Kamerstuk 31285-10

Amendement Wiegman-van Meppelen Scheppink, waarin de onderhandse executoriale verkoop onder de vrijstelling van de aanbiedingsplicht wordt gebracht.

Dossier: Wijziging van de Wet voorkeursrecht gemeenten (vereenvoudiging bekendmaking en aanbiedingsprocedure)


100,0 %
0,0 %

PvdA

CDA

SP

GL

PvdD

VVD

PVV

D66

SGP

CU

Verdonk


31 285
Wijziging van de Wet voorkeursrecht gemeenten (vereenvoudiging bekendmaking en aanbiedingsprocedure)

nr. 10
AMENDEMENT VAN HET LID WIEGMAN-VAN MEPPELEN SCHEPPINK

Ontvangen 10 februari 2010

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel G, wordt na onderdeel 1 een onderdeel ingevoegd, luidende:

1a. In het tweede lid, onderdeel e, vervalt «openbare» en wordt met vervanging van de puntkomma door een komma toegevoegd: met dien verstande dat ingeval van een onderhandse executoriale verkoop als bedoeld in artikel 3: 268, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek de voorzieningenrechter niet beslist omtrent het verzoek tot onderhandse verkoop zolang niet het bestuursorgaan in de gelegenheid is gesteld om, gelet op het gunstiger bod, een bod te doen.

Toelichting

Met dit amendement wordt de onderhandse executoriale verkoop onder de vrijstelling van de aanbiedingsplicht gebracht. Tevens wordt met deze formulering voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat of andere onderhandse verkopen dan onderhandse executoriale verkopen onder de werking van dit artikel vallen. Andere onderhandse verkopen dan onderhandse executoriale verkopen dienen immers niet onder de werking van dit artikel te worden gebracht. Ook voorziet de voorgestelde tekst in betrokkenheid van de gemeente bij een via artikel 10, tweede lid, onder e, van de aanbiedingsplicht vrijgestelde onderhandse executoriale verkoop. De voorzieningenrechter beslist niet eerder op het verzoek tot goedkeuring van een onderhandse verkoop dan nadat hij het betrokken bestuursorgaan een naar zijn oordeel redelijke termijn tot het doen van een bod heeft geboden. Op deze wijze blijft de voorkeurspositie van het betrokken bestuursorgaan zo goed mogelijk gehandhaafd.

Indien de executie in gang wordt gezet op grond van een of meerdere rechtshandelingen met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan de voorkeursrechtpositie van het betrokken bestuursorgaan blijft, ook nu de onderhandse executoriale verkoop onder de vrijstelling van de aanbiedingsplicht wordt gebracht, voor die rechtshandelingen een beroep op artikel 26 mogelijk. Zo kan in zo’n geval de nietigheid van een hypotheekrecht worden ingeroepen, waarna een executie op basis van dit hypotheekrecht niet meer geldig kan plaatsvinden.

Wiegman-van Meppelen Scheppink