Kamerstuk 31015-79

Verslag van een algemeen overleg

Kindermishandeling


Nr. 79 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 maart 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 2 februari 2012 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 10 juni 2011 inzake de toezeggingen in het algemeen overleg over de aanpak van kinderpornografie op 17 mei 2011 (32 500-VI), nr. 106;

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 28 oktober 2011 met een beleidsreactie op het rapport over kinderpornografie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (31 015, nr. 68);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 30 januari 2012 inzake het voortgangsbericht over de aanpak van kinderpornografie (31 015, nr. 77).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Smeets

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: De Roon

Griffier: Van Doorn

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Arib, Berndsen, Dibi, Gesthuizen, Helder, De Roon, Van der Staaij, Van der Steur en Van Toorenburg,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

De voorzitter: Wij spreken vandaag met de minister van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het onderwerp Voortgangsbericht aanpak kinderpornografie. Ik tel een flink aantal woordvoerders en er zijn, zoals gezegd, twee bewindslieden. Dat betekent dat ik de spreektijden strikt zal moeten handhaven, willen wij dit AO vandaag afronden. Ik stel een spreektijd van vijf minuten per fractie voor.

Het woord is aan mevrouw Gesthuizen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Het spijt mij zeer dat ik niet het hele AO kan bijwonen omdat ik hierna naar de plenaire vergadering moet.

Ik begin met de reactie van de minister en de staatssecretaris op het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, die voor het eerst heeft gerapporteerd over kinderporno. Ik benadruk dat ik het een heel goede zaak vind dat het ministerie van VWS meer betrokken zal worden. Deze totaalaanpak is heel hard nodig. Het is onze morele plicht om kinderen te beschermen tegen alle vormen van geweld en misbruik. Wij moeten alles op alles zetten. Ik denk dat dit gedeeld wordt door een heel groot deel van de Nederlandse bevolking. Graag hoor ik van de staatssecretaris concreet wat het ministerie van VWS gaat doen met betrekking tot het onderwerp. Hoe krijgt die integrale aanpak, die samenwerking en coördinatie precies vorm? Graag hoor ik van de minister wanneer de Kamer nader geïnformeerd wordt over de gesprekken met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel over uitbreiding van het team en over een mogelijke structurele taakuitbreiding inzake de aanpak van kinderporno.

Er zijn nog steeds veel te veel kinderpornozaken die onbehandeld op de plank liggen, en dat valt mij wel een beetje tegen. Volgens het laatste bericht aan de Kamer ging het om 770 zaken. Dat was dus de stand eind 2010. Er is inmiddels wel van alles toegezegd en beloofd, maar ik lees dat er opnieuw een stijging is geweest van het aantal zaken dat op de plank ligt. Inmiddels zijn het er 1065. Dat wordt werkvoorraad genoemd, maar in feite gaat het om zaken die behandeling verdienen, maar deze niet krijgen omdat er geen capaciteit is. De minister zegt dat de werkvoorraad nog zal toenemen, juist omdat er zo veel is geïnvesteerd. Hij zegt echter ook: ik wil voortaan gaan focussen op het aantal aangeleverde verdachten. Dat is in principe prima, maar dat wil toch niet zeggen dat wij voortaan niet meer geïnformeerd worden over de werkvoorraad? Ik ga ervan uit dat wij wel geïnformeerd zullen blijven.

Net als een jaar geleden was ik verheugd, toen ik vanochtend in nagenoeg alle kranten zag staan dat wij 75 extra politiemensen krijgen die zich bezighouden met de bestrijding van kinderporno. De regering heeft er destijds, en nu ook weer, redelijk mooie sier mee gemaakt in de media. De capaciteit qua politiemensen is echter niet extra; deze komt uit de bestaande politiecapaciteit. Dat vind ik een belangrijk verschil. Waar komt die capaciteit vandaan? Ik kan mij voorstellen dat het gaat om mensen die zich eerder ook al bezighielden met zedenzaken en nu mogelijk minder tijd krijgen voor deze zaken. Op zich is de prioritering van kinderporno goed, maar ik wil graag precies weten waar die extra politiecapaciteit hiervoor vandaan komt.

De SP vindt het van groot belang te benadrukken dat er intelligent moet worden opgespoord door technisch kundige mensen. Die zijn er ook. Zij zijn van cruciaal belang. Ik krijg echter verontrustende signalen dat kundige ICT’ers bij de politie heel lastig binnen boord te houden zijn. Dat heeft niet alleen te maken met het feit dat ze heel belastend werk doen, maar ook met de concurrerende markt. Zeker als de economie aantrekt, moet je er rekening mee houden dat mensen andere stappen in hun carrière kunnen zetten. Hoe wil de minister de crème de la crème van de ICT behouden voor de opsporing?

De recherche heeft op dit moment niet de mogelijkheid om proactief verkennend onderzoek te doen naar encryptiemethodes, zoals The Onion Router (TOR)-netwerk. Dit netwerk is bedoeld om te voorkomen dat anderen door een analyse van het berichtenverkeer kunnen achterhalen wat de herkomst en de bestemming van berichten is. Het biedt bezitters van kinderpornografisch materiaal de mogelijkheid om het materiaal met elkaar te delen op een tamelijke anonieme manier, zodat wij er nauwelijks de vinger achter kunnen krijgen. Eigenlijk alleen door te infiltreren kan de recherche achterhalen hoe het netwerk is opgebouwd en hoe het aangepakt kan worden. In hoeverre wordt er gebruikgemaakt van dergelijk proactief onderzoek en infiltratie? Is er voldoende capaciteit? Heeft het ook prioriteit bij de recherche? In hoeverre is verkennend onderzoek via infiltratie een gerechtvaardigd middel: als er wel of als er geen concrete verdenking is?

Ik lees in de brief dat het toezicht op en de nazorg voor daders zullen worden verbeterd. Ik vind dat een mooi streven op papier, maar wat betekent het concreet? Mijn fractie heeft in het verleden al aangedrongen op intensivering van toezicht en nazorg, het bieden van pretherapie aan zedendelinquenten, al in de gevangenis, en de mogelijkheid voor daders om hulp te zoeken voor hun problemen. Welke verbeteringen hebben de minister en de staatssecretaris in het vat zitten?

Het stond niet in de krant, maar de SP-fractie hoort bij de Kamermeerderheid die zegt dat de misbruiker van kinderen moet worden gestraft als zijnde een verkrachter. Ik neem aan dat mevrouw Van Toorenburg hier straks uitgebreid op ingaat.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Dit is wederom typisch een onderwerp waarbij de politiek op hoofdlijnen op één lijn zit. Ik kan mij op de belangrijkste punten dan ook aansluiten bij wat mevrouw Gesthuizen heeft gezegd over de zorgen die er zijn en de impact en de ernst van het onderwerp waarover wij spreken.

Ik wil eerst ingaan op de voorliggende stukken en vervolgens op het initiatief waarnaar mevrouw Gesthuizen al even verwees. In een van de brieven staat dat wij gaan kijken naar een bepaalde manier van werken: de samenwerking tussen politie en de regio’s bij de aanpak van kinderpornografie. Kan de minister nog eens uitleggen hoe de regio’s aansluiten bij de lokale aanpak van seksueel misbruik? De minister is, net als een aantal fracties, naar Hengelo geweest vanwege de goede aanpak van kinderpornografie aldaar, juist vanwege de koppeling met zeden. Kan de minister toelichten hoe de koppeling met de lokale problematiek geborgd is?

Wij zijn blij met die 75 extra rechercheurs, maar kan de minister nog eens even precies uitleggen waar deze rechercheurs vandaan komen?

De vorige keer hebben wij gevraagd om een analyse van wat in Engeland aan de gang is. Daar worden verdachten van kinderpornografie verplicht om mee te werken aan het ontsleutelen van hun computers. De minister is hierop ingegaan. Wij vinden het verstandig dat hij zegt «wij volgen Engeland kritisch, omdat het de vraag is of je verplicht bent om mee te werken». Juist op dat punt willen wij een kritische vraag stellen. Je bent immers zo vaak verplicht om mee te werken. Je bent ook verplicht om toegang te verschaffen tot je woning of je boot als de Belastingdienst langskomt. Dat vond ik dan ook niet het allersterkste argument. Wij moeten kijken hoe het werkt, of mensen dan niet juist proberen om een computer zo in te stellen dat alle bestanden vernietigd worden bij het opstarten.

Ten aanzien van de integrale aanpak is er nog een ander aandachtspunt. Wij weten dat men in Utrecht samen met de universiteit bezig is met een verkrachtingspoli. Dat klinkt te akelig voor woorden, maar het is heel goed wat men doet. Als er iemand binnenkomt is het, zeker in geval van een minderjarige, belangrijk dat je alles in één centrum doet, zo zegt men. Je verleent hulp, je doet onderzoek, maar je verleent ook steun aan iemand. Er gaat ook een strafproces lopen. Alles gebeurt dus in één kliniek. Kunnen de minister en de staatssecretaris ons meer vertellen over de stand van zaken: hoe gaat het daar?

Mevrouw Arib (PvdA): Ik ben het helemaal met collega Van Toorenburg eens dat de kliniek in Utrecht ontzettend goed werk doet. Wij hebben ons een paar keer laten informeren. Het probleem is dat de kliniek financiële problemen heeft. Als er niet op tijd financiering is, kan men geen hulp meer bieden. Ik ben benieuwd wat het CDA daarvan vindt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Nu gaan er twee zaken door elkaar lopen. Mevrouw Arib verwijst terecht naar het forensisch onderzoek naar kindermisbruik. Echter, iets wat totaal nieuw is, is deze verkrachtingspoli. Dat wilde ik specifieker uitlichten. Wat zijn de kansen, welke steun kan het kabinet bieden? Over de financiering van het forensisch onderzoek blijven wij, net als mevrouw Arib, bezorgd.

Dan een korte opmerking over het mooie, indrukwekkende rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Wij blijven bezorgd over het samenvoegen van onderzoek naar kindermisbruik en naar kindermishandeling. Terecht zegt de rapporteur: laten wij wel mogen focussen op misbruik. Seksueel misbruik vormt immers een ander werkveld dan kindermishandeling. Ik vraag om een reactie.

Wij hebben een paar keer in de Kamer gesproken over de problematiek in relatie tot het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van verkrachting. Een artikel gaat over verkrachting. Dat gaat met dwang en geweld of andere feitelijkheden, aldus het artikel. Deze bestanddelen staan, om het juridisch te zeggen, niet in de delictsbepaling inzake zedendelicten ten aanzien van kinderen. Op zich is dat terecht. Dan hoef je immers al die dingen niet te bewijzen en kom je sneller tot een bewijs van seksueel misbruik. Vervolgens noemen wij dat echter seksueel binnendringen. Dat wordt in de volksmond al heel snel gekoppeld aan ontucht. Hierover is grote maatschappelijke onrust ontstaan. Dat bleek ook uit een petitie die in no time enorm veel mensen hadden ondertekend. «Dat is toch raar?» Ik wil de minister danken voor de ambtelijke ondersteuning die wij gekregen hebben van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Men heeft op een heel slimme manier gekeken hoe wij dit probleem konden oplossen zonder het kind met het badwater weg te gooien, hoe wij moeilijk te bewijzen bestanddelen voegen in geval van kindermisbruik. Wij hebben een heel mooie juridische constructie aangeboden gekregen. Deze hebben wij uitgewerkt en willen wij vandaag aanbieden.

Kort gezegd houdt het in dat wij een extra lid toevoegen aan artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht waarin het seksueel misbruik van kinderen onder twaalf jaar en van wilsonbekwamen is opgenomen. Als iemand zijn wil niet heeft kunnen uiten, wordt het misbruik bestraft als zijnde verkrachting. Verder vinden wij het belangrijk dat bij een aantal delicten de straffen omhoog gaan. Sommige gruwelijke zedendelicten ten aanzien van kinderen moeten een hogere strafbedreiging krijgen dan nu wettelijk is vastgelegd. Wij zullen deze voorstellen straks op de website van het CDA zetten.

Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Om met dat laatste te beginnen: de PvdA zal dit wetsvoorstel zeker steunen. Het is heel goed dat de CDA-fractie samen met andere fracties een wetsvoorstel hiertoe indient.

Het kabinet doet zijn best om kinderpornografie te bestrijden. Ik geloof dat de minister, net als ieder fatsoenlijk mens, kinderpornografie de wereld uit wil helpen; daar twijfel ik absoluut niet aan. Ik ben ook blij dat de minister binnen het kabinet de regie op zich neemt om geweld tegen kinderen te bestrijden. Ik heb daar veel waardering voor en ook veel vertrouwen in. De inspanningen worden geïntensiveerd en werpen ook vruchten af. Dat blijkt ook uit de rapportages en de brieven die wij gekregen hebben. Het is prima dat er een taskforce tegen kindermishandeling en seksueel misbruik komt onder leiding van burgemeester Van der Laan. Ik heb daar veel vertrouwen in.

Het gaat echter niet om alleen goede plannen en voornemens. Het is ook niet genoeg om alleen goede intenties te hebben. Veel draait om opsporing en vervolging, en daar is capaciteit voor nodig. Wij hebben in verschillende debatten, ook bij de begrotingsbehandeling, en door middel van mondelinge vragen aandacht gevraagd voor «plankzaken», zoals die oneerbiedig worden genoemd. Het gaat hierbij om kinderen die misbruikt zijn, die slachtoffer zijn van kinderporno. De politie komt niet aan deze zaken toe. Naar ik begrepen heb, is er ruimte voor 75 extra politiemensen. Dat «extra» moet helaas met een korrel zout worden genomen. Een en ander moet immers uit de reguliere begroting betaald worden en kan ook door middel van interne vacatures worden ingevuld. Dat noem ik niet «extra», maar «verschuiven». Ik wil hierover graag duidelijkheid hebben. Dat is nog tot daaraan toe, maar het gaat om de totale capaciteit. Die moet uitkomen op 150 formatieplaatsen: 150 politiemensen die zich fulltime kunnen richten op het bestrijden van kinderporno. En dat terwijl de werkvoorraad kinderpornografie bij de politie alleen maar toeneemt. In drie jaar, in de periode tussen het derde kwartaal van 2008 tot het derde kwartaal van 2011, is deze voorraad toegenomen van 779 naar 1065 zaken. Dat is gewoon een kwart meer, terwijl in eerder debatten, ook met de voorganger van deze minister, altijd werd gezegd: wij kunnen het nooit 100% wegwerken, maar de ambitie is om het aantal «plankzaken» terug te dringen. Heeft de minister deze ambitie ook? Kan hij deze ambitie kwantificeren: in een bepaalde periode wil ik dat de werkvoorraad met zoveel wordt verminderd? Kan hij hier concrete resultaten aan verbinden?

In de brief van de minister van juni 2011 lees ik dat er in Rotterdam een experiment loopt met onder andere een buitengerechtelijke aanpak van mensen die zich schuldig maken aan kinderpornografie. Het gaat blijkbaar om het eenvoudig en versneld afdoen van relatief lichtere zaken. In de brief van 27 januari jongstleden schrijft de minister dat hij de focus op de zwaardere zaken legt, namelijk het seksueel misbruik zelf, en minder op, wat hij noemt, relatief lichtere zaken, zoals het downloaden van kinderpornografisch materiaal. Uiteraard wil ook de minister niet dat dit laatste onbestraft blijft, maar er wordt wel een verschil gemaakt. Ik maak mij daar zorgen over. Wat is licht en wat is zwaar? Vaak is er sprake van een nauwe samenhang. Ik vraag de minister om uitleg.

Collega Gesthuizen heeft aandacht gevraagd voor ICT, met name voor rechercheurs die gespecialiseerd zijn in het opsporen van kinderporno. Deze rechercheurs zijn cruciaal voor de aanpak van kinderporno. Ik zou willen dat zij gesteund en gesterkt worden in hun werk, maar lees daarover helaas echter weinig terug.

Ik wil opmerken dat seksuele uitbuiting van kinderen vaak gepaard gaat met grensoverschrijdende zware en dikwijls georganiseerde misdaad. Een nationale aanpak alleen is dus niet genoeg. Dit vraagt om internationale samenwerking, zeker binnen Europa. De lidstaten moeten samenwerken en informatie uitwisselen. Dat is cruciaal. Er zou een Europese databank komen waarin alle veroordeelde pedoseksuelen zijn opgenomen. Denk aan Robert M. Ik verneem graag een reactie.

Ik wil terugkomen op een breed onderzoek naar seksueel misbruik dat is aangekondigd. Ik vind dit onderzoek te breed. Natuurlijk is het ontzettend belangrijk dat er een onderzoek komt naar seksueel misbruik. Ook de commissie-Deetman heeft om zo’n onderzoek gevraagd. Wat is er mis met onze samenleving? Ik noem Robert M. en Benno L. Vaak gaat het om systematisch en langdurig misbruik van verscheidene kinderen. Echter, om nu alles op één hoop te gooien, inclusief huiselijk geweld ... Dat doet de diverse problemen geen recht. Ik vraag dan ook om een afgebakend landelijk en onafhankelijk onderzoek naar seksueel misbruik. Anders heb je het over van alles, maar bereik je niet het gewenste resultaat.

Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris, over het centrum in Haarlem waarmee gesproken is. Men doet goed werk, vooral voor getraumatiseerde kinderen, slachtoffers van kindermisbruik en mishandeling. Ik wil graag vandaag horen of zo’n centrum gewoon zijn werk kan doen. Komt er een dbc? Dan kan het centrum het werk doen waartoe het is opgericht.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik blij ben met deze minister, voor zover het gaat om dit onderwerp. De minister is zeer voortvarend aan de slag gegaan. Dat waardeer ik zeer, want dit is een onderwerp dat ons aller aandacht vraagt. De minister schrijft in zijn brief van 27 januari dat een en ander schouder aan schouder gebeurt, in samenwerking met de staatssecretaris van VWS. Helaas merk ik niet veel van dat «schouder aan schouder». Sterker nog, de brief van 27 januari over kindermishandeling is alleen ondertekend door de minister. Zoals de Nationaal Rapporteur Mensenhandel al gerapporteerd heeft in de rapportage over kindermisbruik, beschouwt V en J zich te veel als probleemeigenaar. In mijn bijdrage wil ik de staatssecretaris van VWS vragen wat zij doet aan dit probleem. Wat kunnen slachtoffers en daders precies van deze staatssecretaris verwachten? Wat rekent VWS op dit dossier tot zijn verantwoordelijkheid? Welke acties worden daar concreet aan verbonden? Ik moet zeggen, in de voorliggende brieven wordt hier nauwelijks over gerept. In de aanpak van misbruik en kinderpornografie mist mijn fractie de integrale samenhang tussen activiteiten. Het is erg veel strafrecht en nauwelijks hulpverlening. Waar lezen wij over preventie, vroegsignalering en hulpverlening? Wat wordt daaraan gedaan? Ik vraag de staatssecretaris om ons per brief te informeren over de manier waarop zij samenhang wil aanbrengen tussen strafrechtelijke en hulpverleningstrajecten.

Er is dus veel aandacht voor de slachtoffers. Dat is goed, maar wat doen wij met de daders, anders dan straffen? Wij kunnen hen niet voor eeuwig opsluiten. Behandeling ter voorkoming van herhaling is dus wenselijk. Op welke wijze wordt de nazorg voor daders verbeterd? Welke maatregelen worden hiertoe getroffen? Op welke wijze kan er een brug geslagen worden tussen de strafrechtelijke aandacht en de hulpverleningskant? Hiermee kunnen wij de kans op herhaling verminderen en zelfs voorkomen.

De bewindspersonen hebben inmiddels meer zicht op de behandeltrajecten voor slachtoffers van seksueel misbruik met het oog op preventie van daderschap. In de brief van vorig jaar lees ik dat hierop geen zicht is. Heeft de staatssecretaris dit inmiddels opgepakt, te meer nu zij voornemens is om Huize Alexandra, gespecialiseerd in slachtoffers van seksueel geweld, te sluiten?

D66 juicht toe dat in kinderpornozaken de aandacht komt te liggen op de kindermisbruikers en degenen die het materiaal vervaardigen en verspreiden. Natuurlijk moet er ook aandacht blijven uitgaan naar de afnemers, personen die pornografisch materiaal van kinderen downloaden. De minister heeft streefcijfers vastgesteld. Die komen mijn fractie ambitieus voor. Immers, op grond van welke aanname verwacht de minister dat het aantal aangeleverde verdachten van kindermisbruik met 25% zal stijgen? Verwacht de minister meer aangiften? Of doelt hij op het wegwerken van de «plankzaken»? Dat laatste vraagt meer recherchecapaciteit. Wat stelt de minister daar tegenover?

Mijn fractie juicht de instelling van een taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik zeer toe. Echter, ook in dit geval doet de vraag zich voor hoe het zit met de samenhang. Naast de taskforce zijn er immers ook meldpunten voor kindermishandeling bezig. Dan is er natuurlijk nog het AMK, om nog niet te spreken van de Bureaus Jeugdzorg. Ons is gebleken dat er vooral op de werkvloer behoefte is aan samenhang en eenduidigheid. Ook in dit geval kijk ik weer naar de staatssecretaris.

Per 1 januari van dit jaar zou er een landelijke unit van start gaan ter bestrijding van kinderpornografie en kindersekstoerisme. Mijn fractie is benieuwd naar de feitelijke winst van de nieuwe aanpak, waarbij men zich landelijk richt op internet en in regionale, multidisciplinaire teams de aanpak van misbruik versterkt. Kan de minister toelichten hoe het daarmee staat? Heeft hij al een indicatie? In welke mate is het de minister gelukt om de reeds bestaande expertise en kundigheid over kinderpornografie in deze landelijke unit te verzamelen?

Naast de landelijke unit en de regionale units bestaat er ook een taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik. Verder bestaat er al een meldpunt kinderporno op internet. Op welke wijze – ik vraag het opnieuw – wordt in de onderlinge uitwisseling tussen deze instellingen voorzien? Het zou goed zijn als dit geen vrijblijvend karakter heeft, maar juist wordt benut om informatie te verzamelen ten behoeve van een effectieve aanpak.

Verder heb ik nog een vraag over de Nationaal Rapporteur. Ik ben blij dat de minister heeft besloten tot taakuitbreiding. Ik denk dat het goed is als er bij de Nationaal Rapporteur Mensenhandel een aparte poot kindermishandeling en huiselijk geweld wordt ingericht. Immers, bij huiselijk geweld is vaak sprake van seksueel misbruik van kinderen. De kennis die er is, kan naar mijn idee beter gecombineerd worden als er sprake is van één onderdeel dat gaat over kindermishandeling en huiselijk geweld.

Tot slot wil ik de minister vragen of hij de positie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel als een zelfstandige en onafhankelijke unit wil verankeren in de wet. Het is heel mooi dat deze minister dit zo voortvarend oppakt, maar ik zou het graag geborgd willen zien voor de toekomst. Ik denk dan aan zoiets als de Nationale ombudsman, die ook verankerd is.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. De PVV kan zich vinden in de aanpak van dit ernstige probleem door het kabinet. Dank voor de duidelijke brieven. Op een aantal punten wil mijn fractie nog nader ingaan. Tijdens het algemeen overleg van 27 mei 2011 hebben wij gesproken over de verschijningsplicht van verdachten ter zitting in het kader van «naming and shaming». Het schriftelijke antwoord van de minister is naar de mening van de PVV onvoldoende. Volgens de minister verschijnen de meeste verdachten vrijwillig, maar hij noemt in zijn brief geen percentage of getal ter onderbouwing en dat zouden wij wel graag zien. Verder is een wettelijke verschijningsplicht volgens de minister niet wenselijk omdat zaken hierdoor vertraging kunnen oplopen als zittingen geschorst worden. Ook dit argument is niet nader onderbouwd. Kan de minister aantonen dat de meeste verdachten in zedenzaken vrijwillig verschijnen? Wij delen de vrees voor vertraging niet. Wij mogen toch hopen dat verdachten van deze ernstige feiten in voorlopige hechtenis zitten. Dan kunnen ze gewoon ter zitting worden meegebracht.

Tijdens het vorige algemeen overleg is ook gevraagd naar de pilot waarin het uploaden van foto’s naar internet wordt tegengehouden. Ik heb hierover opgemerkt dat de deskundigen die ik geraadpleegd heb, aangeven dat dit technisch niet haalbaar is zonder dat het vrije internetverkeer enorm onder druk komt te staan. Hierop is gevraagd waarom de minister resultaat verwacht van deze pilot. In antwoord hierop zei de minister dat het technisch wel uitvoerbaar, maar niet effectief genoeg was. Hij zei verder: ik blijf kijken of ik dit kan verbeteren. In de brief van 27 januari gaat de minister hierop in. Hij schrijft dat de pilot LeaseWeb is gestart. Hierin worden uploads van kinderpornografische afbeeldingen gefilterd. Wat is er in de tussentijd gebeurd dat de minister deze pilot nu wel effectief acht? Wat is de stand van zaken?

Ik wil ook graag de stand van zaken weten met betrekking tot de mogelijkheid om de verdachte te vorderen om mee te werken aan het ontsleutelen van gegevens op zijn computer. De minister heeft meegedeeld dat er overleg plaatsvindt met het Openbaar Ministerie inzake de juridische haalbaarheid ervan met het oog op het nemo tenetur-beginsel. Voor mensen die denken dat mijn Latijn prachtig is: in gewoon Nederlands betekent dit dat niemand gehouden is bewijs tegen zichzelf te leveren. Een dergelijke vordering acht de PVV misschien wel wenselijk, maar juridisch niet haalbaar vanwege dit beginsel. Een dergelijke mogelijkheid moet echt als ultimum remedium gelden. Tegen het kwalificeren van het niet-meewerken als zelfstandig strafbaar feit hebben wij grote bezwaren. De PVV staat immers voor individuele vrijheid. Een verdachte is een verdachte. Weliswaar zijn wij voor strenger straffen, maar dan wel van de juiste persoon.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik begrijp de aarzelingen; die zijn heel reëel. Maar doen wij dit niet veel vaker? Stel dat je weigert mee te werken aan een bloedproef of een blaastest als je ervan verdacht wordt gereden te hebben met alcohol op, dan word je hiervoor toch ook gestraft? Waarin verschilt deze situatie van die waarin, net als in Engeland, een verdachte verplicht wordt om mee te werken als een rechter zegt dat er iets aan de hand is en er sterk het vermoeden bestaat dat iemand op zijn computer dingen heeft staan? Dit is toch niet iets nieuws in ons strafrecht?

Mevrouw Helder (PVV): Dat is wel nieuw. Het wordt namelijk een zelfstandig strafbaar feit. In Engeland althans dreigt achter het niet-meewerken vijf jaar gevangenisstraf. Daar gaat het om. Als verdachte kun je in Engeland niet weigeren mee te werken. Volgens ons strafrecht kan dat wel en dat moet ook zo blijven. Je kunt niet zeggen: wij willen per se dat die computer wordt ontsleuteld en doet u dat niet, dan is dat een nieuw strafbaar feit. Daar zit de crux, daar willen wij heel voorzichtig mee zijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Dan kom ik terug op iets wat oogt als een principieel probleem, maar waar wij allang mee werken, namelijk in de Wegenverkeerswet. Volgens deze wet moet je meewerken. Doe je dat niet, ben je strafbaar. Ik vind het prima als wij een principiële discussie voeren, maar dan moeten wij haar breder voeren. Je kunt zeggen dat je het wel strafbaar maakt omdat wij het principe al kennen in Nederland.

Mevrouw Helder (PVV): Ik verschil hierover van mening met de CDA-fractie. Die brede discussie is prima. Ik vraag de minister ook om vooral samen met het Openbaar Ministerie te blijven kijken of de ervaringen in Engeland hier gebruikt kunnen worden. De PVV wil echter niet dat niet-meewerken een zelfstandig strafbaar feit wordt. Een vergelijking met de Wegenverkeerswet vind ik een kwestie van appels met peren vergelijken.

Ik verzoek de minister om een en ander te blijven volgen en daarnaast hard op te treden tegen deze vorm van criminaliteit. De brieven laten wat dat betreft niets aan duidelijkheid te wensen over.

Ik kom bij een ander punt. Tot 1955 was voor veroordeelde pedoseksuelen chemische castratie een voorwaarde om te mogen resocialiseren. In het kader van de huidige tijdgeest en vanwege het feit dat veroordeelde en uitbehandelde pedoseksuelen weer terugkeren – straks gelukkig onder levenslang toezicht van de reclassering en waarschijnlijk ook van vrijwilligers – heb ik de minister tijdens het debat over de vereniging Martijn gevraagd of hij een onderzoek naar de mogelijkheden en het nut van chemische castratie wil instellen. De minister heeft gezegd hiertoe bereid te zijn, maar alleen in geval van vrijwillig gebruik van libidoremmende middelen. Middels een interruptie heb ik bevestigd dat het gaat om vrijwillig gebruik. Is het onderzoek gestart? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, is de minister bereid om zo’n onderzoek alsnog te starten?

Ik wil benadrukken dat kinderporno een product is dat tot stand komt door ernstig kindermisbruik. Maatregelen die kindermisbruik tegengaan en voorkomen zijn ook effectieve maatregelen om kinderporno te bestrijden. De PVV is dan ook blij met de «schouder aan schouder»-aanpak van de ministeries van V en J en VWS. Ik ben blij dat de staatssecretaris van VWS hier aanzit vandaag. Ik sluit me wel aan bij de woorden van collega Berndsen. Ook ik wil in een brief zien hoe de staatssecretaris hieraan invulling geeft. De nadruk ligt inderdaad nogal op de strafrechtelijke kant. Als jurist vind ik dat prachtig, maar daar gaat het niet om; het gaat om een zo breed mogelijke aanpak.

Mijn laatste punt betreft artikel 240b, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht inzake een beroep of gewoonte maken van het bezit van kinderporno. In geval van recidive moet dit onder het bereik van de minimumstraf vallen.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Ook de VVD-fractie kan zich goed vinden in de integrale aanpak die het kabinet voorstaat op het gebied van de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen en de aanpak van kinderporno. Ook wij vinden het verstandig dat er, zoals voorgesteld door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, een goede, naadloze en intensieve samenwerking is tussen beide relevante ministeries. De aanpak van kinderpornografie krijgt als een onderdeel van die integrale aanpak terecht de hoogste prioriteit die nodig is om deze vorm van misdaad te bestrijden. De VVD-fractie heeft dan ook met instemming kennisgenomen van alle initiatieven en stappen op dit gebied, waaronder het barrièremodel dat wij recentelijk hebben gekregen. Ook hiervoor geldt in hoge mate dat de plannen fantastisch zijn, maar dat het in feite gaat om de uitvoering. Wordt de uitvoering van de plannen daadwerkelijk herkend in de samenleving? Lukt het om op korte termijn te beschikken over die 75 fte extra, die ons een tijd geleden is toegezegd en die hard nodig is om dit misdrijf zo goed mogelijk aan te pakken?

Ik ben benieuwd naar de opmerkingen en de antwoorden van de minister over encryptie. Ik zie de worsteling van de minister op dit punt. Ik ben benieuwd of en hoe de Engelsen in staat zijn om een verplichting in de wet op te nemen. Als je als verdachte besluit om niet mee te werken, vraag ik mij af of die extra straf hiervoor voldoende reden is om het toch te doen. Wij vernemen graag een reactie van de minister.

Bij alle activiteiten staat voor de VVD altijd één ding voorop. Het onderzoek van professor Quayle, die een aantal onderzoeken naar het downloaden van kinderporno bij elkaar heeft gevoegd, laat zien dat er een reële kans bestaat dat een op de drie of een op de vier downloaders van kinderporno daadwerkelijk kindermisbruiker is of kan worden. Stel dat wij zeggen dat wij kiezen voor een vereenvoudigde afdoening van downloaders van kinderporno, dan is er enige zorg bij de VVD-fractie dat wij misschien over het hoofd zien dat een van deze mensen misschien wel een misbruiker is, is geweest of wellicht wordt. Dat betekent aan de ene kant dat je heel zorgvuldig moet zijn in de keuze waar je voor een vereenvoudigde afdoening gaat en aan de andere kant dat er hoge eisen gesteld moeten worden aan de wijze waarop de reclassering in algemene zin zich opstelt ten aanzien van deze personen. Er moet immers goed gelet worden op mogelijke signalen die wijzen op misbruik of de behoefte aan misbruik. Ik vraag de minister om een reactie en om de toezegging dat hij bij de reclassering de nadruk zal leggen op dit aspect, mocht er gekozen worden voor vereenvoudigde afdoening. Naar onze stellige overtuiging – wij baseren ons op wetenschappelijk onderzoek – kan een downloader de neiging hebben tot misbruik.

Nu wij het toch over reclassering hebben: er is een belangrijke rol weggelegd voor de Jeugdreclassering. Ook uit het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat de Jeugdreclassering niet in alle gevallen voldoende scherp of in staat is en beschikt over een digitaal referentiekader om potentiële kindermisbruikers te herkennen. Is de minister bereid om op dit punt actie te ondernemen? Is hij ook bereid om in een volgende brief aan de Kamer nog eens nader in te gaan op de stand van zaken en de positie van het kabinet ten aanzien van de virtuele kinderporno? Recentelijk is hierover gediscussieerd in Ars Aequi, vandaar mijn vraag. Wat vindt de samenleving van virtuele kinderporno? Dat is porno waarbij kinderen niet daadwerkelijk betrokken zijn, maar waarbij wel sprake is van seksueel misbruik van kinderen. Men moet het eigenlijk zien als een soort tekenfilm, maar dan op een wat modernere manier. Hoe moet de samenleving hiernaar kijken? Hoe moet de rechterlijke macht daarmee omgaan?

Dan kom ik bij eigenlijk een van de belangrijkste onderdelen van de aanpak van kinderporno, namelijk de landelijke database. Bij al mijn werkbezoeken aan de vele fantastisch hard werkende onderdelen van de Nederlandse politie heb ik naar deze database gevraagd. Hier doet zich een interessant fenomeen voor: op papier werkt het fantastisch en is het goed georganiseerd, maar in de praktijk blijken er grote problemen te zijn. Ik vraag de minister om hier nog eens diepgaand aandacht aan te besteden. In feite zijn er drie elementen, te beginnen bij de database van plaatjes waarvan iedereen erkent dat het kinderporno is. Deze heb je nodig om uit die enorme bestanden de plaatjes te kunnen filteren. Daarnaast heb je een landelijke database nodig van alles wat zeker geen kinderporno is. Die laatstgenoemde databank bestaat volgens mijn informatie nog niet. Dat geldt ook voor de Europese databank. Ik vraag de minister om een reactie.

Ik sluit af met de opmerking dat ik met grote vreugde samen met mevrouw Van Toorenburg het initiatiefwetsvoorstel heb ingediend op grond waarvan verkrachting van kinderen gewoon verkrachting van kinderen heet en zwaarder zal worden bestraft.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. De SGP-fractie is verheugd dat wij vandaag kunnen spreken met zowel de minister van Veiligheid en Justitie als de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik denk dat dit een onderstreping is van de koppeling tussen de bescherming van kinderen enerzijds en de justitiële aanpak van kinderporno anderzijds. Ik vond dit ook de boodschap van de eerste rapportage over kinderpornografie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel: verbind die werelden nadrukkelijker met elkaar. Er gebeurt immers veel goeds op beide terreinen, maar een verbinding tussen beide werelden ontbreekt nog. Ik denk dat het voor een effectieve aanpak van zowel kinderporno als andere vormen van seksueel misbruik van kinderen, van groot belang is om daar werk van te maken de komende tijd.

«Structureel», «integraal» en «monitoring» staan als trefwoorden centraal in de rapportage, waar wij overigens veel waardering voor hebben. De rapportage geeft een grondig en helder beeld. Het blijft nog wat vaag op welke manier het kabinet wil omgaan met de aanbeveling van een onafhankelijk monitoringmechanisme voor de integrale aanpak van seksueel geweld. Dit punt zou terugkomen in het actieplan Aanpak kindermishandeling. Is daarover al meer te zeggen? Op welke manier willen de bewindslieden deze monitoring invulling geven?

Ik heb in de Kamer sinds 1998 al heel wat debatten mogen voeren over kinderpornografie. In 1998 was er sprake van incidenten op grond waarvan wij een debat voerden in de Kamer. Ik denk dat het een goede stap is geweest om hieraan meer structurele aandacht te besteden, niet alleen door het kabinet, maar ook door het parlement. Wij spreken niet langer naar aanleiding van de krant van gisteren, maar op basis van een voortgangsbericht over wat er allemaal gebeurt op dit terrein. Dat is belangrijk om vast te houden. Ook als wij vaststellen dat kinderpornografie steeds in verbinding moet worden gezien met de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen, dus het voorkomen en het bestrijden ervan, moet het kabinet ook zo veel mogelijk in samenhang rapporteren over de voortgang en de verschillende acties. Dus geen losse briefjes waardoor het voor het parlement lastiger wordt om de vinger aan de pols te houden. Ik vraag het kabinet dan ook om de Kamer hierover zo veel mogelijk in samenhang te rapporteren.

Er is te weinig hulpaanbod voor slachtoffers van online seksueel geweld. Ik haal dit punt uit de rapportage. Ik heb hierover nog niet veel gehoord van het kabinet, in tegenstelling tot andere punten waarop het kabinet is ingegaan, waarvoor dank. Ik noem nog een ander punt: geen landelijk kader inzake nazorg voor en toezicht op daders, het ontbreken van een begeleidingstraject voor zedenmisdadigers. Hoe wordt er invulling gegeven aan deze aanbevelingen? Het is overigens goed dat de taak van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel is uitgebreid naar de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen.

Mijn volgende punt betreft de justitiële en de politiële aanpak van kinderpornografie. De minister zegt: laten wij niet te veel focussen op de werkvoorraad. Ik begrijp dat. Het gevaar bestaat dat je, als je alleen maar kijkt of de werkvoorraad is toegenomen, geen oog hebt voor de verrichte inspanning. Immers, misschien levert meer inspanning een hogere werkvoorraad op. Dat willen wij zeker niet ontmoedigen. Het is terecht dat het accent op resultaten moet liggen. Wij willen echter wel graag geïnformeerd worden over de werkvoorraad. Die is immers een belangrijke indicator of de ingezette capaciteit wel toereikend is. Ook moet gekeken worden of er sprake is van een toename van het aantal verdachten dat wordt aangeleverd aan het Openbaar Ministerie. Dat is een belangrijke indicator of er resultaat wordt geboekt. Tegelijkertijd kan één cruciale verdachte met een spilfunctie in een grote zaak belangrijker zijn dan een groot aantal kleine zaken, hoe ernstig zo’n kleine zaak op zichzelf ook kan zijn. Hier wil ik wel de vinger bij leggen: het doorrechercheren op één bepaalde verdachte kan lonender zijn dan het streven naar een verhoging van het aantal zaken.

De lokale aanpak in de regio moet voldoende behouden blijven binnen de nationale politie. Van een van de zedenteams begreep ik dat 80% van de werkvoorraad uit de regio komt en niet uit internationaal onderzoek. In de nieuwe politieorganisatie wordt twee derde van de zedenrechercheurs lager ingeschaald, waardoor ze niet meer voor alle taken inzetbaar zijn. Klopt dat? Wat zijn de gevolgen hiervan? Heeft dit wellicht nadelige gevolgen voor de kwaliteit?

Over encryptie is genoeg gevraagd. Ik sluit mij aan bij de vorige sprekers.

Ten aanzien van virtuele kinderpornografie is het de vraag of de huidige strafbaarstelling wel toereikend is. In zijn brief gaat de minister hierop in. Hij schrijft dat wij een en ander even moeten afwachten. Kan hij de volgende keer berichten of mensen in de praktijk de dans ontspringen doordat de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie toch niet adequaat genoeg is?

De heer Van der Steur (VVD): De laatste twee punten van collega Van der Staaij triggeren mij. Ik heb beide punten eerder gehoord. Herkent de heer Van der Staaij het beeld dat er bij de regionale teams die actief zijn op het gebied van de bestrijding kinderporno, grote zorgen bestaan dat men de regionale inbedding kwijtraakt en dat er te veel de neiging is om er een landelijke organisatie van te maken, waardoor de communicatie met de lokale, regionale politie-eenheden spaak loopt? Doelt collega Van der Staaij daarop? Kan hij verder nog iets meer zeggen over de inschaling: hoe werkt dat precies?

De heer Van der Staaij (SGP): Dank voor deze vragen. Ten aanzien van de zedenteams en de regionale aanpak noemt de heer Van der Steur precies het punt waarop ik doel: een nationale politie moet er niet toe leiden dat er geknabbeld wordt aan de regionale aanpak, waar nu heel veel energie in gestoken wordt. Wij moeten vasthouden aan de regionale aanpak. Het nationale moet iets extra’s bieden en mag niet ten koste gaan van de huidige goede regionale aanpak. Wat de inschaling betreft: als het klopt dat in de nieuwe politieorganisatie een groot percentage van de zedenrechercheurs lager ingeschaald wordt, waardoor men niet meer voor andere taken inzetbaar is, vraag ik mij af of dat geen negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit, voor de bevoegdheden. Dat is ook de zorg die wij horen. Ik hoor graag een reactie van de minister.

De heer Van der Steur (VVD): Ik ben benieuwd naar dat antwoord van de minister. Ten aanzien van het eerste punt ben ik het volledig met de heer Van der Staaij eens. Ik denk dat de meerwaarde van de nationale politie op dit punt vooral gelegen moet zijn in het voorkomen van verschillen in de regionale aanpak. Die zijn er nu wel. Kijk naar de korpsmonitor die wij een paar maanden geleden gezien hebben. Er moet een goede regionale inbedding zijn van de teams, die weliswaar nationaal worden aangestuurd. Er moet gelijkheid zijn in Nederland, opdat de pakkans voor een downloader van kinderporno of een kindermisbruiker overal even groot is, en wel zo hoog mogelijk.

De heer Van der Staaij (SGP): Daar ben ik het graag mee eens. Als de heer Van der Steur wil weten of dat mijn visie is, is mijn antwoord: ja. Ik wil er nog aan toevoegen dat ik het initiatief van mevrouw Van Toorenburg en de heer Van der Steur goed vind. De SGP-fractie staat er positief tegenover.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Zo teleurstellend als deze minister opereerde in het debat over het rapport van de commissie-Deetman naar aanleiding van seksueel geweld tegen kinderen binnen de rooms-katholieke kerk, zo hoopgevend zijn zijn woorden als het gaat om het beschermen van kinderen tegen seksueel geweld nu, vandaag de dag. Dan heb ik het over typische uitspraken van de heer Opstelten als «wij gaan de stormbal hijsen», «ik ben er klaar mee» et cetera. Dat biedt perspectief. De bescherming ligt bij ouders, bij professionals, bij politie en justitie. De overheid voert wat mij betreft de regie en zorgt ervoor dat alles bij elkaar samenkomt. Ik sluit mij dan ook aan bij voorgaande sprekers die hebben verwezen naar de constatering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel Dettmeijer-Vermeulen. Zij zegt: er zijn veelbelovende overheidsinitiatieven en dat is mooi, maar de verbinding tussen de justitiële expliciete aanpak van kinderpornografie en de bredere initiatieven ten aanzien van preventie et cetera is er nog niet.

Op basis van waar de minister mee is gekomen, stel ik vast dat het goed gaat met de zoektochten, het bij elkaar brengen en de regievoering. De vraag die voorligt is echter of wij genoeg doen om dit grote probleem aan te pakken. Is het wel voldoende prioriteit van het kabinet? Dan kom ik bij een punt waarover ik vaak met deze minister discussieer, namelijk de capaciteit. Ik zeg dit ook tegen mijn collega’s Van Toorenburg en Van der Steur. Dank voor het initiatiefwetsvoorstel; complimenten voor de aandacht hiervoor. Mijn fractie staat sympathiek tegenover dit voorstel. Wij kunnen mensen echter pas hoger straffen als wij hen kunnen oppakken. Bij dat oppakken zit wel een groot probleem. Onder anderen mevrouw Arib gaf aan dat de werkvoorraad blijft stijgen. Het klopt dat deze stijging deels te wijten kan zijn aan het succes van de aanpak, aan het feit dat er meer aandacht voor het onderwerp is. Dat zie je ook bij kindermishandeling. Omdat veel meer mensen erop gaan letten, krijg je veel meer zaken op het oog. Tegelijkertijd blijft de capaciteit gelijk. Volgens mij was de afspraak dat die 75 rechercheurs er begin 2012 bij zouden komen. De vorige keer zei de minister volgens mij: mijnheer Dibi, ik snap dat u ongeduldig bent; ook ik ben ongeduldig, maar begin 2012 zorg ik ervoor dat dit op orde is. Het is niet op orde. Ik lees op de voorpagina van Sp!ts dat die 75 rechercheurs er in augustus zijn. Klopt dat?

Wat zijn de precieze cijfers? Ik wil het liefst per kwartaal zien wat de precieze instroomcijfers zijn. Volgens mij ontbreken deze in de brief van 30 januari. Nu moeten wij het doen met een tabel waaruit blijkt dat de werkvoorraad sedert juni 2010 oploopt.

Volgens mij is er eind vorig jaar begonnen met de werving. Wat zijn de vruchten daarvan tot op heden: hoeveel mensen zijn er tot op heden bij gekomen? Ook dat is volgens mij nog onduidelijk. Is die 75 fte extra wel genoeg? Stel dat wij 150 fte hebben. Hoeveel zaken meer kan men dan in behandeling nemen en afronden dan nu het geval is? Het is misschien vervelend om er weer over te beginnen, maar als ik dit vergelijk met de aandacht voor de animal cops, dan word ik op een onaangename manier geraakt. Ik vind het wanstaltig – dit is voor mij een nieuw favoriet woord – dat de aandacht voor de animal cops zo groot is en dat daar zo voortvarend mee om is gegaan, terwijl wij in dit geval nog steeds wachten op rechercheurs. Ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Arib of het wel extra is. Het moet immers binnen de begroting gevonden worden. Ten koste waarvan gaat het geld naar die extra rechercheurs?

Mijn volgend vraag betreft de proef van het KLPD met het uploadfilter. Bits of Freedom heeft ons hierover een brief gestuurd. Er is nu een pilot. Deze vindt plaats zonder wettelijke bevoegdheid. De vraag is of deze pilot niet zwaar indruist tegen bijvoorbeeld de internetvrijheid, tegen bepaalde grondrechten. Ik snap dat er onconventionele manieren gebruikt moeten worden om kinderporno te bestrijden, maar is het überhaupt wel effectief? Moet je het niet op een andere manier doen? Stopt deze pilot op de beoogde einddatum en, zo ja, gaan wij dan alleen met dit soort zaken werken als er een goede wettelijke grondslag is?

Aan de staatssecretaris heb ik een vraag over de verklaring omtrent het gedrag. Ik kan mij voorstellen dat pedoseksuelen, mensen die kwaadwillend zijn, denken: oei, er is wel veel aandacht voor dit onderwerp; laat ik maar uitwijken naar terreinen waar minder toezicht is en ik makkelijker met kinderen in aanraking kan komen. Hoe zit het met de verklaring omtrent het gedrag? Is daar overal voldoende aandacht voor?

De voorzitter: In de termijn van de bewindslieden sta ik per fractie twee interrupties toe.

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank voor de interventies van de geachte afgevaardigden. Het is een belangrijk onderwerp. Ik wil mevrouw Van Toorenburg op twee punten direct noemen. Zij zei dat dit een onderwerp is dat eigenlijk gedepolitiseerd is. Zo zit ik erin en zo proef ik het ook in uw interventies. Dit willen wij – dat wil partij X, Y of Z misschien hier en daar met een extra accentje – met krachtige hand bestrijden.

Ik wil onder anderen mevrouw Van Toorenburg dankzeggen voor het initiatiefwetsvoorstel dat ik net heb ontvangen over het strafbaar maken van kinderverkrachting. Ik sta positief tegenover het voorstel en het kabinet zal dat volgen. Het zal de procedure krijgen die een initiatiefwetsvoorstel verdient, maar ik wil mevrouw Van Toorenburg ervoor dankzeggen en complimenteren.

Een derde punt dat centraal staat en dat ik nog een keer wil noemen, is dat in elk overleg over dit onderwerp of vergelijkbare onderwerpen de Nationaal Rapporteur Mensenhandel terecht wordt genoemd en geprezen om haar functioneren en de wijze waarop zij adviseert. In haar laatste Rapportage Kinderpornografie heeft zij geconstateerd dat kinderpornografie in vrijwel alle gevallen een-op-een een situatie met seksueel geweld tegen kinderen is. Op basis daarvan hebben de staatssecretaris en ik schouder aan schouder gezegd dat wij haar daarin steunen en ook bezig zijn haar daarin te positioneren. U hoeft er geen zorgen over te hebben wie wat betaalt en wat waar gebeurt; ik herhaal dat voortdurend. Daar komen wij uit. Wij zullen ervoor zorgen dat haar positie daarin krachtig overeind blijft als belangrijke monitoringinstantie voor u, voor ons en voor anderen: een volstrekt onafhankelijke positie. Ik zie zelf niet de noodzaak van een wettelijke verankering, omdat wij de Nationaal Rapporteur Mensenhandel hebben ingesteld en aangesteld. Het is ook internationaal een mooi fenomeen. Wij worden ervoor geprezen en men komt naar ons toe om te vragen hoe dat gaat. Ik denk dat het niet nodig en ook niet zinvol is en de Nationaal Rapporteur vraagt er zelf ook niet om, dus wil ik er van onze kant geen actie op ondernemen.

De heer Van der Steur (VVD): Ik mocht twee weken geleden spreken op het ECPAT-congres over mensenhandel, waar juist de rol van de Nationaal Rapporteur onderwerp van bespreking was. Dan blijkt dat in een groot aantal landen ervoor is gekozen om zo’n nationaal rapporteur onderdeel te maken van enig ministerie en dat die als gevolg daarvan ook regelmatig sneuvelt, niet alleen als gevolg van bezuinigingen, maar bijvoorbeeld ook als hij – dat is zijn rol – concludeert dat het beleid niet aansluit bij de praktijk of onvoldoende is. Als je wilt dat de Nationaal Rapporteur de functie van luis in de pels optimaal kan vervullen, is een wettelijke basis natuurlijk wel veilig. Ik ben het volkomen eens met deze minister: dat pakken wij niet aan, wij veranderen er niks aan. Ik ga ervan uit dat de situatie na 2015 dezelfde zal blijven, maar wie weet wordt die anders. Dan is het misschien toch handig om nu die wettelijke basis gecreëerd te hebben, uiteraard inclusief de daarbij horende financiering.

Minister Opstelten: Laten we hier niet te veel discussie voeren over de wettelijke verankering. Ik geef gewoon eerlijk aan hoe ik erin zit. De staatssecretaris, ik en andere bewindslieden – wij zijn niet alleen met z’n tweeën bezig met dit dossier; het is veel breder – willen de positie van de Nationaal Rapporteur, gelet op haar adviezen, eerst duidelijk aangeven: wat gaat zij doen en hoe, totaal niet onder het gezag van wie of wat. Het is altijd een verrassing waar zij mee komt en dat moet zo blijven. Daarover is iedereen het wel eens. Laten wij er daarna over spreken of haar positie verankerd of verder vastgelegd moet worden, want dan hebben wij de goede volgorde. U vertrouwt de staatssecretaris en mij dat wij geen enkele invloed uitoefenen op datgene wat zij doet, maar wel een mening geven als wij met haar spreken. U hoeft er geen zorgen over te hebben hoe dat zal gebeuren. Dat doen wij en laat het aan ons over hoe wij dat doen, vraag ik u. Wij zullen daarover rapporteren. Als dat klaar is, schrijven wij natuurlijk vol trots een brief aan de Kamer hoe wij dat hebben gedaan. Dan kunt u daarop reageren als u dat wilt.

Een vierde punt is ...

Mevrouw Berndsen (D66): Ik wil deze minister best op zijn mooie ogen geloven ...

Minister Opstelten: Dat is onvoldoende.

Mevrouw Berndsen (D66): Ja, dat is volstrekt onvoldoende.

Minister Opstelten: Ik zou het niet doen!

Mevrouw Berndsen (D66): Nee, daarom kom ik met mijn interruptie. Juist omdat het nu goed gaat, denk ik dat je op dit moment tot een wettelijke verankering moet komen. De taak van de Nationaal Rapporteur is uitgebreid. Ik heb al gezegd dat de poot kindermishandeling en huiselijk geweld daaraan wordt toegevoegd. Het is zo’n belangrijk instituut dat je dat niet afhankelijk moet laten zijn van eventuele bezuinigingen of een eventueel ander kabinet. Deze minister is altijd zo daadkrachtig en voortvarend. Wat is erop tegen om het wettelijk te verankeren?

Minister Opstelten: Er is niks op tegen, maar het is de vraag of het nodig is. Je moet je beperkingen aangeven wat betreft het wettelijk verankeren van allerlei instituties, want dat betekent extra regelgeving et cetera. Ik ben gewoon fair en open. U kent onze positie. Wij zijn bezig om de taakuitbreiding van de Nationaal Rapporteur te verwezenlijken. Wij zullen u erover informeren wat het precies wordt en hoe wij dat hebben gedaan. Wij zijn in een debat bezig en ik luister ook naar u. Wij zullen dan ook onze reflectie toepassen en uw interventie nog een keer serieus wegen.

Mevrouw Berndsen (D66): Dan vraag ik de minister om een brief, want anders voel ik mij toch genoodzaakt om hierover een motie in te dienen. Dat wil ik liever niet. Laat de minister een brief sturen, dan kijken wij naar aanleiding daarvan of wij alsnog actie moeten ondernemen.

Minister Opstelten: Wij zullen aangeven hoe wij de positie van mevrouw Dettmeijer vormgeven en ik geef een reflectie over de interventie van mevrouw Berndsen en laat dat uw Kamer weten. Dat kan niet anders dan door een brief.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Met het gevaar dat we de minister aan het tergen zijn, heb ik toch ook nog een opmerking hierover. De minister zei in een tussenzinnetje: zij vraagt er zelf ook niet om. Zij vraagt er zelf wél om. Zij heeft mij er zelfs over opgebeld. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel pleit voor een wettelijke verankering.

Kan de minister, wanneer hij spreekt met de Nationaal Rapporteur – de functionaris, niet de persoon – toch nog eens ingaan op de problematiek ten aanzien van het bij elkaar voegen van seksueel misbruik, huiselijk geweld en mishandeling? De Nationaal Rapporteur geeft aan zorgen te hebben over het gebrek aan focus, wanneer alles ineen zou gaan.

Minister Opstelten: Dat laatste is goed. Als ik het mij goed herinner, heb ik dat niet van de Nationaal Rapporteur zelf gehoord. Maar goed, het past in het punt: reflectie is altijd goed, debatteren is ook goed. Wij komen er dan ook op terug.

Op het punt van focus ben ik het eens met de Nationaal Rapporteur. Zij zegt zelf en zo zit ik ook in elkaar: je moet de samenhang van alle velden goed zien, maar je moet ook focussen en aangeven waar je op focust. Als je aan de Nationaal Rapporteur aangeeft dat zij over alles gaat, zou dat kunnen betekenen dat de Nationaal Rapporteur in scherpte verliest. Als coördinerend bewindspersoon mensenhandel ben ik er buitengewoon op gefocust dat wij die scherpte vasthouden en niet een totale verbreding aangeven over alles. Dat delen wij met haar. Daarom zijn wij nog even in gesprek over haar positie, hoe precies en wat precies. Wij zullen u daarover berichten en u de uitslag geven van onze reflectie.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik heb de wettelijke verankering in mijn inbreng bewust niet genoemd. Ik denk dat je er heel goed over moet nadenken wat de meerwaarde daarvan zou zijn. Als blijkt dat je daarmee meer gezag krijgt, ben ik de eerste die dat zou steunen. Ik ben gevoelig voor alle argumenten, voor en tegen, zeker als het gaat over seksueel misbruik van kinderen en kindermishandeling. Collega Berndsen heeft het voorbeeld gegeven van de Nationale ombudsman. De ombudsman gaat over de bescherming van burgers tegen willekeur van de overheid. Dat is iets anders. Wij hebben ook een Kinderombudsman, die juist gaat over de belangen en rechtspositie van kinderen. Het moet meerwaarde hebben en voor de burgers moet ook duidelijk zijn wie waarover gaat. Dat zou ik graag bij de brief betrokken hebben.

Minister Opstelten: Dat is precies de reden waarom ik even aarzelend ben, waarom ik niet sta te dringen om nu een wettelijke verankering te geven aan de positie en waarom ik de taak belangrijker vind. De afspraak tussen ons en u gaat in de kern over het instrument en niet over de persoon. De functie, het instituut is belangrijk. Dat moet krachtig overeind staan en moet gewaarborgd zijn in de tijd, ook na de staatssecretaris en mij.

Het vierde punt houdt er wel verband mee; velen van u hebben dat ook gezegd. Langzamerhand zijn wij bezig met het zoeken naar een structurele positionering. Wij hebben het over de capaciteiten en kwaliteiten die wij nodig hebben en over de samenhang van de verschillende beleidsvelden. Het kabinet heeft dat onderkend. Daarom heb ik er in de brief, los van de positie van elke bewindspersoon, iets over gezegd. Mevrouw Arib ondersteunde dat. De commissie-Deetman heeft ook geadviseerd om dat te doen. Het gaat over meer regie. Ik ben belast met de totale regie. Het is niet altijd een erg dankbare positie in het kabinet. Je bent belast met het totaaloverzicht, want er moet er één zijn die dat in de gaten houdt. Dat staat helemaal los van de positie van welke bewindspersoon dan ook, ikzelf, maar ook de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de minister van Onderwijs en de staatssecretaris van VWS, die een heel belangrijke partner, schouder aan schouder, in dat verband is. Een ontwikkeling in die richting is dat wij extra verantwoordelijkheid en extra prioriteit aan het hele veld geven. Ik wil en zal die samenhang goed in de gaten houden. Dat zijn een paar algemene opmerkingen.

De organisatie van de aanpak van kinderporno is nationaal ingericht. Per 1 augustus is de capaciteit voor kinderpornozaken verdubbeld naar 150 fte. Ik kom er zo dadelijk specifieker op terug naar aanleiding van een aantal vragen. De sturing en monitoring van kinderpornozaken wordt gecentraliseerd door de instelling van een landelijke ploeg van politie en OM. Per 1 maart is een gezamenlijk expertisecentrum van politie en OM operationeel. De focus in de opsporing wordt verlegd naar slachtoffers, vervaardigers en verspreiders.

Terecht zijn er accenten gelegd bij de relatief lichte zaken. Ik ben op een indringend werkbezoek geweest in Rotterdam, waarvan ik zeer onder de indruk was. Daar ging het in de samenwerking tussen politie, OM en reclassering over de vraag: wat gebeurt er met bepaalde situaties, laten wij die eindeloos op de plank liggen of geven wij er nu een actie aan mee, zodat wij weten wat er in de toekomst met hen kan gebeuren? De rapporteertaak van de Nationaal Rapporteur heb ik genoemd. Ik denk dat het belangrijke punten zijn. Al deze punten moeten in de loop van het jaar geïmplementeerd zijn.

Velen van u hebben ons geprezen vanwege de stukken, maar ik ben het ermee eens dat het papier is. Het gaat natuurlijk om de implementatie en de uitvoering. Sterker, het gaat om de resultaten die wij laten zien en die wij willen laten zien. Het is wel een omslag van de laatste tijd, een keuze voor de slachtoffers en voor de vervaardigers, misbruikers en verspreiders, die het volledige strafrechtelijke proces van het opsporen, vervolgen en de rechtszaak doorlopen.

De landelijke doelstellingen hebben wij al in een eerder overleg vastgesteld met elkaar. Het zijn ambitieuze targets om het aantal verdachten te vergroten. Ze zijn niet door mijzelf of mijn medewerkers geformuleerd. Nee, die zijn door het OM en de politie geformuleerd en akkoord bevonden, onder de voorwaarde dat men dan bepaalde expertise aangereikt krijgt en in een bepaalde organisatie kan werken. Dat is belangrijk. Iedereen is gebonden aan deze targets, ik natuurlijk zeker, maar ook het veld omdat dat zelf voorstellen heeft gedaan waaraan ik mij kan binden. Ik was van nature geneigd om meer te willen dan hier staat, maar ik ben ook realistisch. Ik vraag wat kan, wat spannend is en wat op het scherpst van de snede werken betekent.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik wil even ingaan op het onderscheid tussen zwaardere en relatief lichtere zaken.

Minister Opstelten: Daar kom ik zo op terug. Het is een aantal aankondigingen om de agenda nog even goed aan te geven. Ik denk dat dit de hoofdpunten zijn. Op een aantal specifieke vragen kom ik nog terug.

De werkvoorraad. Ik herinner mij de uitvoerige discussies die wij bijna elke dag hebben. Als ik in de Kamer sta, grijpt de heer Dibi, ongeacht het onderwerp, de kans om over de werkvoorraad te spreken en over de 75 fte: waarom zijn ze er nog niet? Het is een bepaald ongeduld dat ik kan waarderen en dat ikzelf ook wel een beetje heb.

Wanneer kan ik verzekeren dat morgen die werkvoorraad weg is? Ik ben langzamerhand zo geïnformeerd: dat is niet realistisch. Ik wil wel precies weten wat de werkvoorraad is. Die zullen wij natuurlijk monitoren en ik zal u hierover blijven informeren. De werkvoorraad is het aantal zaken dat in behandeling is. De werkvoorraad kan dus nooit weggewerkt worden, want dat zou betekenen dat de politie op dat moment niets doet aan de aanpak van kinderporno. Dit is gewoon de dynamiek. Ik doe een aantal dingen om de werkvoorraad aan te pakken. Het stevig optreden tegen kinderporno en het achterliggende seksueel misbruik van kinderen zetten wij door in 2012 door de capaciteit bij de politie te verdubbelen tot 150 fte, door de organisatie bij de politie beter in te richten voor de aanpak van kinderporno, door de sturing en monitoring ter zake te centraliseren, door de focus in de opsporing te verleggen naar de slachtoffers en de vervaardigers en verspreiders van het beeldmateriaal en door de relatief lichtere zaken – ik kom er zo dadelijk specifiek op, maar het is wel een staketsel – eenvoudig en versneld af te doen in de INDIGO-aanpak.

Hoe controleren wij nu of deze maatregelen het juiste effect hebben? Het aanbod van zaken – en daarmee de werkvoorraad – ligt niet in de invloedssfeer van de politie. Daarnaast leidt de intensivering bij de politie in binnen- en buitenland tot een toename in de werkvoorraad. Ook de heer Dibi heeft dat onderkend. Er komen meer zaken aan het licht en er komen meer zaken in behandeling. Daarom worden er prestatieafspraken gemaakt met de politie over het aantal aan het OM aangeleverde verdachten. Ik zal de Kamer de komende jaren berichten over de resultaten, want de werkvoorraad zegt onvoldoende over de prestaties van de politie en het OM op dit onderwerp. Ik denk niet dat ik dat elke maand doe, want wij moeten de capaciteit die wij hebben niet frustreren met allerlei ingewikkelde registratiesystemen. Als ik een afspraak maak, vraag ik voortdurend of er resultaten zijn. Je moet je dan echter inhouden, want je maakt afspraken met mensen. Op bepaalde momenten moeten zij laten zien dat zij zich houden aan de afspraak die je hebt gemaakt. Ik vraag de Kamer om dat ook met mij te doen. Ik zal de Kamer op de geëigende momenten rapporteren over de werkvoorraad.

Mevrouw Gesthuizen en anderen hebben gevraagd waar de extra capaciteit vandaan komt. Laten wij niet kinderachtig doen over de sterkte: wij hebben 49 500 fte. Sommigen van u willen meer en dat zou iedereen wel willen, maar dit zijn ze en die blijven er staan. Kinderporno is een prioriteit, dus dat betekent prioriteren in de bestaande sterkte. Dat doe ik op alle punten en dit is geen uitzondering. Korpsen nemen daarin hun aandeel. Op 11 november 2011 heeft het korpsbeheerdersberaad de verdeling van de prioriteitstelling vastgesteld. Uw Kamer is daarmee bekend. Korpsen zijn nu druk doende om de 150 fte voor kinderporno te realiseren. Die 150 wordt gewoon opengesteld. Deze mensen zijn niet een beetje met dit onderwerp belast, maar fulltime en in full swing. Hoe dit gerealiseerd wordt, is op dit moment de verantwoordelijkheid van mij samen met de korpsbeheerders. Het kan u niet zijn ontgaan dat hier enige centrale sturing heeft plaatsgevonden en dat enige resultaatverplichting hier ook keihard is genoemd: dat moet en zal, gelet op de debatten die wij hebben gevoerd.

Er wordt ook gevraagd waar dat dan vandaan komt. Ik vind dat altijd een niet al te sterke vraag, maar wie ben ik? Ik wil er heel open in zijn. Dit zijn de prioriteiten en andere dingen zijn dus geen prioriteiten. Het zijn dingen die wel gebeuren, maar ik richt mij op de resultaten van de prioriteiten die wij willen halen. Natuurlijk komt het ergens vandaan. Het wordt in het huidige stelsel gevormd. De mensen kunnen open zeggen: ik wil daar naartoe, ik wil een onderdeel zijn van deze organisatie. Zij krijgen er een opleiding voor. Daarom heeft het even wat langer geduurd.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik was een beetje bang voor dit antwoord, omdat het wel degelijk ten koste van iets zou gaan. De vraag waar het vandaan komt is wel degelijk relevant. Wij hebben hier ook debatten gehad over mensenhandel. Dat heeft ook prioriteit. Ik noem illegale prostitutie en loverboys. Het is ook een prioriteit als je zegt: wij maken er geen extra formatieplaatsen voor, maar wij hebben een andere prioriteit. Dus die vraag is wel degelijk relevant.

Minister Opstelten: Ik begrijp de vraag – ik zei al «wie ben ik» – en beantwoord die ook altijd. Wij hebben 49 500 mensen. De tijd is gelukkig een beetje voorbij dat wij de hele dag alleen maar bezig zijn met debatteren over een groot schema: welke 75 doen dat, wie doet waar wat? Die interne discussie is te vaak gevoerd. Er moet een externe discussie worden gevoerd: wat zijn de prioriteiten van de politie en het OM, wat doet de politie, waar staan ze voor en hebben zij daar de capaciteit voor? Daar gaat het om. Er was onvoldoende capaciteit voor kinderporno, dus werd er gezegd: daar gaat meer bij, wat niet ten koste gaat van de andere hoofdprioriteiten. Dat is een garantie. De politie, de korpsbeheerders, alle burgemeesters en het OM zijn er allemaal mee akkoord gegaan en zeggen dat ook.

Ter voorbereiding van dit debat heb ik ook nog een vraag gesteld. Er is tenslotte een motie-Dibi die nog niet in stemming is gebracht over versnellen et cetera. Ik heb over die motie gezegd, misschien tot ongenoegen van de heer Dibi op dat moment, maar dat had een politieke achtergrond, dat ik het eens ben met het dictum van die motie. Ik heb gevraagd: moeten er meer bij dan 75, moeten er meer dan 150 bij om resultaten te boeken? Men heeft mij gezegd: doe ons een lol en doe dat niet, want wij willen nu eerst dat die organisatie er gaat staan; wij willen nu eerst dat er een duidelijke structuur komt, zodat wij weten waar wij aan toe zijn en wat wij moeten doen, dus richt eerst die 150 in en kijk hoe dat werkt en wat de effecten en de resultaten daarvan zijn. Ik heb mij daarbij neergelegd, omdat ik dat een reëel punt vind. Ik zeg de Kamer wel toe dat, als die organisatie er staat, ik, afhankelijk van de resultaten, bereid ben om te bekijken of er op dat moment nog meer moet gebeuren. Ik zeg nu over die organisatie niet: dit is het voor de komende jaren. Dit is dynamiek. Het is niet voor niets een scherpe prioriteit. Het is altijd een reallocatie van middelen, maar het mag niet ten koste van de hoofdprioriteiten gaan.

Mevrouw Berndsen (D66): De minister heeft gelijk: wij gaan niet over de bedrijfsvoering van de politie. Ik heb dat lang genoeg gedaan, dus dat hoef ik niet hier voort te zetten. Maar toch even precies. Deze minister heeft een aantal prioriteiten gesteld: mensenhandel, loverboys, slachtoffers van loverboys, huiselijk geweld en kinderporno. Hoor ik de minister nu zeggen dat met die 75, uitmondend in 150 extra rechercheurs met waarschijnlijk verschillende competenties, de andere prioriteiten niet in gevaar komen?

Minister Opstelten: U citeert mij bijna, want ik heb het net gezegd.

Mevrouw Berndsen (D66): Ja, maar u bent ook in staat om het iets wolliger te zeggen. Daarom wilde ik het meer preciseren.

Minister Opstelten: Maar dit keer zei ik het in alle scherpte. Dat komt door uw vraag, want u krijgt een antwoord op de vraag die gesteld is.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik praat ook met andere ministers. Voor minister Leers is strafbaarstelling van illegaliteit topprioriteit. Een andere minister zegt: nee, kinderen die blowen en zuipen zijn topprioriteit. Zo heeft elke minister een aantal topprioriteiten. Er zijn maar 49 500 agenten, want die 3000 extra zijn er namelijk nooit gekomen. Van die 49 500 zijn er 500 animal cops, die fulltime bezig zijn met een topprioriteit. Dat is het uitpersen van agenten als sinaasappels. Je kunt niet allemaal een topprioriteit hebben met de huidige capaciteit, dus vond ik zelf het antwoord van de minister niet zo sterk.

Mijn vraag is een andere. Er is eind vorig jaar begonnen met de werving van die 75 extra rechercheurs. Hoeveel zijn er tot op heden bij gekomen? Was de afspraak niet dat die extra 75 er nu al zouden zijn? Waar staan wij aan het einde van deze kabinetsperiode met de werkvoorraad? Ik snap dat die niet naar nul kan, maar is die dan bijvoorbeeld gehalveerd?

Minister Opstelten: Op de laatste vraag heb ik volgens mij al afdoende antwoord gegeven. Een minister die, terwijl wij verklaren dat wij een majeure extra inzet plegen, hier zegt dat er aan het einde van de periode geen werkvoorraad meer is, deugt niet en dient naar uw mening direct te vertrekken, want dat kan niet. Dat is het antwoord. Wat wij doen, is heel transparant. De prioriteiten zijn glashelder, niet wollig. U wordt erover gerapporteerd. Als u de rapporten krijgt, kunt u er op elk moment van de dag uw mening over geven.

Dan de topprioriteiten. Ik dacht dat ik met de heer Dibi had afgesproken dat ik een keer zijn verhaal zou houden en hij mijn verhaal, want heel Nederland kent onze verhalen over de politiesterkte. Het is 49 500. Ik kan herhalen dat er dankzij dit kabinet 3000 dienders zijn die er anders niet geweest zouden zijn. Nu u weer, mijnheer Dibi. Verder zou ik dit onderwerp willen sluiten, want die repetitie verveelt misschien Nederland. Men weet het nu: 49 500.

Andere prioriteiten. Al mijn collega’s en het land moeten uiteindelijk bij mij terechtkomen om te formuleren wat wij gaan doen. Nadat ik heb geluisterd naar het hele veld – het gezag ligt bij de burgemeesters en het OM – heb ik met de burgemeesters, het OM en de korpsbeheerders deze lijn uitgezet. Die werken wij af. Dat gaat niet ten koste van die andere prioriteiten. Mevrouw Berndsen stelt die vraag terecht. Er is maar één antwoord op te geven: het is ja of nee. Het gaat niet ten koste van de prioriteiten.

Wanneer zijn ze er? Ze zijn er in augustus. Ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt dat ik niet van dag tot dag naga hoe het precies met de werving is gesteld. Dat is een bedrijfsvoeringsvraag. Als ik er een afspraak over maak hoe het loopt, moet ik ervan uitgaan – daar zijn mijn medewerkers ook heel geschikt voor – dat het loopt. Het loopt goed. Ik heb geen toezegging gedaan dat het er in januari al zou staan. Ik denk dat dat een misverstand is bij de heer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks): Die werving is eind 2011 gestart. Hoeveel extra rechercheurs zijn erbij gekomen tot op de dag van vandaag? Ik wil tussentijds controleren hoe het staat met die toezegging. Ik hoorde de minister iets interessants zeggen. Hij zei: als die 75 extra er zijn en het niet voldoende opschiet, komen er misschien meer bij. Wat betekent «niet genoeg opschieten» precies? De minister zegt dat de werkvoorraad maar blijft stijgen en dat hij geen toezegging kan doen wanneer die naar nul gaat. Ik heb trouwens ook niet gezegd dat die naar nul moet. Ik heb gevraagd om een concrete en afrekenbare doelstelling. Het kan ook een kwart minder of een derde minder zijn, maar de minister durft geen enkele doelstelling te formuleren. Dat vind ik heel jammer. Maar wat betekent «het schiet niet voldoende op»?

Minister Opstelten: Met alle respect, de heer Dibi blijft een beetje hangen bij de werkvoorraad. Dat is misschien heel interessant, maar het interessantste is dat de werkvoorraad zichtbaar is. Daarop kun je sturen; je kunt aangeven wat het is. De heer Van der Staaij sprak wijze woorden. Het is ook tegen mij gezegd toen ik net als de heer Dibi intern zat te drammen: het kan wel zijn dat er een heel grote, belangrijke dader of zaak is die heel veel capaciteit vraagt waardoor de werkvoorraad misschien niet direct naar beneden gaat, maar waarbij het heel belangrijk is de keuze te maken om alle capaciteit daarop te zetten. Dat kan. Ik vind de werkvoorraad belangrijk, want die zegt wat. Maar ik vind het niet realistisch om te zeggen dat wij naar 50%, naar 25% of naar nul gaan. Het is een heel goed punt, maar je kunt je er niet op vastleggen. Ik weet niet wat onze extra activiteiten betekenen voor de aanpak van de kinderporno. Het kan wel een topje van de ijsberg zijn en er kan heel veel gebeuren.

Er komen 40 rechercheurs in het landelijk team en 110 in de regionale eenheden. Daarmee is de borging op regionaal niveau aangegeven. Natuurlijk is er wel landelijke sturing, zodat men niet hier de ene aanpak heeft en daar de andere aanpak, zus een pilot doet en zo een ander heel verdienstelijk initiatief. Het moet nu in alle scherpte nationaal worden gestuurd met borging in de lokale organisaties.

Mevrouw Gesthuizen sprak over het werven van die zeldzame ICT-expert. Er komen op zichzelf 60 fte voor hightech cybercrime bij. Dat is extra. Deze werving is inmiddels samen met de werving van de extra kinderporno-fte’s gestart. Er zijn totaal geen zorgen over de belangstelling om mee te doen, want die is overweldigend. Er zijn meer dan 900 meldingen om juist in die sector mee te draaien. Ik breng in herinnering – ik zeg het met enige trots – dat er laatst een ranking was: wat zijn de beste werkgevers, waar willen de experts, de slimme jongens en meisjes, graag werken? Op een stond Rabo, op twee Shell en op drie, met stip gestegen ten opzichte van de vorige keren, de politie. Dat moeten wij ook een keer goed beseffen. Het is niet moeilijk om de goede mensen te krijgen. Het is wel ook belangrijk om de goede mensen vast te houden.

Mevrouw Gesthuizen vroeg naar opsporing via infiltratie ten opzichte van netwerken. Er is natuurlijk specialistische kennis voor nodig. Vorig jaar heeft het cybercrimeteam van de Nationale Recherche een keer succesvol opgetreden tegen een enorm TOR-netwerk waarbij servers waren betrokken met ernstig kinderpornografisch materiaal, maar daarbij is niet geïnfiltreerd. Infiltratie is een zwaar opsporingsmiddel, waaraan onze regelgeving terecht veel eisen stelt. De politie gaat hier buitengewoon terughoudend mee om.

Mevrouw Van Toorenburg vraagt hoe wij in de aanpak onderscheid maken tussen kindermisbruik en kindermishandeling. Kindermisbruik is een ernstige vorm van kindermishandeling. Daarom is seksueel misbruik een specifiek onderdeel binnen het Actieplan aanpak kindermisbruik. Ook binnen de taskforce zal hier scherp en specifiek naar gekeken worden. De taskforce zal toezien op de uitvoering van de acties en deze aanjagen.

Mevrouw Arib vraagt naar de stand van zaken in verband met de Europese databank zedendelinquenten. Die is er nog niet. Er zijn wel stappen ondernomen. Nederland heeft in oktober bij de EU een subsidieaanvraag hiervoor gedaan. Nederland is een trekker van de realisatie van die databank. In april komt er uitsluitsel over de toekenning van een subsidie.

Mevrouw Arib en de heer Van der Steur hebben vragen gesteld over INDIGO. Er wordt onderscheid gemaakt tussen lichte en zware zaken voor een alternatieve afdoening. Wat is licht en wat is zwaar? Het is altijd een dilemma. Voor alternatieve afdoening komen alleen verdachten in aanmerking die maar een paar plaatjes gedownload en in bezit hebben, niet werken met kinderen en first offender zijn. Dit zijn «lichte» zaken. Zwaardere zaken komen uiteraard in de hele overige aanpak. Daarvoor is een methodiek aangegeven. Die zou ik diepgaander kunnen behandelen. Ik was er zeer van onder de indruk. Men krijgt gewoon bezoek, het wordt beoordeeld, er komen brieven naartoe en men krijgt een behandeling in de hele nazorg. Als men er niet aan meedoet, gaat men terug in de strafrechtelijke aanpak. Het is kiezen of delen. Men moet blijven meedoen. Laat men dat schieten, dan komt men terug in de strafrechtelijke aanpak. Er zal zeer scherp naar worden gekeken, maar deze aanpak geeft wel enerzijds verlichting van de werkvoorraad die realistisch is, want anders gebeurt er minder mee. Ik zeg «kiezen», want ook daar moeten prioriteiten worden gesteld. Anderzijds geven wij daarmee een behandeling aan de first offenders, zodat zij niet verder gaan.

De heer Van der Steur (VVD): Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik wil toch opmerken dat ook first offenders zich heel eenvoudig kunnen ontwikkelen tot kindermisbruiker of het misschien zelfs al zijn. Terwijl ik het zeg, realiseer ik mij dat het heel riskant is om je vanaf deze tafel te bemoeien met opsporingsonderzoek dat zo ingewikkeld en zo vergaand is als op dit gebied. Maar het is altijd de vraag of datgene wat je vindt ook daadwerkelijk het totale bezit is. Politieagenten die daarmee actief bezig zijn, vertellen mij op welke ingenieuze wijzen deze mensen proberen om dat materiaal te onttrekken aan opsporing. Ik kan ermee leven, want ik begrijp het uitgangspunt. Maar ik wil de waarschuwing hier hebben neergelegd dat het niet altijd is zoals het lijkt.

Het is essentieel dat altijd het bewustzijn er is dat je moet doorrechercheren, dat je verder moet kijken en dat je bij seksueel misbruik ook gegevensdragers moet pakken om te zien wat daarmee aan de hand is. Ik hoor dat het in heel veel regio’s goed gaat, maar in een aantal regio’s niet. Volgens de VVD is dat van essentieel belang in deze strijd. Ik begrijp de minister, maar ik ben wel enigszins bezorgd. Ik ben dan ook kritisch op dit punt.

Minister Opstelten: Dat is ook goed. Dat wil men ook graag, precies om de redenen die de heer Van der Steur aangeeft. Geen misverstand, dit wordt aangestuurd door het OM en dat zal ook zo blijven. Er is sprake van een ketenbehandeling waarin politie, OM, reclassering en andere deskundigen grote successen boeken. Het is ook heel nuttig om er eens voorlichting over te geven hoe men dat aanpakt. Het is echt vernieuwend, met goede resultaten. Maar de aansturing en de verantwoording liggen bij het OM en blijven daar liggen. Er blijft registratie plaatsvinden, dus men blijft betrokkene volgen.

De heer Van der Steur (VVD): Ik dank de minister voor zijn antwoord op dat laatste punt. Voorlichting is goed. Het is goed dat de Kamer de gelegenheid krijgt om zich in dit onderwerp te verdiepen, met name het doorrechercheren en de inbeslagname van gegevensdragers juist bij de lichte first offenders of ogenschijnlijke first offenders, want wij hebben in Nederland ook nog zoiets als een niet 100% pakkans. Wij moeten er zorgvuldig naar kijken. Ik zou het zeer op prijs stellen, als wij daartoe worden uitgenodigd.

Minister Opstelten: Dat kunnen we organiseren. Ik had dezelfde vragen als de heer Van der Steur, maar ik ben overtuigd geraakt door te spreken met de mensen die het werk doen en door de situaties te horen en te zien. Ik heb gezegd: dit gaan wij doen. Dat zal ik in de brief opnemen. Wij zullen organiseren dat u die voorlichting kunt krijgen.

Ik kom bij mevrouw Berndsen. Ik heb gesproken over de benodigde verbinding tussen het strafrecht en de hulpverlening. De staatssecretaris zal daarop ingaan. In het actieplan heb ik een nieuwe multidisciplinaire aanpak aangegeven. Na een melding van kindermishandeling zullen politie, medici en jeugdzorg gezamenlijk onderzoek verrichten. Op die manier wordt de verbinding meteen gemaakt. Wij toetsen deze nieuwe aanpak op dit moment in de praktijk. Ik noem het multidisciplinair centrum in Leeuwarden en Haarlem.

Mevrouw Helder vraagt naar de verschijningsplicht voor verdachten. In ons stelsel hoeven verdachten niet in de rechtszaal aanwezig te zijn. Verdachten kunnen zelf bepalen of zij verschijnen. Naar aanleiding van eerdere vragen over het verschijnen van verdachten in een kinderpornozaak heb ik het OM gevraagd of men dit als een probleem ervaart. Ik kreeg te horen dat het OM in de praktijk geen probleem ziet. Ik heb dus geen percentages. Omdat pas bij de aanvraag van een terechtzitting blijkt of de verdachte aanwezig is, zal bij een verschijningsplicht de zaak moeten worden aangehouden. Dat betekent een vertraging.

Mevrouw Helder vroeg naar de stand van zaken van de pilot LeaseWeb. Waarom is deze nu wel effectief ten opzichte van filteren en blokkeren? De pilot is op 1 september van start gegaan en loopt tot eind mei 2012. Daarna volgt een evaluatie. Hierin zullen ook de resultaten worden meegenomen. Ten opzichte van filteren en blokkeren acht ik deze pilot wel effectief, omdat je hiermee voorkomt dat kinderporno het internet opgaat vanuit Nederland. Bij filteren en blokkeren ging het om kinderporno dat al op internet staat. Dat is zo’n beetje de positieverandering. In die laatste positie is het blokkeren van toegang niet effectief.

Velen van u hebben gesproken over encryptie. Ik heb morgen een Engelse collega op bezoek, dus kan ik er nog met hem over spreken. De Engelsen hebben bij wet vastgelegd dat aan personen, ook verdachten, kan worden gevraagd om wachtwoorden af te geven. Ik heb u daarover gerapporteerd. Niet meewerken is strafbaar. Door hogere rechtscolleges in het Verenigd Koninkrijk is deze handelwijze ondersteund, maar dit is nog nooit aangekaart bij het Europees Hof in relatie tot het EVRM. Het lijkt mij daarom raadzaam dit nog eens goed te laten onderzoeken. Geef mij even de tijd. Het heeft geen zin om hier een «vluggertje» te maken en iets krachtig te zeggen terwijl het niet houdt. Ik wil mij er iets breder op oriënteren. Ik zeg niet per definitie dat het niet kan. De heer Van der Steur, die mij goed kent, zegt: ik zie de minister worstelen. In de senaat zei professor Franken van het CDA over mij: dat maakt hem sympathiek. Dat liep toen goed af in dat debat, dus zeg ik het maar even.

De heer Van der Steur vraagt hoe ik ervoor zorg dat de Jeugdreclassering alerter wordt op digitale signalen. De Nationaal Rapporteur heeft duidelijk gemaakt dat er nog veel kan worden verbeterd, als het gaat om het digibewustzijn van professionals. Wij zullen met Jeugdzorg Nederland bespreken – dat is echt een taak van de staatssecretaris – dat men daarop attent moet zijn.

Over de database heb ik al iets gezegd. Het is en blijft internationaal een moeilijke zaak. Zo’n database is een hulpmiddel om de hoeveelheid tijd van onderzoek en de psychische belasting daarvan te verminderen, zodat er meer kan worden afgehandeld. Dé database bestaat als zodanig niet. Er zijn enkele verzamelingen van afbeeldingen die in een eerder onderzoek zijn aangetroffen. Er is een harde lijst. Dat zijn afbeeldingen die door drie personen zijn beoordeeld. U bent er misschien wel eens op werkbezoek geweest. Die lijst wordt ook internationaal gebruikt. Daarnaast is er een lijst met afbeeldingen die door een persoon zijn bekeken. Er is een derde lijst met afbeeldingen die geen kinderporno zijn. Die drie lijsten samen helpen in de opsporing, maar alleen de eerste lijst kan internationaal worden gebruikt. Wij zijn bezig om die expertise te finetunen, te verbeteren en te versterken.

De heer Van der Staaij vroeg naar virtuele kinderporno. Hij impliceert het zelf: er is nog niet zo veel ervaring opgedaan met het vervolgen van virtuele kinderpornografie. Ik weet dat het OM dit punt volgt. Ik wijs erop dat in dit kwartaal een gezamenlijk expertisecentrum van politie en OM start. Ik verwacht dat dit centrum de effectiviteit van de praktijk in dezen evalueert. Dan kan de vraag van de heer Van der Staaij en van de heer Van der Steur verder worden bekeken. Ik kom later dit jaar hierop terug. De voorzitter vraagt dan straks wanneer, dus geef ik gaarne de gelegenheid om mij in tweede instantie het goede antwoord aan te reiken.

De heer Van der Staaij heeft verder gevraagd naar de inschaling van de zedenrechercheurs, maar het is voorbarig om hierop in te gaan. Het Korps Nationale Politie is druk bezig met een inrichtingsplan, waarin die situaties aan de orde komen. Het is echter nog in de ontwikkelingsfase. Ik begrijp dat dit soort zaken uit het veld komen, maar er zijn nog helemaal geen conclusies getrokken. Medio maart wordt het plan mij ter beoordeling aangeboden. Ik vind het onwenselijk nu al op basis van geruchten te reageren. Ik stel voor het inrichtingsplan van het Korps Nationale Politie rustig af te wachten. Ik houd mij wel aan mijn stelregel voor het parlement: ik neem geen onomkeerbare beslissingen voordat de wetten in het Staatsblad staan. Ik neem nu dus geen beslissingen over een inrichtingsplan voordat er een nationale politie is. Het signaal is echter duidelijk en ik zal er attent op zijn.

De heer Van der Staaij (SGP): Dank voor het antwoord van de minister. Hij zegt dat de zaak nog open ligt, maar dat het signaal duidelijk is en dat hij er attent op zal zijn. Het signaal dat erachter zit, heeft te maken met het voorkomen van weer extra plankzaken. Dat is ook de politieke relevantie ervan. Als mensen lager zijn ingeschaald, minder bevoegdheden en beperktere taken hebben, kan dat tot gevolg hebben dat er minder mensen beschikbaar zijn voor de aanpak van zedenzaken. Dat willen we juist niet.

Minister Opstelten: Ik begrijp de achtergrond. Ik hoop dat u mijn misschien wat al te formele antwoord begrijpt. Dat heeft te maken met de positie van de betrokken mensen. Er zijn veel geruchten dat er iets gaat veranderen. Mensen maken zich zorgen over hun positie en vragen zich af hoe deze gaat worden, of deze vooruit- of achteruitgaat. Daar wil ik nu even afstand van nemen. Het signaal is duidelijk en goed. We moeten goede mensen binnenhalen en die moeten natuurlijk de positie krijgen die ze verdienen en deze bij hun functie vasthouden. Het gaat om het effect.

Mevrouw Van Toorenburg is ingegaan op encryptie en heeft een vergelijking gemaakt met huiszoeking. Bij nader inzien wil ik er toch niet dieper op ingaan. Ik houd het bij mijn algemene lijn en vraag, mij de rust te geven dit goed te bekijken. Morgen zal ik het nog eens goed bespreken met de Britse collega. Die zal er enthousiast over spreken, maar ik weet dat in het Verenigd Koninkrijk een aantal dingen op dit terrein gemakkelijker gaat dan bij ons. Dat heeft een voordeel en een nadeel. Ik worstel met die balans, reden waarom ik bij de heer Franken in de Eerste Kamer sympathiek overkwam; dat was misschien maar eenmalig.

Er is gevraagd om in samenhang te rapporteren aan de Tweede Kamer. Dat heeft twee kanten. We kunnen een prachtige samenhangende nota maken. Ik wil ook het totale overzicht hebben. Dat speelt natuurlijk ook in andere debatten die we deze week hebben gevoerd, waarin werd gevraagd in samenhang en in balans te opereren. Het moet echter niet zo breed zijn dat er vervolgens niets meer gebeurt. Er moet focus zijn. Dat wil ik absoluut benadrukken. Het is wel goed dat we binnen de samenhang die focus laten zien. Het is niet zo gemakkelijk. Ik heb de coördinatie voor dit hele veld op mij genomen, juist om die samenhang en de resultaten daarvan te laten zien. We hebben het er samen vaak over hoe je in de wirwar van taskforces en monitoring samenhang aanbrengt. Dat is volgens mij de kern van de opmerking van de heer Van der Staaij. Daar komen we uit.

Tot slot kom ik bij de vragen van de heer Dibi, onder andere over de pilot LeaseWeb en de beoogde einddatum. Een wettelijke basis is niet nodig. LeaseWeb doet dit samen met klanten die vrijwillig meedoen. De politie stelt alleen haar database beschikbaar. Ik schrok even van de vraag, maar wat er gebeurt, is legaal en wettelijk. De bedrijven die ruimte ter beschikking stellen voor de opslag van foto’s en films, geven in hun voorbeelden zelf hun voorwaarden aan waaronder ze werken. LeaseWeb haalt de beelden eruit die in de database van de politie voor de aanpak van kinderporno voorkomen. Daar is geen rechter voor nodig. Het klopt dus.

De heer Dibi (GroenLinks): Mevrouw Helder heeft overigens ook een vraag hierover gesteld. We hebben informatie gekregen van Bits of Freedom. Ik ben niet geneigd om die een-op-een over te nemen, maar er zit volgens mij wel iets in. Men stelt dat dit filter een inperking is van de vrijheid van de meningsuiting en de privacy, en in strijd is met artikel 10 van het EVRM. Er is dus geen wettelijke grondslag, maar de overheid maakt het mede mogelijk. Dit zijn redelijk zwaarwegende bezwaren. Er zijn ook praktische bezwaren, want hoe effectief is dit filter eigenlijk? Ik hoor graag van de minister wat hij wil doen na afloop van de proef. Deze eindigt op 15 maart. Stopt deze dan echt? Komt er een evaluatie? Is de minister van plan dit vaker te doen in de toekomst? Zo ja, dan dringt mijn fractie aan op het stellen van meer voorwaarden voordat we ermee verdergaan.

Minister Opstelten: Dat is een duidelijke vraag. In mei stopt de pilot. Er komt een evaluatie en daar volgen conclusies uit. Daarin zullen de vragen van de heer Dibi worden meegenomen. Ik wil in ieder geval een misverstand wegnemen: wat er gebeurt, valt gewoon binnen de wettelijke normen. Volgens mij heb ik hiermee alle vragen beantwoord.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Allereerst wil ik de woorden van de minister, de «sympathieke worstelaar», onderstrepen: ik ben heel blij dat we dit onderwerp zo kunnen bespreken. We willen hier allemaal zo krachtdadig mogelijk tegen optreden. Dat is het punt op de horizon. Ik dank de Kamer hiervoor en ook voor de inbreng. Ik zie ook de spanning iedere keer tussen enerzijds de beweging naar integrale en structurele stappen en anderzijds de specificiteit vanwege het feit dat er bepaalde ontwikkelingen op dit terrein zijn, die juist in de richting van detail en vernieuwing gaan. Ik kan me voorstellen dat het goed is daarover iets te vertellen, voordat ik de specifieke vragen beantwoord.

Ik heb met veel verschillende rapportages te maken, omdat ik het dossier van de voormalige minister voor Jeugd en Gezin heb geërfd. Dat is een grote verantwoordelijkheid. Alle rapportages over geweld tegen kinderen met hun conclusies, aanbevelingen en schrijnende beschrijvingen van wat er gebeurt, ook terwijl we hier zitten, vragen om integraliteit en om samenwerking tussen de verschillende schakels in de keten. In het kabinet hebben wij gesignaleerd dat we te maken hebben met een maatschappelijke ontwikkeling en dat het heel belangrijk is dat er één aanspreekpunt is. Daarbinnen is een heldere taakverdeling gemaakt. Dat is terug te zien in het actieplan Kinderen Veilig, dat ik samen met de minister heb aangeboden. Onze foto’s staan er ook in, dus dat zijn twee paar blauwe ogen waarop u niet moet vertrouwen. Het is besproken in het AO Kindermishandeling, dat ik heb gevoerd samen met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Daarin zijn onze verschillende actiepunten uitgebreid aan de orde gekomen. Als de leden dat nog een keer willen nalezen, kunnen ze daarin de verschillende onderdelen terugzien.

De taak voor VWS ligt bij alle geweld. Dat geldt dus ook voor ouderenmishandeling of mishandeling van de zwaksten in het gezin. Dat kunnen meisjes of jongens zijn. Het gaat iedere keer om het signaleren, het stoppen, het opvoeden van mensen die kwetsbaar zijn in hun weerbaarheid en de nazorg. Er moeten namelijk zo min mogelijk negatieve gevolgen zijn, in de wetenschap dat die er altijd zullen zijn. In al mijn acties is terug te zien dat ik streef naar structurele maatregelen. We hebben in Nederland een uitstekend zorgsysteem, maar dit systeem wordt iedere keer voor andere opdrachten gesteld, omdat mensen steeds andere uitdagingen en verleidingen hebben. Dat zorgsysteem moet dus lenig zijn. Het moet inspelen op de vraag van vandaag en het moet alert zijn op het kwaad van vandaag. Daarnaast moet het troost kunnen bieden aan de mensen die getroffen worden. In alle maatregelen is dat terug te zien. Ook daarin is iedere keer een spanningsveld tussen de specificiteit van dingen en de algemene lijn. In de beantwoording van de individuele vragen zal ik daar verder op ingaan.

Waar ben ik mee bezig? Allereerst ben ik bezig met de integrale aanpak. We hebben één taskforce. We willen dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel haar opdracht uitbreidt. Eigenlijk is het «zijn» opdracht, want het gaat om de functie, niet om de persoon. We willen een multidisciplinair onderzoek naar aanleiding van de rapporten van de commissie-Deetman. We willen één meldpunt. Dat hebben de commissie-Deetman en de commissie-Samsom voorgesteld. Van de aanbevelingen van de commissies volgen we dus heel nadrukkelijk de roep om integraliteit. Dat is terug te zien in het rapport.

Er zijn echter ook specifieke ontwikkelingen. Het instrument dat ik daarvoor ter beschikking heb, samen met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, is een hele reorganisatie van de jeugdzorg. Een laagdrempelig punt waar ouders als eerste terechtkunnen, is het Centrum voor Jeugd en Gezin. We foerageren dit, we tuigen het op en we bekrachtigen het met veel verschillende instrumenten waarover het moet kunnen beschikken, en met professionaliteit.

In het AO over de stelselwijziging heb ik aangegeven dat ik, los van de kennis die we nu hebben en de ontwikkelingen die nu bekend zijn uit rapporten, vanwege een aantal maatschappelijke ontwikkelingen dat ik signaleer, het Centrum voor Jeugd en Gezin en de professionals in de jeugdzorg wil versterken. Deze ontwikkelingen staan nog niet in de rapporten. Ik wil mijn vragen voorleggen aan een expertisegroep. Dit is in een eerder AO aan de orde gekomen. Deze expertisegroep moet mij adviseren over een aantal kernvragen.

Een van de kernvragen is de bewustwording bij ouders en kinderen van de risico’s van de digitale wereld. Ik heb in verschillende eerdere debatten al verteld dat ik, toen ik klein was, werd gewaarschuwd om op de stoep te blijven en niet de korte weg te nemen door de bosjes. Daar waren namelijk de kinderlokkers. De kinderlokkers van vandaag zitten echter in een klein, plat doosje. Alle kinderen, op steeds jongere leeftijd, hebben dat kleine, platte doosje. Uit onderzoek blijkt dat de ouders van deze kinderen minder technische kennis hebben over de werking van dat ding dan die kwetsbare kinderen. Er is dus een onbegrijpelijke discrepantie tussen het kwaad en de beschermingsmogelijkheden van ouders. Toen ik de rapporten van mevrouw Dettmeijer in ontvangst nam, heb ik mijn grote zorg hierover geuit. Deze kernvraag wil ik daarom voorleggen. Ik realiseer me namelijk dat wij dat niet met instrumenten en professionals alleen kunnen doen. Deze kwestie gaat de hele samenleving aan. Het gaat over onderwerpen die het kinderdomein verre overstijgen.

Een tweede kernvraag die ik wil voorleggen aan experts is de vraag welke behandeling het beste is voor kinderen die zoiets is overkomen. We beschikken over vele bevlogen en bezielde professionals die heel hard bezig zijn om de aanbevelingen uit de verschillende rapporten vorm te geven. Dat doen ze door nieuwe werkvormen te ontwikkelen, waaronder de multidisciplinaire aanpak waarover de commissie-Gunning heeft gerapporteerd. De multidisciplinaire aanpak leidt ertoe dat er geen energieverlies is en dat kinderen bijvoorbeeld hun verhaal niet zes keer hoeven te vertellen. De titel van het Amerikaanse onderzoek dat hiervoor een voorbeeld is geweest, is: Why don’t you grown-ups talk to one another? Why do you ask me all the time? De grote mensen moeten dus achter dat loket samenwerken en niet iedere keer dat kind opnieuw onderwerpen aan ondervraging. Het is echter een werkvorm. Het is een voorbeeld. Het is een pilot. Als deze goed is, moeten we deze landelijk uitrollen over alle instanties die met deze kinderen werken. Dat geldt ook voor het mij nog niet bekende traumacentrum in Utrecht. Daar ben ik natuurlijk in geïnteresseerd, omdat het duidelijk een gefocuste aanpak heeft. Bij mijn zoektocht naar de beste behandeling is mijn leidraad de vraag op welke wijze wij, ondanks wat er gebeurd is, bij de kinderen de drie doelstellingen van de jeugdzorg kunnen bereiken. De eerste doelstelling is dat alle kinderen van 21 jaar een dak boven hun hoofd moeten hebben. De tweede doelstelling is dat alle kinderen van 21 jaar iets zinvols om handen moeten hebben waarin ze goed zijn en wat hun het gevoel geeft dat ze bijdragen aan onze samenleving. De derde doelstelling is dat mensen die 21 jaar worden en onder onze verantwoordelijkheid groot zijn geworden, kunnen liefhebben en relaties kunnen opbouwen. Juist op dit laatste punt wordt er een enorme kras aangebracht door het onderwerp dat we vandaag behandelen.

Voor dit onderwerp moeten we doelen stellen. We hebben een heleboel instrumenten in onze weg daarnaartoe. Ik ben minder somber dan de heer Dibi. Ik denk namelijk dat dit heel nadrukkelijk een onderwerp is waarbij je niet alleen kwantitatief hoeft te denken. Uit drie of vier uitgeperste sinaasappels komt maar 80 cc sap, maar met één lucifer kun je 1000 kaarsen aansteken. Als wij heel duidelijk maken waar de gevaren liggen, zal iedereen beseffen wat er voor slechts kan gebeuren en daarvan schrikken. Dan zal iedereen er zijn schouders onder zetten. Daarmee is het een gezamenlijk speerpunt dat geen afbreuk doet aan andere speerpunten.

Dit was mijn inleiding. Nu zal ik graag ingaan op de individuele vragen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Wellicht komt de staatssecretaris er nog op terug, maar ze heeft kort gesproken over het speciale centrum in Utrecht.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Daar zal ik op terugkomen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Prima.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Mevrouw Berndsen heeft gevraagd wat de samenhang is tussen alle verschillende meldpunten, taskforces en organisaties. Hoe ben ik daarmee bezig? Mevrouw Berndsen heeft een goede vraag gesteld. Ik heb het spanningsveld geschetst. Aan de ene kant willen we integraliteit. Dat zoeken we heel nadrukkelijk in meldpunten, bijvoorbeeld Slachtofferhulp, en in het verzamelen van taskforces. Ik kan me voorstellen dat de verschillende rapporteurs op dit terrein gezamenlijk een intervisieachtige taskforce kunnen formeren. Dat ligt nog in de toekomst, als we het spanningsveld tussen integraliteit en specificiteit binnen het kabinet hebben uitgewerkt. Een concreet voorbeeld is in ieder geval dat de staatssecretaris van V en J en ikzelf hebben toegezegd dat er één frontoffice komt voor huiselijk geweld en het AMK.

De multidisciplinaire aanpak is een werkvorm. In dat kader zijn er veel concrete vragen gesteld over het traumacentrum in Haarlem. Hierover zijn ook brieven gestuurd aan de Kamer. We hebben daar te maken met een heel goede werkvorm, naar Amerikaans initiatief, en met overleg tussen een zorgaanbieder en een verzekeraar. Daaromheen is er een heel krachtige lobby om op de kaart te blijven staan. Wat dat betreft alle eer voor Haarlem. Dat heeft het centrum heel goed gedaan. Er is goed overleg geweest tussen de verzekeraar en de aanbieder. Men is met een behoorlijke hoeveelheid extra geld voor het eerste moment over de brug gekomen. Het extra bedrag is ruim meer dan nodig is voor de kosten van dit centrum. Verder is het dan echt aan de partijen zelf om prioriteiten te stellen. Wat mij betreft is er dus werkelijk geen koppeling tussen de buitengewoon goede werkvorm, de adviezen van de commissie-Gunning en de verankering hiervan in het beleid, en de individuele situatie in Haarlem.

Dan kom ik bij de verkrachtingspoli in Utrecht. We zullen deze werkvorm toetsen. Voor mij is deze nieuw, maar ik zal erachteraan gaan en er op dezelfde manier naar kijken als ik heb gedaan met het eerdere initiatief dat door de commissie-Gunning op de kaart is gezet. Het zijn namelijk niet de enige werkvormen die wij verder nadrukkelijk zullen bestuderen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Wij hebben begrepen dat verkrachtingspoli’s een vrij bekend instrument zijn, vooral in Scandinavië, om ervoor te zorgen dat je in één keer een heel kwetsbaar slachtoffer alle hulp kunt bieden en tegelijkertijd in het strafrecht een stap kunt maken in de opsporing en de vervolging. Kan de staatssecretaris een brief schrijven over de bevindingen, ook in andere landen? Zo kunnen we, nadat de staatssecretaris met het centrum in Utrecht heeft gesproken, een goede afweging maken over de wijze waarop we hiermee verder willen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik denk dat het erg belangrijk is om deze methodiek te bestuderen. Tegelijkertijd is het kabinet in het kader van integraliteit enorm bezig om dit onderwerp structureel en geïntegreerd tegemoet te treden. We hebben de Kamer diverse plannen voorgelegd. Daarnaast hebben we diverse, zeer reguliere voortgangsrapportages. Ik denk dat het weer tot grote versnippering leidt als we individuele brieven sturen over een deelonderwerp van een deelwerkvorm uit dat grote geheel. Daar voel ik eigenlijk niet veel voor. De vraag om dit onderwerp gedetailleerd mee te nemen in een volgende rapportage, vind ik echter alleszins redelijk.

Volgens mij heeft mevrouw Berndsen een vraag gesteld over Huize Alexandra, maar op mijn briefje staat mevrouw Arib. Ik denk dat het ieders zorg is. Als je alleen maar weet dat Huize Alexandra dichtgaat, kan dat zorgelijk zijn. Alle plaatsen van Huize Alexandra blijven echter behouden. Het is geen bezuiniging. Ik benadruk dat in ons reguliere zorgaanbod alle expertise beschikbaar dient te zijn. Er zijn pilots en aanjaagprojecten. Zij hebben tot doel werkwijzen en expertise te ontwikkelen. Zodra we deze goed beet hebben, worden ze verankerd in het reguliere systeem. Of het nu gaat om campussen of om heel specifieke projecten, als een instelling een aanjaagfunctie heeft vervuld en een project heeft gedaan om de professionaliteit en de specifieke kennis te vergroten, betekent dit nog niet dat deze instelling vervolgens de landelijke expert is en op grond daarvan een landelijke functie zou moeten behouden. Dat is absoluut niet zo. Dat geldt ook niet voor de projecten waarin ik nu de expertise over samenwerking aanjaag, samen met de staatssecretaris van V en J. Er is namelijk ook een centrum in Leeuwarden dat dezelfde werkwijze ontwikkelt. Dit antwoord op de vraag over specifieke voorzieningen heb ik al eerder, in andere overleggen, aan mevrouw Berndsen gegeven.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd wat wij doen aan de aanpak van de daders. Ik ben het met haar eens dat er nog niet zo veel over is vermeld. Mijn collega minister Schippers – zo breed is het palet van bewindspersonen dat hiermee bezig is – is bezig met het programma Stop it now. Zij is in gesprek met stichting De Waag en het Meldpunt Kinderpornografie op Internet. Daarmee wordt een aanjaagprogramma gestart.

Een onderdeel van het vijfde deel van het wetenschappelijke onderzoek van de commissie-Samsom is het nadrukkelijk kijken naar de profielen van de daders die de commissie is tegengekomen in haar onderzoek. Wat beweegt mensen ertoe om deze voorliefde te hebben of om tot deze daden over te gaan? Ik kan me goed voorstellen dat we hierover meer wetenschappelijk onderbouwde kennis nodig hebben. Als we de verschillende conclusies over profielen hebben verzameld, kan dat een mogelijk gevolg zijn. Op dit moment is het er nog te vroeg voor.

De heer Van der Staaij heeft mij gevraagd hoe ik de integrale aanpak van kindermisbruik monitor. Hoe pakken de bewindslieden het aan? Ik vertelde net al dat ik in het AO over kindermishandeling met de staatssecretaris van V en J een jaarlijkse rapportage heb afgesproken. Ik heb net gehoord dat de minister aan mijn linkerzijde, de «sympathieke worstelaar», een halfjaarlijkse rapportage heeft. Ik denk dat het verstandig is als we daar een ritme in aanbrengen, want vooral de versnipperde AO’s zorgen ervoor dat er op verschillende momenten een focus komt op verschillende onderwerpen. Het zou aan kracht winnen als we hier één ritme in hebben. Daarover ga ik graag in overleg.

De nazorg voor slachtoffers is een onderwerp dat nadrukkelijk op mijn terrein ligt. Ik heb al verteld dat ik advies heb gevraagd over de verschillende vormen. Op dit moment monitort de taskforce of daadwerkelijk gestalte wordt gegeven aan de toezeggingen en de actiepunten uit Kinderen Veilig en of dit naar behoren verloopt. Ik streef naar een goed zorgsysteem met een landelijk dekkend aanbod. Ik kan mij namelijk nauwelijks voorstellen dat dit niet een landelijke spreiding heeft. Vooral voor vroegsignalering is het van belang dat dit dichtbij beschikbaar moet zijn. Ik ga zo veel mogelijk richting anonieme vragenstelling en digitale opsporing. Het moet zo dicht mogelijk bij het Centrum voor Jeugd en Gezin kunnen liggen. Onderschat ook niet de rol die de verplichte meldcode of de meldplicht voor professionals hierin kan hebben.

De heer Dibi vraagt naar de stand van zaken van het invoeren van de vog’s. Een vog is het beste wat we hebben op dit terrein. Je geeft zo’n vog natuurlijk af voordat het nog een keer heeft kunnen gebeuren. Daarom is het eigenlijk nog niet genoeg, maar dit is wat we hebben. We voeren de vog op steeds meer terreinen in. Naast onderwijs en kinderopvang wordt de verplichting ook ingevoerd in de jeugdzorg. De vraag over de vrijwilligersorganisaties is heel terecht. We worstelen er ook mee. Ik worstel dus ook ... We spreken hierover met MOVISIE en de organisaties voor vrijwilligers. Ik denk dat we daarin een verbreding moeten maken van de professionaliteit en het beleid. Dit is een maatschappelijke zaak. We zoeken naar publiekprivate samenwerking. Ik denk bijvoorbeeld aan de Stichting Kinderpostzegels en de Kinderombudsman. Dit onderwerp kwam in het AO Kindermishandeling naar boven. We hebben aan het systeem niet genoeg. Alle burgers moeten hiervan doordrongen zijn. Naast de vog moeten we misschien toch naar subtielere instrumenten voor signalering toe. Dat is een teer onderwerp. Ik denk dat we dit in een brede samenstelling verder moeten onderzoeken. Als ik dit vraag, waar ik ook kom, merk ik dat er geen enkele twijfel is over de urgentie. Daarom heb ik er alle vertrouwen in.

De voorzitter: Bestaat er behoefte aan een tweede termijn? Ik zie dat dit het geval is.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor hun beantwoording. Dank voor de positieve grondhouding ten aanzien van het initiatiefwetsvoorstel dat de CDA-fractie samen met de VVD-fractie heeft mogen aanbieden. Het voorstel gaat in consultatie. Iedereen die hier iets van wil vinden en graag een bijdrage wil leveren, is van harte uitgenodigd, zodat wij het best mogelijke product kunnen maken voor dit belangrijke onderwerp. Dank ook voor de toezeggingen om verder te kijken naar encryptie en naar de verkrachtingspoli. Er lopen zo veel zaken. Daarom is het ook een voortgangsrapportage. Wij hebben geen vragen meer, maar louter een aanmoediging om weer zo up-to-date mogelijk te zijn bij de volgende voortgangsrapportage, die wij ergens in augustus hopen te krijgen.

Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Dank voor de beantwoording. Ik kijk even naar collega Van der Staaij die ook al langer meeloopt in dit huis, maar volgens mij is het voor het eerst dat erkend wordt dat er tot nu onvoldoende capaciteit was voor de aanpak van kinderporno. Wij hebben zo veel debatten over dit onderwerp gehad, waarin altijd werd gezegd dat er genoeg capaciteit was. Wij hebben dus eigenlijk altijd gelijk gehad, mijnheer Van der Staaij!

Minister Opstelten: Dat maakt mevrouw Arib sympathiek.

Mevrouw Arib (PvdA): Er zijn veel toezeggingen gedaan. Ik zal deze niet allemaal herhalen, maar ik ben er ontzettend blij mee. Ik ben blij met de toezegging dat er, afhankelijk van de resultaten en de werkvoorraad, wordt bekeken of er extra geld en capaciteit wordt vrijgemaakt.

Ik heb nog een paar punten. Ik maak me ernstig zorgen over de scheiding tussen zwaardere en lichtere zaken. Ik heb daarover een vraag gesteld. Collega Van der Steur heeft er ook een vraag over gesteld. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen wat zwaar is en wat niet. Het is prima dat het een experiment is, maar downloaden van kinderporno is niet onschuldig. Ik wil daarom toch mijn zorg meegeven.

Ik heb eerder niets gezegd over het filteren van internet, maar ik vind het bij de evaluatie wel van belang dat dit doorgaat. Ik begrijp heel goed dat er mensen zijn die daar moeite mee hebben. Ik zie geen verband tussen het EVRM en het filteren. Daar hebben we eerder vragen over gesteld. Ik ben gewoon voor het experiment en ik ben erg benieuwd naar de evaluatie.

Ik ben ook erg blij met de toezegging van de staatssecretaris over de financiering van het Kinder- en Jeugdtraumacentrum in Haarlem. Ik hoop werkelijk dat het centrum geen wachtlijst heeft en de kinderen gaat helpen, zoals is afgesproken. Ik vraag me echter af of hiermee het probleem is opgelost. Het gaat er ook om dat er een dbc kindermishandeling komt. Dat is volgens mij voor de lange termijn de oplossing, hoewel ik niet altijd een dbc-aanhanger ben. In dit geval zou het echter een oplossing zijn.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Wij wachten de brief af over de positionering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Ik heb goed genoteerd dat de extra capaciteit voor de aanpak van kinderporno niet ten koste zal gaan van de aanpak van de andere door mij al genoemde prioriteiten.

Tot mijn spijt moet ik zeggen dat ik wat minder blij ben met de beantwoording van de staatssecretaris. Ik hoor heel veel beleidstaal en vooral een opsomming van zaken die er spelen, zonder enige samenhang of urgentie. Wat doet VWS nu aan de aanpak van kinderporno? Ik heb concreet gevraagd hoe het zit met preventie en vroegtijdige signalering. Hoe zit het met de daderbehandeling? Ik moet constateren dat ik daar geen antwoord op krijg. Ik snap dat de Kamer het lastig heeft georganiseerd, met een algemene commissie voor Jeugdzorg die zich alleen maar zou bezighouden met de transitie van de jeugdzorg naar de gemeenten, maar die steeds meer onderwerpen op de agenda krijgt. Ik zal dit in de procedurevergadering van V en J aan de orde stellen. Ik word er in ieder geval niet blij van.

Ik hoop dat in het volgende voortgangsbericht over de aanpak van kindermishandeling en kinderporno in ieder geval enkele passages van VWS worden opgenomen. Die horen erbij.

Als laatste kom ik bij Huize Alexandra. De staatssecretaris spreekt over de opgebouwde expertise. Daar heb ik niet over gesproken. Het gaat mij om de zwaar seksueel misbruikte meiden die in huize Alexandra worden behandeld en nu worden overgeplaatst naar een instelling waar ook jongens gehuisvest zijn. Het slechtste wat je kunt doen met deze meiden, is hen huisvesten in de buurt van jongens. Ik snap niet dat de staatssecretaris daarvoor geen begrip heeft. Misschien heeft ze er nog wel begrip voor, maar ik snap niet dat ze er niks aan doet.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. De minister zegt dat het OM geen probleem ziet in de verschijningsplicht. Het gaat er mij niet om of het OM een probleem ziet, het gaat mij erom dat de verdachte wel een probleem ziet als hij moet verschijnen. Niemand kan er trots op zijn dat hij verdacht wordt van een strafbaar feit, al helemaal niet van de ernstige feiten waarover we vandaag spreken. Als iemand als verdachte figuurlijk met de billen bloot moet – in deze context is het geen mooie uitdrukking – en ter zitting moet verschijnen, gaat daar een afschrikwekkende werking van uit. Daar ben ik van overtuigd. Ik hoop en ik meen dat dit mensen ervan zal weerhouden om een dergelijk feit te begaan. Ik begrijp de vrees voor vertraging niet, want ik mag toch hopen dat mensen die verdacht worden van dit soort feiten, vastzitten in afwachting van de zitting.

Ik heb ook een vraag gesteld over het vrijwillig nemen van libidoremmende middelen, maar ik heb daar geen antwoord op gekregen. Ik neem aan dat dit onderwerp ook een worsteling is voor de minister. Ik erken dat dit hem sympathiek maakt, maar ik wil er toch wel graag een antwoord op. Ik wil de worsteling niet erger maken. Daarom vraag ik de minister of hij deze vraag in een brief kan beantwoorden, die zal worden geagendeerd voor het volgende AO over de voortgang van de aanpak.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording. We zijn nu erg in de inhoud gedoken, maar ik denk dat het goed is om het volgende op te merken: het uitgangspunt van de strijd tegen kinderporno is het redden van kinderen die, ook nu we er hier over spreken, misschien nog steeds slachtoffer zijn van deze praktijken. Daarom heb ik een opmerking gemaakt over doorrechercheren en ben ik kritisch geweest over het INDIGO-project. Ik wil namelijk echt zeker weten dat er op geen enkele manier enig risico is dat we in onze aanpak mogelijkheden voor het redden van slachtoffers onbenut laten.

Ik deel het standpunt van mevrouw Arib over het uploadfilter niet. De VVD-fractie heeft goed naar de minister geluisterd. Er komt een evaluatie. Het is verstandig om daarin de eventueel benodigde wettelijke grondslag en de privacyaspecten uitgebreid mee te nemen. Dat wil niet zeggen dat het project moet worden gestopt. Op zichzelf kan er hopelijk een goede werking van uitgaan. We moeten echter in de evaluatie wel naar de wettelijke basis en de privacyaspecten kijken.

Ik vraag niet vaak om brieven, maar vandaag wel. De landelijke database is essentieel in de strijd tegen kinderporno. De database moet bestaan uit twee delen, zoals ik mij in Hengelo en bij Hollands Midden uitgebreid heb laten uitleggen. Enerzijds gaat het om de bekende kinderpornoplaatjes en anderzijds om plaatjes die absoluut geen kinderporno zijn. Deze plaatjes heb je nodig om een enorm bestand van materiaal dat bij iemand wordt gevonden, snel te kunnen filteren. Kan de minister de Kamer een brief sturen waarin hij uitlegt wat de stand van zaken is van de database in de verschillende regio’s? Op welke termijn zal er sprake zijn van een daadwerkelijk landelijke database die door alle regio’s en dus uiteindelijk door de nationale politie wordt gebruikt, en die door alle mensen die bezig zijn met de opsporing van kinderporno wordt gevuld? Ik heb het over een database die een eenduidig systeem hanteert en die dus ook kan worden gebruikt voor een uitwisseling met de Europese database, als die er eindelijk is. Misschien kan de minister in dezelfde brief ook een alinea besteden aan deze Europese database. Wij moeten ons realiseren dat de Europese samenwerking op basis van zo’n database essentieel is in de strijd tegen kinderporno. Deze houdt namelijk niet op bij onze landsgrenzen.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik denk dat het een belangrijke stap is als de preventie en de repressie van kinderpornografie en seksueel geweld tegen kinderen breder en meer en meer integraal wordt aangepakt. Ik heb in het begin al gezegd dat het goed is dat we met de minister en de staatssecretaris om de tafel zitten. Als de voortgangsberichten meer op elkaar kunnen worden afgestemd, hoop ik dat we nadrukkelijker en specifieker kunnen spreken over hulpverlening aan slachtoffers, preventieprogramma’s en dergelijke.

In de terminologie ging het even over zware en lichte zaken. Mevrouw Arib sprak er ook over. We krijgen vaak de reactie van mensen die ermee te maken hebben gehad, dat lichte zaken eigenlijk niet bestaan. Elke zaak is vreselijk, zeggen zij. Dat is waar. Elke zaak is erg, maar ik vind het wel terecht dat we focussen op zaken waarin, als deze zaken niet worden opgehelderd en aangepakt, meer en meer slachtoffers worden gemaakt. Ik vind het belangrijk dat zaken die ertoe kunnen leiden dat het aantal slachtoffers direct en concreet wordt verminderd, prioriteit krijgen. Dat blijft een belangrijk aandachtspunt hierbij.

Mevrouw Arib vertelde net dat we tien jaar geleden al debatten in de Kamer hadden over kinderpornografie. Hierin spraken we ook over encryptie. De minister heeft toen een studie laten verrichten. Die studie van 125 pagina’s over de verhouding tussen decryptie en het nemo tenetur-beginsel, is in 2000 verschenen. Er zal echter in tien of inmiddels 12 jaar nog een hoop zijn gebeurd. Het is misschien aardig om een integrale koppeling te maken met eerdere debatten deze week. We spraken gisteren over het Europees Hof en de manier waarop je in het kader van artikel 6 van het EVRM omgaat met dat nemo tenetur-beginsel. Ik kan me voorstellen dat dit typisch een onderwerp is waarover het Comité van Ministers zich buigt, voordat we met allerlei wetten komen, die later niet in de haak blijken te zijn.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor hun antwoorden en ook voor hun inzet. Ik heb de indruk dat de wil er echt is om heel veel te veranderen, terwijl vroeger zaken misschien iets meer bleven liggen. Daar zijn we erg verheugd over.

Wanneer komt de evaluatie van het internetfilter ongeveer? Voor mij gaat de discussie niet over de vraag of het experiment sowieso moet doorgaan of sowieso moet stoppen. Werkt het? Zijn de principiële bezwaren ondervangen? Dan kan er met een wettelijke grondslag weer iets worden gedaan. Nu is het te onduidelijk hoe het verder moet met het internetfilter.

Dan heb ik een vraag aan de staatssecretaris over de vog. Ze zei dat ze worstelde met de vraag hoe een vog kan worden ingevoerd bij de vrijwilligersorganisaties. Het is heel simpel. Als een pedoseksueel bij een zwembad moeilijker binnenkomt, gaat hij naar de speeltuin. Als hij bij de speeltuin moeilijker binnenkomt, gaat hij naar de padvinderij. Er moet naar een manier worden gezocht om ook op die terreinen iets te regelen. Wat gaat de staatssecretaris precies doen?

Als laatste kom ik bij mijn grote probleem met de minister, namelijk de werkvoorraad en de politiesterkte. Hoe vervelend de minister dit ook vind, ik zal erop blijven terugkomen. Ik vind het namelijk heel raar dat er geen concrete en afrekenbare doelstelling is. Eén zin van de minister was heel veelzeggend. Hij zei letterlijk: ik weet niet wat onze extra activiteiten voor de aanpak van de bestrijding van kinderpornografie betekenen. Ik denk dat wij er in dit debat niet uit zullen komen. Daarom wil ik een VAO aankondigen.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor de vragen in tweede termijn. Mevrouw Arib sprak over zware en lichte zaken. Natuurlijk beslist uiteindelijk de rechter hierover. Dat is duidelijk.

Mevrouw Berndsen en anderen hebben gesproken over de samenhang in de voortgangsrapportages. We hebben vastgesteld dat we wat dat betreft op de goede weg zijn. Er is ook gesignaleerd dat dit samenhangt met de werkwijze van de Kamer. Daar mogen we ons niet mee bemoeien en dat doen we ook niet. Het zou echter goed zijn de meer versnipperde werkwijzen voor deze dossiers bij elkaar te bundelen. Dan lopen we op beide punten synchroon.

Ik sta op zichzelf sympathiek tegenover het voorstel van mevrouw Helder. Het gaat echter over de effectiviteit en over de vraag wat dit uiteindelijk oplevert, voordat we dit allemaal in de wet wijzigen. Ik zal me er toch nog eens verder op oriënteren. In de nadere rapportage zal ik erop terugkomen. Dat geldt ook voor de chemische castratie. Mijn excuses dat ik dit onderwerp even heb laten liggen.

De heer Van der Steur wil een brief over de databases. Daar heb ik geen enkel bezwaar tegen. Is het goed als we dit punt nadrukkelijk meenemen in onze voortgangsrapportage? Dan hebben we namelijk eenduidigheid en staat de hele organisatie er. Ik kom zo bij de datum.

De heer Van der Staaij heeft gesproken over de samenhang, ook in de debatten die deze week hebben plaatsgevonden. Die zie ik ook. Dat is duidelijk. Het is goed om het voorstel over het Comité van Ministers dat zich buigt over de encryptie, af te wegen.

De heer Dibi heeft vragen gesteld over de werkvoorraad. Ik weet niet wat er daar gebeurt. Als ik dat wel zou weten, zou dit land raar worden bestuurd. Ik heb toegezegd dat wij nu de organisatie zullen creëren. We zullen de effecten en de resultaten ervan laten zien, in augustus of in september. In augustus staat die organisatie er. We zullen dan kijken waar we staan. Op dat moment kunnen we bepalen of er uitbreiding en versnelling moet plaatsvinden. Dat zal ik continu bekijken. Dat heb ik toegezegd. Nu moeten we eerst de organisatie neerzetten.

De evaluatie van het internetfilter komt in mei. Die zal ik meenemen in de voortgangsrapportage. Ik stel voor dat deze in september komt. Dan zitten alle elementen erin. Dat is een goede basis voor eventueel nader overleg met de Kamer.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ik ben mevrouw Arib nog een antwoord schuldig. Er zijn twee verschillende zaken. Over Haarlem heb ik een brief toegezegd in het vorige AO en die krijgt de Kamer dus. Het begrip «dbc» hoort niet thuis in dat verhaal. De dbc is er om ervoor te zorgen dat er genoeg forensisch-medische kennis beschikbaar is wanneer er een kind mishandeld is. Vooruitlopend op de dbc heb ik daarvoor 1 mln. ter beschikking gesteld, om te zorgen dat er geen gat valt. Dat zijn dus twee verschillende zaken, maar beide gaan goed.

De heer Dibi heeft mij gevraagd te concretiseren wat er gebeurt met de vrijwilligers. We worstelen ermee dat er natuurlijk andere bewegingen zijn in de vrijwilligersorganisaties. De heer Dibi heeft een heel goed punt dat we juist daarbij heel voorzichtig moeten zijn. Dat ben ik met hem eens. We zijn dus in overleg met MOVISIE en de vrijwilligersorganisaties, om te bezien op welke wijze we dit kunnen bereiken. In het AO Kindermishandeling met staatssecretaris Teeven is hierover een brief toegezegd, de februaribrief. Hierin zal ik dit punt meenemen. Er zijn dus al twee brieven toegezegd over twee concrete zaken. Daarmee heb ik de vragen beantwoord die in tweede termijn zijn gesteld.

De voorzitter: Dank u wel.

De volgende toezeggingen zijn gedaan.

  • De minister stuurt de Kamer een brief over de positionering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en geeft daarbij een reflectie op de wenselijkheid van een wettelijke verankering.

  • De Kamer krijgt een nadere reactie van de minister op de aspecten van virtuele kinderporno en op decryptie, de pilot LeaseWeb, chemische castratie en de landelijke en Europese database.

  • De staatssecretaris heeft toegezegd dat zij in reguliere voortgangsrapportages aandacht zal besteden aan het Centrum Seksueel Geweld in Utrecht.

Het verslag van dit algemeen overleg zal op de plenaire agenda worden geplaatst, met als eerste spreker de heer Dibi.

Ik dank u allen voor uw deelname aan dit debat en voor uw belangstelling.