Kamerstuk 31700-VI-100

Onderzoek zoekgeraakt strafdossier Amsterdam

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2009

Gepubliceerd: 20 januari 2009
Indiener(s): Hirsch Ballin
Onderwerpen: begroting financiƫn recht rechtspraak
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-VI-100.html
ID: 31700-VI-100

31 700 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2009

nr. 100
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 januari 2009

Met verwijzing naar mijn brief van 3 november jl. (2008D21686 en 2008D23356) en in antwoord op de brieven van de vaste commissie voor Justitie d.d. 12 en 19 december jl. (Kamerstuk 31 700 VI, nr. 73) bericht ik u het volgende.

Het onderzoek naar de gang van zaken rond het zoekraken een strafdossier dat eind oktober onder leiding van mr. D. W. Steenhuis van start is gegaan, is afgerond. Het onderzoeksrapport treft u bijgaand aan.1

Mr. Steenhuis kwalificeert het incident als een bedrijfsongeval. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is geweest van opzet. Een belangrijke bevinding is het gebrek aan urgentie en communicatie bij de voorbereiding van deze zaak in hoger beroep. Daarnaast constateert mr. Steenhuis dat diverse advocaten-generaal zich met de strafzaak hebben beziggehouden, zodat er nooit één werkelijke «eigenaar» van het dossier is geweest. Dit heeft de behandeling van de strafzaak in hoger beroep geen goed gegaan, aldus mr. Steenhuis. Ten slotte is hij van oordeel dat de parketleiding aan het zoekraken van het dossier niet de aandacht heeft toegekend die het verdiende, terwijl tevens in onvoldoende mate is nagedacht over mogelijkheden om alsnog een (schaduw)dossier samen te stellen.

In het onderzoeksrapport worden door mr. Steenhuis drie aanbevelingen gedaan die gericht zijn op het aanpakken van procedurele en gedragsmatige knelpunten. De eerste aanbeveling betreft de algemene logistiek binnen het ressortsparket. Daarnaast doet hij de aanbeveling om een duidelijk «eigenaarschap» voor dit type dossiers te creëren zodat één advocaat-generaal gedurende het gehele traject de verantwoordelijkheid voor de zaak kan dragen. Ten slotte doet mr. Steenhuis de aanbeveling het gebruik van het bestaande registratiesysteem voor alle medewerkers van het ressortsparket te verplichten zodat alle dossierbewegingen worden vastgelegd.

Het College van procureurs-generaal onderschrijft deze bevindingen, neemt de aanbevelingen over en heeft de hoofdadvocaten-generaal opgedragen deze uit te werken. De aanbevelingen zijn inmiddels geïmplementeerd. Daarnaast heeft de parketleiding van het ressortsparket Amsterdam op verzoek van het College een analyse gemaakt met betrekking tot knelpunten binnen de eigen organisatie. Op basis van deze analyse worden maatregelen genomen.

Zoals bekend heeft de hoofdadvocaat-generaal te Amsterdam reeds voordat mr. Steenhuis aan het College had gerapporteerd, besloten zijn verantwoordelijkheid voor de gang van zaken te nemen en met ingang van 1 januari jl. zijn functie neer te leggen. In zijn opvolging is inmiddels voorzien.

Met het College betreur ik de gang van zaken die heeft geleid tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.

Uit het onderzoek van mr. Steenhuis is gebleken dat een aanzienlijk deel van de zoekgeraakte dossiers valt te reconstrueren op basis van reeds aanwezige kopieën. Gelet hierop heeft het Openbaar Ministerie onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de desbetreffende verdachten alsnog te laten berechten. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek heeft het Openbaar Ministerie de zaken tegen de twee verdachten opnieuw bij de rechtbank Amsterdam aangebracht. Het eerder ingestelde beroep in cassatie in deze zaken is ingetrokken.

Inmiddels heeft het College de slachtoffers van de overval persoonlijk geïnformeerd over de bevindingen van mr. Steenhuis en bovengenoemde mogelijkheden om de verdachten opnieuw te laten berechten. Ook de advocaten van beide verdachten zijn hierover geïnformeerd.

Voor de volledigheid meld ik dat de behandeling van het hoger beroep van twee medeverdachten gewoon doorgang zal vinden. Zij werden in eerste aanleg respectievelijk vrijgesproken en veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren. Van twee andere medeverdachten, die beiden werden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, was het vonnis reeds onherroepelijk.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.