Gepubliceerd: 14 juni 2011
Indiener(s): Frans Weekers (staatssecretaris financiƫn) (VVD)
Onderwerpen: belasting dieren financiƫn landbouw
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30922-8.html
ID: 30922-8
Origineel: 30922-2

Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 15 juni 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In de considerans wordt «de Zesde BTW-Richtlijn» vervangen door: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

2

Artikel I komt te luiden:

ARTIKEL I

Post 4, onderdeel a, van tabel I, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968, komt te luiden:

a. rundvee, schapen, geiten en varkens;.

3

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

TOELICHTING

Algemeen

In deze nota van wijziging is een wijziging opgenomen die samenhangt met een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof) inzake het btw-tarief op levende dieren.1

Op basis van de BTW-Richtlijn2 kunnen alleen «levende dieren die gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij bereiding van levensmiddelen voor menselijke en dierlijke consumptie» onder het verlaagde btw-tarief worden gebracht. Nederland is door de Europese Commissie voor het Hof gedaagd omdat in de Wet op de omzetbelasting 1968 de levering van rundvee, schapen, geiten, varkens en paarden, ongeacht hun bestemming, onder het verlaagde btw-tarief worden gebracht.

Uit het arrest van het Hof komt naar voren dat rundvee, schapen, geiten en varkens, in tegenstelling tot paarden, geacht kunnen worden doorgaans bestemd te zijn om te worden gebruikt in de menselijke en dierlijke voedselketen en dat zodoende alle leveringen van dieren die tot deze soorten behoren aan het verlaagde btw-tarief kunnen worden onderworpen zonder dat de specifieke situatie van het dier behoeft te worden onderzocht.

Paarden zijn volgens het Hof echter niet gewoonlijk en in het algemeen bestemd voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen, ook al worden sommige paarden daadwerkelijk voor menselijke of dierlijke consumptie aangewend. Daarom kan uitsluitend de levering van een paard met het oog op slachting voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen aan het verlaagde btw-tarief worden onderworpen. Het Hof heeft beslist dat het een lidstaat niet is toegestaan om het verlaagde btw-tarief toe te passen op alle leveringen van levende paarden ongeacht de bestemming ervan en dat Nederland door de toepassing van het verlaagde btw-tarief op alle leveringen van paarden, de verplichtingen van de BTW-Richtlijn niet is nagekomen.

In de procedures die de Commissie had aangespannen tegen Duitsland en Oostenrijk omdat de regelgeving van deze lidstaten eveneens niet in overeenstemming met de BTW-Richtlijn zou zijn, heeft het Hof inmiddels een identieke beslissing genomen ten aanzien van de toepassing van het verlaagde btw-tarief op paarden in deze lidstaten.

De Commissie heeft aangegeven dat de betrokken lidstaten tot 1 januari 2012, onder dreiging van een boeteprocedure, de tijd krijgen om hun wetgeving aan te passen.

Het onderhavige voorstel van wet is sinds 2006 aanhangig bij de Tweede Kamer. De behandeling van dit wetsvoorstel is destijds aangehouden in afwachting van de uitkomst van de verwachte procedure voor het Hof tegen Nederland.

In dit wetsvoorstel wordt er nog vanuit gegaan dat de toepassing van het verlaagde btw-tarief zowel voor rundvee, schapen, geiten, varkens als voor paarden moest worden beëindigd. Gezien het arrest van het Hof blijkt het echter alleen nodig om de generieke toepassing van het verlaagde btw-tarief voor paarden te beëindigen. De levering van paarden zal nog uitsluitend onder het verlaagde btw-tarief kunnen worden gebracht indien dit met het oog op slachting voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen is.

II. Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1

De considerans

Dit betreft een tekstuele wijziging omdat sinds het oorspronkelijke voorstel van wet de Zesde BTW-Richtlijn is vervangen door de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de BTW-Richtlijn).

Onderdeel 2

Artikel I

In tabel I, onderdeel a, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt in post 4, onderdeel a, de generieke toepassing van het verlaagde btw-tarief geregeld voor een aantal soorten levende dieren. Als gevolg van de wijziging van onderdeel a van post 4 is de generieke toepassing van het verlaagde btw-tarief voor paarden beëindigd.

Door de ongewijzigde handhaving van onderdeel b van post 4, die ziet op dieren die kennelijk zijn bestemd voor de voortbrenging of de produktie van voedingsmiddelen, zal het verlaagde btw-tarief van toepassing blijven op paarden die bestemd zijn voor de slachting met het oog op gebruik bij de bereiding van levensmiddelen.

Deze tariefwijziging heeft geen gevolgen voor het toepassingsbereik van post 13 van onderdeel b van de bij de Wet OB behorende Tabel I, betreffende verschillende diensten aan landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers, zoals de diensten door fokinstellingen.

In het licht van het beëindigen van de generieke toepassing van het verlaagde btw-tarief voor paarden zal tevens de goedkeuring3 voor het toepassen van het verlaagde btw-tarief voor het opfokken van paarden worden beëindigd.

Onderdeel 3

Artikel II (inwerkingtreding)

De beoogde inwerkingtredingdatum is 1 januari 2012.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers