Kamerstuk 31700-XI-80

Lijst van vragen en antwoorden over de besluitvorming inzake instelling Basisregistraties Ondergrond

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds voor het jaar 2009

Gepubliceerd: 4 maart 2009
Indiener(s): Ger Koopmans (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-XI-80.html
ID: 31700-XI-80

31 700 XI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds voor het jaar 2009

nr. 80
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 maart 2009

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief van 19 december 2008 inzake instelling Basisregistraties Ondergrond (Kamerstuk 31 700 XI, nr. 65).

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 maart 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

Adjunct-griffier van de commissie,

Lemaier

1

Zijn of komen de gegevens uit de Basisregistratie Ondergrond (BRO) ook beschikbaar voor derden?

Ja, de gegevens zullen met inachtneming van de uitzonderingen gesteld in de Mijnbouwwet voor derden beschikbaar zijn. BRO-gegevens afkomstig uit de huidige DINO-registratie van TNO zullen digitaal om niet verstrekt worden. Voor gegevens afkomstig uit de huidige BIS-registratie van Alterra zullen voor derden vooralsnog de tarieven als vastgesteld in de «Prijslijst bodemdata Alterra» blijven gelden.

2

Kunt u aangeven welke mogelijke gevolgen de BRO zal hebben voor de aanleg van woningen, infrastructuur en dergelijke, gezien de meldplicht en de hieruit volgende beperkingen?

De BRO heeft een positieve invloed op de doorlooptijd van de planvormingsfase in het geval de benodigde informatie reeds in de BRO aanwezig is. In dat geval kunnen kosten en tijd die met het verwerven van gegevens gemoeid is, bespaard worden. Indien de gegevens in de BRO niet voldoen, zal nader onderzoek nodig zijn. Het verplicht melden van deze nieuw verkregen gegevens heeft geen invloed op de aanleg van woningen, infrastructuur en dergelijke.

3

Kunt u inzichtelijk maken wat de BRO aan nieuwe administratieve lasten gaat opleveren voor de overheid en voor burgers, bedrijven en organisaties? Kunt u aangeven of deze extra lasten tijdelijk van aard zijn?

De BRO brengt uitsluitend voor overheidsorganisaties een meldplicht van nieuwe gegevens met zich mee. Het gereedmaken en versturen van een melding kost ongeveer een half uur. De uitgevoerde kosten-batenanalyse laat zien dat deze kosten ruimschoots worden gecompenseerd door besparingen als gevolg van betere beschikbaarheid van reeds bekende gegevens, waardoor geen nader onderzoek nodig is. De meldplicht is van permanente aard. Wel mag worden aangenomen dat in de loop der tijd door toename van de omvang van de gegevens in de BRO het aantal benodigde nadere onderzoeken en daarmee het aantal verplichte meldingen zal teruglopen.

4

Hoe regelt c.q. bevordert de BRO warmte- en koudeopslag, aardwarmte en de bijbehorende verstoring van de ondergrond? Is het denkbaar dat algemene regels worden voorgesteld die huidige vergunningsstelsels kunnen vervangen? Wordt met deze BRO het recht op opslag geregeld, waar nu soms de eerste vergunningaanvrager de capaciteit voor de hele buurt kan claimen? Kan aangegeven worden of en hoe de BRO uitvoering geeft aan het werkprogramma «warmte op stoom»?

De BRO regelt uitsluitend de registratie van toegekende gebruiksrechten. De BRO heeft geen gevolgen voor de wijze waarom deze gebruiksrechten worden toegekend. Voor een goede afweging over grootschalige toepassing van warmte-koudeopslag, inclusief de juridische inbedding is door mij een taskforce ingesteld. Deze zal naar verwachting in maart met een advies komen.

5

Kunt u per domein nader specificeren welke data geregistreerd gaan worden? Tot welke diepte in de grond wordt die informatie geregistreerd?

Het domein geologische en bodemkundige opbouw wordt aan de hand van de objecttypen verkenningen en ruimtelijke eenheden beschreven. Verkenningen betreffen waarnemingen van de opbouw van de ondergrond op een punt, langs een lijn of in een vlak. In de BRO worden van verkenningen de locatie, het unieke nummer, het type verkenning en de inhoudelijke waarnemingen en verkregen meetresultaten vastgelegd. Een ruimtelijke eenheid is een volume (geologie) of een oppervlak (bodemkunde) in de ondergrond dat op basis van zijn ontstaan, samenstelling of gebruik als eenheid is te beschouwen. In de BRO worden van ruimtelijke eenheden de locatie, het unieke nummer, het type en in het geval van de geologie het voorkomen van vloeistoffen of gassen vastgelegd.

Het domein ondergrondse infrastructuur en gebruiksrechten wordt beschreven aan de hand van de objecten infrastructuur en gebruiksrechten. Het object infrastructuur betreft alle door de mens in de ondergrond aangebrachte (hulp)constructies voor de winning/benutting van in de ondergrond voorkomende natuurlijke hulpbronnen dan wel voor de opslag van (rest)stoffen. In de BRO worden van infrastructuurobjecten de locatie, het unieke nummer en het type vastgelegd. Een gebruiksrecht is een recht dat door het bevoegde gezag is verleend voor het op een bepaalde wijze gebruiken van de ondergrond. In de BRO worden van gebruiksrechten de locatie, het unieke nummer, het type en beschrijving van het verleende recht vastgelegd.

Er geldt geen limiet voor de diepte in de grond tot waar gegevens worden vastgelegd. De bodemkundige gegevens zijn beperkt tot de bovenste 1,20 tot soms 1,80 m.

6

Vallen onder het domein infrastructuur ook alle zogenaamde wezen, leidingen die niet meer in gebruik zijn?

Ja, voor zover het infrastructuur betreft die onder de in vraag 5 gegeven definitie valt, te weten alle door de mens in de ondergrond aangebrachte (hulp)constructies voor de winning/benutting van in de ondergrond voorkomende natuurlijke hulpbronnen dan wel voor de opslag van (rest-) stoffen

7

Wat wordt ermee bedoeld dat de BRO geen stellende registratie is? Welk nut heeft het verzamelen en registreren van data dan nog en voor wie? Welk voordeel hebben de grondroerders bij die registratie?

De BRO is deels geen stellende registratie, omdat de gegevens in het domein geologische en bodemkundige opbouw een beschrijving geven van de situatie op een bepaald moment in de tijd en/of een abstractie van de werkelijkheid. Gezien het dynamische karakter van de ondergrond en de onmogelijkheid elke centimeter van de ondergrond in kaart te brengen zal een gebruiker op basis van zijn expertise moeten beoordelen of de gegevens geschikt zijn voor het gebruiksdoel of dat nader onderzoek gewenst is. De gegevens uit het domein infrastructuur en gebruiksrechten zijn wel van stellende aard.

Voor de grondroerders is uitsluitend de registratie Wion van belang.

8

Wordt in de BRO ook het grondverzet en de verplaatsing van vervuilde grond bijgehouden? Zo nee, waarom niet?

Nee. De BRO is er vooralsnog niet op gericht om de kwaliteit van de bodem te registreren. Het grondverzet wordt gemeld bij het bevoegd gezag op grond van het Besluit bodemkwaliteit (via Bodem+).

9

Welk deel van de domeinen wordt nu reeds in de database Data en Informatie Nederlandse Ondergrond (DINO) bijgehouden?

De BRO zal in eerste instantie uitsluitend die gegevens bevatten die nu reeds in DINO en het Bodem Informatie Systeem (BIS) van Alterra bijgehouden worden. Deze registraties zijn echter incompleet, doordat niet alle overheden hun gegevens voor hergebruik beschikbaar stellen. Met de invoering van de BRO worden overheden verplicht voortaan nieuwe gegevens aan de BRO te leveren. Op deze manier ontstaat op den duur een complete registratie.

10

Worden in de BRO ook de grondwaterstromen opgenomen? Zo ja, welke rol spelen de waterschappen hierin? Zo nee, waarom niet?

Grondwaterstromen worden niet opgenomen in de BRO. Zij maken momenteel ook geen deel uit van DINO. Grondwaterstromen zijn zeer dynamisch, doordat zij sterk afhankelijk van menselijk ingrijpen (bijvoorbeeld onttrekkingen) en het oppervlaktewaterregime zijn. Beide gegevens zitten niet in de BRO, waardoor het niet mogelijk is grondwaterstromen op te nemen in de BRO.

11

Welk belang heeft Europa bij een Nederlandse BRO? Welke koppeling is er tussen een Nederlandse BRO en de ontwikkeling van Infrastructure for Spatial Information in Europe (INSPIRE)?

Een deel van de gegevens uit de BRO valt onder de INSPIRE-richtlijn. Bij de inrichting van de BRO zal daarom rekening worden gehouden met de eisen die deze richtlijn stelt. Als gevolg hiervan zullen bijvoorbeeld nieuwe gegevens op een geharmoniseerde wijze worden opgeslagen en via het INSPIRE-netwerk worden aangeboden.

12

Waarom is ervoor gekozen om eigendom van gegevens bij de bronhouders te laten berusten in plaats van het eigendom over te dragen aan de BRO? Welke consequenties heeft dit met name voor het gebruik van de door private partijen aangeleverde gegevens?

Tot de gegevens van de basisregistratie ondergrond behoren onder meer de inhoudelijke waarnemingen en meetresultaten bij een uitgevoerde verkenning naar de opbouw van de ondergrond. De registratiehouder neemt die gegevens wel op in de BRO, maar kan niet instaan voor de juistheid van die gegevens. In het wetsvoorstel worden deze gegevens ook niet aangemerkt als authentiek. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van die gegevens blijft derhalve berusten bij de bronhouder die deze gegevens heeft aangeleverd. Dit laatste is vooral tot uiting gebracht door de zin «Het eigendom van bodem- en ondergrondgegevens blijft berusten bij de bronhouders». Ten aanzien van gegevens die in de basisregistratie ondergrond worden opgenomen blijft het uitgangspunt dat er geen beperkingen kunnen worden gesteld aan het hergebruik van gegevens. Om die reden is het achteraf gezien transparanter om niet langer te stellen dat het eigendomsrecht van gegevens die zijn opgenomen in de BRO blijft berusten bij de bronhouder. In het wetsvoorstel zal dat ook niet langer zo worden gesteld. Uitzondering daarop zijn de thematische presentaties en kaarten die deel maken deel uit van de BRO. Enkele daarvan worden vervaardigd door Alterra (bronhouder), de overige door TNO (registratiehouder). Het auteursrecht blijft berusten bij de vervaardiger van de thematische presentaties of kaarten.

Bovenstaande geldt onverkort voor zowel publieke als private partijen. In tegenstelling tot publieke partijen verstrekken private partijen uitsluitend op vrijwillige basis gegevens aan de BRO. Indien private partijen gegevens verstrekken, is dat een welbewuste keus. Daarbij mag worden verondersteld dat zij er zich rekenschap van hebben geven dat de BRO een openbaar register is, waardoor die gegevens voor een ieder ter beschikking staan.

13

Zijn BIS (Bodem Informatie Systeem) en DINO al compleet, landsdekkend en kwalitatief op orde, of is hier nog een inhaalslag voor nodig om de BRO op het gewenste kwaliteitsniveau te krijgen? Zo ja, hoe gaat die inhaalslag vorm krijgen en wie betaalt dat?

De doelstelling van de BRO is alle publiek – en op vrijwillige basis ook privaat – beschikbare informatie over de ondergrond te ontsluiten. Het huidige DINO en BIS zijn niet volledig compleet of landsdekkend. Door de invoering van een meldplicht van nieuwe gegevens voor overheden, zal de BRO steeds vollediger worden. Ten aanzien van de kwaliteit is het uitgangspunt dat informatie op basis van «need to know» wordt verzameld. Indien de benodigde informatie niet in de BRO aanwezig, kwalitatief onvoldoende of verouderd is voor het beoogde gebruik, zal de organisatie deze informatie zelf moeten verzamelen. De BRO schrijft geen kwaliteitseisen aan deze gegevens voor. De benodigde kwaliteit staat immers direct in relatie tot het beoogde gebruik en is om deze reden niet eenduidig vooraf vast te stellen. De BRO stelt wel kwaliteitseisen aan de beschrijving van nieuwe (meet)gegevens, de zogenaamde metadata. Deze metadata zullen in de wet op de BRO als authentiek worden aangeduid.

14

Past het doel en het systeem van een basisregistratie wel in de organisatie van een onafhankelijk onderzoeksinstituut? Vervult TNO meer van dergelijke functies?

Ja, dit is goed mogelijk. Zolang een minister de eindverantwoordelijkheid blijft dragen voor een basisregistratie kan de uitvoering flexibel worden belegd. Zo wordt het Nieuwe Handelsregister onder verantwoordelijkheid van de minister van EZ door de Kamer van Koophandel gevoerd.

TNO voert momenteel meer van dergelijke functies uit, waaronder het voeren van emissieregistratie en het beheren grondwatermeetnetten. Daarnaast heeft TNO ook wettelijke taken die zijn vastgelegd in het contract tussen TNO en de Staat. Hierbij valt aan de Mijnbouwwet te denken.

15

Hoe ver strekt de serviceoriëntatie van de BRO? Wordt alle informatie openbaar en eenvoudig via internet beschikbaar voor het publiek?

Het stelstel van basisregistraties heeft in eerste instantie tot doel informatiestromen binnen de overheid te stroomlijnen om zodoende de dienstverlening te verbeteren. Niettemin zal de informatie uit de BRO ook beschikbaar worden gesteld aan derden. Voor de condities verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1. De exacte vorm waarin de informatie ontsloten wordt, zal tijdens de implementatie nader worden uitgewerkt. Er zal in ieder geval aangesloten worden op generieke voorzieningen als de Gemeenschappelijke Ontsluiting Basisregistraties en het Nationaal Georegister.

16

Op blz. 2 wordt gesteld dat milieukwaliteit en archeologie deel uitmaken van de basisregistratie, op blz. 3 wordt dit daarentegen als optioneel aangeduid. Is de keuze hiertussen nu al wel of niet gemaakt?

Deze keuze is nog niet gemaakt. Voor beide domeinen zal in 2009/2010 een kosten-batenanalyse worden uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal een definitieve keuze worden gemaakt.

17

Kan aangegeven worden hoeveel kosten gemeenten jaarlijks maken als gevolg van het verdrag van Valetta? Helpt de BRO om de benodigde archeologische informatie sneller, eenvoudiger en goedkoper beschikbaar te hebben voor onder meer het opstellen van bestemmingsplannen door gemeenten? Zo nee, waarom (nog) niet?

Vanaf de invoeringsdatum van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg op 1 september 2007 ontvangen de gemeenten via het gemeentefonds jaarlijks een structurele compensatie van 7,6 miljoen euro voor de bestuurslasten voor de bescherming van het archeologisch erfgoed, inclusief een vergoeding voor excessieve opgravingskosten. Deze vergoeding is onder meer bedoeld voor de kosten van het opstellen van archeologievriendelijke bestemmingsplannen.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dienen gemeenten rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. In dat kader wordt veelal een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd waarvoor ook de in de BRO opgenomen niet-archeologische bodeminformatie van nut kan zijn. Het gemak dat de BRO biedt voor gebruikers kan dus in die zin nu al een effect hebben voor gemeenten bij het opstellen van archeologievriendelijke bestemmingsplannen.

18

Vallen de initiële kosten van de registratiehouder aan manuren, IT en het ontwikkelen van webservices binnen het gesteld budget van 0,2 miljoen euro?

In de kosten-batenanalyse is gekeken naar de additionele kosten van de invoering van de BRO (projectalternatief) ten opzichte van de autonome ontwikkeling (nulalternatief). In het nulalternatief zouden DINO en BIS zich ook verder ontwikkelen. De kosten voor deze autonome ontwikkeling zijn buiten de analyse gehouden. De meerkosten als gevolg van de beslissing DINO en BIS op te waarderen naar een basisregistratie worden geraamd op 0,2 miljoen euro.

19

Welke andere mogelijke uitvoeringsorganisaties, anders dan TNO, zijn overwogen? Heeft TNO de vrijheid om kosten in de komende jaren te verhogen of te verlagen? Worden hierover langjarige afspraken gemaakt?

TNO heeft als registerhouder van DINO jarenlange ervaring met het grootschalig verzamelen, beheren en ontsluiten van ondergrondinformatie. Bij de overdracht naar een andere uitvoeringsorganisatie zal deze kennis en kunde opnieuw opgebouwd moeten worden. Met het oog hierop is besloten geen nader onderzoek te doen naar alternatieve uitvoeringsorganisaties. TNO heeft niet de vrijheid zelfstandig de kosten te verhogen of te verlagen. Analoog aan de andere basisregistraties zal de BRO worden gestuurd door het gebruikers- en bronhoudersoverleg. Daarnaast zal de ministers van OCW en VROM toezien op het functioneren van de BRO.

20

Welke budgetten zijn momenteel (centraal of decentraal) ingeruimd voor DINO en BIS en kunnen deze budgetten de komende jaren naar de invoering van de BRO worden afgebouwd naar nul?

Het budget voor DINO bedraagt ongeveer 15 miljoen euro per jaar. BIS kent geen vast budget, maar wordt bekostigd uit de projecten die Alterra uitvoert. De invoering van de BRO zal niet tot gevolg hebben dat de budgetten voor DINO en BIS naar nul kunnen worden afgebouwd. DINO en BIS houden immers niet op te bestaan, maar gaan op in de BRO. De kosten van de BRO worden gedekt uit de huidige middelen voor DINO en BIS.

21

Op welke momenten vindt evaluatie plaats om te toetsen op de geformuleerde waarborgen?

De stuurgroep zal tijdens de implementatiefase toezien op de juiste invulling van de geformuleerde waarborgen. De invulling van de waarborgen zullen hun beslag krijgen in de wet op de BRO en de onderliggende regelgeving. Stuurgroepbijeenkomsten en formele stappen in het wet- en regelgevingstraject vormen daarbij de natuurlijke toetsmomenten.

22

Welke relatie heeft deze BRO tot het huidige en het op handen zijnde nieuwe structuurschema buisleidingen? Zijn bij een nieuw structuurschema mogelijk aanpassingen aan de BRO nodig?

De BRO beoogt de fysieke werkelijkheid weer te geven. Het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 gaf aan waar ruimtelijke reserveringen gemaakt moesten worden voor het leggen van nieuwe transportleidingen. Noch reserveringen, noch buisleidingen zijn onderdeel van het BRO (zie voetnoot 1 op pag. in Tweede Kamer, 2008–2009, 31 700 XI, nr. 65). De Structuurvisie buisleidingen zal ingaan op nut en noodzaak van ruimtelijke reserveringen voor toekomstig buisleidingtransport en een hoofdstructuur presenteren voor verbindingen die van nationaal belang zijn. Ook voor de Structuurvisie geldt dat reserveringen in beginsel niet worden opgenomen in de BRO.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).

Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).