31 791
Wijziging van de Wet inburgering (vrijwillige inburgering, persoonlijk inburgeringsbudget en harmoniseren handhavingstermijnen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 22 januari 2009

De algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

I. ALGEMEEN 1

1. Inleiding 1

2. Eén handhavingstermijn 2

3. Persoonlijk inburgeringsbudget 3

4. Vrijwillige inburgering 4

5. Administratieve lasten en financiële effecten voor de begroting 4

6. Adviezen 5

7. Overige opmerkingen naar aanleiding van het wetsvoorstel 5

II. ARTIKELSGEWIJS 6

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. De drie concrete voorstellen passen bij de visie en uitgangspunten van het CDA, zo stellen deze leden vast. Zij zijn van mening dat met één handhavingstermijn en het opnemen van de vrijwillige inburgering in de Wet Inburgering de administratieve lasten zullen verminderen. Door het Persoonlijk inburgeringsbudget (verder: PIB) zal de inburgeraar, zo menen de leden van de CDA-fractie, beter in staat zijn/haar eigen verantwoordelijkheid te nemen bij het vormgeven en invullen van zijn/haar inburgeringsvoorziening. Dit laatste zal bij kunnen dragen aan een verhoging van het rendement van de inburgeringsvoorziening hetgeen de integratie zal bevorderen, iets waar deze leden vanzelfsprekend veel belang aan hechten. Het is volgens deze leden beslist noodzakelijk dat nieuwkomers (maar ook «oudkomers») binnen korte tijd behoorlijk ingeburgerd raken teneinde succesvol te kunnen participeren in onze samenleving. Zij vinden het daarom goed dat gekozen is voor een termijn van drie en een half jaar is. Het integratiebeleid is veeleisend, maar doet daardoor recht aan het belang ervan, zo menen de leden van de CDA-fractie. Deze leden hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Inburgering. De regering schrijft dat het Deltaplan inburgering beoogt een kwaliteitsverbetering te bereiken van de inburgering door onder meer vereenvoudiging van regelgeving. Deze leden vragen wat de resultaten zijn van de tot op heden doorgevoerde wijzigingen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het bovengenoemd voorstel van wet houdende wijziging van de Wet inburgering. Naar aanleiding van genoemd voorstel brengen deze leden de navolgende op-/aanmerkingen naar voren.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van genoemd wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.

2. Eén handhavingstermijn

De leden van de SP-fractie merken op dat in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de regelgeving aan te passen zodat er voor alle inburgeringsplichtigen één handhavingstermijn zal gaan gelden van drieënhalf jaar. De regering schrijft dat in de praktijk is gebleken dat het toepassen van verschillende handhavingstermijnen extra uitvoeringslasten met zich meebrengen en dat diverse gemeenten met name een termijn van vijf jaar te lang vinden. De leden van de SP-fractie vragen hoe hoog deze extra uitvoeringslasten zijn en waarom gemeenten een termijn van vijf jaar te lang vinden. Deze leden vragen op welke wijze hier onderzoek naar is verricht en zij vragen of de regering de resultaten van dit onderzoek kan overleggen. Voorts begrijpen de leden van de SP-fractie uit de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel dat de Commissie Franssen heeft aangegeven dat voor een gemiddelde inburgeringsplichtige het niveau van het inburgeringsexamen behaald zou moeten kunnen worden binnen een termijn van drie jaar.

Deze leden willen graag weten wat de Commissie Franssen concreet heeft geadviseerd over de tijdsduur van handhavingstermijnen en welke argumenten aan hun advies ten grondslag lagen. Gelet hierop en gelet op de huidige termijnen, wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld één termijn van drieënhalf jaar toe te passen. De leden van de SP-fractie vinden de keuze voor één termijn van drieënhalf jaar matig onderbouwd en vragen de regering op basis van welke argumenten en feiten voor een termijn van drieënhalf jaar wordt gekozen. Deze leden willen ook weten of en hoe inburgeringsdocenten en cursisten hierover zijn geconsulteerd. Verder willen deze leden weten hoe een handhavingstermijn van drieënhalf jaar zich verhoudt tot het leveren van maatwerk, bijvoorbeeld als het gaat om analfabeten. Zij vragen uit hoeveel personen de groep inburgeringsplichtige analfabeten bestaat. In de Wet Inburgering is in artikel 31 een mogelijkheid gecreëerd tot verlenging van de handhavingstermijn als een inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake het niet behalen van het inburgeringsexamen of ontheffing van de inburgeringsplicht als het college tot het oordeel komt dat het voor de inburgeringsplichtige niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen. Dit wetsvoorstel brengt hier geen verandering in. De leden van de SP-fractie vragen hoe de genoemde mogelijkheden van verlenging en ontheffing gewaarborgd worden. Zij vragen of de regering kan beschrijven hoe dit er in de praktijk komt uit te zien.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij kan aangeven waarom zij is afgeweken van het advies van de Commissie Franssen dat voor een gemiddelde inburgeringsplichtige het inburgeringexamen behaald zou moeten kunnen worden binnen een termijn van drie jaar en zij heeft gekozen voor een termijn van drieënhalf jaar.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op artikel 31, tweede lid, onder a van de Wet Inburgering dat het College van Burgemeesters en Wethouders de mogelijkheid biedt om de termijn te verlengen indien de inburgeringspichtige aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet behalen van het inburgeringexamen. Naar de mening van de leden van de ChristenUnie-fractie is dit artikel gericht op het behalen van het inburgeringexamen, terwijl in individuele gevallen aan de voorkant al duidelijk is dat zij het examen niet zullen behalen waardoor een langer traject ook gerechtvaardigd is. Genoemde leden vragen of dit artikel in deze gevallen geen onnodige drempels en bureaucratie opwerpt. Zij vragen waarom er niet voor gekozen wordt om een mogelijkheid te creëren voor individueel maatwerk voor analfabete inburgeringsplichtingen.

3. Persoonlijk inburgeringsbudget

In de memorie van toelichting hebben de leden van de CDA-fractie gelezen dat de gemeenten op dit moment al een inburgeringsvoorziening in de vorm van een PIB kunnen aanbieden, maar dat van deze mogelijkheid in de praktijk nog nauwelijks gebruik wordt gemaakt. Deze leden vragen of de regering desalniettemin iets kan zeggen over de ervaringen die daar al wel zijn opgedaan. Waren die zo gunstig dat inderdaad verwacht mag worden dat met het expliciet in de wet opnemen van het PIB het gebruik ervan zal worden bevorderd, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting schrijft dat gemeenten op dit moment al een inburgeringsvoorziening kunnen aanbieden in de vorm van een PIB maar dat hier in de praktijk nauwelijks gebruik van wordt gemaakt. Deze leden vragen wat hier de oorzaak van is. Ook willen deze leden weten hoe vaak er tot nu toe gebruik is gemaakt van het PIB. Zijn er specifieke groepen inburgeraars die hier wel of juist niet gebruik van maken? Verder begrijpen de leden van de SP-fractie uit de memorie van toelichting dat een inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar niet zonder meer aanspraak kan maken op een PIB en deze daartoe een verzoek aan de gemeente dient te doen. De leden van de SP-fractie wil weten of er criteria zijn waaraan voldaan moet worden alvorens een PIB te kunnen krijgen. Verder zijn deze leden kritisch over de uitvoering van het PIB. Zij vragen in hoeverre dit tegemoet zal komen aan de terugdringing van de bureaucratie. Ook willen de leden van de SP-fractie weten hoe de regering wil voorkomen dat oneigenlijk gebruik zal worden gemaakt van het PIB.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of er een standaard beoordelingssysteem voor gemeenten zal worden opgezet die gemeenten kunnen gebruiken bij de beoordeling van het door de vrijwillige of verplichte inburgeraar gekozen inburgeringprogramma. Zal elk programma door de gemeente individueel worden beoordeeld? Zal deze extra inspanning ter beoordeling uiteindelijk ook budgetneutraal mogelijk zijn, zo vragen deze leden.

4. Vrijwillige inburgering

De leden van de SP-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat door het opnemen van de vrijwillige inburgering in de Wet Inburgering, de stelsels van de verplichte en vrijwillige inburgering op elkaar zullen worden afgestemd. Deze leden willen graag weten welke punten op elkaar zullen worden afgestemd en hoe dit zal geschieden.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering aan kan geven of er algemene richtlijnen komen die gemeenten dienen te gebruiken bij het opstellen van contracten met vrijwillige inburgeraars binnen het kader van de PIB. Indien dit niet het geval is, ontstaat dan niet de kans dat er grote discrepantie zal ontstaan tussen gemeentes onderling over de inhoud van PIB-contracten (bijvoorbeeld ten aanzien van sancties en incentives)? Acht de regering het wenselijk dat er ook voor vrijwillige inburgeraars een bepaalde vorm van verplichtingen met daaraan gekoppelde sancties ontstaan bij het aangaan van een inburgeringtraject op basis van een PIB, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie beoordelen tenslotte op een positieve wijze het feit dat de definitie «vrijwillige inburgeraar» – in lijn met de voorstellen van de VNG – nu breder is getrokken zodat bijvoorbeeld ook EU-onderdanen en hun familieleden onder de definitie vallen. Kan de regering aangeven op welke wijze zij het vrijwillige inburgeren onder deze groep expliciet zal gaan bevorderen?

De leden van de fractie ChristenUnie zijn van mening, dat alle belemmeringen die er voor zorgen dat inburgeraars zonder inburgeringplicht niet vrijwillig deelnemen aan een inburgeringtraject weggenomen moeten worden. Nu reeds blijkt dat de doelstellingen niet gerealiseerd gaan worden. In de memorie van toelichting staat dat doordat de vrijwillige inburgeraar geen inburgeringplicht heeft, er geen aanleiding is om extra faciliteiten ter beschikking te stellen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het ontbreken van deze mogelijkheid niet een drempel opwerpt. Zij vragen op welke manier het wetsvoorstel stimuleert dat inburgeraars zonder een inburgeringverplichting vrijwillig deelnemen aan een inburgeringtraject.

Een verzoek voor een PIB kan afgewezen worden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waar de inburgeraar dan terecht kan voor verweer. Zij vragen waarom er geen beroeps- en bezwaarprocedure is opgenomen voor de vrijwillige inburgeraar.

5. Administratieve lasten en financiële effecten voor de begroting

De leden van de SP-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat de regering verwacht dat administratieve lasten voor de gemeenten zullen verminderen als gevolg van het terugbrengen van twee handhavingstermijnen naar één handhavingstermijn. Deze leden vragen hoe hoog de huidige administratieve lasten voor de gemeenten zijn en hoe hoog deze na inwerkingtreding van één handhavingstermijn zullen zijn. Verder willen deze leden weten of de administratieve lasten ook voor de inburgeraars zullen verminderen.

6. Adviezen

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aangegeven heeft het jammer te vinden dat vrijwillige inburgeraars geen recht krijgen op de lening- en vergoedingsfaciliteiten. In reactie hierop schrijft de regering in de memorie van toelichting dat vrijwillige inburgeraars geen inburgeringsplicht hebben zodat er geen aanleiding is om, naast het gemeentelijk aanbod, extra faciliteiten ter beschikking te stellen. Deze leden begrijpen de redenering, maar vragen of het bij nader inzien toch niet beter zou zijn om vrijwillige inburgeraars de mogelijkheid te bieden het geld voor de inburgeringsvoorziening te (laten) lenen. Het is nu haast «alles of niets». Een gemeente wil natuurlijk graag trajecten (laten) inzetten, maar staat nu slechts voor de keuze: of een aanbod doen (met een PIB) of iemand de financiering helemaal zelf te laten verzorgen. De gemeente zal, mede gelet op de opgelopen stagnatieverliezen, bij geringe twijfel over financiële draagkracht van betrokkene, er snel toe overgaan dan maar een aanbod te doen, omdat een beetje financiële steun (in de vorm van een lening) niet tot de mogelijkheden behoort. Een steuntje in de rug kan gemotiveerde mensen over de streep trekken en hoe meer deelnemers hoe beter, zo menen de leden van de CDA-fractie. De huidige beperkte regeling kan per saldo wel eens meer geld kosten dan wanneer bij twijfel wel een lening kan worden verstrekt. Deze leden vragen de regering hierop in te gaan.

De leden van de SP-fractie merken op dat het uitgangspunt van de regering is dat vreemdelingen die tot Nederland zijn toegelaten, die een verblijfsvergunning hebben en duurzaam in Nederland verblijven dienen in te burgeren. Deze leden vragen of het mogelijk is dat personen met een machtiging tot voorlopig verblijf, die vaak het basisexamen inburgering in het buitenland hebben afgelegd, direct na aankomst in Nederland met een inburgeringscursus kunnen beginnen indien zij dit wensen. Indien dit niet het geval is, waarom niet? Verder willen deze leden weten hoelang het gemiddeld duurt voordat personen die met een machtiging tot voorlopig verblijf ons land binnen komen een verblijfsvergunning krijgen. Zij vragen of het niet ongewenst is dat personen die een basisexamen inburgering in het buitenland succesvol hebben afgelegd na hun komst naar Nederland eerst nog een periode moeten wachten voordat zij hier kunnen inburgeren. Zullen de met de inburgering in het buitenland opgedane kennis en taalvaardigheden op deze wijze niet vervagen, zo vragen de leden van de SP-fractie.

7. Overige opmerkingen naar aanleiding van het wetsvoorstel

De leden van de PVV-fractie merken op dat het kabinet in september 2007 het Deltaplan inburgering aan de Tweede Kamer heeft aangeboden, met welk plan wordt beoogd onder meer door vereenvoudiging van regelgeving een kwaliteitsverbetering te bereiken van de inburgering. Als onderdelen van deze kwaliteitsverbetering zijn onder andere genoemd: één termijn voor nieuwkomers en oudkomers, waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald; de bevordering van de inzet van een persoonsvolgend budget voor inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars; en het opnemen van de vrijwillige inburgering in de Wet inburgering. Het onderhavige wetsvoorstel heeft tot doel de genoemde onderwerpen in de Wet inburgering te regelen. De leden van de PVV-fractie zijn echter van mening dat de Wet inburgering op diverse punten te kort schiet. Zo dient, volgens deze leden, niet te worden ingezet op inburgering van immigranten hier te lande, maar op inburgering van vreemdelingen in het land van herkomst, vóór de komst naar Nederland. Het zo spoedig mogelijk overhevelen van het inburgeringstraject naar de herkomstlanden van immigranten draagt er, volgende hen, toe bij dat de Nederlandse samenleving niet langer wordt geconfronteerd met het voldongen feit van vele niet-Nederlands sprekende immigranten. Voorts zullen immigranten die reeds in het land van herkomst de inburgering hebben doorlopen direct na binnenkomst op een acceptabel niveau aan de samenleving deel kunnen nemen. Met het oog op dit laatste wijzen de leden van de PVV-fractie er op dat niveau van inburgering en beheersing van de Nederlandse taal dat de regering voor ogen staat op grond van de Wet inburgering reeds in het land van herkomst van immigranten bereikt dient te zijn voor hun komst naar Nederland, waarmee inburgeringstrajecten in Nederland overbodig zullen worden. De leden van de PVV-fractie zijn voorts van mening dat de kosten van de inburgering volledig voor eigen rekening van potentiële immigranten dienen te komen. In alle redelijkheid mag immers van immigranten worden verwacht dat zij zelf investeren in hun toekomst in Nederland in plaats van dat de Nederlandse belastingbetaler dit voor hen doet. Desnoods kunnen vreemdelingen die naar Nederland wensen te komen hiertoe een lening afsluiten, die overigens te allen tijde volledig dient te worden terug betaald. Voor zover inburgering in het land van herkomst niet mogelijk is, zoals bijvoorbeeld in het geval van asielzoekers, kan de inburgering wel in Nederland plaatsvinden, echter ook in dat geval dient de immigrant zelf de kosten daarvan op zich te nemen.

Door de leden van de PVV-fractie wordt de regering tevens gevraagd er op toe te zien dat nimmer sprake zal zijn van gescheiden inburgering van mannen en vrouwen.

Tot slot verzoeken de leden van de PVV-fractie de regering te bevorderen dat het verwijtbaar niet volgen of niet afmaken van de inburgeringscursus te allen tijde moet leiden tot het verlies van verblijfsrecht en dat de sanctie niet beperkt blijft tot het niet kunnen verkrijgen van een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Graag vernemen deze leden de reactie van de regering op deze standpunten.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel A

De leden van de SP-fractie merken op dat bij de beschrijving van een vrijwillige inburgeraar staat dat deze niet eerder een overeenkomst met enig college over een inburgeringsvoorziening heeft gesloten. Deze bepaling staat ook in de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 gemeenten. Deze leden vragen hoeveel ruimte de wet biedt voor uitzonderingen op deze bepalingen. Bijvoorbeeld in het geval dat een vrijwillige inburgeraar in verband met ziekte of zwangerschap niet een inburgeringscursus kan afronden en daarom na een periode opnieuw een overeenkomst inzake een inburgeringsvoorziening zou willen afsluiten.

Onderdeel H

Artikel 24a van onderhavig wetsvoorstel bepaalt in lid 4, dat een aanbod niet «wordt (...) gedaan aan de vrijwillige inburgeraar indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert. Een aanbod aan de vrijwillige inburgeraar wordt mede gedaan ter bevordering van duurzame arbeidsinschakeling.» De leden van de CDA-fractie hebben aarzelingen bij stelligheid van de eerste zinsnede over het uitblijven van een aanbod indien dat de participatie zou kunnen belemmeren. Deze leden vragen of niet volstaan kan worden met de (tweede) zinsnede over de bevordering van de duurzame arbeidsinschakeling. Het zou immers best voor kunnen komen dat iemand op korte termijn nog even niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, om op lange termijn juist een grotere bijdrage te kunnen leveren. Genoemde leden merken dit op omdat juist in het huidige economische klimaat waarin (ook) op de arbeidsmarkt rake klappen vallen, de kwetsbaren (de vaak nog maar matig geïntegreerde niet-westerse allochtonen) disproportioneel worden getroffen. Zij blijken te zitten op de klapstoeltjes van de arbeidsmarkt. De leden van de CDA-fractie menen dat de kwetsbaarheid vermindert wanneer personen beter voorbereid en geëquipeerd toetreden tot de arbeidsmarkt en vragen de regering daarom nader toe te lichten waarom voor onderhavige formuleringen is gekozen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de gemeenteraad in een verordening in ieder geval regels dient te stellen over de procedure die het college volgt voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd, de wijze waarop met de vrijwillige inburgeraar in overleg wordt getreden om te komen tot een passende voorziening alsmede de samenstelling van de voorziening. Deze leden vragen de regering uiteen te zetten hoe de gemeenten hierin worden ondersteund, mede gelet op het feit dat diverse gemeenten aangegeven hebben dan wel hebben laten zien dat zij worstelen met de uitwerkingen van de hen opgelegde verplichtingen en verantwoordelijkheden. Daarnaast vragen genoemde leden hoe de regering ervoor zorg gaat dragen dat de regelingen die de diverse gemeenten hanteren niet dermate verschillen dat er serieuze rechtsongelijkheid ontstaat.

De leden van de SP-fractie merken op dat bij het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan de vrijwillige inburgeraar het uitgangspunt van de regering is dat het aanbod de arbeidsinschakeling niet mag belemmeren. Deze leden vragen waarom het uitgangspunt niet is dat een inburgeringsvoorziening de arbeidsinschakeling moet versterken.

In artikel 4, lid 1, van de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 gemeenten staat dat het college of het bestuur aan de inburgeraar een inburgeringsvoorziening of een gecombineerde inburgeringsvoorziening kan aanbieden die op de persoonlijke situatie van de inburgeraar is afgestemd. In artikel 24a, lid 1, van het wetsvoorstel is echter weggelaten dat de inburgeringsvoorziening op de persoonlijke situatie van de inburgeraar is afgestemd. De leden van de SP-fractie vragen wat hiervan de reden is. Verder staat er in artikel 4, lid 3, van de genoemde Regeling dat het college of het bestuur er zorg voor draagt dat de (gecombineerde) inburgeringsvoorziening uiterlijk op 31 december van het tweede kalenderjaar na het jaar waarin de voorziening is vastgesteld wordt afgesloten door middel van deelname aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen. Dit staat niet in het wetsvoorstel en de leden van de SP-fractie vragen waarom deze bepaling niet is opgenomen.

De leden van de SP-fractie wijzen op artikel 5, lid 3, van de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 gemeenten waarin punten staan die ten minste in de overeenkomst moeten worden opgenomen. In het nu voorgestelde artikel 24f lezen deze leden echter dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de informatieverstrekking door gemeenten aan vrijwillige inburgeraars over hun rechten en plichten en dergelijke. De leden van de SP-fractie willen weten waarom de regering voor deze constructie heeft gekozen.

De voorzitter van de commissie

Van Gent

Adjunct-griffier van de commissie

Beuker


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Van Gent (GL), voorzitter, Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Poppe (SP), Weekers (VVD), ondervoorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), van der Ham (D66), Sterk (CDA), De Krom (VVD), Verdonk (Verdonk), Jansen (SP), Ortega-Martijn (CU), Wolbert (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Fritsma (PVV), Van Toorenburg (CDA), Vacature (CDA) en Vacature (SP).

Plv. leden: Bilder (CDA), Dibi (GL), Vacature (SGP), Timmer (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), Bouwmeester (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Haverkamp (CDA), Pechtold (D66), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Vacature (VVD), Neppérus (VVD), De Wit (SP), Voordewind (CU), Heijnen (PvdA), Zijlstra (VVD), Vietsch (CDA), Leerdam (PvdA), Ulenbelt (SP), Vacature (PvdD), Madlener (PVV), Willemse-van der Ploeg (CDA), Vacature (CDA) en Karabulut (SP).