelijk een risico vormen voor zichzelf en hun omgeving;

constaterende dat de meldcriteria veel te breed geformuleerd zijn waardoor bijna iedere jongere gemeld zou moeten worden in het systeem;

constaterende dat hierdoor veel onduidelijkheid bestaat onder meldingsbevoegde hulpverleners omdat niet duidelijk is wanneer moet worden overgegaan tot een melding;

verzoekt de regering om een beperkt aantal harde meldcriteria te formuleren die ervoor zorgen dat alleen jongeren die daadwerkelijk een risico lopen, gemeld worden in de verwijsindex,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dezentjé Hamming-Bluemink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (31855).

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Met "harde meldcriteria" bedoel ik zaken zoals verdachte zijn bij de politie en regelmatig verzuim.

De voorzitter:

Bent u klaar? Er is nog een enkele vraag aan u gesteld.

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Ja.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Ik wil nog even terugkomen op het etnisch registreren en de effectiviteit. Iedereen die er iets zinnigs over heeft te melden, zegt dat de effectiviteit er niet zo in zit. De PvdA en het CDA zeggen dat het etnisch registreren oké is. De heer Dijsselbloem verbloemt dat een beetje; dat is ook prima. Maar zij kijken meer naar problemen vanuit de groep. Liberalen kijken eigenlijk veel meer vanuit het individu. Maar met het etnisch registreren laat mevrouw Dezentjé Hamming de liberale grondbeginselen los. Zij wil de groep registreren en stigmatiseren, zij wil niet kijken welk probleem het individu heeft en wat het daarbij nodig heeft. Hoe ziet mevrouw Dezentjé Hamming dat?

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Ik heb net precies uitgelegd dat ik een heel andere aanvliegroute heb. Je registreert niet de etniciteit als risico, maar je registreert het probleem van het kind als risico. Doordat daarbij wordt vermeld dat het gaat om een Antilliaanse, Surinaamse of Turkse groep, ben je in de gelegenheid om maatwerk te leveren en zo'n kind hulp te bieden, op menselijke leest geschoeid. Ik heb daartoe een motie die wellicht amenderend is.

De voorzitter:

Dit was uw antwoord op de vraag van mevrouw Koşer Kaya en u was klaar. De heer Voordewind wil u ook nog een vraag stellen. Het lijkt mij niet goed om uw betoog nu te vervolgen.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Ook mevrouw Dezentjé Hamming wil de politie rechtstreeks laten melden binnen de verwijsindex. De verwijsindex is een hulpmiddel om het hulpaanbod beter op elkaar af te stemmen en te laten aansluiten, zodat die hulp effectiever plaatsvindt. De politie is geen hulpinstantie, maar een strafinstantie. Wat is de meerwaarde als de politie zou melden en als er dus een vlaggetje omhoog zou gaan bij de verwijsindex, als er verder geen afstemming kan plaatsvinden doordat er geen hulp uit voortvloeit bij de politie?

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Ik denk dan aan het doel van de verwijsindex: je meldt iets. Als je meldt dat het kind in contact is met de politie, bijvoorbeeld omdat het verdachte is bij de politie, vind ik het logisch dat de politie dat in de verwijsindex zet, zoals een leerplichtambtenaar meldt dat het kind in contact is vanwege schoolverzuim. Ik hoor graag wat de minister daarvan vindt.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Maar de verwijsindex is niet alleen bedoeld om informatie uit te wisselen. De verwijsindex is bedoeld om het hulpaanbod af te stemmen. Verwacht mevrouw Dezentjé Hamming dat er wordt gebeld met de politie om te kijken hoe je dat zou moeten afstemmen? De politie gaat er geen vervolg aan geven.

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Nee, maar de bedoeling van de verwijsindex is natuurlijk dat degenen die daar gemeld hebben contact met elkaar zoeken. Dan zou ik het niet verkeerd vinden dat er ook contact wordt gezocht met de politie om na te gaan wat er aan de hand is met dit kind. Ik ken de argumentatie niet waarom je dat niet zou moeten doen; die ken ik onvoldoende. Ik wil dat graag weten. Ik zeg niet op voorhand dat ik het wil, maar zelf vind ik het onlogisch dat het via de jeugdzorg moet. Ik laat mij graag overtuigen dat het iets anders moet zijn.

Voorzitter. Tot slot had ik nog een motie waarin de regering wordt gevraagd te onderzoeken of bij gemeenten behoefte bestaat om etniciteit...

De voorzitter:

Dat lijkt mij geen amenderende motie.

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Precies, die laat ik dan ook voor wat die is.

Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering het advies van de Raad van State heeft overgenomen om in de landelijke verwijsindex niet te registreren op etniciteit omdat dit geen toegevoegde waarde zou hebben;

constaterende dat TIP in de deelgemeente Charlois in Rotterdam indien dit bijdraagt aan een effectieve aanpak van risicojongeren kan registreren op etniciteit;

verzoekt de regering, zeker te stellen dat gemeenten etniciteit kunnen registreren indien dit bijdraagt aan de effectiviteit van het beleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dezentjé Hamming-Bluemink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (31855).

De voorzitter: Sterk

De heerDibi(GroenLinks)

Voorzitter. In de kern is de voorliggende wijziging van de Wet op de jeugdzorg een voorstel om de jeugdzorg effectiever te maken. Een digitale ontmoetingsplek, zo zie ik het althans, die risicosignalen van hulpverleners over jongeren bij elkaar brengt. Door de meldingen in de verwijsindex weten hulpverleners sneller of een kind ook bekend is bij een collega zodat ze ook kunnen overleggen over de beste aanpak. Mij dunkt dat dit eigenlijk al gangbaar is voor de meeste professionals en dat zij zelf donders goed in staat zijn om te weten: hé, misschien is er meer aan de hand, ik ga even met een collega bellen. Toch hebben wij de afgelopen jaren veel voorbeelden gezien waarin dat is niet gebeurd. Daarom steunt GroenLinks dit hulpmiddel van harte. Hulpverleners zijn er om dienstbaar te zijn aan de gezondheid van in dit geval jongeren tot 23 jaar en niet om dienstbaar te zijn aan procedures. Voor GroenLinks is de verwijsindex dan ook een hulpmiddel en geen dictaat, van bovenaf opgelegd. Dit debat wil ik dan ook aangrijpen om duidelijk te stellen dat wij nooit in staat zullen zijn om alle risico's in het leven van een kind af te dekken. We moeten professionals terwijl we ze dit hulpmiddel aanreiken, ook vertrouwen geven, vertrouwen dat ze professioneel, deskundig en betrokken genoeg zijn om in de complexiteit van de jeugdzorg de juiste beslissingen te nemen. Op die manier kunnen we de beroepstrots die toch wel beschadigd is de afgelopen jaren, weer een boost geven. Toch pretendeert het kabinet met de verwijsindex wel degelijk alle risico's voor alle jongeren tot 23 jaar te kunnen beheersen. Was het maar waar. Wat het kabinet daarmee in feite doet, is de illusie wekken in de samenleving dat het dat echt kan, dat het echt in staat is om elk kind in de knel na twee of meer meldingen, opgenomen in de verwijsindex risicojongeren, 100% risicovrij te maken. Daarmee zorgt dit kabinet ervoor dat elke keer dat er iets tragisch in de jeugdzorg gebeurt, mensen deze minister zullen vragen: maar u zou toch elk risico uitsluiten?

Wanneer ben je een risicokind? Wanneer loopt je ontwikkeling dusdanig gevaar dat onmiddellijk alle alarmbellen in de verwijsindex moeten gaan rinkelen? Daarvoor is de website www.meldcriteria.nl in het leven geroepen. Toen ik de website bezocht brak mijn Marokkaans-Nederlandse klomp. Ik hoop dan ook van harte dat deze website als een 1 aprilgrap gezien wordt door professionals want alle jongeren in Nederland zijn ermee tot risicogeval verklaard. Alle studenten met het criterium "de jeugdige woont in een extreem krappe woning". Alle jongeren in de Vogelaarwijken met het criterium "het gezin, de jeugdige woont in een buurt die ontoereikend of onveilig is voor het grootbrengen en opvoeden van jeugdigen". Alle pubers met het criterium "de jeugdige heeft geen hobby's of interesses". Toen ik een puber was, was dat een standaardopmerking die ik zelf altijd maakte. Als mij gevraagd werd wat ik leuk vond om te doen, antwoordde ik: niks. Er staan overigens ook wel heel goede criteria op de website. Ik neem aan dat de minister de amenderende motie die de heer Dijsselbloem op dit punt heeft klaarliggen, van harte zal ondersteunen en dat de criteria tot de juiste proporties worden teruggebracht.

Er is geen specifieke definitie van de risicojongere. Met betrekking tot de criteria is er bewust gekozen voor een halfopen systeem. Dat brengt twee problemen met zich mee. Het label risicojongere wordt te snel opgeplakt en een overvol systeem maakt de verwijsindex troebel en dus ineffectief om grip te krijgen op de jongeren met de echte problemen. De conclusie die ik hieruit trek, is dat de verwijsindex niet slechts een virtuele ontmoetingsplek is voor hulpverleners maar ook een databank om vroegtijdig in te grijpen om juist de risico's te voorkomen. De Raad van State waarschuwt daarom terecht voor mogelijk onbedoelde en ongewenste effecten. De meldingen worden genegeerd omdat de meeste toch loos alarm zijn. Tijd, energie en overheidsmiddelen worden verspild. De melding wordt een manier om de eigen stoep schoon te houden en om niet beticht te kunnen worden van nalatigheid. De meldingen in de verwijsindex komen zo in de plaats van engagement en echt vruchtbare samenwerking. Ziet de minister deze risico's ook en wat is zijn reactie daarop?

Een belangrijk aspect van de verwijsindex is dat het melden van een jeugdige aan de verwijsindex schriftelijk moet worden vastgelegd in het behandeldossier dat de meldingsbevoegde over de jeugdige heeft aangelegd. Belangrijk, zo staat op pagina 21 van de memorie van toelichting, is vooral dat hierin de feiten of omstandigheden worden vermeld die aanleiding hebben gegeven tot het redelijke vermoeden dat de jeugdige bepaalde risico's loopt. Dus als ik het goed begrijp, gaan we professionals in de jeugdzorg, waar de term "verantwoording" sowieso al circuleert, een extra opdracht geven om nog meer minuten te verantwoorden. Hoeveel tijd extra zal deze risicoverantwoording precies in beslag nemen en waar gaat die tijd elders dan ook van af? Hoe verhoudt dit zich tot de wens om juist het primaire proces centraal te gaan stellen? Een aantal maanden geleden bereikte ons het bericht dat hulpverleners massaal gebruikmaken van de verwijsindex. Dat betekent volgens de site www.verwijsindex.nl – toen ik die bezocht brak mijn klomp niet – dat meer dan 10.000 jongeren met problemen vroegtijdig samenhangende hulp krijgen. Dat klinkt erg veelbelovend maar is dat ook zo? Wat is er precies met deze jongeren gebeurd wat er normaal niet zou zijn gebeurd zonder verwijsindex? Heeft de minister daar inzicht in?

Ik probeerde mij voor te stellen hoe een gesprek tussen twee professionals dan gaat als ze elkaar ontmoeten in de verwijsindex. Die krijgen elkaar dan aan de telefoon. De minister zegt dat het een dat-systeem is en geen wat-systeem. Ik probeer mij dat in de praktijk voor te stellen. Ik zie het gesprek dan als volgt voor me. "Goh, huisarts van mijnheer X, ik weet dat je niet mag zeggen wat er met X is gebeurd, zoals ik ook niet kan zeggen waarom hij is opgepakt." Maar is het echt zo erg, wordt het wel echt een dat-systeem? Ik heb de indruk dat die scheidslijn tussen dat en wat nogal dun is.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

GroenLinks maakt er nu toch een beetje een karikatuur van, want de verwijsindex is alleen maar om de vlaggen omhoog te laten gaan met de dat-informatie. Dan moet er gebeld worden om vervolgens de informatie uit te mogen wisselen. Dus daar moet die uitwisseling plaatsvinden. Dus niet in het systeem maar daarna in de persoonlijke contacten met de hulpverleners. Ik hoop dat de heer Dibi dat wel met mij eens is.

De heerDibi(GroenLinks)

Als u mij nog een paar zinnen laat uitspreken, dan kom ik daarop.

In de verwijsindex worden opgenomen het burgerservicenummer om de jongeren te identificeren, de gegevens van de melder, de datum plus tijdstip melding, de datum verwijdering melding en verhuisgegevens. Maar er mogen uitzonderingen worden gemaakt, bijvoorbeeld wanneer hulpverleners of instanties van de gezondheidszorg gezondheidsgegevens verwerken omdat dit noodzakelijk is voor een goede behandeling of verzorging, of uitzonderingen als gezondheidsgegevens en strafrechtelijke gegevens bij "zwaarwegend algemeen belang en voldoende waarborgen". Dan begint het voor mij iets troebeler te worden. Wat wordt er nu precies in opgenomen en wat niet? De wens om alleen maar dat-informatie op te nemen deel ik van harte, maar ik heb de indruk dat het wel eens meer zou kunnen worden. Daarom noem ik die uitzonderingen.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

U refereerde er zo-even aan dat twee hulpverleners contact met elkaar zouden zoeken naar aanleiding van de verwijsindex en de match daar. Dan zijn er toch geen belemmeringen voor de hulpverleners om informatie uit te wisselen?

De heerDibi(GroenLinks)

Nee, dan zijn er met inachtneming van allerlei privacybeschermende maatregelen geen belemmeringen om met elkaar te bespreken wat de beste zorg is voor het kind en wat er allemaal aan de hand is. Dat moet echter wel gebeuren op basis van persoonsgegevens in de verwijsindex, zoals het burgerservicenummer. Dan weet men dat men het over dezelfde persoon heeft. Het gaat dan dus niet om inhoudelijke informatie. Sluit de minister echt uit dat er inhoudelijke informatie in de verwijsindex terechtkomt? Dat is een zorgpunt. Ik zie al geknik. Dat maakt me blij, maar ik ben toch benieuwd naar de inhoudelijke reactie.

Ik ga weer chargeren, maar dat vind ik belangrijk bij dit onderwerp, omdat dit meer is dan alleen een digitaal systeem. Wie krijgt er allemaal inzage? Gechargeerd: ook de receptie bij de politie? Wie heeft er precies meldingsbevoegdheid? Opnieuw gechargeerd: de conciërge en iedere docent? Wie zijn nou precies de meldingsbevoegde die uiteindelijk een vinkje mogen plaatsen in de verwijsindex?

In de Algemene Maatregel van Bestuur wordt de rol van de politie nader uitgewerkt via de Bureaus Jeugdzorg. Welke rol heeft de minister daarbij in gedachten en hoe waarborgen wij dat het bij de toegang via het Bureau Jeugdzorg gaat om hulp, zorg en bijsturing in plaats van om opsporing en straffen? Hoe wordt gewaarborgd dat dit geen zoeksysteem is, met name voor politie en justitie?

Ik kom nu bij enkele privacyaspecten. Meldingen worden nu in totaal zeven jaar bewaard. Na twee jaar gaat de melding voor vijf jaar naar een historisch archief. GroenLinks wil dat de persoonsgegevens zo kort mogelijk zijn opgeslagen, dus niet langer dan strikt noodzakelijk. Er zijn enkele amendementen van de GroenLinks-fractie in voorbereiding; die zullen snel beschikbaar zijn. Daarin pleiten we ervoor om de termijn terug te brengen tot een jaar en om het historisch archief te schrappen. Ik ben benieuwd hoe de minister daartegen aankijkt.

De voorzitter:

Deze voorzitter wil graag zichzelf even het woord geven.

De heerDibi(GroenLinks)

Ik zag dat u al langere tijd zat te trappelen.

De voorzitter:

Ik vraag mij af wat voor u het doel van die verwijsindex is. Is het niet juist de bedoeling om in een bepaalde context een inschatting te kunnen maken van het risico dat iemand loopt? Daarom is het historisch archief er. U zegt dat het na een jaar verlopen moet zijn. Als een probleem al veel langer speelt maar als daar niet eerder melding van is gedaan, is die jongere dan helemaal buiten de kaders van de hulpverlening gesteld. Ik vind het de moeite waard om te discussiëren over de vraag of het twee of zeven jaar moet zijn. Ik vind dat de keuze van de minister redelijk en beargumenteerd is, maar ik vraag mij af wat de argumentatie is achter een keuze van slechts een jaar.

De heerDibi(GroenLinks)

Dat zal ik u duidelijk uitleggen. De kern is het vertrouwen dat wij aan de professional willen geven. Als een professional, een meldingsbevoegde, besluit dat het risico van een eerdere melding niet meer van toepassing is, zie ik het nut er niet van in om die melding nog langer in het systeem op te slaan. Ik ga uit van een professional die weet waarover hij het heeft. Als hij het gevoel heeft dat het na het eerder gemelde risico wel goed komt met het kind, zie ik niet in waarom de melding nog langer bewaard moet worden. Het College Bescherming Persoonsgegevens wijst overigens op hetzelfde punt.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Er bestaat toch, in ieder geval in de eerste twee jaar, gewoon de mogelijkheid om een melding te herroepen of te schrappen? Een van de collega's vroeg al of dit ook kan in de jaren waarin dit in het archief zit. Dat lijkt mij een relevante vraag, maar u vindt dat het na een jaar moet komen te vervallen. Dat is natuurlijk iets heel anders.

De heerDibi(GroenLinks)

Nee, ik zeg: als een professional besluit dat er geen sprake meer is van een risico ...

De heerDijsselbloem(PvdA)

Dan kan hij schrappen.

De heerDibi(GroenLinks)

Ja, dan kan hij schrappen. Waarom moet dat twee jaar duren?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Dat kan al in de wet.

De heerDibi(GroenLinks)

Het uitgangspunt moet zijn dat je het zo kort mogelijk bewaart en dat het niet nodig is om het twee jaar te bewaren als de hulpverleners zelf zeggen dat het risico niet meer van toepassing is.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Die mogelijkheid staat naar mijn waarneming in de wet. De hulpverlener die heeft gemeld, kan op elk moment zeggen dat hij het eruit haalt omdat het niet meer nodig is of niet meer actueel is.

De heerDibi(GroenLinks)

Daar wil ik nog even goed naar kijken. Als dat zo is – dat is mij niet opgevallen – is dat precies waarop ik doel, namelijk het vertrouwen dat we moeten hebben in de professional.

Ouders en jongeren hoeven geen toestemming te geven om wel of niet opgenomen te worden in de verwijsindex, maar hebben hulpverleners, als zij een melding hebben gedaan, wel de plicht om hen te informeren?

Ik kom bij de relatie met allerlei andere digitale systemen. We hebben het elektronisch kinddossier, het elektronisch patiëntendossier en allerlei digitale nummers, zoals het onderwijsnummer en het burgerservicenummer. Nu gaat het om de verwijsindex. Wat is de samenhang tussen al die systemen? Ik heb gehoord dat er heel vaak overlap is. Is het voor de professionals niet ondoorzichtig als er allerlei dossiers naast elkaar bestaan? Hoe wordt dit gesynchroniseerd of gestroomlijnd met elkaar? Hoe kijkt de minister daartegen aan?

De verantwoordelijkheid gaat naar de gemeente, die verantwoordelijk wordt gehouden voor de regie. Het is logisch dat de gemeenten ervoor moeten zorgen dat het systeem wordt opgezet, dat de instanties zich erbij aansluiten en dat er convenanten worden afgesloten. De wet wil echter ook dat de gemeentelijke regievoerder alle signalen van de verwijsindex over een jeugdige ontvangt. Vervolgens moet hij zelfs contact opnemen met de professionals om te vragen waarom dat is gebeurd en of het goed is gegaan. Dat staat op pagina 25 van de memorie van toelichting. Waarom is een regievoerder nodig als het systeem zijn werk doet en hulpverleners koppelt? Het moet al helemaal niemand zijn van de gemeente. In een AO in oktober 2006 over het elektronisch kinddossier gaf de minister aan dat het bijhouden van dossiers de eerste verantwoordelijkheid is van de organisaties in de jeugdgezondheidszorg en in de brede jeugdzorg en dat zij de dossierdrager zijn. Ik ga er dus van uit dat er niet weer een nieuwe partij komt vanuit de gemeente, die bovenop alle andere instanties extra werk gaat verrichten. In de wet staat dat instanties een coördinator kunnen aanwijzen voor het beheren en aanpassen van de verwijsindex. Ik verwijs ook naar de lokale verwijsindex in Rotterdam, dat de coördinatie heeft belegd bij de GGD Rotterdam-Rijnmond. Zo kijkt GroenLinks ertegen aan. Dus alstublieft geen extra partij of nieuwe persoon bij de gemeente. Maak gebruik van de bestaande expertise en de bestaande verantwoordelijkheden.

Dan de schreeuw van het CDA om etnische registratie en de toch wel vage echo van de PvdA. GroenLinks is voor ethische registratie en niet voor etnische registratie. Als wij de etniciteit willen registreren, moeten nut en noodzaak daarvan heel duidelijk onderbouwd worden. Er mag dus geen sprake zijn van een dogma, mijnheer Dijsselbloem. Als iemand mij echt kan overtuigen van een etnisch wondermiddel in de hulpverlening, zeg ik direct: ga daarvoor als dat de ontwikkeling van die kinderen verbetert. Ik heb echter nog helemaal niets gehoord. Dat geldt zelfs voor het verschrikkelijke voorbeeld van de genitale verminking. We weten donders goed wat de risicogroepen en risicolanden zijn. We moeten vertrouwen op professionals die zelf die inschatting kunnen maken. Het opnemen van Ethiopië of Somalië in zo'n verwijsindex zal daar echt niets aan toevoegen. Ik bekijk dit ook vanuit het maatschappijbeeld van GroenLinks: hoelang duurt het voordat wij dit soort jongeren gewoon als Nederlander zien? Hoelang moet je ook in allerlei digitale systemen etnisch aangesproken worden?

Ik sluit mij helemaal aan bij de woorden van mevrouw Koşer Kaya: wij willen mensen graag als individuen behandelen. Het is raar dat wij, als wij mensen willen emanciperen en uit een groep willen trekken en hen tegelijkertijd opsluiten in een groep. Ik complimenteer de minister voor het feit dat hij, hoewel dit een hete aardappel en een gevoelig onderwerp is, dit er niet bij heeft gezet. Ik begrijp heel goed dat er allerlei krampen zijn in deze discussie. Als je tegen etnische registratie bent, denken mensen direct dat je alle problemen wilt ontkennen. Volgens mij ontkent niemand, dus ook GroenLinks niet, de bestaande problemen en de oververtegenwoordiging van allerlei groepen in probleemstatistieken. Als wij de hulpverlening meer willen toesnijden op allerlei groepen, moeten wij echter heel duidelijk de toegevoegde waarde daarvan laten zien. Die heb ik nog steeds niet kunnen achterhalen.

Het vandaag voorliggende wetsvoorstel is samen met het wetsvoorstel over de Centra voor Jeugd en Gezin een wijziging van de Wet op de jeugdzorg. Die wet gaan wij grondig evalueren. Hoe zorgvuldig is het dan om voordat dat waarschijnlijk heftige debat zal losbreken, toch nog allerlei ingrijpende wijzigingen door te voeren? Hoe kijkt de minister daartegen aan?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik ben blij dat ook GroenLinks zegt dat dit geen dogma is. Dat maakt misschien een open debat nog mogelijk. Ik geloof niet dat dit een wondermiddel is. Ik heb een concrete vraag aan de heer Dibi. Vindt hij dat de integratie van in ieder geval de bijzondere doelgroep, de Antilliaans-Nederlandse risicojongeren, in dit wetsvoorstel tot zijn recht is gekomen, of zegt hij dat hij die bijzondere aanpak voor deze doelgroep eigenlijk niet meer wil?

De heerDibi(GroenLinks)

Ik ben niet tegen doelgroepenbeleid, maar verzet mij wel tegen de roep om etnische registratie louter met als doel om het probleem te benoemen. Ik weet nog steeds niet wat precies de toegevoegde waarde is geweest van de Antillianengemeenten en de Antillianenaanpak. Welke voordelen hebben die opgeleverd? Als je een en ander niet specifiek zou doen, wat was er dan niet gebeurd? Ik wil graag een algemene verwijsindex voor alle risicojongeren. Daarin zullen ook Antilliaans-Nederlandse jongeren tot hun recht moeten komen, maar ik voel er op dit moment niets voor om die daarin apart te benoemen.

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Ik heb de cijfers voor mij. Turken zijn bij geweldsdelicten ten opzichte van autochtonen vier keer oververtegenwoordigd. Surinamers zijn daarbij vijf keer oververtegenwoordigd, Marokkanen zes keer en Antillianen bijna acht keer. U kunt dat niet ontkennen. Aangezien de verwijsindex bedoeld is voor vroegsignalering en het vroeg helpen van kinderen die dreigen te ontsporen, zou je daaraan toch ook een mouw moeten kunnen passen? Het valt mij op dat u zegt dat u niet weet waarom dat geregistreerd moet worden, terwijl de professionals daar juist om vragen. Zij zeggen dat zij, als zij die informatie hebben en die kunnen delen, een entree hebben bij de gezinnen om juist dat maatwerk te leveren. Bent u dan niet gevoelig voor die roep van de professionals? Het gaat niet om de roep van politieke partijen, maar om die van de professionals die wensen dat die mogelijkheid er komt.

De heerDibi(GroenLinks)

Ik ben mij zeer bewust van de cijfers die mevrouw Dezentjé Hamming zojuist heeft opgesomd. Er gaat overigens geen debat voorbij zonder dat die cijfers worden opgerakeld. Daarvoor moet inderdaad aandacht zijn en er moeten harde maatregelen komen om die aantallen te verminderen. Als wij registreren dat het een Marokkaans-Nederlandse jongen is, vraag ik mij af waarom het dan met die hulpverlening beter zal gaan. Uit het evaluatierapport over de proeftuin VIR van het najaar 2008 maak ik overigens op dat er gesmeekt wordt om de mogelijkheid te bieden, etnische afkomst te registreren. Die roep heb ik niet gehoord. Die hoor ik vooral in de Tweede Kamer. Ik zie dat er professionals zijn die wel degelijk in staat zijn om de juiste zorg te geven, ondanks dat zij te maken hebben met een grote diversiteit aan jongeren.

De heerVan der Vlies(SGP)

Voorzitter. De stapel onderzoeken naar het functioneren van de jeugdzorg is inmiddels fors gegroeid. In Nederland hebben de inspectierapporten van 2004 een schokgolf veroorzaakt. In Engeland gebeurde dat al in 1973. Al decennia is er bijzonder weinig variatie in conclusies en aanbevelingen. De kernpunten blijven ongewijzigd: coördinatie, afstemming en communicatie worden als gebrekkig ervaren. Wie na al die onderzoeken de haperende vooruitgang beziet, zou bijna moedeloos worden. Het is daarom te prijzen dat deze minister toch pogingen doet om de afstemming tussen professionals te verbeteren. Zoals gezegd, is het een moeilijke doelstelling. Dat ontslaat ons echter niet van de verantwoordelijkheid om te blijven zoeken naar verbeteringen op dit gebied. De SGP-fractie probeert hierover constructief mee te denken. In deze tijd moeten de digitale mogelijkheden daarbij uiteraard nadrukkelijk worden betrokken.

Het wetsvoorstel over de verwijsindex stelt ons voor een moeilijke afweging. Enerzijds streven wij er uiteraard naar om zo veel mogelijk problemen te vermijden, op te lossen en daarvoor de nodige ondersteuning te bieden. Anderzijds mogen wij de rechtsstatelijke en de juridische aspecten niet uit het oog verliezen. De conclusie van de Raad van State mag wat dat betreft niet onvermeld blijven. Het komt niet vaak voor dat dit adviesorgaan bezwaar heeft tegen de inhoud van een wetsvoorstel en dat dit daardoor niet aan de Tweede Kamer kan worden gezonden. Dat is fundamentele kritiek waaraan wij niet gemakkelijk voorbij kunnen gaan.

Aan het begin van mijn betoog vraag ik aandacht voor de status van het middel verwijsindex. Wij moeten ons namelijk behoeden voor een overschatting van technische middelen in het kader van complexe zorg voor jeugdigen. Emeritus hoogleraar Baartman merkte dit op in het kader van vele onderzoeken en aanbevelingen over communicatie. Ik citeer: "Deze aanbevelingen hebben te eenzijdig betrekking op de procedurele en technische aspecten van communicatieoverdracht en te weinig op de psychologische aspecten daarvan. Het gaat om zaken als onbekendheid met elkaar, wantrouwen jegens de ander, verhullend taalgebruik, solistisch optreden, het voor zich houden of afschermen van informatie en gevoeligheden ten aanzien van macht, status en competentie." U kunt dat citaat vinden in Ouderschap & Ouderbegeleiding 2006, nr. 9. De vraag is vooral hoe de psychologische belemmeringen ondervangen kunnen worden, opdat er goede communicatie plaatsvindt. Graag vernemen wij op welke wijze de minister daaraan uitwerking geeft. Zonder deze aanpak kan een structuur namelijk zelfs averechts werken.

In de toelichting staan opmerkingen over de cultuur. Er moet een cultuuromslag worden gemaakt. Bij het woord "cultuuromslag" moeten altijd bellen gaan rinkelen. Een omslag vergt natuurlijk tijd en zorgvuldigheid. Dan is nog de vraag of de overheid een omslag moet bewerkstelligen. Uit signalen maken wij op dat professionals erg onzeker zijn. Er is vanaf 2007 immers nog relatief weinig ervaring opgedaan met de verwijsindex en in het evaluatierapport staat op pagina 20 dat veel proeftuinen nog op gang moeten komen. Wat betekent dit voor de implementatietermijn?

Verder vind ik het zorgelijk dat professionals die ernst maken met de privacyregels, min of meer als moeizame factoren worden "neergezet". Ik verwijs naar de nota op pagina 11. Doen wij met deze koers voldoende recht aan hun professionaliteit?

De kernvraag over dit wetsvoorstel is natuurlijk de vraag naar de rol van de overheid ten aanzien van de gezondheid van jongeren. De regering kiest als verantwoordelijkheid van de overheid de gezondheid en de kwaliteit van leven in ruime zin. Het uitgangspunt daarbij is de definitie van de WGO: "Een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk een maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijke gebreken." Het criterium voor de verwijsindex sluit hierop aan. Het moet gaan om een belemmering in de ontwikkeling naar volwassenheid, artikel 2j. De overheid moet voorkomen dat jongeren hun kansen op een gezond en gelukkig leven niet kunnen grijpen, waardoor zij zich niet ten volle kunnen ontwikkelen en deelnemen aan de maatschappij. Jongeren moeten uit zichzelf kunnen halen wat er in zit.

Mijn fractie vindt deze omschrijving te onbegrensd. Natuurlijk is het goed dat er voor allerlei gezondheidsproblemen passende zorg is en dat er voldoende zorg is voor een evenwichtige ontwikkeling van jeugdigen. Daarin heeft ook de overheid uiteraard een rol. Er gelden echter aanvullende eisen als het gaat om een systeem van persoonsgegevens dat erop is gericht om de gezondheid van burgers te beschermen. Dan gaat het om de vraag of de veiligheid van jeugdigen, de basale condities van gezondheid, gegarandeerd zijn. Dan moeten wij zoeken naar de kerntaken van de overheid. Is dit systeem noodzakelijk in een democratische samenleving, zoals in artikel 8 van het EVRM staat? Die noodzakelijkheid wordt gereduceerd tot een wassen neus als het gaat over alle afwijkingen die een evenwichtige ontwikkeling belemmeren. Het probleem van deze verwijsindex is niet dat niet alle misstanden kunnen worden uitgesloten, maar juist dat veel te veel jeugdigen bij voorbaat worden ingesloten. In deze vorm komt de verwijsindex niet tegemoet aan de strenge eisen van noodzakelijkheid. Wat is namelijk een belemmering voor de ontwikkeling naar volwassenheid? Nog scherper gesteld: welke jeugdige krijgt in zijn ontwikkeling naar volwassenheid soms niet met vele belemmeringen te maken? Wie de folder over meldcriteria leest, wordt hierin bevestigd. Die gaat over zaken als het van school gestuurd worden, regelmatig verhuizen en het meemaken van ruzies in het gezin. Er zijn natuurlijk een hoop ongewenste problemen. Die zijn voor de overheid echter geen rechtvaardiging om daarvoor een systeem in te richten. De suggestie dat wij jongeren aan hun lot zouden overlaten als wij de verwijsindex niet zouden invoeren, kan dus pas kleur krijgen als wij wezenlijke eisen stellen aan het begrip "gezondheid". De overwegingen die van geval tot geval moeten worden gemaakt, laten wij graag aan de professionals over. Het centrale criterium van de verwijsindex moet echter wel helder zijn. Mijn fractie heeft dan ook de neiging om te kiezen voor het criterium "bedreiging van de veiligheid" in de basale termen waarover ik zojuist sprak. In de sector is dat criterium goed ingeburgerd. De regering noemt dit in de memorie van toelichting op pagina 13 overigens "de gezondheid in engere zin".

Dit wetsvoorstel hinkt tot nu toe volgens onze bescheiden zienswijze op twee gedachten. De regering kiest als doelstelling de bescherming van de gezondheid in algemene en brede zin. Dat heb ik zojuist uiteengezet. De oorspronkelijke opsomming in artikel 2j was daarom niet uitputtend vormgegeven. In lijn met de doelstelling bestond er als het ware een soort restcategorie. In reactie op de kritiek van de Raad van State heeft de regering vervolgens voor een limitatieve opsomming gekozen. Het is echter merkwaardig dat de doelstelling onveranderd is gebleven. Vanuit juridisch perspectief is er nu sprake van inconsistente wetgeving. De opsomming laat minder toe dan het centrale criterium vereist. Daarom overweegt de SGP-fractie een amendement in te dienen, waarin het centrale criterium en de opsomming zodanig worden gewijzigd dat zij beter op elkaar aansluiten. Ook dit amendement ligt bij Bureau Wetgeving en is dus onderweg. Dit amendement komt volgens ons ook tegemoet aan een naar onze overtuiging terechte kritiek van de Raad van State, die stelt dat het systeem moet worden toegespitst, wil het acceptabel zijn. Het past volledig in de filosofie van de minister voor Jeugd en Gezin: betrokken, maar begrensd.

MevrouwLangkamp(SP)

Volgens de heer Van der Vlies kan het criterium beter zijn: bedreiging van de veiligheid. Kan hij mij uitleggen wat dan het verschil is tussen de verwijsindex en het melden bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling?

De heerVan der Vlies(SGP)

Ik neem voor de beantwoording van deze vraag een aanloopje. Het gaat mij erom dat deze verwijsindex, als wij ervoor kiezen, een effectief instrument wordt. In een interruptie vroeg ik de heer Dijsselbloem zojuist al waar hij de precisering en aanscherping zoekt ten behoeve van de effectiviteit. Ik heb die precisering gezocht in artikel 2j. Wij vragen ons bij enkele criteria af of zij voldoende houvast bieden. Mevrouw Langkamp stelde mij een vraag over het criterium over de risico's bij de ontwikkeling naar volwassenheid die een belemmering of een gevaar voor de veiligheid kunnen opleveren. Dat is het basale criterium voor de ontwikkeling naar volwassenheid. Volgens mij leveren de uitwerkingen a tot en met k meer op dan wordt aangereikt in het systeem van de meldingen aan het meldpunt waarop mevrouw Langkamp doelt. Ik zoek dus naar een middenweg. Overigens zal ik uitwerking c wegamenderen, omdat die mijns inziens te breed is geformuleerd.

MevrouwLangkamp(SP)

Ik concludeer dat uw definitie "bedreiging van de veiligheid" te eng is geformuleerd voor de verwijsindex. Klopt dat?

De heerVan der Vlies(SGP)

Daarvan ben ik mij niet bewust, anders had ik dit uiteraard niet voorgesteld. Ik stel geen dingen voor die ik zelf te eng geformuleerd vind. Maar laten wij hierover in gesprek zijn. Ook ik zoek naar iets werkbaars waarmee wij de jongeren die risico lopen verder helpen. Ik geef elke gedachte graag op voor een betere, als die maar dienstig is aan deze doelstelling. Ik heb de bijdrage hierover van veel sprekers vernomen en alle nuances daarbij gehoord. Ik hoor dat wij allemaal wat verlegen zijn met wat hieronder kán gebeuren en de effectiviteit niet ten goede komt.

In artikel 2h, lid 1 worden gemeenten niet alleen verplicht om te controleren of er naar aanleiding van een match werkelijk contact is geweest tussen de professionals, maar ook of er afspraken zijn gemaakt en of er actie is ondernomen. Leidt dit niet tot onnodige verhoging van de werklast en regelgeving? Hoe is dit te rijmen met het vertrouwen dat wij hebben in de betrokken professionals en de essentie van de verwijsindex? Mijn fractie overweegt ook op dit punt een amendement in te dienen. Ook dit amendement is onderweg.

Als een meldingsbevoegde een melding doet, krijgt hij op grond van artikel 2o, lid 2 eenmalig inzage in het historisch archief. Wil de regering overwegen om deze inzage pas mogelijk te maken in het geval van een match? Dat doet wellicht meer recht aan het verschil tussen actuele en historische meldingen.

De minister verwacht niet dat meldingen die hun waarde hebben verloren, in de index zullen blijven staan. De procedure is immers eenvoudig. Ik lees dit op pagina 37 van de nota. Zijn er voldoende indicaties dat professionals de status blijven controleren van oudere dossiers in de verwijsindex, wellicht van jeugdigen die niet direct meer in behandeling zijn? Dat is hiervoor immers nodig.

De heerVoordewind(ChristenUnie)

Voorzitter. Het probleem van soms gebrekkige afstemming tussen hulpverleners die zich op jongeren richten, is herkenbaar. Uit de inmiddels opgedane ervaringen in de proeftuin en bij de Operatie Jong is gebleken dat de verwijsindex het vroegtijdig signaleren en de afstemming bevordert, en daarmee het aanpakken van ontwikkelingsrisico's bij jongeren stimuleert. Dat is goed nieuws, want wij horen nog te vaak berichten over instanties die op zichzelf staan, en over gebrekkige afstemming. Deze instanties willen graag aan de slag om beter met elkaar samen te werken en zien daarbij de verwijsindex als een handig hulpmiddel.

Ik gebruik bewust de term "hulpmiddel". Wij politici zijn nogal eens op zoek naar systeemoplossingen die waterdicht zijn en menselijke fouten proberen uit te sluiten. Ik wil waken voor een al te groot systeemdenken. Het blijft de verantwoordelijkheid van de hulpverlener om zelfstandig op te treden. De minister moet voorkomen dat de verwijsindex als sluitend systeem wordt gezien, waardoor professionals te zwaar gaan leunen op het oordeel van de verwijsindex. De index is niet waterdicht, maar kan wel behulpzaam zijn bij het tijdig tot stand komen van contact en bij de afstemming tussen de betrokken hulpverleners.

Voor professionals ontstaan bij het dagelijks gebruik van de verwijsindex echter flinke dilemma's. Enerzijds kleeft aan de verwijsindex de ambitie van volledigheid. Een meldingsbevoegde wil voorkomen dat het niet melden van een jongere later leidt tot het verwijt van langs elkaar heen werken. Anderzijds is de keuze om een kind als risicokind te bestempelen in de praktijk lastig. Een professional kan ook de afweging maken dat het opplakken van zo'n sticker een kind meer kwaad dan goed kan doen. Een andere oorzaak van terughoudendheid is het hechten aan het beroepsgeheim of de vertrouwensrelatie.

Ik kom op de toestemming van de ouders. Uit de proeftuin bleek dat de uiteenlopende lokale situaties en keuzen rond het meldingskader en de privacy leiden tot divers gebruik van de verwijsindex, zowel per gemeente als per branche. Ik heb zelfs de term "willekeurig" horen vallen. De definitie wordt in de wet wel verder ingevuld met elf criteria plus de handreiking meldcriteria. Is dit voldoende om de genoemde willekeur te voorkomen? Zullen de organisaties die op lokale verwijsindexen zijn aangesloten, hun meldcriteria moeten aanpassen op die van de VIR? Omdat een professional soms achteraf moet verantwoorden, bijvoorbeeld bij bezwaar door ouders, moeten hiervoor voldoende juridische waarborgen zijn. Zijn professionals voldoende beschermd? Het CPB vindt dat te hanteren criteria voor opname eenduidig moeten zijn, zeker als landelijke eenvormigheid wordt nagestreefd.

Dezelfde onduidelijkheid bestaat rond het betrekken van de ouders bij meldingen in de verwijsindex. Dat merk ik ook uit wat ik lees over de proeftuin. Zo lijkt er geen eenduidigheid te zijn in de informatie die aan de ouders wordt verstrekt, bijvoorbeeld over hun rechten. Hoe worden de ouders geïnformeerd? Is het mogelijk om landelijk informatie te verstrekken over de rechten van de ouders en de jongeren? Op sommige plekken vraagt men vooraf toestemming. In Rotterdam wordt achteraf geïnformeerd. Kan de minister hierover duidelijkheid geven? In tweede termijn dien ik hierover een motie in. Ook als de ouders of de jongeren bezwaar hebben tegen het opnemen in de verwijsindex, ontstaat onduidelijkheid. De meeste instanties vroegen vooraf toestemming. Alleen in Rotterdam kregen ouders achteraf een melding. In enkele lokale verwijsindexen wordt dit toestemmingsbeginsel gebruikt. Moeten deze lokale verwijsindexen dit aanpassen? Wat moeten zij doen als ouders geen toestemming geven, terwijl de professionals de noodzaak van melden wel inzien? Hier komt een fundamenteel vraagstuk om de hoek kijken. Wanneer mag je het principe van vrije wilsuiting opzijzetten omdat de gezondheid daartoe noodzaakt? Volgens de voorliggende wet moeten professionals een kind aanmelden in de verwijsindex als belemmeringen in hun ontwikkeling naar volwassenheid moeten worden voorkomen, beperkt of weggenomen. Het CPB noemt het opnemen van een jongere legitiem als ernstig gevaar voor de gezondheid dreigt. Gaat dit niet verder dan de definitie van de minister? Met andere woorden: als ouders in het verweer komen, blijven meldingen volgens de criteria in de voorliggende wet dan overeind? Hoe zit het met zorgmijdende gezinnen?

Uit de proeftuin blijkt dat jongeren die waren afgemeld, soms verplaatst werden naar een schaduwarchief. De fractie van de ChristenUnie wil dit expliciet uitsluiten. Kan de minister garanderen dat bij het afmelden van een jongere, omdat een melding niet terecht was of omdat een situatie niet meer relevant is, de gegevens van zo'n jongere volledig worden verwijderd? De bewaartermijn wordt volgens het CPB mede bepaald door het doel. De gegevens mogen niet langer bewaard worden dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij worden verwerkt. De Raad van State heeft kritiek op de bewaartermijn van vijf jaar in het historisch archief. Het kan van belang zijn dat een hulpverlener op de hoogte is van eerdere problemen bij jongeren. Aan de andere kant kunnen eerdere problemen al verholpen zijn en kunnen deze problemen de jongeren blijven achtervolgen. Hoe wordt voorkomen dat jongeren door problemen uit het verleden achtervolgd blijven worden? Is de actualiseringstoets ook van toepassing op het historisch archief? Ook bij het historisch archief zou een jongere alsnog verwijderd kunnen worden.

De ChristenUnie is er blij mee dat het onderscheid op basis van etniciteit uit het wetsvoorstel is gehaald. De ChristenUnie ziet geen toegevoegde waarde in het registreren van etniciteit bij het vroeg signaleren van problemen bij jongeren. Het huidige voorstel biedt wat dat betreft geruststelling. Drie gemeenten hebben wel aangegeven dat de Antillianencoördinator meldingsbevoegd zou moeten zijn. De ChristenUnie is hiervan vooralsnog tegenstander. Het kan prima via de Bureaus Jeugdzorg. Ook nu meldt de politie niet rechtstreeks, maar gaat de melding via het Bureau Jeugdzorg. Waarom houdt het kabinet dan toch de mogelijkheid van een meldingsbevoegdheid voor de Antillianencoördinator open? Ik begrijp dat de laatste brief van Van der Laan ook hierover gaat en dat daarin staat dat men dit laat afhangen van de proeftuinen. Ik ben benieuwd welke richting het kabinet precies wil opgaan.

De ChristenUnie vraagt ook verheldering over het verwijsindexservicenummer voor jongeren zonder bsn. Maakt het kabinet werk van het zo snel mogelijk opnemen van alle jongeren in de GBA? Daarnaast blijkt uit het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd dat de landelijke beheersvoorziening voor het bsn nog niet toereikend is. Hierdoor moeten lokale verwijsindexen periodiek het basisbestand van de GBA in hun systemen laden. Door deze omweg zijn de burgerservicenummers niet actueel en wordt zelfs van vervuiling van het systeem gesproken. Is dit probleem in 2010 bij de invoering opgelost?

Veel gemeenten leggen de nadruk op de regionale benadering. Die kan aansluiten op de landelijke verwijsindex. De kritiek van Zorg voor Nederland en de VNG is dat dit uitgangspunt niet terugkomt in het wetsvoorstel. Bovendien merkten gemeenten op dat ketenpartners zo min mogelijk direct moeten aansluiten op de VIR en zo veel mogelijk via regionale verwijsindexen. Komt dit de duidelijkheid ten goede? Houden we hiermee niet twee verschillende verwijsindexen in het leven? Bovendien hebben ook regionale verwijsindexen zich te houden aan de Wet op de jeugdzorg. Wat verandert er voor deze regionale verwijsindexen? Kan de minister daarover duidelijkheid geven aan het veld?

Het onderscheiden van matches met nieuwswaarde, een soort prioritering, kan een belangrijke toevoeging zijn. Dat blijkt uit de proeftuinen. De meerwaarde van dit onderscheid bleek doordat de afstemming tussen leerplichtambtenaren en AMK minder makkelijk tot stand komt dan tussen ketenpartners binnen een CJG. Wanneer pas echt een stroom aan matches tot stand komt, zou dit een goede optie kunnen zijn. Hoe ziet de minister deze prioritering? Terecht vraagt een aantal collega's hoe het zit met de toevoeging van de gezinsfunctie. Dit punt heeft de ChristenUnie eerder ook gemaakt. De minister heeft in eerdere debatten over de VIR gezegd dat hij streeft naar een gezinsfunctie binnen de VIR.

De proeftuinen hebben geleid tot de aanbeveling om in de volgorde van participerende organisaties te beginnen met de instanties die veel meldingen doen, zoals de GGD, het Bureau Jeugdzorg en de CJG's. Heeft de aansluiting van deze organisaties bij de opstart van de verwijsindex inderdaad prioriteit?

Ten slotte is de aanbeveling gedaan om het systeem technisch goed op orde te krijgen voordat we het landelijk invoeren. Is de minister het ermee eens dat dit op orde moet zijn voordat de invoering plaatsvindt? We hebben namelijk begrepen dat het voor de hulpverleners zeer ontmoedigend kan zijn om dan de verwijsindex te gebruiken.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Voorzitter. De tragische dood van de meisjes Savanna en Gessica schrikte ons allemaal op. De jeugdzorg is sindsdien constant in het nieuws. Als het niet om de wachtlijsten gaat, gaat het wel om de langs elkaar heen werkende instellingen. Het kabinet zette stevig in met een speciaal programmaministerie voor Jeugd en Gezin. Minister Rouvoet doet zijn uiterste best. Dat geldt trouwens voor alle hulpverleners in het veld. De minister loopt echter aan tegen de grenzen van het wenselijke. Mijn eerste vraag is daarom ook welk doel we voor ogen hebben en of het doel alle middelen heiligt.

Dit kabinet bemoeit zich steeds indringender met ons privéleven, in het bijzonder met de manier waarop wij onze kinderen opvoeden. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in het ouderschapsplan. Ook komt de risicoanalyse van alle kinderen in een elektronisch kinddossier. En nu hebben we te maken met de verwijsindex. Dit kabinet verzamelt steeds meer gegevens over steeds meer onderdelen van ons leven. Die gegevens worden opgeslagen, gekoppeld en uitgewisseld. Dat klinkt als vooruitgang, maar de privacy van kinderen en de ouders wordt door de overheid, die haar eigen grenzen niet meer kent, vergeten. In de vele combinaties die computers kunnen leggen, schuilt namelijk een gevaar. Een kaartenbak en een kaartje zijn niet meer dan dat, maar een computer kan tussen duizend kaartjes een half miljoen combinaties leggen. Daarin schuilt het gevaar. Daardoor worden ouders en kinderen afhankelijk van de overheid.

De stigmatiserende werking van een melding of van het ingrijpen na een match kan niemand ontkennen, ook de minister niet. Dat zegt hij ook naar aanleiding van het advies van de Raad van State. De minister zegt dat opname in de verwijsindex door jeugdigen en hun ouders en andere verzorgenden als stigmatiserend kan worden gevoeld. Hij erkent dit dus, maar doet er verder niets mee. Als je maar genoeg gegevens bij elkaar voegt, is er voor iedere ongeruste hulpverlener wel iets te vinden. Het legt bovendien een grote druk op alle mensen die zich beroepsmatig inspannen voor onze jeugd. In het treffende advies van de Raad van State staat ook: "De hang naar volledigheid bergt het gevaar in zich dat de overheid het tot haar taak rekent om te voorkomen dat jongeren – álle jongeren – ontsporen. De overheid zal deze pretentie niet waar kunnen maken en ze wekt verwachtingen bij de burgers welke slechts op teleurstelling kunnen uitlopen." Dat is precies het verwijt dat de politiek voortdurend krijgt. Als je iets belooft, moet je het ook doen. Of wees helder, en zeg dat sommige dingen gewoon niet kunnen. De Raad van State waarschuwt voor de gevaren die verbonden zijn aan de ambitie om volledig te zijn. De goed bedoelde inspanning van dit kabinet leidt tot de angst dat alle jongeren massaal ontsporen. De overheid kan simpelweg niet alle risico's voorkomen. Zij moet dit ook niet pretenderen. Het kind is namelijk niet van de Staat.

De heerDibi(GroenLinks)

De verwijsindex is geen Vadertje Staat, dat ben ik helemaal met mevrouw Koşer Kaya eens. Ik snap haar zorgen ook wel, al doet zij een tikje dramatisch. Wat wil D66 doen om de langs elkaar heen werkende hulpverleners beter met elkaar te laten samenwerken?

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Wij hebben nooit gezegd dat wij tegen een verwijsindex zijn. Het probleem is dat instellingen niet met elkaar samenwerken. Zij hebben geen instrument waarmee een vlag verschijnt als er gevaar dreigt voor de gezondheid van het kind, zoals de heer Voordewind zei. Ik zeg altijd dat het rood moet oplichten zodat duidelijk is dat er iets aan gedaan moet worden. Het probleem met Savanna, Gessica en anderen was niet dat niet bepaald kon worden wie tot de risicogroep behoorden, maar het gebrek aan samenwerking. Als een van de doelen van de verwijsindex is dat de samenwerking beter op poten gezet moet worden, dan moet je er geen preventiemachine van maken.

De heerDibi(GroenLinks)

Als ik het goed begrijp, dan is D66 geen tegenstander van de verwijsindex, maar zegt mevrouw Koşer Kaya evenals velen voor haar dat de index tot de juiste proporties moet worden teruggebracht en dat het geen zoekmachine voor Jan en alleman moet worden. Zij vindt dat de index een middel moet zijn om professionals beter met elkaar te laten samenwerken.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

De detectie van kinderen in een onveilige situatie is nooit het probleem in het veld geweest. Dat kunnen de hulpverlener zeer goed. Het probleem is dat de samenwerking kennelijk niet op gang komt. Daarvoor heb je alleen een machine nodig. Als je erop vertrouwt dat de professional wel meldt, dan hoef je die vragen niet zo algemeen te formuleren. De heer Dibi heeft daar goede voorbeelden van gegeven. Ik ben het met hem eens dat alle Vogelaarwijken vallen onder het criterium dat het gezin/de jeugdige in een buurt woont die ontoereikend of onveilig is voor het groot brengen/opgroeien van jeugdigen. Zijn alle kinderen in die wijken dusdanig onveilig dat zij in de verwijsindex opgenomen moeten worden?

De raad oordeelt dat het doel van de verwijsindex geen grond biedt om het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer te beperken. De minister lijkt die waarschuwing niet te begrijpen. In zijn reactie op het advies rept hij erover dat een 100%-oplossing niet mogelijk is. Er zullen altijd kinderen tussen wal en schip terecht kunnen komen. Hulpverlening blijft mensenwerk, volgens hem. Ziet de minister de oplossing dan in meer overheidsingrijpen? Ik kan dat niet met elkaar rijmen; graag een reactie.

Toch lijkt het doel van de verwijsindex precies te worden wat ik heb geschetst. Het instrument gaat veel verder dan het doel van betere samenwerking. In de visie van D66 is er geen sprake van proportionaliteit. De Raad van State onderschrijft dat ook. Het grote gevaar van deze index is dat er te veel kinderen in terechtkomen. Dat levert niet alleen het gevaar op dat kinderen die aandacht nodig hebben deze niet meer krijgen omdat zorgverleners het te druk hebben, maar ook dat kinderen zonder problemen een etiket opgeplakt krijgen. Dat geldt ook voor de ouders. Als er brand is, spuit je ook niet de hele straat nat, maar dan richt je je op twee of drie huizen waar de brand een gevaar voor is. Wij moeten geen samenleving creëren waarin iedereen koste wat kost ergens geregistreerd moet zijn omdat wij niet met eventuele risico's om weten te gaan. De toegangspoort naar de verwijsindex staat wat mij betreft wagenwijd open. Ondanks de waarschuwing van de Raad van State blijft de minister bij een open systeem. Er is geen sprake van een limitatieve lijst. De categorieën van meldingsbevoegdheden zijn wel erg breed. Bovendien kunnen aan die categorieën per AMvB weer nieuwe categorieën worden toegevoegd. Een fasering van de aanwijzing van meldende instanties doet daar niets aan af. De minister zegt het zelf al. De beperking van meldingsbevoegden is slechts tijdelijk. Op termijn kan dat aantal grenzeloos groeien.

Een lijst van 50 breed te interpreteren signaleringen zorgt ervoor dat ongeveer alle kinderen het risico lopen in de index terecht te komen. Voor MEE-organisaties betekent het dat al hun kinderen in de verwijsindex worden opgenomen. Dat de minister de restbepaling of vangnetbepaling schrapt, maakt weinig uit. De overblijvende criteria voor melden, zijn nog steeds zo breed omschreven dat van een limitatieve werking geen sprake is.

MevrouwSterk(CDA)

Wij hebben vaker met D66 gediscussieerd over de manier waarop je de risico's boven tafel krijgt. Eigenlijk vindt D66 dat een huis pas nat gespoten moet worden als het echt in brand staat. Als de buren toevallig een huis met een rieten dak hebben, dan is het risico groot dat dit dak ook in de fik vliegt. Volgens mij is het dan belangrijk om dat risico wel in beeld te hebben. Daar gaat deze discussie ook over.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Als ik een huis zie dat in brand staat, houd ik ook de huizen daarnaast goed nat. Maar het lijkt er nu op dat alle huizen in een heel lange straat worden natgespoten. Neem de Laan van Meerdervoort, een van de langste straten van Den Haag of zelfs van Nederland. Die ga je ook niet helemaal natspuiten.

De voorzitter:

Op 1 november ga ik die laan weer helemaal aflopen, maar dat doet er nu niet toe. Ik vraag u uit die metafoor te blijven.

MevrouwSterk(CDA)

Ik vind het wel een interessante metafoor. Daarmee wordt de vraag blootgelegd voor welke risico's je een dossier moet hebben. Wij hebben trouwens ook over het ekd gediscussieerd. Ik denk dat het zinvol is om risico's op te nemen en dat wil men met de verwijsindex. Als het huis al in brand staat, kun je wel eens te laat zijn. Ik ben het ermee eens dat niet de hele straat natgespoten moet worden. De risico's moeten echter wel ontdekt worden en er moet een match gemaakt worden om erger te voorkomen.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Op zich heeft u daar wel gelijk in, maar wij hebben ook andere instrumenten die preventie tot doel hebben. Daarmee wordt voorkomen dat een huis in brand vliegt. Wij weten ook dat er door het gebrek aan samenwerking niet geblust wordt voordat het huis echt in brand staat. Met de verwijsindex zou die samenwerking juist goed op gang moeten komen. De preventieve taak wordt al op allerlei andere terreinen uitgevoerd. Ik noem de melding kindermishandeling. Er zijn veel instanties die met een deel van het probleem bezig zijn. Dat betekent nog niet dat dit probleem tot een gevaar leidt. Naar mijn mening is de verwijsindex er juist voor dat je op tijd bent als er gevaar wordt gesignaleerd. Dit wordt een te breed instrument, waardoor je niet meer kunt focussen op het probleem omdat allerlei bijkomende zaken in beeld komen die misschien helemaal niet tot problemen hoeven te leiden.

Een lijst van 50 breed te interpreteren signaleringen zorgt ervoor dat ongeveer alle kinderen het risico lopen in de index terecht te komen. Ik geef enkele voorbeelden. Er zijn factoren die het ouderschap bemoeilijken. Wat moet ik daaronder verstaan? Gaat dit over alleenstaande ouders die af en toe problemen hebben met het combineren van werk en zorg? Komen hun kinderen meteen in de index? Er is onenigheid binnen het gezin of tussen de ouders. Heeft de minister nooit een leuke, liefdevolle discussie met zijn partner? Ik kan mij niet voorstellen dat er niet af en toe onenigheid is tussen partners. Dit is zo breed, dat ik niet zou weten wat daar nu onder moet vallen. De jeugdige en/of de ouders hebben een gebrekkig sociaal netwerk. Er zijn er wel meer die dat hebben, maar of dat nu meteen tot een risico voor het kind leidt, vraag ik mij af. Is er sprake van onvoldoende investeringen in algemene gangbare uitgaven? Er zijn mensen die geen televisie hebben. De heer Van der Vlies weet dat dit in sommige gezinnen voorkomt.

De heerVan der Vlies(SGP)

Dat is een plusje.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Ik neem aan dat u die gezinnen niet in de verwijsindex opgenomen wilt zien worden.

Grappig is ook het voorbeeld van stotterende kinderen. In principe kan dat de groei naar volwassenheid belemmeren en dus een melding waard zijn. Komt dat ook in de index?

Volgens de minister hoeven meldingsbevoegden niet alle criteria te hanteren. Doet dat geen afbreuk aan de werking van de verwijsindex? Zo is helemaal onduidelijk welke jongeren om welke redenen in de index terug te vinden moeten zijn.

MinisterRouvoet

Moeten zijn!

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Zo lees ik uw stukken.

De voorzitter:

Uw vraag is helder. Daar zal de minister straks ongetwijfeld op reageren.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Als je zegt dat je het aan de professional overlaat, dan moet je dat ook doen. Dan moet je erop vertrouwen dat een probleem met een kind op tijd wordt aangekaart, dus als er echt een risico voor de gezondheid van het kind is. Nogmaals, volgens mij was de verwijsindex geen preventiemachine.

De minister is ook stellig in zijn vertrouwen in de hulpverlener. Mijn vertrouwen is ook heel groot. Echter, de verwijsindex en andere bureaucratiseringsmaatregelen in de jeugdzorg dwingen hulpverleners om te melden, niet met het idee dat zij de verantwoordelijkheid willen afschuiven, maar vanuit het idee dat zij, als zij het niet doen, wel degelijk aansprakelijk lijken te zijn. Wij zagen dat bij de rechtszaken die tegen jeugdzorgmedewerkers werden aangespannen. Waarop baseert de minister zijn aanname dat het wel goed zal zitten met de verantwoordelijkheden die uit de match voortvloeien?

In zijn antwoord op onze vragen over het tweetrapssysteem zegt de minister dat voor een melding echt een risico moet zijn gesignaleerd. In de praktijk blijkt echter dat in sommige regio's zoals de provincie Noord-Brabant en de gemeente Amsterdam wel degelijk erop wordt aangedrongen dat alle jongeren die bij een hulpverleningsorganisatie zijn aangemeld in de verwijsindex worden opgenomen; zie ook de brief van de MEE-organisaties.

Veel criteria zijn van toepassing op mogelijke tijdelijke situaties. Er is echter geen enkele zekerheid voor een ouder of een kind dat de melding verdwijnt. Waarom is er geen procedure opgenomen die ouders in staat stelt een melding te laten verwijderen? Is het nu ter inschatting aan de meldingsbevoegde of een melding wordt verwijderd? De ouder en het kind zijn volledig afhankelijk; zie ook de brief van het CPB over de regeling.

De minister verwijst naar de Wet bescherming persoonsgegevens voor het verwijderen van gegevens, maar volgens de wet hoeft een jongere pas bij een match op de hoogte te worden gesteld. Bovendien kunnen hulpverleners ook verschoond worden van zo'n informatieplicht. In de berekening van de tijd die het hulpverleners gaat kosten om te melden rekent de minister een minuut per melding. Daarin is absoluut geen tijd opgenomen voor de afwikkeling, het contact met andere hulpverleners bij een match en het informeren van de jeugdige en zijn of haar ouders. Doe die berekening dus nog maar eens over. Het betekent dat iemand pas in beroep kan gaan tegen een onterechte melding, als het kalf al verdronken is. Worden ouders onder de Wet bescherming persoonsgegevens wel geïnformeerd over meldingen? Hoe kunnen zij in beroep gaan? Ik overweeg op dit punt moties in te dienen.

In antwoord op onze vragen over toegang voor ouders tot de verwijsindex meldt de minister dat ouders geen toegang hebben tot het systeem; zie pagina 4 van de nota naar aanleiding van het verslag. Volgens hem hebben ouders weinig aan zo'n inzagemogelijkheid. Dan breekt toch echt mijn klomp. Vindt de minister niet dat ouders het moeten weten, als er een melding over hun kinderen wordt gemaakt: niet alleen als er een match ontstaat, maar juist al bij de eerste de beste melding? Hebben ouders geen recht te weten wie zich met de opvoeding van hun kind bemoeit? Hebben ouders geen recht te weten wie zich met hun gezinssituatie bemoeit? Welke rol ziet de minister dan voor ouders weggelegd bij de begeleiding van hun kinderen? Stelt het ouders juist niet in staat verantwoordelijkheid te nemen, als zij op de hoogte zijn van een melding? Ziet de minister hierbij geen verschil tussen meerderjarige en minderjarige kinderen?

Ik vraag mij af in hoeverre het historisch archief wordt gebruikt voor het genereren van een match. Krijgt de meldingsbevoegde ook een match als een eerste melding ondertussen naar het historisch archief is verplaatst? Er zijn zeer kritische vragen gesteld door de Raad van State en het CPB over de bewaartermijn van zeven jaar. Betekent dit dat oude gegevens opnieuw actief worden? Wat gebeurt er allemaal nadat er een match is ontstaan? Hoe gaat de index daadwerkelijk een bijdrage leveren?

Wij zijn geen voorstander van etnische registratie. Het gaat om het individuele kind en de risico's die het loopt. Kinderen als groep registreren is stigmatiserend en nergens is aangegeven dat het effectief is. Sterker nog, een bijkomend argument is simpelweg: als je niet kijkt naar het kind als individu met de bijbehorende problemen, ga je misschien juist aan het probleem voorbij. Dat moeten wij al helemaal niet willen. Ik begrijp al helemaal niet dat de liberale VVD-fractie een groepsregistratie wil. Ook allochtonen zijn individuen met eigen karaktertrekken. Het is misschien raar, maar het is echt waar.

De vergadering wordt van 13.27 uur tot 14.10 uur geschorst.

De voorzitter: Heijnen

De voorzitter:

Het woord is aan de minister voor Jeugd en Gezin.

MinisterRouvoet

Voorzitter. Allereerst spreek ik mijn oprechte dank uit aan de Kamer dat wij dit wetsvoorstel nu met elkaar kunnen behandelen. Gehoord de Kamer meen ik dat wij het erover eens zijn dat dit een belangrijk instrument is. Ook door het veld is aangegeven dat men daarmee aan de slag wil. Daarom is het goed dat wij dit nog voor het zomerreces met elkaar kunnen bespreken. Het zou ook goed zijn als wij het konden afronden. Ik hoop dat mijn antwoord ertoe leidt dat wij in de loop van de week tot afronding van dit ook voor mij belangrijke wetsvoorstel komen.

Menigeen heeft onderstreept hoe belangrijk het instrument als zodanig is, met name gelet op de centrale doelstelling: het faciliteren van een goede samenwerking tussen hulpverleners. Ik deel mijn beantwoording in vier blokken in. Het eerste blok betreft doelstelling, risico's, de meldcriteria en het bereik van het instrument, waarbij onder andere het punt van de gezinsfunctionaliteit wordt meegenomen. Het tweede blok betreft de Antillianenaanpak en de registratie op etniciteit, waarover veel vragen zijn gesteld. Het derde blok betreft alles wat samenhangt met de termijnen: het historisch archief, inzagerechten van ouders en kinderen en het informeren. Dan heb ik ten vierde nog een blokje varia, waarbij punten als convenanten, de gemeenten, de rol van de regievoerder en dergelijke aan de orde komen. Ik hoop dat iedereen het vertrouwen heeft dat alle vragen aan de orde komen.

In de eerste plaats wil ik een heleboel woordvoerders bijvallen die een typering hebben gegeven van dit instrument. Wat voor instrument is het? Welke ambities en pretenties moet je ermee hebben? Wat is een realistische benadering? Verschillende woordvoerders hebben uitvoerig besproken dat het gerelateerd moet zijn aan het doel van de verwijsindex, zoals ook is vermeld in artikel 2d. Ik begin met vast te stellen dat het mij buitengewoon verheugt dat de verwijsindex risico's jeugdigen, bedoeld om hulpverlenende instanties die zich met jongeren bezig houden te faciliteren, door alle woordvoerders is onderstreept. Ik denk dat het debat vandaag vooral zal gaan over de vraag of wat wij nu hebben opgeschreven daadwerkelijk regelt wat wij met elkaar willen regelen, namelijk het faciliteren van de hulpverlening aan jeugdigen. Daarbij wordt gekeken naar de mate waarin wij dat willen, de precisie, de focus of juist naar de breedte. Wij realiseren ons dat het instrument niet op zichzelf staat, maar dat het wordt ingezet in samenhang met andere processen in de sfeer van professionalisering binnen sectoren. Het is belangrijk dat wij het in dit debat eens zijn over het uiteindelijke doel van de verwijsindex. Bereiken wij dat doel met wat er in de wet staat? Daar zal ik uitvoerig op ingaan.

Ik vind het ook van belang om te onderstrepen dat de verwijsindex puur een hulpmiddel is dat niet komt in de plaats van de professionaliteit van hulpverleners die zich met jeugdigen bezighouden. Ik zeg dit wellicht ten overvloede, maar ik zeg het toch nog maar een keer aan het begin van het debat. Een aantal uitspraken van Kamerleden zou kunnen doen vermoeden dat het goed is om het nogmaals te onderstrepen. De verwijsindex is geen dossier. Het is geen registratiesysteem. Het is geen instrument in het kader van de specifieke taak van gemeente of politie voor openbare orde en veiligheid. Het is een instrument om hulpverleners met elkaar in contact te brengen. Het is een risicosignaleringsinstrument. Ik denk dat het van belang is om dat voor ogen te blijven houden. Dat relativeert namelijk veel van de vragen. Uiteraard ga ik uitvoerig in op de vraag wat er gebeurt als je erin komt.

Het is van belang om voor ogen te blijven houden dat het een systeem is. De heer Dibi en anderen zeiden dat ook. Vervolgens moet er natuurlijk wel iets gebeuren. Het systeem werkt pas als er ook iets gebeurt na het signalement dat er een match is en dat er meer professionals betrokken zijn bij de jeugdige. Een aantal bepalingen van het wetsvoorstel heeft daarop betrekking. Wij willen ervoor zorgen dat er contact wordt opgenomen en dat de hulpverlening beter wordt afgestemd. Dat wilden wij immers bereiken. Als hulpverleners met elkaar spreken over de hulpverlening aan een jongere die zij onder hun hoede hebben, wordt er natuurlijk ook gesproken over wat er met die jongere aan de hand is. Dan wordt er informatie uitgewisseld.

De heer Dibi heeft gevraagd of het gesprek beperkt moet blijven tot die informatie. Ik zou zeggen: nee, vanzelfsprekend niet. Laat ik dat misverstand meteen ophelderen. Dan hebben professionals alle ruimte om te praten over de beste aanpak van de jongeren en over de relevante gegevens die moeten worden uitgewisseld om tot goede hulpverlening te komen. Vooruitlopend op de discussie zeg ik alvast dat de afkomst een rol kan spelen, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs. Het is informatie die onder het regime van de normale professionele normen van de verschillende beroepsgroepen uitgewisseld kan worden tussen de hulpverleners.

Ik ben het eens met degenen die hebben benadrukt dat wij niet de pretentie moeten hebben dat dit instrument de professionaliteit van de hulpverleners kan overnemen of vervangen. Ik ben het ook eens met degenen die hebben gezegd dat uiteindelijk de ouders verantwoordelijk zijn voor een goede verzorging van hun kinderen en de toegang tot professionals, zeker bij jongere kinderen. Ook dat is waar. Het instrument neemt de rol van de ouders niet over en vervangt ook niet de professionaliteit van de hulpverleners. Het is geen wondermiddel. Er is geen 100%-garantie. Het is een onmisbaar instrument voor de hulpverleners, maar wij hebben niet de pretentie dat dit een sluitend systeem is.

Het is goed om te benadrukken dat bij de totstandkoming van de verwijsindex uitvoerige consultatie met het veld heeft plaatsgevonden. Dat heeft geresulteerd in de teksten die er nu liggen. Uiteraard ontneemt dit de Kamer en mij niet het recht om als wetgever te kijken of de formuleringen goed zijn. Voor degenen die zich afvroegen of de hulpverlening uiteindelijk met dit instrument uit de voeten kan, is het niet onbelangrijk om in gedachten te houden dat een uitvoerige consultatie met het veld heeft plaatsgevonden, tot en met de meldcriteria aan toe. Daar kom ik nog op terug.

Daarmee heb ik ook wel aangegeven dat het iets meer is dan alleen een technisch hulpmiddel. Als het goed werkt, doet het ook iets aan de cultuur binnen de hulpverlening. Dat merk je in de proeftuin. Door de mogelijkheid om in de verwijsindex te melden, kunnen mensen in contact komen met hulpverleners met wie ze eerder niet zo gemakkelijk contact kregen, bijvoorbeeld als het bovengemeentelijk is. De mobiliteit van jongeren is toegenomen. Ze wonen in de ene gemeente, gaan in de andere gemeente naar school en recreëren in een derde gemeente. Wij hebben er eerder over gesproken. Daardoor wordt het bewustzijn geactiveerd dat het van belang is om te melden. Dan kun je te weten komen wat zich buiten jouw directe gezichtskring afspeelt. Een aantal hulpverleners zul je regelmatig tegenkomen, maar een aantal andere niet, zeker niet bovenlokaal. Het verandert dus ook iets aan de cultuur en de manier van werken binnen en tussen instanties. Er is een bewustwording van het belang van signalering en vroegsignalering en de noodzaak tot informatie-uitwisseling en samenwerking. Daarom ben ik zo blij met het enthousiasme over dit instrument en het verwachtingspatroon binnen de sector.

In het kader van dit wetsvoorstel en met name het implementatietraject dat samen met de VNG en het veld is opgestart, wordt ook veel aandacht besteed aan het praktisch handen en voeten geven aan dat instrument. Een van de middelen is de handreiking meldcriteria. Ik zal straks in samenhang de opbouw van de doelstelling, de risico's van artikel 2j en de meldcriteria aangeven. Ik meld nu alvast dat met die handreiking meldcriteria het wettelijk kader voor het melden per beroepsgroep nader wordt ingekleurd en dat daarnaast nog de privacywegwijzer komt die professionals een handvat biedt bij het uitwisselen van informatie met andere professionals nadat er een match is ontstaan. Er bestaat inderdaad veel onduidelijkheid en onzekerheid over wanneer je nu precies moet melden en of het wel zo verstandig is om te melden. Met deze twee instrumenten die in nauw overleg met het veld tot stand zijn gekomen kan worden tegemoet gekomen aan de behoefte aan meer duidelijkheid bij professionals.

De keuze voor dit technisch instrument dat een risicosignaleringsinstrument is impliceert dat er gegevensuitwisseling en gegevensverwerking plaatsvindt in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens, ook als het alleen maar om die dat-informatie gaat. Daar sloeg de passage op waarover de heer Dibi een vraag stelde en waar het ging over strafrechtelijke gegevens en de gezondheid van kinderen. Die formulering is ook in de stukken opgenomen, omdat als iemand uit de sfeer van gezondheid of politie en justitie een dat-melding doet aan de verwijsindex, dat gebeurt vanuit hun professionaliteit waarin zij met dit type gegevens bezig zijn. Dat beschouwt de Wbp dan als de verwerking van persoonsgegevens, ook al gaat het alleen om het bsn. Ter geruststelling van de heer Dibi: dit neemt niet weg dat er niet anders in de verwijsindex wordt gemeld dan de gegevens die hij terecht opsomde; het bsn van de betrokkene, de identificerende gegevens van de hulpverlener en de datum en niets anders dan dat. Iets anders kan ook niet, want de verwijsindex biedt daar gewoon geen ruimte voor. Er kan technisch dan ook geen andere informatie in worden opgenomen dan alleen deze gegevens.

Omdat er sprake is van verwerking van persoonsgegevens is conform de Wbp vereist dat de gronden waarop die verwerking kan plaatsvinden in de wet worden vastgelegd. Dat is de ratio van artikel 2j waarin de risico's limitatief worden geformuleerd. Als een van die risico's zich voordoet, is er daarmee een wettelijke grondslag tot het verwerken van de dat-gegevens. Dat is dus nodig conform de Wbp. Dan is er discussie mogelijk of die opsomming in 2j wel goed is of dat een iets andere formulering zou moeten worden genomen, maar ik probeer het discussieveld wat af te kaderen. Die opsomming als zodanig is nodig om überhaupt de VIR te laten werken als risicosignaleringsinstrument. Met elkaar moeten wij bezien of dat de gronden zijn waarop professionals zouden moeten kunnen melden. Het is dan wel van belang dat wij eerst overwogen hebben om een half open norm op te nemen, een aantal gronden als mogelijkheden met een soort restbepaling. Daar is de Raad van State vrij scherp over geweest in zijn advies en dat is voor mij reden geweest om die half open norm te vervangen door een limitatieve lijst. In het voorstel dat thans voorligt, is er dus geen sprake meer van half open normen, maar is er een limitatieve lijst van risico's op basis waarvan melding in de VIR zou kunnen plaatsvinden, afhankelijk van het oordeel van de hulpverlener. Daaronder, als uitwerking, operationalisering, hangt die handreiking opgesteld in overleg met het veld van mogelijke meldcriteria. Het is een handreiking en meer niet. Iedere hulpverlener die een melding aan de verwijsindex overweegt moet voor zichzelf bepalen of een van de risico's genoemd in artikel 2j zich voordoet. Daar heeft hij een aantal criteria op basis waarvan hij de conclusie trekt dat in een bepaald geval dat of dat risico zich voordoet, zodat het verstandig is om te melden. Of er nu wel of geen handreiking ligt, de professional zal toch enig houvast moeten vinden om tot het redelijke vermoeden te komen dat een van de risico's van 2j zich voordoet. Als handreiking, als operationalisering, maar niet als protocol dat nageleefd moet worden, dient dan die handreiking meldcriteria. Er zijn enkele voorbeelden gegeven, zoals de Vogelaarwijk. Die kan inderdaad aan een van de meldcriteria voldoen, maar dat wil nog niet zeggen dat je op grond van het feit dat er bijvoorbeeld een krappe behuizing is je ook moet melden. Hooguit kan het de hulpverlener houvast bieden bij het afwegen en de conclusie dat die weging bij hem op haar tot het redelijk vermoeden brengt dat een van de risico's van artikel 2j zich voordoet. Zo niet, dan zal hij dus niet melden. Dat is het belang van het feit dat hier sprake is van een kan-bepaling. Daar begint artikel 2j mee. Als je op basis van je ervaring, en de criteria kunnen daarbij als hulpmiddel worden gebruikt, een redelijk vermoeden hebt dat zich bij dit kind een risico van 2j. voordoet en dat er reden is om te melden, kan er worden gemeld. Niemand is echter verplicht om te melden als hij iets tegen komt dat in de meldcriteria staat.

Dit geldt ook voor organisaties zoals MEE die op basis van de criteria en risico's tot de conclusie komen dat al hun cliënten zouden moeten worden gemeld. Toen het woord "moeten" viel, kon ik het niet nalaten om even aan te slaan. Mijn haakje zit in het woord "moeten"; er moet niet gemeld worden. Er is ook een professionele afweging of er sprake is van een redelijk vermoeden. Als dit niet het geval is, hoeft er dus ook niet te worden gemeld.

Dan over het samenspel tussen de doelstellingen in artikel 2d waarin staat waartoe de risico's zouden kunnen lijden en waarvoor de VIR is bedoeld. Ik doel dan op de risico's zoals ze limitatief zijn opgesomd in 2j en de meldcriteria die houvast kunnen bieden om te bepalen of zo'n risico zich daadwerkelijk voordoet. Hier staat het woord "daadwerkelijk" waar de heer Dijsselbloem terecht de nadruk oplegde. Als zo'n risico zich in een bepaald geval niet daadwerkelijk voordoet, is er voor de betrokken hulpverlener geen redelijk vermoeden. Je mag aannemen dat hij dan niet tot melden zal overgaan. Waarom zou hij melden als hij geen behoefte voelt om op basis van zijn redelijk vermoeden contact op te nemen met andere potentiële hulpverleners?

In het kader van de samenhang tussen de risico's en meldcriteria is de metafoor van het brandend huis die mevrouw Koşer Kaya gebruikte wel degelijk illustratief. Hij kan behulpzaam zijn, los van de tekortkomingen die altijd aan metaforen kleven, en ons verder helpen. Zij heeft gelijk als zij zegt dat als er een huis brandt, niet de hele straat wordt natgehouden. Wij willen zicht krijgen op die huizen die een redelijk risico lopen om in de brand te vliegen. Dan kan er worden gezegd: het zou toch raar zijn als alle huizen in die straat daarvoor in aanmerking komen. Wij willen echter alle huizen in die straat die dat risico lopen, in beeld krijgen om ervoor te zorgen dat er effectief kan worden opgetreden als die risico's zich manifesteren. In antwoord op de vraag of dit systeem ziet op alle jeugdigen, zeg ik dat niemand van ons wil dat alle jeugdigen in de verwijsindex komen. Geen hulpverlener is erop gericht om alle jeugdigen in de verwijsindex op te nemen, maar wel om daarin alle jeugdigen op te nemen die een of meer van de risico's lopen die in deze wet zijn verwoord. Wij willen de hulpverlening die al gaande is beter kunnen afstemmen, want de melding wordt gedaan door hulpverleners over de jongeren die zij in behandeling hebben. Het gaat dus om alle jeugdigen die een van de risico's lopen die in dit wetsvoorstel worden genoemd. Ik herhaal dat er discussie mogelijk is over die opsomming; misschien is hij te beperkt of juist te uitgebreid. Dit is echter de gedachte achter de limitatieve lijst en de samenhang met de meldcriteria.

De heer Dijsselbloem, mevrouw Koşer Kaya en mevrouw Dezentjé hebben gesproken over het risicosignaleringssysteem. Wij zijn het erover eens dat niet alle kinderen zonder meer in de verwijsindex moeten worden opgenomen. Ik maak nog wel een opmerking over de term risicojongeren en risico's voor jeugdigen. Er is bij nader inzien bewust besloten om niet te kiezen voor risicojongeren, maar voor risico's voor jeugdigen. Wij hebben ons gericht op de risico's voor jeugdigen die invloed kunnen hebben op hun ontwikkeling, dus niet op alle risico's. De risico's die hen belemmeren in hun ontwikkeling, worden op deze manier in beeld gebracht opdat de hulpverlening daarop kan worden afgestemd. Het bezwaar tegen de term risicojongeren is dat die over het algemeen voor andere groepen wordt gebruikt zoals hangjongeren of overlast gevende jongeren. Dit wetsvoorstel beoogt dat er zicht ontstaat op risico's die de gezonde ontwikkeling van kinderen belemmeren. Voor het zicht op risicojongeren zijn er instrumenten in de sfeer van openbare orde en veiligheid en wordt een doelgroepenbeleid gevoerd, maar daar is de verwijsindex niet voor bedoeld. Je kunt uit de verwijsindex geen gegevens halen in die zin dat er een uitdraai wordt gemaakt van iedereen die voldoet aan kenmerk A of B. De verwijsindex leent zich niet voor een doelgroepenbeleid, ongeacht het type doelgroep, maar richt zich alleen op het signaleren van meerdere risico's betreffende een jeugdige, een kind dat in de zorg is bij verschillende mensen.

Ik denk dat ik hiermee een belangrijk blok heb afgerond, dat van risico's en de criteria.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Voorzitter. De minister zegt dat niet alle jeugdigen een verwijsindex krijgen en dat die daarvoor niet is bedoeld. Ik ben blij dat te horen, maar probeer dit wel naar de praktijk te vertalen. Eerst de materiële omstandigheden: een jeugdige woont in een extreem krappe woning, krijgt onvoldoende materiële verzorging, het gezin van de jeugdige is afhankelijk van een uitkering en woont in een buurt waar de zorg ontoereikend is. Van deze vier omstandigheden samen zou best eens sprake kunnen zijn. Dan zou best ergens een vlag omhoog kunnen gaan en zou desbetreffende jeugdige in een verwijsindex terechtkomen. Ik vind dat een kwalijke ontwikkeling.

Verder zei de minister dat niet alles hoeft te worden gemeld, dat dit aan de professional is. Doet dat geen afbreuk aan de verwijsindex? Dan is het immers helemaal onduidelijk welke jongere om welke redenen in de index is terug te vinden.

MinisterRouvoet

Ik kan dit ophelderen. Stel dat mevrouw Koşer Kaya zelf die hulpverlener is en iemand tegenkomt die voldoet aan een, twee of drie van die criteria. Daarmee kan zij al een grote groep jeugdigen te pakken hebben die in de verwijsindex komt, maar alleen als hulpverlener Koşer Kaya ziet dat die omstandigheden, samen met andere omstandigheden, haar tot het redelijke vermoeden brengen dat het kind als gevolg daarvan risico's loopt op een belemmerde ontwikkeling naar volwassenheid. Als zij dat niet zo inschat, zal zij niet melden. Als zij dat wel zo inschat, is het zaak dat zij meldt. Haar eigen professionaliteit stelt haar in staat om zo contact te krijgen met andere hulpverleners die zij mogelijk niet kende, en die op basis van hun eigen professionaliteit over hetzelfde kind eenzelfde conclusie trekken. Met haar tweede opmerking zou mevrouw Koşer Kaya gelijk hebben als de criteria harde criteria waren: dan zou een hulpverlener gehouden zijn om op basis van één enkel feit te melden, bijvoorbeeld omdat iemand in een krappe behuizing woont. Op die wijze zou half Nederland in de verwijsindex komen, maar daarvoor is die niet bedoeld. Vandaar ook dat die kan-bepaling essentieel is; anders zouden wij afbreuk doen aan de professionaliteit van de hulpverleners en zouden wij hier bepalen wanneer een hulpverlener wel of niet zou moeten melden. Ik wil niet af van de professionaliteit van de hulpverleners; die moeten bepalen of de omstandigheden die zij aantreffen, hen brengen tot een redelijk vermoeden.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Stel dat de professional denkt: ik hoef niet, ik kan. Hij of zij vertrouwt op de eigen professionaliteit en beslist om niet te melden. Als er dan iets verkeerd gaat, kan een klacht worden ingediend, met als gevolg dat die professional daarna juist weer alles zal gaan melden. Die mogelijkheid zit er ook in.

MinisterRouvoet

Dat laatste zie ik niet. Mevrouw Koşer Kaya zou gelijk hebben als de overheid er belang bij had dat bepaalde typen risico's of jongeren allemaal in één bak terechtkwamen. Welnu, dat is niet in ons belang. Haar betoog kwam neer op de vraag of de overheid steeds meer informatie over steeds meer jongeren wil hebben. Mijn antwoord is een driewerf "neen". Als wij het doel van een verwijsindex voor ogen houden, namelijk het ondersteunen van de professionals, moeten wij die ook als een ondersteuning van professionaliteit blijven beschouwen en professionals niet gaan voorschrijven wat zij moeten doen, maar hun handreikingen bieden om het werk beter te kunnen doen. Dat houdt het instrument dus in. Vanwege de verwerking van persoonsgegevens vereist dit een wettelijke basis. Maar los daarvan, in een situatie zonder verwijsindex, los van de proeftuin, hebben professionals ook al gezocht naar mogelijkheden van samenwerking. Alleen gebeurde dit niet overal en altijd en ook niet bovenlokaal; daarom hebben we die verwijsindex nodig. De noodzaak om een wettelijke grondslag te geven aan de risico's die voor hen kaderend zijn voor het al dan niet melden, hangt samen met de Wet bescherming persoonsgegevens.

De heerDibi(GroenLinks)

Het is absoluut niet de intentie van de minister om alle Nederlandse jongeren in zo'n verwijsindex op te sluiten. Professionals zullen eerder terughoudend zijn dan ruimhartig in het onderbrengen van jongeren in de verwijsindex. Er is ook een andere kant. Professionals worden in toenemende mate bang om persoonlijk aansprakelijk gesteld te worden als er iets mis gaat. Dat kan ertoe leiden dat professionals het zekere voor het onzekere nemen en het kind registreren. Ook al is het niet de intentie van de minister, de wet maakt dit wel mogelijk. Ik stel voor om de wet daarin te beperken.

Mijn tweede vraag is heel kort: wat is de kern van deze wetswijziging? Is het een instrument voor betere samenwerking tussen hulpverleners of wil de minister het gebruiken als databank om eerder in te kunnen grijpen?

MinisterRouvoet

Het antwoord op de laatste vraag is klip-en-klaar: het is een signaleringsinstrument. Het is geen databank, want je kunt er geen data in kwijt anders dan het bsn. Het is geen databank om eerder ingrijpen mogelijk te maken, maar een instrument om hulpverleners beter te laten samenwerken en om verschillende vormen van hulpverlening beter op elkaar te laten afstemmen.

Nu al heeft elke hulpverlener de verantwoordelijkheid om in te grijpen, om een behandeling te starten, te zoeken naar stevige methodes of contact te zoeken met andere hulpverleners. Hij is verantwoordelijk voor de manier waarop hij zijn beroep uitoefent. De introductie van de verwijsindex verandert dat niet. Ook nu belt een hulpverlener de huisarts op wanneer hij vermoedt dat er iets niet goed gaat. Dat gebeurt nu ook. De verwijsindex structureert en faciliteert dat. Het breidt de mogelijkheden uit om ook over de gemeentegrenzen heen contact op te nemen. Het principe van professionaliteit, inclusief afstemming met andere hulpverleners, verandert er niet door. Dat geldt ook voor de persoonlijke aansprakelijkheid. De verwijsindex is een technisch middel. Het registreert niet, maar meldt. Hierdoor ontstaat er een signaal. De wet treft wel een voorziening dat ouders daarvan op de hoogte worden gebracht. Vandaar die informatieplicht waar ik later op terugkom.

De heerDibi(GroenLinks)

Er is een toenemende zorgbehoefte onder de jongeren. Er wordt gezegd dat dit deels onterecht is en dat professionals sneller ingrijpen. Kijk bijvoorbeeld naar de ondertoezichtstellingen. Dat kan zich ook vertalen naar de verwijsindex. Het probleem met deze wetswijziging is dat de minister een heel ruime interpretatie vrijlaat om op basis van allerlei risicofactoren toch een signalement in de verwijsindex op te nemen. Ik vraag de minister om daarin kritisch te zijn. Hij zegt open te staan om te bezien wat er wellicht kan veranderen in 2j. Staat hij daar echt open voor of wil hij het zo laten?

MinisterRouvoet

Dit debat is er ook voor om te kijken of wat wij willen bereiken met de huidige teksten wordt gediend. Deze tekst is niet zomaar tot stand gekomen. Ik ben vrij stevig geweest in mijn argumentatie in de memorie van toelichting dat wij hiermee een limitatieve lijst hebben opgenomen. Die opsomming kan met betrokkenheid van de hulpverleners een adequate invulling geven aan welke risico's kunnen leiden tot een melding en welke niet. Dat heeft iets te maken met het afstappen van de halfopen norm. Dat is een enorme stap naar een beperking. In die zin sta ik daarvoor open. Ik heb het niet voor niets naar de Kamer gestuurd. Er is een zorgvuldig traject aan voorafgegaan. Wanneer iemand van mening is dat tienermoederschap geen relevant risico is waarop je zou kunnen melden en een hulpverlening zou kunnen afstemmen, is daarover discussie mogelijk. Wij delen de intentie dat het om relevante hulpverleningsvragen gaat. Er zijn geen andere beweegredenen waarom ik de risico's die hier staan opgesomd heb opgenomen, anders dan dat het in mijn ogen relevante risico's zijn voor de ontwikkeling van het kind. Hulpverleners moeten op die grond signaleren om te kijken of nog meer hulpverleners zich met het kind bezighouden.

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Ik bedoel met harde meldcriteria niet de meldplicht van de hulpverleners maar de criteria om te melden. Ik wil verder graag weten met welke veldpartijen u hebt overlegd over de handreiking. Ik vraag dat, omdat het veld er volgens u zelf mee is gekomen. Ik weet niet met wie u spreekt, maar de hulpverleners met wie ik heb gesproken, vinden het krankzinnig. Ze gebruiken het ook niet, want het zou bijvoorbeeld voor Charlois betekenen dat alle 25.000 kinderen die daar wonen, op de verwijsindex gezet zouden kunnen worden.

MinisterRouvoet

Over Charlois kom ik apart te spreken.

De voorzitter:

Maar wat is nu uw vraag?

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Ik wil weten met welke veldpartijen is gesproken. In 2j staan de meldcriteria. Waarom verwijzen wij daar niet naar en schaffen wij de handreiking af?

MinisterRouvoet

In 2j staan niet de meldcriteria, maar de risico's op grond waarvan de verwerking van persoonsgegevens mogelijk is. Dat is cruciaal, want hiervoor moet een wettelijke grond bestaan.

Mevrouw Dezentjé vraagt naar de organisaties die hierbij betrokken waren. Ik zal ze niet alle vijftig opsommen, maar ze staan achterop de brochure met de meldcriteria. Deze uitgebreide lijst maakt mij echter wel nieuwsgierig naar de hulpverleners en de instanties die het krankzinnig vinden. Ik houd mij aanbevolen voor die informatie. Ik kan u zeggen dat organisaties als de MOgroep en MEE Nederland betrokken zijn geweest bij het bepalen van de meldcriteria.

Er is een grote lijst met potentiële meldcriteria aan deze organisaties voorgelegd. Vervolgens zijn zij gaan schrappen, opdat er alleen maar criteria in zouden komen te staan die relevant zijn voor het bepalen van een van de risico's uit de wet. Vervolgens is de lijst nog een keer doorgelopen. De lijst die nu voorligt, is een lijst waarmee alle betrokken organisaties uit de voeten zeggen te kunnen. Het is overigens een handreiking en geen enkele hulpverlener is dan ook op grond hiervan verplicht te melden in de verwijsindex. Andere organisaties dan MEE Nederland en de MOgroep die hierbij betrokken zijn, zijn de GGD Nederland, Halt Nederland, Ingrado en de Kinderopvang enzovoort; ze staan alle vijftig achterop de brochure over de meldcriteria.

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Onlangs heb ik een aangrijpend gesprek gehad met twee slachtoffers van een inbraak in een wijk in Amsterdam. Die wijk wordt geterroriseerd door een groepje van dertig tot veertig relmarokkanen. Deze jongens zijn met naam en toenaam bij de politie bekend. De politie doet echter niets, omdat het te ingewikkeld is om bij de families van deze jongeren binnen te komen. Wat betekent de verwijsindex voor deze slachtoffers?

MinisterRouvoet

Daarvoor is dit instrument niet bedoeld. Daarover moet ik glashelder zijn.

Mevrouw Dezentjé sprak in haar bijdrage over harde criteria en als eerste criterium noemde zij het verdachte zijn bij de politie. In haar interpretatie gaat het om risicojongeren die dreigen te ontsporen. Ik hoop haar geen onrecht te doen, maar daarmee redeneert zij volgens mij vanuit de openbare orde en veiligheid. Haar voorbeeld hoort thuis bij justitie en politie. Daarvoor hebben zij doelgroep- en wijkaanpakken ontwikkeld, al dan niet met behulp van ProKid.

De verwijsindex is echter bedoeld om hulpverleners bij elkaar te brengen. Een signaal van de politie dat het met bepaalde jongeren niet goed gaat, kan daarbij dienstbaar zijn, maar het betekent niet dat je met behulp van de verwijsindex een overzicht kan uitdraaien van de jongeren die in een bepaalde wijk overlast veroorzaken.

De voorzitter:

Mevrouw Dezentjé, ik zie dat u nogmaals wilt interrumperen, maar dit debat moet volgens mij echt met andere bewindspersonen worden gevoerd. De minister zegt dat het antwoord op uw vraag nee luidt: de verwijsindex heeft volgens hem dus niets van doen met de zaak die u voorlegt.

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Met uw welnemen, maar daar heeft het wel mee van doen. Ik ga ervan uit dat een verdachte in de verwijsindex moet worden opgenomen. Dat zal dus niet gebeuren, want die reljongeren in de door mij genoemde wijk komen nooit als een verdachte bij de politie terecht. En dat betekent weer dat de hulpverleners hun werk niet kunnen doen. Ik wil van de minister weten hoe de door mij gesignaleerde problemen worden aangepakt. De minister wil namelijk net zo goed als ik dat de verwijsindex gaat helpen om ontspoorde jongeren op de rails te krijgen.

De voorzitter:

Ik wijs er wel op dat u hiermee het debat verbreedt. Ik nodig de minister daarom uit om zich te beperken tot de verwijsindex.

MinisterRouvoet

Het raakt natuurlijk aan de verwijsindex. Als u de problemen in een wijk die door een groep Marokkaanse jongeren worden veroorzaak, wilt aanpakken, zal de verwijsindex u daarbij niet helpen. Wel kan een of meerdere van de jongeren in die groep een aantal problemen hebben, waardoor de politie het zinvol acht deze Marokkaanse jongere of andere jongeren te melden in een verwijsindex. Ik wijs in dit verband op artikel 2j onder j.: de jeugdige laat zich in met activiteiten die strafbaar zijn gesteld. Daarbij gaat het er niet om de groep aan te pakken, maar om de hulpverlening rondom die ene specifieke jongere. De verwijsindex is een specifiek, individueel, op de jongere gericht instrument en geen doelgroepinstrument.

De heerVan der Vlies(SGP)

Voorzitter. Ik kom toch nog even terug op de relatie tussen artikel 2j en de meldcriteria. Het is helder dat artikel 2j nodig is als titel om te kunnen doen wat in de aanvang van artikel 2j staat, waarin wordt gesproken over "zonder toestemming van" en "met doorbreking van". Over wat er verder nog in staat, komen wij nog te spreken. Maar wat zijn nu die meldcriteria? Zijn dat meldcriteria of overwegingen aan de hand waarvan een professional tot het inzicht komt te moeten of te zullen melden? Dat is geen woordenspel, maar een criterium vind ik iets anders dan een overweging. Dat moet helder worden. Het afvinken van een checklist hierbij is niet aan de orde, maar daarom vind ik de woorden "criterium" en "criteria" te suggestief en te suggererend. Moeten wij niet naar een andere duiding op dat punt om het helder te maken?

MinisterRouvoet

Ik begrijp de vraag van de heer Van der Vlies. Dit is een handreiking, opgesteld in samenspraak met het veld. Als wij dit niet zouden doen, verandert er niets aan de werkwijze. De mensen moeten houvast hebben om te kunnen zeggen dat zij een redelijk of ernstig vermoeden hebben dat de ontwikkeling van het kind wordt belemmerd. Dit gebruiken zij in de praktijk, en in samenspraak met de betreffende organisaties is het uitgeschreven, juist omdat zij houvast willen hebben bij het bepalen wanneer zij voor zichzelf kunnen spreken van een redelijk vermoeden. Dat is namelijk niet vast te leggen in de wet. Men kent de term "redelijk vermoeden" uit het Wetboek van Strafvordering. Ook hier is het aan de professional, puur bedoeld als handreiking van aspecten in het leven van een jongere die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van een redelijk vermoeden. Daartoe dient deze lijst. Het is dus geen kwestie van het afvinken van criteria. Dat laat onverlet dat ook deze criteria nog weer in het kader staan van de kan-bepaling van artikel 2j. Het is een handreiking; als wij deze niet zouden hebben, dan nog is het voor de professional van belang om de aspecten die men tegenkomt te betrekken voor meer houvast voor de eigen afweging in dit nieuwe instrument.

De heerVan der Vlies(SGP)

De minister spreekt consequent over "handreiking" en hij ontwijkt het woord "handleiding".

MinisterRouvoet

Zeker! Ik deed dat niet bewust, maar het was voor mij heel vanzelfsprekend. De heer Van der Vlies heeft volstrekt gelijk; het is geen handleiding die je afloopt waarna je de conclusie trekt wat je gaat doen. Het is een ondersteuning van de professionaliteit.

De heerDijsselbloem(PvdA)

De minister merkte terecht op dat dit wel een van de zwaarste punten in het debat is. Er moet een strakke opbouw zitten in het doel van de wet, de doelgroep, artikel 2j – de hoofdcriteria – en de handreiking. Om die volgorde gaat het. Ik proef bij velen aan deze zijde van de tafel dat die opbouw nog niet zo strak is dat het veld voldoende houvast heeft. Dat komt in alle adviezen terug. Ik vraag de minister om die reden in te gaan op de amendementen en de moties op dit punt, opdat de trits wordt aangescherpt. Nogmaals, daarbij gaat het om het doel van de wet, de definiëring van de doelgroep, artikel 2j en de handreiking.

MinisterRouvoet

In de opbouw heeft de heer Dijsselbloem het precies verwoord zoals ik het ook probeer te verwoorden: de doelstelling, artikel 2j en daaronder hangen als handvest, handreiking of hoe je het ook wilt noemen de meldcriteria. Ik heb ook aangegeven dat met of zonder uitgeschreven handreiking de werkers op die manier te werk zouden gaan om te kunnen bepalen of er sprake is van een risico. De vraag die nog open zou kunnen staan, is of de doelstelling adequaat geformuleerd is in de wet. Ik heb niet begrepen dat de heer Dijsselbloem van mening is dat er iets aan de handreiking moet worden toegevoegd of daarin iets moet worden geschrapt. Ik probeer oprecht zijn woorden te begrijpen. Wat voorligt, is een wetsvoorstel met een doelstelling en de risico's. Ik wil allereerst de vraag onder ogen zien of in artikel 2j risico's staan waarvan de Kamer vindt dat wij ze niet moeten opnemen. Ik heb daar geen concrete voorbeelden van gehoord, maar dat zou kunnen. Ik heb met mijn algemene verhaal tegemoet willen komen aan de vragen die daarover gesteld zijn met de aankondiging dat die zouden kunnen resulteren in amendementen. Ik ben ingegaan op het voorgenomen amendement rondom risicojongeren omdat ik denk dat dat het systeem van het formuleren van risico's op grond waarvan gegevens verwerkt mogen worden, zou doorbreken. Dat zou dus niet de route van het wetsvoorstel ondersteunen. De heer Dijsselbloem heeft daarnaast een voorgenomen amendement aangekondigd waarmee hij beoogt, de doelstelling te herformuleren met het woord "daadwerkelijk". Ik meen daarop ingegaan te zijn omdat ik heb aangegeven dat dat de praktijk is. Het staat er niet, maar het staat er eigenlijk ook weer wel. In artikel 2j staat dat de meldingsbevoegde zonder toestemming een jeugdige "kan" melden aan de verwijsindex indien hij een redelijk vermoeden heeft dat de jeugdige door een of meer van de genoemde risico's in zijn ontwikkeling naar volwassenheid wordt belemmerd. Ik weet niet of de heer Dijsselbloem bedoelt dat het zich daadwerkelijk moet hebben voorgedaan, maar dan zijn wij volgens mij te laat.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Het woord "daadwerkelijk" is inderdaad belangrijk omdat het niet moet gaan om een theoretisch of denkbaar risico, maar om een risico dat zich daadwerkelijk aandient. Het lijkt mij essentieel om dat nader toe te spitsen. Andere collega's hebben het ook al gezegd. Onder de handreiking vallen te veel jeugdigen terwijl het gaat om jongeren die een concreet risico lopen. Zij moeten daadwerkelijk een bedreiging zijn, bijvoorbeeld een bedreiging van de veiligheid. Ik heb daar andere woorden voor gebruikt. Ik wil de minister proberen te verleiden om met ons mee te denken om tot een preciezere formulering op dat punt te komen. Daaraan koppel ik de vraag waarom de minister de naam van zijn wet heeft veranderd. Het is zoveel duidelijker – los van het feit dat de naam al is ingeburgerd – om te spreken van een verwijsindex. Hulpverleners worden naar elkaar verwezen, gekoppeld aan een risicojongere. Het is geen verwijsindex van risico's. Er worden geen risico's doorverwezen. Het concentreert zich op de jongere, op het individu waarbij daadwerkelijk risico's aan de orde zijn, waar daadwerkelijk hulpverleners mee bezig zijn. Zij worden gekoppeld. Men kan zeggen: het is maar een naam. Het gaat echter om wat er met de wet wordt beoogd: risico's doorverwijzen of professionals met elkaar in contact brengen die met één jongere, een risicojongere, bezig zijn.

MinisterRouvoet

Ik begrijp uw vraag. Het woord "daadwerkelijk" staat voor mij in de tekst van 2j. Daar staat het gewoon: als het redelijk vermoeden bestaat dat een jongere wordt belemmerd. Het risico moet zich daadwerkelijk voordoen. Als u het woord "daadwerkelijk" wilt expliciteren, dan bestaan daar vanuit de wetsystematiek geen principiële bezwaren tegen. Voor mij staat het erin, maar ik heb er geen bezwaar tegen om het woord "daadwerkelijk" op te nemen, los van de term "goede ontwikkeling". Ik lees het conceptamendement zo, dat erin staat dat het woord "daadwerkelijk" geëxpliciteerd zou moeten worden. Daar bestaan geen principiële bezwaren tegen. Dat ligt voor mij anders bij het andere amendement, nummer 02. Daarop doelt u ook met uw tweede vraag over risicojongeren. In de memorie van toelichting is toegelicht waarom wij die verandering hebben doorgevoerd. De grond waarop de geheimhoudingsplicht van hulpverleners mag worden doorbroken en persoonsgegevens mogen worden verwerkt, zit niet in het feit dat wij een jongere als categorie risicojongere hebben bestempeld. Er is ook geen autoriteit die een jongere als risicojongere bestempelt. Het is wel een gangbare term in het spraakgebruik, maar de terminologie komt niet in de wet voor en is niet gedefinieerd. Het systeem wil dus niet dat iemand een jongere als risicojongere moet bestempelen voordat er reden kan zijn om persoonsgegevens volgens de systematiek van de Wet bescherming persoonsgegevens te mogen verwerken. Nee, dat moet op basis van concreet benoemde risico's. Het bezwaar van de Raad van State is dat het een half open systeem was. Daarom hebben wij er een gesloten systeem van gemaakt. Daarmee is het systeem ook echt gesloten. Dat zijn de risico's op grond waarvan je gegevens van een jongere mag verwerken, zij het alleen de "dat-informatie". Dat lossen we niet op door een niet-gedefinieerde en niet door iemand met gezag vastgestelde categorie risicojongeren als basis voor de doorbreking van de geheimhoudingsplicht in de wet op te nemen. Dat is de reden.

MevrouwSterk(CDA)

Voorzitter. Ik worstel zelf nog steeds met de vraag hoe ver we moeten gaan met het specificeren van de criteria, of hoe we die ook noemen, tegenover de ruimte die professionals daarvoor hebben. Ik blijf steeds in mijn hoofd horen dat bijvoorbeeld de stichting MEE, die bij uitstek te maken heeft met risicojongeren, stelt dat zij op basis van die criteria eigenlijk elke jongere wel kan aanmelden bij haar organisatie. Daarom vraag ik wanneer de kan-bepaling ingaat. Hoe leg ik het uit? Zij stellen zelf dat het voor hen heel lastig is om een professionele afweging te moeten gaan maken ten aanzien van de vraag welke jongeren zij wel en welke jongeren zij niet aanmelden. De handreiking biedt hun op dit moment onvoldoende handvat om op dat vlak een goede afweging te kunnen maken. Volgens mij vraagt de Kamer zich ook af of het handvat en de basis in artikel 2j nauwkeurig genoeg gedefinieerd zijn om de professional daar daadwerkelijk bij te helpen, terwijl het veld daar wel om vraagt, zo lees ik in de evaluatie van de proeftuin, die ik net nog even heb ingekeken.

MinisterRouvoet

Voorzitter. Een interessante vraag kan zijn op grond waarvan organisaties in hun huidige werkwijze behoefte hebben aan afstemming van hun hulpverlening. Wij zeggen dat de verwijsindex een instrument is waarmee hulpverleners contact met elkaar kunnen hebben. Als wij dat serieus nemen, helpt het organisaties om te zeggen dat door een melding in de verwijsindex dergelijk contact tot stand komt. Als zij en dus onder andere de organisatie MEE, die mevrouw Sterk heeft genoemd, nu in hun eigen professionaliteit zeggen dat zij die jongeren dankzij onze eigen professionaliteit door de bank genomen goed kunnen helpen, dan zal dat in de toekomst blijven gelden. Als een medewerker van de jeugdgezondheidszorg, van Bureau Jeugdzorg of van de gehandicaptenzorg van een probleem dat op zijn bordje ligt, zegt dat hij dat gewoon aan kan, hoeft hij niet te overleggen met anderen, maar zodra diegene denkt dat er meer aan de hand is, bijvoorbeeld in het gezin of met het kind, kan hij aan de hand van de criteria besluiten om een melding in de verwijsindex te maken. Hij moet de betrokkene dan wel melden dat hij dat gaat doen. Na zo'n melding kan blijken dat er nog twee, drie instanties vanuit hun professionaliteit met hetzelfde kind bezig zijn. Dan komt afstemming tot stand. Gezien de stelling van de organisatie MEE dat zij aan de hand van de criteria wel ieder kind kan aanmelden in de verwijsindex, wat zij niet zal doen, geldt ook in de huidige situatie dat zij in principe voor ieder kind afstemming met allerlei medewerkers van andere organisaties kunnen zoeken. Dat doen zij in de praktijk alleen niet. Daar is ook geen bezwaar tegen.

MevrouwSterk(CDA)

In vervolg daarop merk ik op dat in de evaluatie van de proeftuin werd gesuggereerd dat in bepaalde regio's elke jongere die bij Bureau Jeugdzorg stond ingeschreven, in principe werd vermeld in de verwijsindex. Dat kan ook gelden voor de Raad voor de Kinderbescherming. Is dat in de ogen van de minister wenselijk?

MinisterRouvoet

Wij hebben het straks over de Raad voor de Kinderbescherming, want daar heeft mevrouw Langkamp een concreet voorstel voor gedaan. Ik stel voor dat wij hier niet bepalen dat bepaalde organisaties al hun cliënten of mensen die bij hen komen, moeten melden. Wij bieden ze de mogelijkheid om ten behoeve van een betere, effectievere hulpverlening in contact te komen met andere hulpverleners. Als zij zelf op basis van hun eigen professionele afweging zeggen dat zij iets zelf kunnen afhandelen en dat hier niet meer aan de hand is, hoeven zij dus niet te melden. Dat geldt dus ook voor de Bureaus Jeugdzorg.

MevrouwSterk(CDA)

Ja, maar dat kan dus betekenen dat in de ene regio het Bureau Jeugdzorg wel alle kinderen meldt maar in een andere regio niet. Is dat wenselijk?

MinisterRouvoet

In de begeleidende informatie is er geen sprake van dat wij tegen de mensen zeggen dat zij iedereen moeten melden of dat zij dat ook standaard gaan doen. Ik vind het wel iets voor de communicatie over de werking van de wet om dat te blijven formuleren, want ik heb overal waar ik het afgelopen jaar in het kader van de proeftuin heb gesproken benadrukt dat als al die organisaties zouden doen wat u signaleert, dan de verwijsindex wel aan zijn succes ten onder dreigt te gaan. Dus in de praktijk moeten wij met elkaar blijven monitoren wat wel en niet wenselijk is. Het is niet wenselijk dat het consultatiebureau, Bureau Jeugdzorg of Bureau MEE alle mensen die langskomen gaat melden. Daar is geen enkel redelijk doel mee gediend. Dat zou ook van die organisaties vergen – dat is ook in hun eigen belang – dat zij aan iedereen die informatie vragen en dat zij bijhouden of die nog actueel is. Ik zou het hen sterk afraden. Dat zou de effectiviteit van het middel natuurlijk wel kwaad kunnen gaan doen. Dit vind ik dus wel iets voor de communicatie en voor het bewaken van de ontwikkeling in de praktijk.

Ik zeg wel tegen de Kamer dat waar wij er ons nu met het wetsvoorstel over moeten buigen of dat in de wetsystematiek als zodanig gegeven is, wij er bij het werk in de praktijk op toe moeten zien dat het niet op die manier gebeurt. Mijn stelling is dat de wettekst zodanig is dat het aan de professionaliteit van de mensen zelf is om te beoordelen of zij het melden. Vandaar de kan-bepaling.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij nu echt overgaan naar de gezinsfunctionaliteit. Er komt nog een tweede termijn. Alle deelnemers hebben nu geïnterrumpeerd.

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Dit is precies waar het om gaat. Ik zou de rest nog wel willen overslaan.

De voorzitter:

U krijgt de gelegenheid om nog één vraag te stellen.

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Als ik goed luister naar wat hier wordt gezegd, maakt de Kamer zich grote zorgen over de brede meldcriteria. Dat geldt zelfs ook voor de professionals en het staat in het rapport over de proeftuinen. Ik vind dat de minister er echt veel te luchtig overheen stapt en zegt dat hij vertrouwen heeft in de professionals en dat hij gewoon kijkt hoe het in de praktijk uitwerkt. Wij zitten hier om de wet te maken. Ik wil niet over een jaar tot de ontdekking komen, ook nog met een evaluatie jeugdzorg voor de boeg, dat dit niet werkt. Wij zitten er nu voor. Ik wil liever nu de focus meer toespitsen, en eventueel later uitbreiden, dat het omgekeerde gebeurt. Ik geloof dat dat een gevoel is dat door de Kamer wordt gedragen. Ik vind de minister op dit punt niet overtuigend dus ik vraag hem om nog een poging te doen mij te overtuigen, want dat is nog niet gelukt.

MinisterRouvoet

Wij worden heel precies. Wij stellen niet de handreiking vast met de meldcriteria. Dat is ontwikkeld door de sector als houvast voor de operationalisering. Wij bespreken vandaag de wet. Aan de hand van de proeftuin hebben wij nu juist de meldcriteria fors teruggeschroefd, samen met het veld omdat men zei dit niet allemaal nodig te hebben om tot een weging te kunnen komen of een van die risico's zich voordoet. Ik ga hier helemaal niet luchthartig mee om, integendeel. Ik wil dat wij elkaar goed begrijpen wat wij willen bereiken en wat niet en dat wij ook tot een tekst komen die daaraan tegemoetkomt.

Mijn concrete wedervraag zou zijn, kijkend jaar artikel 2j, of daarbij risico's zijn waarvan u zegt niet te denken dat wij daarmee iets hoeven in de verwijsindex, dat mensen niet de mogelijkheid zouden moeten hebben om een jongere die dat risico loopt niet via de verwijsindex te melden. Dat is de tekst van de wet die wij met elkaar vaststellen. Die meldcriteria hangen daaronder als voorbeelden, als facetten van het leven van een jeugdige die kunnen zijn voor de beoordeling of het risico zich voordoet.

Mijn stelling is dat wij de risico's die wij in het WJ hebben opgenomen – dat is ook de stelling van het veld, zoals uit consultaties is gebleken – nodig hebben om te voorkomen dat jeugdigen die een bepaald risico lopen helemaal buiten beeld zouden kunnen blijven omdat zij niet gemeld mogen worden in de verwijsindex. Dat zouden u en ik denk ik willen voorkomen.

De voorzitter:

Wij gaan nu naar het gezin toe. Ik heb het gevoel dat dit meer een conclusie was. In tweede termijn komt ongetwijfeld de waardering aan de orde voor het al dan niet overtuigd zijn.

MinisterRouvoet

Over gezinsfunctionaliteit is veel gesproken, ook omdat wij bij eerdere gelegenheden hebben gezegd, ook op aandrang van de Kamer, dat wij gaan onderzoeken of wij de gezinsfunctionaliteit daarin zouden kunnen verwerken. Dan bedoel ik – omdat de heer Dijsselbloem twee verschillende situaties onderscheidde – de gezinsfunctionaliteit, gegeven het feit dat een jongere of een kind in een gezin vaak niet de enige is waar wat mee aan de hand is en omdat de context van het gezin van belang is. Eigenlijk zou willen bereiken dat je als een kind dat met zijn bsn wordt aangemeld in de verwijsindex en dat nog niet zelf voorkomt, maar bijvoorbeeld al wel zijn broertje, zusje of meerderen uit het gezin, dan ook een match zou kunnen krijgen. Mag ik u zo goed samenvatten over de functionaliteit in strikte zin?

Op het andere punt van de heer Dijsselbloem heb ik vanmorgen een antwoord proberen te geven. Stel dat hulpverlener bezig is met kind A uit een gezin. Het zit hem niet helemaal lekker dat er met meer kinderen iets aan de hand is. Hij kan hiervan dan inderdaad zelf melding doen op basis van de gezinsproblematiek.

Ik snap de wens van de Kamer ten aanzien van gezinsfunctionaliteit. Wij hebben hierover al eerder gesproken. Ik heb toen aangegeven dat ik zou onderzoeken hoe het mogelijk is om een en ander te verwerken. Juridisch en technisch is dit een lastig verhaal. Immers, de verwijsindex drijft op het melden van één jeugdige op basis van zijn bsn. Je moet dus een andere ingang vinden. Je moet een signaal krijgen via andere kinderen en hun bsn. Je moet dan al een ander haakje vinden. Dit kan hetzelfde adres zijn, maar een adres zegt niet altijd alles. Het vergt een juridische en technische exercitie om ervoor te zorgen dat je het signaal kunt ontvangen. Je hebt hiervoor om te beginnen een andere autorisatie bij de GBA nodig. Achter de verwijsindex zit een autorisatie. Het bsn is gekoppeld aan de Gemeentelijke Basisadministratie. Dit moet gelinkt worden aan de bsn's van andere leden van hetzelfde gezin die niet noodzakelijkerwijs allemaal op hetzelfde adres wonen. Men begrijpt dat dit geen eenvoudige zaak is.

Ik heb mij ervan laten overtuigen dat het technisch mogelijk is, maar juridisch zit er nog wel een aantal haken aan ogen aan vast. De laatste technische dingen zijn wij met de GBA aan het onderzoeken. De autorisatie moet worden veranderd. Het is technisch mogelijk om automatisch een gezinsplaatje op te vragen bij de GBA. Hoe dit kan, wordt momenteel verder onderzocht. Dit najaar moet dat duidelijk worden.

Dan de juridische complicaties van een en ander. Zoals ik al aangaf, hebben wij in het kader van de privacywetgeving en van internationale verdragen – de heer Van der Vlies noemde bijvoorbeeld artikel 8 van het EVRM – een wettelijke grondslag nodig om de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van iemand, waarvan hoe dan ook sprake is, te kunnen legitimeren. Voor de individuele jeugdige hebben wij dat met dit wetsvoorstel geregeld door de risico's op te sommen. De gezinsfunctionaliteit brengt een verdergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich mee, namelijk ook op die van andere gezinsleden. Dan heb je opnieuw, zeker in internationaal verband met het EVRM en andere verdragen, de noodzakelijkheidstoets, de proportionaliteitstoets en de subsidiariteitstoets nodig. Je moet duidelijk maken dat je geen andere, lichtere manieren hebt en dat het strikt noodzakelijk is voor de doelstelling van de verwijsindex om ook – ik zeg het even in gewoon Nederlands – de privacy van gezinsleden hierin te betrekken. Dat vergt een bredere juridische onderbouwing van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Vandaar dat ik al eerder heb aangegeven dat het verstandig is – het zou sowieso wetswijziging vergen – om hiervan een afzonderlijk traject te maken. Wij zijn hier heel serieus mee bezig. Dit najaar komt de technische kant tot afronding. Met de juridische invalshoek zijn wij druk bezig. Wij moeten dit wetsvoorstel niet ophouden door te proberen de gezinsfunctionaliteit er nu al in te krijgen. Wel zijn wij bezig om een en ander te realiseren.

De voorzitter:

Mevrouw Sterk, hebt u een vraag in het licht van het voorstel om de gezinsfunctionaliteit later te realiseren?

MevrouwSterk(CDA)

Ik vind dit een cruciaal punt, los van de vraag wanneer mensen moeten melden. Wij zijn bezig met "Eén gezin, één plan". Wij hebben het er zo vaak over dat kinderen dikwijls slachtoffer zijn van de problemen van hun ouders en dat het daarom zo relevant is om het hele gezin in beeld te krijgen. Volgens mij is minister Rouvoet hier een groot pleitbezorger van. Ik meen mij te herinneren dat in Engeland een dergelijk systeem wel functioneert. Hierin zijn sowieso alle kinderen opgenomen. Ik vraag mij af hoe dat dan zit. Engeland moet zich immers toch ook aan het EVRM houden?

MinisterRouvoet

Ik weet dat niet uit mijn hoofd. Wij kunnen dit natuurlijk wel nagaan. Voor ons is van belang dat de toets van de Nederlandse wet samenhangt met de door Nederland geformuleerde doelstelling. Ik ken niet precies de doelstelling in Engeland. Het instrument moet getoetst worden aan het EVRM. Mevrouw Sterk merkt terecht op dat de Engelse wetgeving daar ook aan moet voldoen. Dat was ook de discussie, waar ik straks op terugkom, bij de Raad van State waar het gaat om de etniciteit. Je moet je altijd afvragen of een bepaald instrument, gelet op het doel van de wet, noodzakelijk, subsidiair en proportioneel is. Dat is altijd gerelateerd aan het concrete doel van het instrument. Dat heeft bij etniciteit tot een bepaalde conclusie geleid, maar dat hoeft er hier niet op voorhand toe te leiden dat het niet kan. Ik denk dat het wel kan, maar het vergt een technische exercitie. Dan kunnen we best kijken naar andere landen, maar die wetgeving zal niet identiek zijn aan het Nederlandse wetsvoorstel over de verwijsindex. Dus wij moeten ervoor zorgen dat onze wet met die doelstelling onder andere voldoet aan de eisen van het EVRM.

MevrouwSterk(CDA)

In dat geval vraag ik de minister om ons er schriftelijk over te informeren hoe dat in Engeland werkt, of dat lijkt op wat wij in Nederland doen en of wij daar iets van kunnen leren. De Nederlandse wetgever gaat natuurlijk over het aanpassen van Nederlandse wetgeving, maar internationaal ligt dat natuurlijk een stukje lastiger.

MinisterRouvoet

Dat zullen we graag doen. Ik wil er echter geen misverstand over laten bestaan dat ik ten volle gemotiveerd ben – want ik zie het belang ervan – om de gezinsfunctionaliteit erin op te nemen, maar het moet wel juridisch deugen en technisch goed geregeld zijn. Dus wij delen de doelstelling om de gezinsfunctionaliteit op te nemen in de wet. Dat zal ook per wetswijziging moeten en daar zullen wij dan ook met elkaar over spreken. Terecht zegt mevrouw Sterk dat "Eén gezin, één plan" het leidend principe is. Ja, dat heb ik geïntroduceerd in mijn beleidsprogramma. Dat is een leidend principe bij alles wat wij doen. Dat komt bij allerlei punten terug, zoals de gesloten jeugdzorg, de gewone jeugdzorg en het betrekken van de gezinscontext daarbij als ook het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het is ook van belang bij de werking van de verwijsindex, maar "Eén gezin, één plan" beperkt zich natuurlijk niet tot het technische instrument als hulpmiddel. Het moet iets zijn wat tussen de oren zit van alle hulpverleners als hét concept om effectieve hulp te verlenen.

Voorzitter. Dan kom ik bij het tweede blok, de registratie op etniciteit en de Antillianenproblematiek. Ik hoef niet de geschiedenis te herhalen van de verwijsindex Antillianen, de VIA, en de verwijsindex risico's jeugdigen. Wat ons een beetje parten speelt in die hele discussie is misschien wel de naamsgelijkheid van de twee instrumenten, terwijl het toch om twee verschillende typen instrumenten gaat. Ze heten beide verwijsindex, maar de verwijsindex Antillianen was dankzij een tijdelijke ontheffing van het College bescherming persoonsgegevens een instrument om een gerichte aanpak van de groep Antillianen mogelijk te maken, namelijk van de groep Antilliaanse risicojongeren. Het CBP heeft duidelijk gemaakt dat na beëindiging van de periode van twee jaar van de VIA er geen definitievere ontheffing zou worden verleend omdat men wist dat er andere instrumenten in de maak waren en, zo schreef het CBP destijds, omdat registratie op etniciteit geen deel zou mogen uitmaken van een definitieve verwijsindex. Het college heeft toen tijdelijk ontheffing verleend voor die problematiek, maar men vond dat de aanpak van Antilliaanse jongeren waar het gaat om het organiseren van de hulpverlening niet anders zou mogen worden geregeld dan van alle andere jongeren die meerdere problemen kennen in dit land.

Bij de vraag eind vorig jaar of er wel of geen verlenging zou moeten komen, heeft dat ook meegewogen voor het kabinet. Daar is de brief van 19 december van minister Van der Laan, mede namens mij, aan de Kamer uit voortgevloeid. Daarin staat dat de discussie over registratie op etniciteit in een breder kader wordt gevoerd. Er zitten namelijk zo veel principiële kanten aan, dat het buitengewoon complex is in verband met het verbod op discriminatie in de Grondwet. Het raakt aan constitutionele aspecten. Dat kan niet zo maar. De Raad van State had niet desgevraagd, want het zat niet in het wetsvoorstel, alleen het voornemen om dat te zijner tijd in de memorie van toelichting te overwegen. Het was voor de Raad van State aanleiding om daar een vrij principiële beschouwing aan te wijden. Men concludeerde dat dit, gelet op de doelstelling van de verwijsindex risico's jeugdigen, de noodzakelijkheidstoets niet zou kunnen doorstaan. Het is namelijk niet nuttig en niet nodig voor het realiseren van de doelstelling van de verwijsindex, namelijk hulpverlening organiseren. De Raad van State heeft daar dus een actieve beschouwing over gegeven. Het is niet zo dat ik naar aanleiding daarvan de passages uit de memorie van toelichting in het wetsvoorstel heb geschrapt, zoals de heer Dijsselbloem stelde. Het heeft er nooit in gestaan. Alleen de aankondiging dat wij later zouden overwegen op welke wijze wij dat eventueel zouden doen, was aanleiding voor de beschouwing van de Raad van State. Toen hebben wij als kabinet in november of december besloten, en dat hebben wij ook aan de Kamer gemeld, dat wij ook gezien die argumentatie afzien van registratie op etniciteit in de verwijsindex risico's jeugdigen. Het is immers niet nodig voor het doel van het instrument. Wij willen wel breder de discussie voeren over de mogelijkheid om op basis van registratie van etniciteit tot een doelgroepenbenadering te komen. Daar is het ook voor bedoeld. Wij willen zicht krijgen op de problematiek in bepaalde groepen. Dat kunnen Marokkanen en Antillianen zijn, maar ook autochtone Friezen in zuipketen. Dan kun je doelgroepenbeleid voeren.

De vraag is of het nuttig en nodig is om voor een doelgroepenbeleid etniciteit te registreren. Die discussie voeren wij met elkaar aan de hand van een notitie die de minister voor WWI op dit moment opstelt. Dat is die brede discussie. Wij hebben de oorspronkelijke doelstellingen van de VIA zo goed mogelijk proberen te implementeren in de verwijsindex risico's jeugdigen. Deels is dat het bsn en ik denk daarbij ook aan het aanhaken van de Antillianengemeenten bij de proeftuin. Dat hoef je niet in de wet te regelen, maar dat was al gebeurd. Wij hebben aandacht gegeven aan verschillende aspecten die kenmerkend waren. In de brief van 19 december zijn vijf punten te vinden die met name van belang zijn, onder andere de meldcriteria. Die vijf criteria zijn teruggekeerd in het wetsvoorstel in algemene zin. De vraag die overblijft, is hoe het zit met de Antillianencoördinator. De Antillianengemeenten waren eigenlijk niet zo blij met het verdwijnen van de VIA, maar zij konden daarmee uiteindelijk akkoord gaan.

Wij hebben het gesprek met de Antillianengemeenten voortgezet. Er zijn op dit moment twee gemeenten die een Antillianencoördinator hebben. Stel dat je de Antillianencoördinator rechtstreeks meldingsbevoegd maakt. Als ik dan een jongere aanmeld, kan ik een match krijgen – het vlaggetje gaat omhoog – met het bericht dat de Antillianencoördinator van Rotterdam deze jongere op die en die datum ook heeft aangemeld. Op dat moment ga je verder dan alleen het bsn van de jongere, want je weet iets meer. Als Bureau Jeugdzorg iemand meldt of de politie, dan weet je nog niets over de jongere zelf of waar het over gaat. Als de Antillianencoördinator iemand aanmeldt, weet je één ding wel, namelijk het is een Antilliaan.

Dat is voor ons reden geweest om te zeggen dat het ingewikkeld is om de Antillianencoördinator zelfstandig meldingsbevoegd te maken in het kader van de VIR. Is er dan geen andere manier? Jawel, en dat spoort ook met de brief van 19 december. Wij hebben gezegd dat wij gaan kijken op welke wijze wij dat gaan realiseren. Dat zou kunnen op een vergelijkbare wijze als de politie dat doet. Als de Antillianencoördinator het van belang vindt dat een bekende jongere gecoördineerde hulpverlening krijgt, kan hij dat via een andere instantie melden. Het kan ook door te zeggen dat wij de doelgroepenambtenaar als zodanig meldingsbevoegd maken. Bij de behandeling van de AMvB kunnen wij daar uitvoerig op terugkomen. Als wij een Antillianencoördinator, die als zodanig herkenbaar is op het moment dat er een match plaatsvindt, meldingsbevoegd zouden maken, dan is er de facto een registratie op etniciteit gerealiseerd en dat zou het wetsvoorstel ongrondwettig maken. Dat willen wij niet.

De voorzitter:

Dit was het blokje Etniciteit en Antillianen. Kan ik de minister verzoeken om door te gaan? Nee, dat kan niet. De heer Dijsselbloem heeft een vraag.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik volg wat de minister zegt, maar ik stel vast dat hij nu terugkomt op iets wat al een compromisvoorstel was. Dat is neergeslagen in de brief van 19 december. Het was de voorwaarde waaronder Antillianengemeenten zeiden dat de VIA kon gaan. De minister heeft daar een juridisch betoog bij. Ik vind dat hij de Kamer daarvan had moeten verwittigen. Dan hadden wij daarover een afzonderlijk debat gehad. Die brief van 19 december is in de Kamer niet besproken. Wat mij betreft hoefde dat ook niet, want ik kon daarmee leven. Het was een praktische bestuurlijke oplossing voor een ingewikkeld probleem. Nu zegt de minister dat hij het zo niet gaat doen. Daar heb ik problemen mee. Dat vind ik het niet-nakomen van afspraken.

MinisterRouvoet

In de brief staat dat wij gaan kijken hoe wij de doelstellingen van de VIA het beste kunnen realiseren in en met behulp van de VIR. Letterlijk staat op pagina 3 in de brief: "De integratie van de doelstellingen van de VIA in de VIR richt zich op die doelstellingen die direct noodzakelijk zijn voor de hulpverlening aan Antilliaans-Nederlandse risicojongeren." Ik doe daar niets aan af. Over de Antillianencoördinator staat op pagina 6 van de brief, het vierde punt, dat in de proeftuin zal worden onderzocht op welke wijze deze coördinator meldingsbevoegd kan worden gemaakt voor de verwijzing van deze risicojongeren. En dat is ook precies wat wij doen. Ik doe dus niets af aan de problematiek waarom het hier gaat en ik kom ook niet terug op toezeggingen. Wel stel ik vast dat als wij de Antillianencoördinator als zodanig rechtstreeks en herkenbaar meldingsbevoegd maken, wij dan een probleem hebben dat wij beiden niet willen, namelijk dat dit de facto leidt tot registratie op etniciteit voor die groep wat het wetsvoorstel daardoor ongrondwettig zou kunnen maken. De meldingsbevoegdheid wordt niet geregeld in de wet maar in een aparte AMvB. Een werkversie daarvan is u ook toegestuurd. Ik ben graag bereid om in het kader van de verdere totstandkoming van die AMvB, wat mij betreft kan dat in een vroeg stadium, te zoeken naar een formulering waarmee wij kunnen bereiken wat wij willen bereiken, namelijk dat een hulpverlener of een instantie die met een Antilliaanse jongere bezig is en reden heeft om die jongere aan te melden dat ook kan, ook als dat iemand is die belast is met de coördinatie in het kader van de Antillianenaanpak. Ik denk dat wij in ieder geval moeten zoeken naar een formulering die voorkomt dat wij daarmee direct de discussie over etnische registratie in de VIR halen, want dan hebben wij beiden verloren.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Dat is volgens mij dan wel praktisch op te lossen. Ik kan mij goed voorstellen dat dit wordt geregeld in de AMvB. Door gemeenten zullen regievoerders worden aangewezen en meldingsbevoegd worden in de VIR, even los van de specifieke Antillianencoördinator en of gemeenten die al dan niet hebben. In gemeenten zullen in ieder geval gemeenteambtenaren worden aangewezen als regievoerder jeugd die meldingsbevoegd worden. De minister zegt dat maar een paar gemeenten zo'n Antillianencoördinator hebben, maar gemeenten hebben mij gemeld dat zij die allemaal iemand zullen aanwijzen om die rol te kunnen vervullen. Het lijkt mij dat wij die Antillianencoördinator, zonder dat die als zodanig oppiept – hij kan gewoon oppiepen als bijvoorbeeld ambtenaar van de gemeente Rotterdam – toch moeten hebben om de aansluiting met deze doelgroep te verankeren. Ik hecht daar in ieder geval aan.

MinisterRouvoet

Daar wij zijn het over eens, zeker ook over wat wij willen bereiken. Juist vanuit die intentie ben ik op zoek naar een oplossing die dat ook binnen bereik brengt en niet een oplossing die het wetsvoorstel voor alle jongeren die risico's lopen buiten beeld brengt. Hoe het precies moet gaan, kan ik op dit moment nog niet overzien, maar ik ben ervan overtuigd dat wij tot een formulering kunnen komen die de intentie van de Antillianencoördinator op een goede manier invult, zodat die doelgroep niet buiten beeld raakt, namelijk dat hij toegang heeft tot de verwijsindex, linksom of rechtsom, het zal waarschijnlijk indirect worden. Ik ben dus zeer bereid om daar in het kader van de AMvB met een adequate regeling voor te komen.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Dat vind ik nu weer zo jammer. Ik hoopte dat de minister niet in die achterdeurconstructie van de heer Dijsselbloem zou trappen om toch weer de Antillianen als groep op te nemen in de verwijsindex. Zo'n professional zal toch heus wel weten in welke gevallen een achtergrond relevant kan zijn of niet, want het zou anders retoriek zijn wat hier voortdurend wordt gezegd, namelijk dat de professional het wel zal weten. Vervolgens zegt de minister: wij zijn het met elkaar eens! Waar zijn wij het dan precies over eens?

MinisterRouvoet

Ik zal u dat proberen uit te leggen. Wij gaan de Antillianen natuurlijk niet als groep de verwijsindex in halen. Dat is geen zorgvuldige weergave van de vraag van de heer Dijsselbloem noch van mijn antwoord. Waar wij het over eens zijn – ik neem aan mevrouw Koşer Kaya ook – is dat ook Antilliaanse jongeren die problemen hebben in beeld moeten kunnen komen voor de hulpverlening en dat er een goede afstemming mogelijk is. De Antillianencoördinator die in een aantal gemeenten actief is moet daar ook zicht op hebben, dus is het relevant om hem dan ook indirect toegang te geven tot de verwijsindex. Wij willen vermijden dat het instrument daarmee sneuvelt omdat wij op basis van een etnische registratie zouden willen gaan werken, iets wat mevrouw Koşer Kaya niet wil en iets wat ik niet wil. Van een achterdeur is dus beslist geen sprake. Zij kent mij goed genoeg om te weten dat wij bij principiële punten juist niet zoeken naar achterdeurtjes, maar dat wij ook deze jongeren een goede en effectieve hulpverlening willen bezorgen.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Iedere jongere in een noodsituatie dient geholpen te worden, welke achtergrond ze ook hebben. De individuele professional kan individueel bepalen welke jongere hulp nodig heeft en wanneer de achtergrond daarbij relevant is. Als de heer Dijsselbloem echter een amenderende motie neerlegt waarin die registratie weer om de hoek komt kijken, begrijp ik niet hoe de voorzitter daar uitwerking aan wil geven. Dat is mij echt niet helder.

De voorzitter:

Ik geef de heer Dijsselbloem gelegenheid om hierop te reageren.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Er worden nu voortdurend mensen woorden in de mond gelegd en dat komt het debat niet ten goede. Ik heb een amendement ingediend waarin staat dat de Antillianencoördinator aanmeldingsbevoegd moet worden. De minister heeft gezegd welke juridische bezwaren daartegen bestaan. Ik verwacht dat die kunnen worden opgelost op de manier die ik eerder schetste. Dit komt straks terug bij de algemene maatregel van bestuur.

Het tweede punt is de motie waarin wordt gevraagd om in die algemene maatregel van bestuur ook de doelgroep, de criteria en de hulpverleners mee te nemen. Dit is een meer algemene motie waarin wordt gevraagd om het doelgroepenbeleid voor de Antillianen overeind te houden en in de peiling te houden om wie het dan gaat. Ik hecht er aan dat mevrouw Koşer Kaya niet voortdurend allerlei vage formuleringen in andermans monden legt.

De voorzitter:

Ik denk dat dit nu in ieder geval helder is gemaakt.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Voor mij is het absoluut niet helder.

MinisterRouvoet

Ik begrijp de zorg van mevrouw Koşer Kaya over de registratie op etniciteit. Die zorg is ook door een aantal andere woordvoerders geuit. Die discussie voeren wij in een ander perspectief. De individuele hulpverlener is best zelf in staat om te bepalen of voor een jongere afstemming van de hulp gewenst is. Ik vraag aan mevrouw Koşer Kaya waarom de Antillianencoördinator daarbuiten zou moeten staan. Mijn stelling is niet dat wij die groep in beeld moeten brengen, maar omdat de Antillianencoördinator een van de instanties is die zicht heeft op een mogelijk relevante problematiek van een individuele jongere, zou het raar zijn als hij wordt buitengesloten. Het is niet mijn bedoeling dat hij als Antillianencoördinator zichtbaar in de VIR komt, want dan hebben wij een probleem met de registratie op etniciteit. Ik wil echter ook van deze instantie gebruik kunnen maken om zicht te krijgen op jongeren die gecoördineerde afstemming nodig hebben.

Ik heb gereageerd op het pleidooi van de heer Dijsselbloem en ik denk dat wij elkaar zeer genaderd zijn. In dit licht stelt ik hem voor om nog even te kijken naar de tekst van de motie op stuk nr. 11. Die gaat een paar streepjes verder dan het punt dat wij nu hebben geadresseerd. In de motie is sprake van de aanpak van dé Antilliaans-Nederlandse risicojongeren als groep. Ik vraag hem om voor het verdere debat op basis van wat wij nu met elkaar hebben gewisseld, na te gaan of de tekst van de motie daaraan tegemoet komt. Ik kan daar in tweede termijn wellicht nog een opmerking bij maken. Ik heb dus gereageerd op het inhoudelijke punt en minder op het dictum van de motie.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Koşer Kaya, de minister heeft u slechts een retorische vraag gesteld. Dat is een stijlfiguur in een beantwoording. Ik geef nu het woord aan de heer Dibi.

MevrouwKoşer Kaya(D66)

Ik wil de minister graag behulpzaam zijn ook al is het een retorische vraag.

De heerDibi(GroenLinks)

Ik schat de minister veel hoger in dan zijn reactie op het betoog van de heer Dijsselbloem: wij gaan zoeken naar een formulering. De heer Dijsselbloem stelt wel degelijk een achterdeurconstructie voor. Ik stel vast dat geen van de partijen die voorstander zijn van etnisch registreren, een amendement hebben ingediend om tot etnische registratie over te gaan. De Marokkaans-Nederlandse jongeren waarvoor het kabinet een doelgroepenbeleid heeft, zijn ook niet meegenomen in dit debat. Wat staat de minister nu voor ogen? Zal hij via de algemene maatregel van bestuur alsnog etnisch registreren mogelijk maken maar dan onder een ander kopje zodat het niet oppiept als Antillianencoördinator maar er toch wel degelijk wordt gewerkt met de Antillianencoördinator? Of is hij van mening dat Antilliaans-Nederlandse risicojongeren, Nederlandse risicojongeren zijn, risicojongeren zijn die altijd in de verwijsindex terechtkomen?

MinisterRouvoet

Ik begrijp dit laatste niet, dat zij altijd in de verwijsindex terechtkomen.

De heerDibi(GroenLinks)

Als je een risicojongere bent en de verwijsindex is effectief, kom je daar sowieso in, ongeacht je afkomst.

MinisterRouvoet

Het is glashelder: nee, ik ben niet van plan om via deze route etnische registratie mogelijk te maken in de verwijsindex. Ik heb daar veel argumenten voor, die zal ik u besparen, maar ik verwijs naar het advies van de Raad van State en van het College Bescherming Persoonsgegevens. Dit zou de wet onwettig maken. Ik heb de heer Dijsselbloem ook zo verstaan, dat wij niet willen dat er een bezwaar van etnische registratie zou ontstaan doordat een van de instanties Antillianencoördinator heet en dus iedereen, als hij zichtbaar zou worden, weet dat gaat om een Antilliaan gaat. Wij willen echter niet dat om die reden een relevante speler in de lokale problematiek die zicht heeft op jongeren met problemen, van de toegang tot de verwijsindex wordt afgehouden. Dat is niet in het belang van die jongeren. Als wij hulpverlening ook voor hen mogelijk willen maken, moet toegang tot de verwijsindex mogelijk zijn voor iemand die zicht heeft op de specifieke problemen die individuele jongeren in die groep kunnen hebben. Voor mij is de enige voorwaarde dat het niet duidelijk moet zijn dat dit de Antillianencoördinator is. We hoeven hem niet buiten de deur te houden, maar daarmee is het nog geen achterdeurtje. We zouden de Antilliaanse jongeren tekortdoen als iemand die zo dicht bij hen staat, alleen omdat hij "Antillianencoördinator" heet niet zou kunnen melden, en er dus geen effectieve en afgestemde hulpverlening zou kunnen komen. Dat willen wij toch niet, mijnheer Dibi?

De heerDibi(GroenLinks)

Absoluut niet, maar dit vind ik wel een zwak argument. Het woord "Antillianencoördinator" zegt het toch al? Als die niet op de hoogte is van alle partijen die met zo'n kind te maken hebben, is dat toch een probleem? Een Antillianencoördinator is juist iemand die weet welke andere hulpverleners met het kind te maken hebben. Ik vind het geen sterk argument.

MinisterRouvoet

Ook de Antillianencoördinator heeft ermee te maken dat er, als hij toevallig in Rotterdam werkt, ook kinderen in Ridderkerk wonen en daar in aanraking kunnen komen met hulpverleners die hij niet kent. Natuurlijk heeft hij meer zicht op het netwerk rond het kind dan anderen, maar waarom zouden wij de Antillianencoördinator, alleen omdat hij die naam draagt, de mogelijkheid onthouden om ook met hulpverleners in contact te komen die hij niet kent?

De heerDibi(GroenLinks)

Sowieso had die naam niet moeten worden gekozen.

De voorzitter:

Ook dit was een retorische vraag van de minister.

MevrouwSterk(CDA)

Voorzitter. De CDA-fractie is juist zeer vóór een Antillianencoördinator, omdat een jongere die in Den Helder voor problemen heeft gezorgd, kan verhuizen naar Rotterdam en daar dan bij de Antillianencoördinator nog niet bekend kan zijn. Als zijn collega uit Den Helder een melding zou doen, zou die jongen in ieder geval snel in beeld kunnen komen.

De minister wil die mogelijkheid dus creëren voor de Antillianencoördinator, maar zal die mogelijkheid dan ook gelden voor andere doelgroepcoördinatoren? In sommige gemeenten hebben we namelijk te maken met Marokkaanse jongeren die een specifieke problematiek hebben en ik voorspel u in de nabije toekomst discussies over Roma. Ik kan mij voorstellen dat deze functionaliteit ook wordt opengesteld voor andere doelgroepcoördinatoren.

Ik blijf wat hangen bij het probleem van etnische registratie. Ik wil die ontdoen van alle zwarte beelden die daarbij kunnen opkomen. Ik wil vooral redeneren vanuit de risico's die sommige etnische achtergronden meebrengen, zoals suikerziekte, vrouwenbesnijdenis of eerwraak. In artikel 2j staan criteria die een juridische basis geven voor melding. Zou etnische achtergrond geen rol kunnen spelen en daarom ook als criterium daarin kunnen worden opgenomen? Een bepaalde etnische achtergrond, in combinatie met de criteria die daarin staan, zou namelijk kunnen leiden tot een verhoogd risico voor een jongere.

MinisterRouvoet

Daarin is voorzien. Als een moeder met een kind, bijvoorbeeld uit Somalië of Ethiopië, in de gezondheidszorg komt en daar het redelijke vermoeden ontstaat dat het kind in zijn ontwikkeling wordt bedreigd vanwege mogelijke genitale verminking, hoeft een jgz-medewerker bij wijze van spreken alleen maar te kijken naar grond a: "de jeugdige staat bloot aan geestelijk of lichamelijk geweld, enige andere vernederende behandeling of verwaarlozing". Zoiets is voldoende voor een hulpverlener om een signaal af te geven aan de verwijsindex. Etniciteit als zodanig is geen risico voor de gezondheid of ontwikkeling, maar het land waaruit het gezin komt, is wel een van de zaken waar medewerkers op letten. Dit zit wel meer in de sfeer van de handreiking. Een dergelijk risico kan op grond van artikel 2ja dus reden zijn om het kind aan de verwijsindex te melden.

De voorzitter:

De eerste vraag van mevrouw Sterk over de coördinatoren is nog niet beantwoord.

MinisterRouvoet

De vraag is opgekomen vanuit de toezeggingen vanuit de VIA omdat er speciale coördinatoren voor Antillianen waren. Instanties die bij de gemeenten verantwoordelijk zijn voor een bepaald doelgroepenbeleid – ik heb het niet over openbare orde en veiligheid als zelfstandige invalshoek – kunnen vanuit hun perspectief risico's constateren. Onder de formulering over doelgroepencoördinatoren kunnen meerdere coördinatoren vallen. Het is nogal een zoektocht hoe wij aan jongeren uit specifieke groepen plek kunnen geven in het kader van de verwijsindex zonder dat wij registratie op etniciteit of afkomst mogelijk maken. Dat komt bij de discussie over de AMvB wat mij betreft voluit terug. Het hoeft niet alleen over Antillianen te gaan. De discussie komt op vanuit de VIA en is dus toegespitst op de Antillianen. Ik kan mij voorstellen dat er in gemeenten coördinatoren van minderheden zijn die zicht hebben op meer groepen jongeren en die op de een of andere manier meer aan moeten haken bij de verwijsindex.

MevrouwSterk(CDA)

Dat voorbeeld voldoet alleen wanneer je als klein kind met je moeder bij een consultatiebureau komt. Een meisje van vijftien dat met een asielvergunning naar Nederland is gekomen, wordt niet standaard via een consultatiebureau gemeld. Dit soort achtergronden zijn er nu eenmaal en kunnen een reden zijn tot een bepaald risico. Er moet wat mij betreft een grond zijn op basis waarvan gemeld kan worden. Dat kan wat mij betreft onder 2j.

MinisterRouvoet

Ik probeer mij dat voor te stellen. Het systeem is zodanig dat er altijd een risico moet zijn voor de ontwikkeling van een jeugdige. Afkomst of etniciteit als zodanig is geen risico in die zin. Het kan een relevante factor zijn bij het bepalen van het risico. Op het moment dat wij de etnische afkomst onder 2j opnemen, doen wij aan etnische registratie. Wij hebben afgesproken dat wij dat niet doen. Dan leggen wij namelijk een bom onder het wetsvoorstel, want dat kan als ongrondwettig worden aangemerkt. Mevrouw Sterk vraagt wat wij inhoudelijk willen bereiken op het moment dat een hulpverlener signaleert dat een concreet aan etniciteit of afkomst gekoppeld risico zich voordoet. Het moet dan mogelijk zijn om te melden. Die mogelijkheid is er. Die is er niet sec op basis van de etniciteit maar op basis van het signaleren van het risico. Dus kun je melden in de verwijsindex. Als je dit zou veralgemeniseren en de etniciteit opneemt in 2j, registreer je op etniciteit.

In de normale werkwijze van de jeugdgezondheidszorg, Bureau Jeugdzorg of waar dan ook, behoort dit tot de normale zaken die kunnen worden geregistreerd als een relevant gegeven voor de behandeling. Dat kan in een ziekenhuis gebeuren maar ook bij een consultatiebureau. Dat kan niet in een verwijsindex dat bedoeld is om in contact te komen met andere hulpverleners op basis van het gesignaleerde risico.

De voorzitter:

Er is nu geen gelegenheid meer om nog meer vragen te stellen. Dat zou de vierde keer zijn en dat doen wij niet.

Ik ga nu de orde met u bespreken. Ik weet dat een aantal mensen nu weg moet. De minister is op driekwart van zijn eerste termijn. De twee belangrijkste blokken zijn geweest en er komen nog twee blokken aan. In de planning is voorzien dat dit wetgevingsproces woensdagavond plenair wordt voortgezet. De griffier wijst mij erop dat de druk op de plenaire agenda groot is. Op dit moment is er een debat gepland achter dit debat. Ik stel vast dat wij aanmelden bij het presidium of bij degene die daarover gaat dat wij drie uur nodig hebben om de eerste termijn af te ronden en in de tweede termijn te debatteren. Het is aan de griffie en het presidium om te bepalen of dit past in de agenda van deze week. Is dat een goed voorstel?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik geef er de voorkeur aan om nu door te gaan en de eerste termijn af te maken. De minister zegt dat hij tijd heeft tot 16.00 uur.

De voorzitter:

Ik zie dat wij allemaal in staat zijn om tot 16.00 uur te blijven. Dan gaan wij door tot 16.00 uur. Ik sta geen interrupties meer toe en verwijs daarvoor naar de tweede termijn.

MinisterRouvoet

Voorzitter. Ik heb de twee grootste en gevoeligste blokken gehad. De resterende vragen en opmerkingen kan ik waarschijnlijk wel voor 16.00 uur van een reactie voorzien.

Het historisch archief. De heer Dibi vroeg of het niet mogelijk moet zijn om in dit archief te schrappen. Het wetsvoorstel regelt dat in het historisch archief alleen terechte meldingen na een termijn van twee jaar worden opgenomen. Een onterechte melding wordt in de loop van deze twee jaar door de professional weggehaald. Heb ik daar zicht op? Op het moment dat er een melding in de verwijsindex wordt gedaan, maakt de professional daarvan aantekening in zijn behandelplan of dossier. Zolang hij of zij met die jongere of dat kind aan de gang is, heeft hij het bij de hand. Als blijkt dat een melding niet meer actueel is, zal hij die actief schrappen.

Meldingen worden in het archief opgenomen voor het geval er na die termijn van twee jaar nieuwe feiten aan het licht komen, die voor een instantie relevant genoeg zijn om te melden. Het kan bijvoorbeeld voor een Bureau Jeugdzorg wel degelijk van belang zijn om te weten dat er tweeënhalf jaar eerder een melding is gedaan van schoolverzuim. Je kunt twisten over de keuze voor een periode van vijf jaar. Wij hebben gekozen voor twee plus vijf jaar, omdat je daaraan een levensfasebenadering ten grondslag kunt leggen. Wij hebben dus gekozen voor twee jaar actueel en vijf jaar historisch archief, omdat het voor een hulpverlener relevant kan zijn om te weten dat er in het recente verleden van een jongere al iets is gebeurd.

Je kunt een terechte melding die in het historisch archief is opgenomen, niet schrappen. Het ligt ook niet voor de hand om daarin te schrapen, want daarmee ontneem je een nieuwe hulpverlener in jaar drie de mogelijk om uit te vinden dat er in de eerste twee jaar al bemoeienis is geweest van andere hulpverleners. Ik denk dat ik hiermee ook de vraag heb beantwoord van de heer Van der Vlies over het actief bijhouden van gegevens.

De heer Voordewind sprak over een schaduwarchief. Hij is op dit moment niet aanwezig, maar misschien kan ik hem via deze weg vragen ons te laten weten waar hij precies op doelt. Over een schaduwarchief is ons in ieder geval niets bekend. Ik heb niet begrepen waarop zijn vraag betrekking heeft, maar dit punt kan natuurlijk woensdagavond terugkomen. Ik kan hem nu al wel zeggen dat verwijdering uit de verwijsindex definitief is.

Wanneer moet je de ouders informeren? Dat moet, zie het wetsvoorstel, uiterlijk op het moment dat er een match wordt geconstateerd. Daarmee volgen wij de systematiek van de Wet bescherming persoonsgegevens. Je bent gehouden om het kind, de jeugdige en/of zijn ouders te informeren. Daarbij is gekozen voor de volgende staffels: onder de twaalf alleen de ouders, van twaalf tot zestien beiden en boven de zestien alleen de jeugdige. Het is ook zo geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.

Toestemming van ouders of jeugdigen is voor een melding aan de verwijsindex niet vereist. De toelichting hierop kunt u vinden in de memorie van toelichting.

Mevrouw Sterk vroeg wie bij een verhuizing de verantwoordelijkheid voor een kind op zich neemt. De verwijsindex en de GBA zijn gekoppeld. Dat is inherent aan het systeem. Bij een verhuizing wordt er een signaal afgegeven aan de nieuwe gemeente. De GBA doet dat overigens ook bij de jeugdgezondheidszorg. De ontvangende gemeente neemt na de melding van de GBA contact met de gemeente waaruit het kind is vertrokken. Op basis van artikel 2h kan de gemeente hiertoe een instantie aanwijzen. Zoals bekend worden in de verwijsindex geen adresgegevens opgenomen.

De politie en het Openbaar Ministerie. Mevrouw Dezentjé, de heer Dijsselbloem en anderen vroegen hiernaar. Zij sneden overigens een onderwerp aan dat weer terugkomt bij de voorhangprocedure van de AMvB over de meldingsbevoegde instanties.

Het Openbaar Ministerie gaat over de opsporing en vervolging. Dat is echt op het terrein van de strafbare feiten en is dus niet gericht op een bijdrage aan de hulpverlening. Het Openbaar Ministerie is daar ook niet bij betrokken en neemt een zelfstandige positie in. Een verwijsindex gaat per se dus niet over strafbaarheid, vervolging en opsporing, maar over hulpverlening met als doel tijdig bij te sturen, om te voorkomen dat kinderen in het strafrechtelijk spoor komen van opsporing en vervolging. Hulp, zorg en bijsturing, dat wordt bedoeld met de stelling dat het Openbaar Ministerie aan het einde van de keten zit, namelijk als het met de hulpverlening kennelijk al zo fout is gegaan dat jongeren in het strafrechtelijke circuit terecht zijn gekomen. Dan nog kan het relevant zijn om daar zicht op te houden, maar dat zal niet primair tot hulpverlening door het Openbaar Ministerie leiden. De keuze is in nauwe samenspraak met het Openbaar Ministerie gemaakt om het niet als meldende instantie op te nemen, gericht op het bewerkstelligen van effectieve hulpverlening.

De belangrijkste overweging om de politie op deze wijze tot meldingsbevoegde te maken, namelijk via Bureau Jeugdzorg, is dat er een bestaande praktijk is die uitstekend verloopt. Op basis van zorgformulieren hebben de politie, Bureau Jeugdzorg en de MOgroep een uitstekende manier van werken ontwikkeld. Ik heb geen redenen gevonden om dat nu te doorbreken of de politie daarnaast te vragen om ook nog een melding aan de verwijsindex te doen, omdat in de uiteindelijke risicotaxatie effectief afgestemde hulpverlening nodig is die beter op basis van bestaande samenwerking kan worden verzorgd door Bureau Jeugdzorg, die er toch al bij betrokken is. Door deze keuze wordt de politie wel toegang verschaft tot de verwijsindex. Dat is namelijk wat wij willen. De opmerking werd gemaakt dat het ook van belang is om te weten dat een signaal van de politie komt, omdat de problematiek nog niet precies bekend is. Dat is namelijk inherent aan de verwijsindex. Aan het type melding kan men op het scherm zien of de melding van de politie afkomstig is. De politie hoeft echter niet naast de bestaande route van Bureau Jeugdzorg nog een eigen melding in de verwijsindex te doen. Thans wordt onderzocht of bijvoorbeeld een sterretje bij een melding van Bureau Jeugdzorg als een melding afkomstig van de politie kan worden gezien. Het wordt wel zichtbaar gemaakt zonder dat wij iets aan de bestaande werkwijze hoeven te veranderen.

Mevrouw Langkamp heeft een vraag gesteld over de bestrijding van de wachtlijsten. Dit jaar hebben wij afspraken gemaakt op basis van de geraamde vraag. Die hebben we hoog gesteld, op 8,4%. Ook hebben wij gekeken naar de bestaande wachtlijst per 1 januari 2008. Alles wat er nu toestroomt voor het wegwerken van de wachtlijst aan het einde van dit jaar is daarin meegenomen. De verwijsindex ziet op de nieuwe situatie en zal worden betrokken in de nieuwe financieringssystematiek om een adequate raming per jaar te maken van de verwachte vraag naar jeugdzorg.

De heer Dibi heeft gevraagd naar de relatie tussen dit wetsvoorstel, de verwijsindex en de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. De evaluatie van de Wet op de jeugdzorg ziet natuurlijk vooral op het stelsel van jeugdzorg, de bestuurlijke verantwoordelijkheden en andere financieringsstromen. Dat laat onverlet dat wij binnen de werkwijze van jeugdzorg aan verbetering van instrumenten kunnen werken. Het zou niet goed zijn om op een evaluatie te wachten en niets meer aan de instrumenten te doen. Uiteraard zal het functioneren van het totale systeem natuurlijk wel meegenomen worden, maar als de commissie de evaluatie krijgt, is dit nog niet geïmplementeerd in de jeugdzorg, gezien het feit dat dit ook nog door de Eerste Kamer moet worden behandeld.

De heer Voordewind heeft gesproken over de matches van meldingen met nieuwswaarde. Ik zie echter dat de heer Voordewind niet aanwezig is en zal het antwoord dan voor woensdagavond bewaren. Hetzelfde geldt voor de vragen over de lokale risicosignaleringssystemen. De gemeente heeft inderdaad de regie, ook bij het wetsvoorstel centra jeugd en gezin dat bij de Kamer ligt. Daar sluit dit bij aan en wel om de gemeente de regie te geven bij het instrument dat ook binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin een belangrijke rol zal spelen. De regie zal in de praktijk bij een van de betrokken instanties komen te liggen, zo zeg ik tegen de heer Dibi. Dat wordt niet een nieuw aan te wijzen instantie. Een van de instanties wordt als regievoerder aangewezen door de gemeente. Die ontvangt ook alle meldingen die binnen de gemeente zijn gedaan en ziet de matches langskomen. Het belang hiervan is dat wij zeker in de beginperiode – zie ook de proeftuin – met elkaar willen monitoren of het niet alleen tot meldingen in de verwijsindex maar ook tot actie, tot afgestemde hulpverlening komt. Wij doen het omdat wij die effectief willen maken. Daar ziet de regievoerder op toe. Het is dus niet allerlei nieuwe bureaucratie maar kijken of het systeem daadwerkelijk werkt, bijvoorbeeld in de normale gesprekken die mensen met elkaar voeren. Als er gemeld is, wordt er dan contact opgenomen? Hoe vaak is er een match? Dat moet toch bijgehouden worden voor de effectiviteit en de monitoring. Het is van belang om op die manier het middel te zien werken.

Mevrouw Langkamp vroeg naar een aansluitplicht van instanties bij de verwijsindex. Een aansluitplicht lijkt niet wenselijk, ten eerste omdat een aansluitplicht niet per definitie inhoudt dat de kwaliteit van de meldingen toeneemt. Het gaat om een kan-bepaling; er is geen meldplicht. Een aansluitplicht zal dan ook niet per definitie leiden tot kwantiteit en kwalitatieve toename van de meldingen. Een aansluitplicht is ten tweede niet wenselijk omdat iedere instantie die met kinderen in aanraking komt meldingsbevoegd wordt gemaakt voor de verwijsindex. Ik noem als voorbeeld de sportscholen. Deze discussie komt terug bij de AMvB. Niet alle instanties waarover mevrouw Langkamp sprak in relatie tot haar voorgenomen amendement of motie zullen meldingsbevoegd worden gemaakt. Ik ben best bereid om die discussie te voeren bij die AMvB maar de veronderstelling dat alle instanties die met kinderen werken meldingsbevoegd worden gemaakt, is verkeerd. De kring van meldingsbevoegden moet binnen de perken worden gehouden. Wij komen daar zeker bij de AMvB op terug.

De voorzitter:

Wij hebben nog een paar minuten. Ik zag twee gezichten heel bedenkelijk kijken bij het onderwerp politie/OM. Dat waren mevrouw Dezentjé Hamming en de heer Dijsselbloem. Zij mogen kort hun vraag stellen, dan kan de minister daar nog voor vieren op ingaan.

MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink(VVD)

Voorzitter. Het is mij niet duidelijk waarom de politie niet direct meldt, waarom dat via Bureau Jeugdzorg gaat. Het is toch een extra schakel. In hoeverre loopt dat dan soepel? In hoeverre zijn die bestanden up to date? Ik denk ook even aan wachtlijsten. Meldt Bureau Jeugdzorg per definitie en snel? Het is mij niet helder hoe dat in de praktijk gaat.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Voorzitter. Mijn vraag gaat over het Openbaar Ministerie. Het punt van de politie heb ik geloof ik wel begrepen; daar zit wel een aanknopingspunt in, daar moet ik nog even op kauwen. In relatie tot het Openbaar Ministerie zit er echter een soort lineaire redenering in het betoog van de minister. Er zijn jongeren, dan het vroegtijdige element, de preventie, de hulpverlening, maar op een gegeven moment gaan ze over de schreef en pas dan is het Openbaar Ministerie aan de orde. Dat is het einde van de keten. Volgens mij werkt het echter helemaal niet zo. Het Openbaar Ministerie krijgt soms jongeren die helemaal niet direct doorgaan naar straffen maar op allerlei manieren worden terugverwezen naar hulpverlening, al dan niet verplicht. Soms is er wel sprake van straffen maar komt men daarna, soms ook weer als onderdeel van de straf, in de hulpverlening. Soms recidiveert men en komt men in jeugdzorgcircuits terecht. Het is niet lineair. Daarom is het belangrijk dat hulpverleners weten dat het Openbaar Ministerie met betrokkenen bezig is. Dat zit ook in artikel 2j. Het feit dat sprake is van strafbare feiten zit gewoon in artikel 2j.

De voorzitter:

Uw punt is helder. Om vier uur stoppen wij sowieso, dus ik sta daarna geen interrupties meer toe.

MinisterRouvoet

Voorzitter. Ik besef mij dat ik de laatste punten in hoog tempo heb behandeld. Ik kom daar graag uitvoeriger woensdag op terug. Op deze twee punten maak ik alvast een opmerking, met de toezegging om het woensdag zo nodig iets rustiger neer te zetten. Wat de politie betreft, zetten wij niet een laag ertussen. Wij haken aan bij de bestaande, zeer geslaagde, samenwerking tussen de politie en het Bureau Jeugdzorg. Die hebben al afspraken gemaakt; zij werken met zorgformulieren. Er is een goede samenwerkingsafspraak gemaakt met de MOgroep die verantwoordelijk is voor de Bureaus Jeugdzorg. Als zij met jongeren te maken hebben die ook in een zorgcircuit zitten of dat nodig zouden hebben, dan leggen zij die jongeren met een zorgformulier bij Bureau Jeugdzorg, dat zicht heeft op de rest van de hulpverleningsketen. Het lijkt mij zonde om het af te schaffen. Dat zou ik niet doen, want dat is niet in het voordeel van de jongeren. Ik zou de politie niet separaat aansluiten op de verwijsindex en het lijntje met Bureau Jeugdzorg dat heel nuttig is gebleken, doorknippen. Daarom hebben wij voorgesteld om aan te haken bij de bestaande werkwijze. Bureau Jeugdzorg ziet al die zorgformulieren. Dat zijn de jongeren die niet alleen in aanraking met de politie zijn gekomen, maar ook een hulp- of zorgvraag hebben. Bureau Jeugdzorg verzorgt dan op grond van zijn eigen expertise de melding aan de verwijsindex. Dat is de redenering geweest, de argumentatie om het eenvoudig te houden in plaats van het ingewikkelder te maken. Dit wilde ik zeggen over de politie en het Openbaar Ministerie. De heer Dijsselbloem heeft gelijk als hij zegt dat het niet zo lineair is als het klinkt. Ik bedoelde niet zozeer lineair als wel dat strafrechtelijke opsporing en vervolging op zichzelf een wat apart gezet traject is, los van de hulpverlening. Daaraan kleven allerlei nadelen, want het is van belang dat de jongeren ook bij de hulpverlening in beeld blijven. Het Openbaar Ministerie heeft natuurlijk simpelweg de taak om de opsporing en vervolging gestalte te geven in het kader van het strafrechtelijke traject. Ook hier kom ik aanstaande woensdag op terug. U hebt gelijk dat de woorden strafbaar feit in artikel 2j op de politie zien. De politie is ook bezig met die jongeren die wellicht strafbare feiten plegen. Dat kan een element zijn in het bepalen van het risico. Het OM is er in zoverre van onderscheiden dat het zijn eigen trajecten van opsporing en vervolging heeft en niet ingebed is in de hulpverleningsketen of daar rechtstreeks contact mee heeft. Het moet namelijk zelfstandig, op basis van strafvordering en ongeacht de persoon, zou ik bijna zeggen, het strafvorderingsproces doorlopen. Dat is ook de redenering van het OM zelf geweest. Het is dus niet opgenomen in de hulpverleningsketen. Dit laat onverlet dat een jongere die later terugkomt in het hulpverleningscircuit – daar had u het al over – weer door al die instanties wordt gesignaleerd en kan worden gemeld in de verwijsindex.

De voorzitter:

Ik heb het gevoel dat de commissie nu in staat is om de tweede termijn goed voor te bereiden, maar dat het nog beter is als de minister kans ziet om de amendementen en amenderende moties of moties die tot een amendement leiden, voor woensdagavond van een schriftelijk advies te voorzien. Er is inmiddels door verschillende leden een flink aantal amendementen ingediend, althans, mijn mailbox stroomt ermee vol. Dit zal dus ongetwijfeld ook bij de minister het geval zijn. Ik verzoek hem om die zo veel mogelijk van een schriftelijk advies te voorzien, want dat scheelt woensdagavond tijd.

MinisterRouvoet

Ik kom hier graag zo goed mogelijk aan tegemoet. Ik wil wel van de commissie horen welke amendementen en amenderende moties er echt zijn ingediend, want er zijn er een paar rondgedeeld met de mededeling dat zij belangrijke punten bevatten en tot een amendement konden leiden. Ik verneem dus graag welke amendementen er echt zijn ingediend, zodat ik weet waarop ik namens de regering precies moet reageren.

De voorzitter:

Volgens de griffier is het laatste amendement dat op stuk nr. 25. Het zijn er echter geen 25.

MinisterRouvoet

Als zij ingediend zijn, komt er een reactie op, al zijn het er 55.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Om verwarring te voorkomen, merk ik graag even op dat ik naar aanleiding van dit debat een aantal van mijn amendementen en moties zal wijzigen. De minister heeft immers niet voor niets geantwoord. Ze worden dus nog beter. Ik verzoek het ministerie dan ook om goed te volgen wat er dezer dagen nog verandert.

De voorzitter:

Wij vragen niet het onmogelijke, maar wel alles wat in redelijkheid mogelijk is.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik kan het ook niet doen, zeg ik tegen de ambtenaren die vertwijfeld kijken, maar dan hebben wij aanstaande woensdagavond wel een chaotisch debat.

MinisterRouvoet

De bereidheid is er. Op alle amendementen hoort een reactie en liefst een schriftelijke reactie te komen voordat het debat wordt afgerond. Zo gaan wij met elkaar om. Voor de werkbaarheid is het wel goed om een moment af te spreken – dat hoeft niet nu – waarop mijn ambtenaren weten op welke amendementen zij moeten reageren. Wij kunnen de brief niet eindeloos uitstellen. Ik stel voor dat er ambtelijk een afspraak wordt gemaakt over het tijdstip waarop de definitieve amendementen bij ons bekend zijn, zodat wij erop kunnen reageren.

De voorzitter:

Dat lijkt mij een goed voorstel. De beraadslaging wordt woensdagavond voortgezet.

Sluiting 16.05 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA) en Uitslag (CDA).

Plv. leden: Heerts (PvdA), Omtzigt (CDA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Nicolaï (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Bosma (PVV), De Wit (SP), Arib (PvdA), Jan de Vries (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).