Kamerstuk 31314-(R1843)-5

Rijkswet voorzieningen bij ziekte voor Nederlands-gepensioneerden in de Nederlandse Antillen; Advies Raad van State van het Koninkrijk en nader rapport

Dossier: Regels inzake het verlenen van medische zorg aan Nederlands-gepensioneerden in de Nederlandse Antillen (Rijkswet voorzieningen bij ziekte voor Nederlands-gepensioneerden in de Nederlandse Antillen)

Gepubliceerd: 10 januari 2008
Indiener(s):
Onderwerpen: bestuur de nederlandse antillen en aruba ouderen verzekeringen zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31314-5.html
ID: 31314-(R1843)-5

31 314 (R 1843)
Regels inzake het verlenen van medische zorg aan Nederlands-gepensioneerden in de Nederlandse Antillen (Rijkswet voorzieningen bij ziekte voor Nederlands-gepensioneerden in de Nederlandse Antillen)

nr. 5
ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van het Koninkrijk d.d. 16 november 2007 en het nader rapport d.d. 17 december 2007, aangeboden aan de Koningin door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 17 september 2007, no. 07002978, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van rijkswet houdende regels inzake het verlenen van medische zorg aan Nederlands-gepensioneerden in de Nederlandse Antillen (Rijkswet voorzieningen bij ziekte voor Nederlands-gepensioneerden in de Nederlandse Antillen), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel beoogt voor degenen die op de Nederlandse Antillen (NA) wonen en een uitkering uit Nederland ontvangen als omschreven in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, (hierna «Nederlands pensioen»; de groep wordt hierna omschreven als «Nederlands gepensioneerden») een adequate voorziening te treffen inzake verstrekkingen bij ziekte. Gebleken is dat deze personen op de NA geen adequate dekking kunnen vinden voor ziektekosten wat betreft de dekking voor de kosten van op genezing gerichte zorg (cure). De voor alle ingezetenen van de NA geldende Algemene Verzekering Bijzondere Ziektekosten biedt voor deze gepensioneerden wel dekking tegen de kosten van op verzorging gerichte zorg (care), maar de verschillende sociale verzekeringen voor de kosten van cure zijn niet voor alle ingezetenen toegankelijk. Doorgaans zijn rechthebbenden op een Nederlands pensioen die zich op de NA vestigen of hervestigen aangewezen op een particuliere ziektekostenverzekering. Echter, hierbij ondervinden zij problemen omdat de premie in verhouding tot hun inkomen te hoog is of omdat de verzekering hen niet of niet volledig accepteert vanwege een verhoogd ziekterisico.

Het wetsvoorstel bevat een dwingende regeling: de personen die aan de voorwaarden voldoen zijn verplicht er gebruik van te maken. Het voorstel is gericht op het scheppen van een aanspraak op zorg van rechtswege en sluit aan bij de constructie zoals gebruikt in de Europese sociale zekerheidsverordening1, alsook in de verdragen die door Nederland zijn gesloten om soortgelijke problemen het hoofd te bieden.

De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft de strekking van het voorstel van rijkswet, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot de reikwijdte van het wetsvoorstel, gegevensverstrekking aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ), ambtshalve aanmelding, kinderen onder de 18 jaar, inning van de bijdrage en het begrip «dienstverband in Nederland». Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 17 september 2007, no. 07.002978, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 16 november 2007, nr. W13.07.0329/I/K, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot de reikwijdte van het wetsvoorstel, gegevensverstrekking aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ), ambtshalve aanmelding, kinderen onder de 18 jaar, inning van de bijdrage en het begrip «dienstverband in Nederland». Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1. Reikwijdte wetsvoorstel

Volgens de toelichting beoogt het wetsvoorstel een voorziening te treffen voor personen afkomstig van de NA die gedurende enige tijd in Nederland hebben gewerkt of gewoond, en in verband daarmee een Nederlands pensioen hebben opgebouwd, en na terugkeer naar de Antillen geen adequate dekking voor ziektekosten kunnen vinden. Gebleken is dat zij geen aanspraak kunnen maken op de publiekrechtelijke voorzieningen, en dat zij bovendien problemen ondervinden bij het sluiten van een particuliere ziektekostenverzekering. De toelichting stelt voorts dat personen met een Nederlands pensioen die zich voor het eerst op de NA vestigen (de zogenaamde pensionado’s) vergelijkbare problemen ondervinden. Het wetsvoorstel is ook voor deze personen bedoeld1.

Het valt de Raad echter op dat het voorstel aan de ene kant een ruimere groep personen treft dan de doelgroep, en aan de andere kant juist personen buiten het voorstel laat die wel tot de doelgroep behoren. In dit verband wijst de Raad op het volgende.

a. Het wetsvoorstel treft een ruimere groep personen doordat het aanspraak schept op zorg van rechtswege voor een ieder die recht heeft op een Nederlands pensioen en op de NA woont. De toelichting meldt dat hiermee wordt aangesloten bij de constructie die gebruikelijk is in verdragen en de Europese sociale zekerheidsverordening2. De Raad merkt op dat deze regelingen een andere doelgroep betreffen dan dit wetsvoorstel. Door de aanpak in het onderhavige wetsvoorstel kunnen personen daaronder vallen voor wie het voorstel niet bedoeld is. Voor deze personen vormt de dekking voor ziektekosten geen belemmering om naar de NA te gaan of daar te blijven. Daarbij merkt de Raad op dat zij bij de invoering van het wetsvoorstel mogelijk nadelen zullen ondervinden. Hierbij valt te denken aan personen die kort in Nederland hebben gewerkt of gewoond en uit dien hoofde een klein Nederlands pensioen hebben opgebouwd, terwijl zij op de NA – bijvoorbeeld door een lange diensttijd bij hun voormalige werkgever op de NA – een voor hen gunstigere en goedkopere particuliere ziektekostenverzekering hebben. Door de verplichte verzekering en door het ontbreken van een kwantitatief criterium, bijvoorbeeld de lengte van het verblijf in Nederland, is het bovendien moeilijk te rechtvaardigen dat Nederlands gepensioneerden die kort in Nederland hebben gewoond of gewerkt anders worden behandeld dan inwoners van de NA die hun hele leven op de NA of elders buiten Nederland hebben gewoond of gewerkt.

b. De niet-gehuwde inwonende partner van een Nederlands gepensioneerde op de NA die zelf geen Nederlands pensioen geniet valt niet onder het wetsvoorstel. Voor de definitie van gezinslid wordt in het wetsvoorstel verwezen naar de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren. Volgens artikel 4, eerste lid, aanhef en onder 1° van deze regeling wordt onder «gezinslid» verstaan de echtgenoot van de overheidsdienaar. Hier is, in navolging van de constructie in diverse verdragen en de Europese sociale zekerheidsverordening aangesloten bij de regelgeving van het woonland.

Gelet op de doelstellingen van het wetsvoorstel rijst echter de vraag waarom de niet-gehuwde inwonende partner niet onder het wetsvoorstel zou moeten vallen. Het wetsvoorstel is bedoeld voor Nederlands gepensioneerden en hun gezinsleden die zich op de NA (her)vestigen. Een niet-gehuwde inwonende partner van een Nederlands gepensioneerde kan geconfronteerd worden met dezelfde problemen als een gehuwde partner om in aanmerking te komen voor een publiekrechtelijke of particuliere ziektekostenverzekering op de NA. De toelichting meldt bovendien dat een van de doelstellingen van dit wetsvoorstel is om een barrière weg te nemen voor degenen die in Nederland een Nederlands pensioen hebben opgebouwd en voor wie het ontbreken van een adequate dekking tegen ziektekosten op de NA tot op heden een terugkeer naar de NA in de weg heeft gestaan1. Het ontbreken van de mogelijkheid voor een niet-gehuwde partner om aanspraak te maken op ziektekostenverzekering op de NA kan een barrière zijn om zich op de NA te (her)vestigen.

Daarnaast wijst de Raad er op dat uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kan worden afgeleid dat voor een ongelijke behandeling tussen een niet-gehuwde inwonende en een gehuwde persoon goede rechtvaardigingsgronden moeten zijn2.

c. Het wetsvoorstel is evenmin van toepassing op personen onder de 65 jaar die door middel van bepaalde vormen van sparen, een levensverzekering of lijfrentepremies voor hun oude dag of arbeidsongeschiktheid hebben gezorgd. Hierbij valt te denken aan gewezen ondernemers en andere zelfstandigen. Deze personen kunnen wat betreft de dekking voor hun ziektekosten met dezelfde problemen geconfronteerd worden als personen met een wettelijk pensioen of een uitkering in geval van vervroegde uittreding.

Onduidelijk is waarom de vorengenoemde categorie personen die tot de doelgroep behoren, buiten het bereik van het wetsvoorstel zijn gelaten.

De Raad mist in de toelichting een dragende motivering waarom voor de Nederlands gepensioneerden op de NA voor de voorgestelde reikwijdte is gekozen die niet aansluit bij de doelgroep. De Raad adviseert in toelichting hierop en op het vorenstaande in te gaan, en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen.

1. Reikwijdte wetsvoorstel

De Raad van State van het Koninkrijk merkt in zijn advies op dat het wetsvoorstel aan de ene kant een ruimere groep personen treft dan de doelgroep en aan de andere kant juist personen buiten het wetsvoorstel laat die wel tot de doelgroep behoren.

a. Met betrekking tot de opmerking van de Raad dat het wetsvoorstel een ruimere groep personen treft dan de doelgroep, merk ik het volgende op. Het wetsvoorstel is een sociale zekerheidsregeling die abstraheert van nationaliteit en beoogt dekking tegen ziektekosten te bieden aan personen die een sociale zekerheidsband (pensioen of uitkering) met Nederland hebben. Het enkele feit dat iemand Nederlander is en – na bijvoorbeeld enige tijd in Nederland te hebben gewoond – in de Nederlandse Antillen woont en daar bijvoorbeeld leeft van een lijfrente of spaargeld, biedt geen aanknopingspunt voor dekking ingevolge deze regeling. Ik heb de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel op dit punt verduidelijkt.

Verder meent de Raad dat het wetsvoorstel niet zonder meer zou moeten gelden voor personen die zich met een klein Nederlands pensioen vestigen in de Nederlandse Antillen. De Raad geeft aan dat deze categorie zich wellicht al op voordelige wijze particulier heeft kunnen verzekeren tegen ziektekosten en daardoor financieel nadeel zal ondervinden. Ik deel de mening van de Raad niet en heb in verband daarmee het advies van de Raad om te motiveren waarom is gekozen voor de voorgestelde reikwijdte van het wetsvoorstel gevolgd door toevoeging van een passage in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

b. Naar aanleiding van het advies van de Raad is aan het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onder a, toegevoegd dat als gezinslid tevens wordt beschouwd de niet-gehuwde inwonende partner van een Nederlands gepensioneerde woonachtig in de Nederlandse Antillen.

c. De Raad merkt op dat het wetsvoorstel niet van toepassing is op personen die door middel van bepaalde vormen van sparen, een levensverzekering of lijfrentepremies voor hun oude dag of arbeidsongeschiktheid hebben gezorgd, zoals gewezen ondernemers en zelfstandigen. Zoals reeds aangegeven, is het wetsvoorstel een sociale zekerheidsregeling die beoogt dekking tegen ziektekosten te bieden aan personen die een sociale zekerheidsband (pensioen of uitkering) met Nederland hebben. Zoals reeds is aangegeven, ziet de overheid het niet als haar verantwoordelijkheid een dekking tegen ziektekosten te organiseren voor personen bij wie een dergelijke sociale zekerheidsband met Nederland niet bestaat. Het louter ontvangen van bijvoorbeeld een lijfrente uit Nederland biedt dan ook geen aanknopingspunt voor dekking ingevolge deze regeling.

Ik merk hierbij op dat het overigens zeer moeilijk voorstelbaar is dat de door Raad genoemde categorieën van personen wel actief zijn geweest in of in relatie tot Nederland, maar geen enkele sociale zekerheidsband met Nederland hebben opgebouwd, zoals bijvoorbeeld een AOW-pensioen.

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is op dit punt aangevuld.

2. Gegevensverstrekking aan College voor zorgverzekeringen

De Raad constateert dat het wetsvoorstel voor de organisaties die een Nederlands pensioen uitkeren aan een inwoner van de NA geen soortgelijke plicht bevat als in artikel 88 Zorgverzekeringswet om aan het CVZ persoonsgegevens te verstrekken. De toelichting meldt dat ontvangers van een Nederlands pensioen op de NA bij het CVZ bekend zijn, omdat het CVZ de pensioenfondsen die een Nederlands pensioen uitkeren zal verzoeken om de adresgegevens door te geven van Nederlands gepensioneerden op de NA. Vervolgens zal het CVZ aan deze personen een voorlichtingsbrief en aanmeldingsformulier toesturen zodat betrokken zich bij het CVZ kunnen aanmelden, aldus de toelichting1.

Deze procedure roept enkele vragen op. Allereerst is het mogelijk dat het uitkerende pensioenfonds niet in Nederland is gevestigd. Voorts is mogelijk, vooral bij een korte verblijfsduur in Nederland, dat een betrokkene nooit een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet heeft aangevraagd zodat hij of zij bij de Sociale Verzekeringsbank niet bekend is. Verder is het de vraag of het CVZ alle uitkerende organisaties kent en hen tijdig kan verzoeken om de nodige gegevens te verstrekken. Daarnaast rijst de vraag of alle pensioenfondsen, met name de instanties die een pre-pensioen uitkeren, vrijwillig persoonsgegevens aan het CVZ zullen verstrekken, gelet op hun privacy reglementen.

Het is dus de vraag of alle Nederlands gepensioneerden die een aanspraak maken op de verstrekkingen volgens het wetsvoorstel tijdig bekend zullen zijn bij het CVZ. Het niet bekend zijn bij het CVZ leidt er mogelijk toe dat vele betrokkenen niet bekend zullen zijn met deze nieuwe regeling. Dit heeft nadelige gevolgen voor betrokkenen. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het wetsvoorstel hebben Nederlands gepensioneerden en hun gezinsleden de plicht om zich binnen vier maanden na inwerkingtreding van het wetsvoorstel te melden bij het CVZ. Indien deze melding niet tijdig geschiedt, riskeren zij krachtens artikel 5, vijfde lid, een boete. Ingevolge artikel 11 vervallen bovendien de bestaande particuliere ziektekostenverzekeringen van rechtswege met ingang van de datum van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Daarnaast vervalt na de meldingsperiode van vier maanden ook de acceptatieplicht van het Bureau Ziektekostenvoorzieningen voor een aanvullende voorziening.

De Raad is daarom van oordeel dat het wetsvoorstel de verplichting dient te bevatten tot het verstrekken van persoonsgegevens aan het CVZ die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het wetsvoorstel. Voorts dient gegarandeerd te zijn dat de te verstrekken persoonsgegevens aan het CVZ volledig en betrouwbaar zijn, en dat het CVZ ook tijdig de potentiële betrokkenen kan bereiken die hun uitkering krijgen van een organisatie die niet bij het CVZ bekend is. Hiertoe lijkt een adequate, voor alle inwoners van de NA toegankelijke voorlichtingscampagne vereist. Gelet op het voorgaande merkt de Raad op dat indien de streefdatum van de inwerkingtreding van 1 januari 2008 wordt aangehouden1, de aanmeldingstermijn van vier maanden na de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel mede gezien de consequenties van niet tijdige aanmelding, erg kort is.

De Raad adviseert het wetsvoorstel op de vorengenoemde punten aan te passen.

2. Gegevensverstrekking aan College voor zorgverzekeringen

De Raad constateert dat het wetsvoorstel voor de organisaties die een Nederlands pensioen uitkeren aan een inwoner van de Nederlandse Antillen geen soortgelijke plicht bevat als in artikel 88 Zorgverzekeringswet om aan het CVZ persoonsgegevens te verstrekken en adviseert een dergelijke verplichting in het wetsvoorstel op te nemen. Het advies van de Raad is gevolgd.

Overigens zij opgemerkt dat alle potentiële rechthebbenden tijdig bij het CVZ bekend zullen zijn. Reeds medio 2007 heeft het CVZ bij alle pensioeninstanties gegevens opgevraagd met betrekking tot rechthebbenden die wonen in de Antillen. Door het CVZ en het BZV is in september 2007 uitgebreide voorlichting ter plaatse gegeven over de voorgenomen regeling. Vervolgens zijn betrokkenen in oktober 2007 ook schriftelijk geïnformeerd over de regeling en de procedure van aanmelding en inschrijving. Ten slotte zijn betrokkenen geïnformeerd over het feit dat de eerder genoemde streefdatum voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel van 1 januari 2008 niet zal worden gehaald. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is op dit punt aangevuld.

3. Ambtshalve aanmelding

De toelichting stelt dat indien betrokkene verzuimt om zich aan te melden, het CVZ betrokkene ambtshalve aanmeldt bij het Bureau Ziektekostenvoorzieningen, waarna de bijdrage op het pensioen van betrokkene wordt ingehouden2. Een dergelijke ambtshalve aanmelding is echter niet in het wetsvoorstel opgenomen. Gelet op de rechtszekerheid en de rechtsgevolgen die een ambtshalve aanmelding voor betrokkenen heeft, is de Raad van oordeel dat de wettekst zelf de mogelijkheid van ambtshalve aanmelding dient te bevatten.

De Raad adviseert het wetsvoorstel daartoe aan te passen.

3. Ambtshalve aanmelding

Het advies van de Raad om het wetsvoorstel aan te passen is gevolgd en de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is op dit punt verduidelijkt.

4. Kinderen onder de 18 jaar

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a juncto artikel 4 van de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren worden tevens minderjarige kinderen als gezinslid beschouwd. Artikel 5, eerste lid, juncto derde lid, bepaalt vervolgens dat gezinsleden een bijdrage verschuldigd zijn. Wat betreft de vaststelling van de bijdrage wordt verwezen naar hoofdstuk 6, derde paragraaf van de Regeling zorgverzekering. Krachtens artikel 6.3.1, tweede lid, van de Regeling zorgverzekering zijn personen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt echter geen premie verschuldigd. Door de verwijzing naar zowel de Antilliaanse als de Nederlandse regeling is niet duidelijk of personen onder de 18 jaar volgens het onderhavige wetsvoorstel wel of geen bijdrage verschuldigd zijn.

De Raad adviseert het wetsvoorstel op dit punt te verduidelijken.

4. Kinderen onder de 18 jaar

De memorie van toelichting van het wetsvoorstel is op dit punt verduidelijkt.

5. Inning van de bijdrage

Artikel 5, zevende lid, van het wetsvoorstel verklaart artikel 6.3.2 van de Regeling zorgverzekering van overeenkomstige toepassing. Hierdoor wordt bereikt dat de inning van de verschuldigde bijdragen in eerste instantie geschiedt door inhouding op het uitbetaalde pensioen door de organen die de uitkering of het pensioen uitkeren. De Raad merkt echter op dat dit in een aantal gevallen niet afdoende zal zijn. Te denken valt aan uitkerende instanties die niet bestreken worden door artikel 6.3.2 van de Regeling zorgverzekering, zoals buitenlandse pensioenfondsen, maar vooral ook aan gevallen waarin het uitgekeerde pensioen lager is dan de verschuldigde bijdrage. Een voorbeeld van dit laatste is als op een klein Nederlands pensioen ook de bijdragen moeten worden ingehouden voor gezinsleden. De inhoudingsprocedure schiet ook tekort als de inkomensafhankelijke bijdrage in verband met inkomsten buiten het Nederlands pensioen hoger is dan het Nederlands pensioen. In deze gevallen zal het CVZ de verschuldigde bijdragen moeten factureren en invorderen. De vraag doet zich dan voor wat er gebeurt als de betrokkene niet betaalt.

De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op de vraag wat er gebeurt als om welke reden dan ook niet tot invordering van de bijdrage kan worden overgegaan.

5. Inning van de bijdrage

Het advies van de Raad om in de memorie van toelichting in te gaan op de vraag wat er gebeurt als om welke reden dan ook niet tot invordering van de bijdrage kan worden overgegaan is gevolgd.

6. Dienstverband in Nederland

Onder Nederlands pensioen wordt ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, onder 11°, tevens begrepen een uitkering in verband met een dienstverband in Nederland die bij pensionering vóór de leeftijd van 65 jaar wordt verstrekt ingevolge een pensioenregeling die de verzorging van de werknemers en gewezen werknemers bij ouderdom ten doel heeft. De Raad merkt op dat niet duidelijk is wat onder een «dienstverband in Nederland» dient te worden verstaan: onduidelijk is of het er om gaat dat een dienstverband op het Nederlands grondgebied moet zijn uitgeoefend en in hoeverre bijvoorbeeld personen daaronder vallen die voor een Nederlandse werkgever in het buitenland hebben gewerkt. Evenmin is duidelijk in hoeverre daaronder personen vallen die voor een korte periode op het Nederlands grondgebied hebben gewerkt, terwijl ze in dienst waren van een buitenlandse werkgever.

De Raad beveelt daarom aan de termen «dienstverband in Nederland» te verduidelijken.

6. Dienstverband in Nederland

De aanbeveling van de Raad om de term «diensverband in Nederland» te verduidelijken, is gevolgd door toevoeging van een passage aan de memorie van toelichting.

7. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt.

In het wetsvoorstel zijn, naast wijzigingen als gevolg van het advies van de Raad, nog enkele wijzigingen aangebracht.

De Wajong-uitkering is toegevoegd aan de opsomming van Nederlandse pensioenen in artikel 2. Hoewel de Wajong-uitkering in de regel niet geëxporteerd wordt, komt dit in uitzonderingsgevallen wel voor. Door het opnemen van de uitkering in de opsomming van Nederlandse pensioenen, vallen ook rechthebbenden op deze uitkeringen onder de reikwijdte van het wetsvoorstel.

Naar aanleiding van het advies van de Nederlands-Antilliaanse Raad van Advies is de definitie van gezinslid in artikel 2, eerste lid, onder a, 1e, nader aangescherpt, aangezien de betrokken Nederlands-gepensioneerden per definitie niet zullen kunnen voldoen aan de eis van kindertoelage in de zin van artikel 4, eerste lid, onder 2° en 3°, van de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren.

Verder is aan artikel 5 een lid toegevoegd dat bepaalt op welke wijze bezwaar en beroep kan worden ingesteld tegen beslissingen op grond van dat artikel. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de procedure die openstaat voor personen die recht hebben op zorg ten laste van Nederland op grond van door Nederland met andere staten gesloten sociale zekerheidsverdragen en de Europese sociale zekerheidsverordening (EEG) nr. 1408/71.

Aan artikel 11 is een lid toegevoegd. Deze bepaling beoogt dubbele financiële lasten te voorkomen indien het wetsvoorstel in loop van een kalenderjaar in werking treedt en betrokkenen reeds een buitenlandse particuliere ziektekostenverzekering hebben afgesloten die niet door het eerste lid van artikel 11 (deels) vervalt. Op deze personen wordt de door deze wet geboden ziektekostendekking eerst van toepassing op de eerst mogelijke datum van beëindiging van die verzekering.

Tot slot bericht ik U dat in het kader van de consensuskarakter van de onderhavige wetgeving het nader rapport en het voorstel van rijkswet en de daarbij behorende memorie van toelichting zijn voorgelegd aan de Nederlands-Antilliaanse Raad van Ministers, die inmiddels met de U hierbij aangeboden teksten hebben ingestemd.

De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en aan de Staten van de Nederlandse Antillen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,

P. van Dijk

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba te zenden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Bijlage bij het advies van de Raad van State van het Koninkrijk betreffende no. W13.07.0329/I/K met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In het voorgestelde artikel 8, vierde lid, de woorden «bedoel in artikel 5» wijzigen in: bedoeld in artikel 5.

– In de slotformulering «en in het Afkondigingsblad van Aruba» laten vervallen. Publicatie in het Afkondigingsblad van Aruba is niet nodig, omdat het wetsvoorstel ingevolge artikel 1 niet van toepassing is ten aanzien van het Land Aruba.


XNoot
1

Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap plaatsen (Pbl Nr. 149 van 5 juli 1971, blz. 0002–0050).

XNoot
1

Memorie van toelichting, Algemeen, onder het kopje «De betrokken personen».

XNoot
2

Memorie van toelichting, Algemeen, onder het kopje «Achtergrond», laatste tekstblok.

XNoot
1

Memorie van toelichting, Algemeen, onder het kopje «De betrokken personen», laatste tekstblok.

XNoot
2

Zie o.m. uitspraken van het EHRM van 4 juni 2002 in de zaak Wessels-Bergervoet vs. Nederland, ro. 49 en van 27 april 2000 in de zaak Shackell vs. Verenigd Koninkrijk.

XNoot
1

Memorie van toelichting, Algemeen, onder het kopje «Administratieve voorwaarden voor de regeling», eerste tekstblok en onder het kopje «Gevolgen voor de administratieve lasten», eerste tekstblok.

XNoot
1

Artikelsgewijze toelichting op artikel 13.

XNoot
2

Memorie van toelichting, Algemeen, onder het kopje «Administratieve voorwaarden voor de regeling» en artikelsgewijze toelichting op artikel 5.