Gepubliceerd: 28 mei 2008
Indiener(s): Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA)
Onderwerpen: economie energie natuur en milieu overige economische sectoren
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31479-2.html
ID: 31479-2

31 479
Wijziging van de Mijnbouwwet in verband met het stimuleren van een actief gebruik van vergunningen voor opsporing, winning en opslag

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen omtrent het stimuleren van een actief gebruik van vergunningen voor opsporing, winning en opslag in de Mijnbouwwet, en voorts nog enige andere wijzigingen met betrekking tot de opslag van stoffen in die wet aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Onverminderd artikel 32c, kan Onze Minister een vergunning slechts op aanvraag van de houder wijzigen.

2. Een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende:

5. Van een beschikking tot wijziging van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

B

Artikel 22, tiende lid, vervalt.

C

Aan artikel 26 worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:

3. Ingeval aan een houder van een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen een opslagvergunning voor hetzelfde gebied en voor dezelfde stof is verleend, vervalt de opsporings- of winningsvergunning op het tijdstip waarop de verleende opslagvergunning onherroepelijk wordt.

4. Met ingang van het tijdstip waarop een winningsvergunning als bedoeld in het derde lid vervalt, gelden de delfstoffen in het gebied waarvoor de winningsvergunning gold, als stoffen die door de houder van de opslagvergunning, bedoeld in het derde lid, zijn opgeslagen.

5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op een houder van een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen indien hem voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze leden een onherroepelijke opslagvergunning voor hetzelfde gebied en voor dezelfde stof is verleend.

D

Na artikel 26 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 26a

1. Zodra een aanvraag om een opslagvergunning is ingediend, worden anderen in de gelegenheid gesteld om aanvragen om een opslagvergunning in te dienen voor hetzelfde gebied.

2. Onze Minister plaatst hiertoe een uitnodiging in de Staatscourant. De uitnodiging maakt melding van het bepaalde in artikel 17.

3. Anderen kunnen aanvragen indienen tot dertien weken na de dag van plaatsing van de uitnodiging in de Staatscourant.

4. De procedure, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, wordt niet toegepast met betrekking tot:

a. een aanvraag die wordt ingediend overeenkomstig het derde lid;

b. vergunningen waarop artikel 26, eerste of tweede lid, van toepassing is.

E

Artikel 27, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e vervalt «of».

2. Aan het slot van onderdeel g wordt de punt vervangen door: of.

3. Een nieuw onderdeel wordt toegevoegd, luidende:

h. indien het algemeen belang vereist dat het gebied waarvoor een opslagvergunning wordt aangevraagd, wordt gebruikt voor de opslag van andere dan in de aanvraag omschreven stoffen.

F

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

2. Voorts kan Onze Minister een opslagvergunning wijzigen of intrekken, indien niet wordt voldaan aan artikel 39a.

3. Van een beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

G

Na artikel 32 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3A. GEBIEDSVERKLEINING

Artikel 32a

1. Onze Minister inventariseert jaarlijks voor 1 april de delen van een gebied, waarvoor een winnings- of een opslagvergunning geldt, waar:

a. in de voorafgaande twee kalenderjaren geen significante activiteiten met betrekking tot het opsporen of winnen van delfstoffen of het opslaan van stoffen hebben plaatsgevonden;

b. de winningsactiviteiten zijn gestaakt.

2. Van de inventarisatie wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 32b

1. Onze Minister kan een gebied waarvoor een winnings- of opslagvergunning geldt, verkleinen met een deel ervan indien in dat deel gedurende een periode van twee kalenderjaren geen significante activiteiten met betrekking tot het opsporen of winnen van delfstoffen of het opslaan van stoffen hebben plaatsgevonden of de winningsactiviteiten zijn gestaakt.

2. Onze Minister stelt de houder van een winnings- of opslagvergunning schriftelijk in kennis van zijn voornemen tot gebiedsverkleining als bedoeld in het eerste lid over te gaan en stelt hem daarbij in de gelegenheid binnen zes maanden, ingaande op de eerste dag na de dag van verzending van de kennisgeving, aannemelijk te maken dat in dat deel significante activiteiten als bedoeld in het eerste lid zijn of zullen worden verricht.

3. Van significante activiteiten als bedoeld in het tweede lid is in ieder geval sprake indien:

a. opsporings-, winnings- of opslagactiviteiten als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, f respectievelijk i, zijn verricht of binnen een naar het oordeel van Onze Minister redelijke termijn zullen worden verricht;

b. een winningsplan als bedoeld in artikel 34 is ingediend;

c. een opslagplan als bedoeld in artikel 39 in samenhang met artikel 34 is ingediend.

4. Uiterlijk vier maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het tweede lid, of, indien de houder van de vergunning binnen die termijn schriftelijk heeft medegedeeld dat geen activiteiten zijn of zullen worden verricht, uiterlijk vier maanden nadat die mededeling is gedaan, geeft Onze Minister een beschikking omtrent verkleining van een vergunningsgebied. Onze Minister kan beperkingen en voorschriften verbinden aan de beschikking. Indien Onze Minister geen beschikking heeft gegeven binnen de termijn, bedoeld in de eerste volzin, wordt het gebied aangemerkt als niet te zijn verkleind.

Artikel 32c

1. Een beschikking als bedoeld in artikel 32b wordt zodanig gegeven dat zowel het vergunningsgebied dat na de verkleining resteert, als het deel waarmee het vergunningsgebied wordt verkleind voldoen aan artikel 11, derde en vierde lid.

2. In de beschikking wordt in elk geval vermeld:

a. het vergunningsgebied dat na de verkleining resteert,

b. het deel waarmee het vergunningsgebied wordt verkleind en

c. het tijdstip waarop de verkleining van het gebied waarvoor een vergunning geldt, zal ingaan.

3. Van de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

H

Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39a

Binnen een termijn van twaalf maanden, nadat een opslagvergunning onherroepelijk is geworden, dient de houder van de opslagvergunning of de krachtens artikel 22 aangewezen persoon een opslagplan in bij Onze Minister.

I

In artikel 67 wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

4. Indien de inspecteur vooraf bij voor bezwaar vatbare beschikking, eventueel onder het stellen van nadere voorwaarden, heeft vastgesteld dat een rechtshandeling strekt tot het afdekken van een prijs- of koersrisico dat ter zake van gewonnen of te winnen koolwaterstoffen wordt gelopen, behoort het resultaat uit de desbetreffende rechtshandeling tot het in artikel 66, eerste lid, bedoelde resultaat.

J

Aan artikel 149 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

3. Artikel 26, derde en vierde lid, alsmede hoofdstuk 3a zijn niet van toepassing op een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

K

In artikel 150, eerste lid, wordt na «artikel 21, eerste lid, onderdeel d,» ingevoegd: of artikel 32b.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,