Kamerstuk 24077-364

Verslag van een algemeen overleg

Drugbeleid


Nr. 364 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 maart 2016

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 28 januari 2016 overleg gevoerd met Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 23 februari 2015 over uitgaansdrugs, GHB en preventie in de coffeeshop (Kamerstuk 24 077, nr. 343);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 3 maart 2015 met de Beleidsvisie drugspreventie (Kamerstuk 24 077, nr. 357);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 9 november 2015 bij de aanbieding van het Jaarbericht Nationale Drug Monitor 2015 (Kamerstuk 24 077, nr. 358);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 25 januari 2016 met de Evaluatie qatverbod (Kamerstuk 33 255, nr. 5).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Lodders

De griffier van de commissie, Teunissen

Voorzitter: Lodders

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Agema, Bergkamp, Bruins Slot, Kooiman, Lodders, Van der Staaij, Volp en Ziengs,

en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter: Goedemorgen. Ik heet de Staatssecretaris, zijn ambtelijke ondersteuning, de Kamerleden, de mensen op de publieke tribune en de mensen die op een andere manier dit debat volgen, van harte welkom bij dit algemeen overleg over drugs. Dit algemeen overleg is gepland van 10.00 tot 13.00 uur. Wij hanteren een spreektijd van maximaal vier minuten. Ik stel voor om in eerste termijn maximaal twee interrupties toe te staan.

Het woord is allereerst aan mevrouw Bergkamp.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Twee jaar geleden vroeg D66 om een visie op drugs vanuit volksgezondheidsperspectief. Die visie ligt er nu, maar ik vraag me af waarom het zolang heeft geduurd. Er zit toch wel twee jaar tussen. Ik kom daar later in mijn betoog op terug, want ik wil graag beginnen met het internationale drugsbeleid met het oog op de bijeenkomst van de Verenigde Naties over drugs in april. Dat is de United Nations General Assembly Special Session (UNGASS).

D66 en de PvdA hebben een hoorzitting georganiseerd en verschillende organisaties hebben hun zorgen geuit over het mondiale drugsbeleid. Iedereen was eigenlijk eensgezind: er moet meer ingezet worden op het beperken van de risico's voor de volksgezondheid, oftewel harm reduction, concrete doelstellingen zijn nodig en er moet budget vrijgemaakt worden. Dat kan gevonden worden binnen het bedrag dat nu besteed wordt aan de zogenaamde war on drugs, oftewel repressie. Wij hebben daar ook een aantal aanbevelingen voor gedaan.

Drugsgebruikers mogen niet als criminelen worden weggezet en zij moeten hulp, zorg en medicijnen krijgen. Ook is het van groot belang dat een expertgroep gaat kijken naar de verdragen die er nu liggen en de ruimte die ze bieden. Het moge duidelijk zijn dat D66 deze verdragen als volgt interpreteert: het is mogelijk om cannabis te reguleren. Daarover verschillen we van mening met het kabinet.

Nederland verschuilt zich eigenlijk achter deze verdragen als het gaat over regulering. Andere landen streven ons dan ook voorbij. Het is tijd voor een nieuwe interpretatie. Ik wil deze en andere aanbevelingen op het gebied van gezondheid, mensenrechten, natuur en armoede graag aan de Staatssecretaris en de collega's overhandigen. Mevrouw Volp en ik hebben een notitie gemaakt waarmee wij de Staatssecretaris input willen geven voor de UNGASS. Wij vragen aan de Staatssecretaris om een reactie te geven op deze notitie voordat hij actie gaat ondernemen richting Wenen en de Verenigde Staten.

(De notitie wordt overhandigd aan de griffier)

De voorzitter: Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik kom te spreken over de visie van de Staatssecretaris.

De voorzitter: Voordat u daartoe overgaat is er een vraag van mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is waardevol als collega's een initiatiefnota schrijven, maar dat wil niet altijd zeggen dat we het er inhoudelijk mee eens zijn. Zoals mevrouw Bergkamp weet, is het CDA tegen het reguleren van drugs. Ik heb de notitie nog niet gelezen, dus ik moet me nu vooral baseren op het krantenartikel dat ik erover heb gelezen. Daarin staat dat het voorstel is om 10% van het geld dat nu opgaat aan politiecapaciteit in te zetten voor verslavingszorg. Is mevrouw Bergkamp van plan om dat ook voor Nederland voor te stellen? Wij hebben een goede verslavingszorg en wij hebben een politie die echt op de laatste benen loopt, die elke cent kan gebruiken om ervoor te zorgen dat we de criminaliteit in dit land aanpakken. Ik vind het vanuit dat perspectief sowieso een slecht voorstel om onze politie met 10% te gaan korten.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik bedank mevrouw Bruins Slot voor het lezen van het opiniestuk van mevrouw Volp en mij dat vanmorgen in de krant stond. Er gaat heel veel geld naar het bestrijden van drugs. Het moge geen verrassing zijn dat D66 vindt dat we veel meer moeten inzetten op het reguleren van cannabis. We zullen dit jaar ook een initiatiefwetsvoorstel daarover indienen. Onze vraag aan de Staatssecretaris is om duidelijk te maken hoeveel geld er naar de war on drugs gaat, naar repressie, en hoeveel geld er gaat naar instrumenten die zijn gericht op het verminderen van gezondheidsrisico's. Wij hebben een internationale notitie geschreven waarin staat, ook kijkend naar de andere landen, dat er meer ingezet moet worden op volksgezondheid. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is dan ook: hoe is de verhouding nu? Hoeveel geld wordt er besteed aan de zogenaamde war on drugs, aan repressie, en hoeveel geld gaat er naar de volksgezondheid? Ik verwacht, eerlijk gezegd, dat Nederland op dat gebied een voorloper is. Ik verwacht niet dat er geld weg moet bij de politie, maar als dat zo is, als blijkt dat we te veel geld uitgeven aan de war on drugs, dan wil D66 dat er meer wordt ingezet op instrumenten die zijn gericht op het bevorderen van de volksgezondheid.

De voorzitter: Voordat ik het woord wederom aan mevrouw Bruins Slot geef, wijs ik erop dat er nog een apart algemeen overleg over de verslavingszorg komt. Daar kan dit onderwerp ook geagendeerd worden.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): U hebt gelijk dat dat AO nog zal worden gehouden, maar het gaat nu even om de feitelijkheid. Het is me nog niet helemaal duidelijk. D66 zegt: als het noodzakelijk is, korten we de politie gewoon met 10% en besteden we dat geld aan de verbetering van de verslavingszorg. We weten dat de politie op de laatste benen loopt, dat de politie in Brabant gewoon onvoldoende capaciteit heeft en dat de politie zijn normale taken in de wijken al bijna niet aankan. Dat lijkt me dus echt heel onverstandig.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik kan mij deze opmerking van mevrouw Bruins Slot over de politiecapaciteit voorstellen, maar wij zeggen ook dat het belangrijk is om te bekijken of we met elkaar een verschuiving kunnen bewerkstelligen, zodat we meer inzetten op het voorkomen van criminaliteit waardoor we ook minder politiecapaciteit nodig hebben. We kunnen het niet met elkaar eens zijn, maar dat is wel de gedachte achter de visie van mevrouw Volp en mij.

De heer Van der Staaij (SGP): Het valt mij op dat mevrouw Bergkamp een heel groot onderscheid maakt tussen volksgezondheid en de strijd tegen drugs. Is de strijd tegen drugs juist ook niet in belangrijke mate ingegeven door volksgezondheidsbelangen? Hoe kun je dat zo diametraal tegenover elkaar stellen?

Mevrouw Bergkamp (D66): Onze notitie gaat over het internationale perspectief. Wij vinden het belangrijk dat drugsgebruikers niet gecriminaliseerd worden. In heel veel landen gebeurt dat wel. We besteden in onze notitie aandacht aan de risico's vanuit het oogpunt van volksgezondheid, maar we zeggen ook: zorg er nu voor dat je door middel van preventie en voorlichting meer inzet op volksgezondheid en dat je van drugsgebruikers in de wereld niet een soort outcasts maakt. Drugsgebruikers hebben het heel erg lastig in de wereld. Het moge bekend zijn dat D66 vindt dat mensen daar ook een eigen verantwoordelijkheid in hebben. Wij zeggen: stop nu minder geld in het criminaliseren van drugsgebruikers en besteed meer geld aan de verslavingszorg en aan preventie en voorlichting. Uiteindelijk dien je daarmee ook het doel. En dat is minder criminaliteit.

De heer Van der Staaij (SGP): «Het criminaliseren van drugsgebruikers», dat klinkt naar, maar het klinkt veel positiever als je zegt dat je daadwerkelijke strafbaarstellingen graag wilt handhaven, juist om de mensen die nog geen drugs gebruiken, te beschermen. Dat zeg je dan vanuit het oogpunt van volksgezondheid. Je wilt voorkomen dat de volksgezondheidsbelangen worden aangetast. Dat is volgens mij ook wat er in werkelijkheid gebeurt. Ziet mevrouw Bergkamp ook dat belang van een justitiële inzet vanuit juist het belang van de volksgezondheid?

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik vind het belangrijk dat wij mensen goed informeren, ook over de risico's, door middel van preventie en voorlichting vanuit de volksgezondheidszorg. Dat deel ik met de SGP. Maar we zien ook dat al het geld dat besteed wordt aan de war on drugs, er niet toe leidt dat er minder drugs worden gebruikt. Ik denk dat dat verhaal ook een keer wat krachtiger ingezet moet worden. De war on drugs kost de wereld internationaal veel geld, met veel ellende. Wij zeggen: probeer dat internationale beleid bij te sturen door de nadruk meer op volksgezondheid te leggen.

Ik vervolg mijn betoog en ga over naar de visie van de Staatssecretaris. Ook in Nederland is nog heel veel winst te halen. In de notitie van de Staatssecretaris over het drugsbeleid staan goede punten. Ik ben ook enthousiast over de ondersteuning van Celebrate Safe en de beoogde samenwerking met gemeenten. Op welke manier gaat de Staatssecretaris deze goede voorbeelden delen en betrekt hij daarbij ook de ervaringen die zijn opgedaan tijdens het Amsterdam Dance Event, waar alle betrokkenen intensief hebben samengewerkt? De Staatssecretaris geeft aan dat er met de voorlichting beter aangesloten moet worden op de belevingswereld van jongeren, maar ik zie daar eerlijk gezegd nog weinig van terug. In hoeverre zijn de notitie en de beleidsvisie van de Staatssecretaris met de jongeren zelf besproken? In de visie van de Staatssecretaris gaat het vooral over xtc en de normalisering daarvan, maar is daarmee zijn visie ook geen tunnelvisie geworden? Hoe zit het nu met andere drugs, bijvoorbeeld GHB? Ik sluit aan bij de woorden die mevrouw Bruins Slot straks zal uitspreken, dat er bij het gebruik van GHB echt grote problemen spelen.

Aan de andere kant, heeft normalisering ook niet een positief gevolg, namelijk dat jongeren wat gemakkelijker praten over drugs, bijvoorbeeld ook met ouders, waardoor ouders en andere instanties hen ook meer kunnen wijzen op de risico's daarvan?

Kan de Staatssecretaris het aantal EHBO-incidenten onder xtc-gebruikers ook in perspectief plaatsen, bijvoorbeeld in vergelijking met alcohol. Als de Staatssecretaris het heeft over xtc, dan zie ik hem staan in een ziekenhuis, in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Dat geeft natuurlijk een bepaalde indruk. Laat de Staatssecretaris het nu ook eens vergelijken met bijvoorbeeld EHBO-incidenten als gevolg van alcoholgebruik.

De voorzitter: Gaat u afronden?

Mevrouw Bergkamp (D66): Onderzoek naar drugs richt zich vaak op de schadelijke kant, en niet op de positieve effecten. Drugs kunnen echter ook als medicijn worden ingezet. Zo lijkt MDMA bijvoorbeeld goed te werken bij een posttraumatische stressstoornis, waar andere behandelingen nog tekortschieten. Staat de Staatssecretaris ervoor open om te kijken naar de mogelijke positieve effecten van drugs in de gezondheidszorg?

Ik heb ten slotte nog een vraag over de evaluatie van het qatverbod. Die evaluatie is er op ons verzoek gekomen. Daaruit blijkt dat 19% van de respondenten als een problematische gebruiker kan worden beschouwd. Dat is bijna een verdubbeling. Ik vraag me af of het verbieden van qat nu wel zo'n goed idee is geweest.

Mevrouw Volp (PvdA): Voorzitter. Ik begin met een constatering, namelijk dat wij voor het eerst praten over drugs met alleen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik ben daar eigenlijk wel blij om. Ik kan dat natuurlijk pas met zekerheid zeggen na afloop van het overleg, maar ik denk dat dit een positieve ontwikkeling is. Op dit dossier hoort gezondheid leidend te zijn. We moeten uiteraard ook praten over de consequenties van de productie, de handel en het gebruik van drugs als het gaat om crimineel handelen, maar we zijn in de afgelopen jaren weleens vergeten dat het niet gaat om een voor- en achterdeur, maar om mensen.

Mijn collega Vera Bergkamp van D66 heeft net al de notitie aangeboden. Wat mij betreft, is de inbreng van de Staatssecretaris in New York, maar eerder ook al in Wenen, met name gericht op de volksgezondheid, op het zo goed mogelijk helpen van mensen wereldwijd. Er moet op dit dossier worden ingezet op harm reduction – ik zal voor collega Ziengs het Nederlandse woord gebruiken: risicoreductie – en niet enkel op het bestrijden met het idee dat we drugs de wereld uit kunnen helpen. Alleen al de cijfers over hiv-infecties onder verslaafden wereldwijd zijn schrikbarend.

De visie van de Staatssecretaris is geen doemscenario, maar ook geen rozewolkverhaal. Ik ben daar wel blij mee. Het had wat druk vanuit de Kamer nodig, en uiteindelijk krijg je dan ook wat. Ik zie dat de Staatssecretaris de stap maakt van repressie naar preventie, en van kop-in-het-zandpolitiek naar bespreekbaar maken, en dat is goed.

Ik heb een aantal punten die deels aansluiten op wat, naar ik verwacht, mijn collega ook zal zeggen over GHB. Het gaat mij met name om de volgende punten. Ik noem allereerst systematische gegevens over drugsgebruik door jongvolwassenen en jongeren. Ik vind dat onderscheid tussen die twee groepen ook van belang, want we hebben nog weleens de neiging om over jongeren te spreken, maar we moeten ook zien dat dit probleem met name onder jongvolwassenen speelt. Onderzoek als dat van Antenne, dat echt goed monitort, zou wat ons betreft landelijk moeten worden uitgezet. Daarmee worden namelijk ook regionale trends weergegeven. Er moet dus worden afgestapt van losse onderzoeken en er moet worden overgegaan tot een landelijk dekkend continu monitoringssysteem. Ik hoor hierop graag een reactie van de Staatssecretaris.

Wat ons betreft geldt dat ook voor drugsincidenten. De incidenten worden momenteel in acht regio's geregistreerd, maar dat is eigenlijk heel weinig. Daarmee wordt ook niet duidelijk aangegeven hoeveel dit nu voorkomt. Ik zou ook op dat punt graag een betere monitoring zien.

Ik maak nog een opmerking over de preventieve follow-up in het verlengde van wat collega Bergkamp zojuist zei. Als mensen door drugsgerelateerde incidenten op de eerstehulpposten binnenkomen, is het van belang dat er ook goed teruggekoppeld wordt, dat deze mensen ook goed doorgeleid worden naar verslavingszorg. Dat geldt wat mij betreft niet alleen voor xtc, maar ook voor alcohol en GHB. Kan daar nog een stapje bij? Kan de Staatssecretaris aangeven of hij met het veld kan kijken naar bijvoorbeeld de inzet van POH's, die gericht kunnen doorsturen?

De Staatssecretaris heeft het in zijn visie over preventie als belangrijk punt. Wij hebben de gemeenten op dit vlak een belangrijke taak toebedeeld. Hoe staat het daarmee? Preventie kan in de veelheid aan taken die er nu bij de gemeenten liggen, vrij gemakkelijk ondergesneeuwd raken. Je hebt niet snel resultaat, het vereist de nodige inzet en samenwerking. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het er naar zijn gevoel nu mee staat? Een voorbeeld van preventie die goed werkt, is het project Unity. Ik heb dat in de praktijk ook gezien. Unity is echt gebaat bij een goede dekking, een goed netwerk, zodat de vrijwilligers die goede en effectieve voorlichting landelijk kunnen geven, en niet alleen in de gemeenten die oog hebben voor het belang van preventie. Is de Staatssecretaris bereid om Unity eventueel daarbij te steunen?

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben het helemaal eens met het verhaal van mevrouw Volp dat Unity echt een mooi voorbeeld is van een organisatie die een goed contact heeft met jongeren. Dat werkt. Het lijkt D66 ook goed om ook als het gaat over innovatie, meer aandacht te besteden aan drugs. Als ik de informatie elke keer zie, dan is het telkens een soort monitor, dan is het telkens een beetje van hetzelfde. Is mevrouw Volp het met me eens dat het goed zou zijn om bijvoorbeeld ook een organisatie als Jellinek, die veel meer contact heeft met jongeren, een wat grotere rol te laten spelen als het gaat om innovatie van drugs?

Mevrouw Volp (PvdA): Dat moet mevrouw Bergkamp misschien nog even uitleggen. Volgens mij is de innovatie van drugs niet helemaal wat Jellinek moet doen. Jellinek moet wel op een innovatieve manier jongeren en jongvolwassenen bereiken om hun uit te leggen welke drugs er zijn en hoe daarmee moet worden omgegaan. Als mevrouw Bergkamp dat bedoelt, dan deel ik dat met haar.

Mevrouw Bergkamp (D66): Wat ik met innovatie bedoel, is inderdaad dat het meer is dan allerlei monitors en dikke rapporten. Het gaat ook om de vraag: hoe ga je nu met die jongeren om, hoe kom je in die belevingswereld van jongeren? Ik moet zeggen dat ik erg te spreken ben over de activiteiten van Jellinek op dat gebied. Ik ben blij om te horen dat mevrouw Volp dat herkent en daar wellicht samen met D66 een punt van zal willen maken.

Mevrouw Volp (PvdA): Ik geef uiteraard alle steun aan projecten als Celebrate Safe, waarbij Jellinek dat samen met de dance-industrie en andere partijen op een innovatieve manier en op de plek waar deze mensen komen, oppakt. Ik denk dat dat niet enkel Jellinek moet zijn. We kunnen jongeren en jongvolwassen niet bereiken door alleen die monitoring. Dat gaat niet helpen. Maar het is wel belangrijk om die monitoring ook te hebben om wat te kunnen zeggen over de manier waarop jongeren drugs gebruiken. Het is dus en-en.

De voorzitter: Ik verzoek u om af te ronden.

Mevrouw Volp (PvdA): Ik heb nog één belangrijk punt: de testlocaties. Ik ben blij dat er sprake is van een uitbreiding, maar ik hoor ook dat het nog niet voldoende is. Ik wil graag van de Staatssecretaris horen, juist vanwege het succes van deze testlocaties, hoe hij eventueel ruimte wil creëren om dat beleid nog beter en effectiever te laten zijn. Het gaat bijvoorbeeld om de wijze waarop jongeren op festivals omgaan met pillen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Drugsgebruik brengt altijd gezondheidsrisico's met zich. Helaas lijkt er de afgelopen jaren een stijgende lijn te zijn in het gebruik van uitgaansdrugs zoals xtc. Het Trimbos-instituut geeft aan dat de gemakkelijke verkrijgbaarheid en de lage prijs hierin een belangrijke rol spelen. Ook is er een steeds grotere groep jongeren die het gebruik van uitgaansdrugs normaal vindt. Het CDA maakt zich daar grote zorgen over en is dan ook blij met de inzet van de Staatssecretaris die deze trend van normalisering wil ombuigen.

In de visie die de Staatssecretaris heeft geschreven, richt hij zich onder andere tot gemeenten. Verslavingsinstellingen uiten grote zorgen dat gemeenten door al het geweld van de decentralisatie van de zorgtaken die in het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden, nauwelijks meer toekomen aan het drugspreventiebeleid. Hoe gaat de Staatssecretaris in de praktijk concreet de gemeenten daartoe aansporen?

Ik vraag me daarnaast af of de Staatssecretaris af en toe niet het gevoel heeft dat hij door bepaalde gemeenten in zijn beleid wordt tegengewerkt. Ik denk bijvoorbeeld aan de dancefeesten in Amsterdam, waar je meer xtc-pillen bij je mag hebben dan bij feesten elders in het land. Als je een xtc-pil in Amsterdam laat testen, zegt men of die pil wel of niet vervuild is, maar men geeft niet aan dat de drugs illegaal en strafbaar zijn. Hoe kijkt de Staatssecretaris daartegen aan?

Het CDA maakt zich enorm veel zorgen over het hardnekkige GHB-gebruik. Er is echt sprake van brandhaarden. Er is een integrale aanpak noodzakelijk die mensen met boots on the ground het beste kunnen bedenken. Dat is vooral niet het idee van de Minister van Veiligheid en Justitie om GHB-gebruikers op de grote hoop te gooien met verwarde personen. Bij verwarde personen gaat het namelijk over zwervenden op straat, over overlast veroorzakende mensen die in een politiecel belanden en de juiste zorg nodig hebben. Bij GHB-gebruikers spreken we juist over een groeiende groep thuisgebruikers. Daarbij gaat het om de snelle neerwaartse spiraal, de zoektocht naar goede afkickmethoden en het tegengaan van de terugval na het afkicken. Het CDA wil graag dat de Staatssecretaris een GHB-expertteam opricht. Ik denk daarbij aan wijkverpleegkundigen, onderzoekers, behandelaars, politie en vertegenwoordigers van scholen die in de dagelijkse praktijk met de grote gevolgen van GHB-gebruik te maken hebben. Die groep kan breder zijn, maar de door mij genoemde beroepsgroepen moeten er in ieder geval bij betrokken worden. Daarnaast zijn er natuurlijk ook de ervaringsdeskundigen en de ouders. Ik hoor graag een reactie van de Staatssecretaris op dit voorstel.

Mevrouw Volp (PvdA): Wij hadden via de media al vernomen dat mevrouw Bruins Slot met dit plan zou komen. Ik denk dat dat goed is, maar ik mis een stukje. Dat is eigenlijk een beetje contrair aan de woorden van mevrouw Bruins Slot over xtc. Xtc wordt door het CDA altijd gezien als iets heel slechts. GHB is een nieuwe vorm. Je ziet dat dit ook op festivals veel meer mainstream aan het worden is. We hebben een testservice voor xtc, waarvan mevrouw Bruins Slot zegt: dat moet je niet doen, want er wordt onvoldoende uitgelegd dat het slecht is. Zij gaat nu ook bovenop GHB zitten. Maar waar zitten we aan die voorlichtingskant met GHB? Als ik het plan van mevrouw Bruins Slot goed begrijp, zitten we weer aan de achterkant.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dit is natuurlijk een verkapte vraag of het CDA voorstander is van het testen van pillen en GHB op feesten. Dat is het CDA niet. We geven al op heel veel verschillende manieren voorlichting. Het is mij opgevallen dat de PvdA in de visie op UNGASS een soort tegenstelling creëert tussen aan de ene kant verslavingszorg en aan de andere kant strafbaarstelling. Die tegenstelling is er niet. Volgens mij is er in Nederland goede verslavingszorg beschikbaar voor gebruikers van verschillende soorten drugs. Bij GHB is echter sprake van 70% terugval op het moment dat mensen proberen af te kicken. Dat is echt gigantisch en we zijn er nog niet achter hoe we dat goed kunnen bestrijden.

Mevrouw Volp (PvdA): Xtc op festivals is al bijna uit; GHB is het nieuwe xtc. Je ziet dat het gebruik ervan heel normaal is. Mensen denken dat dat iets prettigs is en het idee van afkicken komt uiteindelijk helemaal niet op bij een heel groot deel van de mensen voor wie mevrouw Bruins Slot haar plan presenteert. Kan mevrouw Bruins Slot aangeven hoe zij iets wil doen aan het normaliseren van het gebruik? Dat is immers het grote probleem van GHB.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik ben het niet eens met mevrouw Volp dat xtc op dancefeesten uit is. Volgens de monitor van het Trimbos-instituut wordt xtc nog steeds volop op dancefeesten gebruikt. En dat geldt ondertussen ook voor GHB. Het verschil is wel dat een groot deel van het GHB-gebruik achter de voordeur plaatsvindt. Een deel vindt plaats op de feesten, maar het grootste deel wordt gewoon echt achter de voordeur gebruikt. Uit een gesprek met de politie in Twente blijkt dat achter die voordeur sprake is van de meest vreselijke sociale situaties. Dan denk je: hoe kunnen we die mensen nu bereiken? Dat is heel lastig in deze problematiek. Er is nog een tweede element. Dat is ook een verschil met xtc. Xtc wordt door heel Nederland gebruikt terwijl er bij GHB echt sprake is van een aantal brandhaarden. Die bevinden zich bijvoorbeeld in Twente, in Brabant en in het noorden van het land. Er zijn gewoon verschillende redenen waarom je hier toch een aparte aanpak op zou moeten zetten.

De voorzitter: Er is een vraag van mevrouw Bergkamp. Ik vraag iedereen om de vragen kort en bondig te houden. Dat geldt ook voor de antwoorden.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik deel de opmerking dat je per drugs moet kijken voor welke aanpak moet worden gekozen. GHB is geen xtc. Ik heb nog een vraag over het testen op feesten. D66 heeft al eerder een groot plan voor die mogelijkheid opgesteld. Ik ben blij dat de PvdA ook een voorstander van het testen op feesten is. Het CDA is geïnteresseerd in het aanpakken van risico's voor de volksgezondheid. Als blijkt dat het testen op feesten echt tot minder gezondheidsrisico's leidt, waarom is het CDA daar dan tegen?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Deze discussie hebben we al uitentreuren in de commissie voor Veiligheid en Justitie gevoerd, dus die ga ik nu niet overdoen. Volgens mij is het ook de bedoeling van dit debat in de commissie voor VWS dat we het een keer over andere zaken hebben. Het CDA is niet voor het testen, omdat het ook een schijnveiligheid creëert.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben teleurgesteld dat ik geen antwoord krijg op mijn vraag, dus ik probeer het nog een keer. Als blijkt dat met het testen op de feesten de risico's voor de volksgezondheid afnemen, waarom zou het CDA daar dan op tegen zijn? Het CDA vindt volksgezondheid immers zeer belangrijk. En daar hebben we het vandaag over.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dat is een als-danvraag. Wat blijkt bij het testen van pillen op locaties? Dat daarmee geen duidelijkheid wordt gegeven over de schadelijkheid van de drugs. Daarom wordt het op testlocaties gedaan.

De voorzitter: Ik verzoek u om uw betoog te vervolgen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Tijdens het vorige AO heeft het CDA ook aandacht gevraagd voor bepaalde regio's waar het GHB-gebruik veel vaker voorkomt, terwijl de specialistische inloopspreekuren voor GHB-gebruikers vooral in de grote steden te vinden zijn. De Staatssecretaris gaf toen aan dat hij zou bekijken of er nog aparte inloopvoorzieningen nodig zijn in de betreffende provincies. Hoe staat het daarmee?

GHB heeft geen specifieke code in de statistieken van het CBS, waardoor ook bijvoorbeeld de prevalentie niet te meten is. Mevrouw Volp heeft hier ook al op gewezen. We meten eigenlijk heel slecht in Nederland. De meetmethodes zijn de afgelopen jaren ook steeds veranderd. Dat blijkt ook uit het rapport van het Trimbos-instituut. Kan de Staatssecretaris dit niet verbeteren? Ook de monitor drugsincidenten blijkt geen consistente gegevens over GHB-gebruik op te leveren. Welke verbeterslag kan hierin worden gemaakt?

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik ben erg blij dat er vandaag een uitgebreide visie te bespreken is. Er is, zoals mevrouw Bergkamp al aangaf, vaker gevraagd om vanuit het oogpunt van volksgezondheid over dit onderwerp te spreken. Het is dan ook goed dat we vandaag deze mogelijkheid hebben. Hoewel ik de indruk heb dat het kabinet vrij veel wil doen op dit terrein, is het mij vooralsnog niet helemaal duidelijk hoe het geld, waaronder het beetje geld dat erbij komt, precies verdeeld wordt en wat de speerpunten daarbij zijn. De stukken lezend, zijn er volgens mij zeker nog wel verbeteringen mogelijk. Een aantal collega's heb ik al goede suggesties horen doen.

Wat mij opvalt, is de toenemende normalisering van het gebruik van xtc. Elke zomer bezoek ik zo veel mogelijk festivals. In plaats van biertjes in de hand zie je daar veel meer watertjes maar ook verwijde pupillen. Je kunt dat allemaal constateren en je kunt er allerlei onderzoek naar doen, maar de belangrijkste vraag is toch wat de oorzaak hiervan is. Als je weet waar het vandaan komt, kun je er ook veel beter op inspelen. Met betrekking tot het xtc-gebruik is sprake van een steeds hogere dosering MDMA en van een toename van vervuilde pillen. Ik vind dit zorgelijk. Als Kamer hebben we al vaker op deze ontwikkeling gewezen. Destijds heeft Jan de Wit van de SP een motie ingediend over mobiele testpunten. Mevrouw Bergkamp en ik zijn er ook druk mee bezig geweest. Vanuit het oogpunt van volksgezondheid vraag ik de Staatssecretaris die testpunten te realiseren juist op de plekken waar die doelgroep zich bevindt. Daarnaast is het geven van goede voorlichting aan de peergroup van groot belang. Het valt mij op dat tot nu toe de voorlichtingscampagnes zijn gericht op met name ouders. Ik kan mij nog wel herinneren wat ik als puber deed met het advies van mijn ouders. Ik was toen veel gevoeliger voor datgene wat mijn vrienden er eigenlijk van vonden. Ik kan mij dan ook goed voorstellen dat we de voorlichting veel meer richten op die peergroup. Een goed initiatief is Unity die op festivals voorlichting geeft aan jongeren. Waar gemeenten steeds meer moeite hebben om rond te komen met hun budget, hebben ze vaak ook het geld niet meer voor voorlichting. Ik vind het heel erg belangrijk dat we ervoor zorgen dat zij een deel van hun budget ook kunnen gebruiken voor voorlichting aan deze peergroup. Is de Staatssecretaris bereid zich daarvoor in te spannen?

Mevrouw Volp (PvdA): Ik ben blij dat mevrouw Kooiman aangeeft hoe zij als puber was. Ik denk wel dat het helpt, zoals we ook zien bij het dossier alcohol, dat ouders bekend zijn met dit onderwerp en het ook bespreken met hun kinderen en aangeven wat ze daarbij belangrijk vinden. Het is van belang dat ouders niet het naïeve idee hebben van «mijn kind gaat naar een festival en het flesje water is er omdat het dorst heeft».

Mevrouw Kooiman (SP): Ik denk dat mevrouw Volp helemaal gelijk heeft. Het een hoeft het ander ook niet uit te sluiten. Het is van belang dat beide gebeuren. Toen ik de visie las, moest ik sterk terugdenken aan mijn eigen jeugdperiode. Destijds was ik gevoeliger voor de mening van mijn vrienden en volgens mij heeft elke puber dat. En dat is ook gezond. Uiteraard is het ook wijs dat ouders het goede voorbeeld geven en het onderwerp bespreekbaar maken thuis. Ik ben het helemaal met mevrouw Volp eens dat ook daarover voorlichting gegeven moet worden, maar ik vind ook dat juist de voorlichting aan de peergroup een speerpunt zou moeten zijn.

Mevrouw Volp (PvdA): En ook hier hebben wij weer de verwarring tussen jongeren en jongvolwassenen. Voor je 16de of 18de ga je wellicht niet zo snel naar een festival. Dus ik denk dat het in die periode juist wel van belang is dat ouders er hulp bij krijgen en dat voor de jongvolwassenen die peers veel belangrijker zijn. Kan de SP aangeven hoe ze dat onderscheid tussen jongeren en jongvolwassenen ziet?

Mevrouw Kooiman (SP): Juist bij jongeren moet je de ouders erbij betrekken. Op de festivals komen inderdaad jongvolwassenen. Een organisatie als Unity kan dan juist zorgen voor een extra stimulans om de voorlichting aan die peergroup te organiseren. Ik ben het overigens zeer eens met mevrouw Volp dat we ook de ouders hierbij zeker niet moeten vergeten.

Mevrouw Bruins Slot heeft zeer terecht aandacht gevraagd voor GHB. Er is naar mijn mening namelijk nauwelijks aandacht voor de nieuwe risicogroepen waar het gaat om GHB-gebruik. GHB is zeer verslavingsgevoelig en kan ook een zeer verwoestende uitwerking hebben. Het is echt een heel nare drug, vooral omdat gebruik ervan vaak achter de voordeur plaatsvindt. Toen mijn medewerker mij bovendien wees op het gebruik van GHB op chemseksfeesten, dacht ik: ik word nu toch wel heel erg oud, want wat houdt dat nou precies in? Ik heb begrepen dat met name in de gayscene vaak achter de voordeur vrij veel GHB wordt gebruikt en daar dit soort feesten worden georganiseerd.

De voorzitter: Wilt u afronden?

Mevrouw Kooiman (SP): Serieus?

De voorzitter: U bent door uw tijd heen.

Mevrouw Kooiman (SP): Laat ik dan zeggen dat ik het heel erg eens ben met het CDA als het gaat om het inzetten van expertteams.

Verder ben ik heel erg benieuwd naar de inbreng van de Staatssecretaris waar het gaat om Europa en wat hij gaat doen met het rapport van mijn collega's.

De voorzitter: Het geeft volgens mij aan hoe eenieder betrokken is bij het onderwerp, dat ik elke keer moet zeggen dat iemands speektijd voorbij is.

Ik geef nu graag het woord aan de heer Van der Staaij, die namens de fractie van de SGP spreekt.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Gelet op de korte spreektijd zal ik mijn eigen jeugdervaringen terzijde laten en gelijk maar ingaan op de beleidsvisie Drugspreventie. Het is goed dat er afzonderlijk op wordt ingezoomd. Wij delen geheel en al de analyse die in dit stuk naar voren komt, dat de normalisering van drugsgebruik, in het bijzonder bij het uitgaan, een zeer zorgelijke ontwikkeling is. Het is inderdaad van groot belang dat er veel meer ingezet wordt op het tegengaan van drugsgebruik, onder meer door ouders, gemeenten, scholen, professionals en organisatoren van evenementen erbij te betrekken. Die normalisering is slecht omdat die schadelijk is voor de gezondheid. Daarbij is, zoals altijd, het strafrecht een ultimum remedium, een laatste redmiddel, en heb je, als het goed is, er nog een heel scala aan zaken voor zitten, wil de strafrechtelijke aanpak als laatste redmiddel effectief zijn. De betrokkenheid van al degenen die ik zo-even noemde, is hierbij dan ook ongelooflijk belangrijk. Specifiek over de rol van de ouders heb ik de vraag aan de Staatssecretaris hoe zij hierin concreet toegerust kunnen worden. Ik merk dat er bij ouders heel veel zorg en bereidheid is om wat te doen, maar ook heel veel handelingsverlegenheid. Er is ook sprake van tegenstrijdige adviezen en bovendien stikt het van de fora en dergelijke. Wat ik mis, is de praktische vertaalslag naar de ouders, die tegelijkertijd ook zoiets hebben van: we moeten ook oppassen dat ons kind niet aan de smartphone verslaafd raakt of aan andere zaken. Mijn vraag is dan ook hoe je de ouders hierover zo veel mogelijk praktisch kunt bereiken.

Waar het gaat om de positie van de gemeenten mis ik in het stuk de rol van de wijkagenten. Bij andere debatten, zoals over de aanpak van terrorisme, komt hun rol namelijk wel steeds naar voren. Het begint juist bij hen omdat zij zicht hebben op wat er gebeurt in wijken. Je ziet soms wat kleinschalig gerommel op straat als het gaat om gebruik van drugs, waarbij dan bestuurlijk wordt gezegd dat het eigenlijk niet zo veel voorstelt en het binnen de eigen prioriteitenstelling de moeite niet waard is, maar ondertussen begint daar dan wel een bepaald circuit waaraan geen halt wordt toegeroepen en geen koppeling wordt gemaakt met scholen, gemeenten en dergelijke. Dus welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om aandacht te vragen voor de rol van de wijkagenten en wellicht ook voor het versterken van hun rol zodat ze op een effectieve manier met dit soort signalen kunnen omgaan?

Verder vraag ik mij af of bij uitgaansgelegenheden het handhavend optreden niet wat zwak is. Heeft de normalisering niet zodanig toegeslagen dat er eigenlijk nog heel moeilijk een grens wordt getrokken, bijvoorbeeld in de zin van: we weten dat hier sprake is van zodanig drugsgebruik dat u naar uw vergunning kunt fluiten als u de volgende keer weer zo'n festival wilt organiseren? Is er op dat punt eigenlijk al niet sprake van een zekere normalisering, waarbij wordt gezegd dat je om echt lol te hebben, pillen nodig hebt? Maakt het het ook niet heel lastig om er wat tegen te doen als er niet gezaghebbend grenzen worden getrokken? Zijn er niet meer figuren nodig met wie jongeren zich kunnen identificeren en die deze boodschap kunnen uitdragen? Als ík hier de uitspraak zou doen richting feestend Nederland dat je geen pillen nodig hebt om plezier te hebben, realiseer ik mij zeer wel dat het effect van die uitspraak weleens tegen zou kunnen vallen, terwijl wanneer anderen, die juist in de jongerenwereld populair zijn, een dergelijke uitspraak doen, dit wel degelijk effect kan hebben.

Ten slotte sluit ik mij aan bij wat er gezegd is over het narcosemiddel GHB. Ik verneem graag de reactie van de Staatssecretaris op de recente studie en de aanbevelingen van de politie waar het gaat om de GHB-problematiek op het platteland.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. Ik begon mijn fractienotitie met de woorden «ik word oud». Verder moet ik zeggen dat ik over de stukken die we vandaag bespreken, verbijsterd ben. Ik heb een zeer, zeer uitgebreid en uitvoerig horecaverleden – mijn wieg stond nog net niet in de kroeg van mijn ouders – en Ik heb in heel veel horecabedrijven mogen werken, maar ik kan u allen verzekeren dat ik daar toen nooit een pilletje heb gezien. Het betekent dus dat er in korte tijd heel erg veel veranderd is. Als dit nu de war on drugs moet zijn, dan vraag ik mij echt af wat er allemaal is gebeurd het afgelopen decennium. Ik word dan ook heel erg verdrietig van het plan waarmee de Staatssecretaris is gekomen. Het gaat daarin over het ondersteunen van ouders, over het informeren van jongeren, over het samenwerken met de uitgaanssector en over het feit dat de gezondheidsprofessionals moeten helpen bij de voorlichting. Dat zijn eigenlijk allemaal zaken die alleen maar betrekking hebben op voorlichting en meer niet. Het enige wat eruit springt, is punt 3 over de samenwerking met gemeenten, waarbij de Staatssecretaris aangeeft op korte termijn met de burgemeesters in overleg te gaan om samen te bezien hoe het drugsgebruik tijdens evenementen effectiever kan worden tegengegaan. En dit alles, terwijl 60% van de jongeren in Nederland harddrugs gebruikt!

Ik sluit mij verder aan bij de vraag van mevrouw Kooiman over het waarom. We kunnen wel zeggen dat het aan de prijs zal liggen; een pilletje is € 5, heb ik mij laten informeren, en een avondje alcoholgebruik is al gauw € 50, dus heel veel jongeren tellen al snel hun knopen. Bovendien zou de verkrijgbaarheid van drugs veel groter zijn. Ik vind in ieder geval dat de Staatssecretaris in plaats van dit plannetje nu met een écht plan moet komen. Hij dient ook uit te zoeken hoe het kan dat in amper een decennium de situatie is ontstaan waarin 60% van de uitgaanders harddrugs gebruikt in Nederland. Het is eigenlijk bizar dat dit in een land als Nederland gebeurt. Het staat ook in enorm contrast met het debat dat we vanavond nog hebben over de tabaksrichtlijn. Er is een war on tabak – mevrouw Bergkamp kan nu wel gaan zitten gniffelen – gaande in dit huis evenals een war on alcohol, terwijl tabak en alcohol wel legale middelen zijn in dit land en dus niet verboden zijn. Ik vraag mij dan ook af hoe het kan dat er in dit land wel een war gaande is tegen middelen die niet eens verboden zijn, terwijl als het gaat om harddrugs er gekomen wordt met een voorlichtingsplannetje. Ik zou dus graag willen zien dat de Staatssecretaris het waarom gaat onderzoeken en vervolgens komt met een oplossing. We laten deze generatie jongeren toch niet een verloren generatie zijn die aan de harddrugs zit? Ik hoor nu ook gegniffel op de publieke tribune. Er is echter helemaal niets grappigs aan, want het is echt heel erg triest. Ik maak mij enorm zorgen over deze generatie en om de meerderheid van 60% die harddrugs gebruikt. Waarom is het in zo'n korte tijd helemaal misgegaan?

De heer Ziengs (VVD): Voorzitter. Drugsgebruik is van alle tijden. De flinke groei van het frequent gebruiken van drugs onder jongeren baart de VVD grote zorgen. Het is goed om te zien dat de Staatssecretaris samen met de betrokken partijen, waaronder de ouders, de gemeenten en de organisatoren van festivals, de handschoen oppakt om voorlichting over drugsgebruik te verbeteren, of het nu gaat om jongeren die gebruiken of jongeren die er mogelijk mee willen beginnen. Uit onderzoek door het Trimbos-instituut blijkt dat de gemakkelijke verkrijgbaarheid, onder meer via internet, en de lage prijs van uitgaansdrugs, in het bijzonder xtc, voor weinig belemmeringen zorgen om drugs aan te schaffen. Ik hoor graag van de Staatssecretaris in hoeverre hij signalen heeft dat jongeren door de verhoging van de leeftijdsgrens voor alcohol en de relatief hoge prijs van alcohol ten opzichte van die van drugs, nu overstappen naar het gebruik van drugs. Is er onderzoek naar gedaan of zij meer drugs en minder alcohol zijn gaan gebruiken tijdens het uitgaan? Is het mogelijk dat jongeren onder de 18 jaar wellicht onder hetzelfde leeftijdsregime qua strafbaarheid gaan vallen wanneer ze een bepaalde gebruikershoeveelheid bij zich hebben zoals nu ook het geval is bij alcohol?

De strategische verkenning van het Trimbos-instituut laat zien dat er noch in Nederland noch elders in de wereld voldoende wetenschappelijk bewijs is dat het drugsbeleid via preventieve maatregelen in staat is het aantal drugsgebruikers of het aantal drugsverslaafden te reduceren. Op welke wijze dragen de beschreven interventies hier dan wel aan bij? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat het aantal drugsgebruikers structureel afneemt?

De vergadering wordt van 10.45 uur tot 10.55 uur geschorst.

De voorzitter: Het woord is aan de Staatssecretaris voor zijn beantwoording in eerste termijn. De leden sta ik elk maximaal twee interrupties toe.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik dank de commissie ervoor dat we al redelijk snel na het verzenden van de beleidsvisie Drugspreventie over dit onderwerp kunnen spreken. Het is ook goed om het drugsbeleid en alles wat eromheen speelt, meer en meer te bekijken door de bril van de volksgezondheid en de publieke gezondheidszorg. Het is ook onderdeel van de Nederlandse traditie. Ik zal straks overigens nog nader ingaan op de vraag hoe het Nederlandse beleid in dezen zich verhoudt tot het beleid in allerlei andere landen en continenten.

Ik wil mijn inleiding nu zo kort mogelijk houden, omdat de brief al veel feiten, overwegingen en voorgenomen activiteiten beschrijft. Bij het schrijven van de drugsvisie zijn een aantal zaken samengekomen, eigenlijk ook wel voortkomend uit het feit dat ik nogal geschrokken ben van de gegevens over het gebruik van uitgaansdrugs. Mevrouw Agema stelde de indringende vraag hoe het zover heeft kunnen komen. Ik weet niet of we daar ooit achter zullen komen maar het is natuurlijk wel een heel interessante vraag, ook om de aangrijpingspunten voor beleid in beeld te krijgen. Overigens merk ik er wel bij op dat drugsgebruik van alle tijden is. Het Trimbos-instituut heeft een onderzoek gedaan om er een eerste zicht op te krijgen. Er zijn nog geen finale antwoorden, maar wel worden in het onderzoeksrapport twee factoren specifiek benoemd. De eerste is dat er de afgelopen periode een enorme toename is geweest van feesten en festivals. De aard van die evenementen brengt met zich mee dat je het wel heel lang moet kunnen volhouden om daar te zijn, waarbij sommigen dat niet lukt zonder enige middelen tot zich te nemen. De tweede factor is de druk van de maatschappij die wellicht voor veel jongeren aanleiding is om af en toe escapes te zoeken. Nogmaals, ik denk niet dat we het antwoord ooit zullen vinden, maar dat neemt niet weg dat we er wel naar moeten blijven zoeken. De strijd zal in ieder geval niet gewonnen worden als we niets doen. Dat betekent dus dat we voortdurend moeten kijken naar de ontwikkelingen in het drugsgebruik, wat erachter zit en hoe op nieuwe ontwikkelingen gereageerd kan worden.

Mevrouw Agema had het erover dat 60% van de jongeren in Nederland harddrugs gebruikt. Dit betreft overigens niet de hele groep jongeren maar een heel specifieke groep die bepaalde dancefeesten met een heel speciaal karakter bezoekt. Het is wel zo dat het gebruik op feesten en partijen maar ook wel op kleinere bijeenkomsten normaal is geworden. Ik merk dat ook in gesprekken met jongeren die gebruiken. Ze zeggen dan: het hoort er gewoon bij en het is eigenlijk wel lekker, dus wat is er op tegen? Als je dan doorvraagt hoe verantwoord ze het eigenlijk vinden, schrik je van het antwoord: ik doe het verantwoord omdat ik mijn pilletjes altijd bij dezelfde persoon koop. Hier ligt mijns inziens dan ook een belangrijke taak. Men is dingen normaal gaan vinden die de facto helemaal niet normaal zijn, waarbij het ook van belang is dat men wat dieper nadenkt over de schadelijke effecten van het gebruik. Ikzelf ben ook geschrokken van de dodelijke ongelukken die zijn gebeurd door het gebruik van één pilletje, en dan nog niet eens een vervuild pilletje, met een heel grote hoeveelheid MDMA. Het effect is natuurlijk ook afhankelijk van de eigen gesteldheid, de eigen ontvankelijkheid ervoor en de samenloop met andere drugs en met alcohol. Kortom, we zijn iets normaal gaan vinden wat niet normaal is en waarvan we de risico's niet voldoende kennen en op z'n minst onderschatten.

Mevrouw Agema (PVV): Ik dank de Staatssecretaris voor zijn uitgebreide betoog in dezen, maar hij zegt eigenlijk nu al dat wij nooit achter het waarom komen. We hebben echter wel een heleboel richtingen gehoord. Het zou de prijs kunnen zijn of de verkrijgbaarheid of de normalisering. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is om af te stappen van het idee dat we er waarschijnlijk toch niet achter zullen komen maar om in plaats daarvan bijvoorbeeld enquêtes te houden onder gebruikers met de vraag waarom ze tien jaar geleden niet gebruikten en nu wel en of er een link is met de prijs van alcohol en die van drugs. Je kunt heel gericht vragen stellen naar het waarom. Als je het waarom niet weet, kom je namelijk moeilijk tot een oplossing. En ik denk dat we het er toch wel over eens zijn dat dit een groot probleem is.

Staatssecretaris Van Rijn: Daar heeft mevrouw Agema gelijk in. Als we zoeken naar effectieve methoden om het gebruik te remmen en de normalisering te bestrijden, moeten we natuurlijk ook weten wat het beste werkt en hoe het komt dat men is gaan gebruiken. Tegelijkertijd moeten we vanuit de verantwoordelijkheid die we nu hebben voor de gezondheid van jongeren, ook nagaan wat we kunnen doen om de discussie te voeren om ervoor te zorgen dat we het met z'n allen minder normaal gaan vinden. Dat heeft enerzijds te maken met het in gesprek gaan met de ouders, de gemeenten en de festivalorganisatoren over wat we aan dit probleem kunnen doen. Het gaat er dan om, even los van de oorzaken, wat je eraan kunt doen om het gebruik terug te dringen. Anderzijds moet je met de jongeren zelf in contact treden over de vraag wat de achterliggende oorzaken kunnen zijn, zodat je ook effectiever beleid kunt maken. Dat sluit ook aan bij de opmerkingen die mevrouw Bergkamp en mevrouw Volp hebben gemaakt over een veel effectievere voorlichting. Mevrouw Agema zei dat in de brief een aantal keren wordt ingegaan op voorlichting. Ik ben ervan overtuigd dat je die hele normaliseringsdiscussie slechts beperkt kunt voeren wanneer je als overheid alleen maar maatregelen neemt en je vingertje opsteekt. Het moet vooral gaan om de kennis, de kunde, de ervaringen, de gedachten en de houding van de mensen zelf. Die zijn echt bepalend voor de manier waarop we hiermee omgaan. Bepaalde maatregelen moeten we als overheid ook overwegen als dat aan de orde is, maar daarmee alleen gaan we de wedstrijd niet winnen. Nodig is ook een maatschappelijke discussie tussen de jongeren, de ouders, de gemeenten, de politie en de festivalorganisatoren om deze trend om te buigen. Dat is veel belangrijker dan het waarschuwende vingertje of een maatregel x of y waarvan je achteraf dan ook nog moet constateren dat die weinig effect heeft gehad. Het is dus een samenspel van van alles en nog wat.

Mevrouw Agema (PVV): Ik hoop dat ik hieruit mag opmaken dat de Staatssecretaris toezegt meer onderzoek te gaan doen naar het waarom. Dan gaat het over de prijzen, de verkrijgbaarheid, normalisering et cetera. Wat betreft die war on alcohol wijs ik er nog op dat we in deze Kamer wetgeving hebben aangenomen waardoor jongeren niet eens meer alcohol in hun nabijheid mogen hebben, dit terwijl harddrugs wel zijn genormaliseerd. Dat is toch eigenlijk krankjorum?

Staatssecretaris Van Rijn: Harddrugs genormaliseerd? Harddrugs zijn gewoon verboden. Desondanks is het steeds normaler geworden dat dit verbod geen grote invloed lijkt te hebben op het gebruik bij sommige groepen jongeren. De effecten daarvan moet je bekijken en zo veel mogelijk bestrijden. Ook moet je je afvragen wat er nodig is om ervoor te zorgen dat dat denken omslaat. De officiële maatregel, het verbod op het in bezit hebben van drugs, hebben we immers al geregeld, maar die heeft kennelijk onvoldoende geholpen.

Mevrouw Agema (PVV): Daar is niks mee gedaan.

Staatssecretaris Van Rijn: Daar kun je over discussiëren, maar die maatregel heeft kennelijk onvoldoende geholpen in het denken over het gebruik van uitgaansdrugs. Mijn zorg is dat we wel officiële maatregelen nemen, maar dat die bijvoorbeeld op dit punt kennelijk niet helpen. Bij het zo goed mogelijk voorlichten van de jongeren zullen we verder onderzoeken welke potentiële gebruikers er zijn en welke archetypen dat precies zijn. We hebben het Trimbos-instituut gevraagd om samen met communicatie-experts te bekijken hoe we nog beter kunnen bekijken wat de achterliggende oorzaken zijn, zodat we een zo effectief mogelijk beleid kunnen voeren. In die zin gaan we daar dus mee door.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik heb misschien een iets andere aanvliegroute dan mevrouw Agema, maar ik ben het zeker met haar eens dat wij de oorzaken hiervan goed moeten onderzoeken. Zij stipte daarbij een belangrijk punt aan, namelijk dat we niet alleen over jongeren moeten spreken of onderzoek naar jongeren moeten doen, maar dat we samen met hen het onderzoek moeten doen. Zij zijn op dit punt immers de deskundigen. Is de Staatssecretaris bereid om die groep te bevragen? Dat vind ik een belangrijk punt.

Staatssecretaris Van Rijn: Ja. Sterker nog: bij het nadenken over de drugsvisie heb ik niet alleen met experts gesproken maar ook met jongeren zelf om erachter te komen wat de beweegredenen zijn. Om meteen het punt van de ouders mee te nemen: zonder dat ik een hoop ontboezemingen doen over mijn puberteit – ik kan ter geruststelling overigens zeggen dat die ontboezemingen tamelijk saai zouden zijn – vielen mij in die gesprekken met jongeren twee zaken op. Ten eerste willen zij in heel veel gevallen liever niet dat hun ouders weten dat zij xtc gebruiken. Kennelijk is het dus toch van belang wat de ouders ervan vinden. Ten tweede: als je degenen die zelf xtc gebruiken en die dat verantwoord vinden, vraagt of zij het ook normaal zouden vinden als jongere kinderen xtc gaan gebruiken, zeggen die gebruikende oudere jongeren dat je dat echt moet tegengaan. Er is dus wel degelijk sprake van ontvankelijkheid en enige awareness, want zij vinden dat er misschien wel te discussiëren is over de vraag of het drugsgebruik normaal is. Er zijn allerlei redenen waarom zij gebruiken – voor de gezelligheid of in verband met problemen – maar we moeten echt samen met die ervaringsgroep zelf bekijken wat het effectiefste beleid zou kunnen zijn.

Mevrouw Kooiman (SP): Dit is een ontzettend belangrijke toezegging. Natuurlijk ben ik heel nieuwsgierig naar de uitkomsten daarvan; ik denk dat dat ook voor mijn collega's geldt. Kan de Staatssecretaris al vertellen wanneer de Kamer nader zal worden geïnformeerd over dit onderzoek?

Staatssecretaris Van Rijn: Daar moet ik even over nadenken. Daar kom ik misschien in de loop van mijn betoog op terug en anders in de tweede termijn.

Ik zei al dat we om die reden ouders, scholen, organisatoren van feesten, eigenaren van uitgaansgelegenheden en gemeenten hierbij betrekken. Op een aantal belangrijke punten is dit al van start gegaan. Ik noem in dat verband de samenwerking met de uitgaansbranche via het door een aantal woordvoerders al genoemde project Celebrate Safe. Gemeenten bekijken welke verbeteringen nog mogelijk zijn in het vergunningsbeleid; dat was een punt van de heer Van der Staaij. Ik noem ook verbetering van de voorlichting in het onderwijs. Over een aantal specifieke vragen komen we nog te spreken. Onderzoek en monitoring zijn natuurlijk ook zeer belangrijke instrumenten om te bekijken of wij goed in de gaten hebben wat er precies gebeurt. Dit jaar nog wordt het grote uitgaansonderzoek van 2013 herhaald. Er komen voor de zomer via het Peilstationonderzoek nieuwe cijfers beschikbaar over het middelengebruik onder scholieren. Alle relevante indicatoren zien we terug in de volgende Nationale Drug Monitor, die dit najaar zal uitkomen.

De ombuiging van de trend zullen wij vast niet in een jaar kunnen zien, maar het is wel heel belangrijk om een zodanige monitoring te hebben dat we echt kunnen volgen wat er werkt en wat niet en of de trend omlaag gaat. Als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, moeten we bekijken of bijsturing nodig is.

Mevrouw Bergkamp (D66): Monitoren is goed, maar ik merk niet dat de monitoring ertoe leidt dat deze Staatssecretaris xtc in perspectief gaat plaatsen. Iedere dode als gevolg van drugs of alcohol is natuurlijk te betreuren en is er één te veel, maar in 2012 waren er 67 ziekenhuisopnamen met als hoofdoorzaak gebruik van xtc of amfetamine en 6.362 met als hoofdoorzaak gebruik van alcohol. Ik vraag de Staatssecretaris dus om bij al die monitoring ook xtc in een redelijk perspectief te plaatsen. We moeten het niet erger of groter maken op basis van de gegevens die de monitoring hebben opgeleverd. Anders heb je niets aan zo'n monitoring.

Staatssecretaris Van Rijn: Daar ben ik het in het algemeen mee eens. Mevrouw Bergkamp heeft gelijk: het aantal incidenten als gevolg van alcoholgebruik is natuurlijk groter. Dat is weer een ander debat, maar ik wijs op alle maatregelen die we op dat terrein hebben genomen, zoals het via de leeftijdsgrens verbieden van de verkoop aan jongeren en de wijze waarop we met de alcoholpoli's omgaan. Ook daar doen we dus het nodige aan. We zien hier een verontrustende trend. Daarom moeten we aan de voorkant van dit proces heel goed opletten. Natuurlijk moeten we dit in perspectief blijven zien en moeten we niet overdrijven. Dat ben ik zeer met mevrouw Bergkamp eens, maar we moeten deze zorg ook vertalen door iets te doen om te voorkomen dat dit verder uit de hand loopt.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben blij dat de Staatssecretaris dit in perspectief ziet, ook op basis van de monitoring. Wat mij betreft, kan dat in de media nog wat uitgebreider gebeuren. Als de Staatssecretaris vanuit het oogpunt van de volksgezondheid hierin zo geïnteresseerd is, kan hij vandaag dan ook duidelijk aangeven dat ook testen op feesten een onderdeel kunnen zijn van het gezondheidsbeleid, omdat die testen de risico's verminderen?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik wilde daar specifiek op terugkomen in het kader van de testcapaciteit, maar misschien is het goed om hier nu al op in te gaan. Eerlijk gezegd is dit een geweldig dilemma. Met betrekking tot het testen op feesten moeten we twee aspecten bekijken. Het eerste punt is: welk signaal geef je daarmee af? Er is bij de poort immers een enorme controle op drugs. Als men binnen is, kan men de drugs, die men kennelijk niet bij zich mag hebben en die niet door de controle mogen komen, dan wel laten testen. Een van die twee aspecten klopt dus niet. Dat zou een merkwaardig signaal zijn. Het tweede punt vind ik belangrijker, ook vanuit het oogpunt van volksgezondheid: de feestlocatie is geen optimale locatie voor het doen van een test. Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste zijn de mensen die daar komen, niet heel ontvankelijk voor voorlichting. Dat heeft soms te maken met de al verwijde pupillen, het indrinken of de sfeer bij het arriveren bij het feest. Ten tweede moet je van heel veel pillen eerst een labresultaat hebben om echt zeker te kunnen zijn over de voorlichting. De test zegt misschien wel iets, maar de ontvankelijkheid voor een advies is niet zo groot en de resultaten van de test zijn in veel gevallen niet helemaal zeker. In die zin is het beter om die testen in een beter beschermde omgeving te doen. Die optie blijft beschikbaar. Daar gaan we de capaciteit ook voor uitbreiden, maar in verband met de genoemde nadelen niet zozeer op de feesten.

Hoewel we er op grond van onze ervaringen in de puberteit wisselend over denken, kunnen ouders een belangrijke rol spelen in de voorlichting, met name van jongere kinderen, en in het stellen van duidelijke grenzen. Drugs en xtc zijn onderwerpen die ouders gewoon met hun kinderen zouden kunnen en moeten bespreken. Misschien zijn heel veel ouders er inmiddels wel aan gewend om te spreken over de risico's van alcohol en cannabis, maar weten zij nog helemaal niet wat xtc betekent en is. Een paar Kamerleden zeiden – dat zou ik bijna niet willen herhalen – dat zij zich een beetje oud voelen worden. Ik durf dat wat opener te zeggen, maar veel ouders weten simpelweg niet wat zich op de markt voordoet, wat dat betekent en hoe je dat moet beoordelen. Nogmaals: heel veel ouders weten dat gewoon niet. Ik denk dus dat het echt gaat helpen als we ook ouders goed voorlichten over wat deze drugs betekenen, wat zij zijn en wat de gevaren zijn. Ook op ouderavonden en met nieuwe instrumenten moeten we bekijken hoe we ouders beter hierover kunnen voorlichten, zodat zij de gesprekken met hun kinderen kunnen aangaan. Die gerichtheid op ouders is echt van belang, ook op het punt van xtc, in het besef dat ouders er iets vroeger bij moeten zijn in plaats van dat zij er eigenlijk niets van weten en alleen hopen dat het allemaal goed gaat. We moeten de ouders echt helpen om dat gesprek met hun kinderen te kunnen voeren.

Ik ben het zeer eens met de opmerking van een aantal woordvoerders dat er heel goed moet worden gekeken naar de risicocommunicatie naar gebruikers. Het valt mij op dat heel veel gebruikers zich eigenlijk nog onvoldoende bewust zijn van de risico's, zowel op het punt van het MDMA-gehalte als op het punt van mogelijke vervuiling van pillen. Soms denken zij dat zij het middel verantwoord gebruiken omdat zij het altijd bij dezelfde persoon kopen, zonder dat zij weten waar die persoon het middel vandaan haalt. We moeten dus per doelgroep bekijken welke informatie nodig is. Er mag ook scherper aangegeven worden welke risico's polydruggebruik – dat zie je heel vaak in combinatie met xtc-gebruik – met zich meebrengt. Vaak kan het in theorie wel meevallen als er sprake is van een zeer lage dosis MDMA, maar juist door de combinatie met alcohol en andere drugs kunnen enorm gevaarlijke effecten ontstaan. Ook daarover zullen we simpelweg beter moeten voorlichten.

Voordat ik inga op specifieke vragen, ga ik in op onze rol in de internationale context, die natuurlijk wat spannender is nu wij voorzitter zijn van de Europese Unie. Wij hebben samen met Europa bekeken wat de position paper van de EU zou kunnen zijn in de internationale drugsdiscussie. De inbreng van Nederland in die discussie is inderdaad geweest: kunnen we ervoor zorgen dat gezondheidsoverwegingen van groter belang worden in de discussie over drugsgebruik? Dat heeft geleid tot een concept van de position paper, die in Wenen nog verder zal worden besproken. Ik weet niet zeker of de Kamerleden dat concept kennen; zo niet, dan zal ik het naar de Kamer sturen. Ik denk dat zij dan zien dat onze inbreng er hopelijk toe leidt dat de aandacht voor harm reduction – niet criminaliseren, maar gebruikers ook zien als mensen die gewoon hulp, ondersteuning en afkickmogelijkheden nodig hebben – in de Europese context resultaat zal opleveren. De notitie van mevrouw Bergkamp en mevrouw Volp zal ik daar zeker bij betrekken. Ik beschouw die notitie ook een beetje als ondersteuning van onze inzet in de Europese context. Misschien is het goed om op enig moment, wanneer we op weg zijn naar Wenen en aan de vooravond van New York, nog met elkaar te bespreken wat daar precies uit is gekomen en wat er staat te gebeuren. Dan wordt de Kamer in de gelegenheid gesteld om daar nog opmerkingen over te maken. Ik zou dat een prima idee vinden.

Een kanttekening daarbij is dat onze rol in de komende periode, zowel in Wenen als in New York, niet alleen bestaat uit de Nederlandse inzet. Die inzet moet natuurlijk geleverd worden, maar we zijn ook voorzitter van de Europese Unie. Wij zullen dus vooral als voorzitter van de Europese Unie moeten optreden. Wij zullen daarom ook rekening moeten houden met de standpunten die andere lidstaten zullen innemen. We kunnen daar niet simpelweg het Nederlandse standpunt vertegenwoordigen. Ik heb echter goede hoop dat de Kamerleden op grond van de position paper tevreden zijn over de aansluiting bij de notitie die er nu ligt, bij de gemaakte opmerkingen en bij datgene wat wij in Europa proberen te bereiken.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ook de indieners hopen natuurlijk dat de notitie op die manier wordt uitgevoerd, maar ik wil het wel wat concreter hebben. De regering heeft een position paper opgesteld. Wij zouden heel graag willen weten in hoeverre de position paper aansluit op onze notitie en welke verschillen er eventueel zijn, zodat we als Kamer eventueel nog kunnen bijsturen. Ook daarvoor maak je zo'n notitie. Ik vraag de Staatssecretaris dus of hij een schriftelijke reactie kan geven op onze notitie in relatie tot de position paper en wanneer hij dat kan doen. Het lijkt ons van belang om die duidelijkheid in ieder geval voor de onderhandelingen in Wenen te hebben, want dan kunnen we het beleid eventueel nog bijsturen.

Staatssecretaris Van Rijn: Misschien moet ik gewoon een reactie beloven op de notitie van beide leden, zodat de Kamer kan zien wat ik daarvan vind en op weg naar Wenen kan zien wat daar verder mee gebeurt.

De voorzitter: Kunt u aangeven wanneer die reactie komt? Dat was immers ook een vraag van mevrouw Bergkamp. Het verzoek was: vóór Wenen.

Staatssecretaris Van Rijn: Het zal zeker vóór Wenen gebeuren; ik zal uiteraard proberen om wat eerder te zijn. Voordat de onderhandelingen in Wenen plaatsvinden, krijgt de Kamer een reactie op de notitie.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben blij met de toezegging van de Staatssecretaris dat wij een schriftelijke reactie krijgen op onze notitie, ook in relatie tot de position paper van het kabinet. Dan kunnen wij als Kamer bekijken of wij nog behoefte hebben om over dit specifieke onderwerp met elkaar van gedachten te wisselen.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik kom nu op een aantal specifieke punten. Mevrouw Bergkamp stelde een heel moeilijke vraag, die wij waarschijnlijk niet kunnen beantwoorden. Volgens mij vroeg zij ook niet om een antwoord, maar om de positionering: wat geven we uit aan de war on drugs en wat geven we uit aan de verslavingskant? Ik betwijfel of er daartussen een tegenstelling zou moeten zijn. De criminaliteit die gepaard gaat met de handel in drugs en het bezit van drugs, is immers een fenomeen op zich. Dat staat los van het gehele gezondheidsaspect. Dat aspect moet inderdaad een belangrijke rol gaan spelen in het denken over het drugsbeleid, maar dat laat onverlet dat de criminaliteitsaspecten die zo langzamerhand ook met de handel in drugs en het bezit van drugs samenhangen, een heel forse inzet vragen, simpelweg ter bescherming van de drugsgebruikers maar ook van de bevolking in het algemeen. We zullen op de United Nations General Assembly Special Session (UNGASS) merken dat een aantal landen eigenlijk niet toekomen aan de gezondheidsvraag, omdat het geweld dat gepaard gaat met de handel in drugs en het bezit van drugs, een enorm maatschappelijk probleem is. Aan die landen kun je heel voorzichtig vragen om ook eens te denken aan de gebruikers en het gezondheidsaspect, maar de worsteling van die landen met de criminaliteit is heel heftig. Sterker nog: daar hebben we ook in ons eigen land mee te maken in verband met de laboratoria en illegale huisjes waarin allerlei rotzooi wordt gemaakt. Dat is echt een groot probleem, dat uit alle macht moet worden bestreden, niet alleen omdat dat rotzooi oplevert maar ook omdat het simpelweg heel harde criminaliteit is die met hand en tand moet worden bestreden. Ik snap de oproep van mevrouw Bergkamp om ook te kijken naar het volksgezondheidsaspect en dat zullen we zeker doen. Dat accent zal versterkt worden, maar dat neemt niet weg dat de inzet op bestrijding van criminaliteit heel sterk moet blijven.

Ik heb al antwoord gegeven op de vraag in hoeverre met jongeren zelf is gesproken. Dat hebben we gedaan. Zij zijn ook geconsulteerd in de strategische verkenning van het Trimbos-instituut. Bij het maken van deze drugsvisie heb ik ook zelf met jongeren gesproken om te bekijken hoe we hun inzichten kunnen gebruiken in de verdere ontwikkeling van het beleid en in de voorlichting daarover.

Mevrouw Volp (PvdA): Ook ik dank de Staatssecretaris voor wat hij heeft gezegd over de inbreng van Nederland in de voorbereiding van en de aanloop naar de UNGASS. We hebben het in de discussie, ook hier, eigenlijk constant over «jongeren». Het gaat echter om subgroepen: jongvolwassenen en jongeren an sich. Kan de Staatssecretaris specifieker aangeven met welke groepen hij heeft gesproken? Ook mijn zoon van 13 kan immers «een jongere» zijn. Bij de xtc gaat het echt om de festivals. Daar gaat hij nog niet naartoe. Ik wil graag hulp bij hoe ik hem daar zo goed mogelijk naartoe kan helpen zonder pillen, maar het gaat nu met name om jongvolwassenen die daar gebruikmaken van xtc maar ook van GHB. Ik hoor dus graag hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen die subgroepen en met welke specifieke groepen hij heeft gesproken.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat is een zeer terecht punt, want zeker ten aanzien van het gebruik van uitgaansdrugs moet je jongeren niet over één kam scheren. Sterker nog: dat is heel belangrijk voor het voorlichtingsbeleid, want het te vroeg voorlichten van te jonge kinderen heeft juist een averechts effect, terwijl simpele voorlichting voor jongvolwassenen natuurlijk helemaal niet meer helpt. Ik heb overigens vooral met jongeren gesproken die gebruiken op festivals, dus met jongvolwassenen. Ik ben wat ouder en noem hen daarom «jongeren», maar het zijn jongvolwassenen.

Mevrouw Volp (PvdA): De Staatssecretaris noemt een belangrijk punt. Als wij alle jongeren over één kam scheren, creëren we het beeld dat elke jongere tussen 13 en 23 jaar aan de xtc zit. Dat is niet het geval. Er moet inderdaad een relativering plaatsvinden, bijvoorbeeld ten aanzien van het veel massalere gebruik van alcohol en de daarmee gepaard gaande problemen. Ik denk dus dat in de voorlichting en ook in de begeleiding van ouders ook die subspecificaties nodig zijn. Dus dank daarvoor. Hopelijk komt dit punt ook terug in de beantwoording van de vervolgvragen.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat is een zeer terecht punt. Als er iets van belang is bij de voorlichting over drugsgebruik, met name het gebruik van dit type drugs, is dat die differentiatie van de doelgroepen. Anders werkt het echt niet. Daar ben ik het dus zeer mee eens.

Mevrouw Bergkamp stelde een specifieke vraag over de effecten van het qatverbod. Volgens het onderzoek daarnaar heeft het verbod geleid tot een daling van het aantal qatgebruikers. Bij een groot deel van degenen die wel qat blijven gebruiken, is het gebruik afgenomen. Het percentage problematische gebruikers is wel hoger dan voor het verbod. Naar mijn oordeel heeft het verbod in het algemeen dus positieve effecten gehad. De afname van de overlast is niet alleen goed voor de betreffende buurt, maar vooral voor de mensen zelf. Daarbij gaat het vooral om mensen die vanuit Somalië hier zijn gekomen. Uit het rapport komt wel naar voren dat er bij de Somalische gemeenschap nog altijd sprake is van een geringe participatie, een hoog percentage analfabetisme, een laag opleidingsniveau en een hoge werkloosheid. Al die vraagstukken kunnen te maken hebben met het hardnekkige gebruik van qat. Mijn beeld is dus dat het gebruik is verminderd. Dat heeft ook voor de mensen zelf een goed effect gehad, maar op het punt van de hardnekkige gebruikers, de sterk verslaafden in slechte sociaaleconomische omstandigheden, blijft er een probleem. Dat verschilt echter niet zo veel van het gebruik van alle andere drugs. De Somalische gemeenschappen waarin het qatgebruik het hoogst is, zijn geconcentreerd in een tiental gemeenten. Het is natuurlijk verstandig om de problemen vooral op dat niveau aan te pakken en om niet een algemeen beleid te maken dat dan niet van toepassing is op die tien gemeenten. We zullen dit dus in nauwe samenspraak met die gemeenten doen.

Mevrouw Bergkamp vroeg hoe we de goede aanpakken in het kader van Celebrate Safe gaan delen en hoe de goede voorbeelden worden meegenomen. Ik denk dat Celebrate Safe op zich al een heel goed voorbeeld is van het goed bereiken van jongvolwassenen op de plek waar zij zich bevinden. We worden regelmatig bijgepraat over de voortgang daarvan. We nemen dit ook mee in de verdere aanpak. Met de gemeenten gaan wij verder spreken over die effectieve aanpak. Wij zullen de goede voorbeelden van Celebrate Safe dus onder de aandacht van alle gemeenten brengen. Ik heb daar in VNG-verband met de wethouders over gesproken. Zij hebben gezegd dat een bundeling van de VNG-commissies Jeugd, Gezondheid en Publieke Gezondheid op dit punt goed zou zijn om te bekijken of dit punt gezamenlijk kan worden aangepakt. Ik zal de aanpak van Celebrate Safe dan verder met hen bespreken.

Mevrouw Bergkamp vroeg of er ook positieve effecten van drugs zijn. Ik heb daar even heel hard over nagedacht, maar ik heb ze nog niet kunnen vinden. Dit ging over xtc en MDMA. Mij zijn tot op dit moment geen signalen bekend waaruit blijkt dat MDMA positieve of medicinale effecten heeft. Volgens mij lopen er internationaal wel wat onderzoeken, maar daarvan zijn nog geen resultaten beschikbaar. Wij hebben overigens een prima procedure met betrekking tot de vraag of dit medicinale werking zou kunnen hebben. Daar hebben we allerlei toelatings- en testprocedures voor. Als iemand dat vindt, moet dat dus maar blijken, maar tot nu toe heb ik die signalen nog niet.

Mevrouw Volp vroeg naar de preventieve hulp als men na een overdosis wordt geholpen bij de EHBO of bij de huisarts. Dat is inderdaad een belangrijk punt. De professionals die op de eerste hulp werken, zeggen mij namelijk dat de ontvankelijkheid voor het feit dat het gebruik misschien niet goed is, natuurlijk het grootst is op het moment dat men er ongelooflijke last van heeft gehad. Ik investeer ook in dit soort doorverwijzingen. Dit jaar vinden een aantal pilots plaats om preventie bij de EHBO's een stap verder te brengen. Ik wil mij er ook voor inzetten om de huisartsen daar meer bij te betrekken. Ik ben dus in overleg met de professionals in de ziekenhuizen en op andere posten om te bekijken of we die preventieve kant verder kunnen brengen. Dat is een heel belangrijk punt. Ik denk dat we op dat punt nog meters kunnen maken.

De voorzitter: Uw tweede interruptie, mevrouw Volp.

Mevrouw Volp (PvdA): Ja, interrupties moet je altijd heel goed timen, maar ik ben blij dat de Staatssecretaris het met mij eens is dat er winst te behalen is op het moment waarop mensen op hun allerslechtst binnenkomen en inzien dat dit misschien niet de manier is waarop zij verder willen. De vraag is dan hoe dat moet gebeuren. Kan de Staatssecretaris daar iets meer over zeggen? En wanneer krijgt de Kamer daar informatie over, zodat ook wij daarover mee kunnen denken?

Staatssecretaris Van Rijn: Dat is nog niet zo gemakkelijk. Bijvoorbeeld bij de EHBO moet men heel snel behandeld worden. Er zijn dan twee mogelijkheden om ervoor te zorgen dat de peergroup weet wat de effecten van het gebruik zijn. De eerste is dat degene die de betrokkene brengt, er ook van schrikt; dat heeft op zich ook een effect. De andere mogelijkheid is ervoor zorgen dat ouders of andere hulpverleners worden ingeschakeld voor de nazorg. Dat is voor een deel afhankelijk van de ontvankelijkheid daarvoor van de betrokkene, maar dit betekent ook dat degene die behandelt, bijvoorbeeld op de EHBO, tegelijkertijd weet wat de mogelijke nazorg kan zijn. Die professionals zullen dus in ieder geval meer kennis en handelingsperspectief moeten krijgen in het kader van wat na de behandeling mogelijk is. Dat is niet zo gemakkelijk, want op een EHBO is het natuurlijk vaak ontzettend druk en het kost ook gewoon tijd om dit verder te brengen. Ik heb hier dus nog geen eenduidig antwoord op. Ik denk dat er meters gemaakt kunnen worden en ik wil met de professionals die op de EHBO-posten werken, specifiek verder praten over wat zij nodig hebben om ervoor te zorgen dat er een follow-up is van de behandeling in het ziekenhuis.

Mevrouw Volp (PvdA): Het gevoel van urgentie maakt dat ik heel graag hiervan op de hoogte word gehouden. Daarbij moeten volgens mij een aantal dingen meegenomen worden. Die dingen wil ik de Staatssecretaris graag meegeven. Kijk naar iemand die dit in de overdracht specifiek kan doen; daarbij gaat het dus niet om de EHBO-arts of -verpleegkundige. En laat dit breder gelden dan alleen voor bijvoorbeeld xtc, want het gaat juist ook om andere drugs en om alcohol.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat zullen wij zeker meenemen.

Mevrouw Volp heeft gevraagd naar het landelijk overzicht drugsincidenten en, breder nog, de monitoring. In het kader van de Monitoring DrugsIncidenten (MDI) van het Trimbos-instituut worden in acht regio's data van spoedeisende hulp – forensische artsen en ambulancediensten – over drugsincidenten verzameld. De informatiepunten zijn gespreid over het land; het zijn vooral ziekenhuizen die regelmatig met drugsincidenten te maken hebben. Het personeel van de spoedeisende hulp registreert bij welke opnamen drugs in het spel zijn. Verder worden ook de ernst van het incident en enkele kenmerken geregistreerd. Ik heb al gezegd dat dit vaak niet zo gemakkelijk is, want er moeten dus tijdens de spoedeisende hulp allerlei dingen worden geregistreerd. Vooral de ziekenhuizen die regelmatig te maken hebben met drugsincidenten, zijn bereid om aan zo'n systeem mee te werken, ook omdat het simpelweg een meerwaarde voor hen heeft. Zo krijgen zij de beschikking over informatie van het Trimbos-instituut over nieuwe drugs. De ziekenhuizen doen op vrijwillige basis mee. Wij krijgen door deze informatie goed zicht op de aard van de incidenten en de trends daarin. Ik ga ervan uit dat deze informatie voldoende is voor het volgen van de ontwikkelingen. Een landelijk systeem zal daar naar mijn mening niet zo veel aan toevoegen en het zal de administratieve lasten vergroten. Wij doen het dus vooral bij die ziekenhuizen waar de incidenten vaak voorkomen.

De registratie van incidenten op festivals is wel landelijk dekkend, omdat de EHBO daar wordt verzorgd door een paar samenwerkende, landelijk opererende organisaties. Wij krijgen die landelijke informatie ook. Al met al kunnen wij op deze manier een redelijk beeld krijgen van de incidenten.

Er is gevraagd of ik kan garanderen dat de testcapaciteit van het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) voldoende is. Die capaciteit wordt dit jaar op twee manieren uitgebreid. In de eerste plaats is meer laboratoriumcapaciteit ingekocht; daardoor kunnen meer monsters worden geanalyseerd. In de tweede plaats is er nieuwe apparatuur beschikbaar. Daardoor kunnen op het DIMS-bureau al veel monsters worden getest en is het minder vaak nodig om monsters naar de laboratoria te sturen. Eerder waren er dus capaciteitsproblemen en moest veel nader onderzoek worden gedaan in het lab. In 2015 is de vraag naar het testen van drugs met 20% gestegen. Wij weten natuurlijk niet hoe dit zich dit jaar zal ontwikkelen, maar wij houden dat wel scherp in de gaten. Halverwege dit jaar zullen wij bekijken of er voldoende capaciteit is om aan de vraag te kunnen voldoen. Zo nodig zullen wij nadere maatregelen overwegen.

Ik kom nu op de specifieke vraag naar Unity. Unity is voor ons een belangrijke partner. Wij hebben veel overleg met Unity en ook met Jellinek. Jellinek en Unity behoren natuurlijk tot de founding partners van Celebrate Safe. Ook op dat punt is er samenwerking en wij financieren dit gedurende drie jaar. Een van de doelen van het overleg met de gemeenten is om de goede aanpak van Celebrate Safe en Unity meer bekendheid te geven en die uit te rollen over alle gemeenten.

De algemene vraag is gesteld of het drugsgebruik van jongeren wel voldoende wordt gemonitord. Ik heb al een paar dingen genoemd, bijvoorbeeld de leefstijlmonitor en het Peilstationonderzoek dat eens in de vier jaar wordt uitgevoerd. Wij beschikken daarnaast over internationaal vergelijkbare cijfers. Eens in de vier jaar wordt in het kader van de studie Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) gekeken naar allerlei aspecten. Naar de groep van 16- tot 18-jarigen die deels naar het voortgezet onderwijs en deels naar het middelbaar onderwijs gaat, wordt ook apart onderzoek gedaan. Als je naar het totaal kijkt, meen ik dat wij een vrij goed beeld hebben van het drugsgebruik door jongeren. Het Antenne-onderzoek is een kwantitatief onderzoek naar een specifieke groep. Je zou dit ook landelijk kunnen doen, maar het is wel erg specifiek. Het zou een aanvulling zijn op het Peilstationonderzoek en het HBSC-onderzoek. Ik ben van mening dat wij op landelijk niveau een vrij goed beeld hebben van het drugsgebruik. Alles wat verbeterd kan worden, zullen wij verbeteren. In de discussie die wij met elkaar voeren, moet blijken of dat voldoende is.

Ik onderschrijf de opmerkingen van mevrouw Bruins Slot over het gebruik van GHB. Wij moeten ons bij de uitgaansdrugs niet alleen beperken tot xtc. GHB wordt gelukkig minder gebruikt, maar af en toe lijkt het erop dat het gebruik ervan toeneemt. Overigens is het een drug die sterk verslavend is. Bovendien blijkt in de praktijk dat het onvoorstelbaar lastig is om er vanaf te komen en dat als dat al lukt, er relatief vaak sprake is van terugval. De suggestie om een expertteam op te zetten om eens te kijken of wij er nog meer van te weten kunnen komen, ook over effectieve therapieën, neem ik graag met een positieve insteek mee. Wij zijn daar al mee bezig. De laatste jaren lijkt het GHB-gebruik te stabiliseren, maar tegelijkertijd zien wij veel terugval. Deze week is het onderzoek Politie en GHB-problematiek op het platteland naar de Kamer gestuurd; de heer Van der Staaij wees daarop. Ik ben zeer bereid om samen met een aantal deskundigen om de tafel te gaan zitten om te bekijken of onze aanpak verder kan worden versterkt. Ik reageer dus positief op de suggestie van mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ontzettend fijn dat de Staatssecretaris de suggestie verder wil uitwerken. Hij spreekt over deskundigen en daarover heb ik nog wel een vraag. Je ziet dat, zeker bij GHB-gebruik, niet alleen de politie ermee te maken heeft, maar bijvoorbeeld ook de verslavingszorg en wijkteams. Is de Staatssecretaris bereid om in de volle breedte mensen uit te nodigen die daarmee op verschillende maatschappelijke vlakken te maken hebben, om te vragen wat wij kunnen doen en wat wij gezamenlijk voor elkaar kunnen krijgen?

Staatssecretaris Van Rijn: Het meest korte antwoord is ja. Dat gaan wij natuurlijk doen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dan mijn tweede punt. Ik ben blij dat de Staatssecretaris dit apart wil behandelen. Is hij het ermee eens dat de problematiek van GHB-gebruikers niet onder de problematiek van verwarde personen kan worden geschoven? Het zijn toch echt twee verschillende zaken.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik moet meer op mijn woorden gaan letten. Ik ben het ermee eens dat GHB-gebruik en verwarde personen soms samengaan, maar soms ook echt niet. Dit betekent dat wij de GHB-problematiek ook apart met een gezondheidsbril op moeten bekijken. Daarom reageer ik positief op de suggestie van mevrouw Bruins Slot.

De heer Van der Staaij (SGP): Ook ik dank de Staatssecretaris voor deze toezegging, maar het viel mij in de studie van de Politieacademie op dat de regionale verschillen fors zijn. Kan daar apart aandacht aan worden besteed opdat wij ons richten op de brandhaarden waar dit in het bijzonder aan de orde is?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb dat kaartje van de spreiding over Nederland ook gezien en het verbaasde mij zeer. Het lijkt mij goed om na te gaan of wij een verklaring kunnen vinden voor die scherpe regionale verschillen.

Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd naar de informatieverschaffing bij testlocaties. Ik meen dat zij zich met name richtte op een grote stad in Nederland. Iedere testlocatie gebruikt een protocol van DIMS waarin de handelwijze en de voorlichting worden beschreven. Daarbij wordt gesteld dat drugsgebruik nooit zonder risico en nooit veilig is. De vormgeving van de voorlichting is en mag nooit een legitimatie zijn voor gebruik. Als mevrouw Bruins Slot signalen heeft dat dit anders zou zijn, hoor ik dat graag. Het is de bedoeling dat er aan de hand van een vast protocol wordt gewerkt, dat overal wordt gewezen op de gevaren van drugsgebruik en dat wordt gesteld dat het nooit veilig is.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het gaat inderdaad om de hoofdstad van ons land. Daar heeft men er bewust voor gekozen om niet langer te zeggen dat het gebruik van drugs strafbaar is. Wij discussiëren hier over het feit dat wij de normalisering van drugs willen tegengaan. Aan de ene kant vraagt dit om bewustwording van de grote gezondheidsrisico's van het gebruik van drugs en van het feit dat je jezelf echt schade kunt toebrengen. Aan de andere kant moet je weten dat het bezit van drugs illegaal is.

Staatssecretaris Van Rijn: Misschien is dit een punt van gesprek als wij met gemeenten en de burgemeesters spreken over de vraag hoe wij het beleid nog verder kunnen versterken en de goede voorbeelden kunnen verspreiden. Ik zal dit punt meenemen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Graag. Het zou mooi zijn als wij daar nog een reactie op krijgen. Mijn collega Marijke Shahsavari, CDA-raadslid in Amsterdam, heeft hierover vragen gesteld. Ik zal ervoor zorgen dat de antwoorden op die vragen ook naar de Staatssecretaris gaan. Wil de Staatssecretaris na zijn gesprek de Kamer informeren hoe hij hierin staat?

Staatssecretaris Van Rijn: Hierdoor ontstaat wel een grote vermenging tussen de lokale democratie en de discussie op landelijk niveau. Ik volsta in deze fase met de toezegging dat ik dit zal bespreken met de gemeente Amsterdam; ik zal nagaan hoe de discussie in die gemeente verloopt. Ik vind het belangrijk dat wordt gewerkt via het DIMS-protocol en daar zal ik de gemeente zo nodig op aanspreken.

De voorzitter: En het terugkoppelen richting Kamer?

Staatssecretaris Van Rijn: Volgens mij komen wij regelmatig te spreken over het drugsbeleid. Ik zal dit zeker doen bij de bespreking van de eerstvolgende voortgangsrapportage.

De voorzitter: Misschien kan het worden meegenomen in de volgende Nationale Drug Monitor?

Staatssecretaris Van Rijn: Prima.

Mevrouw Kooiman heeft een aantal vragen gesteld over de tests en de testlocatie. Ik meen dat ik die al heb beantwoord.

Ik ben het eens met haar opmerking dat er differentiatie moet zijn in de voorlichting en met name met het punt dat de peergroups misschien wel belangrijker zijn dan de ouders. Ik zou dat niet zo durven zeggen, maar in sommige gevallen is dit misschien wel waar. Dit zal een belangrijk onderdeel van de voorlichting moeten zijn. Ik ben het ermee eens dat voorlichting aan kinderen om te voorkomen dat zij verkeerde dingen gaan gebruiken, heel wat anders is dan voorlichting aan jongvolwassenen die totaal andere afwegingen maken en waar de invloed van de peergroup veel groter is dan wij misschien wel denken.

Ik ben het ermee eens dat wij ervoor moeten oppassen om als overheid te zeggen wat mensen wel en niet zouden moeten doen, omdat de effectiviteit daarvan misschien minder is dan wanneer iemand in eigen kring daarvan overtuigd is en bereid is om jongeren daarover voor te lichten. Het gebruik van rolmodellen waar jongeren misschien gevoeliger voor zijn dan voor het vingertje van de overheid, moet dus zeker worden overwogen.

De heer Van der Staaij vroeg hoe wij ouders heel concreet kunnen toerusten. Ik meen dat het een combinatie moet zijn van simpelweg kennis – wat is het, wat zijn de gevaren en hoe kun je daarover spreken? – en het samen met scholen organiseren van ouderavonden om met ouders en kinderen het gesprek te voeren. Daar waar dit op een goede manier gebeurt, zie ik dat het veel meer effect heeft, ook later, dan de klassieke voorlichting alleen. Daarbij kan ook gebruik worden gemaakt van de invloed van rolmodellen.

Ik ben het er ook mee eens dat de wijkagent hierin een belangrijke rol kan spelen. In de gesprekken die wij met de gemeenten zullen voeren – misschien in combinatie met de commissies Jeugdzorg en Gezondheid van de VNG – zullen wij dat punt ook zeker meenemen, omdat de ogen en de oren van de wijkagent een zeer belangrijke signaalfunctie hebben. Hij ziet waar het niet goed gaat en het is aan ons om te bepalen hoe wij die informatie kunnen gebruiken.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd of normalisering niet zover in het denken zit dat het zelfs van toepassing is op de manier waarop wij toestemming geven voor festivals. Ik meen dat er een aantal goede voorbeelden is van gemeenten die ook in het kader van het vergunningenbeleid randvoorwaarden stellen waaraan de organisatoren van feesten moeten voldoen. Die worden echter nog niet algemeen toegepast. Ik zal in het overleg met de gemeenten die goede voorbeelden noemen en ter beschikking stellen. Als zij al een festival organiseren, weten zij wat de veiligheidsaspecten zijn die daarbij moeten gelden en welke de meer strafbare kanten zijn die ook in de gaten moeten worden gehouden. Daarom staat op sommige festivals al een vrij effectieve justitiële straat: als een festivalganger wordt gepakt met pillen of voor de handel daarin, volgt een lik-op-stukbeleid. Dat helpt zeker. Je moet dus zowel de Celebrate Safe-kant op de festivals hebben als een lik-op-stukaanpak als er in drugs wordt gehandeld. Betrokkene moet direct nadat hij is gepakt, te horen krijgen welke straf hij krijgt. Ik denk dat dit erg belangrijk is.

De heer Van der Staaij (SGP): Wil de Staatssecretaris dit onderwerp ook aan de orde stellen in zijn gesprek met burgemeesters? Kunnen zij gemobiliseerd worden om de goede praktijken over te nemen opdat wij een soort landelijke standaard krijgen? Bij het zoeken naar een plek voor een evenement mag niet de vraag bepalend worden waar de omstandigheden het moeilijkst zijn. In dat opzicht mag er geen waterbedeffect ontstaan.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat is uiteraard iets wat ik samen met mijn collega van Veiligheid en Justitie wil doen. De gesprekken met de gemeenten zijn er inderdaad op gericht om tot een eenduidiger en effectiever beleid te komen voor festivals. Het moet duidelijk zijn welke veiligheidsaspecten, ook gezondheidsaspecten, een rol spelen en hoe een lik-op-stukaanpak kan worden vormgegeven. Wij willen bevorderen dat de goede voorbeelden van een dergelijke aanpak meer landelijke bekendheid krijgen, opdat iedere gemeente die overweegt een festival te organiseren, weet wat de standaardmanier is om dat te doen zonder dat dit wordt voorgeschreven of in de verantwoordelijkheid van de gemeente wordt getreden.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik denk dat wellicht geleerd kan worden van de ervaringen en de aanpak van problemen rond oud en nieuw. Dat is in feite ook een groot evenement. Ook daar heeft een commissie zich gebogen over de vraag hoe een einde kan worden gemaakt aan de normalisering van drankmisbruik en allerlei andere incidenten en hoe een gemeenschappelijke strategie kan worden ontwikkeld. Wellicht kan in dit kader worden geleerd van die bezinning en aanpak.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat is precies de reden waarom wij die samenwerking met gemeenten zoeken. Als wij allen van mening zijn dat de normalisering moet worden tegengegaan, is een gemeenschappelijke aanpak nodig in het besef dat de aanpak van een onderdeel van de keten niet voldoende zal zijn. Je moet met alle gemeenten, met organisatoren van evenementen, met politie en justitie bekijken wat de meest effectieve aanpak is. Zo langzamerhand groeit het aantal goede voorbeelden daarvan. Wij kunnen zeker leren van de effecten van zo'n gezamenlijke aanpak.

De heer Ziengs vroeg of er een verschuiving van alcohol- naar drugsgebruik plaatsvindt. Een halfjaar na de wetswijziging met betrekking tot alcohol in 2014 heeft het Trimbos-instituut dit onderzocht door middel van een enquête onder preventiemedewerkers van instellingen voor verslavingszorg die contacten hebben met ouders, scholen en gezondheidsprofessionals. Het algemene beeld in dit onderzoek is dat er geen sprake is van een verschuiving. Dit was heel kort na de wetswijziging en dat was misschien nog een beetje vroeg. Het Trimbos-instituut zal daarom dit jaar een vergelijkbare meting doen. Het zal daarbij ook nagaan hoe de mening van jongeren over een eventuele verschuiving betrokken kan worden bij het onderzoek waar de Kamer eerder om heeft gevaagd. Daarnaast zijn er natuurlijk de reguliere monitoring, het Peilstationonderzoek en de gezondheidsenquêtes. Aan de hand daarvan kunnen wij goed zien hoe het gebruik van diverse middelen zich recentelijk heeft ontwikkeld. Overigens is een belangrijk verschil dat het bezit van drugs strafbaar is. Ik veronderstel dat vrijwel iedereen weet dat het bezit van en de handel in drugs strafbaar is. Het zou mij verbazen als de uitkomst is dat mensen xtc gaan gebruiken omdat alcohol verboden is. Ik vergelijk het met: je gaat stelen omdat iets te duur is geworden. Dat zal bij sommige groepen misschien het geval zijn, maar uit onderzoek tot nu toe blijkt dat in ieder geval nog niet.

De voorzitter: Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn. Wij hebben nog tijd voor een tweede termijn. Daarvoor geldt een spreektijd van anderhalve minuut per fractie.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden. De samenleving is niet maakbaar, gelukkig maar. Mensen hebben een eigen verantwoordelijkheid en daarom vind ik het goed dat de Staatssecretaris inzet op preventie en voorlichting.

Ik heb gemerkt dat testen op feesten nog een brug te ver is voor de Staatssecretaris. Wil hij wel pilots toestaan om daarmee ervaring op te doen?

Ik ben blij dat het verhaal van Celebrate Safe en Unity onderdeel zal uitmaken van het overleg met de gemeenten. Ik vind het nog wel wat vaag. Wat is nu precies de bedoeling? Wat gaat er gebeuren?

Ik dank de Staatssecretaris voor de toezegging dat wij een schriftelijke reactie krijgen op de notitie van mevrouw Volp en mij over de aanbevelingen in het kader van de Nederlandse inzet voor de bijeenkomst van UNGASS in Wenen.

Het is belangrijk dat de Staatssecretaris drugs en xtc wat meer in perspectief gaat plaatsen ten opzichte van alle andere drugssoorten. Iedere drugssoort vraagt om een eigen aanpak en kent andere cijfers. Waarom zou je anders gaan monitoren?

Het aantal problematische gebruikers van qat is verdubbeld na het verbod erop. Wat doen wij voor deze mensen? Welke aanpak staat de Staatssecretaris voor?

Overheidsprogramma's zijn op dit moment vooral gericht op de schadelijkheid van drugs. Ik zou feitelijk willen weten welke overheidsonderzoeken worden gedaan naar de positieve effecten. Ik noem bijvoorbeeld psilocybine bij kankerpatiënten. Daarover is weinig informatie beschikbaar.

Ik zou in de voortgangsrapportage graag op de hoogte worden gehouden over de testcapaciteit.

Daarnaast heeft mijn fractie gevraagd om een onderzoek naar een eventuele verschuiving van alcohol naar drugs en om daarover ook in gesprek te gaan met jongeren. Wanneer is dat onderzoek gereed?

Mevrouw Volp (PvdA): Voorzitter. Aan het begin van mijn inbreng zei ik dat ik dit een unieke stap vind. Wat mij betreft is dit voor herhaling vatbaar. Het is goed om over volksgezondheid te praten, terwijl wij eerder altijd over justitieaspecten spraken.

Ik ben blij met de manier waarop de Staatssecretaris antwoord heeft gegeven op de vragen en verder wil gaan met de notitie die mevrouw Bergkamp en ik hem hebben meegegeven. Ik benadruk dat ik het van belang acht dat hij zich ook in zijn hoedanigheid als voorzitter van de EU hard maakt voor de expertgroep dan wel in een faciliterende rol opdat men zelf tot de conclusie komt dat dit de beste weg is.

Ik sluit aan bij de vraag van mevrouw Bergkamp over Unity en Celebrate Safe. Ik krijg het ook graag wat concreter want dit is nu juist een voorbeeld van effectieve preventie en voorlichting. De Staatssecretaris spreekt ook over de rol van ouders hierbij. Ik wil graag weten in hoeverre hij met zijn collega van VWS spreekt over effectieve voorlichting op scholen waar ouders bij worden betrokken. Ik kan daar een aantal voorbeelden van geven. Zo zijn ouders in een coffeeshop gaan kijken. Ik zeg dit niet om het te verheerlijken, maar zo zien ouders wat het is en waar het personeel op let. Zij weten dan waarover zij praten. Ik krijg graag meer van dergelijke voorbeelden.

De Staatssecretaris geeft een eindeloze lijst van monitoringsystemen, maar het gaat mij juist om de samenhang daarin. Ik dring aan op waakzaamheid. Wij meten van alles, maar wij moeten daar vervolgens wel conclusies uit kunnen trekken.

Ik ben blij met het voornemen van preventie als mensen er slecht aan toe zijn op de eerste hulp. De verdere uitwerking daarvan zie ik graag tegemoet.

De voorzitter: Ik neem aan dat u de collega van OCW bedoelt?

Mevrouw Volp (PvdA): Inderdaad.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie onderschrijft de uitspraak van de Staatssecretaris dat hij geschrokken is van de toename van het gebruik van uitgaansdrugs op feesten en festivals. Het is van belang ervoor te zorgen dat de risico's daarvan bij iedereen bekend zijn.

De opmerkingen die de Staatssecretaris maakte in reactie op vragen van collega's over de rol en betrokkenheid van ouders, lijken een goede aanleiding om daar steviger op in te zetten. Er zijn steeds meer voorlichtingsprojecten op scholen waarbij ouders en jongeren tegelijkertijd betrokken zijn. Die schijnen ook wel effectief te zijn.

Ik ben blij dat de Staatssecretaris het idee van een expertteam voor GHB overneemt en dat hij duidelijk aangeeft dat hij heel breed wil bekijken welke mensen die dagelijks in de praktijk met GHB worden geconfronteerd, in dat expertteam met elkaar van gedachten kunnen wisselen om tot bepaalde oplossingen te komen.

Daarnaast is het goed dat de Staatssecretaris erkent dat gebruikers van GHB niet zo maar op een hoop kunnen worden gegooid met verwarde personen. Het onderscheid is echt groot. GHB-gebruik vindt vaak plaats achter de voordeur en in specifieke regio's. GHB wordt gebruikt door een bepaalde groep mensen, vooral in de leeftijd van 20 tot en met 40 jaar. Het gebruik gaat bovendien vaak gepaard met een bepaalde sociale problematiek. Het zou echt een vergelijking van appels en peren zijn als straks voor de verwarde personen een traject wordt uitgezet en dat dan ook voor GHB-gebruikers wordt ingezet. Het risico is groot dat het voor die laatsten niet zal werken. Ik dank de Staatssecretaris voor dit inzicht.

De inloopvoorzieningen zijn voornamelijk in de grote steden terwijl GHB vooral op het platteland excessief wordt gebruikt. Hoe staat het daarmee?

Ik heb nog een vraag gesteld over het feit dat in de statistieken van het CBS een en ander kan worden teruggevonden over de prevalentie, maar GHB wordt daarin niet gemeten. Is het mogelijk om dat alsnog te doen?

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Er zijn ontzettend veel toezeggingen gedaan. Er komt onderzoek, er komt een expertteam voor GHB en er wordt ook meer inzet gericht op het bereiken van de peergroups in het kader van Unity en Celebrate Safe. Ik ben het eens met de vraag van de woordvoerder van de Partij van de Arbeid om daarover iets meer te kunnen lezen in de voortgangsmonitor. Wil de Staatssecretaris dat toezeggen?

De Staatssecretaris heeft gezegd dat hij met de gemeente Amsterdam zal spreken. Ik weet dat burgemeester Van der Laan wil inzetten op mobiele testpunten. Ik heb begrip voor het dilemma van de Staatssecretaris, maar uit het oogpunt van de volksgezondheid en gelet op de dodelijke slachtoffers, is het juist goed om te testen op die locaties, ook omdat je dan voorlichting kunt geven.

Ik heb goed geluisterd naar mijn collega's en zeker naar de heer Van der Staaij, toen zij spraken over de politie. Dit komt in dit overleg te weinig naar voren. In het ziekenhuis ziet men vaak slachtoffers waarmee het mis is gegaan, maar in een arrestantencomplex is een GHB-gebruiker niet altijd goed te onderscheiden. Een agent kan ook denken dat hij te maken heeft met iemand met een psychose. Er is kort geleden een wet aangenomen die beoogt dat er bij geweldsdelicten meer wordt getest of sprake is van drugsgebruik. Een agent moet dat dan wel kunnen zien. Dit is naar mijn mening ook een taak voor VWS. Welke taak ziet de Staatssecretaris in dezen voor zich weggelegd?

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording. Ik heb eerlijk gezegd de Minister van Veiligheid en Justitie wel een beetje gemist bij dit overleg. Mijns inziens moeten beide bewindslieden steeds allebei in beeld zijn bij dit onderwerp. Als de Minister van Veiligheid en Justitie hier alleen zou zijn geweest, zou ik hebben gezegd dat ik de Staatssecretaris van VWS miste. Bijvoorbeeld het punt van de preventie van drugs in uitgaansgelegenheid is een mooi voorbeeld van het feit dat je de voorlichtingskant en alles wat daarbij komt kijken, nodig hebt, maar dat je ook duidelijk grenzen moet stellen en die desnoods justitieel moet afdwingen. Dat is ook hard nodig. Ik heb alle waardering voor de inbreng van de Staatssecretaris en misschien is het goed om nu echt eens een keer alleen over preventie te spreken, want het justitiële aspect domineert al snel, dat geef ik graag mevrouw Volp toe. Niettemin moet het evenwicht toch steeds weer in de discussie terugkomen.

Ik hoop dat de ambitie vanuit de drugspreventiebenadering die ook vanochtend uit dit overleg naar voren komt, de komende tijd met kracht wordt voortgezet. Er zijn heel veel toezeggingen gedaan. Mijn eenvoudige vraag is wanneer wij de volgende voortgangsrapportage kunnen verwachten, waarin wij dan hopelijk kunnen zien hoe invulling wordt gegeven aan die acties.

Tot slot nog een opmerking over het belang om de verschillende doelgroepen met specifieke informatie te benaderen. Het valt mij op dat er best wat linkse yuppen in Amsterdam cocaïne gebruiken, terwijl ze tegelijkertijd een hoog milieubewustzijn hebben. Die zou je er best op kunnen wijzen wat een enorme ecologische schade aan regenwouden wordt toegebracht door de cocaïneteelt in Latijns-Amerika. Dat raakt ook de milieuproblematiek. Er liggen dus nog kansen in de voorlichting, zou ik denken.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris ervoor dat hij onderzoek wil doen naar het waarom van de explosieve stijging van het harddrugsgebruik en dat hij daarbij zal kijken naar normalisering, prijs, verkrijgbaarheid, handhaving etc. Ik hoop dat hij daar ook de «war on tabak» en de «war on alcohol» bij wil betrekken, want wij zien het ene dalen en het andere stijgen. Goed dat de Staatssecretaris daarbij enquêtes wil houden. Wanneer kunnen wij de uitkomsten van het onderzoek naar het waarom verwachten? Het zou heel erg fijn zijn als dat voor Wenen en voor New York zou zijn.

De Staatssecretaris zei dat hij bij beide bijeenkomsten terughoudend zal zijn omdat Nederland voorzitter is. Ik vraag hem of hij überhaupt wel moet deelnemen als je Staatssecretaris bent van een land waar de situatie in zo'n korte tijd zo uit de hand gelopen is. Moet je dan überhaupt wel deelnemen?

De heer Ziengs (VVD): Voorzitter. De Staatssecretaris reageerde op de vraag naar verschuiving van alcohol- naar drugsgebruik toen de leeftijd voor alcohol naar 18 werd verhoogd door te verwijzen naar een onderzoek van Trimbos van half 2014. Dit jaar zal een vergelijkbare meting worden gedaan. Dat juich ik zeer toe, maar ik wijs de staatsecretaris ook op een onderzoek dat eind 2015 is gedaan door Labyrinth Utrecht onder 5.000 tieners tussen de 16 en 18 jaar. Daaruit bleek dat een enorme toename had plaatsgevonden.

Uit de beantwoording maak ik op dat de Staatssecretaris de lijn van de VVD volgt: criminaliteit keihard aanpakken. Deze toename van drugsgebruik moeten wij niet normaal vinden. Normalisering is niet aan de orde. Bij festivals waar dergelijke middelen gebruikt worden, wordt een lik-op-stukbeleid gevoerd. Dat juichen wij zeer toe.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik ben in ieder geval blij dat ik de heer Van der Staaij niet hoef te missen bij dit soort debatten. Dat helpt mij bij het gemis van mijn collega's. Overigens spreekt de regering altijd met één mond. Of de commissie met mij of met Minister van der Steur praat, mag niet uitmaken.

Mevrouw Bergkamp constateerde dat het testen van pillen blijkbaar een brug te ver is en vroeg of pilots denkbaar zijn. Het lijkt mij moeilijk om op een brug te gaan liggen die er niet is. Ik heb een aantal argumenten gegeven tegen het testen op feesten. Die bezwaren zijn zowel van inhoudelijke als van organisatorische aard. Ik kan mij voorstellen dat wij nog eens even nadenken over een andere manier van voorlichten. Mevrouw Volp heeft gewezen op social media, op een app of iets dergelijks. Dat zijn dingen die je kunt doen. Vanwege het signaal, vanwege de organisatorische consequenties en vanwege het feit dat wij niet goed kunnen voorlichten op zo'n feest, ben ik niet voor het zetten van stappen. Wel ben ik bereid om na te denken over andere methoden om tot een effectievere voorlichting te komen.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Bergkamp wil interrumperen, maar ik stel voor dat zij dat doet als de Staatssecretaris op al haar vragen is ingegaan.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik kom op het punt van Celebrate Safe en de aanpak met de gemeenten. Het lijkt mij goed om met de gemeenten te spreken over de vraag hoe wij de aanpak rond de normalisering gezamenlijk verder kunnen brengen. Dat heeft een aantal aspecten, variërend van het vergunningenbeleid tot de randvoorwaarden bij feesten. Wat zijn goede voorlichtingsactiviteiten, wat zijn de resultaten van Celebrate Safe? Ik zal dat met de collega's bespreken. In de eerstvolgende voortgangsrapportage, dit najaar, zal ik de uitkomsten melden, zodat helder is wat hiermee verder is gebeurd.

De voorzitter: Het najaar is een ruim begrip.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat wordt oktober.

Dan de aanpak van qat, die in die tien gemeenten heel specifiek moet zijn. Ik wil met de gemeenten in gesprek over de consequenties. In de Nationale Drug Monitor zal ik ingaan op de resultaten daarvan. Datzelfde geldt voor die testcapaciteit, waarvoor ik al een toezegging heb gedaan.

Is er sprake van een verschuiving van alcohol- naar drugsgebruik? Dit jaar zal nader onderzoek plaatsvinden, maar ik plaats er wel een kanttekening bij. Als je aan jongeren vraagt hoe het komt dat zij meer xtc gebruiken, denk ik dat het antwoord vrij vaak zal zijn: omdat we geen alcohol meer mogen drinken. Ik weet niet zeker of dat antwoord dan klopt, of dat echt zo is. Er is echt een groot verschil tussen het gebruik van alcohol en het gebruik van drugs. Er is een groot verschil in verkrijgbaarheid en beschikbaarheid. Er is een groot verschil in de strafbaarheid. Ik geloof simpelweg niet dat een beperking van het alcoholgebruik ertoe leidt dat jongeren zeggen: o, dan ga ik wel een pilletje slikken. Daar spelen echt andere overwegingen en het zijn andere feesten. Ik zeg niet dat er geen relatie zal zijn. Drugsgebruik is van alle tijden, maar laten wij ervoor oppassen dat wij niet een oneigenlijke discussie voeren in de zin dat wij alcohol wat minder moeten bestrijden om de toename van het drugsgebruik te verkleinen. Dergelijke bewijzen zijn tot dusver echt nog niet gevonden.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik vind het belangrijk dat wij niet alleen over, maar ook met jongeren spreken. Ik schrik een beetje van de uitspraak van de Staatssecretaris dat hij het niet zo serieus neemt als jongeren aangeven dat zij xtc gebruiken omdat zij niet meer mogen drinken. Het is belangrijk om wat minder vanuit ideologie en wat meer vanuit de feitelijke werkelijkheid beleid te maken. Ik vraag de Staatssecretaris om het onderzoek echt serieus te nemen en echt in gesprek te gaan met jongeren. De jongerenomroep is met een rapportage gekomen. Misschien is het niet helemaal wetenschappelijk onderbouwd, maar wij moeten dit ook niet terzijde schuiven.

Staatssecretaris Van Rijn: Mevrouw Bergkamp zegt het zoals ik het ook zie: het is niet helemaal wetenschappelijk onderbouwd, maar je moet het ook niet helemaal terzijde schuiven. Daar ben ik het zeer mee eens.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ga ervan uit dat het onderzoek dan serieus wordt genomen.

Ik heb een vraag gesteld over het testen op feesten. De Staatssecretaris geeft een aantal ideologische redenen. Daar kun je het mee eens of oneens zijn. Ik vraag de Staatssecretaris waarom hij niet gewoon feitelijk wil onderzoeken of testen op feesten bijdraagt aan de volksgezondheid. Dit is de Staatssecretaris van Volksgezondheid en ik snap niet dat hij dit niet, bijvoorbeeld in de vorm van pilots, wil proberen.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb daar eigenlijk helemaal geen ideologie bij. Ik heb aangegeven dat het wat mij betreft ook om praktische overwegingen gaat. Uit eerder onderzoek blijkt al dat de ontvankelijkheid voor voorlichting niet optimaal is bij bezoekers die een feest binnenkomen. Als je goed wilt voorlichten over de veiligheid van pillen en je daarvoor labresultaten nodig hebt, dan kan dat niet op zo'n feest. Je boodschap over de veiligheid van zo'n pil wordt dan heel warrig. In sommige opzichten kan dat ook gewoon risicovol zijn. Dat zijn voor mij heel praktische redenen om het geen goed idee te vinden. Natuurlijk ben ik ervoor om te onderzoeken welke voorlichting ertoe bijdraagt dat het vanuit volksgezondheidsoptiek veiliger is. Als er andere voorlichtingsmethoden denkbaar zijn, als de resultaten van tests beter beschikbaar kunnen komen, dan ben ik zeer bereid om daarnaar te kijken. Maar wij moeten ook niet in de andere richting ideologisch zijn. Ik bekijk het heel praktisch. Ik vind de nadelen van testen op feesten groter dan de voordelen. Om die reden ben ik er niet zo voor.

De voorzitter: Ik stel voor om in deze tweede ronde één interruptie per fractie toe te staan.

Mevrouw Agema (PVV): Dan houd ik die interruptie nog even voor me. De Staatssecretaris mag hier gewoon zeggen dat hij een onderzoek eigenlijk niet serieus neemt, terwijl het door een extern onderzoeksbureau is uitgevoerd onder 5.000 jongeren en er wel degelijk werd aangegeven dat er een verschuiving was van legale alcohol naar illegale drugs. De Staatssecretaris mag hier gewoon zeggen dat hij dat niet serieus neemt. Ik vind dat nogal wat.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik neem elk goed onderbouwd onderzoek serieus, ook dit onderzoek. Meningen van jongeren neem ik serieus. Ik heb gezegd dat uit een eerste meting van Trimbos geen meetbare effecten bleken, maar die meting heeft heel kort na de introductie van de nieuwe regelgeving plaatsgevonden. Dat is precies de reden waarom ik gevraagd heb om dat onderzoek dit jaar nog eens te doen. Als jongeren iets vinden, is dat relevant en moeten wij daar in het beleid rekening mee houden. Als jongeren alleen al zeggen dat zij een pilletje zouden willen kopen omdat ze geen alcohol meer mogen drinken, is dat relevant voor het beleid. Dat wil echter niet zeggen dat er meetbare effecten zijn.

Tegen mevrouw Volp zeg ik dat ik in de Nationale Drug Monitor graag wil terugkomen op de effectiviteit van de eerste hulp en de verdere doorverwijzing. Over de effectieve voorlichting aan ouders en allerlei andere methoden, ook op andere terreinen, komen wij zeker terug bij het ontwikkelen van die voorlichtingsaanpak. Daarbij zullen wij gebruikmaken van de ervaring van de collega van Onderwijs.

Mevrouw Volp (PvdA): Ik ben daar blij mee, maar ik kom even terug op wat de Staatssecretaris daarnet zei over testlocaties. Bij het al of niet starten met pilots wijs ik erop dat de aanwezigheid van testlocaties voor jongvolwassenen op zichzelf reden kan zijn om nog eens na te denken over een pil. Dat argument had ik nog niet gehoord.

Staatssecretaris Van Rijn: In de gezamenlijke aanpak die wij met gemeenten en organisatoren proberen te ontwikkelen, kunnen wij dit punt nadrukkelijk meenemen. Hoe kunnen wij de preventie versterken? Nogmaals, ik zit er echt heel pragmatisch in.

Mevrouw Bruins Slot heeft onderwerpen genoemd die kunnen worden meegenomen door het expertteam. Ik zal daar graag voor zorgen.

Ten aanzien van de inloopvoorziening op het platteland denk ik dat verslaafde GHB-gebruikers vaak niet behandeld willen worden. Pas als het gebruik problematisch wordt, wordt hulp gezocht. Vaak gebeurt dat in een zo laat stadium dat er vrij dramatische effecten zijn. Psychosociale problematiek speelt daarbij een belangrijke rol. De vraag naar de effectiviteit van een inloopvoorziening op het platteland neem ik graag mee met de expertgroep.

De voorzitter: Informeert u de Kamer daar apart over of wordt het meegenomen in de Nationale Drug Monitor?

Staatssecretaris Van Rijn: Dat nemen wij mee in de Nationale Drug Monitor.

Zit de GHB-prevalentie ook in de CBS-cijfers? Sinds 2014 is de gezondheidsenquête van het CBS gewijzigd. Met ingang van dat jaar is het GHB-gebruik erin opgenomen. Dat betekent dat wij er meer cijfers over gaan krijgen.

Met mijn collega van V en J zal ik nagaan of de kennis en de competenties van agenten in de herkenning van GHB-gebruik op orde zijn. Ik zeg mevrouw Kooiman toe dat ik zal bekijken wat wij er vanuit onze optiek aan kunnen doen, al is het maar om de kennis en kunde te vergroten.

Mevrouw Kooiman (SP): Het gaat niet enkel om GHB-gebruik, maar om drugs in den brede. Hoe kunnen wij dit zo goed mogelijk ingebed krijgen in de Politieacademie? Ik hoop dat de Minister een reactie wil meenemen in de Nationale Drug Monitor.

Staatssecretaris Van Rijn: Nogmaals, ik ben zeer bereid om dit met mijn collega te bespreken. Wij zien dat de samenwerking op lokaal niveau tussen politieposten en de gemeente sterk toeneemt. Ik ben daar positief over gestemd en bereid om naar de stand van zaken te kijken.

Mevrouw Kooiman (SP): Dit heeft voornamelijk te maken met de opleiding van agenten. Dat gebeurt niet lokaal, maar landelijk. Graag aandacht voor dit aspect in de opleiding van agenten.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik zal het verzoek overbrengen aan mijn collega. Ik merk dat mevrouw Kooiman hem ook mist.

Mevrouw Agema heeft gevraagd naar dat onderzoek naar de stijging van het harddrugsgebruik. Dat onderzoek vergt meer tijd en zal niet voor Wenen klaar zijn. Ik denk dat het begin volgend jaar zal verschijnen. Ik vind het om twee redenen heel belangrijk dat Nederland aan die conferentie deelneemt. Ten eerste is Nederland voorzitter en kan Nederland daar de positie van Europa inbrengen. Ten tweede merk ik in de discussies in Europa en ook mondiaal over de ontwikkelingen rond het drugsbeleid dat er met hernieuwde aandacht wordt gekeken naar de Nederlandse aanpak. Er zijn landen die een zeer strikt beleid voeren en misschien nog wel een strikter beleid willen voeren. Er zijn ook landen die een veel liberaler beleid willen voeren. Hoewel wij er zelf veel over spreken en hoewel wij zelf nadenken over wijzigingen in het beleid, wordt er internationaal wel degelijk in positieve zin gekeken naar de effecten van het Nederlandse drugsbeleid, bijvoorbeeld op harm reduction. De prestaties van het Nederlandse beleid komen wat meer in het licht te staan. De conferentie biedt dus een belangrijke kans om op het internationale toneel de Nederlandse en hopelijk de Europese positie over het voetlicht te brengen. Daarnaast kunnen wij meer aandacht vragen voor een gebalanceerder drugsbeleid. Ik merk echt dat de belangstelling daarvoor toeneemt en dat vind ik positief. Ook om die reden neem ik met graagte deel aan die conferentie.

Mevrouw Agema (PVV): Ik denk dat de Staatssecretaris na deze carrière altijd nog een positiviteitsgoeroe kan worden, want hij ziet overal altijd een lichtpuntje. Laten wij wel wezen, als in zo'n korte tijd de harddrugssituatie in ons land volkomen uit de hand loopt, dan ga je dat toch niet op een conferentie lopen uitventen? Wij komen nog over die conferentie te spreken, maar dit vind ik geen goede zaak. Ik kan daar gewoon niet trots op zijn. Sterker nog, ik schaam mij dood.

Staatssecretaris Van Rijn: Als wij daarover te spreken komen, moeten wij misschien gewoon naar de cijfers kijken. Wat is de prevalentie van drugsgebruik, hoe zit het met de gezondheidsschade en hoe zit het met de verslaving? Dan zie je dat wij in internationaal opzicht gewoon redelijk goed scoren. De belangstelling daarvoor is aan het toenemen. Dat heeft misschien wel iets te maken met het feit dat wij hier een goede balans weten te vinden tussen enerzijds repressie en optreden en anderzijds aandacht voor de gezondheidskant. Het kan een mooie, nieuwe fase in het internationale drugsbeleid zijn, waarin men naar Nederland kijkt als een land waar een aantal successen zijn geboekt, waarover wij intern nooit tevreden kunnen zijn. Met name rondom xtc moet sprake zijn van verhoogde dijkbewaking met alle maatregelen die ik in de notitie voorstel. Ook op dit punt moet Nederland tot de voorhoede blijven of gaan behoren.

De heer Ziengs wijst terecht op de balans. Ik bevestig dat wij nog dit jaar vervolgonderzoek zullen doen naar de relatie tussen het alcoholbeleid en het gebruik van uitgaansdrugs. Als wij daarover nieuwe cijfers krijgen, kunnen wij er apart over spreken.

De voorzitter: Er is een aantal toezeggingen gedaan:

  • Kamer wordt in het eerste kwartaal 2017 geïnformeerd over de uitkomsten van het De onderzoek naar de beweegredenen achter de toename van het drugsgebruik en het effect van beleidsmaatregelen.

  • De Kamer ontvangt in oktober de volgende Nationale Drug Monitor. Daarin zal onder meer worden ingegaan op voorlichting aan ouders en jongeren, de uitkomst van het gesprek met de gemeente Amsterdam, de uitkomsten rond Celebrate Safe, de uitkomsten van gesprekken met gemeenten over het qatgebruik, de testcapaciteit, de effectiviteit van de eerste hulp en voorlichting, het expertteam-GHB en de preventie van GHB-gebruik.

Mevrouw Kooiman (SP): Het gaat niet alleen om Celebrate Safe, maar ook om Unity.

De voorzitter: Ik was al bang dat mijn opsomming niet uitputtend zou zijn.

  • De Kamer ontvangt voor de conferentie in Wenen een schriftelijke reactie op de notitie van de leden Bergkamp en Volp, mede in relatie tot het position paper van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn: Het gaat om het position paper van de Europese Unie.

Mevrouw Kooiman (SP): Volgens mij heeft de Staatssecretaris ook toegezegd dat hij in gesprek zal gaan met zijn collega van Veiligheid en Justitie over het door politieagenten herkennen en signaleren van drugsgebruik.

De voorzitter: Exact. Ik noemde slechts de toezeggingen waarvan de Staatssecretaris heeft aangegeven dat hij de Kamer daarover zal informeren.

Mevrouw Kooiman (SP): Dan vraag ik de Staatssecretaris bij dezen om ons daarover te informeren.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik zal mijn collega van V en J vragen om aan te geven wanneer hij de Kamer daarover kan informeren.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag welke overheidsprogramma's erop gericht zijn om te onderzoeken wat de positieve effecten van drugs zijn, bijvoorbeeld voor kankerpatiënten en bij angststoornissen. Kan de Staatssecretaris dat meenemen in de rapportage?

Staatssecretaris Van Rijn: Dat zal ik doen, maar voor het verwachtingsbeeld zeg ik alvast dat het er niet veel zullen zijn, to put it mildly.

De voorzitter: Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de Staatssecretaris en zijn ambtelijke ondersteuning, ik dank de Kamerleden en ik dank de mensen die het debat hebben gevolgd, op de publieke tribune of thuis.

Sluiting 12.25 uur.