Kamerstuk 24077-336

Verslag van een algemeen overleg

Drugbeleid


Nr. 336 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 december 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 16 oktober 2014 vervolgoverleg gevoerd met Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 19 december 2013 over toezeggingen coffeeshopbeleid (Kamerstuk 24 077, nr. 314);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 17 februari 2014 over Manifest Joint Regulation (Kamerstuk 24 077, nr. 315);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 21 maart 2014 over de toezeggingen tijdens het algemeen overleg Coffeeshopbeleid en de aanbieding van het rapport Internationaal recht en cannabis (Kamerstuk 24 077, nr. 316);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 4 september 2014 met een beleidsreactie op het rapport Coffeeshops, toeristen en lokale markt (Kamerstuk 24 077, nr. 320);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 4 september 2014 over toezeggingen ter zake het algemeen overleg Coffeeshopbeleid over de aanpak van hennepteelt (Kamerstuk 24 077, nr. 321);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 4 september 2014 met een reactie op het standpunt van de PvdA-fractie in de Eerste Kamer inzake softdrugsbeleid (Kamerstuk 24 077, nr. 319);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 5 september 2014 met een afschrift van de brief aan de Eerste Kamer over problematiek rond de productie van hennep;

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 15 oktober 2014 over de gevolgen van het nieuwe drugsbeleid in België in Nederlandse grensregio's (Kamerstuk 24 077, nr. 333).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts

Voorzitter: Jadnanansing

Griffier: Van Doorn

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Berndsen-Jansen, Helder, Jadnanansing, Van Nispen, Oskam, Rebel, Van der Staaij en Van der Steur,

en Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

Aanvang 15.03 uur.

De voorzitter: Goedemiddag. Aan de orde is de tweede termijn van het algemeen overleg Coffeeshopbeleid. De eerste termijn is alweer een lange tijd geleden. Op 19 februari 2014 hadden we de eerste termijn. Vervolgens heeft deze commissie op 15 mei een rondetafelgesprek gehad over internationaal recht en cannabis. Nu zijn we dus toe aan de tweede termijn van het AO Coffeeshopbeleid. Ik heet de Minister, de Staatssecretaris, hun ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en mijn collega's van harte welkom. We hebben een spreektijd van vijf minuten afgesproken. Ik ga vandaag coulant zijn en drie korte interrupties toestaan per fractie.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Voordat ik begin, deel ik mee dat ik mede namens GroenLinks het woord mag voeren.

Ik begin met een baanbrekende uitspraak die de rechtbank in Groningen vandaag gedaan heeft, waarbij twee wiettelers niet worden gestraft. Dat is absoluut baanbrekend. De argumenten hiervoor zijn dat ze veilig en verantwoord hebben geteeld en dat het gedogen van verkoop ook impliceert dat er teelt moet plaatsvinden. Ze hebben zich keurig aan alle voorwaarden gehouden. Ze hebben belasting en elektriciteit betaald en ze hebben, zoals ik al zei, veilig en verantwoord geteeld. Het is misschien wel strafbaar, maar er wordt geen straf opgelegd. Mijn vraag aan de Minister is natuurlijk wat dit betekent voor zijn eigen beleid.

De heer Van der Steur (VVD): Ik ga zo langzamerhand eens een lijstje maken van het aantal keren dat D66 vragen heeft gesteld over uitspraken van rechters waartegen hoger beroep openstaat. Die kunnen dus technisch gezien onder de rechter zijn. Niet al te lang geleden was het vanwege het staatsrechtelijke en rechtstatelijke karakter van D66 gebruikelijk dat zij op geen enkele wijze de rechtspraak probeerde te beïnvloeden. Collega Berndsen doet dit echter wederom: ze vraagt of de Minister wil reageren op een uitspraak die vandaag gedaan is. We weten nog helemaal niet of het Openbaar Ministerie ertegen in hoger beroep zal gaan. Mevrouw Berndsen wil op deze manier kennelijk proberen om via de Minister de rechter te beïnvloeden. Ik vind het onwaarschijnlijk dat de fractie van D66 zulke vragen continu en structureel stelt, maar misschien heeft het te maken met haar liefde voor de regulering van illegale wiet.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Waarvan akte. Dit is namelijk ook een soort continuing story van de heer Van der Steur. Hij leest erg graag anderen de les. Overigens is hij zelf ook een keer de fout ingegaan bij schriftelijke vragen en toen werd hij door de Minister op de vingers getikt. Laten we het hier maar bij laten. Laten we het maar gewoon hebben over het coffeeshopbeleid. Ik vraag de Minister naar zijn beleid. Volgens mij kan dat heel goed.

De heer Van der Steur (VVD): Het antwoord van mevrouw Berndsen doet mij buitengewoon veel plezier. Zij erkent namelijk dat het passend is dat de Minister mij op de vingers tikte toen ik één keer in de fout ging. Ik ga er dan ook van uit dat de Minister mevrouw Berndsen zo op de vingers zal tikken, nu zij wederom, voor de zoveelste keer, in de fout gaat. Waarvan wederom dan akte. Ik wens mevrouw Berndsen veel succes bij de rest van haar inbreng.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik denk dat de Minister de hulp van de heer Van der Steur niet nodig heeft als ik op de vingers getikt moet worden.

De steun voor het ineffectieve softdrugsbeleid van het kabinet brokkelt af. Zelfs de Eerste Kamerfractie van de PvdA en VVD-burgemeesters vinden dat het softdrugsbeleid van het kabinet op de schop moet. «Reguleren, reguleren, reguleren», roept ineens burgemeester Hoes van Maastricht. Ook PvdA-senator Ter Horst is tot een nieuw inzicht gekomen. Als Minister was zij tegen experimenten met de achterdeur, maar als senator roept zij het kabinet op een regio aan te wijzen waar een proef kan plaatsvinden met gereguleerde en gecertificeerde hennepteelt. Misschien doelt zij op het plan van burgemeester Depla van Heerlen of van wethouder Everhardt van Utrecht. Hoe dan ook, ik vraag de Minister om hieraan een voorbeeld te nemen. Voortschrijdend inzicht is geen zwakte maar een sterkte.

D66 roept het kabinet al jaren op om wietteelt te reguleren. We proberen het vandaag nog maar eens. Is het kabinet bereid om in samenwerking met burgemeesters lokale experimenten met gereguleerde teelt van cannabis toe te laten? Zo niet, is het kabinet bereid om ten minste één experiment met gereguleerde en gecertificeerde hennepteelt toe te staan? Als de Minister hier niet toe bereid is, zal D66 een motie indienen. Ik ga ervan uit dat de Partij van de Arbeid deze keer wel voor zo'n motie zal stemmen. Mevrouw Rebel heeft ook gezegd dat ze haar wel wil meeondertekenen, omdat deze naadloos aansluit bij de aangekondigde motie van de Partij van de Arbeid in de Eerste Kamer.

Het excuus van de internationale verdragen kan niet meer worden gebruikt. Uit een hoorzitting met experts over het rapport Internationaal recht en cannabis blijkt dat er voldoende ruimte is om wiet te reguleren. Wat ontbreekt, is de wil van deze Minister. Niet alleen de VN-drugsverdragen en de Europese drugsregelgeving zijn van belang voor de vraag of er internationaal ruimte bestaat voor het reguleren en zelfs legaliseren van cannabis. Ook de internationale mensenrechtenverdragen zijn van belang. Uit een onderzoek vanuit dat perspectief, zoals het recht op gezondheid, zou geconcludeerd kunnen worden dat gereguleerde wietteelt mogelijk is. Is de Minister bereid om aanvullend onderzoek te laten doen vanuit dit perspectief, in overleg met de Tweede Kamer?

Het beleid van het kabinet moet bijgesteld worden. Het beslotenclubcriterium is al afgeschaft, nu nog het ingezetenencriterium. Gemeenten vinden het een nutteloze maatregel. Ze willen deze niet handhaven. Neem bijvoorbeeld de brief van burgemeester Van Gijzel van Eindhoven waarin hij de Minister vraagt om het criterium af te schaffen. Ook D66 heeft dit eerder gevraagd en kreeg een nee. Als de Minister het ingezetenencriterium niet afschaft, is hij dan ten minste bereid om de gemeenten zelf te laten beslissen of ze het criterium willen toepassen? Het is duidelijk dat het beleid van dit kabinet geen problemen oplost. Sterker nog, de problemen zijn erger geworden.

Het WODC-rapport Coffeeshops, toeristen en lokale markt, waarin de invoering van de beslotenclub- en het ingezetenencriterium wordt geëvalueerd, is heel kritisch en ongunstig voor het kabinet. Ik noem een paar conclusies. Allereerst is de illegale cannabisverkoop groter. Gebruikers, en dan voornamelijk jongeren, gaan minder naar gecontroleerde verkooppunten en kopen vaker via drugsdealers. Ten tweede verschuift de illegale drugshandel van de binnenstad naar volkswijken.

De voorzitter: Mevrouw Berndsen, u hebt nog een halve minuut.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik ga snel door, voorzitter. De overlast is niet opgelost en ook nog ernstig van aard veranderd: van overlast door toeristen naar overlast door illegale drugsdealers. Drugstoeristen komen mondjesmaat terug en ze zullen nog sneller komen, nu zelfs het bezit van cannabis in België verboden zal worden. De Nederlandse grensregio's zullen hier waarschijnlijk extra last van krijgen. Ik vraag het kabinet dan ook wat het gaat doen om het Belgische waterbedeffect te voorkomen. Weer een wietpas? Nog meer politie naar Zuid-Nederland? Het zou het kabinet sieren om met een echte oplossing te komen door het voorbeeld van Colorado of Washington te volgen.

De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. De hoorzitting ter voorbereiding van deze tweede termijn heeft een verpletterend eenduidige conclusie opgeleverd. Wetenschappers, burgemeesters en juristen maakten gehakt van het standpunt van de regering. Volgens hen hebben we op dit moment een onverstandig en niet-eenduidig beleid en moeten er stappen gezet worden in de richting van regulering van de teelt van cannabis en de bevoorrading van coffeeshops. De SP is dat met hen eens. Ik zeg het de burgemeester van Heerlen na: je hoeft geen voor- of tegenstander van cannabis te zijn om in te zien dat het huidige beleid vreselijk veel problemen oplevert. Er is dringend behoefte aan een verstandig beleid. Het is dus onbegrijpelijk dat vooral de Minister van Veiligheid en Justitie er zo geharnast in zit. Wegkijken van maatschappelijke problemen: ik kan dit niet anders dan «struisvogelpolitiek» noemen.

De hoorzitting ging specifiek over het juridische argument waar de Minister tegenwoordig gebruik van maakt, namelijk dat internationale verdragen geen enkele ruimte bieden om stappen te zetten in de richting van regulering. Hier passen enkele opmerkingen. In de eerste plaats is dat nog maar zeer de vraag. Uitbreiding van het gedoogbeleid zou wel degelijk mogelijk zijn. Het toestaan van cannabis social clubs is dat ook.

Ten tweede. Als je die oerconservatieve lezing van de oude verdragen als uitgangspunt neemt, kan het inderdaad niet, maar dan zou de Minister consequent moeten zijn. Dan zou het huidige gedoogbeleid, dat we al jaren in Nederland hebben, ook niet mogen. Dat hoor ik de Minister niet zeggen. Dat kan dus gek genoeg wel?

Ten derde. De breed gedeelde opvatting onder juristen is dat verdragen zogenaamd levend recht zijn. Voortschrijdend inzicht bestaat, zeker als je hoort hoe cannabis ooit door de VN verboden is verklaard. In 1924 kwam de Egyptische delegatie vanuit het niets met dit voorstel. Het stond niet op de agenda, er was geen onderbouwing, maar men ging akkoord. Voor het wijzigen van dit soort verdragen gelden heel zware procedures.

Ten vierde. Portugal, de Verenigde Staten, Uruguay en Spanje zijn staten die wel verstandige stappen zetten in hun softdrugsbeleid, zonder dat dit tot sancties leidt, althans ik heb de blauwhelmen van de VN de VS nog niet zien binnentreden. Dat is misschien nog wel het beste bewijs dat het standpunt van de Minister niet langer houdbaar is. Waar een politieke wil is, kan een weg gevonden worden. Zeg dus niet dat het niet kan. De Minister wil het gewoon niet. Dat is heel wat anders.

Deze VVD-Minister wil het al jaren niet, maar de PvdA is natuurlijk evengoed verantwoordelijk. De PvdA-Staatssecretaris van Volksgezondheid is vandaag, nu we het hebben over het coffeeshopbeleid, terecht aanwezig. Nog steeds heeft mijn fractie haar hoop op hem gevestigd. Het regeerakkoord heeft een werkelijk onnavolgbare passage opgeleverd. Als we bekijken wat er in het beleid is veranderd, is de trieste conclusie dat de PvdA op dit punt helemaal niets heeft bereikt. We zitten nog steeds met het verstandige VVD-beleid van Minister Opstelten. De Staatssecretaris die verantwoordelijk is voor de volksgezondheid, kan toch niet werkelijk blij zijn met de huidige situatie? We willen of kunnen blijkbaar niet weten wat de samenstelling van het verkochte spul is en hoe het geteeld wordt. Ik vind dat echt onbegrijpelijk.

Het enige wat de PvdA voor elkaar heeft gekregen, is dat de gemeenten hun plannen en experimenten voor gereguleerde teelt naar de Minister mochten sturen. Op het ministerie verdwenen die plannen echter regelrecht de prullenbak in. De burgemeesters en wethouders uit Heerlen, Utrecht, Eindhoven en al die andere steden worden regelrecht in de steek gelaten door dit kabinet.

Gelukkig is de Eerste Kamerfractie van de PvdA nu ook duidelijk: er moet een proef komen met gereguleerde wietteelt. Ik daag de Tweede Kamerfractie van de PvdA uit om niet alleen dit standpunt te herhalen, maar om ook te eisen dat het beleid verandert.

De heer Oskam (CDA): We zijn nu steeds met staatsrecht bezig. Volgens mij is het de rol van de Eerste Kamer om wetten te controleren. De Tweede Kamer controleert de politieke lijn van de Minister. Ik weet niet waar de heer Van Nispen het vandaan haalt. Waarom moet de Eerste Kamer zich daarmee bemoeien?

De heer Van Nispen (SP): Ik roep de PvdA-fractie in de Tweede Kamer op om bepaalde eisen te stellen aan de regering. Dat doe ik. Verder constateer ik alleen maar, net zoals mijn collega net heeft gedaan, dat PvdA-senator Ter Horst in diverse politieke praatprogramma's – volgens mij was het in Nieuwsuur – zeer verstandige uitspraken heeft gedaan. Op welk moment zij dat doet, mag zij volgens mij zelf weten. Ik doe hier een uitdrukkelijke oproep aan de Tweede Kamerfractie van de PvdA. Dan heeft de heer Oskam mij niet goed gehoord.

De heer Oskam (CDA): Ik heb het wel goed gehoord. Vindt de heer Van Nispen dat mevrouw Ter Horst als senator van de Eerste Kamer haar boekje te buiten is gegaan?

De heer Van Nispen (SP): Het spijt mij erg, maar het interesseert mij echt helemaal niet of zij haar boekje te buiten is gegaan. De heer Oskam kan toch niet ontkennen dat we in een politieke situatie zitten waarin bepaalde meerderheden in de Eerste Kamer wel degelijk relevant zijn? Op ieder beleidsterrein speelt het tegenwoordig een rol, zo ook op dit terrein. Het lijkt me heel raar om dat te ontkennen.

We zitten hier dus met twee bewindspersonen die allebei voor hun eigen terrein een heel goede reden hebben om stappen te zetten in de richting van regulering van de teelt en de bevoorrading van coffeeshops. De Minister van Veiligheid en Justitie omdat hij op dit moment met zijn beleid de boeven in de kaart speelt. De Staatssecretaris van Volksgezondheid omdat de cannabisgebruiker op dit moment afhankelijk is van de illegale teelt, waarbij er minder controle en voorlichting mogelijk is over de kwaliteit en het gebruik.

De SP wil een herbezinning. Ik citeer nogmaals de burgemeester van Heerlen: toon politieke moed. Kies voor een ander beleid. Dat is echt hard nodig. Sta ten minste experimenten toe. Waar zijn deze bewindspersonen bang voor? Dat zo'n experiment een succes wordt?

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. De eerste termijn van dit algemeen overleg was op 19 februari van dit jaar. Op 18 juni jongstleden heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het ingezetenencriterium gehanteerd mag worden. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak is dit criterium een geschikt middel om drugstoerisme te voorkomen. Het is een proportionele maatregel voor de bestrijding van drugstoerisme. Dat legitieme doel kan niet met andere, minder ingrijpende maatregelen worden bereikt, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.

De Minister heeft in de eerste termijn meegedeeld dat het ingezetenencriterium in ruim 90% van de «coffeeshopgemeenten» onderdeel is van het beleid of daar op korte termijn deel van zal uitmaken. Kan de Minister de huidige stand van zaken aangeven? Gaat de Minister met een verwijzing naar deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ervoor zorgen dat de resterende gemeenten het ingezetenencriterium in hun gemeentelijke beleid opnemen en handhaven? Laat ik even in herinnering brengen dat burgemeester Van Aartsen aan de gemeenteraad heeft geschreven dat hij «niet extra gaat controleren om straathandel te voorkomen.» Dat moet toch niet kunnen, zeker niet in de stad van vrede en veiligheid? Daar is de Minister het natuurlijk vierkant mee eens. Als het anders is, hoor ik dat graag.

In de media verschenen op 15 en 16 juli van dit jaar berichten over het bezoek van de Minister aan de provincie Noord-Brabant. Daar heeft de Minister gesproken met tien burgemeesters bij wie het water tot aan de lippen komt. Zij werden – of worden, dat weet ik niet – bedreigd vanuit het criminele drugsmilieu. Volgens de burgemeesters van Heusden, Tilburg en Breda vermengen de boven- en de onderwereld zich steeds sterker en heeft de lokale politie daar lang niet altijd zicht op. Derhalve hebben deze burgemeesters de Minister dringend verzocht om meer recherche- en onderzoekscapaciteit, om drugsbendes beter aan te kunnen pakken. De Minister heeft echter laten weten dat Noord-Brabant de drugsproblemen zelf zal moeten oplossen. Naar de mening van de PVV is dit onterecht. Daarom vraag ik de Minister hoe hij alsnog aan het dringende verzoek van de burgemeesters gehoor gaat geven. De Minister heeft namelijk ook gezegd: kom je aan een burgemeester, dan kom je aan mij. Deze problemen en gevaren zijn te ernstig om alleen op het lokale bordje te leggen. Het is ook een mooie kans voor de Minister om zijn paradepaardje, de Nationale Politie, te laten zien. Aanpakken dus die handel, letterlijk en figuurlijk.

Op 13 augustus jongstleden verscheen in de media een bericht met de titel «Harddrugs Maastricht: dertig aanhoudingen». Wat de PVV stoorde aan dat artikel, is het volgende: «Waarschijnlijk is dit het topje van de ijsberg, aangezien de resultaten zijn afgeleid van het Twitteraccount van het DOEN-team.» Voor de mensen die meekijken en meeluisteren, DOEN staat voor: Drugs Overlast Effe Niet. Volgens een woordvoerder van de politie wordt het sociale medium op onregelmatige basis gevuld met informatie vanuit het team. Ook worden lang niet alle harddrugsvangsten via Twitter gemeld. Een feitelijk overzicht van de resultaten van het DOEN-team heeft de politie niet voorhanden: «Daarom kunnen wij ook niet zeggen of dit meer of minder is dan voorgaande jaren.» Daarmee doelt de politie op het aantal aanhoudingen. Wat gaat de Minister hieraan doen? Het is een belangrijk onderwerp. Het gaat nota bene om harddrugs en alleen op basis van betrouwbare cijfers kunnen conclusies worden getrokken. Graag hoor ik een toezegging van de Minister dat hij contact opneemt met de politie aldaar en ervoor zorgt dat er zo spoedig mogelijk nauwkeurig geregistreerd gaat worden.

Dan vraag ik nog aandacht voor een onderwerp dat de politiebond ACP heeft aangekaart. Politiemensen die drugslaboratoria en -afval opsporen en ontmantelen, doen dat nog steeds onder onveilige omstandigheden, ondanks de toezeggingen die de Minister op dat punt in het verleden heeft gedaan. Dat is onacceptabel en de PVV hoort dan ook graag van de Minister dat dit probleem naar behoren is opgelost.

Ik heb de Minister in de eerste termijn gevraagd naar het Nationaal Netwerk Drugsexpertise (NND). Het antwoord van de Minister vond ik toen niet afdoende, want volgens mij refereerde de Minister aan het Landelijk Expertisecentrum in Driebergen, waar het NND zou zijn ondergebracht. Het NND zit echter in Zoetermeer, in afwachting van een definitieve positionering binnen de Nationale Politie. Kan de Minister de actuele stand van zaken aangeven? Raadpleging van de website levert op dat er geen website meer is. Dat vond ik heel vreemd. Het NND doet namelijk belangrijk werk, dat ook nog goed past binnen het drugsbeleid dat de Minister voorstaat. Ik hoor dus graag zijn reactie hierop.

Tot slot. In de eerste termijn heb ik verwezen naar een advies van de commissie-Van de Donk in het rapport Geen deuren, maar daden. Het betreft het instellen van een drugsautoriteit ten behoeve van onder andere de handhaving van het drugsbeleid. Ik hoor graag van de Minister een bevestiging dat die drugsautoriteit er gaat komen, want het past binnen het voornemen en het beleid van de Minister om hard op te treden tegen de drugsproblematiek. Mocht de Minister daar toch anders over denken, dan overweegt mijn fractie een motie op dit punt.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Het is bepaald geen geheim dat er voor de CDA-fractie een tandje bij gezet mag worden in het huidige coffeeshopbeleid. Ik wil de Minister vandaag vooral meegeven dat hij zich niet laat gijzelen door de ideeën van de Partij van de Arbeid en D66 om het allemaal maar vrij te geven of om ermee te experimenteren.

Wat ons betreft moet de Minister helemaal af van iedere vorm van gedogen. Weg met alle coffeeshops, en anders: handhaven. Ik zeg dit niet alleen omdat dit in de eerste termijn door mevrouw Van Toorenburg is gezegd en omdat dit in ons verkiezingsprogramma staat, maar ook omdat we het rapport Coffeeshops, toeristen en lokale markt hebben gelezen. Hieraan is al gerefereerd.

Het coffeeshopbeleid van deze regering biedt geen oplossing voor deze problemen. Het blijft een punt van zorg. In 2012 werden twee nieuwe criteria of gedoogconstructies bedacht: het beslotenclubcriterium en het ingezetenencriterium. Van het beslotenclubcriterium zijn we af. Het ingezetenencriterium is, zoals mevrouw Helder net heeft gezegd, een bron van zorg. Veel burgemeesters komen er niet mee uit. Ze klagen erover en vragen zich af wat ze ermee moeten doen. Het blijft dus een probleem. Het vervelende is dat de overlast is teruggekeerd. Omwonenden ervaren minder last van het dealen op straat, maar, zo schrijft het rapport, de overlast van de coffeeshops neemt weer toe. Eigenlijk is er per saldo niet zo veel bereikt.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Dit is eigenlijk wel een mooi moment. De heer Oskam heeft het over overlast. Het CDA pleit ervoor om alle coffeeshops te sluiten. Wat zal dit volgens de heer Oskam betekenen voor de overlast? Dan krijgen we dus alle drugshandel op straat.

Dan heb ik nog een tweede vraag. Als de heer Oskam zo bezorgd is over de volksgezondheid, wil het CDA dan ook alle cafés sluiten? We weten toch dat alcohol een uitermate harde drug is? Alcohol heeft een veel grotere verslavingskans dan cannabis.

De heer Oskam (CDA): Het zal wel weer een ritueel dansje worden. Het CDA is niet voor sluiting van cafés. Dat is één. Wat de coffeeshops betreft, kun je het nooit goed doen, linksom of rechtsom. Het valt of staat met handhaving. Of je een en ander nu vrijgeeft of verbiedt, de politie moet handhaven. Daarin zit hem ook het probleem. Dan moet je kiezen uit twee kwaden. Ons standpunt is dan om ze te verbieden. We hebben nu een gedoogbeleid. We vinden dat de politie moet handhaven. Dat lukt niet. Dan is de vraag: wat dan? We hebben daar een andere opvatting over dan D66.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Mijn vraag is dan: wat dan? Dan creëer je overlast waarvoor nog veel meer politiecapaciteit nodig is. Wat moet de politie dan niet meer doen? Geen mensenhandel meer aanpakken? Geen kinderporno meer aanpakken?

De heer Oskam (CDA): We hebben een debat van tweeënhalf uur. Ik kan er uren over praten. Het heeft allemaal te maken met georganiseerde criminaliteit. Handhaven is voor ons de prioriteit. Als dat niet lukt, veroorzaak je dat die criminaliteit door blijft etteren. Mevrouw Berndsen weet ook dat 80% naar het buitenland gaat, ook al zou je het vrijgeven. Er worden altijd weer nieuwe vormen van criminaliteit gezocht. We kunnen ons dus niet vinden in de oplossing van D66.

De heer Van Nispen (SP): Daar heb je weer dat cijfer. De heer Oskam heeft het over 80% voor de export. Dat is werkelijk nergens op gebaseerd. Waar haalt hij dat cijfer vandaan?

De heer Oskam (CDA): Als je je wietkwekerijen goed wilt exploiteren, moet je omzet draaien. De Nederlandse markt is voor wietkwekers te klein om er een goede omzet uit te halen. Wil je er een goede boterham aan verdienen, zoals de coffeeshophouders nu doen, dan zul je meer moeten kweken dan je aan de Nederlandse markt kwijt kunt. Dat is het probleem.

De heer Van Nispen (SP): Er zijn criminologen, ook criminologen die bij de hoorzitting zijn geweest, die zeggen dat er voor een teler geen enkele reden is om in Nederland te zitten. Hier kun je ook aangepakt worden. Hier is het namelijk ook strafbaar. Je zou veel dichter bij de bron moeten zitten. Als een en ander dan toch bestemd is voor de export, moeten de telers lekker in het buitenland gaan zitten. Vanuit criminologisch oogpunt is de bewering van de heer Oskam dus niet logisch. Hij kan toch niet ontkennen dat een belangrijke voedingsbodem voor deze handelwijze, die nu nog crimineel is, kan worden weggenomen door het voorstel voor strikte regulering, met regels, controle en alles wat we daaromheen wenselijk vinden? Dan kunnen de politie en het OM andere, nuttigere zaken opsporen.

De heer Oskam (CDA): Ook dit is weer naar de bekende weg vragen. In het buitenland is het gewoon verboden en wordt er strikt gehandhaafd. Daarom komen ze naar Nederland. Dat is het probleem. Ik kom er straks nog even op terug in mijn pleidooi over de situatie in België. Daar gaat de nieuwe regering de touwtjes flink aantrekken. Daartoe spoor ik de Minister ook aan. Criminaliteit blijft bestaan als je die niet aanpakt. Linksom of rechtsom moet de politie optreden. Als zij dat niet doet, komen we in de problemen.

Ik heb al gezegd dat we regelmatig noodkreten krijgen van burgemeesters. De burgemeester van Eindhoven heeft een brief gestuurd. Ik zal er verder niet op ingaan, omdat mevrouw Helder daar al vragen over heeft gesteld. Ik sluit me daar graag bij aan. De Kamer vraagt veel aandacht voor dit punt. Het houdt de gemoederen bezig. We hebben er veel vragen over gesteld. De Minister heeft gezegd dat als er extra moet worden gehandhaafd, er extra politiecapaciteit moet worden vrijgemaakt, met name voor de bestrijding van drugscriminaliteit in het zuiden. Dat is in de zomer gebeurd. Waar komt die extra capaciteit vandaan? Gaat dit niet ten koste van bijvoorbeeld de politiecapaciteit in Alkmaar, Leeuwarden of waar dan ook in Nederland? Hoe wordt dit opgelost binnen de Nationale Politie?

In de Eerste Kamer heeft de Minister gezegd dat het coffeeshopbeleid op dit moment beheersbaar is, maar dat we er nog niet zijn. De burgemeesters hebben het over overlast en vinden het lastig om te handhaven. Daarom vraag ik de Minister waar we op termijn naartoe gaan. Wat is de langetermijnvisie van de Minister? Het is duidelijk dat er nu wordt geprobeerd om het ingezetenencriterium te handhaven. Ik hoop in ieder geval dat de Minister dit straks zegt. Waar moeten we naartoe? Het CDA is er heel duidelijk over. Wat ons betreft kunnen ze allemaal gesloten worden. Als dit niet gebeurt, moeten we strikt handhaven. Waar staat deze Minister voor?

Wat ons betreft mag de Minister consistent zijn in de lijn die hij tot nu toe volgt, waarin hij experimenten en verzoeken tot regulering van wietteelt afwijst. We hebben kennisgenomen van het beleid van sommige Eerste Kamerfracties. Ik stoor mij daar vreselijk aan. Het is namelijk niet de taak van de Eerste Kamer. Het is ook niet voor niets dat nu de vraag wordt gesteld of de Eerste Kamer haar werk wel goed doet. De Eerste Kamer moet wetten controleren en moet zich verder verre houden van de politieke lijn.

De heer Van Nispen (SP): Toch nog even op dit punt. De uitspraak dat het huidige drugsbeleid niet op deze manier verder kan gaan, is niet alleen van PvdA-senatoren, maar volgens mij ook van CDA-senatoren en PVV-senatoren. De uitspraken daarover zijn gedaan in het kader van de behandeling van een wetsvoorstel. Dat is precies waar de heer Oskam het over heeft. Het was volgens mij een wetsvoorstel over growshops. Dat wetsvoorstel dreigt te sneuvelen omdat het onnavolgbaar is. Het is niet te handhaven. Er zijn dus allerlei redenen om het niet te steunen. In het kader van dat wetsvoorstel is het hele drugsbeleid aan de orde geweest en zijn die uitspraken gedaan. Mijn fractie heeft deze uitspraken ook gedaan in deze Kamer. De Minister zit me inmiddels uit te lachen, maar dat maakt verder niet uit. Het is wel degelijk de rol van de Eerste Kamer om die wetten scherp te toetsen op handhaafbaarheid en juridische duidelijkheid. Ik begrijp deze kritiek van de CDA-fractie dus werkelijk niet.

De heer Oskam (CDA): Ik vraag aan de heer Van Nispen of ik alsjeblieft over mijn eigen inbreng mag gaan. Ik doel niet op de uitspraken van, onder anderen, senator Hoekstra van het CDA. Hij zegt dat het niet goed gaat op deze manier en dat we er iets aan moeten doen. Hij neemt echter afstand van de politieke lijn. Hij zegt dat deze thuishoort in de Tweede Kamer. Ik doel op de onzinnige acties van mevrouw Ter Horst. Daar heb ik moeite mee. Dat heb ik net ook al gezegd. De heer Van Nispen wil mij nu van alles inpeperen, maar dat laat ik niet gebeuren. Zo heb ik het niet bedoeld en daar gaat het ook niet over.

Mevrouw Helder (PVV): Dit is geen interruptie voor collega Oskam, maar ik heb wel een puntje van orde. Ik wil geen woorden gelegd horen in de monden van twee PVV-senatoren. Zij zijn hier niet en kunnen zich niet verdedigen, maar zij hebben die uitspraken niet gedaan.

De heer Oskam (CDA): Ik ga in op de Belgische lijn. Het Belgische kabinet is vorige week aangetreden en wil het gebruik en het bezit van softdrugs hard aanpakken. Hoe kijkt de Minister daartegen aan? Kan dit een aanzuigende werking hebben in Nederland? Als de Belgische politie flink gaat handhaven, lopen we het risico dat de markt in de grensstreken aantrekt. Hoe ziet de Minister dit?

Er is eerder toegezegd dat er een actieprogramma zou komen met de Duitse, Franse, Luxemburgse en Belgische collega's om georganiseerde drugscriminaliteit te bestrijden. Wat is de stand van zaken daarvan?

De heer Van der Steur heeft gezegd dat we ons niet met individuele strafzaken moeten bemoeien. Dat wil ik ook niet. Er is echter een strafzaak geweest waarbij is gesproken over de vraag hoe de politie omgaat met het ontmantelen van hennepkwekerijen. Het gaat vaak mis omdat de informatie voorafgaande aan het ingrijpen door de politie niet op de juiste manier tot stand komt. Dat betekent dat mensen de dans ontspringen. Hoe gaat de Minister er met de politie voor zorgen dat dit soort zaken beter wordt aangepakt?

Verder spoor ik de Minister aan om het kwakkelende coffeeshopbeleid nieuw leven in te blazen, met een visie te komen, consequent te handhaven en de afspraken gestand te doen die we met elkaar hebben gemaakt.

Mevrouw Rebel (PvdA): Voorzitter. Het is enige tijd geleden, bijna acht maanden. In aanloop naar dit AO heb ik nagedacht over de vraag wat we nu gaan doen. Volgens mij zijn we sinds de vorige keer dat we bij elkaar waren niet veel verder gekomen. Ik heb uiteraard ook gezien dat er vandaag een uitspraak is gedaan. Er zijn ook andere uitspraken geweest. Hieruit kunnen we concluderen dat het huidige beleid ingewikkeld is. Ik probeer hierin wat verbindend te zijn. Het beleid is zowel voor de rechterlijke macht als voor de gemeenten en voor ons in de politiek ingewikkeld. Het is goed dat we er nu weer over praten, maar ik verwacht niet dat we eruit komen. Ik verwacht ook niet dat de discussie zal leiden tot een verandering van de standpunten. Ik hoop wel dat dit een keer gaat gebeuren. Ik word hier namelijk een beetje moedeloos van.

Ik word met name moedeloos van de bijna dagelijkse berichten dat er weer een hennepplantage in een wijk is gevonden en dat er gevaarlijke situaties zijn. De burgemeester van Heerlen heeft een heel verstandige aanpak gepresenteerd, waarbij hij terecht heeft opgemerkt dat de kwetsbaarste groepen in onze samenleving ook het kwetsbaarst zijn om te worden misbruikt door drugsbendes. Laat ik vooropstellen dat we delen dat we die drugsbendes, die zich verschuilen en misbruik maken van mensen, willen aanpakken. Dat wil mijn partij absoluut. We verschillen echter van mening over de manier waarop. Ik kan niet anders dan constateren dat we in de afgelopen acht maanden een heleboel berichten hebben gezien die duidelijk maken dat het met dit huidige beleid echt niet goed gaat.

Ik zal niet ingaan op de uitspraak van vandaag, maar er zijn meerdere uitspraken geweest. Misschien kan ik het wat algemener zeggen. Hoe ziet de Minister de uitspraken van de afgelopen tijd? Hoe moeten we het gedoogbeleid zien in het kader van de uitspraken die nu voorliggen? Geeft de Minister zich daar rekenschap van?

Ik ben niet voor het promoten van het gebruik van cannabis. We hebben echter een andere houding tegenover cannabis dan tegenover alcohol. Als we consequent willen zijn, moeten we beide kanten op gaan. Sluit coffeeshops, maar sluit dan ook de cafés. Als je dat niet doet, is het prima, maar zorg er dan voor dat mensen er veilig toegang toe hebben, dat we weten wie het gebruikt en waar het vandaan komt. Dat is niks nieuws.

Ik zie dat burgemeesters veel zorgen hebben over de veiligheid van hun bewoners. Bij ons staan gezondheid, veiligheid en het voorkomen van overlast voorop. Hoe ziet de Minister dat gelet op alle berichtgeving in de media?

Verder mis ik iets in deze hele discussie. Ik heb daar recentelijk vragen over gesteld en ik heb daar gisteren antwoorden op gekregen. We hebben het nu over fysieke coffeeshops. Er is echter sprake van een verschuiving naar onlineverkoop en daar hebben we helemaal geen zicht op. Dat zijn geen onlinecoffeeshops die zich keurig aan de spelregels houden, die bijvoorbeeld niet verkopen aan jongeren, een strikte scheiding aanhouden tussen soft- en harddrugs en zich houden aan de criteria. Hoe moet ik deze verschuiving zien? We kunnen de fysieke coffeeshops wel sluiten, maar dan zullen mensen hun heil elders zoeken. Verschuiven we hiermee niet het probleem en maken we het niet veel groter? Welke capaciteit kan de Minister inzetten om ervoor te zorgen dat deze onlinemarkt voldoende aangepakt wordt en dat dit niet leidt tot een verschuiving van soft- naar harddrugs? Ik krijg graag een reactie daarop.

Ik heb al eerder aangegeven dat er wereldwijd een verschuiving lijkt te zijn in deze discussie. Ik denk dat Nederland zich niet als klein geïsoleerd land mag gedragen. Ook het beleid in België zal consequenties hebben. Ik vraag me, net als collega Pechtold van D66, af hoe de Minister dit ziet. Wat betekent dit voor de grensgebieden? Wat zijn de consequenties voor het drugstoerisme? Wat betekent dit voor het ingezetenencriterium? Ik krijg ook graag een reactie hierop. In aansluiting op de vraag van collega Oskam vraag ik de Minister hoe we dit in Europa gaan aanpakken. Heeft de Minister daar een visie op?

De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.

Mevrouw Rebel (PvdA): Die wil ik graag wijden aan een oproep aan de Staatssecretaris. Vrij recentelijk hebben we een hoorzitting gehad. Het is goed als de Staatssecretaris zich er bij zijn reactie op een verzoek van D66 rekenschap van geeft dat hij Staatssecretaris van Volksgezondheid is. Dat wil ik hem meegeven. Ik heb namelijk grote zorgen over de wijze waarop deze maatregel zal bijdragen aan de volksgezondheid.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Het is alweer enige tijd geleden dat wij de eerste termijn hebben gehad. Ik vroeg me af waarom het zo lang duurde tot de tweede termijn. Ik denk echter dat de Kamer en het kabinet nog even wilden wachten op het nieuwe Belgische beleid over drugs, coffeeshops en dergelijke. Inmiddels kennen we dit. Dat krijg je als er wat jonge gezichten bij komen die niet meer de romantiek van de jaren zestig kennen en gewoon nuchter bekijken wat er speelt en wat er nodig is. Vernieuwende en verfrissende inzichten hebben geleid tot een korte en heldere tekst in het Belgische regeerakkoord: «Het bezit van drugs is verboden. Het gebruik van drugs in de publieke ruimte kan niet het voorwerp uitmaken van een gedoogbeleid.»

Mevrouw Rebel wilde het net ook wat minder ingewikkeld maken. Dat heb ik tenminste onthouden van haar bijdrage. Is dit niet een heel mooie vorm om het wat minder ingewikkeld te maken? Het zijn heldere teksten. Het gaat om strakke handhaving. Ik vraag de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid of het kabinet daar ook voor voelt.

Dan kom ik op drie vragen die voor mij nog zijn overgebleven uit de eerste termijn. Ik begin met het ingezetenencriterium. We lezen dat een flink aantal gemeenten dat criterium handhaaft, maar hebben niet alle gemeenten de plicht om het ingezetenencriterium te handhaven? Meer dan 90% klinkt goed, maar zijn die 10% gemeenten die het niet doen, wellicht de gemeenten met de meeste coffeeshops? Hoe zit dat? Ik krijg graag helderheid daarover.

Ten tweede lees ik in de rapporten die op de agenda staan dat in 10% van de coffeeshopgemeenten nog geen instantie is aangewezen voor de handhaving. Wil de Minister erop aandringen dat dit gebeurt? Men heeft dus nog niet eens bepaald wie met de handhaving belast is. Dat is wel heel basaal.

Mijn derde punt betreft de Bibob-toets. Die is ook van belang om een en ander te onderscheiden van andere vormen van criminaliteit. De Wet Bibob wordt in nog lang niet alle coffeeshopgemeenten toegepast. Wil de Minister bevorderen dat dit zal plaatsvinden?

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Hoewel we een lange periode niet hebben kunnen spreken met de Minister en de Staatssecretaris over dit onderwerp, blijkt toch dat er weinig verandering is gekomen in de opvatting van de aanwezige politieke partijen. Ik heb de vorige keer al gezegd dat we in dit parlement partijen hebben die voor wiet zijn, partijen hebben die tegen wiet zijn en één partij hebben die voor het gedoogbeleid is. Dat is de VVD.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): De heer Van der Steur staat erom bekend dat hij zorgvuldig kan formuleren. Het voor of tegen wiet zijn is hier helemaal niet aan de orde. Ook ik ben namelijk niet voor het gebruik van cannabis. Het gaat er dus om of je voor of tegen het reguleren van de wietteelt bent. Ik vraag de heer Van der Steur om zorgvuldig te formuleren.

De heer Van der Steur (VVD): Voor de VVD-fractie is het bijna ondenkbaar dat je voor de regulering van een product kunt zijn, terwijl je tegen het gebruik ervan bent. Hoe je het ook wendt of keert, als je iets reguleert of legaliseert, waar D66 samen met andere partijen vaker om heeft gevraagd, zal de drempel om het product te gebruiken, afnemen. Dat is een algemeen bekend gegeven. Het gebruik ervan zal dan ook stijgen. Als je tegen het gebruik van cannabis bent, kun je dus bijna niet voor regulering of legalisering van het product zijn.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Dat is toch een beetje een kromme redenering. Uit onderzoek blijkt namelijk helemaal niet dat jongeren of ouderen door ons coffeeshopbeleid veel meer cannabis gebruiken. Je biedt een veilige mogelijkheid tot het gebruik ervan. Zo hebben we ook onze cafés, die tot een veilig gebruik van alcohol leiden. Er wordt namelijk goed opgelet wat er verkocht wordt en welke producten het zijn. In de coffeeshops doen ze daar ook hun stinkende best voor. Dat wil niet zeggen dat je voor of tegen wiet bent. Nogmaals, je bent voor of tegen het netjes reguleren en het veilig kunnen verkopen van wiet.

De heer Van der Steur (VVD): Mevrouw Berndsen heeft in een eerdere interruptie op mijn opmerking gereageerd met een, plat gezegd, jij-bak. Ik krijg nu de behoefte om dat ook te doen. Mevrouw Berndsen beschuldigt mij ervan dat ik een kromme redenering gebruik. Ik probeer te begrijpen wat zij probeert te zeggen en ik kan niet anders dan concluderen dat ik dat een kromme redenering vind. Als je tegen het gebruik van cannabis bent, zal zelfs de grootste voorstander van cannabis zeggen dat je er dan niet zo verstandig aan doet om het te reguleren of te legaliseren, zoals D66 wil. Dan kun je het veel beter verbieden en ervoor zorgen dat het uit de samenleving verdwijnt, zo goed en zo kwaad als dat gaat. Als je alle belemmeringen voor cannabisgebruik weghaalt, door legalisering of regulering, kun je toch niet zeggen dat je daarmee tot een lager gebruik komt? Dat is in ons land nog niet eerder voorgekomen. Het blijft interessant hoe D66 daartegen aankijkt. Ik kan het in ieder geval niet volgen.

De voorzitter: Mevrouw Berndsen wil haar derde interruptie graag nu gebruiken.

De heer Van der Steur (VVD): Dat is een grote eer.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Zo mag de heer Van der Steur het best beschouwen. Het verbaast me zo van een liberaal dat hij deze redenering volhoudt. Het gaat er toch om dat mensen vrij moeten zijn om een eigen keuze te kunnen maken? Als ze die keuze maken, moeten ze dat op een veilige manier kunnen doen. In het kader van de volksgezondheid moeten mensen dan ook weten wat ze gebruiken. Daar gaat het toch om? Het gaat niet om het promoten van het gebruik maar om het veiliger maken ervan. Dan kunnen mensen een eigen keuze maken. Dat is toch een liberaal uitgangspunt?

De heer Van der Steur (VVD): Ik dank mevrouw Berndsen voor het college liberalisme dat zij mij zojuist heeft gegeven. Ik ben het geheel eens met haar interpretatie van de liberale uitgangspunten. Deze is echter niet een-op-een van toepassing op dit onderwerp, om de simpele reden dat legalisering of regulering van softdrugs helemaal niet hoeft te leiden tot een veiligere omgang ermee of tot een beter product. Het leidt al helemaal niet tot het beëindigen van de illegale teelt of de criminaliteit, zoals we hebben gezien in andere landen waarin men stappen in die richting heeft gezet. Die zaken zijn dus niet een-op-een op elkaar van toepassing. Als het wel zo was, was de wereld wat eenvoudiger, maar zoals mevrouw Berndsen inmiddels ook weet, zit de wereld vaak wat ingewikkelder in elkaar dan wij politici graag zouden willen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Als je de wietteelt netjes reguleert met een keurmerk, als er wordt gekweekt op biologische basis, als je weet wat erin zit en als dit ook netjes op de verpakking vermeld wordt, komt dit ten goede aan de volksgezondheid, maar de heer Van der Steur ontkent dit kennelijk. Dat kan hij toch niet ontkennen?

De heer Van der Steur (VVD): Het spijt me ontzettend dat ik mevrouw Berndsen moet teleurstellen op dit punt. Ik kan dat wel ontkennen, omdat er heel veel voorbeelden zijn waarin dit daadwerkelijk niet is gebeurd. Regulering van een product heeft in die voorbeelden er niet toe geleid dat het gebruik ervan veiliger is geworden of dat de criminaliteit eromheen is verdwenen. De conclusie van mevrouw Berndsen is niet een-op-een logisch.

De heer Van Nispen (SP): Ik ken ook mensen die tegen het gebruik van alcohol zijn, maar gelukkig zijn die mensen nog wel zo verstandig om niet te pleiten voor een verbod op alcohol. Dat zou namelijk kunnen leiden tot veel doden. Kijk maar naar de tijd van de drooglegging in de Verenigde Staten.

De heer Van der Steur zegt dat legalisering niet tot een veiliger gebruik leidt. Dat is raar, want bij veel producten die we in de supermarkt kunnen kopen, is er ook een etiketteringsplicht. We willen weten hoe het tot stand is gekomen. Kan de heer Van de Steur daarop reageren?

De heer Van der Steur stelt dat legalisering onvermijdelijk zal leiden tot meer gebruik. Uit welk wetenschappelijk onderzoek blijkt dit? Op dit punt moet ik zelfs de Minister gelijk geven. Dat is al heel wat. Hij erkende namelijk in antwoord op Kamervragen dat nergens uit blijkt dat legalisering zal leiden tot meer gebruik.

De heer Van der Steur (VVD): Laat ik beginnen met het laatste punt. Het is een beetje lastig om daarop te reageren. Noch de heer Van Nispen noch ik kan bewijzen of de stelling klopt of niet. Eén ding is zeker. Het simpele feit dat alcohol al heel erg lang in onze samenleving gelegaliseerd is, heeft er in ieder geval toe geleid dat alcohol een vrij breed uitgezet product is, waar we in de samenleving vrij ernstige gevolgen van ondervinden. Het is een gevaarlijk product. Dat hebben we heel lang ontkend. De regulering ervan heeft er in ieder geval niet toe geleid dat er veilig gebruik van wordt gemaakt of dat er met mate gebruik van wordt gemaakt. Dat is precies het probleem dat we met softdrugs en cannabis ook hebben. Ik ben bang dat op dit punt de redenering en de vergelijking met alcohol niet opgaan. Ik heb het volgende al vaker gezegd in dit soort debatten. Stel dat er een nieuw product zou voorliggen in deze Kamer, net zoals cannabis nu in zekere zin voorligt, met de naam «alcohol», waarvan we zouden weten of vermoeden wat de schadelijke gevolgen zijn, dan vraag ik me af of we tot regulering en legalisering van dat product zouden overgaan. Ik wil die vraag nog weleens stellen. Dat kunnen we echter niet meer doen, want dat hebben we 120 jaar geleden al gedaan. Overigens was dat in dezelfde tijd als die waarin Nederland opium produceerde. Daar zijn we ook mee opgehouden, omdat we dat niet zo'n goed idee vonden.

De heer Van Nispen (SP): De heer Van der Steur zit nu een beetje vast. Dat begrijp ik wel, als je een onbegrijpelijk standpunt moet verdedigen. Ik hoor hem nu praten over alcohol. Hij zegt dat je, als je opnieuw de keuze had, alcohol misschien niet zou legaliseren. Dat zou kunnen. Dat is inderdaad moeilijk voor te stellen. Het gaat er echter toch niet om of je voor- of tegenstander bent van cannabis? Het gaat erom dat je dit onverstandige beleid, met alle nadelen van dien, die door juristen, wetenschappers en burgemeesters worden erkend, niet kunt verdedigen. Dat blijkt.

De heer Van der Steur (VVD): De heer Van Nispen heeft gelijk op dat laatste punt. Het is heel interessant. Er zitten veel partijen hier aan tafel die dit beleid – de heer Van Nispen noemt het onverstandig; ik kijk er iets anders tegen aan – willen beëindigen. Een deel wil dit doen door regulering en legalisering. Een ander deel wil dit doen door te verbieden. Het aardige is – misschien is dit ook wel goed nieuws voor degenen die voor de coffeeshops zijn – dat de VVD-fractie er precies tussenin zit. Wij zien dat regulering en legalisering om allerlei redenen onverstandig is. De redenen kent u. Die hoef ik niet te herhalen. Praktisch, wettelijk en verdragsrechtelijk gezien is het onverstandig. Het CDA, de SGP en de PVV willen het allemaal verbieden, maar dat vinden wij ook onverstandig. Wij kiezen dus voor het gedoogbeleid. Dat heeft nadelen. Dat ben ik met iedereen eens. Het is niet ideaal. Als we in de jaren zeventig hadden geweten waar we nu op uit zijn gekomen, hadden we misschien voor het een of voor het ander gekozen. Als we toen hadden geweten wat de risico's van cannabis zijn, denk ik dat er een goede kans was geweest dat we niet waren meegegaan met het idee van legalisering en regulering van dit product. Vraag het maar aan de ouders van kinderen die als kasplanten op de bank zitten vanwege het veelvuldige gebruik van cannabis tijdens hun schooltijd. De problemen die we hebben, zijn nu pas in ontwikkeling. We hebben echter te maken met het gedoogbeleid. We zien dat dit in het belang van de volksgezondheid is. Ik vraag nog maar eens aan de Staatssecretaris of hij kan bevestigen dat het gedoogbeleid vanuit het oogpunt van het volksgezondheid is opgezet en dat daadwerkelijk vastgesteld kan worden dat de volksgezondheid daarbij goed gebaat is geweest.

De heer Van der Staaij (SGP): Het spijt me een beetje voor de heer Van der Steur, want hij houdt weinig vrienden over in dit debat. Is het niet bijzonder dat de VVD nu zo ongeveer de enige partij in de Kamer is die echt vol verve het gedogen verdedigt? Is het niet heel erg niet des VVD's om in plaats van te pleiten voor regels en het handhaven ervan of voor het aanpassen van regels, zo te vuur en te zwaard te pleiten voor een vage gedoogsituatie?

De heer Van der Steur (VVD): Ik denk dat er inderdaad geen enkel ander onderwerp te vinden is waarbij de VVD-fractie dit standpunt inneemt. Dat komt omdat we op dit punt echt tussen Scylla en Charybdis heen en weer zeilen. De heer Van der Staaij wil de huidige coffeeshops verbieden. Dat is volgens mijn fractie geen goed idee. Het tegenovergestelde, wat de fractie van D66 maar ook de fractie van de PvdA, gezien haar verkiezingsprogramma, graag wil, is wettelijk en verdragsrechtelijk niet mogelijk en is ook onverstandig. Dus kiezen we voor het huidige gedoogbeleid en voor een keiharde aanpak van de georganiseerde, illegale, grootschalige hennepteelt. Daar hebben we in Nederland heel veel last van. Daarnaast kiezen we voor de volksgezondheid, voor preventie en voor een verantwoorde manier waarop mensen die er behoefte aan hebben, het product in de coffeeshops kunnen krijgen en kunnen gebruiken. Als de heer Van der Staaij dat een rare keuze vindt, heeft hij gelijk.

De heer Van der Staaij (SGP): Ja, ik vind het een rare keuze, dus ik begrijp dat ik gelijk heb. De VVD bepleit hier dus het heen-en-weer zeilen. Daar neem ik kennis van. Ik vrees dat we het in dit overleg nog niet eens zullen worden. Volgens mij is het meer van belang om een vaste koers te volgen dan om heen-en-weer te zeilen.

Mevrouw Rebel (PvdA): Allereerst ben ik van mening dat we best vrienden kunnen blijven met de heer Van der Steur. Misschien kan ik hem een handje helpen. Zijn partij is als enige hier voorstander van de huidige constructie. Volgens een heleboel partijen kan die wettelijk niet. Dat is al een dilemma an sich voor de heer Van der Steur. Het grootste probleem van het huidige gedoogbeleid is de achterdeur. Dat is ook een van de dilemma's waar collega Van der Steur mee zit. Mijn partij heeft wel ideeën over een oplossing van dit probleem. We zouden het in ieder geval kunnen onderzoeken. Ik geef hem dat graag mee.

De heer Van der Steur (VVD): Ik stel de vriendschap van mevrouw Rebel op dit punt zeer op prijs. Ik ben het op dat punt ook met haar eens. Ik wijs erop dat we om precies dezelfde reden met haar voorganger, mevrouw Hilkens, aan de Minister hebben gevraagd om een nader onderzoek naar het eerdere oordeel van het T.M.C. Asser Instituut. Het ging om de vraag of je op de een of andere manier met de huidige verdragsrechtelijke regelgeving zo'n achterdeur kunt reguleren. Ook deze keer was het antwoord: nee, dat kan niet. Dan kun je zeggen dat die uitspraak je niet bevalt. Sommige partijen vinden deze uitspraak vervelend, maar ik kan niet anders dan vaststellen dat die uitspraak er is. We wilden het graag weten en daarom zijn de PvdA en de VVD daarin gezamenlijk, gebroederlijk en in vriendschap opgetrokken. Dit antwoord hebben we gekregen. Daar kan ik niet omheen en mevrouw Rebel ook niet.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik weet dat mijn voorgangster en u een vrij innige relatie hadden. Daar kan ik alleen maar dankbaar voor zijn. In het advies dat toen gegeven is, moet volgens mij meegenomen worden dat de hele gedoogconstructie wettelijk gezien niet kan. Die hebben we al enige tijd. Hoe moet je deze uitspraak dan wegen? Hoe moet je dit oordeel wegen? Als we het toch al op een bepaalde manier doen, laten we dan het grootste probleem van het huidige gedoogsysteem proberen aan te pakken. Dat staat los van de vraag of dit past, het gedoogbeleid past namelijk überhaupt al niet. Laten we onderzoeken of experimenten met de regulering van de achterdeur een bijdrage kunnen leveren aan het aanpakken van datgene wat we niet willen, nameiljk de problematiek van de georganiseerde criminaliteit en de onveiligheid en de overlast in de wijken.

De voorzitter: De interrupties mogen echt iets korter.

De heer Van der Steur (VVD): Ik dank mevrouw Rebel voor deze vraag. Het is goed om eerst op de feiten te wijzen. Toen we het gedoogbeleid in Nederland hebben ontwikkeld, hebben we allereerst een voorbehoud gemaakt in de daarvoor relevante verdragen, om het gedoogbeleid verdragsrechtelijk in Nederland te mogen uitvoeren. Het is dus onjuist dat de Nederlandse wet het niet toestaat, zoals mevrouw Rebel zegt. Het is expliciet in verdragen geregeld dat Nederland het zo mag doen wat betreft de coffeeshops. In het verdrag is een en ander expliciet voor Nederland uitgezonderd, door middel van een voorbehoud. Dat betekent dat er geen enkel juridisch beletsel is voor het gedoogbeleid. We hebben wel met elkaar afgesproken – daar heeft mevrouw Rebel gelijk in – dat we een wettelijk verbod op het voorhanden hebben van cannabis niet handhaven. Dat doen we wel als er sprake is van handel in cannabis, transport van cannabis of illegale activiteiten. Dan doen we het wel. We zijn in de afgelopen twintig jaar vrij succesvol geweest om in het belang van de volksgezondheid dat gedoogbeleid vorm te geven.

De voorzitter: Ik wijs u erop dat u ruim 21 seconden van uw spreektijd al hebt gebruikt. Ga dus vooral uw gang.

De heer Van der Steur (VVD): Ik kan het kort houden. Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord op de vraag die door een van mijn voorgangers is gesteld, namelijk hoe de Minister de uitspraken ziet die gedaan zijn. Dan heb ik het niet over de uitspraken waar nog hoger beroep tegen openstaat. Ik heb het over de uitspraken waarin de grootschalige illegale henneptelers zware straffen krijgen. Het Openbaar Ministerie treedt keihard tegen deze mensen op en probeert op deze manier de internationaal georganiseerde criminaliteit een halt toe te roepen. Is de Minister van mening dat het Openbaar Ministerie en politie en justitie op dit moment genoeg doen om die keiharde grootschalige illegale hennepteelt, die grote internationaal georganiseerde criminaliteit, zo veel mogelijk in te dammen? Kan de Minister iets zeggen over de mate waarin het de laatste maanden gelukt is om de criminele winsten van deze mensen af te nemen? We weten namelijk allemaal, dankzij het rapport van Europol, dat deze organisaties zich niet alleen beperken tot het op biologische basis – zoals ik mevrouw Berndsen net hoorde zeggen – produceren van cannabis, maar dat zij ook actief zijn in de mensenhandel, in de handel in harddrugs en in de wapenhandel. Dat is voor de VVD in ieder geval reden om de Minister te blijven ondersteunen in zijn keiharde beleid tegen deze criminele organisaties.

Wat ons betreft is het gedoogbeleid niet ideaal en optimaal, maar het is wel toegestaan. Het is ook in overeenstemming met de verdragen. Dat is naar onze mening niet het geval met de voorstellen van onder andere D66 en de voorstellen in het verkiezingsprogramma van de PvdA. Ik begrijp echter dat zij het huidige gedoogbeleid op een aantal punten niet ideaal vinden. Daar is de achterdeur een onderdeel van. Ik begrijp dat ze op zoek zijn naar andere idealen en alternatieven. Om die reden hebben we dat ook samen met de PvdA aan de Minister gevraagd. België, dat aan ons grenst, zet nu echter een keihard beleid in omdat het ervan overtuigd is dat je een halt moet toeroepen aan de productie en het gebruik van cannabis. Dan kunnen we in Nederland, aan de andere kant van die grens, niet ineens praten over regulering. Dan halen we de drugstoeristen terug naar Nederland, terwijl we die juist door het ingezetenencriterium grotendeels hebben weggejaagd. Wat dat betreft blijft de VVD dus standvastig in haar standpunt: we zijn niet voor en niet tegen wiet, maar voor het gedoogbeleid en de aanpak van keiharde criminaliteit.

Mevrouw Rebel (PvdA): We delen de strijd tegen de georganiseerde drugscriminaliteit. Net als de heer Van der Steur ben ik ervan overtuigd dat deze zich niet beperkt tot de levering bij de achterdeur. We zien dat dezelfde bendes bezig zijn met mensenhandel, prostitutie, wapenhandel en wat dies meer zij. Dat heb ik het nog niet eens over alle drugsdumpingen, waardoor grote schade aan het milieu wordt toegebracht. Zou het beleid dat nu in België gevoerd gaat worden, niet juist een reden kunnen zijn om de kleinschalige teelt en bijvoorbeeld het voorstel van Utrecht voor social cannabisclubs te stimuleren? Hiermee voorkomen we dat we blijven zitten met de aanvoer van drugstoerisme uit het buitenland. Voor kleinschalig gebruik zou je de achterdeur goed kunnen regelen. Dan is het niet nodig dat je de georganiseerde drugscriminaliteit laat aanleveren bij de achterdeur.

De heer Van der Steur (VVD): Ik heb dat gesprek ook een keer gevoerd met een mijnheer die luistert naar de voornaam Doede. Doede is een principiële en overtuigd biologische teler van hennep in Noord-Nederland. Ik heb die vraag eens bij hem neergelegd. Hij zei dat het geen zoden aan de dijk zou zetten, omdat het allemaal gepruts blijkt te zijn. In Spanje zien we ook dat het uit de hand loopt. Daar hebben ze voor een deel die social clubs. Ik heb begrepen dat de politie daartegen allerlei acties heeft ondernomen. Ook al zou je het willen, het is in strijd met de verdragen. De overheid reguleert dan iets wat niet gereguleerd mag worden. Als je het wilt aanpakken, moet je het in Europees verband doen, geef ik mevrouw Rebel in overweging, of de ene kant op of de andere kant op. Zolang dat allebei niet mogelijk is, is het verstandiger om het huidige beleid te handhaven.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik ben het met u eens dat het uiteindelijk het allermooiste zou zijn als we het in Europees verband aanpakken. Kunnen we de Minister dan vragen om dit actief te agenderen? The Global Commission on Drugs Policy geeft dat ook aan. We kunnen wachten tot 2016, maar we zien dat het beleid wereldwijd verandert. Kunnen we de Minister dan niet de opdracht geven om het in Europees verband actief aan te kaarten?

De heer Van der Steur (VVD): Ik heb goed gelezen dat de Minister in Europees verband een heleboel dingen heeft aangekaart. Sterker nog, de Minister heeft een uitstekende samenwerking op dit punt met zijn Franse, Belgische en Duitse collega's. Ik moet mevrouw Rebel echter teleurstellen. Volgens mij is er bij geen van hen een beweging in de richting van legalisering of regulering van de hennepteelt. Misschien kan de Minister dit bevestigen. Ik heb dus niet de indruk dat daarvoor draagvlak is in Europa. Dan wil ik de Minister ook niet op pad sturen met een onmogelijke opgave.

Mevrouw Rebel (PvdA): Dan vraag ik de Minister welke consequenties de ontwikkelingen in Europa hebben voor ons gedoogbeleid. Hoe ziet hij dat? Hoe wil hij daarmee omgaan?

De heer Van der Steur (VVD): Ik denk dat de Minister zijn collega's erop zal wijzen dat wij het gedoogbeleid keurig verdragsrechtelijk in een voorbehoud hebben geregeld. Hij moet verder vooral samenwerken met zijn collega's in de keiharde aanpak van criminaliteit die wij de afgelopen jaren op dit punt hebben laten ontstaan. Ik steun de Minister daarin van harte.

De voorzitter: Dan zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de kant van de Kamer.

De vergadering wordt geschorst van 16.03 tot 16.13 uur.

De voorzitter: We beginnen met de beantwoording in tweede termijn. Aangezien we twee bewindspersonen hebben, stel ik voor om drie interrupties per fractie te hanteren, maar wel heel korte interrupties.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor de vragen in de tweede termijn. De heer Van der Staaij heeft gevraagd wat er in de tussentijd gebeurd is. Ons beleid gaat door. Ik kan ook wel zeggen waarvoor we staan. We staan voor twee dingen: de bestrijding van de grote georganiseerde criminaliteit en het terugbrengen van overlast. De Staatssecretaris zal zo natuurlijk over het volksgezondheidsaspect spreken.

We hebben heel goed contact met de burgemeesters. Daar is weleens een misverstand over. Ik heb hen ontvangen en heb met hen gesproken. We hebben de brief gestuurd. We verschillen eigenlijk met een aantal burgemeesters maar over één punt van mening, namelijk de regulering van de teelt aan de achterkant van de coffeeshops. Dat is belangrijk. Ik zal daar zo op terugkomen.

Mijn doelstelling is dat we, bijvoorbeeld in het zuiden van het land, totale overeenstemming hebben met de burgemeesters, het Openbaar Ministerie, de politie en de nationale recherche over het bestrijden van de grote georganiseerde criminaliteit en de overlast. Dat hebben we ook bereikt. Ik kom zo terug op de wijze waarop we dat doen. We zijn er nog niet. Het is ook heel belangrijk om in dit dossier heel consistent te zijn en vast te houden aan de inzet die je hebt gepleegd. Dat heb ik de vorige keer ook gezegd. Dan gaat het uiteindelijk ook beter. In de kern zien we daar ook tekenen van. We zijn er nog niet. Er moet heel stevig worden gehandhaafd. Dat gebeurt ook. De aanpak van de georganiseerde criminaliteit moet volwaardig en heel stevig worden doorgezet. Iedereen doet dat en dat is belangrijk. Dat is de hoofddoelstelling.

Dan kom ik op de tweede doelstelling. Ik wil het ook over de feiten hebben. Het is pure inhoud. Het gaat natuurlijk om de vraag waar we het over hebben. Bij de productie en de teelt van illegale hennep zien wij, met de politie en het Openbaar Ministerie, dat het gaat om grote organisaties die voor 80% gericht zijn op de export. Dat is groot werk. Onder- en bovenwereld zijn met elkaar verweven. Die moeten we aanpakken. Anders verloedert onze samenleving. Daar sta ik echt voor. Ik heb gezegd dat die cijfers naar mijn mening kloppen. Het kan een onsje meer naar de ene kant of een onsje minder naar de andere kant zijn. We laten dit valideren. Het WODC is daarmee bezig en zal met een rapport daarover komen. Dat vind ik heel belangrijk.

Mijn volgende punt betreft de coffeeshops. Het gaat maar voor een heel klein deel om de coffeeshops. Als je certificeert of reguleert, creëer je daarmee dus geen oplossing voor de problematiek, laat staan dat je daarmee capaciteit wint voor de politie en het Openbaar Ministerie. Je moet namelijk een extra instrument inbrengen voor controle.

Het laatste punt is natuurlijk het voortreffelijke rapport van de Radboud Universiteit. Dat bevestigt nog eens wat wij in het verleden al hebben gecheckt en wat al mijn voorgangers hebben gezegd. Dat heb ik in hun spoor ook gezegd. Dat wordt nog een keer bevestigd. Dat is de kern waarmee we moeten werken.

Dan kom ik op de vragen.

De heer Van Nispen (SP): De Minister zegt nu al zo stellig dat het rapport geen ruimte laat voor iets anders. Dan heb ik daar toch een vraag over.

Minister Opstelten: Ik kom daar zo op terug, ook gelet op de tijd.

Ik kom op de uitspraak in Groningen. Daar doe ik natuurlijk geen uitspraken over. Ik wil dat het Openbaar Ministerie eerst de ruimte heeft om daarnaar te kijken. Ik vind het wel een verrassende uitspraak. Ik verwijs ook naar Leeuwarden. Daar heeft de rechtbank laatst een andere uitspraak gedaan, waarbij er zowel sprake was van schuld als van straf. We wachten het dus af. Naar mijn inzicht heeft het geen consequenties voor het beleid dat wij voeren, maar gelukkig leven we in een rechtsstaat en is er ruimte om ernaar te kijken.

Tegen mevrouw Berndsen zeg ik dat de steun voor het beleid ook niet afbrokkelt. We hebben goede gesprekken gevoerd over het beleid, met name in het zuiden. Er ontstaat ook een zekere rust over deze situatie. Er ontstaat consistentie. Sommige burgemeesters aanvaarden ook dat er een verschil van inzicht is over het beleid voor de certificering van coffeeshops. We vinden ook dat de grote georganiseerde criminaliteit moet worden aangepakt. Het moge duidelijk zijn dat ik daar consistent in ben, ook vanwege de argumenten die ik net heb genoemd. Ik voel dus niet voor een experiment, zeker niet voor experimenten, maar ook niet voor één experiment.

Ik heb de eer gehad om dit laatst in de senaat met mevrouw Ter Horst en een heleboel anderen te mogen delen. Dit wil ik dus voortzetten. Het is duidelijk dat ik het niet wil, maar het gaat er niet alleen om dat ik het niet wil, ik kan het ook niet. Dat is een extra argument. Ik geloof niet dat er op het punt van de mensenrechten nog een extra onderzoek moet plaatsvinden. In het rapport van de Radboud Universiteit met, ik meen, 356 bladzijden, zijn alle argumenten, de Europese argumenten, de lokale argumenten van de burgemeesters, de argumenten van collega-professoren en die van andere mensen die zich hebben gemeld als deskundige, langsgelopen. Uiteindelijk heeft men de conclusie getrokken dat er geen ruimte is om iets te doen. Het is dus niet nodig.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Of je al dan niet een goede verstandhouding hebt met de burgemeesters, hangt af van de manier waarop je het bekijkt. Ik vind het toch wel opmerkelijk dat de burgemeester van Maastricht roept: reguleren, reguleren, reguleren. De burgemeester van Heerlen zegt in Leeuwarden namens acht andere burgemeesters: misschien moeten we maar gewoon beginnen en een proefproces uitlokken. De burgemeester van Eindhoven stuurde ons gisteren een afschrift van zijn brief aan de Minister waarin hij de Minister vraagt om alsjeblieft op te houden met dat ingezetenencriterium. Dat zijn vooral de burgemeesters in de gebieden waarin men er veel last van heeft. Zij zoeken naar een andere methode om van die last af te komen. Hoe waardeert de Minister dit dan?

Minister Opstelten: Zoals ik dat net heb gezegd. Ik heb overeenstemming met alle autoriteiten en gezagsdragers in het zuiden van het land over de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Het ingezetenencriterium als zodanig wordt juist bevonden. Ook degenen die voor certificering zijn, vinden het juist. De burgemeester van Eindhoven krijgt uiteraard een antwoord van mij. Ik zal er met hem over spreken. Het ingezetenencriterium als zodanig is een succes. Ik kom zo terug op de nieuwe Belgische aanpak. Het is ook heel belangrijk om consistent te zijn, zoals het WODC-rapport aangeeft. Je moet niet om de zoveel tijd dingen in de politieke arena weer veranderen. De sensitiviteit van dit beleid is namelijk enorm groot en leidt altijd tot onrust. Je kunt het ermee eens zijn of niet. We respecteren alles, maar op een gegeven moment moet de inzet vastgehouden worden. Dat doen we ook.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Het zou de Minister sieren als hij eens antwoorden geeft op vragen. Ik vraag hem hoe hij waardeert hoe burgemeesters erin staan. Hij glijdt er gewoon langs. Hij zegt: nee hoor, het gaat allemaal goed; ik heb gesprekken en ze vinden mijn beleid goed. Ik geef een aantal voorbeelden waaruit blijkt dat ze het helemaal niet ...

De voorzitter: Er is iemand in het publiek gevallen. Mevrouw Rebel is ook arts en zij gaat even bij deze persoon kijken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter: De Minister was aan het woord. O nee, mevrouw Berndsen was aan het woord.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik was ook nog niet klaar. Het was een lastig moment. Het is inderdaad een heel vervelend drempeltje daar. Ik vroeg met name aan de burgemeester – ik ben ook helemaal van slag, ik bedoel natuurlijk de Minister – of hij eens antwoorden op vragen wil geven. Ik geef een aantal voorbeelden van burgemeesters die het volstrekt niet eens zijn met het beleid van de Minister. Waarom gaat hij daar niet op in? Waarom komt hij die burgemeesters niet gewoon tegemoet?

Minister Opstelten: Dat laatste is iets anders dan het eerste. Allereerst ben ik het eens met de burgemeesters als het gaat om de aanpak van de georganiseerde criminaliteit en de extra impulsen die we hebben gegeven.

Het tweede is dat we het met de meeste burgemeesters eens zijn over de ingezetenenaanpak. Ik kom daar straks op terug bij de vragen van de heer Oskam. De burgemeesters die deze aanpak niet in hun beleid hebben, zitten niet in het zuiden. Daar heeft mevrouw Berndsen geen voorbeelden van genoemd, behalve de burgemeester van Eindhoven. Hij heeft mij er een brief over geschreven. Daar ben ik dus mee in contact.

Het derde punt betreft de certificering. Daarover zijn we het niet met alle burgemeesters eens. Dat zeg ik ook voortdurend, maar ik geef ook de argumenten aan waarom we toch niet moeten doen wat zij willen. Deze burgemeesters hebben een aanbod gedaan en die heb ik een-voor-een met iedereen besproken. Ik heb gezegd wat ik daarvan vind. Dat is heel open besproken. Dat zijn de argumenten. Als mevrouw Berndsen en ik het niet met elkaar eens zijn, betekent dat niet dat ik de vragen niet heb beantwoord. Ik heb alleen niet de antwoorden gegeven die zij graag wil horen. Ik geef nog een keer aan waarom ik het onjuist vind om te experimenteren en pilots te doen. Dat zijn wij dus niet van plan.

In het WODC-rapport staat een aantal kritische dingen. In de kern ben ik er echter tevreden mee. Ik heb de Kamer daarover een brief geschreven. In het rapport staat dat drugstoeristen in 2013 grotendeels zijn weggebleven uit de zuidelijke provincies. De gemeenten waarin het ingezetenencriterium wordt gehandhaafd, houden de deuren van de coffeeshops gesloten voor niet-ingezetenen. De politie heeft de capaciteit om op te treden tegen eventuele illegale verkoop en tegen overlast. We zijn er nog niet en dat staat er ook. We zijn nog niet op het niveau waar we zijn moeten, maar we trekken de zaken wel door.

Dan kom ik op het Belgische beleid. Mevrouw Berndsen en anderen hebben daar vragen over gesteld. Toen ik in Rutte I het coffeeshopbeleid voor het eerst sinds jaren aantrok door een aantal extra instrumenten te geven om de overlast en de positie van de coffeeshops terug te dringen, ben ik dat gaan overleggen met mijn buren, met de Belgen, de Fransen en de Duitsers, en dan zowel met de Länder als met Berlijn. Men heeft dat aanvaard. De Belgen zeiden wel dat zij dan meer risico op overlast zouden lopen, omdat wij eindelijk de zaken gingen aantrekken. Zij zeiden er wel bij dat dat hun verantwoordelijkheid was.

Ik heb gisteren de vragen van de Kamer hierover beantwoord. Ik ga natuurlijk met mijn nieuwe collega's op dezelfde manier hierover spreken. Ik heb begrepen dat ze de lijn-Antwerpen doortrekken naar heel België. Ik hoor het graag van henzelf en ik maak graag kennis met hen. Dan gaan we daar stevige afspraken over maken, waarin ons beleid overeind blijft. Ik ga hun niet vragen om het anders te doen dan ze nu van plan zijn.

Wat de Europese arena betreft kan ik meteen zeggen hoe de vlag erbij hangt. Duitsland, zowel de Länder als Berlijn, Frankrijk en België, waar we natuurlijk mee te maken hebben, zeggen: wij zijn niet van plan jullie kant op te komen, maar het zou jullie sieren als jullie eindelijk eens onze kant op komen. Dat is ongeveer de lijn. Zo staan we ervoor. Er is dus geen enkele aanleiding voor mij om het beleid te veranderen. Ik ben dat ook niet van plan. Ik wil wel stevige afspraken met hen maken. Dat doen we natuurlijk over de aanpak van de grensoverschrijdende drugscriminaliteit. Zo hebben we het afgesproken.

De heer Oskam heeft naar de stand van zaken gevraagd. Volgende week, in het reces, ga ik naar Berlijn om daarover te spreken met mijn collega van Justitie. Met de collega van Binnenlandse Zaken hebben we het aan de orde gehad. In de loop van dit jaar is er een afspraak gepland met mijn Franse collega om het actieprogramma vast te stellen. Daar moeten we onze nieuwe Belgische collega natuurlijk ook in voegen, want ik weet niet of hij zich in deze lijn kan vinden. Ik ga ervan uit dat dit wel het geval is.

Dat waren de vragen van mevrouw Berndsen. Ik kom nu op de vragen van de heer Van Nispen.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik ga ervan uit dat de Minister hiermee België heeft afgedaan. Ik heb een vraag die een beetje een andere kant op gaat dan de vragen van mevrouw Berndsen. Dat begrijpt de Minister wel. Als de Belgen zeggen dat ze het een goed idee vinden als wij een beetje hun kant op komen, zodat wij één lijn kunnen trekken in het gebied en daarmee voorkomen dat er elke keer drugstoerisme ontstaat, kan de Minister dan niet zeggen: dat is een goed idee; daar ga ik eens over nadenken?

Minister Opstelten: Ik begrijp de vraag van de heer Van der Staaij, maar dat ben ik niet van plan. Ik moet ook daarin consistent zijn. Ik kijk naar het regeerakkoord. Hierin staat dat we in het coffeeshopbeleid en drugsbeleid voor twee punten staan, de aanpak van de overlast en de aanpak van de grote georganiseerde criminaliteit. Die zaken staan centraal en ik wil daar consistentie in betrachten. We voeren het ingezetenencriterium dus hard en duidelijk uit. Als je nu weer nieuwe dingen creëert, krijg je een aantal punten van onzekerheid en onduidelijkheid. Dat moet ik niet doen. Ik ben dus wel bezig om, een beetje in lijn met de commissie-Van der Donk – het is een element van de commissie-Van der Donk – stap voor stap te bekijken hoe je er telkens meer vorm aan kunt en moet geven. Deze stap hebben we nu gezet. Het vorige initiatief dat ook uit de commissie-Van der Donk kwam, het besloten clubcriterium, is afgewezen. Dat doen we dus niet. We willen wel overzichtelijke organisaties van die coffeeshops maken. Dat zal de heer Van der Staaij misschien geruststellen, maar ik verwacht niet helemaal.

De heer Van der Staaij (SGP): Voor alle duidelijkheid, het is de commissie-Van de Donk, en niet de commissie-Verdonk, want dan was er misschien een ander rapport uitgekomen. Ik begrijp het antwoord van de Minister. Het is natuurlijk in lijn met het regeerakkoord. Wat hij hierover zegt, verrast me dus niet helemaal. Anderen zien echter ook het waterbedeffect. Zou dat, ongeacht hoe je ertegen aankijkt, niet een reden kunnen zijn om in ieder geval het ingezetenencriterium heel strak te handhaven? Anders worden de problemen des te groter.

Minister Opstelten: Dat is mijn inzet. De heer Oskam heeft daar ook naar gevraagd. Ik kom daar zo apart op terug.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): De Minister komt nu toch weer op het strakke handhaven van het ingezetenencriterium, terwijl er sprake zou zijn van lokaal maatwerk. De Minister heeft ooit gezegd dat 90% van de gemeenten het ingezetenencriterium in hun beleid hebben opgenomen en dat het daarmee dus een succes is. Uit onderzoek van Nicole Maalsté blijkt echter dat in 85% van de coffeeshops niet-ingezetenen nog steeds welkom zijn. Er zijn dus twee werkelijkheden. De Minister zegt dat het in het beleid is opgenomen. Papier is geduldig, zeg ik dan altijd. Het handhaven ervan vindt echter kennelijk niet plaats. Het zou ook heel goed zijn als de Minister nu zou zeggen dat lokaal maatwerk eigenlijk heel goed is, want anders komt hij ook weer in conflict met Amsterdam.

Minister Opstelten: Ik heb al gezegd dat ik zo terugkom op het handhaven. Ik kan het ook nu doen. Op zichzelf is het een eenvoudig verhaal. Het gaat om lokaal maatwerk. Dat staat ook in het regeerakkoord. Dat ben ik eens met mevrouw Berndsen. Ik constateer alleen dat de gemeenten waarom het gaat, ook handhaven. Indien zij niet handhaven en dit tot problemen leidt, zal ik contact opnemen met de burgemeesters. Dat doet het Openbaar Ministerie natuurlijk ook. Als zodanig is het ingezetenencriterium een succes. Het loopt.

Er zijn gemeenten die nog niet meedoen. Mevrouw Helder en de heer Oskam hebben daar vragen over gesteld. Zeven gemeenten doen nog niet mee. Ik ken ze. Die hebben het nog niet in hun beleid opgenomen. Ik ga hun daarop aanspreken door gewoon met hen te spreken. Ik ga niet wachten totdat ze het niet doen. Het kan wel zijn dat er in de praktijk gemeenten zijn waar geen drugstoerisme is. Ik heb burgemeesters gesproken die er geen probleem mee hebben, maar die aangeven dat ze geen drugstoeristen hebben en zich daarom afvragen of het erg is dat ze hun handhavingscapaciteit niet daarvoor inzetten. Dat vind ik niet een heel irreëel verhaal. Die zijn er natuurlijk. Dat is logisch.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Het is toch van tweeën één? In de ene zin zegt de Minister dat ze strak zullen handhaven, in de andere zin zegt hij dat er sprake is van lokaal maatwerk. Dat staat namelijk in het regeerakkoord. Wat is het nu? Krijgen gemeenten de ruimte om het ingezetenencriterium wel of niet te handhaven? Als dat niet zo is, gaat de Minister dan ook in Amsterdam handhaven?

Minister Opstelten: Het antwoord is: ja. We hebben het al over Amsterdam gehad. Het is dus een repeterend verhaal. Het wordt dus gehandhaafd, maar het is wel heel goed dat het gehandhaafd wordt in een lokaal drugsbeleid waarin men precies aangeeft waarom dit gebeurt. Dat vind ik heel prima. Er zijn goede voorbeelden van. Voor Amsterdam hebben we de afspraak gemaakt dat handhaven altijd het beste is als je eerst coffeeshops sluit. Als je vindt dat je er te veel hebt, op de verkeerde plaatsen, en een aantal coffeeshops wilt sluiten, vind ik dat een heel goede vorm van handhaven. Daar kun je prioriteit aan geven. Wat dat betreft stem ik dus in met Amsterdam.

Ik kom op de bijdrage van de heer Van Nispen. Hij had eigenlijk geen vragen aan mij, behalve die over het rapport. Ik hoef niet te herhalen wat ik al gezegd heb. Het rapport van de Radboud Universiteit is, wat mij betreft, volstrekt duidelijk. Ik vind het ook een heel prettig leesbaar rapport. Het is ook helder in de conclusies, tot en met de laatste zin. Ik vind dat de heer Van der Steur goed heeft aangegeven hoe het zit met het voorbehoud en hoe men destijds – het is natuurlijk decennia geleden – de positie van Nederland heeft bepaald. We hoeven elkaar daarin niet te herhalen. Dat geldt echter niet voor de teelt. Daar gaat het om. Er is duidelijk gezegd dat dat verboden is. Dat staat ook helder in de conclusies van het rapport. Dat is echter maar één argument. Het is ook juist, zoals de heer Van Nispen zei, dat ik het niet wil. Dat klopt. Ik beroep me niet alleen op dit rapport. Ik wil het ook niet. Het is misschien nog veel belangrijker voor de heer Van Nispen om dat van mij te horen.

De heer Van Nispen (SP): Dat klopt, de Minister wil het niet, ongeacht de argumenten, de feiten of wat dan ook. Hij zegt echter ook dat het niet kan. Daarover zoek ik toch de discussie op met de Minister. Je kunt die heel oude verdragen beperkt opvatten en dan mag er helemaal niets, dus ook niet het huidige gedoogbeleid. Maar je kunt er ook in lezen dat het voorbehoud het huidige gedoogbeleid niet in de weg staat. Dan zijn ook stappen richting teelt en regulering wel degelijk mogelijk.

Minister Opstelten: Nee. De Radboud Universiteit is een stevige speler. Ik heb alleen maar de vraag gesteld of datgene wat ik eerder heb gezegd en wat andere instituten eerder hebben geformuleerd, nog steeds klopt. Hoe verhoudt dit zich tot allerlei internationale ontwikkelingen? De conclusie is dat het nog steeds klopt. Het voorbehoud is aan de voorkant gemaakt, niet aan de achterkant. Daarom klopt dit verhaal. Er is voor mij dus geen ruimte om zonder de verdragen te schenden, met experimenten of anderszins mee te doen.

De heer Van Nispen (SP): Ik bestrijd deze lezing. Dat betekent niet dat ik kritiek heb op de inhoud van het onderzoek. Het is wel degelijk een goed onderzoek, maar het zit hem natuurlijk in de vraagstelling. Nog veel interessanter dan deze internationaal-juridische discussie is echter de vraag waarom de Minister zich achter de dijken verschuilt. Kijk eens naar wat er gebeurt in diverse landen in de wereld, met ontwikkelingen in de richting van regulering. Denk aan bepaalde staten in de Verenigde Staten, Uruguay, Spanje en Portugal. België gaat inderdaad de andere kant op, maar er zijn ook heel veel andere landen die ik de Minister wil voorhouden.

Minister Opstelten: Ik heb, maar dat is al een tijd geleden, al die landen, de hele wereld, voor de Kamer laten analyseren. Ik was niet onder de indruk van wat er allemaal gebeurt. Ik ben recentelijk nog in Washington geweest. De federale regering doet niets en bevestigt niet dat het allemaal mag. Ik beroep me daar echter niet op. Ik vind het belangrijk dat je zelf een positie kiest in Europa. We hebben te maken met de positie van onze buren. Ik heb onze positie aangegeven. We zullen geen initiatieven nemen om die verdragen bij te stellen. Ik ga niet naar New York om die reden. Ik zal dit ook niet aankaarten in Brussel in de JBZ-Raad. Ik spreek erover met mijn directe buren. Zij vragen of ik hun kant wil uitkomen. Ik houd de positie die ik nu heb ingenomen. Ik ben daar glashelder in, maar misschien verschillen de heer Van Nispen en ik van mening.

Ik kom op de vragen van mevrouw Helder. Ik heb al gesproken over het ingezetenencriterium en het handhaven ervan. Over Noord-Brabant en het zuiden wil ik het volgende zeggen. Misschien is de brief mevrouw Helder ontgaan, maar ik heb een brief gestuurd waarin ik aangeef hoe we een en ander aanpakken met een team van 125 politiemensen. Waar komen ze vandaan? 3 maal 25 mensen komen, met hun instemming, uit de drie politie-eenheden Limburg, Brabant-Oost en Zeeland-West-Brabant. 50 mensen komen uit de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie. Dat team specialiseert zich helemaal in de aanpak hiervan. Dat is belangrijk. Het OM heeft hierin ook de krachten gebundeld. Dat is natuurlijk ook belangrijk. De burgemeesters staan hier helemaal achter en steunen dit. Het gezag gaat hiermee dus aan de slag. Dit heeft geen consequenties voor onze andere, landelijke prioriteiten.

Mevrouw Helder (PVV): Die brief is mij niet ontgaan, maar dit antwoord is bijna hetzelfde als het antwoord dat de Minister in eerste termijn heeft gegeven. Het aantal van 125 politieagenten kan ik mij nog goed herinneren. Wat is er veranderd in de tussentijd? Als het antwoord bijna hetzelfde is, kan ik concluderen dat het antwoord is dat er niets is veranderd. Ik hoor echter graag dat dit wel het geval is. De noodkreet van de burgemeesters was namelijk erg duidelijk.

Minister Opstelten: Ik heb de brief op 4 september naar de Kamer gestuurd. Dat team van 125 mensen is echt nieuw, van na het zomerreces. In de brief van 4 september staat dat dit team tot stand is gekomen en dat het een dedicated capacity heeft. Tegen de heer Van der Steur kan ik het volgende zeggen. Dat team moet nog gevormd worden. Het is niet zo dat dit er ineens is omdat ik een brief schrijf, zeker niet als ik zeg dat er sprake moet zijn van een dedicated capacity. Het is een gespecialiseerd team. We moeten de resultaten ervan nog zien. Op 1 oktober zal het van start gaan. We zullen de Kamer blijven informeren over de resultaten ervan.

Mevrouw Helder (PVV): Ik dank de Minister voor dit antwoord. Als PVV kun je natuurlijk niet tegen een dedicated capacity zijn. Ik vraag de Minister om de Kamer hiervan op de hoogte te houden, maar dat heeft hij net al toegezegd.

Minister Opstelten: Het antwoord daarop is: ja. Ik kom op de volgende vraag van mevrouw Helder, over onveilige situaties voor de politie bij drugslabs. Ik heb, ook hier al een keer, toegezegd dat de LFO-teams (Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen) verdubbeld zullen worden. Die verdubbeling wordt waargemaakt door de Nationale Politie. Als er een verdubbeling plaatsvindt, moet je natuurlijk mensen werven en selecteren. Die verdubbeling komt eraan. Deze heeft ten volle onze aandacht.

Mevrouw Helder heeft een vraag gesteld over een nationale drugsautoriteit, naar aanleiding van de commissie-Van de Donk. Mijn verontschuldigingen aan de commissaris van de Koning van de provincie Noord-Brabant. Zoals ik hem ken, zal hij zeker naar dit debat kijken. De toenmalige Minister van VWS heeft in 2009 de mogelijkheid voor het instellen van een drugsautoriteit onderzocht. Het advies van de commissie is verwerkt. Het aantal ministeries dat direct bij het drugsbeleid betrokken is, is teruggebracht van vijf naar drie. Hierdoor was het niet meer noodzakelijk om een drugsautoriteit op te richten. Er is gekozen voor een regulier overleg tussen de betrokken ministeries, VWS, Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken. Het reguliere overleg vervult de functie van de drugsautoriteit. De coördinatie vindt dus plaats in het overleg. Zo hoeven we geen extra instantie tot stand te brengen.

Mevrouw Helder (PVV): Het aantal ministeries mag toch niet doorslaggevend zijn voor de vraag of er een drugsautoriteit moet komen? Een drugsautoriteit is net als de Nationaal Rapporteur Mensenhandel een overkoepelend orgaan dat zeer handig en ministerie-overstijgend is. Het kan feitelijke en bruikbare informatie verschaffen aan diverse ministeries, aan allerlei doelgroepen en aan politieke partijen, of die nu voor of tegen het gedoogbeleid zijn. Ik hoop dus dat de Minister op dit punt toch tot inkeer wil komen.

Minister Opstelten: Het loopt heel goed. Een extra laag boven op deze organisatie van drie departementen is niet meer nodig. We werken heel goed samen, zowel ambtelijk als politiek. Daar wil ik het bij laten. Misschien kan de Staatssecretaris van VWS er ook nog iets over zeggen.

Mevrouw Helder (PVV): Een organisatie van drie departementen kan voor een patstelling zorgen. Een departement wil nog weleens van bewindspersoon wisselen. Zo gaat dat nu eenmaal. De politiek kan op enig moment anders zijn. Dat bevestigt de meerwaarde van een drugsautoriteit. Die moet niet als een extra laag worden beschouwd, maar als een nuttige organisatie die erboven staat.

Minister Opstelten: Dat begrijp ik heel goed, maar het heeft geen toegevoegde waarde. Het zet geen extra kracht bij. Laten we het nu op deze manier doen. Ik denk dat deze manier succesvol is, zowel nationaal als internationaal. Daarom zit Buitenlandse Zaken erbij.

Mevrouw Helder heeft nog gevraagd naar de stand van zaken van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise. Voor zover ik weet, bestaat dit netwerk nog steeds. Men is inderdaad op zoek naar de precieze ophanging ervan binnen de Nationale Politie. Ik heb dit jaar nog een subsidie toegekend aan dit netwerk. Dat moet voor mevrouw Helder een bevestiging zijn dat het nog bestaat. Hoe de precieze ophanging eruitziet, is nog niet bekend.

Dan kom ik op de vragen van de heer Oskam.

De voorzitter: Voordat u dat doet, is er nog een interruptie van mevrouw Helder. Dat is haar laatste interruptie.

Mevrouw Helder (PVV): Het is goed om te horen dat het netwerk nog steeds bestaat. Het heeft ook subsidie gekregen, maar dan zou het wel mooi zijn als het ook vindbaar is. Ik hoor graag de bevestiging van de Minister dat de website weer de lucht in gaat.

Minister Opstelten: Ik volg het niet iedere avond, maar ik wil er wel even naar kijken, zonder dat ik er nu direct een antwoord op kan geven. Vindt mevrouw Helder dat goed? En anders doen we het toch. Ik moet tenslotte duidelijk zijn en antwoord geven op de vragen.

Mevrouw Helder (PVV): Dat neigt naar uitlokking. Ik ga dit graag aan. Ik heb een vervolgvraag. Het is wel belangrijk dat het te vinden is en dat de nieuwsbrieven op reguliere basis verschijnen, anders is het zonde van het belastinggeld. Ik hoor graag van de Minister dat het gewoon weer in de lucht is en dat het werkt. Dat mag ook per brief.

Minister Opstelten: Ik zeg toe dat we de Kamer daarover zullen informeren.

Dan kom ik op de vragen van de heer Oskam. Hij had het over een tandje erbij. In de brief van 4 september heb ik dat aangegeven. Ik ben het er ten volle mee eens. De problematiek is ernstig. Brabant en het zuiden vragen hierin terecht om steun en hebben deze ook gekregen, elk op hun eigen manier. In Limburg doen we het in overleg met het bestuur weer iets anders dan in Brabant. Daar hebben we namelijk de taskforce.

De politie moet handhavend optreden. Daar heb ik het nodige over gezegd. Dat wil ik niet herhalen. Waar komt de capaciteit vandaan? Ook daar heb ik antwoord op gegeven.

Hoe zit het met de lange termijn? Ik denk dat ik daar ook helder in ben. We gaan uit van het huidige systeem, van het regeerakkoord. Twee ankers zijn daarin ongelofelijk belangrijk. Het eerste is het wegnemen van de georganiseerde criminaliteit. Dat willen alle autoriteiten in het zuiden. Daar richt ik mij even op, omdat de problematiek daar het meest helder naar voren komt. Het tweede is het wegnemen van de overlast. Voor die punten staan wij. Daarom wil ik het ingezetenencriterium duidelijk en scherp verankerd hebben in het beleid, zodat dat geen discussiepunt meer is, voor wie dan ook. We laten het niet los. Dat is het punt. Ik spreek nu niet uit of we richting de Belgische kant of richting een andere kant gaan. Ik moet consistent en helder zijn over de vraag waar wij ons op richten in deze regeerperiode.

De heer Oskam (CDA): De Minister heeft net aangegeven dat hij in overleg gaat met Duitsland, Frankrijk en België. Dat willen we graag teruggekoppeld zien. Daarom vraag ik hem of wij nog een brief kunnen krijgen naar aanleiding van de gesprekken met de buitenlandse Ministers over de vraag hoe we samen verdergaan.

Minister Opstelten: Het antwoord is ja. Dat is toegezegd.

Mevrouw Rebel (PvdA): Het is goed dat de Minister zijn langetermijnvisie schetst, maar ik mis daarbij toch het lokale maatwerk. Ik benadruk dat het goed is om te handhaven. Daarbij is echter afgesproken dat lokaal maatwerk ook van belang is.

Minister Opstelten: Het antwoord daarop is ja. Dat is juist. Het is belangrijk, ook politiek gezien en wat betreft de resultaten, dat dit heel transparant gebeurt. Ik zeg toe dat we dit heel scherp zullen monitoren. We zullen ook laten zien waar we staan. Dit is niet het laatste WODC-onderzoek. Er komen meer monitoren om een en ander te laten zien. We hebben die monitoren. Het loopt goed, maar we zijn er nog lang niet. Ik wil dat ook duidelijk gevalideerd hebben.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik deel met de Minister zijn conclusie dat we er niet zijn. Lokaal maatwerk betekent ook luisteren naar lokale geluiden. Dat benadruk ik nog maar eens. Ik deel het idee met een aantal gemeenten in het zuiden dat zij de gevolgen van de situatie in België mogelijk zullen bemerken. Denk aan illegale markten of drugsrunners. Ik maak me daar wel zorgen om. Ik wil dat het lokale maatwerk zo veel mogelijk in overeenstemming is met lokale wensen en met de lokale hulpvraag vanuit gemeenten.

Minister Opstelten: Jazeker. Dat komt daarin naar voren. Mevrouw Rebel moet niet vergeten dat we de teugels flink hebben aangetrokken ten opzichte van vroeger, door het tegenhouden van de drugstoeristen uit België. De Belgen hebben dat ook aanvaard, hebben gezegd dat dat dus hun verantwoordelijkheid is en dat zij het beleid van hun Nederlandse collega's respecteren. Die kant zit er natuurlijk ook aan.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik ben nu toch echt in verwarring. Aan de ene kant zegt de Minister dat hij het ingezetenencriterium stevig wil handhaven. Aan de andere kant zegt hij dat er sprake moet zijn van lokaal maatwerk. Hoe verhoudt het stevige handhaven zich tot het lokale maatwerk?

Minister Opstelten: Dat is een herhaling. Ik geloof dat dit de zesde keer is dat mevrouw Berndsen dit vraagt. Misschien kan ik verwijzen naar datgene wat ik eerder heb gezegd, maar dat is onvriendelijk. Ik zeg nog een keer dat het op zichzelf heel goed is dat er stevig wordt gehandhaafd en dat er altijd handhaving plaatsvindt binnen lokaal maatwerk. Dan is de handhaving ook stevig verankerd. Zo doen we dat. Daar hebben we ook vele voorbeelden van gegeven. Het gaat er uiteindelijk om dat er resultaten worden geboekt. Het resultaat telt. Ik heb aangegeven dat ik dit zal laten zien.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Laat ik de vraag dan op een andere manier proberen te stellen. Stel dat gemeenten het lokale maatwerk opgenomen hebben in hun drugsbeleid, maar dat de gemeenteraad, onder aanvoering van de burgemeester, besluit om het ingezetenencriterium niet te handhaven in de gemeente, kan dat dan wel of kan dat niet?

Minister Opstelten: Dat kan uiteindelijk niet. Dat is duidelijk, behalve als er helemaal niks gebeurt, dan kan het wel. Dat gebeurt. Dat kan mevrouw Berndsen zich misschien niet voorstellen. Er zijn gemeenten met een coffeeshop waar nooit een buitenlander gezien is. Ik ken een aantal gemeenten waarin dat het geval is. Ik ga hun dan niet vragen om iets te handhaven. Dat is duidelijk. Het gesprek moet in alle stevigheid gevoerd worden, zoals we dat de laatste jaren hebben gedaan. Het is niet gek dat er binnen dit controversiële beleid – hier zijn er in ieder geval voor- en tegenstanders – zeven gemeenten zijn die dit nog niet hebben aanvaard. Dat is op zichzelf niet een slecht resultaat. Ik ga echter wel door tot de laatste gemeente, tot ze het allemaal in hun beleid hebben opgenomen. Ik zal de Kamer daarover rapporteren.

Dan ga ik snel naar de vragen van de heer Oskam.

De heer Van der Staaij (SGP): Hoe het lokale maatwerk zich precies verhoudt tot het actieve handhavingsbeleid, vind ik ook altijd een intrigerende vraag. Ik meen dat ik het nu, door de vragen en de beantwoording, wat beter begin te begrijpen. Als er heel weinig drugstoerisme is, hoeft er maar een klein beetje inspanning te zijn om te handhaven. Als er heel veel problemen zijn, moet je heel veel inspanningen doen om te handhaven. Begrijp ik het lokale maatwerk nu goed?

Minister Opstelten: Dat is zo. In je lokale beleid kun je natuurlijk de handhaving inpassen. Dat staat ook in het regeerakkoord. Dan is het ook verankerd in de plaats waar die handhaving plaatsvindt. Dan zijn de resultaten ook beter. Je kunt ook een keuze maken in het handhaven. Je kunt ook zeggen: ik heb een veel beter idee; ik ga er een aantal sluiten. Dan hoeft er ook niet meer gehandhaafd te worden. Dan kun je de prioriteit geven aan het sluiten in plaats van aan het handhaven van de rest. Dat is volgens mij geen slechte keuze.

De heer Van der Staaij (SGP): Dank voor deze toelichting. Dat maakt het helderder. Het is natuurlijk altijd mogelijk om nog verregaandere maatregelen te nemen. Als je alleen maar het ingezetenencriterium moet toepassen, zou je moeten afzien van het sluiten van de coffeeshops. Dat kan niet de bedoeling zijn. Het lokaal maatwerk mag dus niet gebruikt worden om af te zien van de handhaving van het ingezetenencriterium? Die indruk is er namelijk soms wel.

Minister Opstelten: Nee, dat vind ik niet aanvaardbaar. Dat heb ik al eerder gezegd. Dan vindt er een gesprek plaats. Ik heb als Minister de burgemeesters natuurlijk wel nodig om te accorderen wat we gaan doen. Dat is belangrijk. Tot nu toe lukt het ook, met een enkele uitzondering. Daar moet ik extra in investeren. Dat ga ik ook doen.

De heer Oskam heeft gevraagd hoe we de ontmanteling van hennepkwekerijen beter gaan aanpakken. In alle regionale eenheden van de politie is een hennepcoördinator aangesteld, juist om alles beter op elkaar aan te laten sluiten. Daarnaast is het hennepprotocol in alle eenheden ingevoerd, om zo tot meer eenheid in de aanpak te komen. Je kunt het ook zien in de resultaten. We spreken over grote aantallen. Per jaar gaat het om tegen de 6.000 hennepkwekerijen. Er zijn geen wachtlijsten. Het gebeurt direct. Je moet wel weten of er een hennepkwekerij is. Dat is de enige voorwaarde.

Dan kom ik op de vragen van mevrouw Rebel. Er is weleens een misverstand dat ik de zorgen van de burgemeesters bagatelliseer. Dat doe ik niet. Ik zeg niet dat mevrouw Rebel dit vindt, maar ik wil het toch een keer zeggen. We delen namelijk dezelfde zorgen, maar we hebben een discussie over het instrument. Dat is een puur inhoudelijke discussie. De inhoud staat bij mij voorop, niet de ideologie. Ik wil de georganiseerde criminaliteit en de overlast verminderen en aanpakken, want die kunnen niet.

Mevrouw Rebel (PvdA): Het is goed dat de Minister opmerkt dat ik niet gesuggereerd heb dat hij die zorgen bagatelliseert. De Minister zegt net dat de ideologie bij hem niet vooropstaat. Voor een deel is dat volgens mij wel het geval, want hij zegt: ik wil het niet. Dat is een ideologisch standpunt, dat nergens op is gebaseerd. De zorgen worden gedeeld. Net werd gesuggereerd dat senatoren in de Eerste Kamer niet heel verstandige uitspraken hebben gedaan. Onze senatoren delen juist de zorg van de burgemeesters. Zij maken zich grote zorgen over de signalen die zij krijgen. Waar zit dan de ruimte, als de Minister zegt dat hij er niet ideologisch in staat? Hij zegt: ik wil het niet; punt.

Minister Opstelten: Dat klopt. Ik wil het niet. Wat een aantal burgemeester willen, is voor mij geen oplossing voor het probleem, integendeel zelfs. Dat is het kernpunt. Dan beroep ik mij niet eens op de juridische argumenten. Het belangrijkste punt voor mij is het aanpakken van de georganiseerde criminaliteit. Van de wiet- en hennepteelt is ongeveer 80% bestemd voor de export. Dat is zo. Sommigen twijfelen eraan, maar wacht u maar tot het rapport komt. De coffeeshops zijn een onderdeel daarvan. Als je een en ander gaat certificeren, krijg je een verdere uitwaaiering naar Nederland. Daar ben ik van overtuigd. Bovendien pakken we dan die georganiseerde criminaliteit niet aan. Ik deel dus de zorgen van de burgemeesters, maar op één onderdeel heb ik een ander instrumentarium. Daar moeten we ook een vorm in vinden, agree to disagree. Wat zij willen, gaat dus niet door.

De voorzitter: Mevrouw Rebel heeft nog een vervolgvraag. Gezien de tijd vraag ik u beiden om iets sneller te gaan.

Mevrouw Rebel (PvdA): In dat geval laat ik mijn vraag even liggen, ik denk namelijk dat we hiermee niet verder komen.

Minister Opstelten: Ik dank u zeer. Wat de online verschuiving betreft kan ik verwijzen naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen. We proberen ons erop in te richten. Het is niet alleen voor drugs een probleem, maar ook op andere punten. Het Team High Tech Crime van de Nationale Politie groeit dit jaar naar 119 voltijds mensen, die helemaal zijn gespecialiseerd in het aanpakken van deze zaken. Het speelt natuurlijk een belangrijke rol in onze verdere nationale strategie voor cyber security.

Ik kom op de vragen van de heer Van der Staaij. Ik meen dat ik het Belgische beleid voldoende besproken heb. Anders hoor ik het wel van hem. Het ingezetenencriterium heb ik ook besproken, evenals de zeven gemeenten die dit niet handhaven. Ik heb ze in beeld.

Ik ben het met de heer Van der Staaij eens over de Bibob-toets. Ik kan hierover cijfers laten aanleveren. Enige tijd geleden heb ik de burgemeesters aangeboden om adviesaanvragen aan te dragen bij het Landelijk Bureau Bibob. Daartoe is extra capaciteit ingezet bij het bureau. Veel burgemeesters hebben hier gebruik van gemaakt. De RIECs kunnen gemeenten hierbij ook ondersteunen. Via de aanpak van de RIECs zal ik dit bevorderen. Ik ben het eens met de heer Van der Staaij dat dit een zeer belangrijk punt is. Ik zal helpen om een en ander te stimuleren en te bevorderen.

Tegen de heer Van der Steur heb ik al gezegd dat de politie en het Openbaar Ministerie helemaal ingericht en gefocust zijn op de problematiek. Dat werkt. Ze hebben de krachten in het zuiden ook gebundeld. Het zijn dus niet allemaal verschillende eenheden, maar één eenheid. Over de laatste maanden kan ik de resultaten nu niet geven, maar ik zal ze goed in de gaten houden. In 2013 is 91,7 miljoen aan crimineel vermogen afgepakt, voor een belangrijk deel van drugscriminelen. Dat is weer meer dan in het jaar daarvoor.

Ik wil even in het algemeen ingaan op een vraag die door een aantal van u is gesteld, over de jurisprudentie en de uitspraken van de rechterlijke macht van de laatste tijd. Als zodanig voel ik die wel als een steun in de rug van het beleid, ook wat de aanpak van de criminaliteit betreft en de straffen die daarmee gemoeid zijn. Ten aanzien van de uitspraken zoals die in Groningen gedraag ik mij natuurlijk rechtstatelijk. Ik wacht af wat het Openbaar Ministerie doet. Ik houd ook in de gaten wat andere rechters hebben uitgesproken. Wat dat betreft moeten we de eenheid van de rechtspraak in de gaten houden. Ik wacht dat allemaal af.

De voorzitter: De heer Van Nispen en mevrouw Rebel hebben nog een korte interruptie. Ik stel voor om deze achter elkaar te doen. Daarna kan de Minister antwoorden. Ik wil ook de Staatssecretaris nog heel graag het woord geven.

De heer Van Nispen (SP): Mijn eerste vraag is wanneer we dat rapport krijgen waarin staat dat 80% bestemd is voor de export.

Ik constateer dat de Minister het lokale maatwerk zo beperkt heeft uitgelegd dat het nagenoeg inhoudsloos is geworden. Daarmee is het eigenlijk uit het regeerakkoord verdwenen, maar dat even terzijde. Mijn tweede vraag is wat dit voor Amsterdam betekent. Per wanneer zijn de Amsterdamse coffeeshops toeristvrij?

Mevrouw Rebel (PvdA): De Minister reageerde op mijn zorgen over de verschuiving naar online verkoop en noemde de uitbreiding van de capaciteit. Ik zie daar graag de resultaten van. Op welke termijn kan hij toezeggen dat de Kamer de resultaten van deze extra capaciteit krijgt?

Minister Opstelten: Ik begin met het maatwerk. Ik herhaal dat we het doen zoals ik het altijd heb aangegeven. Ik heb niets anders gezegd dan in vorige vergaderingen. In de kern moet het gehandhaafd worden. Handhaving is natuurlijk altijd lokaal ingebed. Dat staat in het regeerakkoord. Ik doe dat in goed overleg met de gemeenten. Er is nog nergens een conflict geweest op dat punt. Het belangrijke is dat het resultaat goed is. Het werkt dus.

Het rapport komt binnen niet al te lange tijd. Ik had gehoopt dat het er nu al zou zijn. Ik wil echter dat het onafhankelijk tot stand komt en ik bemoei me dus nergens mee. Men heeft mij gezegd dat men nog even tijd nodig heeft. Het rapport komt in de loop van dit jaar.

Mevrouw Rebel kan ik toezeggen dat we in de monitor over de totale drugsaanpak ook het online-gedeelte zullen meenemen. We zullen aangeven hoe dit werkt. Die monitor komt nog dit jaar.

De voorzitter: Dan dank ik de Minister voor zijn beantwoording. Ik geef het woord aan de Staatssecretaris voor de beantwoording van de aan hem gestelde vragen.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Er is een beperkt aantal vragen aan mij gesteld, die met name te maken hebben met de volksgezondheid. Er is gevraagd hoe je het gedoogbeleid moet duiden met het oog op de volksgezondheid. Het is misschien goed om nog even te zeggen dat het gedoogbeleid is ontstaan in de jaren zeventig. Het was de bedoeling om onderscheid te maken tussen het gebruik van harddrugs, zoals heroïne en cocaïne, en cannabis, dat minder gezondheidsrisico's heeft. De coffeeshops waren bedoeld en zijn nog steeds bedoeld om ervoor te zorgen dat gebruikers van cannabis niet in aanraking komen met harddrugs. Bovendien is er ook controle op jongeren onder de 18 jaar. Dat werkt ook gewoon. Als je naar de cijfers kijkt, ook in internationaal opzicht, moet je constateren dat het gedoogbeleid ertoe heeft geleid dat Nederland niet slecht scoort op de gezondheidsrisico's die te maken hebben met het gebruik van softdrugs. Dat mag ook weleens gezegd worden.

Het is belangrijk om de discussie te voeren over de vraag hoe we de criminaliteit aan de achterdeur kunnen bestrijden. Daarin zijn de meningen nog niet helemaal op één lijn. Het is echter goed om te constateren dat het Nederlandse gedoogbeleid wel degelijk heeft geleid tot goede gezondheidszorgeffecten, in ieder geval ten opzichte van andere landen. Vanuit mijn positie wil ik het ook op die manier pragmatisch bekijken. Wat zijn de gezondheidszorgeffecten?

Die vraag heeft ook gespeeld bij de discussie in de Kamer over het THC-gehalte, waar de Kamer een hoorzitting over heeft gehouden. Die discussie was en is natuurlijk gericht op het beperken van de gezondheidsrisico's. De laatste jaren zagen we een flinke stijging van het aantal hulpvragen van gebruikers van cannabis in de verslavingszorg. Dan gaat het vaak om heel jonge mensen. Een van de overwegingen hierbij was en is de vraag in hoeverre het THC-gehalte een rol speelt. We moeten echt opletten als dit gezondheidsrisico's met zich meebrengt.

Er is dus een hoorzitting geweest. Hierin is gewezen op een aantal side effects. Aan de ene kant gaat het om de vraag hoe het geheel te handhaven is. Aan de andere kant gaat het om de vraag of je het THC-gehalte moet bekijken tegen het licht van het gehalte van andere stoffen, bijvoorbeeld CBD. De Kamer heeft gevraagd naar een reactie op alle opmerkingen in de hoorzitting. Die ga ik natuurlijk geven. Ik wil daarbij niet alleen kijken naar de handhaafbaarheid, maar ook naar de gezondheidseffecten. We kijken niet alleen naar het THC-gehalte, maar ook naar het THC-gehalte in combinatie met andere stoffen. Dat zullen we heel zorgvuldig doen. We zullen een zorgvuldige reactie geven op de opmerkingen in de hoorzitting.

Hiermee kan de indruk gewekt worden dat dit de enige maatregel is die wordt genomen voor de volksgezondheid. Dat is niet zo. Het drugsbeleid dat is gericht op het beperken van de schade voor de volksgezondheid is heel erg ingebed in het algemene beleid voor preventie van gezondheidsschade, met voorlichting en ontmoediging. Ik wijs op de campagnes tegen roken en alcohol. Ik vind dat je ten aanzien van drugsgebruik op dezelfde manier moet redeneren. Dat doen we ook. Tabak loopt hierin op dezelfde manier mee.

Vaak is er sprake van gecombineerd middelengebruik. We bekijken ook heel specifiek hoe we drugsgebruik verder kunnen ontmoedigen. Ik noem een paar voorbeelden. We hebben diverse betrouwbare informatie van het Trimbos-instituut, met name gericht op drugs en uitgaan. Er is sprake van voorlichting op scholen in het programma De Gezonde School en Genotmiddelen (DGSG). Dat laatste is er speciaal aan toegevoegd. Op 70% van de scholen in het voortgezet onderwijs wordt dit programma uitgevoerd. Er wordt ook een module gemaakt voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Er wordt gewerkt aan een site voor docenten, die gericht is op algemene interventie, zelfcontrole en impulsbeheersing. Ouders kunnen opvoedtips krijgen wat betreft het blowen. Via het Trimbos-instituut faciliteren we ook de ontwikkeling van effectieve interventies om cannabisgebruik te verminderen en te voorkomen. We hebben het programma Veilige en Gezonde

Horeca en Evenementen (VGHE), dat ook van start is gegaan bij het Trimbos-instituut. Ik heb het Trimbos-instituut gevraagd om de komende maanden binnen dit programma onderzoek te doen naar de huidige jongerencultuur en de onderliggende factoren voor drugs- en alcoholgebruik. In het verleden waren we misschien heel erg gericht op de traditionele drugs, terwijl we de laatste maanden, jaren, zien dat ook andere drugs in toenemende mate worden gebruikt, zoals xtc of GHB. Die hebben we misschien wat minder op het netvlies, maar het is wel belangrijk om te bekijken welke gezondheidsschade daaraan vastzit.

De heer Van der Steur (VVD): Ik dank de Staatssecretaris omdat hij het belang van de volksgezondheid bevestigt en aangeeft dat deze de beleidsgrondslag vormt voor ons drugsbeleid. Is hij het met mij eens – ongeacht wat je verder vindt van alle discussies over de achterdeur; daar hebben we het lang genoeg over gehad – dat het bestaan van de coffeeshop ertoe bijdraagt dat de beschikbaarheid van cannabisproducten zo min mogelijk wordt vertroebeld door de beschikbaarheid van al die andere drugs waar de Staatssecretaris net over sprak? Alleen om die reden vervult de coffeeshop, wat je er verder ook maar van mag vinden, nog steeds een functie, namelijk het scheiden van de harddrugsstroming en de softdrugsstroming.

Staatssecretaris Van Rijn: Ja, dat bedoelde ik ook te zeggen met de ontstaansgeschiedenis van de coffeeshop. Het positieve resultaat daarvan is dat die twee markten gescheiden worden. Daarnaast is er sprake van controle op gebruik, waardoor jongeren niet te snel in aanraking komen met softdrugs. Mijn oordeel daarover is dat het ook in internationaal opzicht positief heeft gewerkt en dat die positieve werking er nog steeds is. Dat staat inderdaad los van de discussie over de achterdeur.

Ik hecht er belang aan, ook vanuit het optiek van de volksgezondheid, om meer inzicht te krijgen en te hebben in de samenstelling van cannabis en het effect ervan op verslaving en gezondheid. Daarom zal ik het Trimbos-instituut vragen om met andere experts te kijken naar de resterende vragen. Er is al veel onderzoek naar gedaan. Ik heb overigens op dit moment geen signalen dat er stoffen aan toegevoegd zijn die leiden tot gezondheidsschade, maar better be safe than sorry. Zekerheidshalve heb ik het RIVM gevraagd om aan te geven hoe het zit met de vervuiling van cannabismonsters en hoe deze verder onderzocht moeten worden. Vanuit de optiek van de volksgezondheid moeten we bekijken hoe het zit met het gebruik en de samenstelling van cannabis, welk systeem we daarvoor ook kiezen. We moeten interveniëren als dat nodig is. Ik verwacht eind dit jaar een voorstel daartoe te ontvangen, waarna in de eerste helft van 2015 met de uitvoering van het onderzoek kan worden aangevangen. Kortom, mijn inzet is om middelengebruik, net als bij andere drugs, zoals alcohol en tabak, te voorkomen, zeker bij de jeugd. Daar is soms een verandering van de norm voor nodig. Soms moet je daar ook normen voor stellen. Zie de discussie over THC. Ik ben zeer bereid om te bekijken of we alle opmerkingen die daarover zijn gemaakt, kunnen meenemen in de verdere maatregelen.

Behalve op de invoering van dat type maatregelen zet ik ook breed in op een programma voor preventie, het voorkomen van drugsgebruik, met name onder jongeren en op scholen. Daar zet ik op in in mijn drugsbeleid. We maken geen onderscheid tussen verschillende soorten drugs. Vanuit de volksgezondheid zetten we wel in op preventie. Ik ben het vanuit mijn optiek eens met de opmerking dat de volksgezondheid altijd voorop moet staan, los van het systeem dat we kiezen.

De heer Van Nispen (SP): Op de THC-discussie kan ik omwille van de tijd helaas niet ingaan. Met zijn laatste opmerking over het belang van de volksgezondheid maakt de Staatssecretaris zich er echter wel heel gemakkelijk van af. Eerder zei hij dat hij het van groot belang vindt dat er meer inzicht komt in de samenstelling. Dan moet de Staatssecretaris toch erkennen dat als je het belang van de volksgezondheid vooropstelt, het volstrekt onwenselijk is dat we die samenstelling overlaten aan de criminele markt? Daar hebben we dus geen enkel zicht op. Als het deze Staatssecretaris van Volksgezondheid ernst is, zou hij het met mijn fractie en andere fracties eens moeten zijn dat stappen in de richting van regulering vanuit het oogpunt van volksgezondheid onvermijdelijk zijn. Echt onvermijdelijk. Erkent de Staatssecretaris dat?

Staatssecretaris Van Rijn: Nu gaat de heer Van Nispen een beetje snel. Vanuit het oogpunt van volksgezondheid moet ik ervoor zijn om het gebruik van welke drug dan ook te ontmoedigen. Dat is één. Ten tweede is het vanuit het oogpunt van volksgezondheid ook niet goed als je beter geïnformeerd meer gaat gebruiken. Los van allerlei discussies die we hierover kunnen voeren, vind ik dat nog niet zozeer is aangetoond dat reguleren of niet-reguleren bijdraagt aan vermindering van het gebruik. Ik kijk daar heel pragmatisch naar. Alles wat kan bijdragen aan een verminderd drugsgebruik, of dat nu alcohol, tabak of cannabis is, moet vanuit het oogpunt van volksgezondheid worden aangemoedigd. Met alle stappen die ertoe kunnen leiden dat er meer gebruikt wordt, moet je voorzichtig zijn. Die moet je eigenlijk zelfs kunnen afwijzen. Ik ben nog niet zover om de stelling te hanteren dat reguleren automatisch tot minder gebruik zal leiden. Ik ben er wel voor om heel goed in de gaten te houden of de samenstelling van drugs schade voor de volksgezondheid oplevert. Daar doe ik een aantal onderzoeken voor. We testen cannabis en andere drugs, zodat we heel snel kunnen ingrijpen als dit aan de orde is. Laten we het niet omdraaien en zeggen dat reguleren de enige methode is en dat dit beter voor de volksgezondheid is. Die conclusie wil ik nog niet trekken. Ik wil het per drug heel pragmatisch bekijken en bevorderen dat er minder gebruikt wordt, zonder te bedenken dat een maatregel altijd gaat helpen.

De heer Van Nispen (SP): Dat ontmoedigingsbeleid kan ik me wel voorstellen, maar het is toch veel belangrijker om te bekijken wat de samenstelling ervan is? Je kunt dat toch niet overlaten aan criminelen en zeggen: zoek het maar uit? Je kunt toch niet zeggen: we kunnen geen voorlichting geven want we weten het gewoon niet? Als het deze Staatssecretaris ernst is, hij echt wil weten wat de samenstelling is en daadwerkelijk voorlichting wil geven, is er geen andere weg. Dat weet de Staatssecretaris ook.

Staatssecretaris Van Rijn: Laat ik een voorbeeld gebruiken van een andere drug waar we ons zorgen over maken, namelijk xtc. Dat wordt in het feestcircuit veel gebruikt. We kennen de samenstelling ervan dan niet en daar komen we ook vaak niet achter omdat het illegaal wordt gemaakt. Ik weet niet of het op de een of andere manier reguleren van xtc het gebruik ervan zal verminderen. Ik heb niet eens zo veel opvattingen over de vraag of legaliseren of reguleren wel of niet helpt. Ik kijk er heel pragmatisch naar: zijn we bezig met een ontmoedigingsbeleid voor het gebruik, ja of nee? Zolang dat niet is aangetoond, moeten we erg voorzichtig zijn met het zetten van stappen op dat gebied.

De voorzitter: Dank u wel. Ik meen dat de Minister nog een korte correctie heeft.

Minister Opstelten: Ik heb in antwoord op de vraag van mevrouw Rebel over het monitoren gezegd dat dit dit jaar zal plaatsvinden. Ik moet dat corrigeren en dat spijt me. Het was even een misverstand. Het zal voor aanstaande zomer gebeuren. Dat lijkt me ook logisch. Dan hebben we namelijk ook wat te melden ten opzichte van de huidige cijfers.

De voorzitter: Dan zijn we gekomen aan het einde van de tweede termijn van de Staatssecretaris en de Minister. Ik lees de toezeggingen voor en ik vraag u goed met mij mee te luisteren.

  • De Minister van Veiligheid en Justitie informeert de Kamer over de voortgang met betrekking tot de 125 extra agenten voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit in het zuiden.

  • De Minister van Veiligheid en Justitie informeert de Kamer over de positie van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise en de website van dit netwerk.

  • De Minister van Veiligheid en Justitie informeert de Kamer over de uitkomst van de gesprekken met zijn buitenlandse ambtsgenoten over drugsbeleid.

  • De Minister van Veiligheid en Justitie informeert de Kamer in de loop van dit jaar over het WODC-onderzoek.

  • De Minister van Veiligheid en Justitie informeert de Kamer in de monitor die voor de zomer van 2015 komt over de ontwikkelingen van de online markt.

Ik neem aan dat het onderzoek van het Trimbos-instituut met een reactie van de Staatssecretaris te zijner tijd de Kamer zal bereiken. Ik zie dat dit het geval is.

Ik vraag mevrouw Berndsen of zij nog steeds behoefte heeft aan een VAO. Dat is het geval.

De heer Van der Staaij (SGP): De Minister heeft ook toegezegd om bij de gemeenten te bevorderen dat het Bibob-beleid wordt gehanteerd.

De voorzitter: Dat noteren we. Dank u wel voor de aanvulling.

Mevrouw Helder (PVV): Ik heb ook een korte aanvulling. De Minister heeft dit weliswaar niet letterlijk toegezegd, maar kan hij in de brief die hij aan de Kamer stuurt ook de voortgang van de LFO-teams meenemen? Het was een toezegging met betrekking tot de drugslaboratoria. Hij zei dat die verdubbeling er komt en dat deze ten volle zijn aandacht heeft. Kan hij de Kamer daarvan op de hoogte houden?

De voorzitter: De Minister knikt instemmend. Hartelijk dank daarvoor. Mevrouw Berndsen heeft aangegeven behoefte te hebben aan een VAO. Dat geven we door aan de Griffie. Het VAO zal rond 18.30 uur gehouden worden. Ik dank de Minister, de Staatssecretaris, het publiek en mijn collega's.

Sluiting 17.25 uur.