Gepubliceerd: 10 december 2008
Indiener(s): Jacqueline Cramer (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (PvdA)
Onderwerpen: economie natuur en milieu ondernemen organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31592-6.html
ID: 31592-6

31 592
Wijziging van de Wet milieubeheer en enkele andere wetten met het oog op integratie van verplichtingen op het terrein van milieuverslaglegging

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 december 2008

1. Algemeen

Het verheugt mij te constateren dat de leden van de CDA-fractie zich op hoofdlijnen kunnen vinden in het wetsvoorstel en dat de leden van de fracties van de PvdA en de SP instemmend hebben gereageerd.

Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aangeboden.

2. Achtergrond integratie MJV en PRTR-verslag

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering exact aan te geven op grond van welk artikel van de Kaderrichtlijn Water1 aanvullende gegevens inzake het waterverbruik verstrekt dienen te worden. In antwoord hierop kan ik meedelen dat dit voortvloeit uit de artikelen 5 en 9 van de Kaderrichtlijn Water. Op grond van artikel 5, eerste lid, van die richtlijn heeft de lidstaat de verplichting een economische analyse uit te voeren over het watergebruik. Voorts verplicht artikel 9, eerste lid, van de Kaderrichtlijn Water te zorgen voor kostenterugwinning voor waterdiensten. Zonder adequate informatie over het watergebruik via het integrale PRTR-verslag kan Nederland niet aan deze verplichtingen voldoen.

De vraag van de leden van de CDA-fractie of de Nederlandse regering bereid is een initiatief te nemen voor een integratieslag op Europees niveau kan ik bevestigend beantwoorden. Er lopen overigens al enkele initiatieven op dit vlak; Nederland zal dit punt inbrengen bij de huidige initiatieven.

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de SP-fractie over de koppeling van de openbaarheid aan een procedure op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) merk ik het volgende op. Deze vragen lijken verband te houden met de slotpassage van paragraaf 2.1 van de memorie van toelichting. In paragraaf 2 wordt een beschrijving gegeven van het thans nog bestaande systeem van milieuverslaglegging, het milieujaarverslag (MJV). Bij het MJV is de openbaarheid inderdaad nog gekoppeld aan de Wob. In het wetsvoorstel wordt deze koppeling echter juist losgelaten. Het wetsvoorstel voorziet in actieve openbaarmaking van milieugegevens via internet. Het PRTR-verslag, waarin het MJV opgaat, is namelijk langs elektronische weg via het Nederlandse register (het nationale PRTR) voor een ieder te raadplegen. Hieraan zijn voor degene die het register raadpleegt, geen kosten verbonden. Van extra administratieve (of andere) lasten in verband met de Wob is in de nieuwe situatie dus geen sprake.

3. Consequenties van de integratie voor de inhoud van het PRTR-verslag

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdA-fractie wat wordt bedoeld met «optioneel-verplicht» en of er op deze manier geen grote regionale verschillen in beschikbare informatie voor burgers ontstaan, merk ik het volgende op. Met «optioneel verplicht» wordt bedoeld dat de bevoegde instantie de mogelijkheid krijgt een inrichting via de vergunning te verplichten over de thema’s geur en geluid te rapporteren via het integrale PRTR-verslag. Omdat bedoelde informatie alleen zeer lokale betekenis heeft, zijn deze gegevens minder geschikt voor opname in het coherente nationale register, het nationale PRTR. Daarom worden die gegevens uit het PRTR-verslag niet doorgeleid naar het nationale PRTR (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel K, van het wetsvoorstel). Er ontstaan dus geen regionale verschillen in beschikbare informatie die via de registers actief openbaar is voor burgers over deze onderwerpen. Wel zullen er regionale verschillen ontstaan in de informatie die op basis van een zogenaamd Wob-verzoek passief openbaar is, omdat de beschikbare informatie per provincie zal verschillen. Dit is echter niet bezwaarlijk, omdat dit verband houdt met verschillen in relevantie van informatie. In Noord-Brabant is informatie over geurhinder bijvoorbeeld relevanter dan in Noord-Holland. Voorts kan de informatie die voor bestuursorganen beschikbaar is, per regio verschillen. Ook dat is op zich niet bezwaarlijk. Het verschil in beschikbare informatie zal immers kunnen worden verklaard uit verschillen in de informatiebehoefte die bij datzelfde bevoegd gezag met betrekking tot die onderwerpen bestaat.

De vraag van de leden van de PvdA-fractie of door de voorgestelde aanpassingen de informatievoorziening goed genoeg gewaarborgd blijft, kan ik bevestigend beantwoorden. Er is vooraf uitgebreid geïnventariseerd welke informatie uit het huidige MJV gehandhaafd moet blijven om te bewerkstelligen dat er blijvend voldoende en kwalitatief goede gegevens verzameld worden ten behoeve van internationale rapportageverplichtingen, nationaal beleid en de informatiebehoefte van vergunningverleners. Hierover is overeenstemming bereikt met het bedrijfsleven (VNO-NCW), het IPO, de VNG, de Unie van Waterschappen en de betrokken ministeries. De inhoud van het nieuwe geïntegreerde verslag, inclusief de stoffenlijst en daarbij te hanteren drempelwaarden, zal worden vastgesteld in een ministeriële regeling die haar basis heeft in het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er vanuit milieuoogpunt niet gekozen is voor lagere drempelwaarden.

Ik wil allereerst benadrukken dat de stoffenlijst en daarbij te hanteren drempelwaarden gezien moeten worden als de landelijke standaardlijst die geldt voor alle bedrijven. De lijst omvat 96 stoffen. Het bevoegd gezag kan via rapportageverplichtingen in de vergunning (op grond van de Wet milieubeheer of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren) informatie blijven opvragen over emissies beneden de drempelwaarden die in het PRTR-systeem worden gehanteerd, en kan het bedrijf ook een rapportageplicht opleggen voor emissies van stoffen die niet in de landelijke stoffenlijst zijn opgenomen. Deze situatie kan zich voordoen als het bevoegd gezag aanwijzingen heeft dat er bij een bepaalde stof sprake is van risico’s voor het milieu en/of de gezondheid van omwonenden. Immers, ook stoffen die niet op de lijst voorkomen, kunnen schadelijk zijn. Het bevoegd gezag dient een dergelijke informatiebehoefte te kunnen motiveren. Op deze manier is maatwerk mogelijk en wordt voorkomen dat bedrijven moeten rapporteren over stoffen waarvoor geen informatiebehoefte bestaat. Door op deze wijze de verslaglegging slimmer vorm te geven, kunnen de administratieve lasten worden beperkt, terwijl toch essentiële informatie beschikbaar blijft.

Verder wil ik opmerken dat het PRTR-verslag en het MJV niet bedoeld zijn als instrument voor de handhaving van milieuweten regelgeving. Hoewel de informatie uit de verslagen behulpzaam is voor het toezicht op bedrijven, staan het bevoegd gezag andere middelen ter beschikking voor handhaving vanuit de vergunning op grond van de Wet milieubeheer (Wm) en/of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), zoals bedrijfsbezoeken. Deze andere middelen kunnen ook dienen om informatie te verkrijgen over de milieubelasting van bedrijven. Het toezicht vindt vaak plaats op basis van risicoanalyses, waarbij de aard en omvang van de emissies en de houding en het gedrag van bedrijven belangrijke factoren zijn.

Voor de bepaling van drempelwaarden zijn belangrijke overwegingen geweest:

• het al dan niet bestaan van internationale rapportageverplichtingen en/of milieukwaliteitseisen voor de betreffende stof;

• de mogelijkheden voor de Emissieregistratie om met voldoende betrouwbaarheid de landelijke industriële emissie vast te stellen.

Er is in één geval voor gekozen om de huidige drempelwaarde uit het Besluit milieuverslaglegging te verlagen, te weten fijn stof. Reden hiervan is de behoefte aan betrouwbaarder gegevens in het kader van de problematiek rond luchtkwaliteit.

De leden van de SP-fractie stellen enkele vragen over de stoffen die niet meer in het integrale PRTR-verslag behoeven te worden opgenomen. Aanvullend op het bovenstaande wil ik daarover het volgende opmerken. Per stof is nagegaan in hoeverre het noodzakelijk is om bovenop de stoffenlijst van bijlage II bij de EG-verordening PRTR additionele stoffen uit het Besluit milieuverslaglegging te handhaven in de landelijke standaardlijst. Daarbij is bekeken of voor de stof verplichtingen gelden vanuit internationale kaders, wat de beleidsmatige status is in het beleid ten aanzien van prioritaire stoffen, of de Emissieregistratie een landelijke totaalemissie rapporteert, en of het vaststellen van de emissies praktisch uitvoerbaar is voor de bedrijven zodat de gegevens van voldoende kwaliteit zijn.

Voor wat betreft emissies naar lucht heeft dit geleid tot de toevoeging van acht stoffen bovenop de E-PRTR-stoffenlijst: totaal stof, tolueen, styreen, fenolen en fenolaten, acroleïne, acrylonitril, etheen en formaldehyde. Deze stoffen hebben een hoge status in het landelijke beleid ten aanzien van prioritaire stoffen en het vaststellen van deze stoffen is met voldoende betrouwbaarheid praktisch mogelijk voor de bedrijven. Het betreft stoffen die zijn opgenomen in het huidige Besluit milieuverslaglegging en waarvan de Emissieregistratie een jaarlijkse totaalemissie rapporteert. Stoffen die niet op de stoffenlijst van bijlage II bij de EG-verordening PRTR staan en waarvan de Emissieregistratie geen jaarlijkse totaalemissie rapporteert, worden niet in de stoffenlijst opgenomen.

Verder is geconstateerd dat voor een aantal prioritaire stoffen een jaarlijkse rapportage niet (langer) noodzakelijk is, maar dat met een periodiek onderzoek kan worden volstaan. Met VNO-NCW is afgesproken dat het bedrijfsleven in 2010 een inventarisatie uitvoert van een aantal Nederlandse prioritaire stoffen die niet (meer) op de standaard-stoffenlijst voorkomen, om op basis hiervan de Tweede Kamer in 2011 te kunnen informeren over de voortgang van het milieubeleid voor Nederlandse prioritaire stoffen. Ook op deze manier kan de monitoring slimmer en met minder lasten voor het bedrijfsleven worden vormgegeven.

Voor wat betreft emissies naar water heeft de herbezinning geleid tot de conclusie dat aangesloten dient te worden op de stoffenlijst in bijlage II bij de EG-verordening PRTR en dat zodoende geen sprake is van een «nationale kop». Met het wegvallen van de overige stoffen gaat geen significante informatie verloren voor het landelijke waterbeheer.

In bijlage 1 bij deze nota naar aanleiding van het verslag is de stoffenlijst vermeld die vanaf 2010 (over het verslagjaar 2009) zal gaan gelden. In bijlage 2 is aangegeven welke stoffen niet meer op de standaardlijst zullen voorkomen. Daarbij kan worden opgemerkt dat sommige stoffen wel terugkeren op de stoffenlijst, bijvoorbeeld als onderdeel van een stofgroep, of kunnen worden afgeleid uit de rapportage van andere componenten die wel op de lijst blijven staan.

De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom energie van rapportage wordt uitgesloten en op welke wijze deze gegevens dan bij toezichthouders terechtkomen. In antwoord hierop kan ik meedelen dat, zoals ook in de memorie van toelichting is aangegeven (blz. 5 en blz. 11–12), de rapportageplicht ten aanzien van energiegegevens op zichzelf gehandhaafd blijft, zij het dat de rapportageplicht wel beperkter is dan die onder het MJV. Het overzicht van energiebesparingsprojecten komt bijvoorbeeld te vervallen. Tegelijkertijd blijven de bedrijven die zijn aangesloten bij de Meerjarenafspraken Energie-efficiency rapporteren via het elektronisch Milieujaarverslag (e-MJV). Ook bij het nieuwe MJA3-convenant zal sprake zijn van een dergelijke monitoring, zodat inzicht blijft bestaan in de energiegegevens van een grote groep bedrijven. Het onderhavige wetsvoorstel heeft hier geen betrekking op.

4. Inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie wijzen op het belang van kwaliteitsbeoordeling en vragen in hoeverre het integrale PRTR-verslag onderworpen is aan een kwaliteitsbeoordeling. In antwoord hierop kan ik meedelen dat het integrale PRTR-verslag is onderworpen aan het systeem van kwaliteitsbeoordeling zoals dat is neergelegd in de EG-verordening PRTR en titel 12.3 van de Wm. Deze is aan uitgebreide en stringente regels gebonden conform het reeds geldende PRTR-regime. De bevoegde instanties dienen na te gaan of de door de afzonderlijke inrichtingen verstrekte informatie toereikend is uit een oogpunt van volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid (artikel 12.20a, tweede lid, van de Wm in verbinding met artikel 9, tweede lid van de EG-verordening PRTR). Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in informatie die op grond van het Europese PRTR-regime of ingevolge het onderhavige wetsvoorstel wordt gerapporteerd. De bevoegde instanties zijn verplicht de kwaliteitsbeoordeling uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar volgend op het verslagjaar uit te voeren (artikel 12.22 van de Wm) en zo nodig een negatieve verklaring af te geven indien het integrale PRTR-verslag niet aan de kwaliteitseisen voldoet (artikel I, onder I, van het wetsvoorstel). Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de kwaliteitsbeoordeling van het huidige MJV een veel vrijblijvender karakter heeft dan die van het integrale PRTR-verslag. Verder wijs ik er voor de duidelijkheid nog op dat eventuele informatie over de lokale thema’s geur en geluid weliswaar via het integrale PRTR-verslag wordt gerapporteerd, maar dat deze informatie niet is onderworpen aan een kwaliteitsbeoordeling, om redenen die in de memorie van toelichting (blz. 19–20) zijn uiteengezet.

5. Artikelen

De leden van de CDA-fractie zijn nog niet overtuigd van de noodzaak en meerwaarde van artikel 12.28a en verzoeken aan de hand van concrete voorbeelden aan te geven waarom het bevoegd gezag voor deze verplichting zou kiezen en wat de meerwaarde van de verslagverplichting voor het bevoegd gezag zou zijn. Naar aanleiding daarvan merk ik het volgende op. Met deze bepaling wordt beoogd de rapportage van de lokale thema’s geur en geluid te reguleren. Het gaat in hoofdzaak om incidenten die aanleiding hebben gegeven tot klachten van bijvoorbeeld omwonenden. Gerapporteerd wordt dan in ieder geval hoe vaak gedurende het jaar sprake is geweest van incidenten die aanleiding gaven tot klachten over geur- of geluidhinder. Tevens zal het bedrijf moeten toelichten wat de oorzaak is geweest indien er sprake was van meerdere klachten. Rapportage hierover wordt door een aantal provincies noodzakelijk geacht. Sommige provincies hebben een eigen registratie van deze incidenten. Een aantal provincies heeft echter geen separate registratie en zal de gegevens die via artikel 12.28a worden verkregen gebruiken voor de monitoring van deze incidenten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de standaardbevraging via het format van het integrale PRTR-verslag.

De leden van de CDA-fractie vragen of zij er vanuit mogen gaan dat in de algemene maatregel van bestuur (amvb) die op het wetsvoorstel zal worden gebaseerd, geen andere verplichtingen worden opgenomen dan die welke voortvloeien uit internationale en Europese regels en of de amvb wordt voorgehangen. In antwoord hierop kan ik meedelen dat het wetsvoorstel en de hierop te baseren amvb geen beleidsmatige ’nationale kop’ bevatten op Europese regelgeving. Wel is in deze tweede fase, waarbij het MJV in het PRTR-stelsel wordt geïntegreerd, sprake van verbreding van het nationale PRTR. Artikel 3, tweede lid, van het PRTR-protocol biedt ruimte voor deze integratie. Redenen om de bestaande onderdelen van het MJV te handhaven, zijn gelegen in internationale rapportageverplichtingen van Nederland. Er is inmiddels een ontwerpbesluit op basis van dit wetsvoorstel opgesteld. Dit ontwerpbesluit zal binnenkort in het kader van de voorhangprocedure aan Uw Kamer worden gezonden.

In antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie kan ik bevestigen dat zowel het nationale PRTR als het E-PRTR voor het publiek toegankelijk zijn. Hiermee is niet aan alle verplichtingen uit het Verdrag van Aarhus voldaan (het verdrag heeft een veel bredere strekking dan alleen openbaarmaking van dit soort milieu-informatie), maar wel aan de verplichting tot actieve openbaarmaking van deze specifieke soort informatie zoals die is neergelegd in artikel 5, negende lid, van het Verdrag van Aarhus en het daarop gebaseerde PRTR-protocol.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

BIJLAGE 1

Stoffenlijst en drempelwaarden integrale PRTR-verslag vanaf verslagjaar 2009

 Stoffen waarvoor de huidige MJV-drempelwaarde gehandhaafd blijft i.p.v de (hogere) drempelwaarde van E-PRTR
  
Vetgedrukt:stoffen uit het MJV die gehandhaafd blijven bovenop de stoffen uit bijlage II bij de EG-verordening PRTR
Stofnummer vanaf verslag- jaar 2009 CAS nummer Stoffen te rapporteren vanaf verslagjaar 2009 (rapportage in 2010) Drempelwaarde voor uitstoot in de lucht (kg/jaar) Drempelwaarde voor uitstoot in het water (kg/jaar)
174–82–8 Methaan (CH4)10000
2 630–08–0Koolmonoxide (CO) 10000
3124–38–9 Kooldioxide (CO2) 100000
4  Fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) 1
4,01  HFK-23 *
4,02  HFK-32 *
4,03 430–57–9 HFK-41 *
4,04 HFK-43–10mee *
4,05  HFK-125 *
4,06  HFK-134 *
4,07  HFK-134a*
4,08  HFK-143 *
4,09 HFK-143a *
4,1  HFK-152a *
4,11  HFK-227ea *
4,12  HFK-236fa*
4,13  HFK-245ca *
4,14 HFK-365mfc *
5 10024–97–2Distikstofoxide (N2O) 10000
6 7664–41–7Ammoniak (NH3) 10000
7  Andere vluchtige organische stoffen dan methaan (NMVOS) 10000
8 11104–93–1 Stikstofoxiden (NOx / NO2)10000
9 Perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s) 1
9,1  CF4 *  
9,2  C2F6 * 
9,3 76–19–7 C3F8 *  
9,4  C4F10*  
9,5  c-C4F8 *  
9,6 678–26–2C5F12 *  
9,7 355–42–0 C6F14 *  
102551–62–4 Zwavelhexafluoride (SF6)10
11 7446–09–5Zwaveloxiden (SOx / SO2) 20000
12  Totaal stikstof 50000
13 7723–14–0Totaal fosfor 5000
14 Chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK’s) 1
15 Chloorfluorkoolstoffen (CFK’s) 1
16 Halonen 1
17 7440–38–2 Arseen en zijn verbindingen (als As) 20 5
18 7440–43–9 Cadmium en zijn verbindingen (als Cd) 1 5
197440–47–3 Chroom en zijn verbindingen (als Cr) 100 50
20 7440–50–8 Koper en zijn verbindingen (als Cu) 10050
21 7439–97–6 Kwik en zijn verbindingen (als Hg)1 1
22 7440–02–0 Nikkel en zijn verbindingen (als Ni) 50 20
23 7439–92–1Lood en zijn verbindingen (als Pb) 5020
24 7440–66–6 Zink en zijn verbindingen (als Zn)200 100
25 15972–60–8 Alachloor 1
26 309–00–2 Aldrin 1 1
27 1912–24–9Atrazine 1
28 57–74–9 Chlordaan 11
29 143–50–0 Chloordecon 1 1
30 470–90–6Chloorfenvinfos 1
31 85535–84–8Chlooralkanen C10-C13 1
32 2921–88–2Chloorpyrifos 1
33 50–29–3 DDT 1 1
34 107–06–2 1,2-Dichloorethaan (EDC) 1000 10
35 75–09–2 Dichloormethaan (DCM) 1000 10
3660–57–1 Dieldrin 1 1
37 330–54–1 Diuron1
38 115–29–7 Endosulfaan 1
3972–20–8 Endrin 1 1
40  Gehalogeneerde organische verbindingen (als AOX) 1000
41 76–44–8Heptachloor 1 1
42 118–74–1 Hexachloorbenzeen (HCB) 10 1
43 87–68–3 Hexachloorbutadieen (HCBD)1
44 608–73–11,2,3,4,5,6-Hexachloorcyclohexaan (HCH) 10 1
4558–89–9 Lindaan 1 1
46 2385–85–5 Mirex1 1
47  PCDD + PCDF (Dioxinen + Furanen) (als Teq)0,00001 0,0001
48 608–93–5Pentachloorbenzeen 1 1
49 87–86–5Pentachloorfenol (PCF) 10 1
50 1336–36–3Polychloorbifenylen (PCB’s) 0,1 0,1
51 122–34–9Simazine 1
52 127–18–4 Tetrachloorethyleen (PER) 2000 10
53 56–23–5 Tetrachloormethaan (TCM)100 1
54 12002–48–1 Trichloorbenzenen (TCB’s) (alle isomeren) 10 1
55 71–55–61,1,1-Trichloorethaan 100
56 79–34–51,1,2,2-Tetrachloorethaan 50
57 79–01–6Trichloorethyleen 2000 10
58 67–66–3Trichloormethaan 500 10
59 8001–35–2 Toxafeen1 1
60 75–01–4 Vinylchloride 1000 10
61 120–12–7 Antraceen 50 1
62 71–43–2Benzeen 500 200 **
63 Gebromeerde difenylethers (PBDE) 1
649016–45–9 Nonylfenol en Nonylfenolethoxylaten (NP/NPE’s)1
65 100–41–4 Ethylbenzeen 200 **
66 75–21–8 Ethyleenoxide 1000 10
6734123–59–6 Isoproturon 1
68 91–20–3Naftaleen 100 10
69  Organische tinverbindingen (als totaal Sn) 50
70  Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) 10 1
71  Fenolen (als totaal C)10020
72  Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) *** 1 5
72,1 Benzo(a)pyreen 1  
72,2  Benzo(b)fluorantheen1  
72,3  Benzo(k)fluorantheen 1  
72,4 Indeno(1,2,3-cd)pyreen 1  
73 108–88–3Tolueen 10000200 **
74 688–73–3Tributyltin en zijn verbindingen 1
75 Trifenyltin en zijn verbindingen 1
76 Totaal organisch koolstof (TOC) (als totaal C of COD/3) 50000
77 1582–09–8 Trifluralin 1
781330–20–7 Xylenen 200 **
79 60–00–4Chloriden (as totaal Cl) 2000000
80  Chloor en zijn anorganische verbindingen (als HCl) 10000
811332–21–4 Asbest 1 1
82  Cyaniden (als totaal CN) 50
8316984–48–8 Fluoriden (als totaal F) 2000
84 Fluor en zijn anorganische verbindingen (als HF) 5000
85 74–90–8 Waterstofcyanide (HCN) 200
86  Fijn stof (PM10) 5000
86,1  Totaal stof (****)  
871806–26–4 Octylfenolen en Octylfenolethoxylaten 1
88 206–44–0 Fluorantheen 1
89465–73–6 Isodrin 1
90 36355–01–8Hexabroombifenyl 0,1 0,1
91 191–24–2Benzo(g,h,i)peryleen 1
92 107–02–8Acroleïne (acrylaldehyd)1
93107–13–1 Acrylonitril (2-propeennitril)100
94 74–85–1 Etheen1000
95 50–00–0 Formaldehyde (methanal)100
96 100–42–5 Styreen500

* Rapportage voor de afzonderlijke verontreinigende stoffen is vereist indien de drempelwaarde voor de stofgroep (HFK’s of PFK’s) wordt overschreden.

** Rapportage voor de afzonderlijke verontreinigende stoffen is vereist indien de drempelwaarde voor BTEX (de sommatieparameter voor benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen) wordt overschreden.

*** Conform de EG-verordening PRTR worden voortaan 4 PAK’s gerapporteerd, namelijk benzo(a)pyreen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen en Indeno(1,2,3-cd)pyreen. Voor de stofgroep PAK’s geldt een drempelwaarde van 1. Indien daarnaast een van de vier componenten afzonderlijk de drempelwaarde van 1 overschrijdt, dient ook over deze stof individueel te worden gerapporteerd.

**** Rapportage van totaal stof is vereist indien de drempelwaarde voor fijn stof (PM10) wordt overschreden.

BIJLAGE 2

Stoffen die vervallen op de landelijke stoffenlijst

 Stof In huidige MJV gevraagd voor lucht? In huidige MJV gevraagd voor water? Status prioritaire stoffen in NL Opmerking
1 1,2-DichlooretheenNee ja N.v.t.  
2 2-Methyl-4,6-dinitrofenol neeJa C Gewasbeschermingsmiddel dat in NL niet is toegestaan
3 Antimoon en antimoonverbindingen ja Ja N.v.t.Komt vooral uit verkeer en consumenten
4 BroommethaanJa Nee C Beperkte toelating en toepassing
5 BZVnee Ja N.v.t.  
6 Chlooranilinen Ja Nee B 
7 Chloorbenzenen Ja Ja B  
8Chloorfenolen Ja Ja B  
9 ChloormethyloxiraanJa Nee D  
10 Chloornitrobenzeen nee JaN.v.t.  
11 CZV Nee Ja N.v.t. Wordt vanaf 2010 bevraagd als onderdeel van Totaal Organisch Koolstof
12Di-N-butylftalaat Ja Nee B  
13Dithiocarbamaten Nee Ja N.v.t.  
14 Drins (totaal) Nee Ja B Blijft gehandhaafd via aparte bevraging van Aldrin, Dieldrin, Endrin en Isodrin
15 EOCLNee Ja N.v.t. Wordt vanaf 2010 bevraagd via gehalogeneerde organische verbindingen (AOX)
16 Ftalaten JaJa B  
17 Grof stof Ja Nee D Blijft gevraagd worden, maar als onderdeel van totaal stof; af te leiden uit PM10 en totaal stof
18 Isopropylbenzeen Ja JaN.v.t.  
19 Methyloxiraan Ja Nee B  
20Nitraat Nee Ja A Wordt vanaf 2010 bevraagd via totaal stikstof
21 N-kjeldahl nee Ja N.v.t.Wordt vanaf 2010 bevraagd via totaal stikstof
22 Olie en koolwaterstoffen (minerale oliën) Nee ja C  
23Ozon Ja nee B  
24 Selenium en seleniumverbindingen Ja Nee N.v.t.  
25 SulfatenNee Ja N.v.t.  
26 VOS (totaal koolwaterstoffen)Ja Nee N.v.t. Wordt vanaf 2010 bevraagd via NMVOS en Methaan
27 Zilver nee ja N.v.t.  
28Zwavelwaterstof Ja Nee D  

XNoot
1

Richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327).