Kamerstuk 28638-109

Verslag van een algemeen overleg

Mensenhandel


Nr. 109 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld maandag 3 maart 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 15 januari 2014 overleg gevoerd met Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 24 oktober 2013 inzake de beleidsreactie op de rapporten van INTERVICT en UNICEF Nederland, Defence for Children en ECPAT Nederland (Kamerstuk 28 638, nr. 106);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 19 december 2013 inzake de reactie op de aanbevelingen met betrekking tot alleenstaande minderjarige vreemdelingen (Kamerstuk 27 062, nr. 91);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 20 december 2013 inzake de minderjarige slachtoffers van mensenhandel en de B8/3-problematiek (Kamerstuk 27 062, nr. 92).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts

Voorzitter: Jadnanansing

Griffier: Tielens-Tripels

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Berndsen-Jansen, Jadnanansing, Kooiman, Rebel, Segers, Van der Steur en Van Toorenburg,

en Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

Aanvang 10.05 uur

De voorzitter: Een hartelijk welkom aan de mensen op de publieke tribune en aan de drie bewindspersonen. Ik stel per Kamerlid een spreektijd voor van vijf minuten en twee interrupties in de eerste termijn. Aangezien er vandaag drie bewindspersonen zijn, stel ik de leden voor om aan te geven aan welke van hen zij hun vragen stellen.

Mevrouw Rebel (PvdA): Voorzitter. Het is goed dat wij dit AO apart voor vandaag hebben geagendeerd. Na het AO Mensenhandel was dat volgens mij nodig, omdat dit onderwerp anders tussen de vele stukken zou zijn ondergesneeuwd. Wij zien dat het kabinet een prioriteit maakt van het opsporen en het bestrijden van mensenhandel. Ik denk dat dit een goede zaak is. Uit de rapporten blijkt echter een zorg over de vraag of er voldoende aandacht is voor de specifieke situatie van minderjarige slachtoffers. Hun bescherming blijft achter. Er zijn met name zorgen over de opvang en zorg aan de minderjarige slachtoffers van grensoverschrijdende mensenhandel. Dat is een echt zorgpunt. Er is ook kritiek op het feit dat er voor hen geen specifiek beleid wordt gevoerd. Wij hebben daar een aantal vragen over. Wij vinden de wijze waarop de brief over de amv's (alleenstaande minderjarige vreemdelingen) nu is geagendeerd, niet helemaal logisch. Ik neem daarom de vragen van mijn collega Marit Maij over.

Eerst mijn vragen over de andere twee rapporten. Ik krijg graag van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een reactie op die rapporten. Kan hij er specifieker op ingaan hoe de positie van en de zorg voor de minderjarige slachtoffers verder kan worden verbeterd? Hij stelt dat het nationaal verwijsmechanisme specifiek zal worden geborgd. Kan hij ook daarover wat meer vertellen? In beide rapporten komt naar voren dat de onzekerheid over het verkrijgen van een verblijfsrecht voor minderjarige slachtoffers van mensenhandel een duurzame oplossing in de weg staat. Dezen komen pas laat of nooit toe aan traumaverwerking. UNICEF en Defence for Children pleiten voor een aanpassing van het bestaande beleid door elk geïdentificeerd minderjarig slachtoffer van mensenhandel zonder rechtmatig verblijf, een verblijfsvergunning van één jaar te geven. Zij geven aan dat in die periode kan worden gezocht naar een duurzame oplossing. Ik wil graag van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een reactie daarop. In feite gaf hij slechts een beschrijving van de bestaande procedure en verwees hij naar de rapporten die er nog aankomen. Ik vind het belangrijk dat dit specifieke punt daarbij wordt meegenomen.

Verder zien we dat de melding en registratie van minderjarige slachtoffers bij CoMensha (Coördinatiecentrum Mensenhandel) onvolledig zijn. Dit probleem adresseren wij allang. Ik hoor graag van de Staatssecretaris hoe hij staat tegenover de meldplicht bij CoMensha voor voogden en medewerkers van het COA (Centraal Orgaan opvang asielzoekers), Stichting Nidos en de jeugdinstellingen. Is hij van mening dat zij nu voldoende zijn getraind in het signaleren van kinderhandel en het adequaat melden van minderjarige slachtoffers? Van de Staatssecretaris van VWS zou ik graag horen hoe het gesprek met de jeugdzorg over de realisatie van een betere registratie is verlopen. Hoe kijkt hij aan tegen een van de adviezen over het aanbod van gespecialiseerde traumahulp voor de kleine groep getraumatiseerde minderjarige slachtoffers in de asielprocedure?

Wij vinden het een interessant idee om de identificatie van slachtoffers van mensenhandel niet alleen maar door de politie of de KMar (Koninklijke Marechaussee) te laten gebeuren. In andere landen spelen in vergelijkbare situaties ook andere partijen hierbij een rol. Ik hoor graag van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hoe hij tegen dit voorstel aankijkt. Kan dit in het nationaal verwijsmechanisme worden opgenomen?

Nog twee punten uit de brief over de amv's. De PvdA heeft vorig jaar een motie ingediend (Kamerstuk 19 637, nr. 1641) om alle alleenstaande minderjarige vreemdelingen in beginsel vaker of standaard in een pleeggezin op te laten vangen. Deze motie is aangenomen. Er wordt aangegeven dat er een nieuw opvangmodel voor de amv's komt. Wij willen graag duidelijkheid over het tijdpad en de invulling van het opvangmodel. In hoeverre wordt de strekking van de motie daarbij meegenomen?

Ten slotte nog iets wat de PvdA bij de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie aan de orde heeft gesteld, maar wat onvoldoende is teruggekomen. Ik kan me voorstellen dat de collega van het CDA daar ook meer over wil weten. Het gaat om de motie-Sterk/Van Nieuwenhuizen (Kamerstuk 27 062, nr. 85) uit 2012. Ik hoor graag in hoeverre het onderzoek waarvan in de motie sprake is, nog zal plaatsvinden.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ik heb gevraagd om een apart AO kinderhandel. Ik geef ook op voorhand aan dat het vandaag daarover zou moeten gaan, niet over het algemenere beleid rond minderjarige asielzoekers. Ik constateer dat Nederland tekortschiet bij de bescherming van minderjarige slachtoffers van mensenhandel. Dat blijkt uit de diverse rapporten die vandaag aan de orde zijn. Het gaat om jongvolwassenen die vaak in de prostitutie terechtkomen, misbruikt zijn en daardoor zwaar getraumatiseerd. Slachtoffers van mensenhandel hebben ruimte, tijd en vooral deskundige zorg en behandeling nodig om hun trauma's te kunnen verwerken. Dat hebben zij nodig om überhaupt aangifte te durven doen en verder te kunnen gaan met het leven. Minderjarigen hebben een bijzondere beschermingsbehoefte, maar de bescherming en zorg die zij nodig hebben, wordt hun niet geboden. Voor D66 is het van belang dat er meer aandacht en specifiek beleid voor deze kinderen en jongvolwassenen komt. De zorg voor het slachtoffer moet centraal staan. Een goede opvang en gespecialiseerde hulp moeten losstaan van waar het slachtoffer vandaan komt, diens aangiftebereidheid of het resultaat van het strafproces. UNICEF, Defence for Children, Fier Fryslân, het Centrum Kinderhandel Mensenhandel (CKM) en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld geven in hun reacties duidelijk de knelpunten aan van het kabinetsbeleid. De praktijk strookt niet met het beeld dat het kabinet op papier schetst. Ik zou zelfs willen zeggen dat er haast sprake van een papieren werkelijkheid is. Een specialistisch behandelaanbod, inclusief een effectieve traumabehandeling en voldoende gespecialiseerde behandelplekken voor slachtoffers, ook na hun 18de verjaardag, zijn hard nodig.

Een knelpunt heeft te maken met leeftijd. In principe krijgen alle minderjarige slachtoffers van mensenhandel hulp, maar als het kind geen verblijfsvergunning heeft, houdt de hulp na het 18de jaar op; zelfs als het slachtoffer dan nog steeds gespecialiseerde hulp nodig heeft. Fier Fryslân vertelt ons de casus van een buitenlands meisje met ernstige suïcidale klachten, dat de beschermde opvang moest verlaten toen ze meerderjarig werd. Dat lijkt mij geen humane overweging. Met of zonder verblijfsvergunning zouden alle slachtoffers na hun 18de hulp moeten krijgen, in ieder geval tot hun 23ste. Is het kabinet bereid om de leeftijdsgrens op te rekken tot 23 jaar? Het realiseren van een snelle terugkeer mag geen reden zijn om slachtoffers van mensenhandel goede zorg te weigeren. UNICEF en Defence for Children maken zich voornamelijk zorgen over de opvang en zorg voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen die slachtoffer zijn van mensenhandel. D66 vindt dat de hulpverlening aan en het verblijfsrecht voor minderjarige slachtoffers onafhankelijk moeten zijn van het strafrechtelijk onderzoek naar de mensenhandelaar. Ik heb al vaker gevraagd om een expliciete uitzondering voor dergelijke gevallen. Bovendien is in heel Nederland de pakkans laag, dus ook de kans om de dader te veroordelen. Waarom maakt het kabinet het verblijfsrecht van kinderen dan afhankelijk van de aangifte? Is het kabinet bereid om het verblijfsrecht voor minderjarige slachtoffers van mensenhandel expliciet op te nemen in het mensenhandel- of asielbeleid? Dit is een vraag aan zowel de Minister als de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Als laatste punt wil ik aan de orde stellen dat de zorg voor binnenlandse en buitenlandse slachtoffers financieringsproblemen kent. Ik stel deze vraag aan de Staatssecretaris van VWS. Is het kabinet bereid om via de AWBZ een klinische wedde te financieren voor asielzoekers die slachtoffer zijn van mensenhandel, zodat zij daarmee een behandeling krijgen die past bij hun beschermingsbehoefte? Ik weet dat in Rotterdam een pilot gaande is, maar er zijn nogal wat haken en ogen met betrekking tot de financiering. Ik vraag de Staatssecretaris om daarop in te gaan.

Ik rond af. Alle slachtoffers van mensenhandel verdienen hulp, maar voornamelijk kinderen en jongvolwassenen hebben extra bescherming nodig. De huidige maatregelen van het kabinet schieten volgens D66 tekort. De knelpunten en de aanbevelingen zijn duidelijk: tijd om de bescherming van kinderen óók in de praktijk te kunnen garanderen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Vandaag staan twee belangrijke rapporten op de agenda over mensenhandel, in het bijzonder kinderhandel. Niet de minste partijen hebben die rapporten opgesteld. Wij zijn hun daar zeer dankbaar voor. Deze partijen kijken elke keer weer het monster in de bek, en dat is niet misselijk. Ter voorbereiding hebben wij teruggekeken naar de negende rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld. We hebben dus een behoorlijke hoeveelheid materiaal voor ons, aan de hand waarvan we kunnen bekijken of alles wel voldoet. Het valt op dat met name de organisaties die het rapport Kinderhandel in Nederland hebben geschreven, teleurgesteld zijn in de kabinetsreactie. Eigenlijk zeggen ze dat er met de aanbevelingen niets is gedaan. Ik heb een en ander kritisch naast elkaar gelegd. Ik denk dat dit niet helemaal waar is, maar ik begrijp wel wat ze bedoelen. De brief van de Minister maakt nog onvoldoende duidelijk hoe hij de positie van kinderen denkt te kunnen beschermen. Dat is volgens mij de crux. Henk Werson heeft het in zijn boek De fatale fuik beschreven. Eigenlijk zei hij dat je kinderhandel moet benaderen als drugshandel en kinderen in de procedure niet anders moet zien dan handelswaar. Dit klinkt heel akelig en vreselijk, maar het is wel heel terecht. Hij zegt namelijk dat je aan een baal drugs en aan een hoeveelheid cocaïne ook geen vragen of eisen stelt, en dat je dat aan kinderen ook niet zou moeten doen. Ik denk dat we in dit debat deze bril moeten opzetten. Ik vraag met name aan de Minister van Veiligheid en Justitie hoe hij de positie van kinderen denkt te beschermen. Daarbij rijst natuurlijk meteen het probleem van kinderen die geen status hebben. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie komt dan in beeld. Hoe denkt hij net een stap meer te kunnen zetten om kinderen zonder status die in Nederland aankomen, te beschermen?

Ik zie dat de fractie van de PVV er vandaag niet bij is, dus ik breng nu één ding scherp naar voren dat zij er waarschijnlijk ook uit gehaald zou hebben. Uit de rapporten blijkt dat kinderen van elders redelijk worden beschermd, maar dat autochtone kinderen, dus de slachtoffers van de handel in autochtone kinderen, in Nederland op dit moment al helemáál het stiefkindje zijn. Is dat echt een probleem? Ik vraag de Staatssecretaris van VWS om daarnaar te kijken. Uit mijn gesprek met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld ter voorbereiding van dit debat, bleek dat er in de opvang van hen een aantal gekke dingen zitten. Kijk naar de loverboyproblematiek in Nederland. Er is nu een enorme behoefte aan de pilot om die acht bedden voor elkaar te krijgen. Iedereen doet zijn best om die acht bedden voor elkaar te krijgen, maar de zorgverzekeraars zeggen nee. Daar zit dus gewoon een pijnpunt. Ik vraag de Staatssecretaris of hij het breekijzer wil zijn dat ervoor zorgt dat die acht bedden er daadwerkelijk komen.

Uit de rapporten blijkt dat overal maatwerk nodig is. Ik zie in de reactie onvoldoende terug hoe we dat maatwerk denken te kunnen leveren. Wij staan zeer achter de decentralisatie van de jeugdzorg, maar daar zit wel een risico. Als straks alles naar de gemeenten gaat, is er dan wel voldoende kennis in huis om maatwerk te kunnen leveren? Moeten we er niet voor zorgen dat bepaalde goede hulp gewoon overal beschikbaar is? De jeugdzorg begint beter te begrijpen dat je de loverboyproblematiek echt moet zien als mensenhandel en niet als een uit de klauwen gegroeide relatieproblematiek. Het gaat daarbij gewoon om pure mensenhandel. Hoe krijgen we dat straks in de haarvaten van de gedecentraliseerde jeugdzorg?

Nog twee punten. Steeds meer delicten die in het normale verkeer fysiek worden gepleegd, verschuiven naar internet. De universiteit van Groningen onderzoekt of de zedelijkheidswetgeving nog wel past bij de manier waarop de delicten nu veelal worden gepleegd, namelijk via internet. Kan de Minister ons een beeld geven van dit onderzoek? Wat wordt er precies onderzocht, en is dat breed genoeg? We zien dat ook op andere gebieden delicten zich verplaatsen naar internet. Die specifieke behandeling zou jammer zijn als dit ook wat breder bekeken zou kunnen worden.

Tot slot een heel gek voorstel. Bij de voorbereiding van dit debat werd ik zo akelig dat ik er met iemand over moest praten. Ik had toen net een gezagvoerder van de KLM op bezoek en besprak dit onderwerp met hem. Hij zei, en dat vond ik heel treffend: ik vind het jammer dat wij hier helemaal niet bij worden betrokken; wij vliegen die kisten over de wereld, wij lopen eindeloos door die vliegtuigen om onze benen te strekken, wij hebben gesprekken met de pursers; aan het eind van bepaalde vluchten voel je gewoon dat er mensen aan boord zijn die niet pluis zijn. Deze mensen mogen en kunnen daar nu niets mee. Hij zei: als wij echt een serieus nietpluis-gevoel hebben, zouden wij dat dan niet kunnen melden aan de marechaussee, al waren het alleen wat stoelnummers? Natuurlijk weet ik dat privacy hierbij een bezwaar kan zijn en dat er niet naar neuzen mag worden gekeken, maar deze mensen gaan naar dergelijke landen en zien die ellende. Kunnen we niet eens bekijken of we gezagvoerders en andere belangrijke mensen binnen onze luchtvaart wat meer kunnen betrekken bij de aanpak van mensenhandel en kinderhandel?

De heer Van der Steur (VVD): Ik heb niet zozeer een vraag, maar wil mevrouw Van Toorenburg helpen herinneren aan een eerder debat in deze Kamer over een soortgelijk onderwerp. Haar voorganger bij het CDA, de heer Çörüz, stelde dit toen ook aan de orde en de Minister of Staatssecretaris zei toen expliciet dat in het verleden op verzoek van de Kamer cabinepersoneel van de KLM al is getraind in het herkennen en melden van mensenhandel. Het is nu een vast onderdeel van de opleiding van het cabinepersoneel. Hierover is ook een brief naar de Kamer gekomen. Ik denk dus dat mevrouw Van Toorenburg dit terecht aansnijdt, maar haar partij is haar volgens mij al voor geweest; die heeft dit al uitgebreid aan de orde gesteld bij de bewindspersonen. Naar mijn weten heeft de KLM daarop gereageerd.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Inderdaad. Ik heb dat al aan de orde gesteld en er zijn stappen gezet, maar in de praktijk blijkt dit nog helemaal niet te werken. Juist het specifiek doorgeven van personen stuit op problemen; dat mag men nog steeds niet. Misschien is er dus al van alles aan de hand, maar toen ik aan de keukentafel een gesprek had over zo'n afschuwelijk onderwerp, hoorde ik dit van iemand die dagelijks naar kwetsbare landen vliegt. Ik geloof dat de Minister dit probleem serieus aanpakt, maar in de praktijk speelt onmacht de gezagvoerders nog parten.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. We spreken vandaag over kinderhandel. Ik denk dat iedereen het erover eens is dat het fijn en prettig is dat we daar vandaag over spreken en er uitgebreid specifieke aandacht aan geven. Als oud-hulpverlener zijn dat soort zaken mij het meest bijgebleven: meisjes die je weghaalt bij een pooier, meisjes die zeggen dat ze de dag erna mogelijk te vinden zullen zijn in een sekskelder, maar ook meisjes die geen aangifte doen, die zeggen dat ze alles hebben verzonnen, dat het allemaal niet waar was, omdat ze bang zijn voor hun pooier of, gek genoeg, loyaal aan hem. Aangifte doen bij de politie is voor deze meiden extra lastig als zij zeer getraumatiseerd zijn door hetgeen zij hebben meegemaakt. Het is gek dat dit wel van hen wordt gevraagd, ook aan de grote groep minderjarige slachtoffers die nog geen verblijfsrecht hebben. Mijn voorgangsters spraken hier al over, maar ik vind het belangrijk genoeg om dit nogmaals te noemen. Hun wordt gevraagd om aangifte te doen om in ieder geval een verblijfsrecht te kunnen krijgen, maar dat krijgen ze alleen wanneer de politie daadwerkelijk onderzoek doet en de rechter ook daadwerkelijk een dader veroordeelt. Ik vraag de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie of iemand minder slachtoffer is als de politie geen tijd heeft om een opsporing op te starten, als er onvoldoende bewijs is of als er geen dader kan worden veroordeeld. We hebben vaker gepleit voor een oplossing hiervoor en vandaag doe ik dat weer. Ik vraag de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om goed naar dit probleem te kijken. Vaak kiezen meiden als oplossing om een asielprocedure op te starten in plaats van gebruik te maken van de B8/3-regeling, terwijl zij daardoor wel de zorg zouden kunnen krijgen die zij nodig hebben. Ik stel voor dat er wordt gekeken naar de mogelijkheid van een expertiseteam, bestaande uit politie en traumadeskundigen, onafhankelijk van welke instelling ook, zodat er in ieder geval slachtofferschap kan worden vastgesteld en iemand daadwerkelijk de rust krijgt om een trauma te verwerken. Ik zei al dat het voor deze groep meiden heel moeilijk is om hulp te krijgen. Dat geldt met name voor AWBZ-zorg. De Staatssecretaris van VSW zal daar het nodige over weten. De AWBZ-zorg wordt gefinancierd uit de Regeling Zorg Asielzoekers, maar niet als men besluit om een asielprocedure op te starten in plaats van gebruik te maken van die B8/3-regeling. Ik vind dat slachtofferschap en een goede behandeling niet mogen afhangen van bureaucratische regeltjes. Ik vraag beide Staatssecretarissen om een oplossing hiervoor.

Er is ook gesproken over de opvang van de slachtoffers van loverboys. Inderdaad is er een pilot gestart door Horizon en Fier Fryslân, en dat vind ik heel prettig. Volgens mij wilden zij starten met 14 à 16 plaatsen, maar er waren problemen met de huisvesting. Ze hebben een heel groot gebouw gekregen van de overheid, alleen is dat zo ontzettend groot dat de financiering van die plaatsen heel lastig is geworden. Ik vraag beide bewindspersonen om daar goed naar te kijken en om met een oplossing te komen. Kunnen zij iets doen aan die huisvesting? Laten zij in ieder geval het gesprek aangaan met Horizon en Fier Fryslân om te kijken naar een oplossing. De Minister is daar ook verantwoordelijk voor. Ik hoop dat de heren een oplossing zullen vinden.

In het algemeen overleg over mensenhandel van 31 oktober heb ik de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gevraagd om met betrekking tot de slachtoffers van loverboys te kijken naar een meldplicht bij CoMensha voor de jeugdzorginstellingen. Ik zei toen dat ik eigenlijk niet goed wist hoe we dit zouden moeten vormgeven, misschien wel door middel van inbedding in de al bestaande verplichte meldcode kindermishandeling. De Staatssecretaris gaf toen aan dat hij daar wel oren naar had, en dat hij in ieder geval in overleg zou treden met Jeugdzorg Nederland hierover. Ik ben benieuwd hoe dat gesprek is afgelopen. Is er al een oplossing gevonden? Het lijkt mij namelijk heel simpel om dit te integreren in de verplichte meldcode kindermishandeling, zodat in ieder geval CoMensha op de hoogte is en een goed zicht krijgt op de groep slachtoffers. Daarvan is nu onvoldoende sprake. Ik hoor graag wat de voortgang is in dezen.

Tot slot de zorg na het 18de levensjaar, een heel belangrijk onderwerp. Voor autochtone Nederlandse meisjes bestaat de mogelijkheid om ook nog na het 18de levensjaar jeugdzorg te krijgen. Dat is vaak het geval in zeer uitzonderlijke situaties. Zeker voor meiden zonder verblijfsrecht houdt de begeleiding dan echter op. Ik vraag met name de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie of het niet mogelijk is dat Nidos een mentorschap krijgt voor meisjes die net 18 jaar zijn en deze begeleiding nog nodig hebben. Ik sluit graag aan bij mijn voorgangster die een aantal casussen van Fier Fryslân aanhaalde, waaruit blijkt dat het heel lastig is om de begeleiding voort te zetten. Ik denk dat het goed is als de Staatssecretaris daar goed naar kijkt en met een oplossing komt.

De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. We spreken over kinderhandel in Nederland. Daarbij gaat het over zorg, over mensenhandel, over asielprocedures. Voor je het weet, spreek je met elkaar alleen maar in afkortingen, in een soort politieke zorggeheimtaal: «B9», «B8/3», «COA», «AWBZ», «amv». Dan is het nodig dat mensen een paar casussen worden voorgehouden, dat hun een paar verhalen worden verteld. Wij kregen bijvoorbeeld een brief van Fier Fryslân over een zwakbegaafd en autistisch meisje afkomstig uit Nigeria. Zij was 16 jaar oud toen zij achter de ramen werd aangetroffen. De namen die zij noemde van de mensenhandelaren waren niet te achterhalen. Haar verhaal was onvoldoende om een voortgezet verblijf te krijgen. Zij is inmiddels «mob gegaan»: zij is met onbekende bestemming vertrokken. Dit zijn hartverscheurende verhalen. Je moet die verhalen iedere keer op je laten inwerken, want om dergelijke mensen gaat het. UNICEF en Defence for Children evalueren na zeven jaar het beleid. Zij concluderen dat er heel veel aandacht is voor mensenhandel, maar dat de aandacht voor minderjarige slachtoffers daarbij is achtergebleven. Dat is ontzettend pijnlijk. Dit soort verhalen breken je hart. Voor deze mensen zouden we dit moeten doen. We schieten regelmatig tekort. De organisaties zeggen verder dat er geen specifiek beleid is voor de aanpak van kinderhandel. Hoe voorkomen we dat er over zeven jaar weer zo'n rapport wordt geschreven? Hoe voorkomen we dat de nu geconstateerde lacunes over zeven jaar opnieuw zullen worden beschreven? Hoe kunnen we slachtoffers verdedigen en hun de zorg bieden die ze nodig hebben?

Wie is er nu eigenlijk verantwoordelijk voor de minderjarige buitenlandse slachtoffers van mensenhandel, en wie zal dat zijn na de transitie? Dat is een belangrijke vraag, waarop ik nog geen duidelijk antwoord heb gekregen. De gemeenten spelen een rol en er zijn landelijke instellingen. Bij de begrotingsbehandeling heeft deze Kamer een breed ondertekende motie aangenomen, waarin wordt gesteld dat ook na de voltooiing van de decentralisatie moet worden gewaarborgd dat er landelijk voldoende specialistische opvang en hulpverlening is voor de slachtoffers van mensenhandel en eergerelateerd geweld, ook buiten de regio van de slachtoffers. Hoe wordt aan deze motie gehoor gegeven, dus hoe krijgt dit handen en voeten? Wie van de bewindslieden is de eerstverantwoordelijke: de Staatssecretaris van VWS of van V en J? Graag een heldere reactie van de bewindslieden.

In aansluiting op collega Kooiman heb ik een vraag over de B8/3-regeling. Werkt die zoals ze zou moeten werken? UNICEF schrijft dat deze alleen toegankelijk is voor wie meewerkt aan een strafrechtelijk proces tegen mensenhandelaren. UNICEF vindt dat voor kinderen een te hoge drempel en het merkt op dat het bijna nooit in het belang van het kind is om daaroverheen te stappen. Het bepleit in zijn brief dat minderjarige buitenlandse slachtoffers een tijdelijke vergunning moeten krijgen als ze als slachtoffer zijn geïdentificeerd. Dit behelst slechts een minieme beleidswijziging. Ik vraag de Staatssecretaris van V en J of hij bereid is om deze minieme beleidswijziging door te voeren en die slachtoffers daardoor de bescherming te bieden die zij nodig hebben. Zoals collega Kooiman al zei, zijn er signalen dat de slachtoffers niet snel kiezen voor de B8/3-regeling vanwege de geringe kans van slagen. Een asielprocedure is dan vaak humaner, maar als de vervolging wordt gestaakt wordt het lastig, omdat deze mensen dan niet de zorg krijgen die zij nodig hebben. Ik sluit me daarom aan bij de suggestie van mevrouw Kooiman: zou het niet goed zijn om een expertteam van psychiaters en politie de mogelijkheid te geven om de bescherming die deze B8/3-regeling biedt, ook te geven aan iemand die de asielprocedure ingaat? Deze getraumatiseerde slachtoffers hebben die hulp echt nodig en in de asielprocedure krijgen ze deze niet.

Er is eerder op gewezen dat de grens tussen 18-min en 18-plus heel abrupt is, terwijl achttienplussers ook zorg en bescherming nodig hebben, zeker tot hun 23ste jaar. Als straks de Wet regulering prostitutie is doorgevoerd, gaat de prostitutieleeftijd naar 21 jaar. We hanteren nu nog steeds de leeftijd van 18 jaar en bieden bescherming tot het 18de jaar. Maar als we in de prostitutiewet de grens trekken bij de leeftijd van 21 jaar, moeten we die bescherming dan niet ook minimaal oprekken tot aan 21 jaar? Dat zou toch logisch zijn in het licht van de wet die eraan komt?

In het rapport wordt geconstateerd dat de verkoop van kinderen – bizar dat die plaatsvindt, maar die vindt dus plaats – niet strafbaar is in Nederland als er geen sprake is van uitbuiting. Ik vind dat merkwaardig. Illegale adoptie is strafbaar gesteld in de Wobka (Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie), maar dat is geen strafrechtelijk instrument. Is dit dus wel sterk genoeg geregeld, of zijn we naïef? Er zijn grote zorgen bij UNICEF en Defence for Children over de handel in kinderen van binnen de EU. Die schijnt ook echt een probleem te worden bij de openstelling van de grenzen met Roemenië. Moeten we de wet in strafrechtelijk opzicht daarom niet wijzigen en aanscherpen?

Een paar korte vragen tot slot. Ik sluit mij graag aan bij de vragen die zijn gesteld over de pilot in Rotterdam. Ik heb begrepen dat de laatste hobbel bij de verzekeraar ligt, dus dat daar de echte pijn zit. Kan de Staatssecretaris van VWS enige invloed uitoefenen om de verzekeraar over die hobbel heen te helpen en er zo voor zorgen dat die pilot kan beginnen? De Minister heeft bij de begroting namelijk beloofd dat deze pilot per 1 januari van start zou gaan. Hij is nog altijd niet van start gegaan, dus graag een reactie. En wanneer is het nationaal verwijzingsmechanisme gereed? In april van dit jaar?

Mijn laatste opmerking. Dit rapport zou ons moeten aansporen en aanmoedigen om onze schouders eronder te gaan zetten, om ervoor te zorgen dat we de daders kunnen opsporen en berechten, desnoods via de zogenaamde lokpubers; dat we ons eraan committeren dat we werk gaan maken van preventie; en dat we om slachtoffers heen gaan staan en hun de hulp en bescherming gaan bieden die ze nodig hebben.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Laat ook ik namens mijn fractie dankzeggen aan de samenstellers van de rapporten die wij hier vandaag behandelen. Het is duidelijk dat dit heel betrokken organisaties zijn. Het is ook duidelijk dat het gaat om een belangrijk onderwerp en om een zeer kwetsbare groep. Het is passend dat wij apart met de bewindspersonen over deze mensen van gedachten wisselen. Ik heb het vaker gezegd: voor de VVD-fractie is mensenhandel een van de misdrijven die het meest haaks staat op het liberale uitgangspunt van lichamelijke integriteit. Dit klemt al heel erg bij volwassenen, maar natuurlijk nog veel meer als er sprake is van kinderen, dus bij kinderhandel. Het gaat daarbij niet alleen om uitbuiting, zoals bij huisslaven, maar dit geldt zeker ook als deze gepaard gaat met seksueel misbruik of gedwongen prostitutie. Ik denk dat het voor niemand die naar dit algemeen overleg luistert een raadsel is waarom zovele Kamerleden hier zo persoonlijk betrokken bij zijn. Een dergelijke betrokkenheid lees ik overigens terug in de brieven die ons van de zijde van de regering zijn gezonden.

Wij moeten ons tegelijkertijd realiseren dat de geweldige intenties van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en ieders terechte zorg over het welzijn van minderjarigen natuurlijk ook bekend zijn bij de mensensmokkelaars. Iedereen die met VluchtelingenWerk of met de IND heeft gesproken, weet dat daarvan misbruik wordt gemaakt. Het is de taak van het kabinet om zich te realiseren dat onze betrokkenheid en onze zorg voor het welzijn van minderjarigen worden misbruikt. Dat is rot en zuur om vast te stellen, maar het is wel een feit. En het kabinet kan niet om dat feit heen. Je kunt dus zeggen dat je graag wilt dat de zorgleeftijd wordt doorgetrokken naar 23 jaar en dat kinderen een maximale opvang moeten krijgen. Dat willen we natuurlijk allemaal, maar we moeten ons tegelijk realiseren dat diezelfde oproep effecten heeft op de mensensmokkelaars, die dit algemeen overleg zonder enige twijfel ook zullen volgen en zich zullen realiseren dat dit een mooie methode zou zijn om aan hun contractuele verplichtingen te voldoen jegens mensen die betalen om kinderen naar het Westen te vervoeren, en meer specifiek naar Nederland. Hoe afschuwelijk dat ook is, het is wel de realiteit waarover we ook bij dit onderwerp moeten spreken.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik vraag de heer Van der Steur of hij het in dat geval met mij eens is dat je een zo goed mogelijke situatie moet creëren, op basis waarvan je kunt vaststellen of een kind slachtoffer is en het op een bepaalde manier wordt misbruikt of gebruikt. Als je dat wilt vaststellen, moet je dat niet alleen maar via een politieverhoor doen, omdat politiemensen nu eenmaal op een andere manier interviewen. Daar zou altijd een traumadeskundige bij moeten worden gebruikt. Ik heb dit al vaker aan de orde gesteld, maar de Minister wil daar niet aan. Zou de heer Van der Steur daar wel aan willen?

De heer Van der Steur (VVD): Dat waren twee vragen. Ik ben het volledig eens met mevrouw Berndsen dat het essentieel is dat je er zo snel mogelijk achter komt met wat voor situatie je te maken hebt: is het iemand die hier is terechtgekomen en zich gewoon voordoet als een slachtoffer van mensenhandel en eventueel van seksueel misbruik, of is het iemand die zo snel mogelijk hulp nodig heeft? Ik denk overigens dat niemand aan deze tafel, ook niet aan de zijde van de regering, dat met ons oneens zou zijn.

Ik kan niet meteen ingaan op de tweede vraag van mevrouw Berndsen, namelijk dat daar altijd een traumadeskundige bij aanwezig zou moeten zijn. Het lijkt mij wel goed dat vooral de traumabehandeling veel eerder wordt gestart, omdat daarmee kan worden bereikt dat er veel eerder aangifte wordt gedaan. Dat heb ik ook van de zijde van UNICEF begrepen. Ik ben het dus helemaal eens met de gedachte dat er meer bereidheid moet zijn om maatwerk te leveren, en ruimte daarvoor; dit juist vanuit het uitgangspunt dat triage zo belangrijk is.

Mevrouw Berndsen (D66): Je moet toch kunnen constateren of er sprake is van kinderhandel of mensenhandel? Ik vraag de heer Van der Steur nogmaals of hij dat alleen wil overlaten aan de politie, ondanks het feit dat deze verhoren door gespecialiseerde rechercheurs worden verricht. In de praktijk blijkt dat mensen en kinderen niet hun verhaal kunnen doen, omdat op een onjuiste wijze met hen in gesprek is gegaan, waardoor die drempel voor hen veel te hoog is en zij überhaupt niet kunnen aangeven of zij via mensensmokkelaars hier zijn gekomen of dat er sprake is geweest van een kinderhandelaar. Laat ik het maar gelijk klip-en-klaar zeggen: als de Minister hier niet aan wil, overweeg ik om een motie in te dienen. Het zou prettig zijn als de heer Van der Steur die motie wilde ondersteunen.

De heer Van der Steur (VVD): Ik denk dat de crux zit bij de opmerking van mevrouw Berndsen dat er sprake moet zijn van een onjuiste verhoorwijze. Natuurlijk moet dat verhoor op de juiste wijze plaatsvinden. Wij weten allemaal dat dit moet plaatsvinden door gespecialiseerde rechercheurs, ook in andere gevallen van seksueel misbruik van kinderen. In beginsel ga ik ervan uit dat dezen voldoende ervaring hebben met en voldoende geverseerd zijn in de benadering van deze specifieke groep. Als sprake is van onjuiste verhoorwijzen, moet dat worden aangepakt. Of dat altijd moet in aanwezigheid van een traumadeskundige, kan ik als Kamerlid van deze afstand niet beoordelen. Ik denk dat dit meer aan de Minister is. Hij zou de gedachtewisseling daarover met mevrouw Berndsen kunnen voortzetten.

De heer Segers (ChristenUnie): De heer Van der Steur maakt zich zorgen over een mogelijk misbruik van de B8/3-regeling. Uiteraard is iedereen tegen misbruik, maar ik vraag hem het volgende: wat is erger, mogelijk misbruik van die regeling of een situatie waarin slachtoffers niet de hulp wordt geboden die zij nodig hebben? Het antwoord op die vraag bepaalt hoe je die B8/3-regeling beziet.

De heer Van der Steur (VVD): Het antwoord op de vraag van de heer Segers is natuurlijk afhankelijk van je perspectief. A priori zijn beide even erg. Als iemand de hulp niet krijgt die hij nodig heeft, is dat heel erg. Als er misbruik wordt gemaakt van een regeling is dat ook heel erg, vanwege het feit dat er altijd een beperkte capaciteit is en dat anderen die deze hulp nodig hebben, daardoor geen hulp zullen krijgen. In beide gevallen is het dus zeer ernstig en aan beide gevallen moet iets worden gedaan.

De heer Segers (ChristenUnie): Als er zo veel energie gaat zitten in het tegengaan van misbruik en als de prijs daarvoor is dat een meisje uit Nigeria – ik begon met haar casus – niet de hulp krijgt die zij nodig heeft en met onbekende bestemming vertrekt, is die prijs voor mij veel te hoog. Als de VVD staat voor haar verkiezingsbelofte, namelijk opkomen voor slachtoffers, zou dat ook moeten doorklinken in de manier waarop over de B8/3-regeling wordt gesproken en deze wordt aangeboden. Ik sluit me aan bij de suggestie van mevrouw Berndsen: zorg ervoor dat er experts zijn en dat kwetsbare kinderen de hulp krijgen die zij nodig hebben.

De heer Van der Steur (VVD): Ik denk dat niemand het oneens is met de opmerkingen en de gevoelens van de heer Segers, maar in het kader van de discussie over rechtmatig verblijf in Nederland hebben wij ook de verplichting er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat onrechtmatig verblijf in Nederland wordt beëindigd en dat we mensensmokkelaars zo min mogelijk reden geven om van deze regeling misbruik te maken om mensen langer in Nederland te houden dan wij hebben afgesproken. Wij weten allemaal dat dit gewoon gebeurt. Het is de taak van ons allemaal om te zorgen voor een scheiding tussen die twee groepen, en om ervoor te zorgen dat degenen die hulp nodig hebben, deze ook krijgen terwijl degenen die hier niet rechtmatig verblijven, zo snel mogelijk terugkeren naar waar zij vandaan kwamen, omdat zij in het kader van een mensensmokkelactie naar Nederland zijn gekomen.

Ik ga voort met mijn betoog. Ik ben het helemaal eens met mijn collega's dat het hierbij moet gaan om snelheid, effectiviteit en het leveren van maatwerk. Dat laatste spoort niet met de gedachte dat er altijd tot 23 jaar zorg moet worden verleend; ook dat zou namelijk weer een enorme uitnodiging kunnen zijn tot misbruik. Ik vind het wel van belang dat er altijd wordt gestreefd naar het doen van een aangifte, al kan ik me voorstellen dat in sommige gevallen de traumatische ervaringen zodanig zijn dat dit binnen de daarvoor gestelde termijn niet kan. In de brieven van de bewindspersonen las ik dat dan ook de mogelijkheid van maatwerk en uitstel bestaat. Ik vind dat van belang; het gaat namelijk ook om de menselijke maat en niet zozeer over een systeem dat soms wordt losgelaten op slachtoffers van zeer ernstige strafrechtelijke feiten. We moeten het zodanig vormgeven dat er ruimte is voor de menselijke maat en voor het leveren van maatwerk, als dat noodzakelijk is. Dat betekent dat ook bij de triage rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van traumabehandeling en dat deze soms eerder moet kunnen plaatsvinden, misschien juist in het belang van de terugkeer van de betrokkene; als iemand getraumatiseerd is, draagt dat immers niet bij aan de gedachte dat deze ook teruggestuurd moet worden. Zo is dit dus in het belang van alle beleidsterreinen. Wellicht is het verstandig om in het beleid te differentiëren. We praten nu steeds over minderjarige slachtoffers, maar de VVD-fractie ziet een verschil tussen een minderjarige van 17 en een minderjarige van 12. Is het geen goede gedachte om bij de uitvoering van het beleid wat meer te differentiëren, met de mogelijkheid van maatwerk, tussen verschillende leeftijdscategorieën binnen de groep minderjarigen? Dat is een suggestie die ook wel door UNICEF en ECPAT wordt ondersteund.

Ik kom bij de structuur rond de voogden. Er is nu ook een groot verschil tussen degenen die onder de jeugdzorg vallen en degenen die onder het gezag van voogden vallen. Het kan niet zo zijn dat het simpele feit dat mensen die het slachtoffer zijn van eenzelfde misdrijf maar in twee verschillende regelingen zitten, op twee totaal verschillende manieren worden behandeld. Is het mogelijk om ervoor te zorgen dat in ieder geval de uitwerking van het beleid zo veel mogelijk gelijkloopt, ook al is misschien het juridische etiket anders? Ik hoor dat de versnippering met betrekking tot de voogden, het aantal, de opeenvolging, de wijze waarop zaken gaan, niet altijd bevorderlijk is voor de aanpak en de begeleiding van de minderjarigen. Kan de regering zich hierover uitspreken?

Tot slot. Aan de ene kant staat voor de VVD-fractie voorop dat daadwerkelijke slachtoffers van kinderhandel, mensenhandel, misbruik en seksueel misbruik absoluut de beste zorg verdienen die wij in Nederland kunnen bieden. Aan de andere kant vinden wij dat we zeer streng moeten optreden tegen het misbruik van regelingen, juist omdat mensen daardoor niet de zorg krijgen waar zij recht op hebben.

Mevrouw Rebel (PvdA): De heer Van der Steur zegt dat er een afweging moet worden gemaakt tussen de mogelijkheid van misbruik en de noodzaak van goede en gerichte zorg. Nu kan goede zorg ook bijdragen aan de verhoging van de aangiftebereidheid en dus in het belang zijn van de strafrechtelijke procedure, en daarmee van de beperking van het misbruik van de regelingen. Ik ben benieuwd hoe hij aankijkt tegen het voorstel van Defence for Children voor een termijn van een jaar. Een gerichte zorg of hulp kan zodoende daaraan bijdragen, terwijl de verblijfstitel niet afhankelijk wordt gemaakt van een aangifte.

De heer Van der Steur (VVD): Een goede vraag, maar eigenlijk heb ik daarop al antwoord gegeven. Ik zal nooit voorstander zijn van een generieke termijn, dus voor iedereen. Dat is simpelweg omdat die bij mensensmokkelaars meteen tot de conclusie zal leiden dat het automatisch een jaar extra kan opleveren als je iemand geloofwaardig laat overkomen als slachtoffer van kinderhandel. Je hoeft maar een klein werkbezoek te plegen, bijvoorbeeld aan het vreemdelingendetentiecentrum op Schiphol. Men weet daar dat men gebruik en dus ook misbruik kan maken van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Naar dit algemeen overleg wordt dus breder gekeken dan alleen vanuit het element van zorg. Ik ben er wel voor om maatwerk te kunnen leveren waar dat nodig is en als dat moet.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik denk dat onze kennis over wanneer dat moet, juist kan worden versterkt door die periode in te bouwen. Het risico op misbruik kan ook worden verkleind door binnen die termijn de aangiftebereidheid te onderzoeken. De informatie die het gerichte onderzoek oplevert, kan ook weer worden gebruikt tegen mensenhandelaren die bewust hiervan gebruikmaken. Dit levert dus ook kansen op. En maatwerk vereist tijd. Ik zie dus wel ruimte voor de optie die Defence for Children en UNICEF opperen.

De heer Van der Steur (VVD): Ik herhaal het: niet als generiek middel, want daarvan zou een verkeerde aanzuigende werking uitgaan; maar wel in het belang van de aangifte, als organisaties, behandelaars, politie, justitie en de IND het gevoel hebben dat een maatwerkbenadering zou kunnen leiden tot een succesvolle aangifte. Laten we reëel zijn: los van de zorg en opvang is de aangifte en de strafrechtelijke opsporing, vervolging en veroordeling van mensenhandelaren een van de grote prioriteiten van ons allemaal. Dit staat los van onze verplichting tot opvang en verzorging, maar het is wel van belang dat het gebeurt. Het kan niet zo zijn dat dit níét ons uitgangspunt blijft. Hoe je het ook wendt of keert, die mensenhandelaren moeten we achter slot en grendel willen krijgen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben een beetje verward door de woorden van de heer Van der Steur. Hij heeft het continu over «misbruik maken» van de B8/3-regeling. Waar blijkt dat uit, zeker bij minderjarigen? Ik kan dat namelijk nergens terugvinden. Ook zegt hij telkens dat het lucratief is voor mensenhandelaren om van die regeling gebruik te maken. Als een meisje in die B8/3-procedure terechtkomt, wat al uitzonderlijk is omdat dit ontzettend moeilijk is, is een mensenhandelaar haar gewoon kwijt. Zij krijgt dan de zorg die ze nodig heeft. Het is dan helemaal niet lucratief voor een mensenhandelaar om gebruik te maken van die B8/3-regeling. Waar blijkt dit dus allemaal uit, meneer Van der Steur?

De heer Van der Steur (VVD): Mevrouw Kooiman moet niet in verwarring zijn. Ik raad haar graag een paar adressen aan van mensen met wie ikzelf ook heb gepraat. Een ding is zeker: je moet in dit leven altijd realistisch zijn. Van elke regeling wordt gebruikgemaakt en misbruik gemaakt als mensen daardoor langer in een veel aangenamere omgeving kunnen verblijven; dat blijkt uit alles. In het begin van mijn betoog noemde ik al het simpele voorbeeld van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, dat allerlei activiteiten tot het 18de levensjaar verbiedt. Daarvan wordt, actief en concreet, dagelijks misbruik gemaakt. Dat weet iedereen, ook mevrouw Kooiman. Dat is een heel mooi voorbeeld. Ik noemde niet specifiek de B8/3-regeling, maar dit is ook het geval bij de B9-regeling voor volwassenen, waarvan we weten dat er misbruik van wordt gemaakt. Overigens is dat heel moeilijk vast te stellen, wat ook blijkt uit het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld. We weten ook allemaal dat er van de B9-regeling misbruik wordt gemaakt. We weten dus dat we heel voorzichtig moeten zijn met zomaar generieke regelingen opstellen, waarmee juist verkeerde signalen worden gegeven aan degenen die er misbruik van willen maken. In het belang van de slachtoffers is opvang en verzorging uiteindelijk natuurlijk essentieel.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben heel erg blij dat de heer Van der Steur zegt dat hij realistisch wil zijn. Ik hoop dat hij dan ook met realistische cijfers komt, waarmee hij aantoont dat er daadwerkelijk misbruik wordt gemaakt van die B8/3-regeling. Weet hij ook dat meisjes nu niet gebruikmaken van die B8/3-regeling, omdat advocaten van hulpverleningsorganisaties dat adviseren? Zij zien namelijk hoe traumatisch die regeling uitwerkt. Zo maken die meisjes alleen gebruik van de asielprocedure en dus niet van de B8/3-procedure, wat wij op papier eigenlijk allemaal graag zouden willen.

De heer Van der Steur (VVD): Het zou mevrouw Kooiman niet verbazen dat de VVD ook van dat punt geheel op de hoogte is.

De voorzitter: We zijn aan het eind gekomen van de eerste termijn van de commissie. Ik schors de vergadering voor zo'n tien minuten.

De vergadering wordt van 10.57 uur tot 11.09 uur geschorst.

De voorzitter: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan Minister Opstelten, voor de eerste termijn van de regering. Wij hebben drie interrupties afgesproken per bewindspersoon.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng op dit altijd buitengewoon moeilijke terrein: kinderhandel. Alleen al de term is hartverscheurend. Ik ben de coördinerende bewindspersoon bij de aanpak van de mensenhandel. De Staatssecretarissen van V en J en VWS zijn er ook zeer actief bij betrokken. Uiteraard heeft men in het hele kabinet hier wel zijn gevoelens bij. Wij met zijn drieën zijn binnen het kabinet hiervoor wel de meest aanspreekbare bewindslieden. Ik vind het goed dat wij specifiek spreken over dit onderwerp, na het belangrijke AO over het bredere thema van de mensenhandel.

Op 30 mei jongstleden heb ik als coördinerend Minister op het dossier van mensenhandel het rapport «Kinderhandel in Nederland» van UNICEF Nederland, Defence for Children en ECPAT in ontvangst mogen nemen. Bij die gelegenheid werd een video getoond waarin een meisje centraal stond dat op jonge leeftijd slachtoffer was geworden van dit mensonterende delict. Dit maakte weer eens duidelijk dat het hierbij gaat om zeer kwetsbare kinderen. Wat hun overkomt, laat bij hen vaak diepe littekens na. Minderjarige slachtoffers vormen een extra kwetsbare groep. Kinderen hebben recht op bijzondere bescherming. Generiek beleid volstaat daarbij niet; meerdere leden hebben dat benadrukt. Mede tegen deze achtergrond hecht ik eraan om te benadrukken dat de aanpak van mensenhandel nadrukkelijk ook de aanpak van kinderhandel omvat, dus de aanpak van mensenhandel met minderjarige slachtoffers. Hierbij wordt ingezet op een brede, integrale aanpak. Dagelijks werken op dit terrein vele professionals met veel compassie. Zij dragen allen hun steentje hieraan bij, en dat werpt zijn vruchten af. Het belang dat het kabinet hecht aan de aanpak van dit fenomeen komt ook tot uitdrukking in onze collegiale verantwoordelijkheid, naast onze verantwoordelijkheid voor de verschillende meer specifieke thema's op dit terrein. Wij doen dit dus gezamenlijk.

In de huidige aanpak van mensenhandel gaat de nodige aandacht uit naar de minderjarige slachtoffers, onder andere binnen de rijksbrede aanpak van de loverboyproblematiek. Wij hebben dit in de brief beschreven. Dat neemt niet weg dat meer aandacht voor de minderjarige slachtoffers is aangewezen, wat in lijn ligt met wat in het rapport Kinderhandel in Nederland wordt geconstateerd. Ik ben het onder anderen met de heer Segers eens dat er over zeven jaar niet weer een soortgelijk rapport moet kunnen worden geschreven. Ik vond dat helder gezegd, en het sprak mij aan. Ik geef nu een aantal voorbeelden van onze inzet. Tijdens de derde termijn van de Taskforce mensenhandel, die per februari 2014 zal starten, zal de bescherming en preventie van minderjarige slachtoffers een bijzonder prioritair aandachtspunt zijn. Er is behoefte aan een betere aansluiting tussen de zorg en de strafrechtketen. Dit staat in de rapporten en wij sluiten ons daarbij aan. Verder zal binnen het interdepartementale project van het nationale verwijzingsmechanisme van slachtoffers – in het AO Mensenhandel hebben we daar veel over gesproken – nadrukkelijk worden stilgestaan bij de positie van minderjarige slachtoffers, zodat het aanbod van hulp en opvang aan hen ten goede komt. Maatwerk voor deze slachtoffers staat hierbij centraal. Beide Staatssecretarissen zullen hierop ingaan. Daarnaast is de aanpak van kinderhandel een van de prioritaire onderwerpen van internationale samenwerking in het kader van het EMPACT-project (European Multidisciplinary Platform Against Crime Threats), waaraan Nederland een belangrijke bijdrage levert. Ook zal er in het kader van de kabinetsbrede aanpak, zoals ook uit de antwoorden van beide Staatssecretarissen zal blijken, op worden ingezet dat de voortgang die breed op het mensenhandeldossier wordt geboekt, met name ten goede komt aan de kwetsbare minderjarige slachtoffers.

Ten slotte is het, als vierde punt in dit kader, relevant dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld halverwege dit jaar in een rapportage nader op de problematiek van minderjarige slachtoffers zal ingaan. Wij kennen haar gezag, haar volstrekte onafhankelijkheid tegenover ons en haar concreetheid in advisering. Dit kan aanleiding zijn om nadere maatregelen te nemen.

Ik kom op een aantal vragen die specifiek op mijn terrein liggen. De heer Segers heeft gevraagd wie verantwoordelijk is voor minderjarige slachtoffers. Ik heb daar al iets over gezegd. Als coördinerend Minister ben ik verantwoordelijk voor het beleid inzake mensenhandel en natuurlijk ook voor kinderhandel als onderdeel daarvan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft zijn specifieke terrein, zoals u bekend is. Hij is verantwoordelijk voor buitenlandse minderjarige slachtoffers voor zover zij geen verblijfsvergunning hebben. De Staatssecretaris van VWS heeft de zorg voor Nederlandse minderjarige slachtoffers en EU-burgers. Zij zullen daarop natuurlijk zelf ingaan.

Mevrouw Rebel heeft gesproken over het nationale verwijzingsmechanisme. Die zal, zoals gezegd, gelden voor alle slachtoffers van mensenhandel en nadrukkelijk ook voor de minderjarige slachtoffers.

De heer Segers heeft, vooruitlopend op de behandeling van de novelle voor de regulering van de prostitutie, gevraagd naar de zorg voor slachtoffers tot 21 jaar. Ik ben bereid om dit te bezien, want ik vind wel dat hij een punt heeft, maar we moeten uitkijken dat we niet de leeftijd van 21 jaar voor generiek beleid gaan inzetten. Dat is niet de bedoeling. De leeftijd van 21 jaar gaan wij niet voor niets aanbrengen in de Prostitutiewet. Dat doen wij ter bescherming van degenen die in het vak van prostituee terechtkomen. Als wij daarin iemand tegenkomen die nog niet 21 jaar is, wat zeker het geval zal zijn, moet daar ook met maatwerk naar gekeken worden. Ik ben bereid om dat in specifieke situaties met de beide Staatssecretarissen te bekijken en daarop terug te komen.

De heer Segers (ChristenUnie): Ik moet even tot me laten doordringen wat de Minister nu precies zegt. Hij wil in specifieke situaties maatwerk leveren. Uiteraard, maar als de leeftijd 21 jaar wordt, zou bijvoorbeeld de strafverzwaringsgrond voor misbruik die nu geldt voor 18-minners moeten worden uitgebreid voor personen tot 21 jaar. Dat is geen maatwerk maar dit is een generieke maatregel. Als wij zeggen dat 21-jaar de leeftijd is, is het bovendien merkwaardig om met de zorg voor kwetsbaren bij 18 jaar op te houden. Als je zegt dat 21 jaar de leeftijd is, moet dat ook voor de zorg gelden en moet je de strafverzwaringsgrond echt oprekken voor personen van tot 21 jaar.

Minister Opstelten: Ik ben bereid om hier heel zorgvuldig samen met beide Staatssecretarissen naar te kijken en hierop terug te komen. Ik wil daarbij ook de volgorde in acht nemen dat wij straks eerst de novelle behandelen. Dan liggen die feiten er ook. Daarna komen wij hierop terug, gelet op de toezegging dat ik dit samen met de Staatssecretarissen zal bekijken.

De heer Segers (ChristenUnie): Moet dat niet tegelijkertijd met de novelle en de wet plaatsvinden? Welke consequenties heeft het als de leeftijdsgrens wordt opgeschoven naar 21 jaar voor de terreinen die ik heb genoemd? Krijgen wij daar een brief over? Hoe worden wij hierin meegenomen?

Minister Opstelten: De leeftijd van 21 jaar als zodanig is naar mijn indruk voor de senaat noch in dit huis een groot discussiepunt. Ik ga ervan uit dat dat een gegeven zal zijn. De motieven hebben wij al vele malen bediscussieerd. Anders gaan we de wet telkens weer verbreden. Die heeft er al een jaar of zeven over gedaan, dus dat moeten wij niet hebben. Ik weet dat de heer Segers bereid is om hieraan mee te werken; dat is wel de sfeer, als ik het zo mag samenvatten. Wij komen hierop in een brief terug.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik ben in ieder geval blij met de toezegging van de Minister dat hij dit met de Staatssecretarissen wil bekijken. Ik benadruk dat, waar wij straks de leeftijd gaan verhogen, zicht op de grootte van deze groep ook van belang is om een inschatting te maken van de hulpverlening die eventueel mogelijk is. In de voorbeelden die door Fier Fryslân werden genoemd, zien wij dat dit juist de groep is die gebaat zou zijn bij een goed zorgverleningstraject, als wij daadwerkelijk de leeftijdsgrens gaan verhogen tot 21 jaar. Ik noem hier ook nog bij dat in een van de aanbevelingen stond dat een enquête over de omvang van de uitbuitingspraktijk onder sekswerkers ook zicht kan geven op de grootte van de groep die straks vanwege de verhoging van de leeftijd van 18 naar 21 jaar gebruik zal moeten maken van het gespecialiseerde hulpaanbod.

Minister Opstelten: Dit is het terrein waarnaar de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld kijkt. Ik verwacht, al is haar onafhankelijkheid zo groot dat ik dat nooit weet, dat zij ook in haar rapportage specifiek hierover halverwege 2014 met gegevens zal komen. Verder moeten wij dit natuurlijk scherp in beeld krijgen. Dit alles nemen wij dus ook mee in de toezegging die ik net heb gedaan.

Mevrouw Rebel heeft gevraagd of ik bereid ben om een expertiseteam in te stellen met onder andere politie en zorg om het slachtofferschap vast te stellen. De mogelijkheid om slachtoffers scherp multidisciplinair vast te stellen, wordt ook bezien in het kader van het voorstel voor het nationaal verwijzingsmechanisme. Hierover wordt de Tweede Kamer in april 2014 nader geïnformeerd, zoals reeds was toegezegd in het eerdere AO.

Mevrouw Berndsen heeft gevraagd naar het horen van minderjarige slachtoffers door traumadeskundigen. Naast speciaal gecertificeerde rechercheurs mensenhandel beschikt de politie over gecertificeerde en ervaren zedenrechercheurs. Zowel mensenhandel- als zedenrechercheurs dienen ervaren te zijn in het leveren van de politiedienst en te beschikken over sociale vaardigheden en verhoorvaardigheden met minderjarige slachtoffers. Verder dienen zij kennis te hebben van het horen van minderjarigen die bijvoorbeeld traumatische ervaringen hebben en inzicht te hebben in het netwerk van hulpverleningsinstanties. Binnen alle eenheden zijn er voldoende gekwalificeerde gecertificeerde medewerkers die slachtoffers van mensenhandel deskundig te woord kunnen staan en helpen. Het spreken met en het horen van minderjarige slachtoffers dient te geschieden door een koppel van opsporingsambtenaren van wie tenminste één ambtenaar gecertificeerd mensenhandelrechercheur is. In geval van het horen van slachtoffers met traumatische ervaringen worden zedenrechercheurs ingezet. Ik heb in het AO over mensenhandel van 31 oktober toegezegd dat ik de zedenrecherche versterk. In een brief zal ik u hierover in het voorjaar van 2014 informeren. De aanwezigheid van traumadeskundigen bezie ik tevens in het kader van de toezegging die ik heb gedaan en in de voorbereiding van de brief. Dan zullen wij daarop ook heel specifiek ingaan.

Mevrouw Berndsen (D66): Het blijft een herhaling van zetten, zou ik haast zeggen, want ik heb dit al verschillende keren aan de orde gesteld en ik krijg van de Minister steeds hetzelfde antwoord. Ik weet natuurlijk dat er heel goede zedenrechercheurs zijn die buitengewoon goed kinderen kunnen horen als het gaat om zedenmisdrijven. Maar het gaat hier om een andere categorie, namelijk om kinderen die binnenkomen met een enorm trauma. Dat vraagt dus om andere deskundigheid. Dit vraagt om een specialisme. Je kunt van al dan niet of specialistische rechercheurs politiemensen niet verwachten dat zij een kind adequaat horen. Bovendien zou dat echt in een andere setting moeten gebeuren dan in een politiebureau, want voor kinderen die hier binnenkwamen was de politie nu niet direct de beste vriend in het land van herkomst. Als je misbruik van de regeling aan de orde wil stellen en die wilt voorkomen, moet je dus adequaat kunnen horen. Daar heb je echt specialisten bij nodig. Dus waarom zegt de Minister nu dat er meer zedenrechercheurs komen? Waarom zegt hij niet dat wij gebruikmaken van deskundigheid in die gevallen waar het gaat om getraumatiseerde kinderen? Laten we het nu hebben over kinderen en dus niet over mensenhandel in brede zin, want dat is een ander overleg. Het gaat met name om het horen van getraumatiseerde kinderen.

Minister Opstelten: Volgens mij zeggen we hetzelfde. Ik heb net toegezegd dat ik specifiek het antwoord op de vraag die mevrouw Berndsen stelt, wil meenemen in mijn brief. Ik zeg ook nog, verwijzend naar het multidisciplinair nationaal verwijzingsmechanisme, waarbij sprake is van maatwerk, dat ieder kind de deskundigheid krijgt die het nodig heeft binnen de spelregels voor wat er op dat moment moet gebeuren. Dat zal ik in de brief schrijven, want versterking van de zedentaak van de politie is niet alleen méér maar dit is ook een kwalitatieve verbetering van de deskundigheden. Misschien zal mevrouw Berndsen niet eens zijn met mijn brief. Dat kan ik nooit van tevoren zeggen, maar ik denk dat zij wel degelijk wordt bediend door mijn antwoord. Ik geef hier gewoon aandacht aan. Ik ga heel serieus beschrijven hoe wij omgaan met het verwijzingsmechanisme en met de versterking van de zedenrecherche. Dit alles is gericht op de kwaliteit en de capaciteit; dat is althans mijn poging.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik wil best nog even wachten op die brief. Dan wil ik wel weten wanneer die komt. Maar wij moeten nu niet net doen alsof dat verwijzingsmechanisme het toverwoord wordt voor de toekomst om beter te gaan presteren, want dat is natuurlijk niet zo. Het is een systematiek die wellicht kan helpen om adequaat te kunnen optreden maar het is niet de panacee voor alles.

Minister Opstelten: Ik zal het woord «verwijzingsmechanisme» niet meer gebruiken. Wat mevrouw Berndsden zegt, weten we allemaal. De brief komt in april 2014. Dit is niet alleen een bureaucratisch instrument, maar dit is ook een kwalitatief instrument. Als ik behalve «zedenrecherche» spreek over «multidisciplinair», komen wij toch een eind in de goede richting?

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd of ik een beeld kan schetsen van het onderzoek uit Groningen. Mevrouw Rebel was een van degenen die daartoe het initiatief nam. Ik heb onlangs de Rijksuniversiteit Groningen verzocht, een breed onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van herziening van de zedentitel in het Wetboek van Strafrecht. Dat loopt. In het kader van dat onderzoek zal ook kunnen worden geïnventariseerd in hoeverre er aanleiding is om bijzondere aanscherpingen door te voeren die specifiek zien op het internet. Een voorbeeld in dit verband is de mogelijke strafbaarstelling van een seksueel getinte chat met minderjarigen en misbruik, puur via de webcam. Helaas is dit de actualiteit. Ik wil op dit punt niet teveel vooruitlopen, want dat onderzoek is gaande. De uitkomsten zijn te verwachten in het tweede kwartaal van 2014. Zij gaan naar de Kamer met onze reactie. Ik hoop dat hier inderdaad uitkomt wat wij ervan verwachten.

Tot slot heeft mevrouw Van Toorenburg gevraagd naar het luchtvaartpersoneel. De heer Van der Steur heeft daar ook iets over gezegd. CoMensha en de KMAR hebben in augustus 2011 het zogeheten Bulletin mensenhandel voor luchtvaartpersoneel opgesteld. Dit is een folder waarin wordt uitgelegd hoe luchtvaartpersoneel signalen van mensenhandel kan herkennen en hoe men deze kan doorgeven aan de KMAR. Bij de trainingen die de KMAR verzorgt voor luchtvaartpersoneel wordt aandacht besteed aan mensenhandel en wordt dit bulletin verspreid. Bij de opmerkingen en de ervaringen van mevrouw Van Toorenburg over de manier waarop de werkvloer omgaat met de implementatie kan ik mij iets voorstellen Ik zal bezien of er nadere initiatieven nodig zijn op het gebied van informatie-uitwisseling en training. Het werkt, ook met deze belangrijke stakeholders, om kinderhandel en mensenhandel aan te pakken.

Dit zijn de antwoorden die ik op mijn terrein moet geven.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Dank aan de leden voor de door hen gemaakte opmerkingen. Ik sluit mij uiteraard aan bij de taakverdeling die de Minister heeft geschetst in antwoord op vragen van de heer Segers.

Om ieder misverstand weg te nemen, wijs ik erop dat wij vroeger de B9-regeling kenden. Dat is tegenwoordig de B8/3-regeling, die zowel geldt voor minderjarigen als voor meerderjarigen. Er is geen B9-regeling meer; alles zit tegenwoordig in de B8/3-regeling.

Ik heb mijn beantwoording verdeeld in drie onderwerpen. Eerst beantwoord ik de vragen over de B8/3-regeling. Daarna beantwoord ik de vragen over de zorg en begeleiding vóór en na het 18de jaar en tot slot beantwoord ik de overige vragen, onder meer die over adoptie.

Wat de uitvoering van de motie-Sterk/van Nieuwenhuizen inzake een overgangsregeling voor amv's betreft, heb ik bij de begrotingsbehandeling van 21 november jl. laten weten dat die motie wat mij betreft is afgedaan. In de brief over de amv-herijking is niet expliciet verwezen naar het afdoen van de motie, maar in de begroting en in het begrotingsdebat is dit specifiek aan de orde geweest. Ik herhaal hier wat ik bij die gelegenheid daarover heb gezegd. Die motie van de toenmalige regeringspartijen CDA en VVD verzocht de regering te onderzoeken, nadat het beleid ter stroomlijning van de toelatingsprocedures zou zijn ingevoerd, of ex-amv's die ooit in het bezit waren geweest van een amv-vergunning en die jonger waren dan 15 jaar op het moment van de asielaanvraag in aanmerking zouden kunnen komen voor toepassing van maatregelen in het nieuwe amv-beleid. Ik heb het nog even nagekeken. Die motie was ingediend op 5 juli 2012 en moest, zoals ik ook heb gezegd in het kader van het begrotingstekort, worden gezien tegen de achtergrond van de groeiende druk vanuit de Kamer op dat moment om een kinderpardon c.q. een wortelingswet te krijgen, waarmee de fracties van de ChristenUnie en de PvdA op dat moment bezig waren. De motie van de fracties van de VVD en het CDA had op dat moment tot doel om, indien er een nieuw beleid voor amv's zou komen, voor de specifieke groep van ex-amv's iets te regelen. Ik denk dat die motie wel is ingehaald door de realiteit, zo zeg ik in alle rust. Het kabinet viel en er kwam een nieuwe coalitie, die besloot tot een kinderpardon. Met de brief die de invoering van de herijking van het amv-beleid aankondigde, werden de voornaamste beleidsmaatregelen ten aanzien van kinderen afgerond. Voor de oude gevallen was er natuurlijk het kinderpardon. Ik kan me voorstellen dat mevrouw Rebel daaraan refereert. Voor de toekomst is er het nieuwe amv-beleid. Daarom beschouwt het kabinet deze motie ook eigenlijk als uitgevoerd. We hadden dat – we trekken zelf de schoen aan – ook gewoon in de brief moeten zetten die daarover geschreven is.

Ik merk nog wel op dat mevrouw Maij van de PvdA-fractie in het verlengde hiervan tijdens het begrotingsdebat een nieuwe motie heeft ingediend, die ook een beetje in lijn ligt van de motie-Sterk/van Nieuwenhuizen, waarin de regering wordt gevraagd om aan te geven hoe de groep van oud-deelnemers aan het project Perspectief nu in het kader van het kinderpardon zou worden beoordeeld. Dat is wat er nu nog over is. Het verzoek is om de Kamer hierover te informeren na afhandeling van alle bezwaarzaken van de overgangsregeling. Als alles goed gaat met betrekking tot het kinderpardon, hoop ik vóór 1 april de hele bezwaarfase ten aanzien van het kinderpardon af te ronden. Dan kan ik dus ook duidelijkheid geven over de uitvoering van de motie-Maij. Dat is wat ik met de Kamer heb afgesproken op dit punt.

Mevrouw Rebel (PvdA): Het is inderdaad een complexe gang van zaken vanwege de val van een kabinet en een nieuw beleid. Hierover heb ik inderdaad gesproken met collega Maij, die op dit punt een nieuwe motie heeft ingediend. Ons gaat het erom dat er inderdaad een groep overblijft die tussen de wal en het schip belandt en waarover wij ons zorgen maken. Wij hopen dat voor de betrokkenen ook wordt gekeken naar maatwerk. Zijn er mogelijkheden om het specifieke buitenschuldbeleid ook op hen toe te passen. Ik begrijp dat er een brief komt. Dat vind ik een goede zaak. Ik verwacht dat een en ander door collega Maij ook weer zal worden opgepakt. Ik benadruk dat het zowel in de oude motie als in de nieuwe motie gaat om een groep die eigenlijk nu nog niet helemaal in beeld is en waarvan wij willen dat die een goede behandeling krijgt.

Staatssecretaris Teeven: Ik ken het gevoelen van de PvdA-fractie op dit punt, maar ik heb wel gezegd: laten wij nu deze bezwaarfase afwachten. Ik moet nog een aantal bezwaarschriften behandelen, waar er natuurlijk ook een aantal van deze oude groep tussen zit. Het is dus mogelijk dat door de IND nog bezwaren worden ingewilligd. Dan ontstaat er een situatie waarin voor de hele groep de bezwaarfase is afgewikkeld. Op dat moment heb ik ook de mogelijkheid om te bezien of er rond begin april nog schrijnende gevallen zijn. Dan zal ik uw Kamer daarover informeren. Dat is de wijze waarop ik met de gang van zaken zou willen omgaan.

Mevrouw Rebel heeft mij gevraagd hoe ik reageer op het voorstel om alle minderjarige slachtoffers een verblijfsvergunning van een jaar te geven. Ik heb daarop gereageerd. Ik zal dit punt overigens wel betrekken bij de herziening van de B8/3-regeling, maar ik heb daarover in de brief van 20 december ook wel iets gezegd.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die door de heer Van der Steur zijn gemaakt, in die zin dat ik hierbij wel risico's zie op misbruik. Als de B8/3-regeling echter wordt herzien, zal ik daarop binnenkort reageren.

Mevrouw Rebel heeft gevraagd of wij nu andere partijen dan de politie en de Koninklijke Marechaussee bij de identificatie kunnen betrekken. Ook dat punt nemen wij mee bij de mogelijke vorming van de verblijfsregeling mensenhandel. Het is ook een punt van discussie bij de vorming van het nationaal verwijzingsmechanisme.

Mevrouw Rebel, mevrouw Berndsen, mevrouw Kooiman en de heer Segers hebben mij gevraagd of ik bereid ben om het bestaande beleid voor vreemdelingrechtelijke procedures voor, en de zorg en hulpverlening aan buitenlandse minderjarige slachtoffers van mensenhandel aan te passen. Op al die aanbevelingen ben ik in mijn brief van 20 december 2013 uitvoerig ingegaan. Die brief heb ik van de week nog even bekeken. Er zijn verschillende trajecten gestart waarin de verblijfsregeling mensenhandel onder de loep wordt genomen. Er zijn verschillende onderzoeken afgerond, waaronder ook het onderzoek waarover het rapport is verschenen dat voor vandaag op de agenda staat. Ik noem de evaluatie van de pilot kansloze aangifte mensenhandel en de bevindingen uit het project verwijzingsmechanisme. Die zullen allemaal worden betrokken bij de vraag of de verblijfsregeling mensenhandel in de huidige vorm gehandhaafd moet worden, dan wel of een aanpassing op onderdelen wenselijk is. Dat is het maatwerk waarvoor de heer Van der Steur terecht aandacht heeft gevraagd. Ik zal daarbij nadrukkelijk rekening houden met de positie van minderjarigen. Dat zeg ik de Tweede Kamer nadrukkelijk toe.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben heel blij dat de Staatssecretaris serieus wil kijken naar het grote probleem dat met name minderjarigen zonder verblijfsstatus geen beroep doen op de B8/3-regeling en dat hij goed gaat kijken hoe dat nu mogelijk is en of er een aanpassing van het beleid mogelijk is. Wanneer hebben we dan wel die duidelijkheid? Nu zijn er heel veel meisjes die kiezen voor een asielprocedure. Advocaten adviseren ook om die asielprocedure in te gaan. Het wordt tijd dat deze dames en de hulpverleningsorganisaties, duidelijkheid krijgen.

Staatssecretaris Teeven. Ik denk dat ik die duidelijkheid kan in het voorjaar verschaffen. Ik denk aan april/mei.

Mevrouw Kooiman (SP): Begrijp ik goed dat de Staatssecretaris in april een brief aan de Kamer zal sturen?

Staatssecretaris Teeven. Jazeker, in april/mei, zoals ik heb gezegd. Dat zal ik doen. Ik doe geen beloftes die ik niet kan waarmaken, om met de woorden van de Minister te spreken, want dat zou buitengewoon vervelend zijn. Zo kent mevrouw Kooiman mij ook.

Mevrouw Berndsen heeft gevraagd waarom de hulp aan minderjarige slachtoffers van mensenhandel afhankelijk is van hun bereidheid tot medewerking aan het strafrechtelijk onderzoek. Er lijkt misschien toch een misverstand te bestaan onder de leden van uw commissie. Aan minderjarige mogelijke slachtoffers van mensenhandel wordt in eerste instantie altijd direct hulp verleend. Iedereen wordt opgevangen in de beschermde opvang. Een aantal van u is daar ook geweest, bijvoorbeeld in de beschermde opvang voor meisjes van het COA in Beilen, waar de Jade Zorggroep bij betrokken is. Dus het is niet zo dat medewerking vereist is voor die opvang. Deze minderjarigen worden sowieso niet op straat gezet. Het is wel een punt van discussie of mensen die geen medewerking verlenen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Dat is een andere discussie, maar opvang, zorg en scholing zijn er wel voor deze minderjarigen.

De reden dat de medewerking wel noodzakelijk is voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, is dat het natuurlijk heel belangrijk is dat mensen ook aangifte doen van mensenhandel en dat zij tevens op andere wijze medewerking verlenen aan het politieonderzoek. De aanpak moet wel preventief van aard zijn; we moeten proberen om te voorkomen dat dit iedere keer opnieuw plaatsvindt. U zult begrijpen dat het heel moeilijk is om zonder die medewerking daders in beeld te krijgen.

Een van de onderwerpen die hierbij hoort, is de grensdetentie. In de stukken van Defence for Children en andere organisaties staat wel iets dubbels. Ik heb bij de bespreking van de mogelijke afschaffing van de grensdetentie voor kinderen al gezegd dat dit ook in het nadeel kan zijn van de bestrijding van kinderhandel. Heel concreet, omdat het dan heel snel kan voorkomen dat mensen die op Schiphol aankomen zonder enige toets doorgaan naar een azc om vervolgens in Nederland te verdwijnen, zonder dat wij daar zicht op hebben. Dat is één van de redenen dat ik, op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet, juist in het kader van de bestrijding van kinderhandel hecht aan het handhaven van de grensdetentie op dit punt. Dat is nu juist een van de waarborgen waarmee wij het proces van kinderhandel kunnen vertragen. Dus medewerking is op dit moment vereist voor de verblijfsvergunning, maar ik heb wel aangekondigd dat ik ook nader zal kijken naar een andere invulling van dat medewerkingsvereiste als het gaat om de verblijfsregeling mensenhandel. Er zit dus wel beweging in. Ik kom hierop terug in april/mei.

Mevrouw Berndsen (D66): Het zou heel prettig zijn als de Staatssecretaris in dit soort gevallen wat soepeler wilde zijn. Ik kom weer terug op eerdere opmerkingen. Het verhoor moet altijd een consistent verhaal opleveren en er moet altijd een opsporingsindicatie kunnen worden gegeven. Dat maakt het nu juist zo moeilijk, vooral ingeval van kinderen. Als de Staatssecretaris van plan is om dat in die zin wat aan te passen en wat te verzachten, denk ik dat wij samen een heel eind verder kunnen komen.

Staatssecretaris Teeven: Ik heb het woord «verzachten» niet gebruikt. Dat zou een uitkomst kunnen zijn, maar het één kan soms niet zonder het ander. Daarop hoor ik mevrouw Berndsen niet ingaan. Als je de grensdetentie verzacht, kun je dit niet verzachten. Als je de grensdetentie handhaaft, kun je wel kijken hoe het in de verdere uitwerking bijvoorbeeld anders gaat. Die zaken zijn aan elkaar gekoppeld. Je moet het proces van kinderhandel natuurlijk wel kunnen vertragen en de patronen en de modus operandi van kinderhandelaren moet de overheid wel op enigerlei wijze kunnen doorbreken. Als wij geen mogelijkheden tot opsporing hebben, wordt het voor de coördinerend bewindspersoon wel erg ingewikkeld om de belangen van slachtoffers te dienen, ook voor mij en voor mijn collega ter rechterzijde.

Mevrouw Berndsen (D66): Dat snap ik vanuit het opsporingsbelang, maar ik zou het heel prettig vinden als wij, zeker wanneer het gaat om kinderen, het element, van de zorgbehoefte, wat meer centraal stelden, in plaats van het opsporingsbelang. Ik hoor toch dat de Staatssecretaris meer aan de kant zit van het opsporingsbelang, van misbruik, in plaats van aan de kant van het bieden van de bescherming die kinderen nu eenmaal nodig hebben als zij hier binnenkomen. Wij hebben het over kinderen en minderjarigen. Het is maar net waar je de focus wilt leggen. De Staatssecretaris schuift toch meer op naar de opsporingskant. Ik schuif meer op naar de kant van de zorg die wij in Nederland aan dit soort kinderen zouden moeten bieden.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat dit, met alle respect, een simplificatie is die ik niet onder woorden heb gebracht. Ik heb duidelijk gezegd dat alle minderjarige kinderen die vanuit het buitenland komen, altijd recht hebben op opvang. Dat is uw commissie ook bekend. Daaraan zit ook een medische component vast en een scholingscomponent, dus die zijn er sowieso. Het gaat er alleen om in hoeverre zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Dat is een heel andere discussie, namelijk over onder andere het medewerkingsvereiste. Daarop heb ik in antwoord op vragen van mevrouw Rebel al geantwoord dat dit ook iets is waarnaar wij gaan kijken. Dat doe ik wel in combinatie met andere zaken die ten aanzien van de Vreemdelingenwet spelen, waaronder het handhaven van de grensdetentie, ook voor kinderen. Dat is wel een onderwerp dat daarbij hoort. Het gaat mij niet zozeer om het opsporingsbelang, maar daarmee kunnen de patronen van mensenhandelaren worden doorbroken. Dat betekent dat wij naar de toekomst toe ook preventief werken. Andere leden van uw commissie hebben er aandacht voor gevraagd dat wij ook preventief te werk gaan, in die zin dat mensenhandelaren zeggen: wij gaan met kinderen niet naar Nederland, want dan lopen wij een grote kans om te worden ontdekt. Dat betekent ook minder slachtoffers die in Nederland komen. Dus het mes snijdt wat mij betreft aan twee kanten.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd waarom de hulp aan slachtoffers van mensenhandel afhankelijk is van de bereidheid. Ik heb daarover al veel gezegd. Nu zijn er, misschien in aanvulling op haar concrete vraag, personen van wie echt niet verwacht kan worden dat zij medewerking verlenen. Van die personen zijn ook een aantal voorbeelden gegeven in de stukken die wij van organisaties hebben ontvangen, bijvoorbeeld wegens psychische omstandigheden of medische omstandigheden, of wegens grote dreiging van de daders. Deze personen komen toch wel in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Er zijn daarnaast voorbeelden van personen die, nadat het onderzoek is afgelopen, een aanvraag voor voortgezet verblijf indienen, ook als het bijvoorbeeld niet tot een veroordeling van de daders komt. Over het medewerkingsvereiste heb ik al gezegd dat ik dat ga bezien. Daarop kom ik dus terug.

Verschillende van uw leden hebben gezegd dat er binnen de beschermde opvang geen traumabegeleiding is en zij hebben gevraagd of minderjarige buitenlandse slachtoffers ook in de jeugdzorg kunnen worden opgevangen. Het COA maakt voor de beschermde opvang, zoals die bijvoorbeeld in Beilen is georganiseerd, gebruik van een contractpartner, die de feitelijke opvang en begeleiding verzorgt. Dat is de Jade Zorggroep, die ook deze zorg biedt aan amv's. De medewerkers van de Jade Zorggroep zijn ook betrokken bij de beschermde opvang. Zij hebben heel veel ervaring opgedaan met opvang en begeleiding en zijn dus ook in staat om door te verwijzen naar benodigde aanvullende hulpverlening. De Jeugdwet, waarmee collega Van Rijn en ik op dit moment actief zijn, zal ook van toepassing zijn op alle in Nederland verblijvende kinderen, ongeacht de vraag of ze hier wel of niet rechtmatig verblijven. Het regime is ook met de komst van de Jeugdwet niet gewijzigd in vergelijking met de Wet op de jeugdzorg. Daarover hebben mijn collega en ik nog uitgebreid gesproken, zoals u zich wel zult herinneren. Dat houdt onder meer in dat de jeugdhulp voor zowel rechtmatig verblijvende minderjarigen als voor niet-rechtmatig verblijvende minderjarigen op gelijke wijze zal worden ingevuld.

Mevrouw Rebel en de heer Van der Steur hebben opmerkingen gemaakt over de traumabehandeling. In de beschermde opvang vormt het omgaan met traumatische ervaringen een onderdeel van de methodiek die op dit moment wordt toegepast. Dat vertaalt zich onder meer in het bieden van sociale en emotionele steun, maar ook in het bieden van veiligheid en bescherming. Traumaverwerking is geen onderdeel van de methodiek maar de amv’s in de beschermde opvang die aanvullende medische en psychische hulp nodig hebben, kunnen wel naar die hulp worden verwezen. Ik wijs erop dat niet alle amv’s in de beschermde opvang ook aanvullende hulpverlening nodig hebben. Dat is een beperkte groep. Als je het over maatwerk hebt, is dit een veel geringere groep.

De heer Van der Steur heeft echter gelijk als hij zegt dat traumaverwerking ook belangrijk is voor de bereidheid van mensen om vrijwillig terug te keren naar het land van herkomst. Daar zijn ook voorbeelden van te geven. Dus ook in dat opzicht heeft de overheid er belang bij dat er niet alleen sprake is van voortgezet verblijf in Nederland maar dat er ook bereidheid is tot vrijwillige terugkeer. Ook dan is traumaverwerking een belangrijk aspect.

Wat maatwerk betreft werken mentoren met jongeren samen aan een aantal concrete doelen waarin dit ook tot uitdrukking komt. Dan gaat het om het bewust maken van de uitbuitingssituatie waarin kinderen terechtkomen, dan wel waar ze uit komen; het doen van aangifte; het voorbereiden van jongeren op de toekomst met behulp van competentiegerichte methodiek; het weerbaarder maken van jongeren; het toewerken naar zelfbeschikking; het herstellen van de contacten met familie in het herkomstland en met betrouwbare personen uit het sociale netwerk, zowel in het land van herkomst als in Nederland indien er familie is in Nederland; het toewerken naar terugkeer en het met behulp van de juiste informatie en het aanbieden van alternatieven verminderen van de afhankelijkheid van jongeren als het gaat om mensenhandel en mensensmokkel. Met het laatste zijn we ook bezig in de beschermde opvang. Hieruit volgt al dat er maatwerk wordt geleverd, maar de boodschap vanuit deze commissie is helder. Ik trek het mij aan dat die boodschap wordt afgegeven, dus ik wil kijken wat wij meer kunnen doen. Er zijn suggesties gedaan door organisaties en ook door leden van deze commissie. Wij zullen kijken wat wij daarvan nog kunnen inpassen om dat maatwerk verder te verstevigen.

De heer Van der Steur (VVD): Ik heb nog een verduidelijkende vraag over de traumaverwerking en vooral over de specialistische hulp die nodig is om die optimaal te laten zijn. Volgens mij dient het drie doelen; ten eerste is dit natuurlijk het verwerken van het trauma van het slachtoffer. Dit is essentieel en staat voorop. Ten tweede betreft dit het feit dat, als het gaat om iemand die aangifte kan doen van mensenhandel, het vervolgens ook tot aangifte kan leiden en dat die op een verantwoorde manier kan «plaatsvinden». Ten derde betreft dit het feit dat het proces in geval van een buitenlands slachtoffer verbetert. Het gaat dan om de discussie over verblijfstitel of terugkeer. Zegt de Staatssecretaris nu dat wat wij nu al doen goed genoeg is, of kan ik hem zo begrijpen dat hij gaat kijken waar we nog verder kunnen professionaliseren en verbeteren, ook in het licht van de opmerkingen die UNICEF, Defence for Children en Ecpat hierover hebben gemaakt? Ik doel hierbij onder andere op de brieven die zij aan de Kamer hebben gezonden?

Staatssecretaris Teeven: Het is wat de heer Van der Steur zegt; we doen al heel veel. Ik heb daarvan een aantal heel concrete voorbeelden gegeven. Er zijn verschillende suggesties gedaan. We zullen kijken wat er kan worden ingepast. Daarover zal ik de Kamer berichten. Dat lijkt mij een goede afspraak. Ik ben daarop overigens in mijn brief van 20 december al deels ingegaan.

De heer Segers heeft nog gevraagd of aan minderjarigen in de asielprocedure dezelfde bescherming kan worden geboden als aan slachtoffers van mensenhandel. De beschermde opvang is natuurlijk echt bedoeld voor alle potentiële slachtoffers van mensenhandel. Ongeacht de procedure wordt die bescherming geboden. Vervolgens wordt er een procedure opgestart. Dat kan een B8/3-procedure zijn of een asielprocedure. Daar is de voogd bij betrokken, in dit geval via Nidos. Die beschermde opvang loopt door totdat de aanpak in de individuele zaak is afgerond of tot het 18de jaar. Dat is op dit moment de situatie. Daarna komt de voormalige amv in de gewone amv-opvang zolang hij nog minderjarig is totdat zijn procedure is afgerond. Dat is de stand van zaken.

De heer Segers (ChristenUnie): De Minister heeft gezegd dat hij gaat kijken naar de leeftijdgrens, zeker als de zaak prostitutiegerelateerd is. Betekent dat ook dat in dit geval 21 jaar de grens zal worden?

Staatssecretaris Teeven: Dat is een heel snelle conclusie van de heer Segers, want daar hangt ook een financieel plaatje aan vast. Hij weet dat de kosten van de asielinstroom op dit moment torenhoog zijn. Er is ook een discussie hoe dit alles moet worden gefinancierd. Ik heb goed naar de Minister geluisterd. Hij heeft gezegd dat hij met de Staatssecretarissen zal bekijken wat wel en niet noodzakelijk is. Om nu in dit algemeen overleg meteen de conclusie te trekken dat die leeftijd 21 wordt, gaat mij echter te snel, alleen al vanuit financieringsoogpunt.

De heer Segers (ChristenUnie): Dan zou ik mij inderdaad te snel rijk rekenen. De Minister heeft gezegd: wij gaan kijken naar de mogelijkheid van een verhoging tot 21 jaar. Als deze wordt doorgevoerd, bekijken wij dit in de volle breedte. Mijn vraag is of dit dan ook inderdaad geld voor dit terrein. Als je zegt dat er onder de 18 jaar sprake is van een speciale status en van extra bescherming en als wij naar de grens van 21 jaar gaan, zou de logische consequentie zijn dat dit ook hier van toepassing is. Wordt dit inderdaad meegenomen in die heel brede ....

Staatssecretaris Teeven: Ik kan het niet mooier zeggen dan de Minister het heeft gezegd: we gaan ernaar kijken, maar dit doen wij zonder een enkele toezegging te doen op dit punt.

Mevrouw Berndsen heeft gesproken over de doorlopende hulp aan slachtoffers na het 18de jaar en zo nodig tot het drieentwintigse jaar. Die aanbeveling was al eerder gedaan. Daarop heb ik in mijn brief van 20 december jl. expliciet gereageerd. Ik ben dan ook niet van plan om van dat standpunt af te wijken Het leggen van een directe relatie tussen de opmerking die de Minister heeft gemaakt over prostitutie, is hierop een uitzondering. De Jeugdwet biedt jeugdhulp voor minderjarigen tot het 18de jaar, ook voor niet-rechtmatig verblijvenden. Dat heb ik al gezegd. Slachtoffers van mensenhandel met een vergunning kunnen ook na het 18de jaar gebruikmaken van de reguliere hulpverlening. Op dit moment zie ik geen aanleiding – maar we gaan alles bezien-- om een uitzondering te maken voor niet-rechtmatig verblijvende minderjarigen, want dat is waar we dan concreet over spreken. Dat zou in strijd zijn met het kabinetsbeleid in het regeerakkoord, dus dat is een stap die ik op dit moment niet wil zetten.

Mevrouw Berndsen (D66): Er was even een debatje over de vraag of ik nog wel recht heb op een interruptie, maar ik heb er volgens mij pas een gehad.

De voorzitter: U hebt al twee interrupties gehad, maar ik neem aan dat u deze gebruikt en niet Staatssecretaris Van Rijn niet interrumpeert.

Mevrouw Berndsen (D66): Dan houdt het op. Ik zal netjes de orde volgen.

Ik geef de Staatssecretaris toch nog mee dat 18 jaar natuurlijk in sommige gevallen gewoon de grens is. Maar hij is zelf met zijn adolescentenstrafrecht gekomen, waarbij de leeftijdsgrens ook is opgerekt tot 23 jaar, met name omdat – daar hebben wij allemaal deskundigen over gehoord – het tot het 23ste jaar of misschien nog wel tot op latere leeftijd duurt voordat de hersenen zijn volgroeid. Dus 18 jaar als maximale grens is discutabel. Dit zijn kinderen die nog veel kwetsbaarder zijn dan autochtonen in ons land. Dus waarom houdt de Staatssecretaris dan toch zo krampachtig vast aan die 18 jaar en waarom wil hij niet, los van de leeftijd in het kader van het prostitutiebeleid, die jongvolwassenen de mogelijkheid biedt om na hun 18de jaar ook nog behandeld te worden met een zorgplicht daarvoor?

Staatssecretaris Teeven: Ik houd daar niet zozeer krampachtig aan vast. Op een aantal terreinen die mevrouw Berndsen goed achter elkaar zet – op die opsomming heb ik geen commentaar – ben ik enerzijds bereid om mee te kijken, maar anderzijds moet ik kijken naar de toepassing en de uitvoering van de Vreemdelingenwet. Wij hebben met elkaar afspraken gemaakt over minderjarige vreemdelingen, maar wij hebben geen afspraken gemaakt over niet-rechtmatig verblijvende meerderjarige vreemdelingen. De vergelijking met het adolescentenstrafrecht is mooi, maar die gaat in die zin natuurlijk niet op, want het adolescentenstrafrecht ziet op de wijze waarop je straf oplegt aan verdachten in de leeftijdsgroep tussen 18 en 23 jaar die schuldig worden bevonden. Dat is volgens mij echt iets anders dan hoe je omgaat met de zorg aan en de opvang van slachtoffers tussen de 18 en 23 jaar. Dat is echt een ander onderwerp. Ik vind de vergelijking wel creatief maar die gaat niet op. Dat is mijn antwoord op de vragen van mevrouw Berndsen.

Mevrouw Berndsen (D66): Het is maar net hoe je ernaar kijkt. Als je er op het ene moment wel van uitgaat dat een jongvolwassene nog niet helemaal toerekeningsvatbaar is voor zijn daden, dan zou je kunnen zeggen dat die aan de andere kant recht heeft op zorg op het moment dat hij de achttienjarige leeftijd bereikt heeft en dan tot zijn 23ste jaar. Ik snap best dat de Staatssecretaris met zijn vreemdelingenrecht zit en dat hij dit in het kader van de Vreemdelingenwet een lastig onderwerp vindt, maar wij hebben het hier over slachtoffers. Als er één bewindspersoon is die altijd het hart vol heeft van slachtoffers en die voor hun het goede wil doen, is het wel deze Staatssecretaris. Dus waarom is hij nu niet bereid om naar deze leeftijdsgrens te kijken als het gaat om de zorgplicht?

Staatssecretaris Teeven: Er is natuurlijk al heel veel mogelijk. Op het moment dat iemand in de B8/3-regeling zit, is het geen probleem als iemand een terecht beroep doet. Dan is er zorg, ook na het 18de levensjaar. Dan is het dus geen punt. Mevrouw Berndsen zegt eigenlijk tegen mij dat voor alle niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen in Nederland tot 23 jaar die zeggen dat ze slachtoffer zijn geworden van mensenhandel, opvang moet worden geregeld. Dat gaan we bekijken, maar ik acht de kans daarop niet groot. Dat heb ik ook al geschreven in mijn brieven van voor de kerstvakantie.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik wil de Staatssecretaris hierbij graag helpen. Ik denk namelijk dat we er best uit kunnen komen. Van de stelselwijziging jeugdzorg weet de Staatssecretaris ook dat bijvoorbeeld nu de mogelijkheid bestaat dat Bureau Jeugdzorg op basis van een voogdijmaatregel mogelijk op vrijwillige basis jeugdzorg via de gezinsvoogd kan voortzetten indien daarvoor een indicatie is. Het grootste probleem ligt met name bij Nidos. Als de voogdijmaatregel «afloopt», houdt ook de hulp op, terwijl juist voor dit soort meisjes de begeleiding wel noodzakelijk is. Dan is het wel belangrijk dat het mentorschap of de begeleiding van die slachtoffers nog even kan voortduren. Ik vraag de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om met name voor die groep en voor het Nidos-gedeelte een uitzondering te maken.

Staatssecretaris Teeven: Het is altijd een voorrecht om met leden van uw commissie creatief mee te denken. Ik denk dat het goed is dat ik bezie in hoeverre het in individuele situaties – ik luister goed naar de term «maatwerk» die in uw commissie is gevallen – nodig is dat er nog jeugdhulp wordt geboden, dan wel dat er voortgezette begeleiding door Nidos kan zijn na het 18de jaar. Dat gaan wij bezien en daar komen wij op terug.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben ontzettend blij om dat te horen. Ik hoop natuurlijk dat dit ook in de brief van april/mei kan worden meegenomen. Ik kijk de Staatssecretaris even indringend aan.

Staatssecretaris Teeven: We gaan ernaar kijken. Als dat kan, zal dat ook in die brief staan.

Mevrouw Kooiman en de heer Segers hebben gevraagd of bij de vaststelling van slachtofferschap kan worden gewerkt met een expertiseteam. Daar zullen wij nadrukkelijk naar kijken bij de vorming van de nieuwe verblijfsregeling. Het is ook al een punt van bespreking in het kader van het nationaal verwijzingsmechanisme, zoals de Minister ook al heeft gezegd.

Mevrouw Van Toorenburg heeft een belangrijk punt aangekaart in verband met de samenwerking met luchtvaartmaatschappijen en heeft gevraagd wat daarbij de mogelijkheden zijn. Dat raakt onder meer aan de discussie waarom ik op dit moment nog steeds vasthoudt aan de regeling grensdetentie voor kinderen. Als je dit doet, is bij uitstek het in stand houden van de regeling grensdetentie voor kinderen noodzakelijk, want anders gaan de kinderen met die mooie meldingen door de grensbewaking heen naar het azc en zijn ze, nadat ze op weg zijn gegaan van Schiphol naar dat azc, spoorloos. Juist in dit soort situaties moet je deze zaken dus in combinatie bekijken. Over die grensdetentie krijgt de Tweede Kamer binnenkort een brief. Dan zullen we deze mogelijkheden ook zeker meenemen.

Verder heeft mevrouw Rebel gevraagd hoe de medewerkers worden getraind. Die trainingen worden wel gegeven. Nidos-voogden die werkzaam zijn op het aanmeldcentrum werken volgens een speciale methodiek voor gespreksvoering en signalering van mogelijk slachtofferschap. Zij indiceren ook de amv's voor plaatsing in de beschermde opvang. Die methodiek is in het voorjaar van 2013 opgeleverd en wordt op alle aanmeldcentra gebruikt.

Daarnaast is voor de Nidos-jeugdbeschermers, werkzaam voor de slachtoffers in de beschermde opvang, de methodiek in 2013 geïmplementeerd. De jeugdbeschermers zijn daar ook van op de hoogte en worden via reguliere bijscholing op de hoogte gehouden van ontwikkelingen op het terrein van de mensenhandel.

Het COA vervult hierin natuurlijk ook een rol. Per COA-locatie zijn twee medewerkers als contactpersonen aangewezen. Voor hen verzorgt het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel een tweedaagse training om signalen van mensenhandel bij het COA nog beter te kunnen herkennen. De overige medewerkers krijgen nog een korte training bewustwording. We hebben dus twee specialisten in elke COA-locatie.

Mevrouw Rebel heeft nog gevraagd naar het tijdpad voor het nieuwe opvangmodel. Daarover heb ik inmiddels iets gezegd. Ik zal een brief sturen waarin nadrukkelijk nader wordt ingegaan op de mogelijkheden om minderjarigen kleinschalig op te vangen. In het nieuwe opvangmodel staat het belang van het kind voorop en daarmee het bieden van een kwalitatieve opvang en een veilige opvang en professionele begeleiding. Wij zullen natuurlijk ook de kosteneffectiviteit moeten meewegen. Ik zal de Kamer hierover vóór de zomer van 2014 nader informeren.

De heer Segers heeft een vraag gesteld over de adoptie en de verkoop van kinderen. De strafwetgeving kent een aantal bepalingen waarmee de verkoop van kinderen op dit moment al kan worden aangepakt. Het is strafbaar om een kind dat jonger is dan zes maanden, in een ander gezin op te nemen zonder voorafgaande toestemming van de Raad voor de Kinderbescherming. Dat staat in artikel 442a van het Wetboek van Strafrecht. Het is eveneens strafbaar om een buitenlands kind ter adoptie op te nemen zonder toestemming van de Nederlandse centrale autoriteit. Daaraan refereerde de heer Segers zelf. Dit is conform artikel 28 van de Wobka. Ook strafbaar is het beroepsmatig bevorderen dat een vrouw onderhandelt die de wens heeft haar kind na de bevalling af te staan aan een ander, dus het bevorderen van commercieel draagmoederschap. Daarover hebben wij al veelvuldig met de Tweede Kamer van gedachten gewisseld. Dat is nu strafbaar op grond van artikel 151c van het Wetboek van Strafrecht. Ik kom naar ik meen volgende week woensdag in de procedurevergadering van deze commissie om de opdracht toe te lichten die wij aan de staatscommissie personen- en familierecht zullen meegeven, die onderzoek gaat doen naar het draagmoederschap en ook naar commercieel draagmoederschap. Ik heb diezelfde beweging gemaakt in de procedurevergadering van de Commissie voor Justitie van de Eerste Kamer en doe dit volgende week ook graag in uw procedurevergadering, om daarna de opdracht kunnen bepalen die wordt gegeven aan de staatscommissie. Daar zal ook het onderwerp van commercieel draagmoederschap nadrukkelijk worden meegenomen, zeg ik tegen de heer Segers. Daarover kunnen wij dus volgende week met elkaar van gedachten wisselen.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Dank aan de leden voor hun inbreng. Ik denk dat het goed is om, net als de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, nog eens te benadrukken hoezeer deze groep minderjarigen, maar ook slachtoffers van mensenhandel en kinderhandel, onze aandacht heeft en hoezeer ook de noodzaak aanwezig is om dit gezamenlijk aan te pakken. Als het gaat om heel kwetsbare slachtoffers moet er zo min mogelijk last worden ondervonden van verschillende procedures maar er moet vooral gekeken worden naar de belangen van de betrokkenen. Dat moet vooral gebeuren omdat het, zoals mevrouw Kooiman zei, vaak heel moeilijk is om vanuit die kwetsbaarheid te bekijken of mensen zich als slachtoffers beschouwen, omdat het soms heel lastig is om tot het doen van aangifte te komen en het soms ook heel ingewikkeld is om achter de hulpvraag te komen. Dat vereist een heel specifieke aanpak met samenwerking tussen veel disciplines. Daarom is een gezamenlijke aanpak nodig. Die proberen wij de komende periode zo goed mogelijk vorm te geven. We zijn naar mijn smaak wat een groot aantal onderwerpen betreft al op de goede weg.

Ik zet mij vanuit mijn verantwoordelijkheid vooral in op een aantal punten die ook door deze commissie zijn verwoord. Hebben wij het signaleren en registreren van slachtoffers nu goed geregeld in Nederland? Het gaat om onderzoek op de korte termijn maar ook op onderzoek op de lange termijn naar de effectiviteit van interventies. Ik denk dat wij op een groot aantal plekken bezig zijn om hulp te geven maar dat het doen van langetermijnonderzoek naar effectiviteit nog heel lastig is. Die effectiviteit is in ieder geval lastig meetbaar. Ik heb daar ook met de Fier Fryslân over gesproken. Wij zijn echt op de goede manier bezig, niet alleen door de aanpak te voorzien van een wetenschappelijke basis, maar ook door te kijken naar wat de langetermijneffecten daarvan zijn. Wij kijken niet alleen nar het onderzoek maar wij kijken ook hoe in de praktijk effectieve methoden kunnen worden ontwikkeld. Ik wijs op de activiteiten van Fier Fryslân, op de pilot Horizon, maar ook op initiatieven die Jeugdzorg Nederland onderneemt. Ik kom daar zo dadelijk nog even op terug.

Het is van belang dat professionals inderdaad goed kunnen signaleren of zij te maken hebben met een slachtoffer. De registratie van slachtoffers is van groot belang. Op mijn verzoek is er overleg tussen de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld en Jeugdzorg Nederland om te kijken hoe die registratie kan worden verbeterd. Ik kom daar nog even op terug aan de hand van specifieke vragen, maar ik heb goede hoop op positieve uitkomsten met gebruikmaking van de bestaande methodes, zoals JeugdzorgPlus-registraties.

Ik zei net al dat op dit moment niet genoeg bekend is over de effectiviteit van interventies voor minderjarige slachtoffers van mensenhandel. Het Verwey-Jonker Instituut heeft een quickscan gedaan naar werkzame interventies die op dit moment worden gebruikt. De definitieve resultaten daarvan verwacht ik volgende maand. Ik zal u daarover natuurlijk ook informeren. De uitkomsten van die quickscan gebruiken wij om binnenkort te starten met een meerjarig onderzoek door ZonMW naar de effectiviteit van de behandeling van minderjarige slachtoffers. Tijdens dit onderzoek wordt ook gekeken naar de beste methoden en naar de vraag wanneer zij categoraal en wanneer zij juist niet worden ingezet.

Het is misschien goed om nog even te memoreren dat er spanning lijkt te bestaan tussen zorgverlening en opsporing, terwijl wij die twee juist willen combineren. We merken dat ook in het veld tijdens discussies. Soms zegt de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen mij: leg nu niet te veel het accent op de hulpverlening, want dan verlies je een beetje het zicht dat je moet hebben op het criminele aspect, waarbij je dus ook opsporing mogelijk moet maken. Tegelijkertijd hoor ik, ook van de Tweede Kamer dat we een beetje moeten oppassen met het leggen van te veel accent op de opsporing, omdat we daarmee de hulpverlening weer uit het oog verliezen. We zullen wat dít betreft echt op zoek moeten gaan naar de balans. Wij zullen dat ook echt in de praktijk moeten uitvinden en we zullen moeten bekijken voor welke aanpak we zouden kunnen kiezen. Dat is zeer afhankelijk van het slachtoffer zelf.

Behalve wetenschappelijk onderzoek is het dus ook van belang om in de praktijk te kijken naar hoe het gaat. Ik ondersteun daarom ook de pilot van Fier Fryslân en Horizon. Ik kom straks nog even op de vraagstukken die daarmee te maken hebben, maar heel essentieel is dat zij daar kennis en expertise uit verschillende sectoren – ik doel op ggz, orthopedagogiek en maatschappelijke opvang – integreren.

Ik kom nu op een aantal vragen die specifiek op dit terrein zijn gesteld. Mevrouw Rebel vroeg mij hoe het nu zit met het gesprek over de registratie. Ik zei al dat het gesprek met het bureau Nationaal Rapporteur loopt. De eerste gesprekken hebben plaatsgevonden. Zij zullen nog een vervolg krijgen. Het lijkt erop dat het typeringsmodel dat Jeugdzorg Nederland heeft ontworpen voor de Jeugdzorg Plus mogelijkheden biedt om die registratie op een hoger plan te krijgen. Ik volg dit heel nauwgezet. Ik heb er vertrouwen in en ga er zelfs van uit dat uit de volgende rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld blijkt dat hierover geen zorgen meer bestaan. Er vindt dus een tamelijk intensief overleg plaats tussen beide partijen.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik moet de interrupties goed timen. Nu interrumpeer ik Staatssecretaris Van Rijn, maar mijn interruptie is ook een beetje gericht aan Staatssecretaris Teeven. In mijn inbreng vroeg ik, een reactie te geven op het idee om de meldplicht bij CoMensha uit te breiden voor voogden en medewerkers van het COA maar ook voor jeugdzorginstellingen. Ik denk dat herkennen en signaleren de eerste stap is. We zien echter ook dat de registratie niet optimaal is, waardoor we niet weten hoe groot de groep is, om welke personen het gaat en welke hulp nodig is.

Staatssecretaris Van Rijn: Wat mij betreft vindt er een open gesprek plaats tussen de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld en Jeugdzorg Nederland om na te gaan hoe op een goede manier geregistreerd zou kunnen worden. Ik wil deze suggestie met mijn collega doen. Een goede registratie aan de voorkant helpt ook om na te gaan hoe groot de groep is en welke methode kan worden toegepast. Ik vind dus dat we met een open oog moeten kijken naar alle mogelijkheden die er op dat terrein zijn. In antwoord op de vraag van mevrouw Kooiman zeg ik dat die meldcode daarvoor vanuit wettelijk oogpunt minder geschikt is. Het is immers niet een meldplicht en je wilt eigenlijk eerder tot hulpverlening overgaan. Wij onderschrijven dus het belang van zo vroeg mogelijk registreren en gaan na welke methodes daarvoor in aanmerking komen. Het lijkt mij heel goed om het overleg van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld met Jeugdzorg Nederland hierover af te wachten.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben heel erg blij dat ernaar gekeken wordt. Ik voeg echter wel toe dat een Jeugdzorg Plusinstelling niet per definitie een plek is waar al deze slachtoffers terechtkomen. Ik wil dus van de Staatssecretaris horen of hij bereid is om dit bij jeugdzorginstellingen in brede zin na te gaan en of hij de Kamer hierover wil informeren in de brief die in april of mei wordt verwacht.

Staatssecretaris Van Rijn: Het korte antwoord is ja. Wij kijken naar de methodiek die Jeugdzorg Plus gebruikt. We gaan dit in die zin dus inderdaad breed bekijken.

Mevrouw Kooiman (SP): Worden we daarover inderdaad op die termijn geïnformeerd? Het zou immers fijn zijn als we niet weer op een rapportage hoefden te wachten en als we in het voorjaar wisten hoe het hiermee staat.

Staatssecretaris Van Rijn: Als eind van het voorjaar goed is, is het antwoord ja.

Er zijn enkele vragen gesteld over de pilot in Rotterdam. Wij ondersteunen de pilot met Horizon en Fier Fryslân. Deze pilot past goed in de discussie over de vraag hoe tot een geïntegreerde aanpak kan worden gekomen. Met Horizon zijn afspraken gemaakt over de inzet van de benodigde capaciteit van Jeugdzorg Plus. Rijksvastgoed en het Ontwikkelbedrijf Rotterdam (OBR) zijn bereid om in Rotterdam huisvesting op basis van huur beschikbaar te stellen voor de duur van drie jaar. Ik heb geconstateerd – ik meen dat mevrouw Kooiman daar ook op wees – dat er onder andere wat bouwkundige vragen leven. Ik heb mij bereid verklaard om een bijdrage te verstrekken voor de noodzakelijke verbouwing. Met Fier Fryslân is ook een oplossing gevonden voor de problematiek van de capaciteit van ggz en die op grond van de AWBZ. Verschuiving is mogelijk, opdat een en ander niet ten koste gaat van de andere beddencapaciteit. Dit alles heeft tot gevolg dat de pilot op 1 maart aanstaande van start kan gaan met zestien bedden. Naar mijn idee heeft dit een goede wending genomen. Het is heel ingewikkeld om een dergelijke pilot van start te laten gaan, want het betreft de geïntegreerde zorg en de fysieke kant daarvan. Ik heb dus signalen ontvangen dat die problemen per 1 maart, in ieder geval voor de start van de pilot, kunnen worden opgelost.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Gisteren heb ik aan het eind van de dag nog gesproken met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld. Zij zei dat in haar beleving op dat moment het grote knelpunt de financiering van die acht bedden was. Als de Staatssecretaris zegt dat dit probleem echt is opgelost, zal ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld heel blij zijn.

Staatssecretaris Van Rijn: De vraag was of een en ander ten koste zou gaan van andere bedden die al gefinancierd waren of dat we in staat zouden zijn om de bestaande capaciteit een beetje te verschuiven. Ook Fier Fryslân is ten aanzien van de eigen capaciteit nagegaan in hoeverre het mogelijk is om voor dit experiment wat te schuiven. Daarover is overeenstemming nodig met de zorgkantoren, maar u kunt ervan uitgaan dat dit probleem opgelost is. Mocht dit niet het geval zijn, dan zal ik u daarover rap informeren. De verschuiving maakt het mogelijk om zowel de AWBZ-capaciteit als die van de ggz voor de start van het experiment te regelen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Dat was ook de inhoud van mijn gesprek met de rapporteur, maar er blijkt toch een kink in de kabel te zitten. Ik verzoek de Staatssecretaris daarom toch om specifiek na te gaan of dit probleem echt is opgelost en om de Kamer slechts te informeren indien dat niet het geval is. Mocht de Kamer dus niets horen, dan gaat zij ervan uit dat een en ander in orde is.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat zullen we uiteraard nagaan, maar dit is zeer recent nieuws. Het is nieuws van de laatste dagen, dus het is mogelijk dat de tijd het probleem is.

De heer Segers (ChristenUnie): Ik heb ook begrepen dat de verzekeraar nee had gezegd tegen die acht bedden. Dat hoorde ik vanochtend zelfs nog.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat klopt.

De heer Segers (ChristenUnie): Als dat goed nieuws is, vieren we dat maar. Mijn vraag is dan wel hoe we kunnen voorkomen dat we tegen dit soort dingen aanlopen. Ik doel op de situatie waarin iedereen zich bereid verklaart, behalve de verzekeraar. Ik zei al in eerste termijn dat ik zeker benieuwd ben hoe we dit kunnen voorkomen na de decentralisaties, dus op het moment dat de Staatssecretaris op een grotere afstand staat.

Staatssecretaris Van Rijn: Voor het precieze begrip zeg ik dat deze pilot van start is gegaan in het bestaande systeem. Daarvan zijn wij allen voorstander. Er waren dus al andere bedden gecontracteerd. Naar mijn idee wijzen de verzekeraar en de zorgkantoren er dan ook terecht op dat contracten die met andere zorgaanbieders zijn gesloten ten behoeve van deze pilot, «doorbroken» moeten worden als je dit er even bij of tussendoor doet. Dat was het probleem. Ik denk dat het geen onwil was van de verzekeraars. Zij zeiden dat erop moest worden gelet dat dit niet ten koste zou gaan van andere hulp. Vandaar dat vervolgens is nagegaan hoe we tijdelijk capaciteit kunnen verschuiven, ook van Fier Fryslân, om ervoor te zorgen dat die pilot van start kan gaan. Wij willen daar juist van leren. Mocht deze pilot resultaten opleveren, ondersteund door onderzoek, dan is het mogelijk om in nieuwe rondes op die nieuwe manier te contracteren en heb je niet met dat probleem te maken. Dit keer moest het als het ware binnen het bestaande systeem worden geforceerd, terwijl het in nieuwe rondes mogelijk is om aan de voorkant te contracteren waardoor er niet een dergelijk probleem is of waardoor dat in mindere mate het geval is.

De heer Segers (ChristenUnie): Ik verwijs naar mijn motie die door de voltallige Kamer werd ondersteund en vraag nogmaals hoe het zit op het moment dat er sprake is van decentralisaties. Hoe kunnen we die landelijk gespecialiseerde zorg garanderen? Met andere woorden: hoe wordt die motie uitgevoerd? In dit geval is het goed afgelopen. Ik begrijp dit er tussendoor kwam, dus dat het een ingewikkelde casus was. Dat neemt niet weg dat er zorgen leven over het overeind houden van de landelijke zorg na die decentralisaties en over wat de rol van de Staatssecretaris is in dat proces.

Staatssecretaris Van Rijn: Deze vraag stond op mijn lijstje om apart te beantwoorden, maar misschien is het goed om dat meteen te doen. Wij voeren intensief overleg met onder andere de VNG over de inkooprol van de gemeenten in het geval van bovenregionale instellingen. In dit geval is er sprake van een landelijke instelling. We hebben gezegd dat we met elkaar nagaan welke landelijke voorzieningen nodig zijn. Met de VNG hebben we verkend welke het zijn – dat zijn er een paar, waaronder Fier – en we hebben met haar afgesproken te regelen dat die zaak conform de motie wordt geregeld, dus dat er al dan niet gezamenlijk wordt ingekocht. De VNG werkt dat nu uit en ik heb haar gezegd dat ik bereid ben om de middelen die daarvoor nu beschikbaar zijn, aan de contracteerruimte van de gemeenten toe te voegen onder de conditie dat op dit punt afspraken zijn gemaakt over het behoud van die landelijke voorzieningen, indien die nodig zijn. Binnenkort ontvang ik de voorstellen van de VNG hierover en ik voeg het dus toe aan het budget onder de conditie van deze afspraken met de gemeenten. Ik denk dat ik op deze wijze zo goed mogelijk uitvoering geef aan de motie.

Hetzelfde geldt voor de kennis en de kunde van de gemeenten. Mevrouw Van Toorenburg vroeg of deze kunnen worden gewaarborgd op het moment van de decentralisaties. Ik wijs erop dat de jeugdhulpplicht in de nieuwe Jeugdwet «gewoon» is geregeld. Gemeenten worden verantwoordelijk voor een passend aanbod aan de jeugdige of aan zijn ouders in het geval van problemen. Dat kunnen opvoedings- of opvoedproblemen zijn, dan wel stoornissen. Mocht er een gespecialiseerd aanbod nodig zijn – in dit geval is dat zo – dan geldt voor gemeenten de jeugdhulpplicht. Wij hebben afspraken met gemeenten gemaakt over noodzakelijke bovenregionale voorzieningen of landelijke voorzieningen en we proberen ervoor te zorgen dat die kennis en kunde op die manier worden gewaarborgd. Ik heb overigens gemerkt dat ook de VNG en de afzonderlijke gemeenten daarvoor zeer veel aandacht hebben. Zij zijn zich namelijk zeer bewust van het feit dat er met name op dit punt geen haken mogen ontstaan op het moment van het gehele decentralisatieproces.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg ook of autochtone minderjarige slachtoffers minder goede zorg krijgen. We hebben over deze kwestie ook met Jeugdzorg Nederland gesproken en laatstgenoemde heeft het initiatief genomen om ook binnen de eigen gelederen na te gaan of de kennis en de expertise op dat punt op een hoger plan moeten worden gebracht. Vandaag heeft hij ons in kennis gesteld van het initiatief dat hij gaat nemen. Ik ondersteun zeer dat binnen de eigen gelederen wordt nagegaan welke kennis en kunde voorhanden zijn om die gespecialiseerde hulp te kunnen bieden, of er witte vlekken in zitten en zo ja, welke. Verder zal er gestart worden met het inrichten van een nationaal expertisecentrum met de kennis en de kunde van Jeugdzorg Nederland. Deze zijn nu misschien te versnipperd of daar zitten wellicht witte vlekken in. Het is de bedoeling dat die kennis en kunde op een hoger plan worden gebracht. Ik heb voor ogen dat we aan de ene kant nagaan hoe kortetermijnonderzoek en langetermijnonderzoek naar de meest effectieve methoden ondersteuning kunnen bieden en dat we aan de andere kant nagaan – dat zien we nu al in de praktijk – hoe een en ander ontwikkeld kan worden met de activiteiten van Fier, het experiment van Fier en Horizon en het nieuwe initiatief van Jeugdzorg Nederland. Ik denk dat we op deze manier een kwaliteitsimpuls kunnen geven aan de hulp aan minderjarige slachtoffers van mensenhandel.

Mevrouw Kooiman heeft een vraag gesteld over de meldcode en de problemen met de huisvesting en de pilot. Die heb ik zojuist beantwoord. Hiermee heb ik de aan mij gestelde vragen beantwoord.

De voorzitter: We gaan met uw goedvinden meteen door met de tweede termijn. Ik stel een spreektijd voor van twee minuten per woordvoerder.

Mevrouw Rebel (PvdA): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van onze vragen. Deze discussie toont wederom aan dat het een zeer kwetsbare uiteenlopende groep slachtoffers is waarvoor we dus niet een generiek beleid kunnen maken. Het is naar mijn idee heel belangrijk om de toegankelijkheid van zorg, passende zorg, passende begeleiding en passende opvang goed te regelen. Ik hoor dat de bewindslieden de intentie hebben om deze zaken te regelen. Wij wachten nog op een aantal toegezegde voortgangsrapportages over enkele punten die zojuist ter tafel zijn gekomen. Ik ben daar erg benieuwd naar. We moeten er, zoals collega Segers zei, inderdaad voor zorgen dat we niet over zeven jaar tot dezelfde conclusies gaan komen.

Er zijn kansen, maar er zijn ook risico's. De toegankelijkheid is met de decentralisaties een aandachtspunt. Er moet gekeken worden naar de ruimte en de tijd die er zijn voor slachtoffers en de amv's voor het doen van hun verhaal. Verder moet er tijd zijn voor het vergroten van de aangiftebereidheid en de tijd moet ook worden gebruikt voor het daadwerkelijk opsporen van de malafide personen die hierbij betrokken zijn.

We hebben gesproken over de registratie bij CoMensha door de jeugdzorgverleners. Ik zag de bewindspersonen naar elkaar kijken op het moment dat dit onderwerp aan de orde was. Mag ik aannemen dat dit ook geldt voor de andere partijen die onder de verantwoordelijkheid vallen van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie?

De voorzitter: Ik zie dat de Staatssecretaris knikt.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ook ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording. Naar mijn idee is het belangrijk dat we de komende tijd zien dat de papieren werkelijkheid en de praktijk wat dichter bij elkaar komen. Nu is er inderdaad nog in grote mate sprake van een papieren werkelijkheid. Ik ben het heel erg eens met de Staatssecretaris van VWS dat er een balans moet zijn tussen zorg en opsporing. Ook is het belangrijk om na te gaan hoe je dat voor elkaar kunt krijgen. Mijn fractie vindt dat dit niet in die zin moet gebeuren dat de focus vooral ligt op het misbruik dat gemaakt wordt van bijvoorbeeld de B8/3-regeling. De focus moet vooral liggen op slachtofferschap. In die zin is het voldoen aan de medewerkingseis nog veel moeilijker voor kinderen die slachtoffer zijn geworden dan voor volwassen slachtoffers van mensenhandel. Mijn fractie blijft het dan ook van belang vinden dat het verblijfsrecht expliciet wordt opgenomen, onafhankelijk van het doen van aangifte. We hebben het immers over slachtoffers van mensenhandel.

Wij blijven het van belang vinden dat slachtoffers zonder verblijfsvergunning ook na het 18de jaar geholpen moeten kunnen worden.

Ik wacht de brieven van het kabinet met grote belangstelling af. Er zijn flink wat toezeggingen gedaan. Ik hoop dat die zo meteen goed opgesomd worden. In het voorjaar zullen we nader met elkaar over dit onderwerp spreken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun beantwoording. We horen vandaag inderdaad weer dat er sprake is van betrokkenheid. Wat dat betreft is het prima. Ik denk dat het vooral voor de groepen op de publieke tribune die vaak bij dit soort onderzoeken betrokken zijn, soms wel wat vreemd moet zijn. Ze horen immers heel veel over wat er is maar ook over wat er niet gebeurt. Ik geef drie voorbeelden.

We hebben net gediscussieerd over de vraag of de hulpverlening aan jongeren van 18-plus door Nidos kan worden geleverd. De praktijk leert dat dit niet het geval is. Als je op de website van deze organisatie kijkt, zie je dat daar staat dat ze dat gemakkelijk kan doen. Het kan dus, maar het gebeurt niet. De amv's zouden volgens de beleidslijnen slechts moeten meewerken, wat helemaal niet gek is. Het beeld is echter dat ze aangifte moeten doen. Dat veroorzaakt iedere keer problemen. Het derde voorbeeld is de KLM. We hebben wat dat betreft misschien goed beleid, maar de eerste de beste gezagvoerder die bij mij aan tafel komt, zegt dat er helemaal niets gebeurt. Ik denk echt dat we wat het beleid betreft op de goede weg zitten, dus dat dit het punt niet is. Ook denk ik dat de drie bewindspersonen de komende tijd nog een keer de mouwen kunnen opstropen om na te gaan hoe het staat met de implementatie. Mij lijkt dat we daaraan de komende tijd de meeste aandacht moeten besteden.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Uit de beantwoording van de drie bewindspersonen blijkt dat dit een belangrijk onderwerp is. Er zijn aan ons allen ontzettend veel toezeggingen gedaan. Dat geldt met name voor de slachtoffers om wie het vandaag draait.

Ik blijf wel zitten met de B8/3-regeling. De Staatssecretaris heeft gezegd dat hij daarnaar wil kijken. Naarmate ik me er verder in verdiep, vind ik het steeds meer een gedrocht van een regeling. Ik vind dat deze in de praktijk inhumaan uitwerkt voor de slachtoffers. Ik blijf me erover verbazen dat de politie de tijd moet hebben, dat er voldoende aanleiding moet zijn om met die opsporing te beginnen en dat er vaak ook een veroordeling nodig is om in ieder geval in die B8/3-procedure te komen. Er is nog wel een uitzondering mogelijk, bijvoorbeeld als iemand geen aangifte kan doen vanwege een psychische noodzaak. Dan nog blijft er echter sprake van een tijdelijke verblijfsstatus en van heel veel onzekerheid. Ik ben heel erg blij dat de Staatssecretaris daarnaar wil kijken. Ik hoop echt – en met mijn uitspraak over die hoop sluit ik af – dat hij kiest voor een humane oplossing. Ik verwacht dat die in de brief van april/mei staat.

De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden en toezeggingen. De Minister zei dat we niet over zeven jaar een vergelijkbaar rapport zullen hebben. Hoe voorkomen we dat? Op welke wijze krijgen wij updates van de coördinerend bewindspersoon over de uitvoering van de aanbevelingen en het handen en voeten geven aan de toezeggingen? En hoe vaak krijgen wij die updates? Kunnen wij hierover regelmatig een brief krijgen, bijvoorbeeld jaarlijks? De Kamer heeft nadrukkelijk gezegd dat zij dit onderwerp niet wil onderbrengen bij het AO over mensenhandel met volwassen slachtoffers. Zij heeft aangegeven dat zij apart over kinderen en jeugdigen wil spreken omdat dit onderwerp dan echt de aandacht krijgt die het verdient. Een jaarlijkse update zou de Kamer helpen om dit onderwerp de aandacht te geven die het verdient.

Dank voor de toezegging die inhoudt dat er zich worden gekeken naar de implicaties van de verhoging van de prostitutieleeftijd naar 21 jaar in den brede. We wachten af hoe een en ander zowel strafrechtelijk uitwerkt als wat zorg en opvang betreft. Wij zullen daarover nader spreken.

Ik vraag de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie of ik goed heb begrepen dat hij nog eens zal kijken naar de geconstateerde punten waar traumaverwerking en hulpverlening in de asielprocedure lastig zijn. Is dat inderdaad een toezegging? Die financieringsstromen zijn immers gescheiden.

Ik dank de Staatssecretaris van VWS voor het feit dat hij opdracht aan de VNG heeft gegeven om onderzoek te doen naar de landelijke hulp na die decentralisaties. Wanneer krijgen wij daarover helderheid, dus wanneer vernemen wij hoe een en ander uiteindelijk zijn beslag zal krijgen?

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Ook ik dank de drie bewindspersonen voor de beantwoording van de vele vragen die de commissie heeft gesteld. Ik denk dat het heel goed is om die drie pijlers scherp in beeld te hebben, ook in dit algemeen overleg. Ik doel op de zorg voor slachtoffers aan de ene kant, te weten opvang, hulp en behandeling. Ik versta onder behandeling ook de traumabehandeling, waarover we het net hebben gehad. Aan de andere kant doel ik op de elementen aangifte, opsporing en vervolging. Het kan niet zo zijn dat we, als we constateren dat er sprake is van deze vorm van mensenhandel, niet alles op alles zetten om de criminelen die daarachter zitten te laten opsporen, vervolgen en berechten. Het kan niet anders dan dat we in dit debat ook aandacht hebben besteed aan het element terugkeer van mensen die geen recht hebben op verblijf in Nederland. Daarbij zijn snelheid en efficiëntie en natuurlijk de menselijke maat van groot belang. Ik heb deze aspecten in de betogen van de drie bewindspersonen gehoord.

Ik denk nog steeds dat het goed is dat organisaties als Defence for Children, ECPAT NL en UNICEF blijven meekijken, met name waar de beleidsintenties goed zijn, het beleid goed wordt «weggezet» maar het in de praktijk niet op de juiste wijze wordt uitgevoerd. Wij snappen best dat dit zo is, maar het is de taak van de Kamer en de regering om er met de belangenorganisaties, in een ondersteunende rol, voor te zorgen dat de afstand tussen beleid en uitvoering zo klein mogelijk is, dus dat er zo min mogelijk licht zit tussen beide.

Het is inderdaad de bedoeling dat het over een aantal jaren niet meer mogelijk is om rapporten te schrijven die net zo kritisch van aard zijn als de rapporten die nu op de agenda staan. Dat neemt niet weg dat die kritiek op zichzelf goed en positief is, want ze geeft aanleiding tot dit soort constructieve uitwisselingen tussen de vaste Kamercommissie en de regering. Ik heb het dus zeer op prijs gesteld dat dit overleg is gevoerd. Ik voel dat we gezamenlijk de schouders eronder gaan zetten om te doen wat gedaan moet worden en hoop dat dit tot de verbetering leidt van alle pijlers die ik zojuist heb genoemd.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de tweede termijn van de commissie. Ik stel voor, meteen over te gaan tot de beantwoording van de bewindslieden in tweede termijn. Verder stel ik voor dat er maximaal één keer wordt geïnterrumpeerd. De leden hoeven van die mogelijkheid natuurlijk geen gebruik te maken.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun betrokken inbreng in tweede termijn. Bij alle leden klonk door dat er een verschil is tussen papier en praktijk, dat er een balans moet zijn tussen de drie pijlers en dat er soms verschil is tussen beleid en uitvoering. Dat zijn de kernthema's in dit overleg. Wij zijn daarmee bezig. Daarom moet het nationaal verwijzingsmechanisme er komen. Dat zal niet een papieren nota zijn waarin allerlei verantwoordelijkheden staan. Het zal ook inhouden dat er expertmeetings komen, dat er werkbezoeken worden afgelegd, dat er voorbeelden uit het buitenland worden gegeven en dat er sprake is van een grote betrokkenheid van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld met haar expertise. Wij zullen hierop in april terugkomen. De inbreng van de commissie wat dit betreft is daarbij buitengewoon belangrijk.

Ik zeg de heer Segers toe dat we in dit verband goed nadenken over het tot stand brengen van een periodieke rapportage. Het is zowel voor ons als voor de commissie nuttig dat deze er komt. Bovendien is het onze plicht om de leden informatie te geven, opdat zij vragen kunnen stellen.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun opmerkingen in tweede termijn. Mevrouw Rebel stelde in haar interruptie een vraag aan collega Van Rijn, maar impliciet ook aan mij. Nidos identificeert al minderjarige slachtoffers van de beschermde opvang. Het COA geeft zelf signalen door, maar het doet dat soms via Nidos. Laatstgenoemde meldt die slachtoffers direct aan bij CoMensha. Het melden van slachtoffers moet natuurlijk een rol spelen in het verwijzingsmechanisme. Wij zullen dit punt dan ook meteen meenemen.

Ik dank mevrouw Berndsen voor haar opmerkingen. Wij blijven het oneens over het verblijfsrecht. Zij verzoekt om een verblijfsrecht, onafhankelijk van welke medewerking dan ook. Ik zie weinig ruimte om dit in te voeren. Mevrouw Kooiman vraagt terecht aandacht voor die medewerkingsplicht. Wij kunnen daarin misschien wat nuances aanbrengen. Wij zullen nagaan hoe we daarmee moeten omgaan.

Ik denk dat mevrouw Van Toorenburg gelijk heeft met haar opmerking dat er veel aandacht moet zijn voor de uitvoering. De Minister zei dit ook al. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat we, zoals mevrouw Van Toorenburg zegt, een mooi beleid hebben, maar dat de mensen in de uitvoering geen idee hebben waarover het gaat. Dat zou een beetje lastig zijn. We moeten zo veel mogelijk proberen om te voorkomen dat dit gebeurt.

Ik hoorde het woord «inhumaan» ook weer vallen in relatie tot het vreemdelingenbeleid. Twee commissieleden gebruikten dit. Ik denk dat er sprake is van een humane beleidsuitvoering, maar we zullen zien hoe de Onderzoeksvraag voor Veiligheid – hij doet daar de komende maanden onafhankelijk onderzoek naar – daartegenaan kijkt. We zullen overigens zeker kritisch kijken naar de B8/3-regeling.

De heer Segers maakte opmerkingen over de traumaverwerking. Deze is, als het om de asielprocedure gaat, standaard opgenomen in het pakket van zorgverzekeraar Menzis. Als een huisarts bij de medische zorg in de vreemdelingenketen dus zegt dat het noodzakelijk is om hulp te krijgen bij de traumaverwerking, kan een beroep worden gedaan op de zorgverzekeraar waarmee een overeenkomst is gesloten.

Ik kom bij de opmerkingen van de heer Van der Steur. Hij vroeg weer aandacht voor terugkeer. Hij weet dat dit een beleidsprioriteit is van dit kabinet. Wij zullen dus bij alle activiteiten kijken naar de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst.

Tot slot zeg ik het volgende. Ik ben heel erg blij dat mijn opmerkingen over de grensdetentie in relatie tot het bestrijden van kinderhandel niet door de commissie zijn weersproken. Ik ervaar dat als steun voor mijn voornemen om ook dit onderwerp mee te nemen. Dank daarvoor.

Mevrouw Kooiman (SP): Mijn collega's en ik keken elkaar vragend aan toen het ging over de financiering van de traumahulpverlening. Die betreft AWBZ-gefinancierde zorg. Mogelijk weet ook de Staatssecretaris van VWS dit. Die AWBZ-zorg wordt echter alleen gegeven als het slachtoffer in de B8/3-regeling zit. Als het slachtoffer ervoor kiest om een reguliere asielprocedure te doorlopen, valt dit niet onder die ziektekostenverzekering. Precies daarover heeft met name Fier Fryslân ons geschreven en daarvoor willen wij allen aandacht vragen. Een slachtoffer dat ervoor kiest om een asielprocedure te volgen, moet ook recht hebben op die AWBZ-zorg.

Staatssecretaris Teeven: Voor alle helderheid zeg ik het volgende. Met het Menzispakket hebben mensen die een normale asielprocedure volgen, wat traumaverwerking betreft dezelfde rechten als andere Nederlanders, want de traumazorg zit daarin. Dat is de informatie die ik heb. Als iemand die in een asielprocedure zit bij het COA naar de huisarts gaat en laatstgenoemde hem doorverwijst voor traumaverwerking, zit deze zorg in het met het Rijk overeengekomen pakket. In die zin herken ik de opmerkingen van Fier Fryslân dus niet. Er is wél ruimte voor traumaverwerking.

Mevrouw Kooiman (SP): Fier Fryslân geeft aan dat de zorg voor traumaverwerking niet valt onder die Regeling Zorg Asielzoekers (RZA). Als hierover onduidelijkheid blijft bestaan, verzoek ik de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en mogelijk ook die van VWS om in ieder geval te bellen met Fier Fryslân met de vraag wat het bedoelt en waar het tegenaan loopt. Het kan immers niet zo zijn dat slachtoffers van deze zorg uitgesloten blijven.

Staatssecretaris Teeven: Zowel Staatssecretaris van Rijn als ik kennen de dames van Fier Fryslân goed, dus dat bellen is snel gebeurd.

De voorzitter: Dat is geregeld!

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik dank de leden voor de inbreng en de constatering dat wij ons natuurlijk niet met zijn allen met een papieren werkelijkheid moeten bezighouden maar dat wij van papier tot werkelijkheid moeten komen. Dat zal onze gezamenlijke inspanning zijn.

De heer Segers vroeg hoe het precies zit met die inkooprol. De VNG heeft aangegeven dat zij mij uiterlijk in februari 2014 een voorstel kan doen. Wij hebben dus voldoende tijd. Ik kan tijdig beoordelen of er adequate afspraken zijn gemaakt en of aan de voorwaarden is voldaan om dat budget naar de gemeenten over te hevelen.

De voorzitter: Ik dank de bewindspersonen voor hun beantwoording in tweede termijn.

Ik som de toezeggingen op. Ik verzoek u allen om goed te luisteren.

De Minister zal in overleg met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en die van VWS bezien of de leeftijd van 21 jaar in de Prostitutiewet en de novelle kan worden opgenomen en wat de consequenties daarvan zijn voor de kinderhandel.

Minister Opstelten: Het gaat erom dat deze leeftijd in de Prostitutiewet en de novelle wordt opgenomen en om de vraag of dit gevolgen heeft voor de kinderhandel.

De voorzitter: Ik corrigeer dit onmiddellijk, met dank aan de Minister.

De Minister zal in april 2014 een brief sturen waarin de Kamer zowel kwantitatief als kwalitatief nader geïnformeerd wordt over de multidisciplinaire expertiseteams en traumadeskundigen, waaronder de zedenrechercheurs.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal de Kamer in april of mei 2014 informeren over de groep oude deelnemers, na afhandeling van de bezwaarschriften.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal de Kamer in april of mei 2014 informeren over de vraag of, en zo ja hoe, de verblijfsregeling op onderdelen moet worden aangepast, met name voor minderjarigen zonder verblijfstatus.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal ten aanzien van het traumabeleid bekijken wat er nog meer te doen is om maatwerk te kunnen blijven leveren.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal in de brief van april of mei 2014 opnemen of de jeugdhulpverlening in individuele gevallen door Nidos kan worden voortgezet.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal de Kamer voor de zomer van 2014 informeren over kleinschalige opvang.

De Staatssecretaris van VWS zal aan het eind van het voorjaar 2014 het aspect van registratie en meldplicht in breder verband in een brief uiteenzetten.

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt toe dat hij de Kamer geregeld informatie zal verschaffen middels een periodieke rapportage.

Minister Opstelten: Om heel precies te zijn: ik heb gezegd dat ik in de brief van april of mei precies zal aangeven hoe we dat gaan doen.

De voorzitter: De brief van april of mei wordt dus een heel belangrijke en spannende brief.

Hiermee zijn we aan het eind gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de belangstellenden op de publieke tribune, alsmede de drie bewindspersonen en mijn collega's.

Sluiting: 12.47 uur.