Gepubliceerd: 23 oktober 2008
Indiener(s): Jan Kees de Jager (staatssecretaris financiƫn) (CDA)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31704-9.html
ID: 31704-9
Origineel: 31704-2

31 704
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2009)

nr. 9
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 22 oktober 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. In het in onderdeel I opgenomen artikel 3.107a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: , met dien verstande dat ingeval in een kalenderjaar ter zake van meerdere overeenkomsten premies en bedragen zijn betaald die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen het maximum van € 2269 geldt voor het totaal van die premies en bedragen.

b. In het in onderdeel AA opgenomen artikel 10a.6, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt «met betrekking tot de kalenderjaren tot en met 2008» vervangen door: met betrekking tot de kalenderjaren 2001 tot en met 2008.

2

In artikel II, onderdeel B, wordt voor onderdeel 1 een onderdeel ingevoegd, luidende:

01. Het opschrift wordt vervangen door: Indexering inkomensgrenzen arbeidskorting en doorwerkbonus en indexering percentages arbeidskorting.

3

Artikel VI, onderdeel A, komt te luiden:

A. In artikel 22 komt de tabel te luiden:

Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer danmaar niet meer danbedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag, of het gedeelte van het belastbare Nederlandse bedrag, dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
IIIIIIIV
€ 275 00020%
€ 275 000 € 55 00025,5%

4

Artikel IX wordt als volgt gewijzigd:

a. In het in onderdeel I opgenomen artikel 84a, zevende lid, eerste volzin, van de Wet belastingen op milieugrondslag vervalt een punt aan het slot.

b. Aan onderdeel K wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «al dan niet verlaagd op grond van het vijfde lid» vervangen door: al dan niet verlaagd op grond van het vierde lid.

c. Onderdeel R, onder 2, komt te luiden:

2. Aan het tweede lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste volzin bedraagt de beslistermijn voor het verzoek, bedoeld in artikel 84a, eerste en vierde lid, een jaar na ontvangst van het verzoek. In geval tevens een verzoek als bedoeld in artikel 86, zesde lid, wordt gedaan, wordt de beslissing op dit laatste verzoek, in afwijking van de eerste volzin, tegelijk genomen met de beslissing op het verzoek, bedoeld in de tweede volzin.

d. Na onderdeel R wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ra. Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «86, zesde lid» vervangen door: 86, vijfde lid.

2. In het tweede lid, derde volzin, wordt «artikel 86, zesde lid» vervangen door: artikel 86, vijfde lid.

5

Artikel XII, onderdeel C, komt te luiden:

C.  Artikel 9ba wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bedrag van € 110» vervangen door «bedrag van € 125». Voorts worden «232 gram per kilometer» en «192 gram per kilometer» vervangen door «212 gram per kilometer» respectievelijk «176 gram per kilometer».

2. Onder vernummering van het derde tot vierde lid, wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien voor de toepassing van dit artikel de CO2-uitstoot van een personenauto niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, wordt deze gesteld op 350 gram per kilometer respectievelijk 302 gram per kilometer voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking.

6

Artikel XIV wordt als volgt gewijzigd:

a. In het in onderdeel A, onder 3, opgenomen artikel 9, twaalfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt «richtlijn 92/61/EEG» vervangen door: richtlijn 2002/24/EEG.

b. In onderdeel F wordt «artikel 9c, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 9c, derde lid.

7

In het in artikel XVIII, onderdeel F, onder 3, opgenomen artikel 25a, derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt ’richtlijn» vervangen door: richtlijn, met dien verstande dat in plaats van het maximaal toegestane totaalgewicht van ten minste 12 ton een maximaal toegestaan totaalgewicht van ten minste 3,5 ton geldt.

8

In artikel XX, eerste lid, wordt «€ 450 miljoen voor het jaar 2013» vervangen door: € 480 miljoen voor het jaar 2013.

9

Artikel XXII komt te luiden:

ARTIKEL XXII

In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt hoofdstuk 2, artikel I, als volgt gewijzigd:

A. Aan onderdeel O wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Indien voor het bepalen van het inkomen uit een recht op periodieke uitkeringen of verstrekkingen het eerste lid, aanhef en onderdeel d, toepassing vindt, vindt artikel 3 107a van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen toepassing bij het bepalen van de omvang van belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen ingevolge dat recht.

B. Onderdeel R vervalt.

10

Artikel XXIII wordt als volgt gewijzigd.

a. Onderdeel A komt te luiden:

A. Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A komt te luiden:

A. Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met € 10.

2. Onderdeel C vervalt.

b. Onderdeel B komt te luiden:

B. Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A komt te luiden:

A. Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met € 11.

2. Onderdeel C vervalt.

c. Na onderdeel E wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

F. Artikel XVIIIA vervalt.

11

Artikel XXVI vervalt.

TOELICHTING

I Algemeen

In deze nota van wijziging worden enkele verwijzingsfoutjes in het wetsvoorstel hersteld en worden ook enkele verduidelijkingen aangebracht. Verder wordt voorzien in een aanpassing van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 in verband met de samenloop van de bij die wet en de in dit wetsvoorstel voorziene regelingen inzake de toepassing van de beperkte saldomethode bij de belastingheffing over termijnen van lijfrenten en periodieke uitkeringen. Zoals toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag wordt het MKB-tarief in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 verder verlaagd door de eerste schijf met € 25 000 te verlengen naar € 275 000. Ook wordt in de verpakkingenbelasting een bepaling opgenomen die inhoudt dat, indien naast het verzoek om toepassing van het forfait tevens een verzoek om toepassing van het algemeen tarief wordt ingediend, de inspecteur gelijktijdig op beide verzoeken beslist. Tot slot wordt in de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Wet BPM) voorzien in een regeling die inhoudt dat net als in 2010 en volgende jaren, ook in 2009 in gevallen dat de omvang van de CO2-uitstoot niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, voor de heffing op basis van absolute CO2-uitstoot wordt uitgegaan van een forfaitaire uitstoot van 350 gram per kilometer voor een benzineauto respectievelijk 302 gram per kilometer voor een dieselauto. Dit is van belang voor de CO2-toeslag in 2009.

II Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1

Artikel I, onderdeel I (artikel 3 107a van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met de wijziging in het voorgestelde artikel 3 107a, tweede lid, Wet IB 2001 wordt duidelijker vastgelegd dat het bedrag van € 2269 per jaar geldt ter zake van alle overeenkomsten van een belastingplichtige waarvoor in dat jaar premies zijn betaald, die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen; dit is de in de memorie van toelichting aangeduide begrenzing per belastingplichtige.

Artikel I, onderdeel AA (artikel 10a.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met de wijziging in het voorgestelde artikel 10a.6, eerste lid, Wet IB 2001 wordt duidelijker vastgelegd dat het in dat artikel gaat om betaalde premies en bedragen die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen met betrekking tot de periode van 2001 tot en met 2008.

Onderdeel 2

Artikel II, onderdeel B (opschrift artikel 10.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001) Door de in het wetsvoorstel opgenomen wijziging van artikel 10.7 Wet IB 2001 worden ook de inkomensgrenzen die zijn opgenomen in het in artikel I, onderdeel R, voorgestelde artikel 8.12 (de doorwerkbonus), op grond van artikel 10.7 Wet IB 2001 jaarlijks geïndexeerd. Met de in het onderhavige onderdeel voorgestelde wijziging wordt dit ook tot uitdrukking gebracht in het opschrift van artikel 10.7 Wet IB 2001.

Onderdeel 3

Artikel VI, onderdeel A (artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Met de voorgestelde wijziging in de tabel die is opgenomen in artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt het MKB-tarief in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 eenmalig verder verlaagd dan in het voorstel van wet was opgenomen. Dit houdt verband met een aanpassing van het bedrag dat beschikbaar is vanwege het niet doorgaan van de rentebox in 2008.

Onderdeel 4

Artikel IX, onderdeel I (artikel 84a, zevende lid, eerste volzin, van de Wet belastingen op milieugrondslag) Deze wijziging betreft het herstel van een schoonheidsfout. Per abuis stonden in de tekst twee afsluitende punten achter elkaar.

Artikelen IX, onderdelen K en Ra (artikelen 86 en 91 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

De in deze onderdelen opgenomen wijzigingen vloeien voort uit het per 1 januari 2009 laten vervallen van het huidige artikel 86, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (tarieven voor secundaire en tertiaire verpakkingen) en de daarmee samenhangende vernummering van enkele leden van dat artikel.

Artikel IX, onderdeel R (artikel 91 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

Deze wijziging voorziet voor de toepassing van het tarief voor de verpakkingenbelasting erin dat, indien naast het verzoek voor toepassing van het forfait tevens een verzoek om toepassing van het (al dan niet verlaagde) algemeen tarief, bedoeld in artikel 86 van de Wet belastingen op milieugrondslag, wordt gedaan, de inspecteur tegelijkertijd beslist op beide verzoeken. Daarbij is de beslistermijn voor het verzoek om toepassing van het forfait leidend. Bij de beslissing omtrent de toepassing van het forfait zal de inspecteur immers moeten beslissen of een uitsplitsing naar materiaalsoorten anders dan met buitengewoon bezwaar mogelijk is. Indien een dergelijke uitsplitsing niet anders dan met buitengewoon bezwaar mogelijk is, kan het algemeen tarief toepassing vinden voor het totaal aantal kilogrammen verpakkingen waarvoor het forfait wordt vastgesteld.

Een belastingplichtige die een verzoek indient voor toepassing van het forfait en tevens meent dat hij in aanmerking kan komen voor het algemeen tarief zal de beide verzoeken in de praktijk zoveel mogelijk combineren. Het verzoek om toepassing van het forfait hoeft echter niet per se direct gecombineerd te worden met het verzoek om toepassing van het algemeen tarief. Tussen de twee verzoeken kan enige tijd verstrijken.

Onderdeel 5

Artikel XII, onderdeel C (Artikel 9ba van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

Artikel 9ba van de Wet BPM ziet op de CO2-toeslag voor zeer onzuinige personenauto’s.

Door de aanscherping van deze toeslag is het budgettaire belang groter geworden. In de regel wordt de CO2-uitstoot van personenauto’s met een Europese typegoedkeuring (ETG) in het kentekenregister vermeld. Het is echter mogelijk dat in het kentekenregister de CO2-uitstoot niet aan een auto kan worden gekoppeld of dat de CO2-uitstoot niet bekend is in het kentekenregister. Vanaf 2010 voorziet het nieuwe artikel 9, elfde lid, van de BPM in deze situaties. Voor 2009 was hierin nog niet voorzien. Het nieuwe derde lid voorziet in deze situaties door te bepalen dat als de omvang van de CO2-uitstoot niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, voor de heffing op basis van de CO2-grondslag wordt uitgegaan van een forfaitaire uitstoot van 350 gram per kilometer voor een benzineauto respectievelijk 302 gram per kilometer voor een dieselauto. De meest voorkomende wijze zal zijn dat de CO2-uitstoot blijkt uit een individuele goedkeuring als bedoeld in artikel 26 van de Wegenverkeerswet 1994 of uit het certificaat van overeenstemming (document als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 70/156/EEG van 6 februari 1970) dat behoort bij de personenauto.

Onderdeel 6

Artikel XIV (artikel 9, twaalfde lid, en artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belastingen van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

In het twaalfde lid van artikel 9 van de Wet BPM wordt voor het begrip bijzondere personenauto verwezen naar richtlijn 92/61/EEG. Deze richtlijn is vervallen bij richtlijn 2002/24/EEG. Verwijzingen naar Richtlijn 92/61/EEG worden beschouwd als verwijzingen naar de richtlijn 2002/24/EEG. Ter vermijding van misverstanden is de verwijzing vervangen.

In artikel XII, onderdeel E, wordt artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM aangepast aan de wijziging van artikel 9c van de Wet BPM. Hiermee was nog geen rekening gehouden in de onderhavige bepaling. De wijziging van artikel 10 van de Wet BPM herstelt dit.

Onderdeel 7

Artikel XVIII, onderdeel F (artikel 25a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994)

In artikel XVIII wordt een MRB-differentiatie voor vrachtauto’s voorgesteld. In artikel 25a, derde lid, wordt voor de definitie van de Euronormen verwezen naar de definities in de Eurovignetrichtlijn (zie artikel 2, onderdeel n, van de Wet MRB voor de definitie van deze richtlijn). De Eurovignetrichtlijn geldt voor voertuigen met een gewicht van ten minste 12 ton. De onderhavige wijziging strekt ertoe dat de MRB-differentiatie van toepassing is voor vrachtauto’s met een gewicht van ten minste 3,5 ton.

Onderdeel 8

Artikel XX (artikelen 23 en 25 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994)

Abusievelijk is het te hanteren bedrag voor 2013 bij de toepassing van de formule voor de berekening van de verhoging van de in de artikelen 23 en 25 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting opgenomen bedragen, gesteld op € 450 miljoen. Dit moet € 480 miljoen zijn.

Onderdeel 9

Artikel XXII, onderdeel A (hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001)

In het in het wetsvoorstel opgenomen artikel 3.107a Wet IB 2001 is geregeld dat termijnen van lijfrenten en periodieke uitkeringen als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 worden belast volgens de (beperkte) saldomethode, waarbij van de in het verleden in een kalenderjaar betaalde premies en bedragen die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen, ten hoogste € 2 269 per kalenderjaar in mindering kan worden gebracht op de in box 1 belaste termijnen en uitkeringen (beperkte saldomethode).

De vraag is gerezen of deze beperkte saldomethode kan cumuleren met de beperkte saldomethode die is opgenomen in het overgangsrecht dat onderdeel uitmaakt van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001. Dat is niet de bedoeling. Daarom wordt voorgesteld in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 op te nemen dat als van de overgangsregeling in die wet gebruik wordt gemaakt, voor dezelfde polis geen gebruik meer kan worden gemaakt van de saldomethode van artikel 3 107a Wet IB 2001. Hiertoe wordt aan hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 een (zevende) lid toegevoegd.

Aangezien de voorgestelde overgangsregeling van artikel 10a.6 Wet IB 2001 voor betaalde premies met betrekking tot de periode 2001–2008 die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen een veel ruimere saldomethode kent dan de Invoeringswet Wet IB 2001, brengt de redelijkheid met zich dat belanghebbenden in voorkomende gevallen met ingang van 2009 gebruik kunnen van maken van die ruimere regeling, ook als het gaat om rechten in de zin van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001. Het betreft dan de situatie dat met betrekking tot de periode 2001–2008 ter zake van die rechten niet afgetrokken premies zijn betaald boven de begrenzing van € 2269 en hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 op dat deel van het recht derhalve niet van toepassing was.

Artikel XXII, onderdeel B (hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel R, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001)

Het voorstel om hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel R, Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 te laten vervallen was reeds opgenomen in het voorstel van wet, maar is als gevolg van de toevoeging van de hiervoor toegelichte wijziging van onderdeel O in een afzonderlijk onderdeel opgenomen. Voor de toelichting op het vervallen van onderdeel R wordt verwezen naar de memorie van toelichting.

Onderdeel 10

Artikel XXIII, onderdelen A en B (artikelen III en IV van het Belastingplan 2008

In het Belastingplan 2008 is opgenomen een verlaging van de algemene heffingskorting met ingang van 2010 van € 10 en een verlaging met ingang van 2011 van € 11. Dit is vorm gegeven door in dat plan op te nemen dat het bedrag van de algemene heffingskorting per 1 januari 2010 wordt vervangen door € 2054 en per 1 januari 2011 door € 2043. In het Belastingplan 2009 is beoogd een structurele verlaging van de algemene heffingskorting vanaf het jaar 2009 met € 57 door te voeren. Door de formulering in het Belastingplan 2008 zou deze structurele verlaging met € 57 per 1 januari 2010 ongewild weer ongedaan worden gemaakt. Door de nieuwe formulering in het Belastingplan 2008 wordt dit voorkomen.

Het voorstel om in het Belastingplan 2008 artikel III, onderdeel C, en artikel IV, onderdeel C, te laten vervallen was reeds opgenomen in het voorstel van wet.

Artikel XXIII, onderdeel F (artikel XVIIIA van het Belastingplan 2008)

Artikel XVIIIA van het Belastingplan 2008 voorziet in een verhoging van de CO2-toeslag per 1 januari 2010. In het onderhavige voorstel vervalt de CO2-toeslag per 2010, derhalve vervalt artikel XVIIIA van het Belastingplan 2008

Onderdeel 11

Artikel XXVI (artikel 43 van de Zorgverzekeringswet)

In artikel XXVI, dat samenhangt met het voornemen loonbelasting te heffen ter zake van afkoopsommen van lijfrenten en negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, was voorgesteld voor de berekening van de in dat geval over die afkoopsommen en negatieve uitgaven in te houden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) een loontijdvak van een kalenderjaar te hanteren. Daarmee zou dan worden bewerkstelligd dat op de desbetreffende afkoopsommen in alle situaties inkomensafhankelijke bijdrage ZVW zou kunnen worden ingehouden. Dat zou zonder deze wijziging namelijk niet het geval zijn bij degene die van de verzekeraar geen andere uitkeringen, maar slechts een afkoopsom zou ontvangen. In dat geval zou er dan voor de berekening van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW geen sprake zijn van een loontijdvak.

Reacties uit de praktijk hebben echter uitgewezen dat deze voorgestelde inbreuk op de systematiek van het voortschrijdend cumulatief rekenen (VCR) bij de in de loonsfeer in te houden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW de (automatisering)systemen voor de loonheffingen zodanig verder compliceert, dat dit in geen verhouding staat tot het geringe financiële belang. Immers, bedacht moet worden dat genieters van de genoemde afkoopsommen in de meeste gevallen daarnaast ander inkomen zullen hebben, zoals pensioen- en AOW-uitkeringen, waarmee het maximum voor de ZVW al «volloopt».

Bij elkaar heeft dit ertoe geleid het aanvankelijk in het wetsvoorstel opgenomen artikel XXVI te laten vervallen.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager