Gepubliceerd: 15 september 2008
Indiener(s): Hirsch Ballin
Onderwerpen: burgerlijk recht europese zaken internationaal recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31596-5.html
ID: 31596-5

31 596
Uitvoering van verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (Pb EU L 199) (Uitvoeringswet verordening Europese procedure voor geringe vorderingen)

nr. 5
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 14 augustus 2008 en het nader rapport d.d. 9 september 2008, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 23 juli 2008, no. 08002214, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende uitvoering van verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (Pb EU L199) (Uitvoeringswet verordening Europese procedure voor geringe vorderingen), met memorie van toelichting.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking met betrekking tot de in het wetsvoorstel opgenomen termijn voor heroverweging, het ontbreken van een evaluatiebepaling en de gevolgen van het voorstel voor de belasting van de kantonrechter. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 23 juli 2008, nr. 08002214, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 14 augustus 2008, nr. WO3.080337/II, bied ik U hierbij aan.

1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder a en b, van verordening (EG) nr. 861/2007 kan de verweerder heroverweging van de in een Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing verzoeken, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan en mits hij onverwijld handelt. In artikel 6, tweede lid, onderdelen a en b, van het voorstel is bepaald dat het verzoek moet worden ingediend binnen vier weken nadat aan de desbetreffende voorwaarde is voldaan. Voor de redactie van dit artikel is aangesloten bij artikel 8 van de Uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel.

Onder verwijzing naar zijn advies met betrekking tot de uitvoeringswet verordening Europese betalingsbevelprocedure1 merkt de Raad op dat de terminologie van de verordening dient te worden gevolgd. De term «onverwijld» biedt de rechter enige flexibiliteit om vast te stellen wat in een concreet geval als aanvaardbare termijn voor het indienen van een verzoek om heroverweging kan gelden. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in een ander geval, waarin het ging om toepassing van een EG-verordening in een concreet geschil, overwogen dat voor de uitleg van de term «onverwijld» een termijn van één maand redelijk kan worden geacht, maar dat de lengte van deze termijn door de nationale rechter aan de hand van de omstandigheden kan worden bepaald1. Gegeven de flexibiliteit welke blijkens de jurisprudentie de meergenoemde term biedt boven een vaste wettelijke termijn en de wenselijkheid van optimale harmonisatie met het oog op grensoverschrijdende situaties, beveelt de Raad aan artikel 6, tweede lid, met de tekst van de verordening in overeenstemming te brengen.

1. De Raad adviseert de termijn van vier weken voor het indienen van het verzoek tot heroverweging te vervangen door de in de verordening gehanteerde term «onverwijld».

Naar aanleiding van het advies van de Raad is de memorie van toelichting op het punt van de termijn voor heroverweging aangevuld. Verduidelijkt is waarom voor een verzoek tot heroverweging in het wetsvoorstel is gekozen voor een termijn van vier weken, terwijl de verordening bepaalt dat de betrokkene «onverwijld» moet handelen. Aangegeven is dat de termijn van vier weken een praktisch handvat biedt aan de betrokkenen en rechtstoepassers, waaraan in de praktijk een grote behoefte bestaat. Een dergelijke termijn sluit aan bij wat in grensoverschrijdende gevallen bij «onverwijld» handelen mag worden verwacht en is in de praktijk goed toepasbaar.

Het Hof van Justitie EG heeft in de uitspraak waarnaar de Raad verwijst, bepaald dat het verzuim van toezending in een voor verweerder begrijpelijke taal kan kan worden hersteld door onverwijlde toezending van de vertaling aan verweerder. Voor de wijze waarop het verzuim moet worden hersteld, dient de nationale rechter zijn nationale procesrecht toe te passen, waarbij hij er volgens het Hof wel voor moet waken dat de volle werking van de verordening wordt gewaarborgd met inachtneming van het doel ervan.

Het nationale recht kent het rechtsmiddel van heroverweging niet, maar wel de regeling van verzet. Op grond van artikel 143, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet verzet worden gedaan binnen vier weken na de betekening van het vonnis. De in dit wetsvoorstel gekozen termijn van vier weken voor het indienen van een verzoek tot heroverweging sluit aan bij deze termijn uit het nationale procesrecht. Bovendien sluit de termijn van vier weken aan bij de regeling van heroverweging zoals die is vormgegeven in artikel 8 van de Uitvoeringswet Europese executoriale titel en artikel 9 van het voorstel van Uitvoeringswet verordening Europese betalingsbevelprocedure (Kamerstukken II 2007/08, 31 513, nr. 2). Eerstgenoemde regeling is aan de Europese Commissie meegedeeld en heeft niet geleid tot enige opmerking van de Commissie. Uit oogpunt van consistente implementatie is het wenselijk vergelijkbare Europese regelingen op eenzelfde wijze uit te voeren.

Het aanvangstijdstip van de termijn van vier weken is bovendien zo gekozen dat de verordening haar volle werking kan hebben. Voor een verzoek tot heroverweging wordt immers aangeknoopt bij ofwel het tijdstip waarop de beslissing aan verweerder bekend is geworden, ofwel het tijdstip waarop de gronden van overmacht of buitengewone omstandigheden die verweerder verhinderden de vordering te betwisten, opgehouden hebben te bestaan. Deze termijn biedt verweerder voldoende tijd om een verzoek tot heroverweging in te dienen.

Uit praktische overwegingen en met het oog op de rechtszekerheid is het ten slotte eveneens wenselijk dat verweerder binnen een bepaalde tijd na de hierboven genoemde tijdstippen moet handelen. Daarmee wordt voorkomen dat in de praktijk onduidelijkheid ontstaat over de vraag of een lang stilzitten van verweerder aan hem mag worden tegengeworpen.

Met de in bovenstaande zin aangevulde motivering in de memorie van toelichting is de termijn van vier weken in artikel 6, tweede lid, van het wetsvoorstel gehandhaafd.

2. Artikel 28 van verordening (EG) nr.861/2007 voorziet in een uitgebreide evaluatieverplichting van de Commissie voor 1 januari 2014, op basis van de door de lidstaten te verstrekken informatie. Mede gelet op het feit dat een voorkeur zou kunnen blijven bestaan voor de reguliere procedure, adviseert de Raad een parallelle bepaling in het wetsvoorstel op te nemen.

2. Uiteraard zal na afloop van de evaluatie van verordening (EG) nr. 861/2007 door de Europese Commissie, op grond van artikel 28 van de verordening, ook de Uitvoeringswet moeten worden bezien. Op grond van genoemd artikel zijn de lidstaten echter reeds verplicht de Europese Commissie informatie te verstrekken over de grensoverschrijdende werking van de procedure. Deze informatie heeft betrekking op de gerechtskosten, de duur van de procedure, de doelmatigheid, de gebruiksvriendelijkheid en de interne procedures voor geringe vorderingen van de lidstaten. Ik acht het niet nodig naast deze informatieverplichting een afzonderlijke evaluatiebepaling in het wetsvoorstel op te nemen. Dat geldt temeer nu niet zeker is wat de uitkomst zal zijn van de evaluatie van de verordening door de Europese Commissie en wanneer deze evaluatie zal zijn afgerond.

3. Met betrekking tot de gevolgen van het voorstel wordt in de toelichting uitsluitend aandacht besteed aan de mogelijke lastenvermindering voor bedrijven en burgers. De toelichting gaat niet in op de gevolgen die het voorstel kan hebben voor de belasting van de kantonrechter, bijvoorbeeld als gevolg van de verplichting partijen bij het invullen van de formulieren praktische bijstand te verlenen, de korte termijnen en de verplichting een stuk dat niet in de taal van het gerecht gesteld is in beginsel te aanvaarden.

De Raad adviseert de toelichting aan te vullen.

3. Het advies van de Raad is gevolgd. De toelichting is aangevuld met een passage over de belasting van de kantonrechter (paragraaf 8).

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Kamerstukken II 2007/08, 31 513, nr. 4.

XNoot
1

HvJEG 8 november 2005, zaaknr C.-443/03, RvdW 2006, 98. Zie ook HR 23 februari 2007, LJN: AZ 4061.