Kamerstuk 31700-XIII-7

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2009

Gepubliceerd: 8 oktober 2008
Indiener(s): Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA), Frank Heemskerk (staatssecretaris economische zaken) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-XIII-7.html
ID: 31700-XIII-7

31 700 XIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2009

nr. 7
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 oktober 2008

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

De griffier van de commissie,

Franke

1

Welk bedrag aan EZ-subsidies gaat er naar milieu- en natuurorganisaties? Uit welke subsidieregelingen zijn deze middelen afkomstig? Kan de regering dit bedrag uitsplitsen per milieu- en natuurorganisatie en per subsidieregeling? Welke organisaties die een subsidie ontvangen, hebben op enig moment wet- en regelgeving overtreden?

In 2008 heeft EZ € 21 184,– subsidie verstrekt aan milieu- en natuurorganisatie Stichting Probos in het kader van de regeling Duurzame Energie Nederland (DEN). Er zijn geen onregelmatigheden in het kader van deze subsidieverstrekking vastgesteld.

2

Kan de regering een overzicht geven van alle fiscale en andere regelingen die zijn bedoeld om de overdracht van familiebedrijven te vergemakkelijken? Welke knelpunten zijn er voor de overdracht van familiebedrijven?

In bijlage 1 bij de beantwoording treft u gevraagd overzicht aan. Sommige regelingen betreffen specifiek familierelaties, andere regelingen richten zich naar hun aard op familierelaties (bijvoorbeeld vererving). De drie meest voorkomende knelpunten bij de overdracht van familiebedrijven zijn:

1) Goede en tijdige voorbereiding. Via het verstrekken van een overdrachtspakket met concrete en praktische informatie via de Kamers van Koophandel wordt getracht hierin te voorzien

2) Juridische en financiële aspecten. De borgstellingregeling, de BBMKB wordt al vaak gebruikt bij bedrijfsoverdrachten. Sinds 2007 is daar – voor grotere financieringen – de Groeifaciliteit bijgekomen.

3) Het vinden van geschikte opvolgers, zeker als daar binnen de familie geen kandidaten voor blijken te zijn. De overheid biedt hier ondersteuning in de vorm van voorlichting en advies en door het bevordering van marktwerking op de markt voor bedrijfsoverdrachten. In de afgelopen periode zijn diverse fiscale knelpunten aangepakt. Voor zover bekend voldoet het bestaande fiscale instrumentarium. Overigens wordt opgemerkt dat bij de aangekondigde herziening van de successiewet de bedrijfsopvolgingsregeling opnieuw zal worden vormgegeven, waarbij vereenvoudiging voorop staat. EZ blijft open staan om eventueel resterende knelpunten ook aan te pakken.

3

Wat is de regering voornemens te gaan doen aan de achterblijvende private investeringen voor onderzoek en ontwikkeling (R&D)?

Het kabinet heeft diverse instrumenten tot zijn beschikking die de R&D-uitgaven van bedrijven stimuleren, met name de WBSO en de innovatieprogramma’s. Deze instrumenten leveren een bijdrage aan hogere private R&D-uitgaven. Daarnaast loopt momenteel bij het Innovatieplatform een project dat tot doel heeft om na te gaan hoe de private R&D-intensiteit in Nederland aanzienlijk verhoogd kan worden. Dat project kan belangrijke inzichten opleveren voor acties en beleid van overheid en bedrijfsleven ter verhoging van de private R&D.

4

Wat zijn plannen van de regering ten aanzien van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen?

Zoals in de brief van het kabinet van 31 maart 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 311, nr. 2) is aangegeven hebben zelfstandige ondernemers verschillende mogelijkheden om zich te verzekeren tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Daartoe staan op dit moment de volgende mogelijkheden open:

– een startende en of bestaande zelfstandige kan een verzekeringsovereenkomst sluiten met een private verzekeraar;

– een startende zelfstandige die wordt geweigerd voor een reguliere dekking kan tot 3 maanden na de start gebruik maken van een door verzekeraars ingestelde vangnetvoorziening;

– een zelfstandige die start vanuit een dienstverband of uitkering op basis van werknemersverzekeringen kan tot 4 weken na beëindiging van de verplichte verzekering, deze verzekering voor ZW en WIA op vrijwillige basis voortzetten. Het kabinet heeft een wetsvoorstel aanhangig gemaakt waarmee deze aanmeldtermijn per 4 juni 2008 is verlengd van 4 naar 13 weken, zodat startende zelfstandigen ruimer de tijd hebben om zich aan te melden.

Daarnaast heeft het Verbond van Verzekeraars de leden van het Verbond in overweging gegeven de voorwaarden van de eigen vangnetvoorziening te verruimen en deze voorziening tijdelijk open te stellen voor alle bestaande zelfstandigen. Met name door de tijdelijke openstelling van de verbeterde vangnetvoorziening voor bestaande zelfstandigen, wordt tegemoet gekomen aan de positie van bestaande zelfstandigen die soms geconfronteerd worden met problemen om zich tegen arbeidsongeschiktheid te verzekeren. De beoogde inwerkingtreding van de tijdelijke openstelling van drie maanden is vanaf 1 november 2008. De tijdelijke openstelling wordt gecommuniceerd in een bredere campagne waarbij zelfstandige ondernemers bewust worden gemaakt van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Deze campagne wordt gefinancierd door het Verbond van Verzekeraars en de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken. De campagne wordt daarnaast ook begeleid door FNV Zelfstandigen, PZO en CNV Zelfstandigen.

5

Waarom wordt de zelfstandigenaftrek voor het tweede jaar op rij niet geïndexeerd?

In het kader van pijler II uit het Coalitieakkoord werd in het belastingplan voor 2008 voorzien in een pakket maatregelen ter bevordering van het ondernemerschap. Een opbrengst van de constructiebestrijding, € 200 miljoen, werd aangewend voor het verlagen van het MKB-deel van de vennootschapsbelasting. Ondernemers werd daarnaast meer ruimte geboden om zonder belastingheffing hun onderneming te staken en vervolgens een nieuwe onderneming te starten. Het budgettaire beslag van deze verruiming werd voor € 12 miljoen gedekt door de bedragen van de zelfstandigenaftrek in 2008 niet volledig, maar voor de helft te indexeren.

In het belastingplan voor 2009 heeft het Kabinet de voornemens voor het stimuleren van ondernemerschap nader vorm gegeven. Daarbij is gekozen voor het stimuleren van winst bij ondernemers in de inkomstenbelasting. Een van de doelstellingen van het kabinet daarbij is de huidige (fiscale) regelingen beter toe te snijden op de situatie van startende en doorgroeiende ondernemers. Het voornemen bestaat daarbij om het accent meer te leggen op ondernemers die winst maken. Dit is mogelijk door de zelfstandigenaftrek op de langere termijn om te zetten in de MKB-winstvrijstelling. Omzetting van de zelfstandigenaftrek in de MKB-winstvrijstelling ineens acht het kabinet echter niet wenselijk. Een dergelijke wijziging zou forse inkomenseffecten hebben. Om die reden wordt er voor gekozen om een dergelijke omzetting of andere prikkels voor meer winst maken pas na consultatie van het bedrijfsleven en de advieswereld vorm te geven. Wel wordt in 2009 al binnen de fiscale ondernemersfaciliteiten meer accent gelegd op de MKB-winstvrijstelling in plaats van op de zelfstandigenaftrek. Dit gebeurt door de MKB-winstvrijstelling te verhogen en de bedragen van de zelfstandigenaftrek in 2009 nominaal constant te laten. Voor starters is flankerend beleid voorgesteld.

6

Hoeveel extra ambtenaren zijn noodzakelijk om de totale transactiekosten van marktwerking in de publieke sector inzichtelijk te maken? En hoeveel geld zou hiermee gepaard gaan?

Een vraag naar de omvang van transactiekosten van marktwerkingbeleid is beantwoord in mijn reactie op schriftelijke vraag nr. 40 die de Kamer indiende naar aanleiding van het onderzoek naar marktwerkingbeleid.

Ik ben in die beantwoording ingegaan op overstapkosten, kosten van toezicht, kosten van aanbesteden en bedrijfsvoeringkosten van bedrijven. Ik verwijs voor de beantwoording op die vraag naar bijlage 2. Het is nog niet eens zozeer een kwestie van extra ambtenaren of extra budget om alle gevraagde informatie te verkrijgen. Veeleer is de kwestie dat bedrijven in de publieke sector geen verplichting hebben om allerlei specifieke kosten bij te houden en op identieke basis te publiceren. Het is tevens een bewuste keuze om rapportageverplichtingen aan bedrijven ook die in de semipublieke sector, te verminderen in het kader van de agenda tot vermindering administratieve lasten. Waar het uiteindelijk in de kern om gaat is dat bedrijfsvoeringkosten en winst onderdeel uitmaken van de kostprijs die de grondslag vormt van de prijs van een product of dienst. Analyse van de prijsontwikkeling verschaft derhalve een beeld van de uitwerking op doelmatigheid van een marktwerkingproject. Het onderzoek marktwerkingbeleid heeft een beeld opgetekend van beschikbare data over de ontwikkeling van prijzen en doelmatigheid in de onderzochte sectoren.

7

Wat zal de regering ondernemen op het gebied van wetgeving voor aanbestedingsprocedures?

Voor december 2009 zal de Europese rechtsbeschermingrichtlijn worden omgezet door middel van een aparte implementatiewet (zie ook het antwoord op vraag 93). Tevens heeft de regering tot doel om nog deze kabinetsperiode met betrokkenheid van alle stakeholders (zowel van de kant van inkopers als van de kant van ondernemers) te komen tot een nieuwe en breed gedragen wet op het gebied van aanbesteden.

8

Kan de regering een lijst samenstellen van alle organisaties, met uitzondering van de agentschappen en zelfstandige bestuursorganen die nadrukkelijk vermeld staan in de begroting, waaraan het ministerie van Economische Zaken voor 2009 reeds een subsidie heeft toegezegd, evenals van de waarschijnlijk te verstrekken subsidies (op basis van de ervaring van subsidieverzoeken en toewijzingen de afgelopen jaren)?

Het EZ-instrumentarium staat in principe open voor alle ondernemingen en burgers, die aan de voorwaarden van de diverse regelingen voldoen. Het gaat hierbij om duizenden organisaties en burgers die hier gebruik van maken en kunnen maken.

9

Hoe beoordeelt de regering de vooruitzichten voor 2009? Deelt de regering de mening van alle deskundigen dat Nederland geraakt wordt door de kredietcrisis? Zo ja, dient de begroting 2009 dan niet bijgesteld te worden, met name de Miljoenennota.

De huidige economische vooruitzichten zijn niet rooskleurig. Volgens de laatste CPB cijfers remt de economische groei duidelijk af en zal deze voor 2009 naar verwachting 1¼% zijn. Hoewel er in Nederland geen sprake is van een hypotheekcrisis, is inmiddels wel duidelijk dat de kredietcrisis ook de Nederlandse economie raakt. De crisis zet sterker door dan we een half jaar geleden verwachtten.

Er zijn echter ook economisch lichtpuntjes: zowel de olieprijs als de euro zijn recentelijk gedaald. Dat zijn meevallers die goed uitpakken voor de economische groei. Economische factoren veranderen constant, zowel positief als negatief. Bij Voorjaarsnota 2009 worden zoals gebruikelijk de budgettaire effecten van alle relevante ontwikkelingen integraal in beeld gebracht. Dit geldt zowel voor economische als beleidsmatige ontwikkelingen. Op basis hiervan vindt integrale budgettaire besluitvorming plaats, waarbij de begroting 2009 wordt aangepast met de Voorjaarsnota.

10

Kan er inzicht worden gegeven in de verdeling van het EU-budget van het zesde kaderprogramma over de verschillende thema’s voor respectievelijk de jaren 2004 tot en met 2007?

De budgetverdeling van het Zesde Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling is in bijlage 3 weergegeven op basis van gecommitteerde bedragen in het jaar van ondertekening van de subsidieovereenkomst. Tevens is aangegeven wat in deze periode gecommitteerd is aan Nederlandse deelnemers. In enkele gevallen liepen de contractonderhandelingen door tot na 2007. Onderstaand overzicht is om die reden nog niet compleet.

De Nederlandse participatie in KP6 was succesvol. Niet alleen wat betreft de middelen, ook de slaagkans van projecten met Nederlandse partijen was significant hoger dan het Europees gemiddelde (26% om 21%) en projecten met een Nederlandse coördinator hadden een slaagkans van 34%. Ook in het eerste jaar van KP7 heeft Nederland deze goede positie weten vast te houden.

11

Welke concrete stappen heeft de regering genomen om het «stopcontact» voor wind op zee aan te leggen? Kan de regering aangeven hoe invulling wordt gegeven aan de motie van het lid Samsom (Kamerstuk 31 239 nr. 17) over stimulering van duurzame energieproductie?

Inmiddels is een project gestart «Kabel op zee» waarin de vraag centraal staat, of en zo ja hoe de kabelinfrastructuur op zee bij de landelijke netbeheerder kan worden ondergebracht. Deze studie zal eind dit jaar gereed zijn en geeft antwoord op technische vragen, de financiering en juridische consequenties. Zoals ik op 6 oktober heb geantwoord bij de behandeling van het Energierapport, zal er naar verwachting in januari of februari een wijziging van de Elektriciteitswet 1998 in de Tweede Kamer liggen, waarop ik dan eventueel bij Nota van Wijziging de consequenties van dit project kan verwerken. Zo kan ik mijn beslissing baseren op de uitkomsten en voorkomen dat onnodig tijd verloren gaat.

12

Kan de regering de gereserveerde bedragen voor de MEP en de SDE, die zijn verlaagd voor het jaar 2009 en de jaren daarna en die niet kunnen worden uitgegeven en zullen worden doorgeschoven naar latere jaren, niet alsnog gebruiken om niet 450 MW, maar 900 MW wind op zee in deze kabinetsperiode aan te besteden?

In mijn brief van 5 november 2007 aan uw Kamer (Kamerstuk 28 665, nr. 95) staat beschreven dat de vrijval uit de MEP aan de reeds beschikbare middelen voor de SDE zal worden toegevoegd. Ook is in deze brief beschreven hoe dit zal gebeuren. In deze brief is tevens aangegeven dat de vrijval van de MEP-middelen een onregelmatig verloop kent. Voor een doelmatige inzet binnen de SDE is een minder grillig en een geleidelijk oplopend verloop gewenst. Om dit mogelijk te maken is een kasschuif noodzakelijk. Deze kasschuif is/wordt doorgevoerd in de voorjaarsnota 2008 en in de begroting 2009. Er is derhalve geen sprake van vrijval van middelen. Het geld is noodzakelijk om de langdurige verplichtingen die in deze kabinetsperiode worden aangegaan te dekken. Voor meer detailinformatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 60.

13

Kan de regering aangeven welke middelen besteed worden aan het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC)?

Ik heb onlangs een subsidie van € 50 miljoen verleend aan het NBTC voor de jaren 2008–2010. Kerntaak van het NBTC is het stimuleren van inkomend toeristisch en zakelijk bezoek. Concreet heb ik het NBTC gevraagd het volgende te bereiken:

• Een groei van het inkomend toerisme van gemiddeld 2% per jaar over de jaren 2008 tot en met 2010, over drie jaar dus in totaal een groei van ruim 6%

• Een groei van het inkomend toerisme naar Nederlandse steden van gemiddeld 4% per jaar over de jaren 2008 tot en met 2010, over drie jaar dus in totaal een groei van 12½%.

• Voor de deelname aan internationale congressen: ultimo 2010 een marktaandeel van 1/5 van het totaal van de internationale congressen in de vijf landen in Noordwest Europa.

Met deze € 50 miljoen dekt het ministerie van Economische Zaken circa 60% van de totale begroting van het NBTC. Het bedrijfsleven en de decentrale overheden zijn naast het Rijk belangrijke partners voor het NBTC, en financieren daarbij ook veel NBTC-activiteiten op het gebied van «Lekker weg in eigen land». Ze zijn verantwoordelijk, vaak middels projectbijdragen, voor de resterende 40% van de NBTC-begroting. Deze betrokkenheid zorgt dus substantieel voor extra slagkracht, ook bij NBTC-acties op de binnenlandse markt.

14

Welke middelen maakt de regering vrij voor het project «Hudson 400 jaar»?

Voor de viering van New York: Made in Holland 1609 heeft de Nederlandse regering € 6,2 miljoen vrijgemaakt. Het ministerie van Economische Zaken draagt hier € 1 miljoen aan bij. Overigens coördineert het ministerie van Buitenlandse Zaken dit project.

15

Welke beleidsreserve is er? Onder welke begrotingsposten is deze reserve te vinden?

Er is geen beleidsreserve. Alle uitgaven zijn gekoppeld aan beleidsdoelstellingen, met uitzondering van de post onvoorzien ad € 0,4 miljoen op het niet-beleidsartikel Nominaal en onvoorzien.

16

Kan de regering ingaan op de kenmerken van de programma’s van het Programmatisch pakket, namelijk excellentie, selectiviteit, focus en massa? Is niet juist sprake van een enorme versnippering, waardoor iedere vorm van focus en massa juist niet gerealiseerd wordt? Kan de regering de voor- en nadelen noemen van het afschaffen, dan wel fiscaliseren, van alle subsidieregelingen van het ministerie van Economische Zaken?

De programmatische aanpak is gestoeld op de zes sleutelgebieden die het eerste Innovatieplatform heeft onderscheiden: Hightech Systemen & Materialen, Flowers & Food, Water, Creatieve Industrie, Chemie en Pensioen en Sociale verzekeringen. EZ heeft via het zogenoemde Innovatie-in-Dialoog proces vertegenwoordigers over de volle breedte van deze sleutelgebieden uitgedaagd om samen met SenterNovem visies te ontwikkelen en vervolgens programma’s in te dienen. Bij het beoordelen van de voorstellen door een onafhankelijke commissie, de zogenoemde Strategische Adviescommissie onder voorzitterschap van Rinnooy Kan, worden 6 criteria gehanteerd: (i) (internationale) excellentie, (ii) bijdragen aan economische groei en oplossen maatschappelijke knelpunten, (iii) samenhang en (internationale) samenwerking, (iv) oplossen van knelpunten, (v) effectiviteit en efficiëntie van de betrokkenheid van de overheid en (vi) vertrouwen in de aanpak. Via de criteria wordt de aandacht voor selectiviteit, excellentie en focus en massa (voorstellen zijn in beginsel gericht op de sleutelgebieden) gegarandeerd. Dat blijkt ook uit de 8 innovatieprogramma’s die inmiddels zijn gestart. Uw Kamer ontvangt jaarlijks een voortgangsrapportage. Daaruit blijkt ook dat er geen sprake is van versnippering en dat via de programma’s vaak extra focus wordt aangebracht doordat een programma meestal minder breed is dan het volledige sleutelgebied. Om die reden zijn er bijvoorbeeld 3 programma’s gestart op het gebied van Hightech Systemen & Materialen. Door een gerichte focus te kiezen in een programma is er voor dat (deel)gebied ook sprake van voldoende massa.

Met betrekking tot de voor- en nadelen van het fiscaliseren van alle subsidieregelingen van het ministerie verwijs ik naar de onderstaande passage uit de brief Herijking Financieel Instrumentarium uit 2005 (Kamerstuk 29 800 XIII, nr. 73):

«Bij het inzetten van financiële instrumenten kan gekozen worden tussen een subsidie of een fiscaal instrument. Die keuze wordt bepaald door economische, sociale en maatschappelijke aspecten, waaronder beleidseffectiviteit, doelmatigheid en de inpasbaarheid in de fiscale structuur.

Subsidies kunnen op korte termijn worden uitbetaald en bereiken ook betrokkenen die niet belastingplichtig zijn of die in een bepaalde periode geen belasting verschuldigd zijn. Met subsidies kan sneller en breder worden gereageerd op marktverstoringen. Bij een fiscale regeling bestaat onzekerheid omtrent de toekenning, omdat onzekerheid inherent is aan het fiscale systeem. Voorts zal verrekening met te betalen belasting doorgaans later plaatsvinden.

Idealiter verdient de keuze voor een fiscaal instrument alleen de voorkeur als de toekenning op eenvoudige wijze kan plaatsvinden. Dat zal in de praktijk slechts opgaan voor minder complexe beoordelingscriteria. Uit onderzoek van het EIM blijkt dat de verkrijgingskosten voor fiscale regelingen vergelijkbaar zijn met die voor subsidies. Er kan dus niet zonder meer gesteld worden dat fiscale instrumenten de voorkeur genieten boven het subsidie-instrument.»

Deze brief was de afronding van een uitvoerige discussie met de Tweede Kamer over het al dan niet fiscaliseren van het EZ-instrumentarium. Daarbij is onder andere gekeken naar de legitimiteit, efficiency en effectiviteit van de EZ-instrumenten. In de herijkingsbrief is gekozen voor een evenwichtige beleidsmix, bestaande uit zowel fiscale instrumenten (vgl. WBSO) als subsidies. Op het gebied van subsidies is daarbij gekozen voor een basispakket, bestemd voor alle instrumenten, maar met name voor het MKB enerzijds en een programmatisch pakket voor die gebieden, waar Nederland het verschil kan uitmaken, zoals de bovengenoemde innovatieprogramma’s. Deze herijkingsbrief is uiteindelijk door de Tweede Kamer zeer breed gesteund. Ook de recente brief over de verdere stroomlijning van het EZ-instrumentarium (Kamerstuk 31 200 XIII, nr. 47) bouwt voort op deze ingezette lijn.

Ook de Europese Commissie noemt de Nederlandse beleidsmix aan instrumenten een best practice. Zie verder het antwoord op vraag 17.

17

Is het denkbaar dat alle innovatiesubsidieregelingen worden afgeschaft, en met de opbrengst de WBSO-regeling wordt verruimd? Kan op deze manier 600 miljoen euro aan de WBSO worden toegevoegd? Hoe staat de regering tegenover het idee om een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) uit te voeren naar de effectiviteit van de innovatie subsidieregelingen?

De WBSO is inderdaad een effectief instrument, zoals in het antwoord op vraag 103 wordt aangegeven. Om die reden heeft het Kabinet besloten de WBSO te intensiveren. Verdere intensivering van de WBSO is denkbaar. Dat zou echter niet vanuit de middelen van andere innovatiesubsidieregelingen moeten worden gefinancierd, omdat dat niet strookt met de beleidsmatige wens om het Nederlandse innovatiesysteem met een evenwichtig pakket van stimuleringsmaatregelen te ondersteunen, zie ook het antwoord op vraag 16.

In 2007 is in een studie van de Europese Commissie de meerwaarde van zo’n beleidsmix nog eens onderstreept. Dat pakket bestaat uit verschillende soorten prikkels met behulp van enerzijds een aantal instrumenten (vgl. WBSO, vouchers, IPC’s en innovatiekredieten), die op alle ondernemers, maar met name op het MKB zijn gericht en anderzijds een aantal instrumenten (vgl. innovatieprogramma’s), die erop gericht zijn die gebieden te ondersteunen waar Nederland kan excelleren. Zie ook de passage over de brief Herijking Financieel Instrumentarium uit 2005 in het antwoord op vraag 16.

Het is gebruikelijk dat alle EZ-instrumenten minimaal een keer in de vijf jaar worden geëvalueerd. Een IBO naar de effectiviteit van innovatie subsidieregelingen lijkt daarom momenteel niet gewenst. Bovendien heeft er in 2002 een IBO op het gebied van innovatiesubsidieregelingen plaatsgevonden. Conclusie daarvan was dat alle instrumenten op zich zinvol waren, maar dat er behoefte was aan een betere samenhang tussen de afzonderlijke instrumenten in een evenwichtige beleidsmix. Die weg is met de daaropvolgende stroomlijning van het EZ-instrumentarium ingeslagen. Zie ook het antwoord op vraag 16.

18

Hoeveel prestatie-indicatoren zijn er tot nu toe en hoeveel zijn er in de begroting voor 2009?

In de Ontwerpbegroting 2008 waren 26 indicatoren benoemd, in de Ontwerpbegroting 2009 zijn 44 indicatoren opgenomen.

19

Wat is er de oorzaak van dat statistieken over innovatie pas met een jarenlange vertraging beschikbaar komen?

Statistieken over innovatie in Nederland zijn afkomstig uit de innovatie-enquête van het CBS. De innovatie-enquête wordt tweejaarlijks gehouden door het CBS. De meest recente innovatie-enquête heeft betrekking op het jaar 2006. In 2007 zijn hiervoor enquêteformulieren gestuurd naar bedrijven, waarna in maart 2008 voorlopige uitkomsten door het CBS zijn gepubliceerd. Feitelijk is daarmee sprake van ruim een jaar vertraging ten opzichte van het einde van het verslagjaar 2006. Dat is een redelijk beperkte periode als bedacht wordt dat er tijd gemoeid is met het invullen van de enquêtes door bedrijven en vervolgens met de statistische verwerking van de ingevulde gegevens door het CBS.

20

Is als kengetal voor de operationele doelstelling «stabiele macro-economische omgeving» niet denkbaar de inflatie te gebruiken, of het aantal nieuwe wetten en regels.

Nee. Een stabiele macro-economische omgeving is afhankelijk van een groot aantal factoren waar we als regering geen of slechts in beperkte mate directe invloed hebben. Het gebruiken van een kengetal bij deze operationele doelstelling is dan ook niet erg nuttig. Inflatie is daar een goed voorbeeld van. Inflatie wordt voor een groot gedeelte bepaald door prijsontwikkelingen in het buitenland (bijvoorbeeld olie) waar wij als regering geen directe invloed op hebben. Het aantal nieuwe wetten en regels proberen we juist te reduceren (vermindering administratieve lasten). Een direct causaal verband tussen het aantal wetten en regels en een stabiele macro-economische omgeving is er niet.

21

Kan de regering de industriewaterbedrijfstak beschrijven voor wat betreft de genoemde «gunstige en concurrerende voorwaarden voor internationaal ondernemen»?

De industriewatersector beslaat een significant segment van de totale export van de Nederlandse watersector, die internationaal een zeer goede reputatie geniet. Een deel van de verklaring hiervoor is de uitstekende kennis en kunde die Nederland beschikt op het gebied van industriewatervoorziening (met name levering van industriewater voor specifieke toepassingen en optimalisering van industriewatergebruik in de procesketen). De mondiale groei van de vraag naar industriewatervoorziening biedt kansen, maar vraagt ook om nieuwe initiatieven zoals het bundelen van gefragmenteerde kennis en het stimuleren van vraaggestuurde kennisontwikkeling. De regering ondersteunt de industriewater sector door middel van exportfinanciering en marktkennis, maar ook met initiatieven als het Innovatieprogramma Watertechnologie en Partners voor water, die bijdragen aan het scheppen van gunstige en concurrerende voorwaarden voor internationaal ondernemen.

22

Verwacht de regering dat het grootste knelpunt voor de Nederlandse economie, het vinden van goed personeel, opgelost zal worden als de economische groei lager wordt?

Een lagere economische groei gaat doorgaans wel gepaard met een afname in de vraag naar arbeid. Dit vermindert de spanning op de arbeidsmarkt. De eerste tekenen van een minder krap wordende arbeidsmarkt zijn reeds zichtbaar. Desalniettemin waren er eind juni 2008 nog steeds 256 000 openstaande vacatures en ligt de werkloosheid met 4% van de beroepsbevolking nog steeds onder het niveau van de evenwichtswerkloosheid (5¾% in 2009). Een structurele toename van de arbeidsparticipatie blijft derhalve, ook met het oog op de vergrijzing, nodig voor een structurele groei van de welvaart.

23

Op welke wijze vertaalt de regering het belang van een duurzame wereldeconomie in het economisch beleid?

Het kabinet heeft oog voor een duurzame ontwikkeling en de daarbij behorende duurzame economische groei..Om bij te dragen aan een duurzame en open wereldeconomie zet de regering in op een aantal aspecten, waaronder:

• Het stimuleren van open internationaal handels- en investeringsverkeer en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

• Het voeren van ambitieus klimaatbeleid met doelen op het gebied van CO2-reductie, energiebesparing en duurzame energie.

De Nederlandse economie is ook gebaat bij een duurzame en open wereldeconomie, mede vanwege de kansen die dit oplevert voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ook op nationaal niveau is een duurzame, in de brede zin des woords, economische groei van belang. Om dit te bereiken zet de regering onder andere in op maatschappelijke innovatieprogramma’s. Bij deze programma’s werken kennisinstellingen, bedrijfsleven en verschillende ministeries samen om een bijdrage te leveren aan maatschappelijke uitdagingen. In juli 2008 zijn bijvoorbeeld de maatschappelijke innovatieagenda’s gezondheid, water, en veiligheid naar uw Kamer gestuurd.

24

Op welke wijze worden negatieve externe effecten van het economisch handelen van de Nederlandse samenleving inzichtelijk gemaakt en op basis van welke criteria maakt de regering hierin afwegingen?

Economisch handelen kan tot een aantal negatieve externe effecten leiden. Een voorbeeld van een negatief extern effect is milieuschade. Een producent kan vervuiling veroorzaken – bijvoorbeeld door CO2 uit te stoten – en daarmee het milieu belasten. Een aantal gevallen waarin negatieve externe effecten van het economisch handelen van de Nederlandse samenleving optreden zijn:

• Productie kan leiden tot CO2-uitstoot en daarmee milieuschade;

• Toenemende vraag naar biobrandstoffen kan de mondiale voedselprijzen opdrijven;

• Gebruik van wegen kan leiden tot congestie.

Het betreft hier problemen die de Nederlandse regering, Europa, de internationale gemeenschap of andere landen, burgers of onderzoeksbureaus zien plaatsvinden. Vaak wordt dan per geval onderzocht of er daadwerkelijk sprake is van externe effecten. De volgende stap voor de Nederlandse regering is bekijken of er een legitieme reden is om in te grijpen in de situatie. Dit betreft een afweging tussen de maatschappelijke kosten van overheidsingrijpen en de maatschappelijke kosten van non-actie. Bij complexe externe effecten kan overheidsingrijpen vaak gelegitimeerd worden. Een goed voorbeeld is de klimaatproblematiek: hier zijn heel veel partijen bij betrokken (feitelijk de hele wereld) en de kosten van aanpak zijn hoog. Maatschappelijke kosten baten analyses zijn een voorbeeld van de manier waarop de regering externe effecten inzichtelijk maakt en afwegingen hierin maakt. Denk hier bijvoorbeeld aan Anders Betalen voor Mobiliteit.

25

Gelden de gehanteerde criteria voor duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen ook voor Nederlandse transportsector die via distributieland Nederland alle goederen doorvoert? Dienen zij zich ook rekenschap te geven van de duurzaamheid en legaliteit van de goederen die zij transporteren? Zo ja, hoe worden zij daar op gewezen en hoe vindt controle daarop plaats?

In de visie op MVO (Kamerstuk 26 485, nr. 53) heeft het kabinet aangegeven dat van ieder bedrijf verwacht mag worden dat het maatschappelijk verantwoord onderneemt – dus ook de Nederlandse transportsector. Met het innovatieprogramma Duurzame Logistiek werkt het ministerie van Verkeer en Waterstaat samen met de sector aan een duurzame verbetering van de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven door voorkomen van vervoer (minder kuubs en kilo’s), meer logistieke efficiency (minder kilometers) en minder gebruik van fossiele brandstoffen (minder liters) – zie www.duurzamelogistiek.nl.

Naast aandacht voor de transportsector zelf, is er ook aandacht voor hun opdrachtgevers, met name in de internationale handel. Zo heeft het kabinet het Global Reporting Initiative gevraagd om in 2008 een seminar te organiseren over verslaglegging over MVO in internationale handel met specifieke aandacht voor de transportfase.

Zoals ook in de kabinetsvisie op MVO aangegeven, is MVO in essentie bovenwettelijk. De regelgeving voor goederenvervoer – met name de Wet goederenvervoer over de weg – stelt niet zozeer regels met betrekking tot duurzaamheid en legaliteit van de goederen die worden getransporteerd. Dit is ook primair de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever van de vervoerder en/of de fabrikant eerder in de keten. Uiteraard geldt dit niet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen – de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de daaronder hangende regels stellen nadrukkelijk eisen aan de vervoerder. Handhavende instantie voor zowel de Wet goederenvervoer over de weg als de Wet vervoer gevaarlijke stoffen is de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

26

Wat is de reden voor de enorme vertraging rond het bekend maken van de Non Trade Concerns?

De Kamer is een toezegging gedaan over de op handen zijnde brief «Handel en Non Trade Concerns (NTC’s)». De bedoeling was om deze brief voor de zomer naar de Kamer te sturen. Dit is helaas niet gelukt. De brief wordt mede namens de minister van BZ, LNV, OS, SZW en VROM nu op korte termijn aan de Kamer aangeboden. Het kabinet zet in deze brief uiteen op welke wijze en wanneer Nederland het handelsinstrumentarium – als één van de instrumenten die de overheid tot zijn beschikking heeft – kan inzetten ten bate van de aanpak van specifieke NTC’s. De aanpak van NTC’s vergt maatwerk, gezien de grote verscheidenheid aan problemen en kwesties die onder de noemer NTC’s worden geschaard. Het is niet zo dat een bepaald handelsinstrument voor de ene NTC (bijvoorbeeld klimaatverandering) automatisch ook nuttig is voor de aanpak van een andere NTC (bijvoorbeeld kinderarbeid). Het gaat hierbij zowel om positieve als negatieve handelsmaatregelen. Handelsbeleid moet in deze context niet worden beschouwd als synoniem voor importbeperkingen. NTC’s omvatten een veelheid aan maatschappelijke vraagstukken. In de brief ligt de focus bij drie thema’s: de aanpak van milieuvraagstukken, de bevordering van toepassing van arbeidsnormen en bevordering van dierenwelzijn. Het kabinet werkt aan een verdere verdieping op de (sub)thema’s biobrandstoffen, duurzaam hout, kinderarbeid/arbeidsnormen en dierenwelzijn.

27

Op welk moment in de toekomst verwacht de regering een omslag bereikt te hebben in de groei van de negatieve effecten van de Nederlandse economie op natuur, milieu en sociaal economische situatie buiten Nederland?

Eventuele negatieve effecten van de Nederlandse economie op natuur, milieu en sociaal economische situatie buiten Nederland – of de groei daarvan – is een moeilijk kwantificeerbaar begrip. Derhalve is niet in te schatten of er een groei is in deze negatieve effecten en /of er in de toekomst een wijziging in deze groei optreedt. Het kabinet zet in op een duurzame economische groei van de Nederlandse economie, onder andere door het stimuleren van MVO, het voeren van ambitieus klimaatbeleid en het stimuleren van duurzame energie.

28

Naar welk cijfer streeft de regering als wordt gesteld dat «nog slechts een kwart van de startende ondernemers personeel aanneemt»?

Het kabinet streeft naar het zoveel mogelijk wegnemen van belemmeringen voor het aannemen van personeel. Hier valt nog een verbeterslag te maken. 38% van de ondernemers ervaart merkbare problemen in de bedrijfsvoering door regelgeving met betrekking tot personeel.1 En bijna 30% van de ondernemers zonder personeel verkoopt liever «nee» tegen een klant dan personeel aan te nemen.2 De door het kabinet gehanteerde aanpak voor het vergemakkelijken van doorgroei bestaat uit de aangrijpingspunten «Verminderen»,«Verschuiven», «Voorlichten» en «Verlichten» (Kamerstuk 31 311, nr. 21). Het kabinet hanteert geen concreet cijfer met betrekking tot het aantal startende ondernemers dat personeel aanneemt.

29

Hoe denkt de regering een stijging van de arbeidsproductiviteit met 1,6% te bewerkstelligen? En waarom denkt de regering dat een nog sterkere groei juist in de (semi-)publieke sector mogelijk is?

Een forse versterking van het dynamische vernieuwingsvermogen is doorslaggevend om voor het behalen van productiviteitsgroei in onze economie. Deze vernieuwing vergt actie van alle betrokkenen in onze maatschappij: bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Het beleidsprogramma van het kabinet bevat een ambitieuze agenda voor talenten, publiek en private investeringen in onderzoek en ontwikkeling en innovatief ondernemerschap. Deze pijlers van productiviteitsgroei worden gestimuleerd via concrete acties. Om enkele voorbeelden te noemen: via de taskforce Technologie, Onderwijs en Arbeidsmarkt (TOA) worden oplossingen gezocht voor het nijpende tekort aan bèta’s en technici, er is een groeifaciliteit ingesteld voor snelgroeiende bedrijven, de WBSO is uitgebreid, de innovatieprogramma’s worden versterkt en er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van maatschappelijke innovatieprogramma’s. Via het versterken van onderwijs, talent, investeringen in onderzoek en innovatief ondernemerschap kan gezorgd worden voor productiviteitsgroei in de marktsector. Bij semipublieke sectoren is nog meer dan bij private sectoren ruimte om productiviteitswinst te boeken, omdat deze sectoren minder blootstaan aan (internationale) concurrentie dan de marktsector. Hierbij gaat het niet alleen om het stimuleren van vernieuwing en dynamiek binnen de sector, maar ook praktischer het verminderen van administratieve lasten, het introduceren en implementeren van goede ICT-voorzieningen. Voorts kan ruimte geven aan nieuwkomers ervoor zorgen dat partijen binnen bijvoorbeeld de zorg en maatschappelijke dienstverlening worden geprikkeld om hun efficiëntie en doelmatigheid te verhogen.

30

Wat zijn de achtergronden van het feit dat sommige ondernemers geen bankkrediet kunnen krijgen en kennelijk zijn aangewezen op microkrediet?

Er kunnen verschillende oorzaken zijn waarom een potentieel goede ondernemer niet bij een bank terecht kan. Hieronder worden vier voorbeelden genoemd die een belemmering kunnen vormen aan de kant van de ondernemer. Daarnaast wordt bij punt 5 ingegaan op het kostenaspect van de bank:

1. Geen goed ondernemersplan, te kleinschalig

Om een lening te kunnen krijgen, moeten goede ideeën worden uitgewerkt in een ondernemersplan. Er is een groep die wel economisch haalbare plannen heeft, maar moeite heeft om dit op de juiste manier te beschrijven in een ondernemersplan. Deze mensen kunnen via een intakepunt hulp krijgen bij het opstellen. Voor banken zijn een groot aantal van dit soort plannen te kleinschalig.

2. Ooit faillissement of schuldsanering, geen goed CV, te laag geschoold

  Veel banken verlenen geen krediet aan mensen met een BKR-registratie. Als een kandidaat geen goed CV heeft, of te laag geschoold is, loopt de bank het risico dat als het bedrijf niet goed loopt, diegene geen baan kan vinden waarmee hij het krediet terug kan betalen.

3. Geen onderpand

  De ondernemer kan de bank niet voldoende zekerheden bieden.

4.  Geen trackrecord

  Starters hebben nog geen jaarcijfers waarmee de bank een beeld kan krijgen welk risico de ondernemer oplevert. Ook hebben starters veelal geen ondernemerservaring. Dit kan gedeeltelijk ondervangen worden door een beroep te doen op coaches.

5. Kosten microleningen voor de bank te hoog

  Vaak vergt het verlenen van een krediet aan deze groep maatwerk. Daarvan zijn de kosten hoog. Die kunnen door de lage rente-inkomsten (immers, klein krediet) niet worden terugverdiend. De kredietverlening bij banken verloopt steeds meer via geautomatiseerde processen, waarbij er wordt getoetst op de criteria die bij punten 2, 3 en 4 worden genoemd. De doelgroep voor microfinanciering kan daar veelal niet aan voldoen.

31

Is het innovatiekrediet voor risicovolle bedrijven bedoeld voor Nederlandse bedrijven of ook voor buitenlandse bedrijven die in Nederland gevestigd zijn?

Het innovatiekrediet is gericht op het financieren van risicovolle projecten van in Nederland gevestigde MKB-ondernemingen. Deze regeling heeft als doelstelling bij te dragen aan duurzame economische groei van de Nederlandse economie door het versterken van de innovatiekracht.

32

Welk budget is beschikbaar voor het aangekondigde innovatiekrediet voor risicovolle projecten in kleine en middelgrote bedrijven en hoe gaat de selectiemethode voor projecten?

Het budget voor het innovatiekrediet is in 2009 € 40 miljoen. In de jaren 2010 tot en met 2012 is dit jaarlijks € 50 miljoen. Om voor financiële ondersteuning in aanmerking te komen moeten de ontwikkelingsprojecten zich op de volgende punten onderscheiden. In een project moeten technisch nieuwe producten, processen of diensten worden ontwikkeld, die nieuw zijn voor Nederland en een zeer goed marktperspectief hebben. Hierdoor heeft het project de potentie om tot substantiële economische activiteiten van de onderneming te leiden. De aanvraag zal op een laagdrempelige manier bij SenterNovem gedaan kunnen worden.

33

Kan de regering nader ingaan op het idee om voor kleine bedrijven soepelere regels te hanteren dan voor grote bedrijven? Worden de sociale partners betrokken bij de vormgeving van de plannen?

Het kabinet heeft uw Kamer per brief van 16 september 2008 geïnformeerd over het «Vergemakkelijken van doorgroei» (Kamerstuk 31 311, nr. 21). Onderdeel van de daarbij opgenomen kabinetsaanpak betreft het verlichten van het regime voor kleine ondernemingen of starters. Onderliggend ligt de veronderstelling dat de kosten om aan verplichtingen te voldoen vanwege de schaal voor kleine bedrijven of starters relatief omvangrijker zijn dan voor grote bedrijven. Bij de totstandkoming van deze notitie is gesproken met zelfstandig ondernemers en belangenbehartigers van ondernemers, zoals MKB-Nederland. Sociale partners spelen ook zelfstandig een rol bij het vergemakkelijken van doorgroei. Veel van de verplichtingen voor werknemers, die op de werkgever rusten, vloeien voort uit Cao’s en/of andere sectoraleen branchespecifieke afspraken. Het kabinet zal daarom sociale partners oproepen om bij het maken van Cao-afspraken op het terrein van verlof, ziekte en arbeidsongeschiktheid rekening te houden met de gevolgen voor kleine (of startende) bedrijven.

34

Is het de bedoeling dat kleine bedrijven lagere belastingen en premies gaan betalen?

Naar kan worden aangenomen betreft de vraag de winstbelastingen: vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting. De hoeveelheid belastingen die in deze sfeer wordt betaald is afhankelijk van de grondslag waarover wordt geheven, in casu de winst. Er is geen directe relatie tussen de omvang van een onderneming en de hoeveelheid te betalen belasting over de winst. Indien echter een kleine onderneming een bescheiden winst realiseert is de zelfstandigenaftrek in de inkomstenbelasting hoger en het inkomstenbelastingtarief lager. Ook in de vennootschapsbelasting gelden gemitigeerde tarieven voor kleine winsten. In die zin worden kleine ondernemers in staat gesteld een groter deel van hun winst aan te wenden voor de functies van hun ondernemingsinkomen: consumeren, reserveren en investeren. Opbouw en groei van ondernemingen wordt langs die weg gestimuleerd. In het Belastingplan 2009 is daarnaast voorgesteld, om in 2009 de MKB-winstvrijstelling te verhogen van 10 procent naar 10,7 procent. Daarnaast worden in 2008 de laagste tariefschijven in de Vpb verder verlaagd. Ook ondernemers met een relatief hogere winst houden als gevolg van deze wijzigingen meer over van de winst: doorgroei wordt daarmee aantrekkelijker. Bij de premies werknemersverzekeringen wordt voor de maximum premie voor de WGA rekening gehouden met kleine bedrijven. Zoals in de notitie «Vergemakkelijken van doorgroei» is aangegeven zal het kabinet voor de begrotingsbehandeling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer informeren over de voor- en nadelen en het standpunt van het kabinet over het voor kleine werkgevers beperken van het maximum van de WGA-premie op twee keer in plaats van drie keer het landelijk gemiddelde.

35

Welke initiatieven gaat de regering nemen om de veiligheid voor ondernemers te vergroten? Is de regering van mening dat altijd zo veel mogelijk aangifte gedaan moet worden? Waarom weigert de politie vaak aangifte op te nemen van bijvoorbeeld oplichting? Is het waar dat de politie wel aangifte van winkeldiefstal opneemt, maar er vervolgens niets mee doet?

De overheid en het bedrijfsleven hebben in het Actieplan Veilig Ondernemen (AVO) een aantal concrete maatregelen en acties benoemd om de preventie en repressie van criminaliteit gericht tegen het bedrijfsleven te verbeteren. Voor de aanpak van criminaliteit in het bedrijfsleven is ingezet op het zorgvuldig afronden van alle projecten van de actieplannen Veilig Ondernemen deel 1, deel 2 en het daadkrachtig oppakken van deel 3. Alle acties uit de Plannen van Aanpak uit de AVO’s 1 en 2 zijn afgerond dan wel worden op dit moment uitgevoerd. De maatregelen uit AVO 3 zijn gestart.

Binnen het AVO worden bijvoorbeeld nieuwe convenanten gesloten om criminaliteit tegen detailhandel en transport te verminderen, zijn er projecten voor de bouw, horeca en ambulante handel, worden financieel-economische criminaliteit en acquisitiefraude aangepakt en wordt lokale en regionale samenwerking gestimuleerd. Ook wordt het Keurmerk Veilig Ondernemen (een instrument van het ministerie van BZK) gecontinueerd en geïntensiveerd met 2 miljoen euro per jaar in 2009 en 2010 en wordt er € 24 miljoen uitgetrokken om de veiligheid van kleine bedrijven te verbeteren. Naast het AVO wil de regering lokale samenwerking stimuleren door experimenten met BGV-zones mogelijk te maken. Hiervoor ligt een wetsvoorstel bij uw Kamer.

Aangiften vormen het begin van het strafvorderlijke proces. Wordt geen aangifte gedaan, dan is het erg lastig te vervolgen. Ook ontbreekt dan zicht op de aard en omvang van criminaliteit. De regering vindt het daarom van belang dat zoveel mogelijk aangiften worden gedaan.

Zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering, is de politie verplicht aangiften op te nemen. Na aangifte is de beslissing tot vervolging exclusief voorbehouden aan de Officier van Justitie. De Officier van Justitie kan dus – na aangifte – besluiten geen vervolging in te stellen, bijvoorbeeld als er geen aanwijzingen zijn om de verdachte op te sporen.

36

Hoe en door wie precies worden de 100 bedrijven geselecteerd die de regering wil adopteren in het kader van de «groeiversneller»?

Het High Growth Stars Consortium voert het Programma Groeiversneller uit. Dit is een samenwerkingsverband van PricewaterhouseCoopers, Port4Growth, de Baak Management Centrum VNO-NCW, Philips Applied Technologies en AKD Prinsen Van Wijmen. Deze vijf partners beschikken samen over alle benodigde expertise om ambitieuze ondernemers te ondersteunen bij het realiseren van hun groeiambities.

Het consortium voorziet – vooraf – in een uitgebreide selectie- en kwalificatiefase. In het programma wordt gesteld dat de ondernemer/onderneming in ieder geval moet voldoen aan de volgende criteria:

– Ondernemer(s) en onderneming hebben een aantoonbare en onderbouwde groeiambitie;

– De onderneming heeft de potentie om in vijf jaar door te groeien naar een bruto-omzet van 20 miljoen euro;

– De onderneming is zelfstandig. De ondernemer(s) heeft/hebben een volledig besluitvormingsmandaat;

– De onderneming heeft haar hoofdvestiging/hoofdkantoor in Nederland en is geen dochter van een buitenlandse moederorganisatie;

– De bruto-omzet over het laatste verslagjaar bedraagt enkele miljoenen euro’s. De exacte grens van de bruto-omzet wordt op basis van de specifieke bedrijfssituatie vastgesteld;

– De ondernemer(s) is/zijn bereid actief te participeren en als sparringpartner op te treden gedurende het complete vijfjarige programma.

37

Op welke manier zullen de 100 bedrijven worden ondersteund die de regering wil adopteren?

Het vijf jaar durende Programma Groeiversneller helpt ambitieuze groeiondernemers om door te groeien naar een jaaromzet van 20 miljoen euro. Dit gebeurt op basis van een doordacht groeipad, dat de ondernemer zelf uitstippelt. Onder het motto «Uw collega-groeier is uw beste adviseur» krijgt de ondernemer in de eerste plaats ondersteuning van collega-groeiers. Maar de ondernemer wordt ook bijgestaan door ervaren professionals, bijvoorbeeld bij cruciale groei-issues als strategie, financiering, marktbenadering, innovatie en internationalisering. Uiteindelijk leidt het programma tot een professionalisering van groei. Dankzij groeimodellen, scans, groeipaden, uitgebreide expertise, websites, portals, communities, platforms en trainingsprogramma’s krijgen ambitieuze bedrijven steeds meer praktische handvatten aangereikt om sneller, doeltreffender en duurzamer te groeien.

38

Wat zijn de voordelen van de inzet van straatmanagers boven de inzet van meer agenten?

Veiligheid kan alleen worden verbeterd met een goede mix van preventie en repressie. Veiligheid van ondernemers is dus niet alleen afhankelijk van (meer) repressie en «blauw op straat». Samenwerking tussen ondernemers bij het nemen van preventieve maatregelen kan kostenbesparend zijn en de effectiviteit verhogen (collectieve maatregelen zijn vaak effectiever dan alleen individuele maatregelen). Daarnaast kunnen ondernemers, politie en gemeente samenwerken aan de verbetering van de veiligheid, zoals bij het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) reeds succesvol gebeurd.

Straatmanagers stimuleren deze samenwerking van ondernemers onderling en met politie en gemeente. Hiermee wordt een solide basis gelegd voor een goede mix van preventie en repressie.

39

Welke veiligheidsmaatregelen die resulteren uit een veiligheidsscan worden door de regering vergoed?

De veiligheidsscan wordt gedaan om te bepalen welke preventieve maatregelen noodzakelijk en effectief zijn. Daarom zijn alle geadviseerde maatregelen uit de veiligheidsscan in principe subsidiabel, tot een maximaal bedrag per ondernemer (dit wordt nog nader bepaald in overleg met deskundigen). Veiligheidsmaatregelen uit de veiligheidsscan kunnen betrekking hebben op organisatorische maatregelen (bijvoorbeeld trainingen, afspraken met buren, afromen van de kassa, sleutelbeheer, enz.), bouwkundige maatregelen (bijvoorbeeld rampalen, spiegels voor zicht in bedrijf, enz.) en elektronische maatregelen (bijvoorbeeld alarm, camera, enz.).

40

Waarom is in het kader van de «groeiversneller» gekozen voor het criterium hoogte van omzet en niet voor andere criteria zoals aantal werknemers, aantal patenten, uitgaven aan R&D et cetera?

De doelstelling van het programma is uitgedrukt in een verhoging van de omzet omdat dit een neutrale en meetbare graadmeter is. Potentieel snelgroeiende bedrijven komen voor in alle sectoren van de economie. Criteria als het aantal patenten en of uitgaven aan R&D is een minder neutrale graadmeter voor niet-technologische sectoren, zoals de zakelijke dienstverlening. Hier spelen patenten of uitgaven aan R&D nauwelijks een rol. Ook het aantal werknemers is niet in alle gevallen een neutrale graadmeter, bijvoorbeeld waar het gaat om kapitaalintensieve sectoren.

41

Waarom wordt de inventarisatie om vast te stellen welke regels voor het MKB versoepeld kunnen worden niet weggelaten en wordt aan ondernemers(-organisaties) gevraagd aan te geven wat vereenvoudigd kan worden?

Naar aanleiding van uw suggestie zal het kabinet, in lijn met de top 10 aan belemmerende regels voor de zzp-er, ondernemersorganisaties vragen ook een top 10 belemmeringen voor de stap van ondernemer naar werkgever op te stellen. Het kabinet heeft uw Kamer per brief van 16 september 2008 geïnformeerd over het «Vergemakkelijken van doorgroei» (Kamerstuk 31 311, nr. 21). Bij de totstandkoming van deze notitie is gesproken met zelfstandig ondernemers en belangenbehartigers van ondernemers, zoals MKB-Nederland. Ook is er vanuit het project Aanpak Regeldruk Bedrijven bestuurlijk overleg met MKB-Nederland gevoerd en is onlangs het Meldpunt Regeldruk Bedrijven in het leven geroepen, waardoor het kabinet voortdurend op de hoogte gebracht wordt van wat er speelt en aangepakt moet worden.

42

Is het niet veel verstandiger en effectiever om in plaats van 100 bedrijven vijf jaar lang te ondersteunen (de «groeiversneller») voor alle ondernemers het ondernemen te vereenvoudigen, zoals versoepelen en vereenvoudigen van het ontslagrecht, afschaffen van veel overbodige vergunningen, invoeren van één inspecteur/controleur voor het bedrijfsleven et cetera?

Het kabinet stimuleert ondernemerschap in algemene zin door verbetering van de omstandigheden voor ondernemers, zoals het verbeteren van de werking van de kapitaalmarkt, het scheppen van een gunstig fiscaal klimaat, het verminderen van de regeldruk en een goede toegang tot advies en kennis voor (startende) ondernemers via onder andere dienstverlening van de Kamers van Koophandel. Deze beleidsmix ten aanzien van ondernemerschap werkt over het algemeen goed en wordt dan ook voortvarend doorgezet. Wel is er ruimte voor verbetering, bijvoorbeeld door meer accent te plaatsen op het snelle groeiersbeleid. Om hier verandering in aan te brengen is, mede op advies van het Innovatieplatform, gekozen voor een gericht programma om meer snel groeiende bedrijven in Nederland te krijgen.

43

Op welke manier kunnen toeristen uit China en India een bijdrage leveren aan nieuwe export- en investeringsmogelijkheden?

In het toeristische promotiebeleid voor China en India richt ik mij op de versterking van de algemene naamsbekendheid en imago van Nederland in China en India. Hiermee wil ik Chinese en Indiase toeristen naar Nederland trekken en ook de handelsrelaties van deze landen met Nederland verbeteren.

Het is immers in hoge mate dezelfde doelgroep die in deze landen die de beslissing neemt over het vestigen van nieuwe kantoren in Europa. Door gerichte marketing wil ik deze doelgroep, als toerist met Nederland laten kennismaken, en daardoor interesseren voor handel met en investeringen in Nederland. Daarvoor werken de EVD en het NBTC thans een programmatische aanpak uit. Met de programmatische aanpak China – India kom ik overigens tegemoet aan de motie van Van der Ham – Aptroot (Kamerstuk 31 200 XIII, nr. 39), die om meer integratie tussen economische Holland Branding en toeristische Holland Promotie vraagt

44

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de op te richten geschillencommissie voor de luchtvaart?

Op dit moment zijn de Consumentenbond en de Barin (Board of Airline representatives in the Netherlands) met elkaar in overleg. Dit overleg moet leiden tot de oprichting van een geschillencommissie. De minister van Verkeer en Waterstaat zal zeer binnenkort aan uw Kamer over de stand van zaken rapporteren.

45

Wanneer zijn de voorstellen van commissaris Kuneva te verwachten met betrekking tot de horizontale kaderrichtlijn? Hoe verlopen de pogingen om het Nederlandse standpunt hierin voor het voetlicht te brengen?

De Commissie heeft aangegeven dat zij medio oktober het voorstel voor een nieuwe kaderrichtlijn inzake consumentenovereenkomsten wil aannemen en publiceren. Nederland heeft in de kabinetsreactie op het Groenboek en in diverse gremia in Brussel haar standpunt voor het voetlicht gebracht, ook dat Nederland het betreurt dat de fase van een witboek over wordt geslagen. Nadat het voorstel voor een kaderrichtlijn is gepubliceerd zullen in de Raadswerkgroepen in Brussel de onderhandelingen tussen de lidstaten starten. Nederland zal hierin een actieve rol nemen om haar standpunt over te brengen. Gedurende dit proces zal nauw contact worden onderhouden met vertegenwoordigers van zowel consumenten- als ondernemersorganisaties. Uw Kamer wordt na het verschijnen van de kaderrichtlijn volgens de gebruikelijke weg van het BNC-fiche over het voorstel en het door Nederland in te nemen standpunt geïnformeerd.

46

Waarom wordt het speerpunt van de Nederlandse promotie in het buitenland afhankelijk gemaakt van een prijsvraag?

De economische branding van Nederland is niet afhankelijk van de uitkomsten van de Paint the World Orange Contest. Middels een integrale brandstrategie probeert de overheid overal ter wereld een eenduidig en consistent beeld van Nederland neer te zetten. Dit doet de EZ met een reeks van middelen, waaronder de Holland Toolkit die het Nederlands postennet in het buitenland toegang geeft tot presentaties, beeld-, en cijfermateriaal en andere informatie over Nederlandse sectoren.

De brandingacties die EZ op advies van het InnovatiePlatform (IP) initieert, zijn een concrete uitwerking van de gevoerde brandstrategie, waarbij de PTWO-contest is gericht op het genereren van nieuwe ideeën binnen de economische Holland Branding. De Nederlandse creatieve industrie kent een aantal sterkten (conceptuele denken, mooi én functioneel, integrale oplossingen, innovatief, trendsettend, duurzaam) waarmee zij hoog aanzien geniet in het buitenland. Het lijkt daarom een logische keuze deze sector te betrekken bij het versterken van het economisch imago van Nederland in het buitenland. Naast de PTWO-contest wordt er ook gewerkt aan de brandingsacties «Dutch Diaspora» en wordt i.s.m. het ministerie van Buitenlandse Zaken gewerkt aan een bezoekersprogramma.

47

Kan de regering een lijst overleggen van de bedrijven die het ministerie van Economische Zaken gaat adopteren en de inmiddels bereikte resultaten van dit adoptieprogramma?

Beide hebben wij begin 2008 elk drie bedrijven geadopteerd. Deze bedrijven zijn door VNO-NCW en MKB-Nederland voorgedragen voor het adoptietraject.

Dit zijn voor de minister:

• Glastuinbouw bedrijf BiJo, te ’s-Gravenzande. BiJo is een modern glastuinbouw bedrijf dat 100% duurzaam en 100% biologisch wenst te ondernemen.

• Speksnijder modehuizen met meerdere vestigingen in Nederland. Hierdoor heeft de ondernemer veel inzicht in de lokale aspecten van regeldruk en de uniformiteit die daarbij wenselijk is voor een ondernemer met meerdere vestigingen in het land.

• D.O.R.C. International B.V. te Zuidland. Een snel groeiend bedrijf dat dit jaar 25 jaar bestond en oogoperatie apparatuur maakt en exporteert over de gehele wereld.

Voor de staatssecretaris zijn dit:

• Samoza recreatieparken te Vierhouten. Eigenaar van meerdere recreatiegebieden in Nederland.

• Elcon, metaalzagerij te Leimuiden. Een exporterend MKB bedrijf.

• De Naaifabriek te Amersfoort. Een microkrediet ondernemer: naaiatelier gecombineerd met naaicursussen voor (allochtone) vrouwen in de wijk.

Met deze ondernemers is iedere maand contact vanuit de Regiegroep Regeldruk bedrijven.

Wij brengen jaarlijks een bezoek aan de door ons geadopteerde bedrijven en nodigen eens per jaar de acht ondernemers gezamenlijk uit voor een bijeenkomst om de rode lijn tussen de regeldruk ervaringen van de bedrijven vast te kunnen stellen. De adoptie van ondernemers geeft ons als bewindspersonen de mogelijkheid om reeds bestaande problemen die niet individueel van aard zijn direct op te pakken. Het gaat bij het traject om inzicht te krijgen in de effecten van wet- en regelgeving en bijbehorend toezicht op die ondernemers. Hierdoor werkt het adoptietraject ondersteunend bij het bepalen van de juiste op te pakken zaken om de regeldruk voor ondernemers te verminderen. De focus op dienstverlening door de overheid, als ook het traject om subsidieverlening te stroomlijnen en te vereenvoudigen, zijn daar voorbeelden van.

48

Hoe gaat het actieprogramma voor digibeten er uit zien? Hoe zullen ouderen en laaggeletterden bereikt worden?

Aan de vormgeving van het actieprogramma ter verbetering van elektronische vaardigheden wordt op dit moment gewerkt met het doel aan het eind van het jaar een programma klaar te hebben. Met een openingsconferentie zal ik het programma in januari 2009 starten. Het programma is nu dus nog niet definitief, maar ik kan al wel een aantal dingen zeggen: eVaardigheden is een probleem van de lange adem. We komen daarom met een programma voor 5 jaar. Het nieuwe programma voor eVaardigheden heeft veel synergie mogelijkheden met het programma Digibewust. Daarom is besloten om er één programma van te maken, met twee duidelijk te onderscheiden programmalijnen, om zo zowel de synergie goed te benutten als herkenbaar te blijven qua doelstellingen. We zetten in op een platformorganisatie. Er zijn al veel goede initiatieven zowel in de private als publieke sector, die worden waar mogelijk verbonden en versterkt. Het programma zet in op overkoepelende en ondersteunende activiteiten. Dus activiteiten die voor meerdere organisaties nuttig zijn, hun werk ondersteunen en de doelgroepen zo direct mogelijk benaderen. We versterken liever bestaande, goede initiatieven dan dat we het wiel opnieuw uitvinden. Voorbeelden van ideeën daarvoor zijn: een zelftest voor het bepalen van de eVaardigheden, de ontwikkeling van een online lesprogramma, een algemene voorlichtingscampagne en een website waarop o.a. al het aanbod op het gebied van eVaardigheden is verzameld. Ouderen en laaggeletterden zijn twee van de doelgroepen die het programma wil bereiken. Binnen de groep van digibeten wordt ook gesproken over inactieve (mensen die niet werken of op school zitten), laaggeschoolden en allochtonen. Daarnaast is er aandacht voor overheid (ambtenaren) en het bedrijfsleven (MKB).Voor het bereiken van ouderen is het programma onder meer in gesprek over samenwerking met SeniorWeb, ILC zorg voor later, en de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB). Voor het bereiken van laaggeletterden zijn er samenwerkingsgesprekken met onder andere Stichting lezen en schrijven, UWV/CWI, VOB. De in ontwikkeling zijnde activiteiten worden specifiek op de doelgroepen toegesneden.

49

Waarom is kennelijk nog geen vooruitgang geboekt met het reguleren van buitenlands sms-verkeer?

De vraag of regulering van buitenlands sms-verkeer wenselijk is dient in breder Europees verband te worden beantwoord. Uw Kamer heb ik daarover geïnformeerd in mijn brief van 27 juni 2008 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 169), naar aanleiding van de door de Nederlandse mobiele operators aangekondigde vrijwillige verlaging van sms-tarieven bij het grensoverschrijdend verkeer. Ik heb u toen laten weten de aangekondigde tariefverlagingen een belangrijke stap te vinden, maar dat de nieuwe tarieven nog steeds aan de hoge kant te beschouwen, in vergelijking met de (inter)nationale tarieven. Bovendien heb ik aangetekend dat de standaardtarieven niet gewijzigd zijn. Ik heb u toen laten weten dat op Europees niveau wordt bezien of de verlagingen voldoende zijn of dat Europese regulering van de SMS-tarieven nodig is.

Inmiddels heeft de Commissie haar evaluatie afgerond en het resultaat daarvan op 26 september jl. aangeboden aan het Europees Parlement en de Raad, vergezeld van voorstellen tot aanpassing van de roamingverordening van 27 juni 2007. De voorstellen van de Commissie behelzen onder meer het reguleren van de sms roamingtarieven door middel van:

• het introduceren van een Eurotarief voor sms’en vanuit een andere EU lidstaat, met een voorgesteld verrekentarief tussen providers («wholesaletarief») van 4 Eurocent per sms-bericht en een consumententarief («retailtarief») voor het verzenden van een sms-bericht vanuit een andere EU lidstaat van 11 Eurocent (exclusief BTW);

• tevens worden providers verplicht de abonnees d.m.v. een sms-berichtje te informeren over het tarief bij het passeren van de landsgrenzen.

Ik verwelkom deze voorstellen van de Commissie. Op korte termijn wordt u over de door de Commissie uitgevoerde evaluatie met betrekking tot de huidige roamingverordening en de voorstellen tot wijziging van de verordening nader geïnformeerd met de toezending van het BNC fiche aan uw Kamer. De behandeling van deze voorstellen van de Commissie vindt momenteel plaats in de Raadswerkgroep onder het Franse EU-Voorzitterschap. Een debat tussen de Europese bewindslieden over deze voorstellen is voorzien tijdens de VTE-Raad van 27 november a.s. Het streven is hierover tijdens de VTE-Raad van maart 2009 een akkoord te bereiken, zodat nog voor de zomervakantie van 2009 de introductie van een Eurotarief voor sms’en een feit is. Dit moet dan wel worden gerealiseerd vóór de verkiezingen van het Europees Parlement.

50

Wat zijn de vorderingen daar waar het gaat om het nationaliseren van het Bel-me-niet register?

Het huidige register van Infofilter zal niet worden genationaliseerd. Daar is ook nooit in voorzien. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan afspraken met Infofilter over de aanwijzing als beheerder van het Bel-me-niet register. Onderdeel van die afspraken is wel dat Infofliter het huidige register inbrengt in het nieuwe wettelijke register.

51

Hoe verhoudt het internationaal regulieren van de tarieven voor sms’en en dataverkeer zich met het streven naar volledige liberalisering van de telecom markt? Ziet de regering hier een hiaat dat niet afdoende door de markt wordt opgepakt?

De tarieven die aanbieders van mobiele netwerken elkaar in rekening brengen bij gebruik van hun netwerken door ingezetenen van andere EU lidstaten bij een grensoverschrijdend bezoek, zijn aanmerkelijk hoger dan de tarieven die in rekening worden gebracht bij binnenlands mobiel verkeer. De nationale toezichthouders hebben onvoldoende mogelijkheden om in te grijpen in de tarieven die buiten het nationale domein van de toezichthouder worden vastgesteld. Deze tarieven worden wel door de operator aan de betrokken abonnee doorberekend. Om aan deze praktijk een einde te maken is verleden jaar reeds besloten om in Europees verband een tariefplafond te introduceren (zogenaamd Eurotarief). Dit tarief bij grensoverschrijdend mobiel telefoonverkeer is vastgesteld voor zowel de tarieven die de mobiele aanbieders elkaar in rekening brengen («wholesaletarieven»), als de tarieven die de abonnees moeten betalen aan hun aanbieders («retailtarieven»). Uit recent onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat ook met betrekking tot de sms- en dataroamingtarieven de marktpartijen, Europees gezien, de kans hebben laten liggen om de concurrentie met elkaar aan te gaan. Marktpartijen hebben afgezien van een voldoende tariefsverlaging voor de sms- en dataroamingtarieven in vergelijking met de binnenlandse tarieven. Het voorstel van de Commissie is dan ook om voor mobiel sms’en («wholesale» en «retail») en data (alleen een «wholesaletarief») een prijsregulering op te leggen. Dit geschiedt door middel van het vaststellen van een Eurotarief. De hoogte van dit Eurotarief dient voldoende ruimte te bieden om mobiele aanbieders alsnog te stimuleren tot het aangaan van concurrentie op het gebied van de roamingtarieven. Tegelijkertijd moet worden bewerkstelligd dat in het vervolg buitensporige hoge tarieven worden voorkomen, ter bescherming van de consument. Met de nu voorliggende voorstellen van de Commissie is de verwachting dat deze doelen bereikt kunnen worden. In de voorstellen van de Commissie wordt voorzien in een evaluatiebepaling van de maatregelen (niet later dan 31 december 2011) en er is sprake van een horizonbepaling van de regeling (verstrijkt op 30 juni 2013). Daarmee wordt voorzien in een tijdelijkheid van deze maatregelen.

52

Hoe zorgt de Agenda Telecomconsument ervoor dat de consument goed voorbereid is, er keuzevrijheid is en de markt transparanter en betrouwbaarder wordt?

De elektronische communicatiemarkt is een dynamische markt met veel nieuwe toetreders en een constante stroom van nieuwe producten en diensten. Die ontwikkelingen hebben veel goeds gebracht voor consumenten, maar ze maken ook dat het voor consumenten moeilijk is om aan het stuur te staan en een meer gelijkwaardige positie t.o.v. de aanbieders in te nemen. De Agenda Telecomconsument analyseert de positie van de consument in deze markt aan de hand van drie voorwaarden waaraan voldaan moet worden om de consument een sturende rol te laten nemen. De Agenda identificeert bij elk van deze voorwaarden een aantal belemmeringen. Vervolgens beschrijft de Agenda een aantal acties (15 in totaal) die EZ gaat ondernemen om deze belemmeringen aan te pakken. Bijvoorbeeld: één van de voorwaarden voor een sturende rol van consumenten is daadwerkelijke keuzevrijheid. Dat betekent onder andere dat consumenten eenvoudig moeten kunnen overstappen van de ene naar de andere telecomaanbieder. In de praktijk blijkt echter dat consumenten geregeld problemen ervaren als ze willen overstappen naar bijvoorbeeld een andere internetaanbieder. Informatie over het overstappen is moeilijk te vinden en er is een risico dat ze bij een overstap geruime tijd zonder internetverbinding komen te zitten. Daarom stelt de Agenda Telecomconsument dat EZ ISP’s zal stimuleren om overstapdrempels weg te nemen. Inmiddels heeft EZ met een aantal grote ISP’s afspraken gemaakt om het overstappen gemakkelijker te maken. Zo gaan de ISP’s ervoor zorgen dat de ontvangende aanbieder de overstap volledig zal gaan verzorgen en dat voor het eind van het jaar 95% van alle overstappen op de gewenste datum worden uitgevoerd met maximaal 24 uur dienstonderbreking. Ook sluiten deze ISP’s zich aan bij de geschillencommissie Elektronische Communicatiediensten (ECD), zodat consumenten laagdrempelig hun recht kunnen halen als er toch iets mis gaat. Naast de acties uit de Agenda Telecomconsument worden de belangen van gebruikers van elektronische communicatiediensten uiteraard ook beschermd door het algemene consumentenrecht, waaronder de onlangs door de Eerste Kamer geaccordeerde Wet Oneerlijke Handelspraktijken. De Agenda Telecomconsument is complementair aan het algemene consumentenbeleid.

53

Kan de regering een lijst overleggen van de olie- en gasproducerende landen waarmee actief energiediplomatie wordt bedreven, inclusief het verloop en de resultaten?

Met het oog op onze voorzieningszekerheid heeft het kabinet 28 landen geselecteerd, waarmee actief contact onderhouden wordt. Zoals in het Energierapport 2008 aangegeven besteedt het kabinet aan 4 daarvan extra aandacht en worden energierelaties geïntensiveerd. Het gaat om : Algerije, Kazachstan, Rusland en Saoedi-Arabië. In dat kader zijn en worden in 2007 en 2008 bilaterale bezoeken gebracht aan deze vier landen. Ook is er in 2007 een MoU over samenwerking op het gebied van energie gesloten met Kazachstan. De bilaterale betrekkingen met de overige landen worden gecontinueerd en waar nodig en zo mogelijk geïntensiveerd. Die landen zijn: Angola, Azerbeidzjan, Bolivia, Brazilië, Canada, China, India, Irak, Iran, Japan, Koeweit, Libië, Mexico, Nigeria, Noorwegen, Oekraïne, Oman, Qatar, Turkije, Turkmenistan, Venezuela, Verenigde Arabische Emiraten, de Verenigde Staten van Amerika en Wit-Rusland.

54

Hoeveel extra geld gaat er naar het kenniscentrum MVO en wat is het totaal begrote bedrag aan overheidsbijdragen voor het kenniscentrum MVO in 2009?

MVO Nederland wordt in de periode 2009 t/m 2012 financieel ondersteund. Het gaat om een totaalbijdrage van € 2 miljoen jaarlijks van de ministeries van EZ, VROM, BZ/OS en LNV. De missie van MVO Nederland is het leveren van kennis, inspiratie en hulpmiddelen aan het (georganiseerde) bedrijfsleven met als doel zoveel mogelijk ondernemers bewust en actief aan de slag te laten gaan om MVO in de kernactiviteiten te integreren. In de kabinetsvisie MVO (Kamerstuk 26 485, nr. 53) is aangegeven dat het kabinet de missie en doelstellingen van MVO Nederland onderschrijft.

55

Wat zijn de verwachte effecten van de 9,5 miljoen euro voor zonneboilers en warmtepompen? Is dit een rendabele investering? Zo ja, waarom dan subsidie? Zo nee, idem?

Zonneboilers en warmtepompen hebben als effecten energiebesparing en kleinschalige decentrale opwekking. Zo zal een kleinverbruiker minder aardgas nodig hebben, wanneer hij een zonneboiler bezit. In de subsidieregeling «Duurzame Warmte voor bestaande woningen», welke sinds september 2008 werkzaam is, kan voor de aanschaf van ondermeer zonneboilers en warmtepompen subsidie worden aangevraagd. In vergelijking met traditionele verwarming (bijvoorbeeld HR CV ketels) en warm tapwater voorzieningen is de toepassing van zonneboilers en warmtepompen momenteel duurder. Door schaal- en leereffecten wordt verwacht dat de kosten voor deze installaties in de toekomst zullen dalen. Met deze subsidieregeling wordt beoogd om de markt zodanig op gang te brengen dat deze na het beëindigen van deze regeling zelfstandig kan functioneren. Daarop wordt ingespeeld door de omvang van de subsidie tijdens de looptijd van de regeling trapsgewijs te verlagen.

56

Hoe worden bedrijven gestimuleerd om uitgeputte gasvelden te conserveren voor (toekomstig) gebruik van opslag van CO2?

Bedrijven zullen zich bij hun keuze voor de wijze van afsluiting van het uitgeputte gasveld primair laten leiden door de hoogte van de kosten die daaraan verbonden zijn ten opzichte van de verwachte opbrengsten van het beschikbaar stellen van uitgeputte velden voor CO2-opslag. Ook de vigerende wetgeving speelt daarbij een rol. Daarnaast is o.a. de aanwezigheid van en toegang tot infrastructuur van belang. Om de leegkomende velden zo effectief en efficiënt mogelijk voor CCS te kunnen inzetten, zal de vigerende mijnbouwwetgeving worden aangepast, opdat het mogelijk wordt dat uitgeputte gasvelden ook op langere termijn gebruikt kunnen worden voor CO2-opslag. Indien het conserveren van potentiële opslaglocaties voor CCS en aansluiting op en gebruik van infrastructuur onvoldoende in de markt tot stand komt, dan zal het kabinet bezien of hier een rol ligt voor de Staat.

57

Hoe worden bedrijven gestimuleerd om de bestaande infrastructuur in stand te houden?

De kwaliteit van de bestaande gas- en elektriciteitsnetten wordt gewaarborgd door de wettelijke verplichting voor netbeheerders iedere twee jaar een Kwaliteits- en Capaciteitsdocument (KCD) op te stellen. Daarin geven netbeheerders aan wat ze doen om de kwaliteit van hun netten op peil te houden en welke uitbreidingen voorzien zijn. De NMa houdt toezicht op de kwaliteit van de netten en heeft de mogelijkheid om via specifieke besluiten tariefprikkels te geven aan netbeheerders (q-factor).

Nederland scoort in internationale vergelijkingen goed qua betrouwbaarheid van de netten. Toch zijn er nog verbeteringen wenselijk om zeker te stellen dat de kwaliteit van de infrastructuur ook in de toekomst op een zelfde hoog niveau blijft. In het belang van de leveringszekerheid wil ik elk risico vermijden dat netbeheerders onvoldoende aan onderhoud doen. In overleg met de NMa werk ik aan versterking van de KCD’s en het toezicht daarop. Hiervoor zal de ministeriële regeling kwaliteitsaspecten netbeheer worden aangepast. Deze wijziging zal in het eerste kwartaal van 2009 van kracht worden. Tegelijkertijd werk ik aan een aantal aanpassingen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet op het gebied van kwaliteit. De voorstellen hiervoor ontvangt u begin komend jaar als onderdeel van een bredere wijziging van de wetten.

58

Is het waar dat het netwerk van Essent reeds op 1 januari 2009 afgesplitst zal zijn en dat de andere netwerken spoedig zullen volgen? Wat is er achteraf gezien waar van de verhalen over de enorme kosten (Deloitte & Touche 460 miljoen euro, Essent 5 miljard euro) die gepaard zouden gaan met de splitsing? Is de Kamer destijds op het verkeerde been gezet door de energiesector? Waarom is destijds gepleit voor een lange overgangstermijn tot 1 januari 2011, die nu kennelijk niet nodig blijkt te zijn?

Elke groep waartoe een netbeheerder behoort, is verplicht een splitsingsplan op te stellen. Dit plan dient als een «routekaart» voor de splitsing en beschrijft hoe aan de Wet onafhankelijk netbeheer wordt voldaan. Dit splitsingsplan dient uiterlijk 1 juli 2009 te worden voorgelegd aan de NMa en wordt vervolgens door mij beoordeeld. Tot op heden heb ik geen plan ontvangen. Ik kan u dus ook niet meedelen wat de plannen van Essent zijn, noch of de kosten die vooraf werden genoemd voor het splitsingsproces juist zijn.

Dan mijn antwoord op uw vraag over de overgangstermijn tot 1 januari 2011. Oorspronkelijk bevatte mijn oorspronkelijke wetsvoorstel een overgangstermijn van twee jaar na inwerkingtreding van het groepsverbod. In antwoord op vragen van leden van uw Kamer en na bestudering van het rapport van de Validatiecommissie Kist is deze termijn in de derde nota van wijziging met een half jaar verlengd. Zonder inzicht in de splitsingsplannen acht ik het voorbarig conclusies te trekken ten aanzien van de noodzaak van de duur van deze overgangstermijn.

59

Onder welke omstandigheden, olieprijs of andere factoren, is windenergie rendabel of tenminste niet meer afhankelijk van subsidies? Vanaf welke datum verwacht de regering dat windenergie zonder subsidie kan?

De Subsidieregeling Duurzame Energie werkt met een basisbedrag. Voor wind op land bedroeg deze in 2008 € 0,088 per kWh bij 2200 vollasturen. De verwachte elektriciteitsopbrengst werd geschat op € 0,060 (Kamerstuk 31 239, nr. 7). ECN en Kema doen momenteel onderzoek naar de basisbedragen voor 2009, waaronder die voor windenergie op land. Indien de groothandelsprijs die betaald wordt voor met windenergie opgewekte elektriciteit gelijk of hoger is dan dit basisbedrag, is windenergie niet meer afhankelijk van subsidies. Vanwege de technische ontwikkelingen van de windmolen is de verwachting dat het basisbedrag op de lange termijn zal dalen. De groothandelsprijs is afhankelijk van vele factoren tegelijk, zoals de vraag naar elektriciteit, maar ook de kolen-, olie- en gasprijs en de investeringen in elektriciteitsproductiecapaciteit en interconnectie in Nederland en de rest van Europa. De verwachting is dat Windenergie (op land) op de beste windrijke locaties rond 2010–2012 rendabel zal zijn. Voor wind op zee is begin 2008 gerekend met een basisbedrag van € 0,14 per KWh bij 3650 vollasturen. Ook hiervoor zullen ECN en KEMA nieuwe berekeningen uitvoeren, die begin 2009 met de aan de tender deelnemende partijen zullen worden besproken. Gelet op het verschil in basisbedragen mag verwacht worden, dat windenergie op land eerder rendabel zal zijn dan windenergie op zee.

60

Kan de regering een langjarig overzicht bieden van de beschikbare SDE-gelden, de aangegane verplichtingen en de vrijvallende MEP- en SDE-verplichtingen, zodat tot en met 2020 duidelijk is hoeveel geld er per jaar beschikbaar is en hoeveel van dat geld daadwerkelijk belegd is?

In mijn brief aan uw Kamer van 5 november 2007 (Kamerstuk 28 665, nr. 95) heb ik de samenhang tussen de MEP en de SDE toegelicht en heb ik een meerjarig beeld geschetst van de aldus voor de SDE beschikbare middelen. In mijn brief van 31 januari 2008 (Kamerstuk 31 239, nr. 7) heb ik een indicatie gegeven van de inzet van deze middelen in de periode 2008–2011. Bij de begrotingsvoorbereiding 2009 is de verdeling in de tijd van de beschikbare middelen in lijn gebracht met het geraamde beroep op deze middelen bij de inzet zoals geschetst in mijn laatstgenoemde brief. Ook zijn de additionele middelen op basis van de motie van de leden Samsom en Atsma aan budget toegevoegd.

Inmiddels heeft publicatie van de budgetplafonds voor 2008 plaatsgevonden. Met de beschikkingen op aanvragen op grond van deze publicaties zal het beschikbare budget voor een deel zijn vastgelegd («publicaties 2008» in onderstaande bijlage 3). De daarna nog resterende budgetruimte («resteert 1» in onderstaande tabel) komt – in ieder geval voor de jaren tot en met 2017 – nagenoeg geheel overeen met de budgetruimte die benodigd is voor de eerder afgegeven indicaties («bestaande planning 2009 – 2011» in onderstaande tabel). Begin 2009 zal worden bezien in hoeverre zowel de budgetcijfers als de verdeling over categorieën moeten worden bijgesteld. Wijzigingen zullen worden verwerkt in de voorjaarsnota. Voor een schets van de huidige stand van zaken verwijs ik naar de tabel in bijlage 4 (bedragen in miljoenen euro’s).

61

Op welke wijze draagt duurzame energie bij aan een betrouwbare energiehuishouding? Kan de regering daarbij aangeven wat de invloed van fluctuerende duurzame energieopwekking (zoals wind) op de stabiliteit van het netwerk en de betrouwbaarheid van het netwerk en de energiehuishouding is? Welke beheersmaatregelen en kosten brengt dit met zich mee?

De betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening hangt nauw samen met de beschikbaarheid van de bronnen waaruit de elektriciteit wordt geproduceerd. Olie, kolen en in mindere mate gas moeten worden geïmporteerd en daardoor is de voorziening afhankelijk van de deels geopolitieke factoren op de wereldmarkt. Bronnen als wind, zon en inheemse biomassa zijn niet daarvan afhankelijk en daardoor dragen zij bij aan de betrouwbaarheid van de voorziening. Zonne- en met name windenergie leveren een aanbod van elektriciteit dat niet is afgestemd op de vraag. Dat roept de vraag op of het elektriciteitssysteem voldoende flexibiliteit bevat om dit grillige aanbod in te passen. Het elektriciteitssysteem corrigeert via een doorwrocht mechanisme continu het aanbod om aan te sluiten bij de vraag; een vraag die in de praktijk grilliger is dan het aanbod van zonne- en windenergie. Het huidige balanceringsmechanisme zal hoogstwaarschijnlijk ook goed werken bij verder groeiend aanbod uit grillige bronnen; de taskforce Slimme Netten zal deze aanname nog wel verifiëren. Graag verwijs ik ook naar het onderzoek naar inpassing windenergie in relatie tot grootschalige opslag dat ik u op 26 februari 2008 toezond (29 023 nr. 49). Hieruit blijkt dat het elektriciteitssysteem flexibel genoeg is om 10 000 à 15 000 MW windvermogen probleemloos in te passen. Ik verwacht daarom geen significante kosten verbonden aan dit vraagstuk.

62

Wanneer verwacht de regering CO2-opvang en -opslag grootschalig te kunnen toepassen?

Op grond van de huidige inschatting van het tempo van de toekomstige technologische ontwikkelingen verwacht de regering dat CCS rond 2020 grootschalig door de markt kan worden toegepast. De ontwikkeling van de CO2-prijs in het kader van ETS, en eventueel aanvullende wetgeving, zijn bepalend of dit ook daadwerkelijk dan zal gebeuren. Het is daarbij van belang dat er zo snel mogelijk een beleidskader wordt vastgesteld, zodat bedrijven in hun lange termijn investeringsbeslissingen daarmee tijdig rekening kunnen houden. Het streven is om in 2015 enkele grootschalige, geïntegreerde demonstratieprojecten te starten en rond 2020 een grootschalige uitrol van CCS in de markt te hebben.

63

Zijn de geraamde opbrengsten uit de ETS-veiling voor 2013 en verder op enigerlei wijze opgenomen in één van de begrotingen?

Nee.

64

Kan de regering nader ingaan op de vraag waarom biomassa, naast windenergie, de belangrijkste optie is om de 20% duurzame energiedoelstelling te realiseren? Geldt dit nog onverkort na het bekend worden van negatieve bijwerkingen van biomassa?

Om de twintig procent doelstelling duurzame energie te realiseren is het noodzakelijk dat het potentieel van de opties die een grote bijdrage aan de doelstelling kunnen leveren zo veel mogelijk worden benut. Biomassa is één van die opties. Het speelt een belangrijke rol in de productie van duurzame elektriciteit, maar mogelijk ook in de productie van duurzame warmte, groen gas en biobrandstoffen. De duurzaamheid van biomassa stelt ons wel voor grote uitdagingen. Het is de uitdaging dat bij de productie van duurzame energie ook voldoende biomassa wordt ingezet. Niet alle biomassa is ons vanuit duurzaamheidoptiek even lief. Daarom stelt het kabinet alleen die biomassa open voor subsidiëring, welke een bijdrage levert aan een positieve CO2-balans en in voldoende mate kan voldoen aan de criteria van de commissie Cramer ten aanzien van duurzaamheid. Met die randvoorwaarden ziet dit kabinet op dit moment geen redenen om van de inzet van biomassa af te zien.

65

Is met de energiebesparing van 30%, door over te stappen op andere cybercenters, het ei van Columbus gevonden? Kan deze gang van zaken breder worden toegepast?

De ICT-sector kan, door het overstappen naar energie-efficiëntere cybercenters, een energie-efficiencyverbetering realiseren. Dit is echter slechts één van de mogelijkheden om energie te besparen voor deze sector. Er zijn namelijk ook mogelijkheden om via ICT-toepassingen in andere sectoren bij te dragen aan energie-efficiencyverbetering.

Onlangs is de ICT-sector toegetreden tot de meerjarenafspraken (MJA 3). Hiermee heeft de branche zelf verantwoordelijkheid genomen om bij te dragen aan de energie-efficiency. Via de MJA 3 zal deze sector gestimuleerd worden om een energie-efficiencyverbetering van 30% te realiseren, dit wordt mogelijk geacht. Vanuit de MJA 3 zal o.a. de toepassing van energiezuinige cybercenters gestimuleerd worden.

66

Wanneer ontvangt de Kamer het voorstel voor uitgifte van de AMen FM-vergunningen voor digitale radio?

Het ministerie van Economische Zaken is samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de voorbereidingen gestart voor deze uitgifte. Dit gebeurt in samenspraak met de markt conform de wens van de Tweede Kamer. De komende periode zal ook bij commerciële etherradio digitalisering haar intrede doen. Om dit mogelijk te maken zullen er tegelijk met de FM- en AM-radiofrequenties ook etherfrequenties worden uitgegeven die geschikt zijn voor digitale radio (TDAB-frequentiespectrum), zoals is toegezegd in de brief van 6 mei, Kamerstuk 24 095, nr. 225. Momenteel wordt met marktpartijen gesproken over hun wensen met betrekking tot de aanstaande uitgifte. Daarbij treedt EZ o.a. in contact met de relevante commerciële radiokoepelorganisaties en die van regionale en lokale publieke omroepen en met de landelijke publieke omroep (NPO). Vervolgens zullen EZ en OCW het concept beleidsvoornemen opstellen, waarin zal worden aangegeven wanneer en op welke wijze de aanstaande uitgifte zal plaatsvinden. Naar verwachting zal deze in het voorjaar van 2009 openbaar worden geconsulteerd. Daarna zal de Tweede Kamer het definitieve beleidsvoornemen ontvangen.

67

Hoeveel moet wind en hoeveel moet biomassa bijdragen om de doelstelling van 20% duurzame energie te bereiken?

Voor de invulling van de 20% doelstelling voor duurzame energie gelden geen afzonderlijke doelstellingen voor wind op zee, biomassa of andere categorieën. Een beeld van de mogelijke bijdrage van biomassa en wind op zee kan ontleend worden aan de doorrekening van het werkprogramma door ECN en het voormalige MNP. In het EUhoog scenario levert duurzame elektriciteit met een productie van bijna 50 TWh een bijdrage aan het aandeel duurzame energie van 12 procentpunten. Wind op zee en biomassa (klein- en grootschalig) dragen aan deze 12 procentpunt allebei bijna 5 procentpunt bij.

68

Onderkent de regering het risico dat door de «one-dollar-one-vote» procedure in de experimentenwet BGV-zones (Bedrijfsgerichte Gebiedsverbetering), de wijkeconomie weleens zou kunnen verschralen en het aanbod monotoner kan worden?

BGV is juist bedoeld om het voor ondernemers makkelijker te maken om gezamenlijk te investeren in hun bedrijfsomgeving, waarbij alle ondernemers meebetalen en de lasten evenwichtig worden verdeeld. Deze investeringen kunnen naar verwachting juist een positief effect hebben op de wijkeconomie en het lokale vestigingsklimaat.

De kreet «one dollar one vote» doet mijns inziens geen recht aan de wijze waarop in het wetsvoorstel het draagvlak wordt bepaald. De draagvlakmeting in het wetsvoorstel experimenten BGV-zones is juist op een evenwichtige manier vormgegeven. Allereerst wordt via «one man one vote» bepaald of er een tweederde meerderheid van het aantal ondernemers voorstander is. Daarnaast wordt bezien of deze meerderheid ook een meerderheid naar rato van de WOZ-waarde vertegenwoordigt. Het systeem van een dubbele meerderheid ( in aantal en in WOZ-waarde) waarborgt dat er met ieders belang voldoende rekening gehouden moet worden om tot een aanvaardbaar geheel te komen. Onevenredige verdeling van kosten wordt zo voorkomen. Het tarief is in principe ook gekoppeld aan de WOZ-waarde. De grote ondernemers betalen in dat geval dus ook meer dan de kleine ondernemers. Daarom lijkt het mij ook reëel dat de voorstanders ook een meerderheid van de WOZ-waarde dienen te vertegenwoordigen. Het is overigens ook mogelijk dat de verordening een voor iedere ondernemer gelijk bedrag vaststelt. In dat geval heeft iedere bijdrageplichtige ondernemer uiteraard ook een gelijk gewicht in de draagvlakmeting («one man, one vote») en is er geen meerderheid naar rato van de WOZ-waarde vereist.

69

Kan de regering toelichten, dan wel uitsplitsen, hoe de verwachte daling van de administratieve lasten met 65 miljoen euro, behaald wordt met de implementatie van de Dienstenrichtlijn?

De administratieve lasten voor bedrijven zullen door de implementatie van de Dienstenrichtlijn dalen. Die reductie is toe te wijzen aan een aantal maatregelen. Eén daarvan is de invoering van de Dienstenwet, waarvan het wetsvoorstel op 5 september jl. naar uw Kamer is gezonden. In hoofdstuk 12 van de bijbehorende Memorie van Toelichting is dit uitgewerkt. Een ex ante raming van de lastenreductie als gevolg van de Dienstenwet is recent door het EIM uitgevoerd (het rapport is raadpleegbaar op www.dienstenrichtlijn.ez.nl). Het EIM stelt, dat de Dienstenwet zal leiden tot vereenvoudigingen in de handelingen die bedrijven moeten verrichten om te kunnen voldoen aan de informatieverplichtingen die op hen rusten vanuit diverse vergunningprocedures. De hiermee gepaard gaande administratieve lasten komen op een structureel lager niveau te liggen.

De belangrijkste maatregel die dat bewerkstelligt, is de realisatie van het centrale elektronische Dienstenloket. Kwantitatief schat het EIM de structurele lastenreductie op 65 miljoen euro op jaarbasis. Het EIM geeft daarbij aan dat dit een zeer grove schatting is, gebaseerd op het effect van de introductie van het Dienstenloket. Daarbij zijn andere maatregelen, die alle verdere reducties opleveren, nog niet meegenomen. Dat betreft bijvoorbeeld de aanpassingen van sectorale en decentrale wet- en regelgeving, die als gevolg van de Dienstenrichtlijn nog doorgevoerd zullen worden voor 28 december 2009 (de implementatiedeadline). Een actualisering van deze meting is voorzien in 2009.

70

Kan de regering nader ingaan op de samenstelling van het bedrag van 438 M€ voor de duurzame energiehuishouding? Gaat het hier vooral om innovatieonderzoek in de energiehuishouding?

Het bedrag van 438 miljoen Euro is samengesteld uit 2 pijlers van het coalitieakkoord, te weten, pijler 2 (maatschappelijke innovatieagenda) en pijler 3 (schoon en zuinig). Vanuit pijler 2 is een kasbedrag beschikbaar gesteld van 64 miljoen Euro. De 64 miljoen Euro staat op de Aanvullende Post op de Rijksbegroting. Vanuit pijler 3 is een kasbedrag van 374 miljoen Euro beschikbaar gesteld, met FES als financieringsbron. Met bovenstaand bedrag wordt innovatie in de energiehuishouding bevorderd.

De innovatieagenda heeft – in overeenstemming met het Werkprogramma Schoon en Zuinig – vooral betrekking op de demonstratie- en versnellingsfase van de innovatieketen. De financiering van R&D-activiteiten wordt primair gedekt via geëigende instrumenten zoals de bijdrage aan ECN en het EOS programma. Waar nodig zullen ook selectief middelen vanuit de Innovatieagenda worden ingezet voor kennisontwikkeling op langere termijn. Een voorbeeld hiervan vormt ADEM, het programma dat beoogd toepassingsgerichte doorbraken tot stand te brengen in materiaalontwikkeling, nodig voor nieuwe energietechnologieën.

71

Wat valt precies onder de definitie van duurzame warmteopwekking, die als nieuwe categorie voor SDE genoemd wordt?

Ik heb op dit moment beleid in voorbereiding dat een prikkel geeft aan installaties die elektriciteit uit biomassa opwekken om hun restwarmte nuttig aan te wenden. Het idee is dat men een hoger subsidiebedrag kan ontvangen als men meer restwarmte nuttig gebruikt en minder subsidie als men dit niet of slechts in beperkte mate doet. Het gaat dus hierbij niet om separate duurzame warmteopwekking, maar het benutten van warmte bij elektriciteitsopwekking uit biomassa. De reden dat ik voor de combinatie van warmte en elektriciteit kies is dat op deze manier zo veel mogelijk fossiele energie wordt uitgespaard met de gebruikte biomassa. Er zijn nog meer soorten duurzame warmte waar ik buiten de SDE ook beleid op voer (zonnewarmte) of in ontwikkeling heb (aardwarmte).

72

Op welke wijze wordt in duurzame mobiliteit geïnvesteerd? Wordt er in dit kader ook gekeken naar elektrische auto’s? Op welke wijze wordt dit gestimuleerd?

De Innovatieagenda Energie kent een 7-tal thema’s, waaronder het thema Duurzame Mobiliteit.

De doelstelling is dat de uitstoot van CO2 verder wordt verlaagd, van 120–130 g CO2 per km in 2012 naar 80 g CO2 per km in 2020. De doelstelling is dat deze uitstoot in 2050 nog sterker verlaagd zal zijn. Voor de realisering van deze doelen wordt een aantal sporen tegelijkertijd bewandeld, zoals de ontwikkeling van 2e generatie biobrandstoffen, de ontwikkeling van waterstof, de ontwikkeling van intelligente transportsystemen (ITS), de ontwikkeling van aardgas/biogas en de ontwikkeling van het elektrisch vervoer. Met betrekking tot het elektrisch vervoer wil ik in Nederland in 2020 op een aantal plaatsen een smartgrid-elektriciteitsnet geïmplementeerd hebben. Kenmerk van een dergelijk net is dat de elektriciteit voor gebruik in gebouwen en huishoudens duurzaam is opgewekt. Aan dit net kunnen ook zowel plug-in hybrides als volledig elektrische auto’s gekoppeld worden. De auto’s kunnen met zo’n grid worden opgeladen, maar ze kunnen ook – indien nodig – elektriciteit aan het grid teruggeven. Aldus ontstaat er een optimaal verband tussen vraag en aanbod. De elektrische auto is derhalve een geïntegreerd onderdeel van dit net. Ik hecht veel waarde aan een dergelijke ontwikkeling omdat hiermee klimaatneutraliteit in de gebouwde omgeving en in het verkeer bevorderd wordt. Deze ontwikkeling zal ik stimuleren met de uitvoering van de Innovatieagenda Energie. Momenteel wordt er in interdepartementaal verband een visie inzake de elektrische auto opgesteld.

73

Welke resultaten (prestatie-indicatoren) verwacht de regering van de 20 miljoen euro per jaar die wordt uitgetrokken voor de faciliteit Transitielanden?

De middelen van de faciliteit Transitielanden worden ingezet om Nederlandse bedrijven te ondersteunen op een aantal moeilijke, dynamische markten, maar waar een sterke groei wordt verwacht en tegelijkertijd veel kansen liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Het betreft landen waar Ontwikkelingssamenwerking op terug is getreden en waar Economische Zaken het estafettestokje overneemt. De komende jaren gaat het hierbij om India en China, later ook landen als bijv. Vietnam. Hiermee probeer ik een sterkere positie van het Nederlandse bedrijfsleven te bereiken om het Nederlands aandeel op deze markten mee te laten ontwikkelen met de sterke groei. Dit sluit aan op ontwikkelingen die door Ontwikkelingssamenwerking in beweging zijn gezet (private sectorontwikkeling, Business 2 Business). Voor China zal primair worden ingezet op terreinen die aansluiten op mijn beleid en die bijdragen aan de problemen waar China mee kampt, zoals duurzaamheid en energiebesparing. Voor India zal primair worden ingezet op de door de DTB India werkgroep gekozen sectoren (agribusiness, logistiek/ infrastructuur, ICT, biotechnologie en medische technologie). Met het bedrijfsleven wordt nog overlegd of het wenselijk is om ook buiten deze genoemde terreinen ondersteuning te bieden. Aan de exacte formulering van prestatie-indicatoren wordt nog gewerkt. Zodra de uitwerking van de faciliteit Transitielanden gereed is zal Uw Kamer hierover worden geïnformeerd.

74

Waarom gaat de regering vanaf 2009 uit van minder boete-inkomsten van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)? Past dit binnen het coalitieakkoord?

De daling van de ontvangsten met € 24,4 miljoen vanaf 2009 heeft betrekking op de verdeling van de op de EZ-begroting «geparkeerde» high trust-boetetaakstelling over de andere betrokken departementen (tranches 2008 en 2009). De mutatie betreft dus geen vermindering van de verwachte boete-inkomsten. Hierbij verwijzen wij ook naar de toelichting op bladzijde 21 van de begroting.

75

Kan de regering ingaan op de alternatieve dekking voor de BSRI als gevolg van het amendement van het lid Smeets c.s. (Kamerstuk 31 200 XIII, nr. 12)? Zijn of worden de middelen daadwerkelijk uitgegeven aan ruimtevaart?

De regering is van mening dat een korting op de ruimtevaartmiddelen ongewenst is, zoals ook ten tijde van de indiening van het amendement is aangegeven. Daarom is voor dit amendement alternatieve dekking gezocht en gevonden in de eindejaarsmarge (zie ook beantwoording vraag 76). De middelen zullen in 2008 inderdaad worden uitgegeven aan ruimtevaart.

76

Hoeveel bedraagt de eindejaarsmarge? Gaat het om circa 25 miljoen euro? Is het waar dat deze kan worden ingezet voor de dekking van amendementen?

De maximale eindejaarsmarge is 1% van de omvang van de kasbegroting (exclusief het budget voor de Homogene Groep Internationale Samenwerking). Daarbij worden subsidieregelingen zoals de MEP en SDE buiten de berekening gehouden, omdat hierover aparte afspraken zijn gemaakt met het ministerie van Financiën. De eindejaarsmarge voor niet-HGIS middelen bedroeg ultimo 2007 € 15,5 miljoen. Een positieve eindejaarsmarge is ruimte die in beginsel vrij inzetbaar is. Pas na afloop van het begrotingsjaar wordt duidelijk om welk bedrag het precies gaat. Bij Voorjaarsnota wordt voorgesteld hoe de eindejaarsmarge wordt aangewend dan wel gecompenseerd (het laatste in geval van een negatieve eindejaarsmarge).

77

Wat is de oorzaak van de vertraagde werving van personeel voor het Holst centre?

De oorzaak is gelegen in de krappe arbeidsmarkt voor hoogopgeleide en technische mensen. Het Holst Centre heeft in een jaar tijd meer dan 100 onderzoekers moeten aantrekken. De werving hiervan is minder snel gegaan dan verwacht, maar men heeft uiteindelijk de juiste mensen weten te vinden. Holst is er daarbij enerzijds in geslaagd om hoogopgeleide mensen naar Nederland te krijgen en anderzijds zorgt Holst ervoor dat in Nederland opgeleide mensen aan Nederland verbonden blijven.

78

Kan de regering nader ingaan op mutatie 11? Waarom leidt de toevoeging van de middelen als gevolg van de motie van het lid Samsom (Kamerstuk 31 329, nr. 16) tot een verlaging van de begrote middelen?

Mutatie 11 geeft het saldo van meerdere deelmutaties. De belangrijkste daarvan zijn meerjarige positieve wijzigingen als gevolg van de verwerking van de motie Samsom en (in de eerste jaren) grotere negatieve wijzigingen om de beschikbare middelen in de tijd in lijn te brengen met het geraamde beroep op deze middelen. Dit leidt tot per saldo negatieve mutaties in de eerste jaren.

79

Kan nader ingegaan worden op mutatie 13? Hoe komt Joint Implementation ineens op de begroting van het ministerie van Economische Zaken in plaats van op de begroting van het ministerie van VROM?

Sinds eind jaren ’90 staan de middelen voor Joint Implementation (JI) op de EZ begroting. De kern van JI en Clean Development Mechanism (CDM) is dat landen met reductieverplichtingen deze in andere landen kunnen realiseren. Een land met een reductieverplichting investeert in een project waarmee broeikasgasemissies in een ander land worden verminderd. JI betreft de projecten die plaatsvinden in een land dat onder het Kyotoprotocol een reductieverplichting heeft, projecten in een land zonder reductieverplichting vallen onder CDM. JI contracten worden daarom vooral afgesloten in het voormalige Oost Europa. In de jaren ’90 is besloten om het proefprojectenprogramma JI voor het deel geïndustrialiseerde landen (met name Oost Europa) te koppelen aan Programma Samenwerking Oost Europa (PSO) waarvoor EZ verantwoordelijk is. Dat programma richt zich op samenwerking tussen Nederlandse bedrijven en bedrijven uit Oost Europa. Op basis van die ervaring is uiteindelijk toen Kyoto een feit werd de verantwoordelijkheid voor JI ook gelegd bij EZ, en CDM, dat veelal projecten betreft in ontwikkelingslanden, belegd bij VROM.

80

Is het waar dat, gezien de vrijval in verband met warmtekrachtkoppeling (WKK), de genoemde 8 miljoen euro van mutatie 14 vrije middelen zijn die alternatief besteed kunnen worden?

Deze middelen worden alternatief ingezet binnen het warmtedossier en maken onderdeel uit van het aanvalsplan warmte. Hieronder valt onder andere de in september geopende subsidieregeling Duurzame Warmte voor bestaande woningen. Via deze regeling wordt subsidie verstrekt aan woningeigenaren en woningverhuurders voor de aanschaf van zonneboilers, warmtepompen en micro WKK. Voor de eerste subsidieronde, die loopt tot en met 31 augustus 2009, is € 20 miljoen. beschikbaar

81

Kan de regering ingaan op de inhoud en omvang van de begrotingsreserve die bij de mutaties 18 en 29 genoemd wordt?

Ultimo 2007 bedroeg de interne reserve SENO/GOM € 370,48 miljoen, waarvan € 30,0 miljoen voor SENO, € 322,01 miljoen voor GOM en € 18,47 miljoen voor Inpres-8. In het kader van de GOM kunnen herverzekeringsovereenkomsten tot maximaal twee maal het gereserveerde bedrag worden aangegaan en in het kader van de SENO tot maximaal drie maal het gereserveerde bedrag. Deze reserveringen dienen ter dekking van mogelijke claims uit hoofde van deze garantieregelingen. Vanaf 2009 zal de faciliteit SENO/GOM geïntegreerd worden in de exportkredietverzekeringfaciliteit (EKV) die door het ministerie van Financiën wordt uitgevoerd.

82

Kan bij mutatie 11 ten aanzien van de SDE een uitsplitsing per jaar worden gegeven van het deel dat de toevoeging van middelen betreft als gevolg van de motie van het lid Samsom (Kamerstuk 31 329, nr. 16) en het deel dat te maken heeft met de herschikking van de middelen naar latere jaren?

Mutatie 11 geeft het saldo van meerdere deelmutaties. Dit betreft enerzijds wijzigingen als gevolg van de verwerking van de motie Samsom en anderzijds de herschikking van de middelen naar latere jaren. De mutatie kan als volgt worden gespecificeerd.

 20082009201020112012
Motie-Samson0,42,98,314,521,5
Herschikking– 28,9– 46,1– 54,9– 26,957,1
Totaal– 28,5– 43,2– 46,6– 12,478,6

83

Waarom is de toelichting op de ontwikkeling van de aardgasbaten zo summier? Waarom wordt hier, gezien het belang van de overheidsfinanciën, slechts één zinnetje aan besteed?

Naast de toelichting van de belangrijkste mutaties bij de beleidsagenda van de EZ-begroting wordt de ontwikkeling van de aardgasbaten nader toegelicht bij artikel 4 van de begroting. Zie ook de antwoorden op de vragen 135 t/m 137.

84

Kan de regering een toelichting geven op de toedeling van boetes aan andere departementen? Is het waar dat, afgezien van 2009, het ministerie van Economische Zaken er juist een boetetaakstelling bij krijgt in plaats van dat deze met andere departementen wordt gedeeld?

In het Coalitieakkoord is opgenomen dat het high trust beleid per 2011 leidt tot een toename van rijksbrede boete-inkomsten met € 100 miljoen. Deze toename is in gelijke delen over de jaren 2008 tot en met 2011 verdeeld: € 25 miljoen (2008), € 50 miljoen (2009), € 75 miljoen (2010) en € 100 miljoen (2011 e.v.) en is in zijn geheel bij Miljoenennota 2008 geparkeerd op de begroting van EZ. Ter invulling van het rijksbrede high trust-beleid heeft een interdepartementale werkgroep onder leiding van EZ een verdeling gemaakt van de taakstelling over de departementen.

De tranches 2008 en 2009 van dit verdelingsvoorstel zijn verwerkt in de begrotingen 2009. Uit deze verdeling volgt dat een bedrag van € 24,4 miljoen neerslaat bij de andere betrokken departementen, waaronder Financiën en LNV. De tranches 2010 en 2011 e.v. (€ 28,4 miljoen resp. € 53,4 miljoen) zijn nog niet toebedeeld aan de betrokken departementen (incl. EZ). Besluitvorming over de verdeling van dit restant van de boetetaakstelling vindt plaats bij Voorjaarsnota 2009. Tot die tijd blijven deze tranches geparkeerd staan op artikel 22 van de EZ-begroting. Er is geen sprake van een extra boetetaakstelling voor EZ.

85

Is het waar dat het om vier doelstellingen gaat in plaats van de genoemde vijf?

Dit klopt, er is sprake van een vergissing.

86

Kan de onderbouwing (waarde van de relevante parameters, zoals gasprijs, olieprijs, euro/dollar koers en het volume van de verkopen) van de berekening van de raming van de aardgasbaten worden gegeven voor

de periode 2008–2011, zoals deze staat weergegeven in de begroting 2008 en de begroting 2009?

De uitgangspunten in de begroting 2008 waren als volgt:

 2008200920102011
US Dollar/Euro1,351,381,421,45
olie $/vat75,071,768,365,0
productie mrd. m380787674

De uitgangspunten in de begroting 2009 zijn als volgt:

 2008200920102011
US Dollar/Euro1,551,571,421,45
olie $/vat117,7125,068,365,0
productie mrd. m374767774

Voor de jaren na 2011 geldt dat de uitgangspunten van 2011 worden aangehouden.

87

Is het de bedoeling van de nieuwe aanbestedingswet dat deze zo simpel wordt dat een apart expertisecentrum zoals PIANOo op den duur overbodig wordt?

PIANOo heeft mede tot taak om bij te dragen aan een verdere professionalisering van de overheidsinkoop, ondermeer door kennis en ervaring van inkopers te delen. PIANOo houdt deze rol ook onder de nieuwe aanbestedingswet. De nieuwe wet (zie ook antwoord vraag 7) zal bijdragen aan het vereenvoudigen van de aanbestedingspraktijk. Professioneel inkopen vergt echter naast het volgen van de juiste procedures ook praktische kennis en ervaring. Hieraan levert PIANOo een bijdrage.

88

Welk bedrag is er nog voor het ministerie van Economische Zaken gereserveerd op de aanvullende post van het Rijk?

Voor de periode 2010–2013 is voor het ministerie van Economische Zaken € 148 miljoen kas (indicatief) op de aanvullende post van het Rijk gereserveerd.

89

Kan de regering ingaan op het begrip «potentiële economische groei»? Is dit de groei die geschoond is van conjuncturele invloeden.

De potentiële economische groei van een land geeft aan hoe hard een economie in potentie kan groeien als de productiefactoren arbeid en kapitaal volledig worden benut. Dit is dus niet hetzelfde als de groei geschoond voor conjuncturele invloeden. In een hoogconjunctuur kan de groei nog onder het potentieel liggen, wanneer bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie of de arbeidsproductiviteit nog kan toenemen.

90

Kan gesteld worden dat de dossieroverstijgende verantwoordelijkheid die het ministerie van Economische Zaken op bepaalde terreinen heeft (o.a. Lissabonstrategie, Industriebrief), niet gekoppeld wordt aan dossieroverstijgende bevoegdheden? Zou de rol als coördinerend ministerie groter moeten worden? Hoe kan doorzettingsmacht voor het ministerie georganiseerd worden?

Het betreft hier kabinetsbrede dossiers, met een economische invalshoek. Doordat economie op deze dossiers de verbindende factor is, voert Economische Zaken hier de coördinatie en de pen. Een weloverwogen afstemming van verschillende belangen op interdepartementale dossiers is van belang. Wel kan de doorzettingsmacht in zijn geheel op deze dossiers versterkt worden door als overheid meer ontkokerd te werk te gaan. Een goed voorbeeld hiervan zijn projectdirecties, zoals regiegroep regeldruk (Financiën en EZ) en programmadirectie Kennis en Innovatie (EZ, OCW, Defensie, LNV, VROM, VenW, VWS en BZK), waarin meerdere departementen samen werken aan het realiseren van departement overschrijdende doelstellingen.

91

Waarom kan implementatie van het nieuwe migratiebeleid pas in 2010 plaatsvinden? Welke daadwerkelijke verbeteringen bevat dit beleid ten aanzien van de toelating van de kenniswerkers? Hoe heeft het ministerie van Economische Zaken hieraan bijgedragen?

Op 27 juni 2008 is de blauwdruk van Modern Migratiebeleid naar de Tweede Kamer gezonden. Implementatie van de blauwdruk vergt aanpassing van de Vreemdelingenwet. Dit traject is inmiddels ingezet. In de tweede helft van 2009 volgt de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. Het streven is om vanaf eind 2010 het nieuwe migratiebeleid gefaseerd in te voeren. Verbeteringen van de toelating van kenniswerkers betreffen onder meer de invoering van een referentensystematiek tussen overheid, bedrijven en kennisinstellingen. Tegenover het overnemen van een deel van de verantwoordelijkheid voor de migrant door de referent (degene die de migrant naar ons land laat komen) staat een snelle en eenvoudige toelatingsprocedure. Bovendien komt er een regeling voor het aantrekken van hoogopgeleid talent dat de gelegenheid krijgt om in Nederland in maximaal een jaar een baan als kennismigrant te vinden of een innovatief bedrijf te starten (zoekjaar hoogopgeleiden). De Regeling hoogopgeleiden zal, vooruitlopend op de volledige implementatie van het nieuwe migratiebeleid, in 2009 van start gaan. Hoogopgeleiden van buiten de EU die – niet langer dan drie jaar geleden – zijn afgestudeerd of gepromoveerd aan een gerenommeerde buitenlandse universiteit of een geaccrediteerde opleiding aan een Nederlandse hogere onderwijsinstelling hebben afgerond, komen in aanmerking voor het zoekjaar in Nederland. De migrant die op grond van deze regeling om toelating vraagt, wordt getoetst aan de hand van een puntensysteem. Het ministerie van Economische Zaken is vanaf de start betrokken bij de ontwikkeling naar een Modern Migratiebeleid. Concrete bijdragen zijn geleverd aan genoemde referentensystematiek en aan de opzet van de Regeling hoogopgeleiden.

92

Kan de regering nader ingaan op de komst van een nationale accreditatieorganisatie? Wordt dit een nieuwe overheidsdienst?

Op grond van de Europese verordening (EG) nr. 765/2008 moeten de lidstaten een nationale accreditatie-instantie aanwijzen. Accreditatie is een formele verklaring van een nationale accreditatie-instantie dat een keuringsinstantie, zoals een laboratorium of een inspectie instelling, voldoet aan eisen omtrent onpartijdig en deskundig handelen. In Nederland is de stichting Raad voor Accreditatie (RvA) al actief als nationale accreditatie-instantie. Basis hiervoor is een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de Staat en de RvA. Het voornemen is om in het kader van de uitvoering van de verordening de RvA als nationale accreditatie-instantie aan te wijzen. De Verordening eist dat een nationale accreditatie-instantie haar werkzaamheden objectief en onpartijdig verricht. Om hieraan te kunnen voldoen, moeten de lidstaten accreditatie beschouwen als een activiteit van openbaar gezag en moeten zij de nationale accreditatie-instantie formeel erkennen. Ter uitvoering van de verordening wordt een wettelijke grondslag voor de nationale accreditatie-instantie voorbereid. Om aan het vereiste van openbaar gezag te kunnen voldoen, zal de status van de RvA moeten veranderen. Daarbij ligt het voor de hand dat de RvA een privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan wordt. Er wordt dus geen nieuwe overheidsdienst opgericht.

93

Gaat de genoemde rechtsbeschermingrichtlijn bij aanbesteden niet leiden tot nog meer juridisering en procedures? En tot nog meer werk voor juristen, die de overheidsinkopen uiteindelijk niet goedkoper maar juist duurder zullen maken?

De richtlijn voor rechtsbescherming bij aanbesteden regelt de rechten die ondernemers hebben als zij tegen een beslissing van een aanbestedende dienst willen opkomen. Het doel van de richtlijn is het borgen effectieve naleving van de aanbestedingsrichtlijnen. Belangrijk is om te bedenken dat hoe beter aanbestedende diensten zich aan de aanbestedingsregels houden, hoe minder procedures er zullen zijn.

De rechtsbeschermingrichtlijn sluit voor het grootste deel aan bij de huidige Nederlandse praktijk en regelgeving. Zo wordt in de richtlijn de zogenaamde standstill termijn – de periode die tussen het bekendmaken van de gunningbeslissing en het afsluiten van de overeenkomst moet zitten – vastgelegd. Een standstill periode van 15 dagen is al in de huidige Nederlandse regels opgenomen.

Nieuw is dat als een aanbestedende dienst zich niet aan de standstill termijn houdt, de rechter (in een bodemprocedure) op verzoek van een ondernemer de overeenkomst in principe moet ontbinden. Onder het huidige burgerlijke recht kan de rechter dit op verzoek van een ondernemer overigens ook al doen.

Het is voor de overheid lastig te voorspellen hoe private partijen met deze verandering omgaan. Wat wel duidelijk is, is dat op dit moment veel procedures in aanbestedingszaken voor de kort geding rechter spelen. Aan die procedure verandert niets met de richtlijn, het is daarom niet te verwachten dat op dit vlak grote veranderingen zullen optreden.

94

Hoe zal de scheiding tussen beleid en uitvoering met betrekking tot de NMa in zijn werk gaan? Betekent dit dat de boete- en clementierichtsnoeren omgezet worden in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) of in ministeriële regelingen?

Hierover heb ik uw Kamer in mijn brief van 4 juli 2008 (Kamerstuk 24 036, nr. 349) geïnformeerd. Daarin heb ik toegelicht dat de aanscherping van de scheiding tussen het mededingingsbeleid en de uitvoering daarvan vorm zal krijgen door twee instrumenten. Ten eerste zal ik gebruik maken van mijn bevoegdheid om zelf beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de bevoegdheden van de NMa inzake boetes en clementie. Juist ten aanzien van de uitvoeringsregels «Boetecode 2007» en «Richtsnoeren clementie» is vanuit uw Kamer de kritiek geuit dat de NMa daarin beleid maakt. Ik zal daarom eigen beleidsregels vaststellen die in de plaats komen van die uitvoeringsregels van de NMa. Uiteraard blijft de NMa exclusief bevoegd om in individuele gevallen boetes op te leggen en clementie te verlenen. Voor beleidsregels is – in tegenstelling tot AMvB’s of ministeriële Regelingen – geen wetswijziging nodig. Artikel 5d van de Mededingingswet geeft deze bevoegdheid al. Dit is een belangrijk middelom ervoor te zorgen dat het optreden van de NMa in het verlengde ligt van de door de minister uitgezette koers. Omdat geen wetswijziging nodig is, kunnen de beleidsregels naar verwachting al begin 2009 in werking treden. Ten tweede heb ik uw Kamer in mijn brief toegelicht dat op korte termijn in het Relatiestatuut EZ-NMa, dat de onderlinge werkafspraken tussen EZ en de NMa bevat, een afkeuringrecht wordt opgenomen. Dit regelt dat de NMa voortaan nieuwe uitvoeringsregels (anders dan ten aanzien van boetes en clementie) aan mij moet voorleggen voordat zij deze vaststelt. Indien deze naar mijn oordeel in strijd zijn met het algemeen belang, kan ik de uitvoeringsregels afkeuren. Deze treden dan niet in werking. Op termijn, bijvoorbeeld bij de aanpassing van de Mededingingswet n.a.v. de Kaderwet ZBO’s, zal het afkeuringrecht wettelijk worden geregeld.

95

Is het waar dat de regering voor gaat stellen dat de NMa slechts zaken kan aanbrengen bij het Openbaar Ministerie (OM), die dan vervolgens beslist of er strafrechtelijke vervolging plaatsvindt?

Eind vorig jaar is aangekondigd om in aanvulling op de huidige bestuursrechtelijke handhaving van de Mededingingswet door de NMa, ook strafrechtelijke sanctionering mogelijk te willen maken. De aanvullende werking van het strafrecht zie ik daarbij met name op het vlak van de sanctionering van leidinggevenden (natuurlijke personen), aangezien de NMa reeds doeltreffende sancties aan ondernemingen kan, en zal blijven opleggen.

De precieze uitwerking van mijn voornemen in een wetsvoorstel vergt een zorgvuldige en gedegen voorbereiding, mede gezien de complexiteit van de verhouding tussen het bestuursrecht en het strafrecht. Overleg daarover is momenteel gaande tussen mijn ministerie en het ministerie van Justitie. Ik verwacht dat uw Kamer in de eerste helft van 2009 een wetsvoorstel tegemoet kan zien.

96

Hoe weet de regering al dat het Wetsvoorstel Markt en Overheid in 2009 in de Eerste Kamer besproken zal worden als het nog niets eens in de Tweede Kamer besproken is?

De passage waarin wordt vermeld dat het Wetsvoorstel aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid in 2009 in de Eerste Kamer wordt behandeld, is onderdeel van de beleidsagenda van het ministerie van Economische Zaken voor 2009. Die passage is dus een prognose van de voortgang van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. Of het wetsvoorstel werkelijk in 2009 in de Eerste Kamer zal worden behandeld, is vanzelfsprekend afhankelijk van de uitkomsten van de behandeling in de Tweede Kamer.

97

Welke maatregelen worden door de regering getroffen om civiele handhaving van het mededingingsrecht te verbeteren? Is het waar dat niet per se gewacht hoeft te worden op Europa? Is het waar dat een koppeling met het burgerlijk procesrecht vertragend en complicerend gaat werken en dat verzanding van dit project dreigt?

De regering pakt op nationaal niveau collectieve afhandeling van massaschades aan en hoeft hiermee niet op Europa te wachten. Binnenkort zullen de minister van Justitie en de staatssecretaris van Economische Zaken de Tweede Kamer een brief sturen over collectieve acties. Hierin wordt ingegaan op de evaluatie van de Wet collectieve afhandeling massaschade (WCAM) en hoe de mogelijkheden om deze wet te gebruiken kunnen worden verruimd. Daarnaast zal in overleg met consumenten- en ondernemersorganisaties worden bekeken of naast de WCAM andere mechanismen nodig zijn om massaschade af te wikkelen. Ook heeft de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht in september haar rapport gepubliceerd met aanbevelingen om de mogelijkheden om bewijs op te vragen uit te breiden. Het ministerie van Justitie bestudeert dit rapport momenteel. De regering hanteert een integrale aanpak om schadeclaims op verschillende rechtsgebieden makkelijker te maken en niet alleen voor mededingingsovertredingen. Een geïsoleerde aanpak voor kartelschade zou juist tot onduidelijkheid en complicaties in uitvoerbaarheid kunnen leiden. Binnen één rechtszaak kunnen bijvoorbeeld meerdere rechtsvragen betrokken zijn (bijv. een zaak waar zowel reputatieschade als kartelschade wordt geclaimd), waarvoor dan verschillende regels zouden gelden voor bewijsgaring, proceskosten en dergelijke. Dit kan leiden tot misbruik door ten onrechte aan te voeren dat mededingingsregels zijn overtreden om zo een beroep te kunnen doen op voordeliger procesregels. Er is op dit moment geen sprake van vertraging door aan te sluiten bij het burgerlijk procesrecht, in tegendeel. Het kabinet heeft op nationaal niveau juist een proactieve aanpak waarbij niet wordt gewacht op de definitieve plannen van de Commissie.

98

Wanneer zal de landelijk uitrol van TenderNed voltooid zijn?

De planning is dat in 2009 TenderNed landelijk gebruikt kan worden door de aanbestedende diensten voor het doen van publicatie van aanbestedingen. In de Aanbestedingswet was het verplicht gebruik van TenderNed voor het Europees publiceren van aanbestedingen opgenomen. Met de verwerping van dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer is deze verplichting vervallen. Wel is het de bedoeling om het gebruik van TenderNed zoveel mogelijk verplicht te stellen. De mogelijkheden daartoe worden op dit moment verkend.

99

Erkent de regering dat het Europese Groenboek ter herziening van het Consumentenacquis zou kunnen leiden tot een verslechtering van de Nederlandse consumentenbescherming? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot de juist sterkere consumentenpositie die de regering voorstaat? Kan de regering precies aangeven waar de herziening zal leiden tot vermindering van de bescherming? Wat is de regering voornemens hieraan te gaan doen?

Op dit moment zijn de concrete voorstellen van de Commissie voor een horizontaal kaderinstrument nog niet bekend. Commissaris Kuneva heeft recentelijk in een toespraak wel al meegedeeld te streven naar een hoog niveau van consumentenbescherming zonder onevenredige lasten voor het bedrijfsleven te veroorzaken. Daarnaast heeft de Commissaris al eerder aangegeven dat zij geen neerwaartse nivellering zal aanmoedigen. Hieruit kan worden afgeleid dat de Commissie geen vermindering van het niveau van consumentenbescherming voor ogen heeft. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat de overige Lidstaten of het Europees Parlement hier anders over denken. De regering staat ook voor sterke consumenten die met vertrouwen op de markt kunnen opereren. De herziening van het Consumentenacquis sluit hier volgens de regering goed bij aan. Het doel van deze herziening is immers, vereenvoudiging, verbetering en actualisering van de huidige wet- en regelgeving om het vertrouwen van de consumenten en de ondernemers in de interne markt te vergroten. De regering hecht veel belang aan een goed niveau van consumentenbescherming. Daarnaast hebben wij ook oog voor het belang van de ondernemer bij een zoveel mogelijk ongestoorde grensoverschrijdende handel en de vermindering van de lasten. Beide belangen moeten met elkaar in evenwicht zijn. De regering zal daarom de plannen van de Commissie grondig analyseren om te zien of er een goede balans is gevonden. Deze balans is ook de inzet tijdens de onderhandelingen over de richtlijn.

100

Waarom is er maar één prestatie-indicator als het gaat om consumentenbeleid? Zijn er geen andere te bedenken? En waarom gaat deze indicator alleen maar over de tevredenheid over ConsuWijzer? Waarom wordt niet gemeten in hoeverre de consument tevreden is over het niveau van consumentenbescherming in Nederland?

In het consumentenbeleid van het ministerie van Economische Zaken zijn drie sporen van belang. In de eerste plaats het vergroten van de kennis van rechten en plichten bij consumenten. Daartoe is ConsuWijzer opgericht, het informatieloket van de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA. ConsuWijzer informeert consumenten via de telefoon, de e-mail en de website over hun rechten en plichten. Het formuleren van een prestatie-indicator om, aan de hand van een algemeen gestelde norm, te bepalen of consumenten kennis hebben van een aantal belangrijke rechten en plichten is lastig. Consumenten verdiepen zich over het algemeen pas echt in hun rechten als zij daadwerkelijk een geschil met een leverancier hebben. Het ministerie van Economische Zaken richt zich daarom voornamelijk op wat het zoekgedrag is van consumenten wanneer zij informatie nodig hebben en tracht daar in de informatievoorziening via ConsuWijzer zo goed mogelijk op in te spelen. Over de wijze waarop deze informatie wordt verstrekt en de tevredenheid ten aanzien van de dienstverlening door medewerkers van ConsuWijzer wordt gerapporteerd via de genoemde prestatie-indicator.

Een tweede lijn in het consumentenbeleid is het verbeteren van de mogelijkheden voor consumenten hun individuele klachten en geschillen op een laagdrempelige manier af te handelen. Hierbij wordt o.a. door het ministerie van Economische Zaken geïnvesteerd in het uitbreiden van het aantal geschillencommissies. Dit gebeurt onder meer door het financieel ondersteunen van de Consumentenbond zodat deze organisatie menskracht en tijd kan vrijmaken voor het tweezijdig voorwaardenoverleg met brancheorganisaties dat moet uitmonden in een geschillencommissie. Over deze resultaten zullen wij later dit jaar rapporteren in de consumentenmonitor 2008.

Een derde spoor betreft het optreden van de Consumentenautoriteit tegen collectieve inbreuken op het consumentenrecht. Daarvan wordt elk jaar voor 1 juni verslag gedaan in het jaarverslag van de Consumentenautoriteit dat door de staatssecretaris van Economische Zaken aan uw Kamer wordt gezonden.

Tevredenheid over het niveau van consumentenbescherming is een nogal abstract begrip. Het zal van de concrete, vaak individuele (probleem)situatie afhangen, of een consument vindt dat hij over voldoende mogelijkheden beschikt om zijn recht te halen. Om die reden is niet gekozen voor een dergelijke indicator.

101

Wat was het resultaat van de nulmeting met betrekking tot de tevredenheid over ConsuWijzer?

ConsuWijzer is in oktober 2006 van start gegaan. Na ruim een jaar actief te zijn geweest heeft ConsuWijzer een klanttevredenheidsonderzoek laten doen om inzicht te krijgen in de tevredenheid van de gebruikers met de dienstverlening van het loket. Consumenten kunnen via verschillende kanalen contact hebben met ConsuWijzer; via de website, e-mail, telefoon en brief. De belangrijkste gemiddelde rapportcijfers die de klanten ConsuWijzer geven zijn:

– telefoon 7,9

– brief 6,4

– e-mail 6,7

– website 7,2.

Deze cijfers tonen aan, dat klanten van ConsuWijzer over het algemeen tevreden zijn over de antwoorden die ze ontvangen en de wijze waarop ze te woord worden gestaan. Opvallend is de hoge tevredenheid van de bellers. Op een aantal punten biedt het onderzoek aanleiding tot verbeteracties. Daarbij moet onder meer gedacht worden aan het «hertalen» van de website naar taalniveau B1 zodat nagenoeg alle Nederlanders de teksten kunnen begrijpen. Verder wordt, gezien de uitstekende tevredenheidscores bij telefonische afwikkeling van vragen, bij het afsluiten van een e-mail nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheid telefonisch contact te zoeken met ConsuWijzer, indien men toch nog aanvullende vragen heeft. Deze acties zijn inmiddels in gang gezet. ConsuWijzer wil het klanttevredenheidsonderzoek jaarlijks gaan herhalen. Dit betekent dat het volgende onderzoek eind dit jaar wordt gestart.

102

Waarom wordt bij de handhaving van mededingingsregels gekozen voor het zogenaamde «high trust»? Waarom gaat een verhoging van de boetes voor overtreding meteen gepaard met een bezuiniging op de handhaving?

Het high trust-beleid beperkt zich niet tot de NMa en de handhaving van mededingingsregels, maar betreft rijksbreed beleid. Doel van het high trust-beleid is dat toezichthouders minder middelen inzetten om overtredingen op te sporen in gevallen waarin risico’s beperkt zijn, maar harder optreden als de wet wordt overtreden. Hiermee wordt beoogd de naleving van de regels te verbeteren hetgeen ten goede komt aan zowel bedrijfsleven als burgers. In het Coalitieakkoord is opgenomen dat het high trust-beleid per 2011 leidt tot een toename van de rijksbrede boete-inkomsten met € 100 mln.

De doelstelling van high trust dat toezichthouders minder middelen inzetten voor toezicht en handhaving daar waar de risico’s beperkt zijn, kan bijdragen aan het realiseren van de Rijksbrede efficiencytaakstelling uit het Coalitieakkoord, die ook voor de NMa geldt. De met high trust gepaard gaande risicoanalyse helpt hierbij om de beschikbare middelen efficiënt en effectief in te zetten.

103

Is wetenschappelijk onderzoek verricht naar nut en noodzaak van de 600 miljoen euro aan innovatiesubsidies? Zo ja, wat was het resultaat hiervan? Zo nee, kan dit alsnog verricht worden? Hoe groot is de effectiviteit van de innovatiesubsidies in vergelijking met de WBSO?

Het innovatiebeleid wordt wetenschappelijk onderbouwd vanuit diverse studies. Een voorbeeld is het gedachtegoed van Baumol, dat is benut in de beleidsdiscussie over samenwerking bij innovatie (zie ook het speciale nummer van The Economist in 2004, jaargang 152, nummer 3). De innovatietheorie is neergeslagen in het dynamisch innovatiesysteem, dat wil zeggen het samenspel tussen klanten, kennisinstellingen, grote en kleine bedrijven, intermediairs en spelers zoals octrooibureaus en kapitaalverschaffers. De legitimatie van de overheidsrol hangt daarmee samen: het falen van de markt in de vorm van externe effecten van kennis (coördinatiefalen), waardoor bedrijven en kennisinstellingen en grote en kleine bedrijven niet vanzelf samenwerken en een gebrek aan de juiste instituties (systeemfalen). Op basis daarvan wordt gestreefd naar een evenwichtig pakket van instrumenten om het Nederlandse innovatiesysteem te ondersteunen. In dat pakket wordt de vorm en mate van ondersteuning mede bepaald door de legitimiteit van het overheidsingrijpen. De meerwaarde van zo’n beleidsmix wordt onderstreept door een recente studie van de Europese Commissie (Boekholt, P. (2007), OMC policy mix review report– Country report The Netherlands, Europese Commissie, Brussel).

Belangrijke kenmerken van die mix zijn:

– een generiek deel van het instrumentarium (vgl. WBSO en innovatievouchers) wat voor alle ondernemers, maar met name voor het MKB van toepassing is;

– een selectief deel, waar wordt geselecteerd naar thema’s, waar Nederland een sterke positie heeft en naar kwaliteit van de ingediende voorstellen;

– instrumenten waarbij bedrijven puur voor zichzelf R&D doen of waar moet worden samengewerkt.

Alle afzonderlijke instrumenten worden eens in de vijf jaar geëvalueerd. Dat geldt ook voor de WBSO. Uit de meest recente evaluatie van de WBSO, die in 2007 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstuk 30 800 XIII, nr. 51) blijkt dat die regeling doet waarvoor de regeling in het leven is geroepen, d.w.z. de stimulering van private R&D. Elke euro WBSO blijkt tot 1,72 Euro aan extra private R&D te leiden. Met name de additionaliteit in het MKB is hoog. Maar zoals aangegeven, is voor een effectief innovatiebeleid een complete beleidsmix nodig. Daarvoor is Nederland in internationaal perspectief een best practice. Internationaal vergelijkend empirisch onderzoek geeft aan dat naast fiscale R&D-faciliteiten (zoals de WBSO) innovatiesubsidies effectief zijn ter bevordering van de R&D-uitgaven van bedrijven. Zie hiervoor bijvoorbeeld het rapport «Determinanten van R&D, innovatiekracht en arbeidsproductiviteit» van Donselaar en Segers (2006). Zie ook het antwoord op vraag 17.

104

Kan de regering een lijst overleggen van de overheid als «launching customer» in de afgelopen twee jaar en daarin ook mee te nemen de lopende en komende inkoop- en aanbestedingsprocedures waarbij de overheid overweegt «launching customer» te worden?

In tegenstelling tot bijvoorbeeld SBIR (Small Business Innovation Research) is launching customer geen specifieke methode. Terwijl het toepassen van de SBIR methode een duidelijk herkenbare beslissing is, is dat niet het geval bij launching customer. Er bestaan dan ook geen meldings- of monitoringsverplichtingen voor bij inkoop- en aanbesteding betrokkenen, waardoor op dit moment geen compleet overzicht te geven is. Wel is in oktober 2007 een overzicht naar de Tweede Kamer gezonden met voorbeelden waarin de overheid heeft opgetreden als innovatiebevorderende klant.

De overheid als launching customer is een van de onderdelen van Nederland Ondernemend Innovatieland. Bij de activiteiten die in dit kader worden uitgevoerd zal wel gemeten worden welk positief effect dit heeft op tot innovatie leidende inkoop- en aanbestedingsprocedures. Dit geldt voor het op te zetten expertisenetwerk Launching Customer, voor innovatie als onderdeel van categoriemanagement en voor de uitvoering van de Maatschappelijke Innovatie Agenda’s.

105

Waarom staat in deze begroting een andere positie (in 2006 10e in plaats van 7e) dan in de vorige begroting vermeld met betrekking tot het European Innovation Scoreboard? Waarom is deze positie een kengetal en geen prestatie-indicator?

In de begroting is aangegeven dat in de laatste editie van het European Innovation Scoreboard (editie 2007) de cijfers voor de voorgaande jaren (2004–2006) zijn herzien. Dat verklaart het aanzienlijke verschil voor het jaar 2006. Navraag bij UNU-MERIT, dat het European Innovation Scoreboard opstelt, heeft geleerd dat het forse verschil voor 2006 vooral is toe te schrijven aan de wijze waarop waarden uit het verleden zijn toegerekend aan het jaar 2006. Voor het European Innovation Scoreboard 2007 zijn de meest recente cijfers gebruikt. Dat is eerder ook gedaan voor het European Innovation Scoreboard 2006. Voor het jaar 2006 zijn nu de op een na recentste data gebruikt, wat bij een aantal indicatoren niet overeenkomt met de meest recente data die ten tijde van het opstellen van het European Innovation Scoreboard 2006 wel beschikbaar waren. De positie van Nederland in het European Innovation Scoreboard is opgenomen als een kengetal, omdat de score van Nederland op de indicator beperkt stuurbaar is door de overheid. Deze is namelijk voor een groot deel afhankelijk van andere factoren dan overheidsbeleid.

106

Waarom zijn de private uitgaven voor R&D in Nederland zo laag? Wat zegt dit over de effectiviteit van de WBSO?

Uit onderzoek dat besproken is in een recent rapport van het Innovatieplatform («Analysis of the Netherlands’ private R&D position»), blijkt dat er twee hoofdoorzaken zijn voor de lage private R&D-uitgaven in Nederland: 1) de sectorstructuur van Nederland en 2) relatief lage R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in Nederland. Ten opzichte van het OECD-gemiddelde is de achterstand van Nederland bij de private R&D-uitgaven als % van het BBP voor ongeveer 60% toe te schrijven aan de sectorstructuur van Nederland, d.w.z. een relatief gering aandeel van de hightechmedium-hightechsectoren in de Nederlandse economie. De rest van de achterstand van Nederland ten opzichte van het OECD-gemiddelde kan min of meer geheel worden toegeschreven aan relatief weinig R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in Nederland. Het laatste geldt als wordt gecorrigeerd voor de openheid van de economie. De sterke openheid van de Nederlandse economie gaat gepaard met relatief veel R&D van Nederlandse bedrijven (multinationals) in het buitenland, maar bij de R&D van buitenlandse bedrijven in Nederland in verhouding tot het BBP scoort Nederlands slechts gemiddeld. Dat betekent dat er een kloof bestaat tussen de R&D-uitgaven van Nederlandse bedrijven in het buitenland en de R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in Nederland. Ten opzichte van het EU15-gemiddelde kan de private R&D-achterstand van Nederland min of meer volledig worden verklaard uit de sectorstructuur van Nederland. Echter, ook ten opzichte van het EU15-gemiddelde heeft Nederland een aanzienlijke achterstand bij de omvang van de R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven. Die achterstand wordt gecompenseerd door andere factoren die positief uitwerken op de private R&D-intensiteit in Nederland in vergelijking met het EU15-gemiddelde (onder andere de sterke openheid van de Nederlandse economie). Overigens heeft het CBS het private R&D-cijfer over 2006 onlangs opwaarts bijgesteld. Volgens de nieuwe gegevens is niet langer sprake van een forse daling van de private R&D-intensiteit in Nederland van 1,02% in 2006 naar 0,96% in 2006, maar volgt (rekening houdend met een eveneens recente bijstelling van het BBP over 2005 en 2006) een stabilisatie op 1,01% van het BBP. Uit de meest recente evaluatie blijkt dat de WBSO doet, waarvoor deze regeling is bestemd: het stimuleren van de private R&D in Nederland. Elke euro aan WBSO leidt tot 1,72 Euro extra aan private R&D. Met name de additionaliteit voor het MKB is groot. De lage private R&D-uitgaven zijn dus geen rechtstreekse indicatie voor de effectiviteit van de WBSO. Wel kan worden gesteld dat afschaffen van de WBSO, gelet op de effectiviteit ervan, de Nederlandse positie bij private R&D-uitgaven zou verslechteren.

107

Waarom gaat er in 2009 zo’n hoog bedrag, 106 miljoen euro, naar ruimtevaart? Zijn dit verplichte uitgaven? Welk gedeelte hiervan is juridisch verplicht?

Het budget dat in de begroting 2009 staat vermeld voor Ruimtevaart is groter dan gewoonlijk in verband met nieuwe Nederlandse inschrijvingen in R&D – programma’s van het Europese ruimtevaartagentschap (ESA) tijdens de ESA Ministersconferentie in Den Haag op 25 en 26 november 2008. Bij ruimtevaart is het gebruikelijk dat eens in de drie jaar wordt ingeschreven op ESA-programma’s ten tijde van een Ministersconferentie. De conventie, die dat regelt is door de zeventien deelnemende landen, waaronder Nederland ondertekend. De beschikbare ruimtevaartmiddelen worden voor 80 % ingezet op deze ESA-programma’s. Het betreft verplichte en optionele programma’s. De inschrijvingen beslaan meerdere jaren en worden alle begin 2009 in de begroting als juridische verplichting vastgelegd. Daartoe is bij Miljoenennota eenmalig verplichtingenruimte uit de jaren 2010 en 2011 aan het begrotingsjaar 2009 toegevoegd. Na deze jaren is weer sprake van een vlakke reeks aan uitgaven. Begin november zal ik de Kamer schriftelijk informeren over het voorgenomen Nederlandse mandaat voor de komende ministersconferentie van ESA.

108

Waarom worden in Nederland drie keer zo veel Europese octrooien aangevraagd dan het gemiddelde in Europa?

Nederland heeft een relatief kleine thuismarkt, maar kent relatief veel technologiebedrijven, die sterk internationaal georiënteerd zijn. Deze bedrijven hebben al snel behoefte aan internationale octrooibescherming en vragen derhalve veelal rechtstreeks een Europees octrooi aan. In landen met een grotere thuismarkt ligt dit vaak genuanceerder.

109

Waarom is het streven naar klanttevredenheid bij het OCNL voor 2009 naar beneden bijgesteld ten opzichte van de behaalde klanttevredenheid in 2008?

De streefwaarde voor de klanttevredenheid bij OCNL voor 2009 is 7,5. In de gehanteerde, breed erkende onderzoeksmethodiek staat de streefwaarde 7,5 voor «tevreden» klanten. Deze streefwaarde is in lijn met die voor andere uitvoeringsorganisaties zoals SenterNovem en het TWA-netwerk. Die streefwaarde is gebaseerd op een balans tussen enerzijds een goede klantgerichtheid, en anderzijds het belang van objectiviteit en zorgvuldigheid van OCNL. Daarnaast zijn er grenzen aan de dienstverlening van publieke organisaties zoals OCNL aan klanten in het kader van markt en overheid, die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van klanttevredenheid. Gelet hierop is dit een adequate streefwaarde. Overigens wordt in de vraag gesproken over de behaalde klanttevredenheid in 2008, maar dit betreft 2007, want voor 2008 is geen resultaat bekend. De streefwaarde voor 2009 is ook niet naar beneden bijgesteld maar dezelfde gebleven als de streefwaarde voor 2007 en 2008. Het behaalde resultaat ligt soms hoger dan de streefwaarde (zoals in 2007 met een waarde van 7,7) maar soms lager (zoals in 2005 met 7,3). De streefwaarde is dan ook gericht op een gemiddelde over langere periode.

110

Betekent uitbreiding van het aantal innovatievouchers dat dit instrument wordt gezien als een succesvol instrument? Is er een verband aangetoond tussen de vouchers en extra innovatie?

Met de innovatievouchers wil EZ een directe bijdrage leveren aan innovatie in het MKB en de wisselwerking tussen MKB-ondernemers en kennisinstellingen vergroten. De recente evaluatie, zie Kamerstuk 31 200 XIII, nr. 50, van de voucherregeling heeft de hoofdconclusie dat de innovatievoucher een nuttig en vooral uniek instrument is. De kracht van het instrument is gelegen in de laagdrempeligheid en het brede bereik. Uit het rapport blijkt dat de verzilverde vouchers uit 2006 een additionaliteit hebben van 80% en daarmee leiden tot extra innovatie. Deze projecten zouden zonder voucher niet of anders later worden uitgevoerd. Verder kwam uit de evaluatie naar voren dat ruim 60% van de bedrijven die de voucher verzilverd heeft, verwacht in de toekomst meer samen te zullen werken met een kennisinstelling. Het rapport geeft ook aanwijzingen dat kennisinstellingen door de vouchers zich actiever opstellen richting het MKB en deze meer als doelgroep gaan zien. Veel kennisinstellingen worden toegankelijker door bijvoorbeeld een speciaal MKB loket of ze doen aan relatiemanagement na afloop van een voucher project. Inmiddels vindt het instrument veel navolging in het buitenland, bijvoorbeeld in Oostenrijk, Hongarije, Ierland, Griekenland en Denemarken. Een rapport (in opdracht van) de Europese Commissie duidt het Nederlandse vouchermodel aan als «best-practice».

111

Wat wordt precies bedoeld met de intensivering van de beleidsinteractie tussen Syntens en het ministerie van Economische Zaken en tot welke resultaten heeft dit geleid?

De intensivering beoogt een grotere wisselwerking tussen beleid en uitvoering. Dit door kennis en informatie over en ervaring met het MKB van Syntens directer aan te laten sluiten op het beleidsproces. Bij de innovatieprogramma’s is Syntens sterk betrokken bij het formuleren van de MKB-strategie voor de individuele programma’s. Een soortgelijk proces is gaande voor de maatschappelijke innovatieprogramma’s. Voor de innovatievouchers is de inzet van Syntens onder meer gericht op het bieden van ondersteuning aan het MKB bij het vinden van een kennisinstelling. Hiermee wordt ook beoogd de verzilvering van de vouchers verder te bevorderen

112

Wat gaat de regering doen om een hogere benuttinggraad van de innovatievouchers te bereiken?

Er zijn in de brief over het evaluatierapport, Kamerstuk 31 200 XIII, nr. 50, een aantal acties aangekondigd met flankerend beleid rondom de innovatievouchers. Dit om de ondernemer nog beter te ondersteunen bij het formuleren van zijn kennisvraag en vinden van een kennisinstelling. Ik zal er hier enkele noemen:

– Een grotere inzet van Syntens: de adviseurs zijn bijgeschoold en spelen nu een nog actievere rol om ondernemers te begeleiden om tot een match te komen met een kennisinstelling.

– Daarnaast worden onder meer workshops voor ondernemers door SenterNovem op touw gezet, zijn actieve kennisinstellingen zichtbaar gemaakt op de SenterNovem-website en verschijnt een brochure met sprekende voorbeelden voor ondernemers.

– Vanaf 2009 kunnen de vouchers digitaal aangevraagd en ingeleverd worden. Daardoor worden de vouchers nog makkelijker in gebruik voor de ondernemer en kan gerichter ondersteuning verleend worden.

113

Waarom is gekozen voor een verhoging van de budgetten voor vouchers, wanneer er reeds van het oude budget geld overbleef?

Het budget voor vouchers is in 2007 volledig gecommitteerd. Alle 6000 vouchers zijn vorig jaar uitgegeven. De aanvraag van de vouchers in 2008 verloopt zeer voorspoedig en de verwachting is dat ook dit jaar alle beschikbare vouchers zullen worden uitgegeven. De vouchers kunnen na uitgifte gedurende een jaar lang verzilverd worden. Een voucher die eind 2007 is verstrekt kan daarom nog tot eind 2008 tot een betaling leiden. Dit betekent dat het deel van het beschikbare kasbudget dat vorig jaar niet is uitgegeven daarom dit jaar zal betaald zal worden. Tot slot blijkt uit ervaring dat niet alle vouchers daadwerkelijk verzilverd worden. Daarom wordt hier al rekening mee gehouden bij het beschikbare kasbudget.

114

Wat wordt verstaan onder de Rijksbrede verankeringdoelstelling met betrekking tot de SBIR?

Met de verankeringdoelstelling wordt bedoeld om in Nederland aan de toepassing van de SBIR-methode voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken een structureel karakter te geven. Thans komen de SBIR-projecten voor een groot deel op incidentele basis tot stand. Mogelijkheden voor structurele toepassing van SBIR doen zich bijvoorbeeld voor bij de uitvoering van de maatschappelijke innovatieagenda’s en bij andere voor SBIR relevante onderzoeks- en beleidsbudgetten.

115

Waarom wordt gedacht over nog een expertisecentrum voor de overheid als «launching customer» als in ieder geval tot 2011 PIANOo, en diverse andere instellingen, zich met innovatie bezighouden?

Het expertisenetwerk voor de overheid als «launching customer» zal naar verwachting worden ondergebracht bij PIANOo, juist omdat kennis over innovatiebevorderend aanbesteden versnipperd is over verschillende instellingen en initiatieven en onvoldoende bereikbaar is voor gebruikers. Andere redenen voor het onderbrengen bij PIANOo zijn: een logische vindplaats voor de doelgroep, kennis van inkoopprocessen, ervaring met netwerkvorming en beheersbaarheid van kosten. Het expertisecentrum moet ervoor zorgen dat impliciete kennis (expertise die aanwezig is in personen) en expliciete kennis (zoals documenten en voorbeelden) over innovatiebevorderend aanbesteden ontsloten en opgebouwd wordt.

116

In hoeverre overlappen de instrumenten Innovatiekrediet, de Seed-faciliteit en microkrediet elkaar?

Het innovatiekrediet voorziet in een risicodragende vorm van projectfinanciering aan ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. Daarmee onderscheidt deze regeling zich van de kapitaalmarktinstrumenten uit de module «Starten, groeien en overdragen», zoals het Besluit borgstelling MKB-kredieten, de Regeling seed capital technostarters en de Regeling Groeifaciliteit. Deze kapitaalmarktinstrumenten stellen banken en andere financiers in staat om ondernemersfinanciering te verstrekken door aanvullende zekerheden te bieden en is niet specifiek gericht op ontwikkelingsprojecten. De ondernemingen die in aanmerking komen voor het innovatiekrediet of de regeling seed capital zijn uitgesloten voor microkredieten.

117

Kan de regering met betrekking tot het Netwerk Technisch Wetenschappelijke Attachés een overzicht verstrekken waaruit over de afgelopen twee jaar het aantal bedrijven en kennisinstellingen blijkt dat gebruik heeft gemaakt van de verzamelde informatie, evenals het streefcijfer voor gebruik daarvan in 2009 vermelden?

In bijlage 5 vindt u het overzicht van het aantal (door het TWA-netwerk) beantwoorde vragen van bedrijven en kennisinstellingen en het aantal hits op de TWA-website over de afgelopen twee jaar. Zowel het aantal vragen als het aantal hits op de TWA-website is gestegen. Deze tendens zet zich door in 2008 (zie cijfers eerste helft 2008). Daarnaast geven de TWA’s ook via andere wegen informatie aan bedrijven en kennisinstellingen zoals bij themaconferenties en missies, die het netwerk organiseert, en artikelen en nieuwsflitsen. Tevens heeft het TWA-netwerk een belangrijke rol bij beleidsontwikkeling.

118

Waarom is het streefpercentage verzilvering innovatievouchers slechts 70%?

Vele factoren zijn van invloed op de mate waarin vouchers ook daadwerkelijk worden verzilverd. Dynamiek in de markt of verschuiving van prioriteiten kan ertoe leiden dat vernieuwing van producten en diensten bij een MKB-ondernemer naar de achtergrond verschuift. Ook kan de beoogde kennisvraag in de loop van het jaar achterhaald raken of op andere wijze worden beantwoord. De laagdrempeligheid van de voucher, een aanvraag duurt gemiddeld 8 minuten, brengt in de praktijk met zich mee dat ondernemers eenvoudig afgeleid worden bij het aanvragen. Het verzilveringpercentage is geformuleerd op basis van de ervaringen van de afgelopen jaren gecombineerd met gezonde ambitie. EZ, Syntens en SenterNovem werken gezamenlijk met het veld om via ondersteuning van de ondernemer een zo hoog mogelijk verzilveringpercentage te realiseren.

119

Waarom worden de genoemde regelingen, waaronder TTI, ingetrokken? Bleken zij niet effectief te zijn?

Genoemde regelingen worden niet ingetrokken omdat zij niet effectief zouden zijn, integendeel. De stimulansen van deze regelingen worden juist meegenomen in de stroomlijning van het EZ-instrumentarium, dat gericht is op een helder, transparant en samenhangend instrumentarium.

In het kader daarvan treedt per 1 januari 2009 het kaderbesluit EZ-subsidies als algemene leveringsvoorwaarden voor de subsidies op het gebied van ondernemen en innovatie in werking. In de daarop gebaseerde ministeriële regeling Sterktes in Innovatie worden de bedoelde stimulansen opgenomen, zodat per innovatieprogramma maatwerk bij de financiële ondersteuning door EZ kan worden geboden. Tevens wordt voorkomen dat subsidie kan worden gevraagd voor «losse initiatieven».

120

Zal een nieuw innovatieprogramma voor de luchtvaart zich ook richten op stillere vliegtuigen en geluidsisolatie?

De verwachting is dat beide onderwerpen deel zullen uitmaken van een nieuw innovatieprogramma voor de luchtvaart. In Europees verband wordt hieraan al gewerkt binnen het initiatief Clean Sky, waarbij de Nederlandse industrie en kennisinstellingen nauw zijn betrokken.

121

Wat wordt in dit verband verstaan onder investeringsquote?

Het CPB definieert de investeringsquote als het totaal aan investeringen van bedrijven in vaste activa (exclusief woningen) als percentage van hun bruto toegevoegde waarde (zie CPB, Centraal Economisch Plan 2008, pag. 124). Het gaat hierbij o.a. om investeringen in machines, bedrijfsruimte en vervoermiddelen.

122

Welke regelingen zijn er op dit moment om de scheepsbouw te ondersteunen? Kan de regering een overzicht hiervan geven waarbij per regeling wordt aangegeven of en waarom deze nog noodzakelijk is, aangezien het goed gaat met de Nederlandse scheepsbouwsector?

Het gaat op dit moment goed met het scheepsbouwcluster in Nederland. De Nederlandse scheepsbouw heeft zich gespecialiseerd in een aantal niches en heeft daarin een sterke positie. 2007 was een topjaar voor het Nederlandse maritieme cluster met een hogere omzet dan ooit te voren.

De scheepsbouw is echter een cyclische sector die wereldwijd een intensieve bemoeienis van overheden kent. De sector deint mee op de golven van de wereldeconomie. Als er veel behoefte is aan transport, baggerwerken en energie (offshore) gaat het goed. De afgelopen jaren is er als gevolg van de economische opleving met name in het Verre Oosten veel werfcapaciteit bijgebouwd. Zodra de wereldeconomie stagneert, zal dit ook gevolgen hebben voor de maritieme industrie. Scheepswerven zullen bij afnemende vraag proberen hun capaciteit te vullen en zich daarbij ook op voor hen nieuwe deelmarkten begeven, al dan niet gesteund door overheden. Op dit moment zijn er drie regelingen specifiek voor de scheepsbouw: het Maritieme Innovatie Programma, de Subsidieregeling Innovatieve Zeescheepsnieuwbouw en het Besluit Borgstelling Scheepsnieuwbouw. Het Maritiem Innovatie Programma is één van de innovatieprogramma’s die gericht zijn op sectoren die een grote impact hebben op het groeivermogen van de Nederlandse economie. Hoewel de internationale positie van de sector nu sterk is, is dit programma nodig om deze positie in de toekomst te behouden en verder uit te bouwen.

Het bedrijfsleven draagt zelf overigens fors bij aan de financiering van dit programma.

Met de Subsidieregeling Innovatieve Zeescheepsbouw wordt innovatie tijdens de bouw van een zeeschip gestimuleerd. Bovendien is de regeling gericht op het realiseren van een gelijk speelveld voor de Nederlandse zeescheepsbouw. Vorig jaar is de regeling gestart om de Nederlandse zeescheepsbouw op gelijke voet te kunnen laten concurreren met werven in andere Europese landen, die eveneens een dergelijke regeling hebben. Het doel van het Besluit Borgstelling Scheepsnieuwbouw is de mogelijkheden tot financiering van scheepswerven te verbeteren. Zowel op nationaal als Europees niveau is sprake van een marktimperfectie waar het gaat om de financiering van nieuw te bouwen schepen.

123

Waarom wordt voor BSRI slechts 12.5 miljoen euro uitgetrokken? Op die manier zal BSRI toch weinig impact hebben? Is het waar dat dit bedrag wellicht niet genoeg is om zelfs maar één bedrijf aan de Nederlandse kant van de grens te houden? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot het amendement van het lid Ten Hoopen (Kamerstuknummer 30 800 XIII, nr. 22)?

Het BSRI budget voor 2009 en de jaren daarna is € 12,5 miljoen. Met dit budget kunnen naar verwachting projecten met een totaal investeringsvolume van € 180 miljoen per jaar gehonoreerd worden. Gelet op het feit dat met dit budget zo’n stevige investeringsvolume gegenereerd wordt, wordt er dus ook een substantiële bijdrage geleverd aan investeringen in Nederland. Het amendement Ten Hoopen (Kamerstuk 30 800 XIII, nr. 22) heeft betrekking op een eenmalige verhoging van het BSRI-budget met € 50 miljoen. Deze € 50 miljoen is ten dele ingezet om het tekort in 2006 op te lossen. Door de amendement is ook het budget van 2007 verhoogd tot € 25 miljoen. Dit bedrag is voldoende gebleken. Voor 2008 is € 23,8 miljoen. beschikbaar. Naar verwachting zullen zich ook dit jaar geen problemen voordoen met betrekking tot de uitputting van het budget.

124

Hoe vaak is inmiddels gebruik gemaakt van de borgstellingregeling voor de scheepsbouw? Kan, indien hiervan geen gebruik wordt gemaakt, dit bedrag niet toegevoegd worden aan de BB MKB?

De borgstellingregeling scheepsnieuwbouw is gebaseerd op vergelijkbare regelingen binnen Europa. Omdat de marktomstandigheden de afgelopen periode gunstig waren en orderportefeuilles bij de werven goed zijn, is er tot op heden geen gebruik gemaakt van de regeling. Voorts percipiëren de Nederlandse banken de opzet van de regeling als te risicovol. Samenvoegen met de BB MKB is gezien het geheel andere doel en de andere doelgroep niet mogelijk. Wel zal bij stroomlijning juist meer uniformiteit in garantieregelingen plaatsvinden.

125

Kan de regering aangeven welk bedrag er in totaal wordt uitgegeven aan veilig ondernemen, en via welke programma’s dit loopt? Kunt de regering aangeven hoe het amendement Ten Hoopen c.s. (Kamerstuknummer 31 200 XIII, nr. 36) is uitgevoerd? Klopt de indruk dat er, in strijd met dit amendement, minder dan 12 miljoen euro per jaar extra aan veilig ondernemen door kleine ondernemingen wordt uitgegeven?

De meest concrete uitgaven voor veilig ondernemen worden gedaan in het kader van de Actieplannen Veilig Ondernemen 1 t/m 3. Hiermee zijn en worden 24 projecten uitgevoerd, waaronder een aantal convenanten met sectoren waarin diverse deelprojecten worden uitgevoerd. Uitgaven van de regering liggen op het gebied van onderzoeken, pilots, communicatie en subsidies. Voor het AVO heeft het ministerie van Justitie € 725 000,– gereserveerd voor diverse activiteiten in 2009 en hetzelfde bedrag voor 2010. Het ministerie van BZK financiert het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO), een zeer succesvol instrument uit het Actieplan Veilig Ondernemen. Gezien het grote aantal aanvragen voor dit keurmerk, is € 350 000,– extra beschikbaar gesteld om de begeleiding van 25 extra KVO-bedrijventerreinen in 2008 mogelijk te maken (bovenop het bestaande budget van ruim € 1 miljoen.). Voor de periode 2009–2010 zal dit ministerie de procesbegeleiding van KVO trajecten continueren en intensiveren met 2 miljoen euro per jaar. Het ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor de aanpak van Cybercrime (NICC), de projecten Aanpak Transportsector, Aanpak Urgente Bedrijvenlocaties en Veiligheid kleine bedrijven en een deel van de convenanten winkelcriminaliteit. Daarnaast ligt momenteel het wetsvoorstel in uw Kamer om experimenten met BGV-zones mogelijk te maken. Met het project Veiligheid kleine bedrijven, zie Kamerstuk 28 684, nr. 151, wordt invulling gegeven aan het amendement van Ten Hoopen c.s. Dit amendement stelde € 12 miljoen beschikbaar voor de kleine bedrijven in 2008. Ik heb daarbij voor 2009 ook € 12 miljoen beschikbaar gesteld. Hierdoor is in totaal € 24 miljoen beschikbaar voor de veiligheid van kleine bedrijven. Vooralsnog voorzie ik in de volgende verdeling van dit bedrag: € 19 miljoen voor de veiligheidsscans en de subsidie van preventieve maatregelen, € 3 miljoen voor winkelstraatmanagement en € 2 miljoen voor communicatie. Als in de praktijk blijkt dat dit geen ideale verdeling is, zal deze verdeling worden aangepast. Deze maatregelen lopen alle tot 2012. Ik streef er naar dat de eerste veiligheidsscans begin 2009 worden uitgevoerd. Dan zal ook de kaderregeling klaar zijn waarin de subsidie voor kleine bedrijven wordt opgenomen en kunnen de eerste subsidies worden toegekend. Het onderzoek naar winkelstraatmanagement wordt momenteel gestart en in 2009 kunnen de eerste pilots starten.

126

Betrekt de regering bij de voorlichting, coaching en begeleiding van ondernemers ook het onderwerp van voorkomen en oplossen van schulden bij ondernemers?

Ja, het voorkomen en verhelpen van schulden bij ondernemers is een aandachtspunt in de communicatie met en begeleiding van ondernemers. EZ heeft daarvoor verschillende instrumenten. Op het gebied van voorlichting wordt onder andere het Geldboek voor Ondernemers uitgegeven door EZ in samenwerking met Nibud, Zuidweg (bureau voor schuldhulpverlening aan ondernemers) en IMK (voortgekomen uit het vroegere Instutuut voor het Midden- en Kleinbedrijf). Dit boek gaat in op de aansluiting tussen privé- en ondernemingsfinanciën van de ondernemer en geeft praktische handreikingen voor het budgetteren van uitgaven. Het kan ook worden gebruikt als een rekenhulp om vooraf na te gaan of een beoogde eigen onderneming voldoende zal kunnen opbrengen om in de financiële behoeften van de huishouding te voorzien. Voor de coaching en begeleiding van ondernemers werkt EZ al jaren samen met onder andere het Ondernemersklankbord. Sommige van de ondernemers die bij het Ondernemersklankbord aankloppen verkeren op dat moment in financiële problemen dus uiteraard gaat hiernaar ook veel aandacht uit tijdens de begeleiding.

Overigens wordt het onderwerp schulden en het voorkomen daarvan ook meegenomen in de startersinformatie die via de KvK wordt verstrekt.

127

Wat is de streefwaarde voor de administratieve lastenverlichting door het ministerie van Economische Zaken, zowel in de tijd als in de hoogte van de te realiseren administratieve lastenreductie?

In het plan van aanpak voor de vermindering van regeldruk van Economische Zaken zijn maatregelen opgenomen die moeten leiden tot een netto reductie van de administratieve lasten van 25,2%, oftewel € 64,2 miljoen, te bereiken in 2011.

128

Waarom kan voor de regio’s Energieknooppunt Groningen, Brainport Eindhoven en Voedseltechnologie Oost-Nederland niet dezelfde lijn worden gevolgd als voor de regio Randstad geldt, namelijk slechts globale toetsing en beschikbaarstelling van de gelden met verantwoording achteraf?

De financiering van projecten met FES-middelen geschiedt altijd met dezelfde criteria. Deze criteria zoals verwoord in Artikel 3 van de FES-wet gelden voor alle projecten. In gevolg van de FES-wet Artikel 3 zijn aan de FES-bijdragen voorwaarden gesteld waaronder aan de financiële verantwoording. Ook deze vereisten gelden voor ieder project. Er is hierop voor de Randstadprojecten geen uitzondering gemaakt, en er is dus geen sprake van globale toetsing vooraf.

129

Wat is de waarde van de prestatie-indicator voor Pieken in de Delta die de «gevraagde subsidie als percentage van het budget per regio» aangeeft? Wat is positiever: een groter subsidieaandeel of een grote eigen bijdrage?

De prestatie-indicator «gevraagde subsidie als percentage van het budget per regio» geeft een indicatie van de behoefte en bekendheid van de subsidieregeling Pieken in de Delta. Zo is voor de tender 2007 de waarde 236%. Er zijn 123 aanvragen ingediend met een totale subsidievraag aan het Rijk van € 111 miljoen. Het beschikbare Piekenbudget van EZ voor 2007 was € 47 miljoen. Een andere belangrijke prestatie-indicator geeft aan wat de totale projectkosten zijn ten opzichte van het beschikbare budget. De totale projectkosten minus de subsidie geeft aan wat in totaal de eigen bijdrage is van de indieners gezamenlijk en dus hoeveel de uitgelokte investeringen bedragen. Kortom, beide prestatie-indicatoren zijn om verschillende redenen van belang voor Pieken in de Delta.

130

Is het grootschalig stimuleren van WKK een haalbare kaart, getuige de capaciteitsproblemen die op dit moment spelen rondom de aansluiting van tuinders op het energienet? Kan de regering uitsluiten dat deze capaciteitsproblemen zich ook voordoen als Nederland in de toekomst massaal aan de micro WKK gaat?

De capaciteitsproblemen in het elektriciteitsnet zijn in plaats en tijd beperkt. Ik wijs er op dat er ondanks de problemen in 2007 in totaal 620 MW aan WKK’s bij de tuinders is aangesloten, een groei van 33%! Deze extreme groei stelt de netbeheerders en gemeenten op een aantal plaatsen voor problemen van praktische aard: het aanleggen van een extra kabel kost nu eenmaal tijd. Vertraging is dus niet altijd te voorkomen.

Een knelpunt in de capaciteit van de transportnetten kan tot aansluitproblemen leiden. Op 2 oktober 2008 zond ik u een brief met de oplossingsrichtingen voor deze problematiek.

Capaciteitsproblemen door de ontwikkeling van micro-WKK voorzie ik niet. Een micro-WKK produceert elektriciteit midden in de woonwijk, waar ook de vraag naar elektriciteit is. Op dit moment brengen de transportnetten de elektriciteit naar de woonwijk; met elke nieuwe micro-WKK in de woonwijk worden deze netten dus ontlast.

131

Dienen bij het energiebeleid de effecten op de betaalbaarheid van de energiemix een rol te spelen? Waarom wordt de betaalbaarheid van de energievoorziening niet expliciet genoemd bij de verantwoordelijkheden die de minister voor Economische Zaken voor zichzelf weggelegd ziet?

In het energiebeleid draait het altijd om de drie publieke belangen «betrouwbaar», «betaalbaar» en «schoon». In de beleidsagenda in de begroting is ook aangegeven dat het kabinet betrouwbare, duurzame en betaalbare energie wil garanderen. In het Energierapport 2008, Kamerstuk 31 510, nr. 1, is uitvoerig ingegaan op deze publieke belangen en hun onderlinge relatie. Daarin is ook aangegeven dat pas sprake is van een duurzame energiehuishouding als de drie genoemde publieke belangen (inclusief betaalbaarheid) structureel met elkaar in evenwicht zijn.

132

Welke deel van de winst uit de winning van aardgas in Slochteren gaat naar de staat en welk deel gaat naar Exxon Mobile en Shell? Klopt het dat de verhouding in deze respectievelijk 50%, 25% en 25% is? Is die verdeling nog redelijk nu het absolute bedrag dat de oliebedrijven krijgen door de stijging van de olie- en gasprijzen veel hoger is? Is de regering voornemens de verdeling van de winsten aan te passen? Klopt de indruk dat de daartoe strekkende overeenkomst, die naast de verleende concessie is afgesloten, niet publiek is? Is de regering bereid deze overeenkomst publiek te maken? Kan de regering uitgebreid ingaan op de mogelijkheden om publicatie van deze overeenkomst door een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur af te dwingen?

In mijn brief van 29 september naar aanleiding van vragen van het Kamerlid Kant (Kamerstuk 31 700, nr. 30) heb ik de verdeling van de winst van het Slochterenveld tussen de Staat enerzijds en Shell en ExxonMobil anderzijds toegelicht. De verhouding is niet 50% Staat, 25% Shell en 25% ExxonMobil. In die brief is beschreven dat bij de huidige gasprijzen het overgrote deel van de winst in de schijf valt waarin 95% naar de Staat gaat. Met het oog hierop zie ik geen aanleiding om de afspraken met de oliemaatschappijen aan te passen. De overeenkomst is inderdaad niet publiek.

Naast het gegeven dat deze overeenkomst gegevens bevat die betrekking hebben op de financiële bedrijfsvoering van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (een joint venture van Shell en ExxonMobil) die als bedrijfsvertrouwelijk moet worden aangemerkt, zou openbaarmaking van de overeenkomst tevens de betrokken oliebedrijven onevenredig in hun concurrentiepositie kunnen schaden. Een ieder heeft het recht om een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur in te dienen. Een dergelijk verzoek is niet ingediend. De Wet openbaarheid van bestuur bevat een aantal weigeringgronden. Een eventueel verzoek tot openbaarmaking van de overeenkomst zou naar verwachting als gevolg van de in de Wet openbaarheid van bestuur opgenomen weigeringgronden worden afgewezen.

133

Welke deel van de winst van de winning van gas in Nederland komt bij de staat terecht? Welke deel van de winning van gas en olie komt bij bedrijven terecht? Kan de regering een overzicht geven met de namen van de bedrijven waar de winst terechtkomt?

Globaal de helft van het in Nederland gewonnen gas wordt uit het Groningenveld gewonnen; de andere helft uit de «kleine velden». Uit de kleine velden ontvangt de Staat ongeveer 70% van de winst. In mijn brief van 29 september naar aanleiding van vragen van het Kamerlid Kant (Kamerstuk 31 700, nr. 30) heb ik de verdeling van de winst van het Slochterenveld tussen de Staat enerzijds en Shell en ExxonMobil anderzijds toegelicht. In die brief is beschreven dat bij de huidige gasprijzen het overgrote deel van de winst in de schijf valt, waarin 95% naar de Staat gaat.

In het EZ Jaarverslag opsporing en winning 2007 staan alle bedrijven die actief zijn in de opsporing en winning van olie en gas. Dit verslag is aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 700 XIII, nr. 5).

134

In hoeverre houdt de regering in het beleid rekening met de hoogte van de energieprijzen die van belang is voor het bestaan van de glastuinbouw en de petrochemie en andere energie-intensieve industrie in Nederland? Ziet de regering een relatie tussen brandstofmix en betaalbaarheid?

In de beleidsagenda in de begroting is aangegeven dat het kabinet betrouwbare, duurzame en betaalbare energie wil garanderen. «betaalbaarheid» is een belangrijk aspect van het energiebeleid. In het Energierapport 2008 is aangegeven dat het bij de betaalbaarheid gaat om de economische efficiëntie van de energievoorziening, de concurrentiekracht van bedrijven en de koopkracht van burgers en bedrijven. De overheid waarborgt dit primair door te zorgen voor goed functionerende, liquide en transparante energiemarkten. Uiteindelijk komt de energieprijs op de markt tot stand; de overheid grijpt daar niet op in. Wel wordt bij eigen energieproductie door tuinders of de industrie de eventueel aanwezige «onrendabele top» gesubsidieerd indien sprake is van productie uit hernieuwbare bronnen of door middel van warmtekrachtkoppeling. Er is inderdaad een relatie tussen de energiemix en betaalbaarheid. Verschillende energiebronnen hebben een verschillende kostprijs die uiteindelijk medebepalend is voor de gemiddelde energieprijs. Overigens spelen hierbij meerdere factoren een rol, zoals de prijs van CO2, de mate van subsidiëring van duurzame energie, de mate van concurrentie en de netwerktarieven.

135

Kan de regering ingaan op de vraag op basis waarvan de 14.1 miljard euro aan aardgasbaten is berekend? Van welke olieprijs is hier uitgegaan? Is het waar dat uitgegaan wordt van 125 dollar per vat? Waarom ontbreken, in tegenstelling tot voorgaande jaren, prognoses voor de prijsontwikkeling voor de komende jaren? De uitgangspunten in de begroting 2009 zijn als volgt:

 2009
US Dollar/Euro  1,57
olie $/vat125,0
productie mrd. m3 76

De prognoses voor de prijsontwikkeling waren als kengetal opgenomen in de begroting van 2008. Vanwege de volatiliteit van zowel de euro/dollar koers als de dollarprijs per vat zijn die prognoses niet meer als kengetal opgenomen. De prognoses zijn opgenomen bij de macro-economische veronderstellingen in tabel 4.2 van de miljoenennota 2009 (Kamerstuk 31 700 nr. 1–2). Voor de jaren na 2011 geldt dat de uitgangspunten van 2011 worden aangehouden

136

Voor 2008 wordt nu uitgegaan van 10.2 miljard euro aan gasbaten. Bij de afgelopen Voorjaarsnota is de schatting neerwaarts bijgesteld van 9.2 naar 9.15 miljard euro. Wat is de waarde van dit soort tussentijdse schattingen als ze korte tijd later geheel herzien moeten worden? Hoe logisch was de neerwaartse bijstelling in juni jl. in het licht van een steeds oplopende olieprijs op dat moment?

De aardgasbaten worden steeds zo nauwkeurig mogelijk geraamd. Enerzijds worden waar mogelijk realisatiecijfers gebruikt. Anderzijds worden prognoses ingezet waarvan de belangrijkste de dollarkoers en olieprijs, die uit de scenario’s van het Centraal Planbureau (CPB) worden overgenomen, en de verwachte productie zijn. Een belangrijke oorzaak van de neerwaartse bijstelling van € 9,2 miljard in de Miljoenennota 2008 naar € 9,15 miljard in de Voorjaarsnota was de neerwaartse bijstelling van de verwachte productie in 2008 van 80 naar 73 miljard kubieke meter. Een andere belangrijke oorzaak was de verandering in het CPB-scenario voor olieprijs en dollarkoers. Waar de Miljoenennota 2008 nog uitging van 75 $ per vat en een dollarkoers van 1,35 ging de Voorjaarsnota uit van een olieprijs van 86,5 $ per vat en een dollarkoers van 1,45. De oplopende olieprijs is hiermee verwerkt in de bijstelling in de Voorjaarsnota. De ramingen fluctueren sterker naar mate de olieprijs en dollarkoers volatieler zijn. Sinds de Miljoenennota 2008 zijn deze zeer volatiel waardoor deze ook voor CPB moeilijker voorspelbaar zijn. Voorts hangt de productie af van de temperatuur in de winter die ook niet voorspelbaar is. Een betere ramingmethodiek is helaas niet voor handen.

137

Kan de regering aangeven met welke olieprijzen rekening is gehouden in de schatting van de aardgasbaten tot en met 2013?

De uitgangspunten in de begroting 2009 zijn als volgt:

 2008200920102011
olie $/vat117,7125,068,365,0

Voor de jaren na 2011 geldt dat de uitgangspunten van 2011 worden aangehouden.

138

Hoeveel actieve marktpartijen waren er in de gasmarkt en in de elektriciteitsmarkt naast de C3 in respectievelijk de jaren 2003 tot en met 2007?

Op de gasmarkt wordt onderscheid gemaakt tussen onder meer shippers, handelaren, leveranciers en aangeslotenen. Shippers zijn bedrijven die beschikken over een licentie om gas over het landelijk gastransportnet te laten transporteren. Op dit moment hebben ca. 100 bedrijven een dergelijke licentie. Zij kunnen dit gas laten vervoeren voor eigen rekening en risico (omdat zij zelf ook handelaar of leverancier zijn) of in opdracht van derden. Bij dit laatste kan bijvoorbeeld worden gedacht aan industriële grootverbruikers en tuinders. Van de ca. 100 shippers zijn er minstens 60 die de TTF-dienst hebben gecontracteerd bij GTS en (dus) actief kunnen zijn op de virtuele marktplaats in het landelijk gastransportnet. Verder zijn er op de Nederlandse gasmarkt 23 bedrijven actief die beschikken over een vergunning voor de levering van gas aan kleinverbruikers, zij zijn veelal ook actief als shipper en handelaar. De elektriciteitsmarkt is te onderscheiden in de typische handelsmarkt en de fysieke markt. Op de handelsmarkt, geconcentreerd rond de beurzen (APX voor de spotmarkt en ENDEX voor de forward markt), zijn ruim 50 marktpartijen direct actief. De fysieke markt kent circa 30 marktpartijen die verantwoordelijk zijn voor de productie en levering van elektriciteit en bij TenneT geregistreerd staan. Gelijk als bij de gasmarkt, fungeert een aantal van deze aan de beurs of bij TenneT genoteerde bedrijven als tussenpersoon. Ook hier maken industriële producenten, tuinders en windmolenexploitanten gebruik van deze tussenpersonen. Aan de vraagzijde is er ook sprake van het inschakelen van tussenpersonen. Het feitelijke spelers op de markt is dus groter dan de bovengenoemde aantallen. De levering aan kleinverbruikers geschiedt door 29 vergunninghouders.

139

Is voorzieningszekerheid volgens de regering alleen te realiseren met fossiele energiebronnen?

De regering wil voorzieningszekerheid realiseren met fossiele brandstoffen en met hernieuwbare energiebronnen. Het aandeel van hernieuwbare energie in het totale energieverbruik zal de komende jaren toenemen. De kabinetsdoelstelling is om 20% van de energie in 2020 op te wekken uit duurzame energiebronnen. Echter, dat betekent dat in 2020 nog 80% van de energieproductie afkomstig zal zijn uit fossiele brandstoffen. Het lange termijndoel van het Nederlandse energiebeleid is en blijft de «energietransitie»: de overgang naar een duurzame energiehuishouding die minder afhankelijk is van olie en gas, energievoorzieningszekerheid garandeert en leidt tot minder emissies om de lange termijndoelen voor klimaat en luchtverontreiniging te realiseren.

140

Bij voorzieningszekerheid wordt expliciet uranium als energiedrager genoemd. Betekent dit dat de regering nucleaire energie als een belangrijke component ziet voor de toekomstige voorzieningszekerheid?

Kernenergie speelt een rol in de Nederlandse energiehuishouding: van het binnenlandse elektriciteitsverbruik is ruim 9% afkomstig van kernenergie, waarvan ongeveer 4% uit binnenlandse productie en ongeveer 5% uit import. De huidige kerncentrale in Borssele zal uiterlijk eind 2033 buiten bedrijf worden gesteld. Onafhankelijk van besluitvorming door een volgend kabinet over kernenergie in Nederland, zal elektriciteit uit kernenergie de komende decennia een belangrijke rol blijven spelen.

141

Kan de regering inventariseren op welke wijze en met welke middelen/instrumenten onder andere landen als het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen de exploitatie van kleine velden stimuleren met als doel de voorzieningszekerheid in eigen land te garanderen?

In het belang van de voorzieningszekerheid zetten zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen zich in voor maximale opsporing en winning van economisch winbare delfstoffen. Voor de daarvoor noodzakelijke investeringen van mijnbouwondernemingen concurreren deze landen niet alleen met (de veelal grotere) gasreserves in andere delen van de wereld, maar zijn zij ten aanzien van het investeringsklimaat ook onderling in concurrentie. Het regime voor belastingen en specifieke mijnbouwafdrachten is een substantieel aspect bij investeringsbeslissingen. Noorwegen handhaaft c.q. verhoogt sinds 2005 het niveau van exploratieactiviteiten door een substantiële overheidsparticipatie in de kosten van exploratieboringen. Het Verenigd Koninkrijk heeft in 2008 het sinds 2002 bestaande systeem waarin bepaalde investeringskosten volledig kunnen worden afgeschreven in het eerste jaar waarin de investering plaatsvindt, uitgebreid. In Nederland worden de mogelijkheden en effecten van een maatregelen voor marginale velden onderzocht. Ik heb mede op verzoek van uw Kamer beloofd binnenkort te komen met maatregelen die ervoor zorgen dat maatschappijen geïnteresseerd blijven te investeren in het winnen van olie en gas uit kleine velden in Nederland (zie Kamerstuk 31 349 nr. 3).

142

Kan de regering de Kamer nog vóór de begrotingsbehandeling informeren over een eventueel pakket aan maatregelen dat in Nederland het investeringsklimaat voor de exploitatie van kleine velden verbetert? Kan de regering tevens aangeven wat hierbij de consequentie is voor de voorzieningszekerheid?

In de afgelopen jaren zijn diverse middelen benut om mijnbouwactiviteiten in kleine en marginale velden te stimuleren, zoals een actieve benadering van middelgrote en kleine mijnbouwondernemingen nu de kleine velden in Nederland voor de grote, wereldwijd opererende mijnbouwondernemingen minder interessant zijn geworden, verbeterde toegankelijkheid van (geologische) informatie voor nieuwe mijnbouwondernemingen en de aanpak van slapende vergunningen door vergunninghouders aan te spreken op hun activiteitenniveau. Een wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet dat op 28 mei jl. is ingediend bij de Tweede Kamer en dat de minister van Economische Zaken de bevoegdheid tot gebiedsverkleining geeft, strekt evenals een beoogd convenant tussen de minister van Economische Zaken en de mijnbouwindustrie tot bevordering van een actieve benutting van vergunningen voor gebruik van de Nederlandse ondergrond voor opsporing, winning en opslag door vergunninghouders zelf al dan niet met of alleen door derden. Een financiële stimuleringsmaatregel kan er eveneens aan bijdragen dat zo min mogelijk economisch winbare hoeveelheden en daarmee samenhangende gasbaten in de ondergrond achterblijven. In het Algemeen Overleg op 28 mei jl. in de Tweede Kamer over de evaluatie van de Mijnbouwwet heb ik toegezegd de Kamer bij brief te informeren over de uitkomst van het overleg met mijn collega van Financiën over mogelijke maatregelen voor kleine velden. Onderzoek en overleg hebben ertoe geleid dat een andere dan de aanvankelijk in ogenschouw genomen maatregel voor marginale velden thans onderwerp is van overleg tussen de ministeries van Economische Zaken en van Financiën. Zodra dit overleg is afgerond, zal de Kamer– zo mogelijk nog voor de begrotingsbehandeling – hierover worden geïnformeerd.

143

Kan de Kamer inzicht krijgen in de mogelijke opbrengsten van fiscale stimuleringsmaatregelen waarvan de minister tijdens het algemeen overleg over de Evaluatie van de Mijnbouwwet op 28 mei jl. (Kamerstuknummer 31 349, nr. 3) stelde dat zij «de staat op de lange termijn veel opleveren»?

In het Algemeen Overleg op 28 mei jl. in de Tweede Kamer over de evaluatie van de Mijnbouwwet heb ik toegezegd uw Kamer bij brief te informeren over de uitkomst van het overleg met mijn collega van Financiën over mogelijke maatregelen voor kleine velden. Hierbij zal ook worden ingegaan op opbrengsten en kosten van mogelijke maatregelen. Uw Kamer zal zo spoedig mogelijk geïnformeerd worden, indien mogelijk nog voor de begrotingsbehandeling.

144

Kan de regering inzicht geven in de stand van zaken met betrekking tot de voortgang van de onderhandelingen over het convenant ter bevordering van de actieve opsporing en winning van de olie- en gasreserves in Nederland en de opslag van stoffen? Klopt het dat deze gesprekken hierover tot nader orde zijn opgeschort? Wat is de reden hiervan en wat is hiervan de impact op het kleine velden beleid?

Inhoudelijk is goede voortgang geboekt met het tussen de minister van Economische Zaken en de mijnbouwindustrie beoogde convenant dat de benutting van verleende vergunningen voor opsporings-, winnings- en opslagactiviteiten moet bevorderen. Verdere gesprekken over het convenant zijn inderdaad door Nogepa (de brancheorganisatie van mijnbouwondernemingen) opgeschort totdat meer duidelijkheid bestaat over de mogelijkheden en effecten van financiële maatregelen die de opsporing en winning van marginale velden bevorderen. Opschorting van het overleg heeft geen gevolgen voor het kleine velden beleid. Gezien het belang van stimulering van opsporing en winning van de kleine velden offshore voor de voorzieningszekerheid, economische bedrijvigheid en financiële baten voor de staat, blijft de regering onverkort inzetten op de totstandkoming van een convenant dat kan rekenen op draagvlak in de mijnbouwindustrie. Mocht dat echter onverhoopt niet tot resultaat leiden, dan staat de minister van Economische Zaken uiteindelijk de bevoegdheid ten dienste vergunningsgebieden te verkleinen met de delen die niet actief worden benut voor opsporing, winning of opslag. Een op 28 mei jl. bij de Tweede Kamer ingediend wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet (nr. 31 479) heeft hierop betrekking

145

Hoeveel baten ontvangt de staat bij de winning van gas uit kleine velden? Uit welke componenten bestaat dit?

De Staat zal naar verwachting over het boekjaar 2008 ongeveer 5 miljard Euro aan baten uit de winning uit de kleine velden ontvangen. Dit bestaat uit de volgende componenten: staatsparticipatie via Energie Beheer Nederland B.V., vennootschapsbelasting, winstaandeel, cijns en oppervlakterechten.

146

Welke gevolgen heeft de nieuwe ontwerpregeling rondom de geluidsproductie van windturbines, die het ministerie van VROM op dit moment voorbereidt op de doelstellingen voor wind op land?

Bij de beantwoording van de Kamervragen hierover (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel 5505) is aangegeven dat de minister van VROM zich heeft voorgenomen om het beoordelingssysteem voor windturbines aan te passen waardoor beter rekening gehouden kan worden met de geluidproductie van hoge windturbines. Bestaande nationale regels worden vervangen door Europese, waardoor de berekende geluidhinder beter weergeeft wat omwonenden na plaatsing van de windtribunes zullen ervaren. De noodzakelijke aanpassing niet betekent dat er minder ruimte zal zijn voor windturbines. Deze ruimte zal ongeveer gelijk blijven. Daarom heeft dit geen invloed op de doelstelling voor wind op land.

147

Wat wordt bedoeld met «zorgen voor optimale randvoorwaarden voor levering van restwarmte en collectieve duurzame warmte»? Welke concrete maatregelen en/of acties mogen worden verwacht in 2009?

Onder de randvoorwaarden vallen o.a. een betrouwbare levering van warmte en warm tapwater, een vanuit milieu en economisch oogpunt gelijkwaardig speelveld van collectieve warmteprojecten in relatie tot andere technologieën. Maatregelen en acties liggen in lijn met het werkprogramma Schoon en Zuinig, waaronder heldere afwegingscriteria, stimulerende wetgeving, een stimuleringsprogramma, kennisontwikkeling en verspreiding. Onder de werknaam «aanvalsplan warmte» zijn we aan de slag gegaan om hier verder invulling aan te geven. Het «aanvalsplan warmte» zal vóór het eind van het jaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

148

Wat is de reden dat de streefwaarde voor in de periode 2008–2012 voor vermeden CO2-uitstoot vóór 2012 via JI en AAU’s van 25 Mton in de begroting van 2008 naar beneden is bijgesteld tot 20 Mton in de begroting van 2009? Hoe verhoudt zich dit tot de kabinetsdoelstellingen ten aanzien van CDM?

De uitvoering van de motie van de leden Samsom en Atsma (31 239 nr. 16) omvatte extra gelden voor de SDE ad € 120 miljoen in de periode t/m 2015. De financiering vindt plaats door € 47 miljoen aan middelen te ontrekken aan het Clean Development Mechanism (CDM) en € 40 miljoen aan Joint Implementation (JI). Dit is vastgelegd in de Voorjaarsnota 2008. De onttrekking resulteert in een bijstelling van de doelstelling voor JI van 25 naar 20 Mton. Voor CDM is de bijstelling eveneens 5 Mton (van 50 naar 45 Mton).

149

Op welke wijze wordt het maatschappelijk draagvlak voor een opener en eerlijker wereldhandelssysteem versterkt? Hoeveel geld wordt hiervoor uitgetrokken, hoe wordt dit gemeten en aan wat voor concrete acties kunnen we hierbij denken? Wat verstaat de regering onder een eerlijker handelssysteem en hoe verhoudt dit zich tot een opener handelssysteem voor wat betreft de positie van ontwikkelingslanden?

Onderzoek en overleg zijn de belangrijkste middelen om het maatschappelijk draagvlak voor een opener en eerlijker handelssysteem te versterken. Voorbeelden zijn de adviesaanvraag aan de SER over globalisering en de verkenning, samen met maatschappelijke groeperingen, van het terrein van de «non-trade concerns». Uitkomsten van dit laatste zullen spoedig worden toegezonden. Naar verwachting zal in 2009 ongeveer 250 000 euro worden besteed aan extern onderzoek en de organisatie van seminars/ workshops met maatschappelijke groeperingen. Een eerlijker handelssysteem betekent betere marktkansen voor ontwikkelingslanden. Voltooiing van de Doha-ontwikkelingsronde staat hierbij nu centraal. Een eerlijker handelssysteem houdt ook beter rekening met duurzaamheid. Zo streeft de EU naar agendering van raakvlakken tussen handel, enerzijds, en sociale en milieuaspecten anderzijds.

150

Kan de regering aangeven welke concrete actie in 2009 wordt ondernomen op het gebied van de herziening van de oorsprongregels en de tariefescalatie?

De Europese Commissie heeft aangegeven aan het begin van 2009 een gewijzigd voorstel uit te brengen voor de herziening van de oorsprongregels voor het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS), mede naar aanleiding van verzoeken van de Nederlandse regering. De regering zal breed overleg voeren met het maatschappelijk middenveld en zal het voorstel van de Commissie beoordelen op vereenvoudiging, versoepeling en voorspelbaarheid. De inzet van de regering richt zich op het verhogen van de benuttinggraad van de preferentiële markttoegang voor ontwikkelingslanden. De Nederlandse regering heeft bijvoorbeeld gepleit voor het versoepelen van de oorsprongregel voor textiel, zodat ontwikkelingslanden niet alleen garens maar ook weefsels kunnen importeren uit derde landen om te bewerken voor export naar de EU onder de APS preferenties. Het beperken van tariefescalatie is één van de onderwerpen die op de agenda van de Doha ronde staat en wordt besproken in het kader van de onderhandelingen over landbouw. De inzet van de regering is om in de Doha ronde te pleiten voor eliminatie van tariefescalatie.

151

Verwacht de regering in 2008, mede gezien de uitspraken van de minister van LNV in het Algemeen Dagblad van 21 september jl. nog een afronding van de Doha-ronde? Aan welke voorwaarden moet een Doha-akkoord voldoen wil er sprake zijn van een «succesvolle» afronding? Is het bijvoorbeeld een vereiste dat er nu aan ontwikkelingslanden tegemoet wordt gekomen voor wat betreft de SSM, het onderwerp waarop de laatste onderhandelingen zijn stukgelopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zou de eis voor wat betreft de SSM ingewilligd moeten worden?

De regering schat de kans zeer klein in dat er in 2008 nog een akkoord over landbouw- en industrie (Non Agricultural Market Access, NAMA) zal worden afgesloten. Daarvoor lijkt er momenteel te weinig politieke wil aanwezig bij de hoofdrolspelers zoals de VS en India.

Voor een volledige afronding van de Doha ronde moeten er ook afspraken worden gemaakt over diensten, handelsfacilitatie en de WTO-regels (subsidies, anti-dumping). Dat zal zeker niet meer lukken dit jaar. Succesvolle afronding betekent dat over alle onderwerpen (landbouw, industrie, diensten, handelsfacilitatie en WTO-regels) afspraken zijn gemaakt.

In theorie betekent dit niet dat er aan de ontwikkelingslanden tegemoet hoeft te zijn gekomen op SSM (Special safeguard mechanism). Elk land bepaalt immers zelf waar hij mee akkoord gaat. In praktijk is een deal niet mogelijk zonder dat de verschillende wensen van ontwikkelingslanden met betrekking tot SSM afdoende aan bod zijn gekomen. Dat betekent dat die ontwikkelingslanden met een grote populatie kleine boeren zoals India, China en Indonesië tevreden zijn met de mogelijkheden die zij onder SSM krijgen om hun boeren te beschermen. Tegelijkertijd zullen ook ontwikkelingslanden die grote landbouwexporteurs zijn zoals Paraguay en Equador – of een land als Brazilië met veel export en veel kleine boeren – tevreden moeten zijn met hun mogelijkheden voor export.

152

Wat moet worden verstaan onder een «proactieve» inbreng in de onderhandelingen over regionale en bilaterale vrijhandelsakkoorden van de EU? In welke zin moet het uiteindelijke onderhandelingsresultaat aanvullend zijn ten opzichte van de WTO? Is dit een vereiste voor de regering en/of zal dit de inzet zijn? Streeft de regering naar WTO-plus akkoorden? Is het voor de regering belangrijker dat, bijvoorbeeld in de EPA onderhandelingen, de Nederlandse belangen goed weerspiegeld worden dan wel die van ontwikkelingslanden? Ziet de regering hier een tegenstrijdigheid in, bijvoorbeeld als het gaat om het openen van bepaalde sectoren in ontwikkelingslanden? Wat gaat de regering in 2009 (verder) doen op het gebied van de associatieakkoorden met Midden- en Zuid-Amerika en wat is de laatste stand van zaken rond deze associatieakkoorden?

Ter voorbereiding op de onderhandelingen tussen de EU en Zuid-Korea, India, Asean en Oekraïne heeft EZ i.s.m. VNO-NCW hoorzittingen gehouden met Nederlandse bedrijven om de belangen van bedrijven in die landen goed in kaart te brengen. Deze informatie, aangevuld met informatie die ambassades in de regio’s hebben vergaard, vormt een belangrijk deel van de Nederlandse inzet in de onderhandelingen over de vrijhandelsakkoorden. Met proactieve inbreng wordt bedoeld tijdig en regelmatig overleg met de Europese Commissie over deze Nederlandse belangen.

Ja, de regering streeft naar zgn. WTO-plus akkoorden, m.a.w. onderhandelingsresultaten die een aanvulling zijn op WTO-afspraken. Dit betekent dat in het akkoord afspraken worden gemaakt over onderwerpen die in WTO-verband nog niet geregeld zijn of waarover multilaterale discussie lastig is. Voorbeelden hiervan zijn investeringen, mededinging, overheidsaankopen, non-tarifaire belemmeringen, bescherming van intellectueel eigendom en duurzaamheidaspecten van handel. Daarnaast betekent WTO-plus dat de akkoorden nieuwe markttoegang vastleggen bovenop de rechten die uit de WTO-overeenkomsten voortvloeien.

Duurzame economische groei van de ontwikkelingslanden is voor de Nederlandse regering bepalend in de EPA-onderhandelingen. Voor de ontwikkeling van onze ACS-partners is diversificatie van hun economieën onontbeerlijk. Hiertoe kan het openen van sectoren en het maken van brede handelsafspraken positief bijdragen.

De EU onderhandelt met Centraal Amerika (Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua en Panama) en met de Andesgemeenschap (Bolivia, Colombia, Ecuador en Peru) over een associatieakkoord. De beoogde overeenkomsten zullen bestaan uit drie delen: politieke dialoog, samenwerking en handel.

De vijfde onderhandelingsronde met Centraal Amerika vindt plaats 6–10 oktober jl. Op handelsgebied hebben de EU en Centraal Amerika aanbiedingen uitgewisseld en voortgang bereikt op een substantieel aantal deelterreinen. Doelstelling van partijen is om de onderhandelingen in 2009 af te ronden.

Met de Andesgemeenschap hebben inmiddels drie onderhandelingsrondes plaatsgevonden (laatstelijk april jl.). Momenteel liggen de onderhandelingen stil. Reden hiervoor zijn de toenemende ideologische spanningen binnen de Andesgemeenschap. Met name Bolivia heeft ernstige bedenkingen tegen vrijhandelsakkoorden in het algemeen en het handelsdeel van het associatieakkoord met de Unie in het bijzonder. Hier staat tegenover dat Colombia en Peru interesse tonen om de onderhandelingen, eventueel op bilaterale basis, weer op te pakken.

De inzet van de regering is gericht op de bredere doelstellingen van de beoogde overeenkomsten (versterking regionale integratie, bevordering van duurzame ontwikkeling), daarbij rekening houdend met de posities van de individuele landen

153

Kan de regering een toelichting geven op het project «Paint the World Orange Contest» en de effecten die daarvan worden verwacht?. Hoe hoog zijn de totale kosten van dit project en kunnen deze nader worden gespecificeerd?

De «Paint the World Orange Contest» is een open call/prijsvraag waaraan iedereen mee kan doen, om met concepten en projecten te komen voor de (economische) branding van Nederland als mondiaal knooppunt voor kennisintensieve en internationaal samenwerkende bedrijven en talenten. Een breed samengestelde jury selecteert de winnaar in twee stappen: in eerste instantie worden vijf inzendingen genomineerd, die een bedrag krijgen om hun idee nader uit te werken. Vervolgens wordt het winnende concept gekozen, met de intentie dat binnen de Holland Brandstrategie van de overheid te implementeren. Hiervoor wordt een productiebudget van maximaal 500 000 euro ter beschikking gesteld. Aan de prijsvraag ligt een Europese aanbesteding ten grondslag. Het idee voor de prijsvraag komt van het Innovatieplatform (IP), dat Holland branding als een van zijn speerpunten heeft benoemd in zijn werkprogramma. Met de wedstrijd beogen IP en EZ de staande brandingstrategie van de overheid te verrijken en versterken. Door te kiezen voor de (innovatieve) aanbestedingsvorm van een prijsvraag kan de creativiteit in de Nederlandse samenleving breed worden benut en wordt gewerkt aan bekendheid/ betrokkenheid bij economisch beleid. De kosten voor de prijsvraag en de daarmee samenhangende aan te besteden opdracht bedragen in totaal ca. € 850 000 euro; € 300 000 voor de organisatie van de prijsvraag, € 50 000 voor de «pitchfees» voor de vijf genomineerden en max. € 500 000 voor het productiebudget van het winnende idee. Een harde meting van de effecten hiervan is kosten-, en tijdsintensief. Uit diverse studies, zoals GMI Nation Brand Index (van Simon Anholt), blijkt echter wel dat branding effect heeft op het imago en dat een goed imago leidt tot meer internationaal zakendoen. Volgens deze index is het merk «Holland» € 664 mrd waard en neemt het daarmee de 10e plek in op de lijst van meest waardevolle landenmerken.

154

Kan de regering een specificatie verstrekken van de activiteiten in het kader van het «Nationaal Actieplan Elektronische Snelwegen», zowel waar het de activiteiten, de kosten en de verwachte opbrengsten betreft?

Het Programma Implementatie ICT-Agenda, ofwel PRIMA, (voorheen het Nationaal Actieprogramma Elektronische Snelwegen, NAP) beschikt over een jaarlijks budget van € 20 miljoen voor cofinanciering van projecten die bijdragen aan de uitvoering van de ICT-Agenda en de prioriteiten die hierin worden gesteld. Te denken valt dan aan activiteiten op het gebied van de elektronische overheid, de media- en cultuursector, ICT in het onderwijs, de zorg, verlaging van administratieve lasten of het (helpen) oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Zo is in 2007 respectievelijk € 3,0 miljoen en € 1,4 miljoen cofinanciering toegezegd aan DigID en Webrichtlijnen. DigID is de digitale inlogcode voor contacten met de overheid en het project Webrichtlijnen gaat erom overheidswebsites ook toegankelijk te laten zijn voor gehandicapten. Een project voor betere informatie-uitwisseling binnen de jeugdbeschermingketen heeft een bijdrage van € 0,5 miljoen gekregen en voor het geschikt maken van mediamateriaal voor het onderwijs is € 0,6 miljoen vrijgemaakt. Het ontwikkelen van een applicatie voor openbare internetconsultatie bij de departementale voorbereiding van wetten, AMvB’s en ministeriële regelingen heeft een bijdrage van € 0,8 miljoen ontvangen. Verder is voor het stroomlijnen van digitale gegevensuitwisseling tussen bedrijven en overheden binnen het ketenprogramma «slim geregeld, goed verbonden» € 2,0 miljoen geoormerkt. Eind 2007 is de publicatie«10 PRIMA PRACTICES» uitgebracht voor ambtelijk gebruik binnen de deelnemende departementen. Dit boekje geeft een goed beeld van de projecten die in de loop der tijd door PRIMA zijn ondersteund. Desgewenst kunt u hiervan enkele exemplaren ontvangen. Op programmaniveau zijn de verwachte opbrengsten erin gelegen dat de PRIMA-gelden gefocust worden op de uitvoering van de ICT-Agenda en de prioriteiten hierbinnen. De aanvragen worden hiertoe geprioriteerd op de mate waarin ze bijdragen aan de ambitie van het Kabinet en op hun uitstralingseffect. In lijn met de ICT-Agenda 2008–2011 is hieraan recentelijk nog de eis toegevoegd dat projecten een kosten-batenanalyse moeten opstellen.

155

Heeft de regering overwogen om de ontvangsten van de aardgasbaten de komende jaren gelijk te houden om zo, gesteund door de stijgende olieprijs, het productieplafond te verlagen?

Dit heeft de regering niet overwogen. Het productieplafond op het Groningenveld is ingesteld om de productie uit de Kleine Velden in te kunnen passen. Dit plafond staat los van olieprijzen en aardgasbaten. Door het productievolume afhankelijk te maken van de olieprijs wordt de commerciële positie bij de verkoop van het gas sterk aangetast. Het merendeel van het Nederlandse gas wordt geëxporteerd in langjarige contracten waarin de zekerheid over het leverbaar volume een belangrijk onderdeel van de waarde uitmaakt.

156

Hoe verhouden de opmerkingen bij punt 3 zich tot de opmerking op pagina 65 dat «WKK wordt gestimuleerd» en waar bestaat de stimulatie dan uit?

Bedoelde opmerkingen hebben betrekking op de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken voor het stimuleren van schone energieproductie en WKK. In mei 2008 heb ik op basis van onderzoek van ECN naar de rentabiliteit van WKK, uw Kamer medegedeeld dat subsidie in 2008 niet nodig was. Ik houd hier wel een vinger aan de pols. In 2009 ga ik na, zoals ik u heb toegezegd in het AO van 25 juni 2008, of er wijzigingen zijn opgetreden in de rentabiliteit van WKK installaties.

157

Op welke wijze heeft de regering grip op de kosten en personeelsomvang van SenterNovem, anders dan het verstrekken van gelden via de begroting? Wat is de reden van de voortgaande explosieve groei van (personele) omvang en kosten van SenterNovem?

Het doel van het baten-lastendienstmodel is het stimuleren van een doelmatige bedrijfsvoering binnen de rijksoverheid. EZ stuurt daarbij (als eigenaar van de baten-lastendienst) op de jaarlijkse ontwikkeling van de tarieven. Vanuit de opdrachtgevers vindt sturing plaats op basis van te leveren uitvoeringsprestaties (producten en diensten). SenterNovem wordt geheel gefinancierd uit de tarieven/opdrachten. Er zijn daarnaast geen andere financieringsbronnen. De personele omvang van SenterNovem is direct gekoppeld aan het volume van de opdrachten. In het kader van de realisatie van de taakstelling op het aantal ambtenaren monitoren EZ (als eigenaar) en SenterNovem de ontwikkelingen in de personeelsomvang. Wanneer SenterNovem extra opdrachten krijgt, kan dat er toe leiden dat de personele omvang van SenterNovem toch stijgt. De opdrachtgevende ministeries zorgen in dat geval voor dekking van de benodigde fte’s, conform de Rijksbrede spelregels.

De groei van de afgelopen tijd wordt veroorzaakt door opdrachten die voortvloeien uit de pijlers van het kabinetsprogramma: duurzame energie in de ontwikkelingslanden (pijler 1), schoon en zuinig (pijler 3) innovatiepakket (pijler 2) en prachtwijken (pijler 4). Voor de uitvoering hiervan is extra capaciteit benodigd.

158

Kan de regering aangeven hoe de nieuwe huisvesting van SenterNovem er uit komt te zien, hoeveel fte ermee gemoeid is en wat de totale investering- en exploitatielasten worden? Hoe hebben deze zich ontwikkeld over de afgelopen vijf jaar?

SenterNovem zal eind 2009 verhuizen naar een groter pand in Utrecht en in Zwolle vindt eind 2009 de verhuizing plaats van drie panden naar één pand. De nieuwe huisvesting biedt schaalvoordelen door gebruik te maken van één (verzamel)kantoorgebouw dat een flexibel, gedifferentieerd en innovatief kantoorconcept mogelijk maakt. De huisvesting op de locaties Sittard en Den Haag blijft volgens de huidige inzichten gehandhaafd en zal niet veranderen. Het aantal werkplekken in Utrecht is 540 en dat in Zwolle is 340. Beide kantoren kennen een flexibel kantoorconcept. Daarnaast heeft het kantoor in Utrecht een centrale functie voor geheel SenterNovem en wordt gebruikt als de centrale vergaderlocatie. De investeringsbegroting bedraagt € 6,1 miljoen voor de vestiging in Utrecht en € 5,1 miljoen voor de vestiging in Zwolle. Op deze investeringen zal de komende jaren worden afgeschreven. De exploitatielasten voor alle vestigingen van SenterNovem samen worden voor 2009 geraamd op € 11,2 miljoen. De huisvestingskosten en investeringen sinds de fusie in 2004 van Senter en Novem zijn in bijlage 6 weergegeven. SenterNovem is ontstaan in 2004. Om deze reden zijn er geen cijfers over 2003 beschikbaar.

159

Waardoor is de groei van het budget van de EVD van 74,5 miljoen euro naar 82,5 miljoen euro, onder andere door toename van het aantal fte’s noodzakelijk en welke nieuwe activiteiten zijn hiervan de oorzaak?

De groei van het budget met € 8 miljoen volgt merendeels uit de stijging van de kosten ten behoeve van de Wereldtentoonstelling 2010 in Sjanghai (€ 7,7 miljoen). Het betreft hier uitvoeringskosten voor het jaar 2009. De toename van het aantal fte’s komt door de overkomst van het Netherlands Foreign Investment Agency en de Technisch-Wetenschappelijke Attachés in 2008. Deze onderdelen zaten voorheen bij het kernministerie.

160

Hoe kan worden verklaard dat, hoewel diverse toepassingen vergunningvrij zijn gemaakt wat leidt tot minder werk, het agentschap Telecom toch groeit in aantal fte’s en (daardoor) in personele kosten?

Hoewel diverse toepassingen vergunningvrij zijn gemaakt, moet nog steeds toezicht worden gehouden op het frequentiegebruik van de betreffende gebruikers. De toelatingskosten blijven eveneens nagenoeg ongewijzigd. Het gaat dan om kosten t.b.v. internationale coördinatie, bescherming van frequentieruimte en onderhoud/bijwerken van de administratieve systemen. Daarnaast is het takenpakket van Agentschap Telecom uitgebreid met toezicht op de Wet Informatie-uitwisseling ondergrondse netten, dataretentie & vernietiging en ruimtevaartwetgeving. Per saldo is hierdoor het aantal fte’s gegroeid.

161

Heeft de regering de beschikking over informatie en/of onderzoek(en) over de industriewatersector in Nederland, zoals de marktonderzoeken die zijn gedaan in kader van het plenaire debat marktwerking op 30 mei 2007?

Er is onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s van kruissubsidiëring tussen de publieke taak van levering van drinkwater en de levering van industriewater door een drinkwaterbedrijf. Mede op basis van dit onderzoek zijn een aantal bepalingen opgenomen in de Drinkwaterwet om kostenafwenteling via kruissubsidie te voorkomen. De Drinkwaterwet is onlangs door de Tweede Kamer aangenomen.

BIJLAGE 1

Fiscaal instrumentarium (Vraag 2)

Faciliteiten in de sfeer van de inkomstenbelasting

Waardering eigen woning bij overlijden van de IB-ondernemer: Voor de waardering van een tot het ondernemingsvermogen behorende woning geldt sinds 1 januari 2001 dat de waarde in het economisch verkeer van de woning op 60% van de woningwaarde wordt gesteld indien de woning ter beschikking blijft staan aan de huisgenoten van de overleden ondernemer.

Doorschuiving bij overlijden van de ondernemer: De fiscale afrekening over de stakingswinst blijft achterwege indien de erfgenamen de onderneming rechtstreeks (mede) voortzetten. Voor de oudedagsreserve is eveneens doorschuiving mogelijk voorzover deze reserve overgaat naar de langstlevende partner en niet uitgaat boven het ondernemingsvermogen waarmee deze de onderneming (mede) voortzet.

Doorschuiving bij ontbinding huwelijksgemeenschap of overlijden van de echtgenoot: De fiscale afrekening bij overlijden van de echtgenoot van de ondernemer of echtscheiding blijft achterwege voorzover de onderneming wordt voortgezet.

Doorschuiving medeondernemers en werknemers: Bij overdracht van een onderneming (of een zelfstandig deel daarvan) aan een medeondernemer of aan een werknemer, kan gebruik worden gemaakt van een doorschuiffaciliteit. De overdrager hoeft onder voorwaarden niet af te rekenen over de stille reserves, de fiscale reserves en de goodwill.

De faciliteit ziet eveneens op de oudedagsreserve voorzover deze overgaat op de partner van de ondernemer en niet uitgaat boven het ondernemingsvermogen waarmee deze de onderneming voortzet.

Stakingsaftrek: De stakingsaftrek kan worden toegepast door de ondernemer die in het kalenderjaar zijn geheleonderneming staakt.

Omzetting stakingswinst in lijfrente: De winst die een ondernemer15 behaalt met het staken van (een deel van) de onderneming kan worden omgezet in een lijfrente. Deze lijfrente moet worden bedongen bij een verzekeraar of bij de overnemer mits de overnemer niet zijn of haar echtgenoot is, binnen de daartoe in de wet gestelde termijnen. De stakende ondernemer mag premies voor lijfrenten in aanmerking nemen tot een gezamenlijk bedrag van maximaal de stakingswinst, maar tot niet meer dan een leeftijdsafhankelijk maximum. Verder verminderen reeds opgebouwde pensioenvoorzieningen de mogelijkheid tot aftrek.

Fiscale oudedagsreserve: Indien de ondernemer ophoudt in Nederland winst uit onderneming te genieten, bijvoorbeeld door het staken van de onderneming, moet de FOR aan de winst worden toegevoegd. De ondernemer kan afrekening voorkomen door de FOR om te zetten in een lijfrenterecht.

Middeling: Deze regeling maakt het mogelijk om de verschuldigde inkomstenbelasting te berekenen over het gemiddelde inkomen van drie gehele kalenderjaren. Indien dat bedrag minder is dan de inkomstenbelasting die verschuldigd is zonder toepassing van de regeling, ontvangt de belastingplichtige het verschil onder voorwaarden op verzoek terug.

Doorschuiving bij ontbinding huwelijksgemeenschap of overlijden van aanmerkelijkbelanghouder: Overlijden of ontbinding van de huwelijksgemeenschap door echtscheiding van de aanmerkelijkbelanghouder wordt fictief als een vervreemding van aanmerkelijkbelangaandelen aangemerkt. De wet maakt hierop een uitzondering voor de overgang krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht van aanmerkelijkbelangaandelen aan de binnenlandse IB-belastingplichtige. Bij een dergelijke verkrijging wordt de oorspronkelijke verkrijgingsprijs automatisch doorgeschoven.

De faciliteiten in de Invorderingswet 1990 Hoofdlijnen invordering en uitstel van betaling

Uitstelfaciliteit bij overbrenging woning van ondernemings- naar privé-vermogen: Voor ondernemers die hun heleonderneming staken en inkomstenbelasting verschuldigd zijn over de winst ter zake van de overgang van de tot het ondernemingsvermogen behorende eigen woning naar het privé-vermogen bestaat een rentedragende uitstelregeling voor maximaal 10 jaar.

Uitstelfaciliteit bij overlijden ondernemer en de resultaatgenieter: Deze uitstelregeling is van toepassing op de inkomstenbelasting verschuldigd bij staking door overlijden van de ondernemer of resultaatgenieter. Het uitstel duurt tien jaar, is renteloos en wordt op verzoek verleend mits de belastingschuldige instemt met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

Uitstelfaciliteit bij vervreemding tegen schuldigerkenning of schenking van Aanmerkelijkbelangaandelen: Deze renteloze uitstelregeling voor 10 jaar is van toepassing op de aanmerkelijkbelangheffing bij vervreemding tegen schuldigerkenning of bij schenking van minimaal 5% aanmerkelijkbelangaandelen aan een partner; een kind, pleegkind, kleinkind, of hun partner of aan een in Nederland gevestigde en naar Nederlands recht opgerichte NV of BV waarvan alle aandelen worden gehouden door een van de hiervoor genoemde personen.

Uitstelfaciliteit bij beëindiging van de terbeschikkingstelling van een zaak: Voor de inkomstenbelasting die is verschuldigd wegens het beëindigen van een terbeschikkingstelling van een zaak (zonder dat sprake is van de vervreemding van die zaak) wordt op verzoek, mits voldoende zekerheid wordt gesteld voor maximaal tien jaar rentedragend uitstel van betaling verleend.

De faciliteiten in de Successiewet 1956

Indien de waarde going concern van en onderneming hoger is dan de liquidatiewaarde, hetgeen in de regel het geval zal zijn bij normaal renderende ondernemingen, houdt de bedrijfsopvolgingsregeling in dat mag worden uitgegaan van 25 % van de waarde going concern.

Voor slecht renderende ondernemingen (hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan landbouwbedrijven) geldt een aanvullende regeling. De bedrijfsopvolgingsregeling geldt ook voor het schenkingsrecht.

Voor het schenkingsrecht geldt de aanvullende voorwaarde dat de schenker tenminste 55 jaar oud is of voor ten minste 45% arbeidsongeschikt is én dat hij de onderneming gedurende vijf jaar voorafgaand aan de schenking voor eigen rekening heeft gedreven.

Voor het successie- of schenkingsrecht dat betrekking heeft op het niet-vrijgestelde gedeelte van het ondernemingsvermogen, kan op verzoek gedurende tien jaar rentedragend uitstel van betaling verkregen worden.

De faciliteit(en) in de overdrachtsbelasting

Om bedrijfsoverdrachten waarbij ook onroerend goed wordt overgedragen te faciliëren, kent de Wet op belastingen van rechtsverkeer enkele vrijstellingen: De verkrijging van een tot een onderneming behorende onroerende zaak door kinderen, pleeg- en kleinkinderen, en hun echtgenoten, is vrijgesteld van overdrachtsbelasting, mits de onderneming wat de bedrijfsvoering betreft in haar geheel door dat kind of die kinderen wordt voortgezet. De vrijstelling geldt zowel voor bedrijfsoverdracht ineens als voor een gefaseerde overdracht.

Een (gedeeltelijke) bedrijfsoverdracht kan ook verlopen via het aangaan van een personenvennootschap met een of meer opvolgers. De inbreng van een gehele onderneming in een dergelijke vennootschap is onder voorwaarden vrijgesteld.

Inbreng van een gehele onderneming in een NV of BV is eveneens vrijgesteld. Hierbij geldt onder andere de voorwaarde dat de inbrengende ondernemer zijn bij de inbreng verkregen aandelen pas na drie jaar mag vervreemden.

Mogelijke samenloop van overdrachtsbelasting en schenkingsrecht wordt tegengegaan door anti-cumulatiebepalingen.

De vererving van onroerende zaken (al dan niet als onderdeel van onderneming) leidt niet tot heffing van overdrachtsbelasting. Hierdoor kan zich geen cumulatie van successierecht en overdrachtsbelasting voordoen.

BIJLAGE 2

Antwoord vraag 40 marktwerkingonderzoek (vraag 6)

40

Kunt u per onderzochte sector een overzicht geven van de totale (transactie)-kosten die gepaard gaan met de invoering van marktwerking zoals: de kosten voor extra toezicht: controle op de kwaliteit en uitvoering, de kosten van het bevorderen van de marktwerking, de kosten van wettelijk verplichte informatievoorziening aan de consument (openbaring van cijfers, benchmarking, keurmerken etc), de kosten van het aanbesteden (administratief, bedrijfseconomisch en juridisch),de kosten van het onderhandelen en contracteren, de kosten van omschakeling tussen alternatieven door consumenten en marktpartijen, informatie zoeken en vergelijkingen maken, reclame en promotie, en winst.

De gevraagde gedetailleerde informatie per sector is momenteel niet beschikbaar; het vergt nader onderzoek om deze gedetailleerde data te verkrijgen. Overigens bestaat in een commerciële marktomgeving voor de overheid geen aanleiding om te oordelen over de hoogte van reclamebudgetten of de bedrijfswinsten, het laatste tenzij de NMa misbruik van marktmacht vaststelt.

Over de overstapkosten voor consumenten kan worden vermeld dat onderzoek hierover tot nog toe vooral van kwalitatieve aard is geweest. Over kosten van toezicht op de mededinging kan vermeld worden dat het budget voor NMa (inclusief de Energiekamer en de Vervoerkamer) in 2007 ruim € 45 mln bedroeg en in 2008 bijna € 43 mln. Het budget voor de OPTA staat voor € 3,6 mln per jaar op de EZ-begroting. De wettelijke taken van OPTA voeren echter verder dan alleen toezicht en behelzen mede het stimuleren van investeringen en innovaties en het garanderen van de bereikbaarheid van diensten en de communicatiemogelijkheden van eindgebruikers onderling; consumentenbescherming en het waarborgen van de benodigde randvoorwaarden op de communicatiemarkten, zoals het beheer van nummerplannen en de registratie van marktpartijen. Deze aandachtsgebieden zijn met elkaar verbonden, waardoor de kosten voor het toezicht niet apart is te duiden. In het jaarverslag 2007 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) staat op de exploitatierekening een bedrag van € 27,9 miljoen. De wettelijke taak van de NZa omvat echter meer dan alleen het toezicht op de zorgverzekeraars. De NZa is onder meer belast met markttoezicht, marktontwikkeling en tarief- en prestatieregulering op het terrein van de gehele gezondheidszorg. Deze aandachtsgebieden zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, waardoor de kosten voor het toezicht op de zorgverzekeraars niet apart is te duiden. Zie mede vraag 50 en vraag 70. Ten aanzien van de kosten van aanbesteden kan het volgende worden opgemerkt. MinEZ rapporteert in het kader van administratieve lastenverlichting over de kosten van aanbesteden door de centrale overheid en medeoverheden. Uit onderzoeken is bekend dat de kosten van aanbesteden van alle overheden gezamenlijk in 2006 in totaal € 771 miljoen bedroegen. Met de nieuwe Aanbestedingswet en het Besluit Aanbestedingen is de bedoeling dat de toepassing van de aanbestedingsregels efficiënter wordt ingericht. Hierdoor kunnen de totale lasten van het aanbesteden teruggebracht worden tot € 670,5 miljoen in 2009.

BIJLAGE 3

Gecommitteerde bedragen per prioriteit KP 6 (Vraag 10)

KP6 gecommitteerde bedragen per jaar per prioriteit (* mln Euro in lopende prijzen)

Prioriteit20032004200520062007TotaalNL% NL
1. Life sciences, genomics and biotechnology for health2417305696031962 3401848
2. Information society technologies7318558461 1482203 8001775
3. Nanotechnologies and nanosciences, knowledge-based multifunctional materials and new production processes and devices87417606361681 539775
4. Aeronautics and space81288310337531 069515
5. Food quality and safety45179188259807528511
6. Sustainable development, global change and ecosystems2115156566992262 3072169
7. Citizens and governance in a knowledge-based society745761160.2244198
Euratom36425354 186126
Horizontal research activities involving SMEs271851301421485265
Human resources and mobility82454448614951 6931137
Policy support and anticipating scientific and technological needs651321571481016025810
Research and innovation5936355922573
Research infrastructures333061502305725476
Science and society817222567856
Specific measures in support of international cooperation4887117871335293
Support for the coherent development of research & innovation policies  11211417
Support for the coordination of activities1394961382288207
Totaal1 8454 3934 4544 9281 07616 6961 1077

BIJLAGE 4

Beschikkingen SDE (Vraag 60)

 2008200920102011201220132014201520162017201820192020
beschikbaar53586189240314360360361361479659662
voor SDE      4 111      
              
publicaties0184359595959595959595959
2008      651      
              
resteert 1517431301812553013 460301302302420600603
              
bestaande01335122181255301301302302302302302
planning 2009–2011      2 718       
              
resteert 25488000000118298301

BIJLAGE 5

Activiteiten van TWA (Vraag 117)

Activiteit van TWA Netwerk ten behoeve van doelgroepenAantal bedrijven en kennis-instellingen dat gebruik maakt in 2006 vanAantal bedrijven en kennis-instellingen dat gebruik maakt in 2007 vanAantal bedrijven en kennis-instellingen dat gebruik maakt in 2008 van (eerste helft t/m 30 juni)Streefcijfer voor 2009
Vraagbeantwoording door TWA Netwerk1 6461 9671 1222 200
Bezoeker sessies TWA-website www.twanetwerk.nl (over de maand april en over de maand oktober)21 198 (april) 27 622 (okt) 36 781 (april) 54 321 (okt) 69 900 (april)50 000 (april) 50 000 (okt)

BIJLAGE 6

Huisvestingskosten en investeringen sinds de fusie in 2004 van Senter en Novem zijn als volgt in beeld te brengen (bedragen x €: 1 000) (Vraag 158)

 realisatie 2003realisatie 2004realisatie 2005realisatie 2006realisatie 2007prognose 2008
HuisvestingskostenNA7 8938 4957 6628 44010 925
InvesteringenNA19111213214631

XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gerkens (SP)Thieme (PvdD), Heerts (PvdA) en Uitslag (CDA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Blom (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (CU), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Vacature (algemeen), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA) en Uitslag (CDA).

XNoot
1

ACE/EIM, 2006, Goed belonen loont!, Amsterdam/Zoetermeer.

XNoot
2

MKB-NL, 2008, Wat werkgevers weerhoudt: belemmeringen voor een hogere arbeidsdeelname, Delft.