Kamerstuk 28631-5

Voorstel van wet van lid M. Vos tot tweede wijziging voorstel wet milieubeheer (duurzaam geproduceerd hout); Memorie van Toelichting Zoals Deze Luidt na Advies van de Raad van State

Dossier: Voorstel van wet van het lid M. Vos houdende tweede wijziging van het Voorstel van wet van het lid M. Vos tot wijziging van de Wet milieubeheer (duurzaam geproduceerd hout)


28 631
Voorstel van wet van het lid M.Vos houdende tweede wijziging van het Voorstel van wet van het lid M.Vos tot wijziging van de Wet milieubeheer (duurzaam geproduceerd hout)

nr. 5
MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS DEZE LUIDT NA ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

Algemeen deel

Deze novelle heeft tot doel het verplichte label te schrappen uit de voorgestelde regeling voor duurzaam geproduceerd hout. Ik heb deze wijziging aangekondigd bij de bespreking in de Eerste Kamer van de wetsvoorstellen over dit onderwerp – voorstel van wet van het lid M. Vos tot wijziging van de Wet milieubeheer (duurzaam geproduceerd hout) (23 982) en voorstel van het lid M. Vos tot wijziging van het voorstel van wet van het lid M. Vos tot wijziging van de Wet milieubeheer (duurzaam geproduceerd hout) (26 998). Tijdens die bespreking heeft de Eerste kamer een motie (nr. 168e) van het lid Rabbinge c.s. met algemene stemmen aanvaard. Met dit wetsvoorstel kom ik, voor zover die motie aan mij is geadresseerd, tegemoet aan die motie.

In zijn oorspronkelijke vorm bevatte het voorstel een combinatie van een positieve en een negatieve prikkel: de consument zou op houten producten of op de verpakking daarvan steeds een merkteken aantreffen met informatie over de herkomst. De negatieve prikkel, namelijk de verplichting een merkteken aan te brengen op houten producten waarvan niet kan worden aangetoond dat zij afkomstig zijn uit een gebied waar de houtproductie op duurzame wijze plaats heeft, is nu uit de regeling verdwenen. Gebleven is de positieve prikkel: de mogelijkheid heldere en eenduidige eisen te stellen aan duurzaam bosbeheer, een systeem om te controleren of aan deze eisen wordt voldaan, en de waarborg dat de informatie betrouwbaar is, die de consumenten bij aankoop van houten producten krijgen.

Naar aanleiding van de suggestie van de Raad van State om de administratieve voorschriften uitsluitend te doen gelden ingeval wordt geopteerd voor het voeren van een keurmerk, zijn verdere wijzigingen aangebracht ten opzichte van het voorstel zoals dat aan de Raad was voorgelegd. De administratieve verplichtingen in artikel 9.15 worden nu beperkt tot degene die het merkteken voert. Tevens wordt het recht te verzoeken om gegevens over de herkomst van het hout (artikel 9.14) beperkt tot de minister en de toezichtsambtenaren. De minister dient hiertoe een gemotiveerd verzoek te doen; een toezichtsambtenaar zal dat moeten verzoeken als hij dat voor zijn toezichtstaak nodig heeft. Een motivatie kan bijvoorbeeld zijn: het vermoeden dat er sprake is van illegaal gekapt hout.

In het wetsvoorstel is voorts opgenomen dat de instelling die toestemming verleent voor het voeren van het positieve merkteken, bij zijn beoordeling adviezen moet betrekken van een door de minister erkende organisatie die door de minister vastgestelde criteria hanteert (het gaat hier om de adviezen als bedoeld in de artikelen 9.9 en 9.19). Op deze wijze is beoogd aansluiting te realiseren met de huidige ontwikkeling met een nieuw systeem van houtcertificering in Nederland. In het kader hiervan is momenteel bij het ministerie van VROM een beoordelingsrichtlijn in ontwikkeling, waarin onder andere criteria voor duurzaam bosbeheer worden gegeven. Ook is een organisatie in oprichting die de beoordelingsrichtlijn toepast bij het beoordelen van certificatieschema's van certificerende instellingen.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel moest de certificerende instelling bij zijn beoordeling adviezen betrekken van de Forest Stewardship Council of een andere door de minister erkende organisatie, waarbij aan de FSC-criteria gelijkwaardige criteria moesten worden gehanteerd.

Voor de periode waarin de minister nog geen criteria heeft vastgesteld, respectievelijk nog geen organisatie heeft erkend, voorziet het wetsvoorstel in een overgangsrecht: tot het moment waarop de minister criteria heeft vastgesteld moeten bij de advisering aan de certificerende instelling criteria worden toegepast die gelijkwaardig zijn aan de Forest Stewardship Council-criteria (natuurlijk mag ook gebruik worden gemaakt van de FSC-criteria zelf); tot het moment waarop de minister een of meer organisaties heeft erkend, treedt de Forest Stewardship Council op als adviseur.

Naar verwachting zal de minister zo snel mogelijk een of meer organisaties erkennen en in een ministeriële regeling criteria vastleggen. Het erkennen van een of meer organisaties hoeft daarbij niet te wachten op het vastleggen van de criteria. Het wetsvoorstel geeft dus geenszins een monopoliepositie aan de FSC.

Het bedrijfsleven zal door deze wijziging met minder lasten geconfronteerd worden. Verder zal de gewijzigde regeling minder gevolgen hebben voor de interne Europese markt en de interstatelijke handel. Uit eerdere contacten met de Europese Commissie leid ik af dat het voorstel in de nieuwe vorm geen onoverkomelijke bezwaren meer bij haar zal oproepen. Ook aan de bezwaren met betrekking tot de proportionaliteit is met deze wijziging tegemoet gekomen. Ik ga ervan uit dat het ook in WTO-verband aanvaardbaar is. De regering heeft aangegeven dat ook zij aanneemt dat de gewijzigde regeling conform het EG-recht en WTO-recht zal zijn (Handelingen I, 2001–2002, p. 1756).

De ingreep in het wetsvoorstel is zo gering mogelijk gehouden.

Artikelsgewijze deel

Onderdeel A

Nu de negatieve prikkel vervalt, behoeven het merkteken en het certificaat daar niets over aan te geven.

Onderdeel C

Het opschrift van deze afdeling dekt niet langer de inhoud ervan. Het is nu aangepast aan de beperktere strekking.

Onderdeel D

De terminologie is aangepast aan die in de artikelen 9.5 en 9.6, derde lid.

Onderdeel F

De administratieve verplichtingen worden beperkt tot degene die het merkteken voert.

Onderdelen G tot en met J

Het verbod in het oorspronkelijke artikel 9.16 vervalt. Gehandhaafd blijft de instemming van de instelling.

Door deze wijzigingen worden de gewijzigde bepalingen voorts logischer geschikt.

Onderdeel H

In onderdeel a is de strekking van het oorspronkelijke artikel 9.16, eerste lid, onderdeel a, onder 1° opgenomen.

Onderdeel L

Hierop is aan het eind van het algemene deel van deze memorie van toelichting ingegaan.

M. Vos