Kamerstuk 21501-32-963

Verslag van een algemeen overleg

Landbouw- en Visserijraad


Nr. 963 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 februari 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 18 januari 2017 overleg gevoerd met de heer Van Dam, Staatssecretaris van Economische Zaken, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 8 december 2016 inzake de appreciatie van het rapport «Improving market outcomes» (Kamerstuk 28 625, nr. 239);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 12 december 2016 inzake de uitvoering van de aangenomen moties uit het VAO Landbouw en Visserij Raad (Kamerstuk 21 501-32, nrs. 951 , 952 en 956) (Kamerstuk 21 501-32, nr. 957 );

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 23 december 2016 met de voortgangsrapportage implementatie Gemeenschappelijk Visserijbeleid (Kamerstuk 32 201, nr. 86);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 16 december 2016 ter aanbieding van het evaluatierapport Regeling jonge landbouwers (Kamerstukken 28 625 en 29717, nr. 240);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 20 december 2016 met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 12 en 13 december 2016 te Brussel (Kamerstuk 21 501-32, nr. 958);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 13 januari 2017 met de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad 23 januari 2017 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 960);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 17 januari 2017 met de reactie op verzoek van het lid Ouwehand, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 22 december 2016, over de gang van zaken rond het voorstel van de Europese Commissie voor criteria voor hormoonverstoorders en het bericht dat uit uitgelekte notulen van de Commissie blijkt dat het voorstel is aangepast ten behoeve van de op stapel staande vrijhandelsverdragen met Amerika en Canada (Kamerstuk 34 510, nr. 7);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 19 december 2016 over criteria hormoonverstorende stoffen inzake de Europese Gewasbeschermings- en Biocidenverordening (Kamerstuk 34 510, nr. 6);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 14 oktober 2016 met de reactie op verzoek van het lid Ouwehand, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 10 september 2015, over het artikel in One World Food over dat de chemische industrie met opzet twijfel probeert te zaaien over de wetenschappelijk vastgestelde risico's van hormoonverstorende stoffen (Kamerstuk 32 793, nr. 200);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 17 januari 2017 inzake de stand van zaken omtrent vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 206).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Azmani

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Nava

Voorzitter: De Caluwé

Griffier: De Vos

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: De Caluwé, Dijkgraaf, Geurts, Koşer Kaya, Lodders, Ouwehand en Van der Velde,

en de heer Van Dam, Staatssecretaris van Economische Zaken.

Aanvang 10.06 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen, welkom bij dit algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad 23 januari 2017. Ik heet de Staatssecretaris van harte welkom, evenals de collega's en het publiek. Wij hebben tweeënhalf uur voor dit algemeen overleg. De spreektijd per fractie is vijf minuten. Ik stel voor om maximaal twee interrupties op elkaar te plegen. Het woord is aan mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. We zijn aan het begin van het nieuwe jaar en dat betekent dat we terugkijken op de roemruchte decembervergadering van de Landbouw- en Visserijministers. Zoals ieder jaar moeten we vaststellen dat de beloofde maatregelen om de overbevissing uiterlijk in 2020 te stoppen, niet zijn genomen. Wederom is er afgeweken van de adviezen van wetenschappers. Er mag 10% meer tarbot en griet worden gevangen. Voor kabeljauw is het quotum verhoogd met 5%, terwijl een reductie van 4% werd geadviseerd. Ik vraag de Staatssecretaris duidelijk te maken hoe we binnen de heel beperkte tijd die we nog hebben, nog maar drie jaar, die overbevissing gaan stoppen als deze maatregelen nog steeds aan de orde van de dag zijn.

Ik kom op TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) en hormoonvlees. TTIP ligt weliswaar op zijn gat, maar wat blijkt nu? Amerika lijkt toch echt in de veronderstelling te zijn dat zijn hormoonvlees gewoon op de Europese markt kan komen, terwijl het kabinet ons bij hoog en bij laag heeft bezworen dat dit niet het geval zal zijn. Hoe zit dat?

Er staat ook een door de Commissie gepresenteerd rapport op de agenda over de handelsdeal en de landbouw. Dat is een jubelverhaal, zoals we dat kennen van de Europese Commissie. Dergelijke studies worden door onafhankelijke onderzoekers vaak weersproken. Volgens deze studie zouden sectoren als de zuivelsector of de varkenssector bij het afsluiten van handelsdeals de grote winnaars zijn. We hebben echter eerder studies gezien van Wageningen University die er juist op wijzen dat de Europese en Nederlandse varkenshouders helemaal niet kunnen concurreren met het goedkope kiloknallervlees uit de Verenigde Staten. Dat is al één inconsistentie. Ik krijg hierop graag een reactie van de Staatssecretaris. Erkent hij dat het verhaal dat de Europese Commissie presenteert niet de hele waarheid laat zien en dat zeker de gezinsbedrijven de dupe zullen zijn van dit soort deals?

Er speelde eenzelfde gevalletje met de hormoonverstoorders. Het Nederlandse kabinet had, evenals Europa, gezegd dat de regels voor het aanpakken van hormoonverstorende stoffen op geen enkele manier beïnvloed worden door die handelsdeals. Vervolgens lekte uit dat wel degelijk tegen Canada is gezegd: maak je geen zorgen hoor; wij gaan die regels niet zo scherp stellen dat je er last van gaat krijgen. Daarna vond de Europese Commissie dat dat zwakke voorstel over de hormoonverstorende stoffen even snel in stemming moest worden gebracht. Wij hebben ad hoc een motie ingediend om Nederland te vragen om zich te onthouden van stemming, want wij konden niet eens over het voorstel spreken. Dat heeft de Staatssecretaris gelukkig netjes gedaan. Hij heeft een voorbehoud gemaakt; dank daarvoor.

De vraag is wel: hoe nu verder? De Staatssecretaris zegt dat de gevaarbenadering netjes gevolgd zal worden en dat dit betekent dat een geïdentificeerde hormoonverstorende stof niet zal worden goedgekeurd. Het probleem is natuurlijk dat die identificatie bijna onmogelijk wordt met de criteria die voorliggen, omdat de bewijslast bij overheden zal liggen en ongelofelijk hoog is. Bovendien wordt er een uitzonderingsclausule in het leven geroepen waarin de Europese Commissie voorstelt om risicogebaseerd te beoordelen. Oftewel: er wordt gewerkt met blootstellingsniveaus, terwijl die bij hormoonverstorende stoffen niet zijn aan te geven. Er zijn geen veilige niveaus te geven. Nederland mag dus niet akkoord gaan met dit voorstel.

Het is niet bekend wanneer er een nieuw voorstel van de Commissie komt. De Staatssecretaris schrijft dat Nederland van dit moment gebruikmaakt om zijn reactie op de laatste versie van de criteria van de Europese Commissie voor het voetlicht te brengen. De Partij van de Dieren vindt dat dit moet betekenen dat de uitzonderingsclausule wordt geschrapt en dat de gevaarbenadering volledig gevolgd moet worden. De bewijslast mag niet zo zwaar zijn dat hormoonverstoorders gewoon op de markt blijven en dus zelfs in ons voedsel blijven zitten. Ik krijg hierop graag een reactie.

Tot slot kom ik op een ernstige zaak. Er wordt op dit moment in Brussel gewerkt aan een aanpassing van Europese wetgeving met betrekking tot geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik. Daar zit een heel vervelend geneesmiddel in, namelijk het vruchtbaarheidshormoon PMSG dat gebruikt wordt voor het verhogen van de vruchtbaarheid van dieren in de vee-industrie. De herkomst van dat hormoon is gruwelijk. Het hormoon is afkomstig van het bloed van zwangere, drachtige paarden. Hoe gaat dat? Om dat hormoon te verkrijgen, worden paarden aan de lopende band drachtig gemaakt. Deze paarden worden gehouden op zogenaamde bloedboerderijen. Er wordt zo veel bloed afgetapt van die paarden dat ze eruitzien als een levend skelet. De veulens van deze dieren worden niet gewoon geboren, maar voortijdig geaborteerd of zelfs kapot geknipt. Dit gebeurt niet meer in Nederland of Europa – godzijdank niet! – maar het gebeurt wel in Zuid-Amerika. En Europa importeert dat vruchtbaarheidshormoon vervolgens voor de Nederlandse en de Duitse bioindustrie.

De Staatssecretaris heeft eerder in antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren gezegd dat hij die praktijken onwenselijk vindt. Gelukkig maar! We zijn het dus eens. Hij heeft ook gezegd dat hij bereid is om deze praktijken aan te pakken door te pleiten voor het stellen van Europese dierenwelzijnseisen aan de fabricage van dit soort middelen. Kan hij aangeven wanneer de onderhandelingen over deze wetgeving inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik tussen de Raad en het Europees parlement beginnen? Kan hij toezeggen dat hij zich tijdens de onderhandelingen sterk maakt voor een verbod op de productie en de import van dit vruchtbaarheidshormoon?

Ik stel die laatste vraag niet alleen namens mezelf, maar ook namens ruim 1,5 miljoen burgers die in één week tijd een petitie hebben getekend. Ik wil deze petitie graag aan de Staatssecretaris overhandigen. Dat kan misschien aan het einde van de eerste termijn van de Kamer gebeuren, zodat ik dat persoonlijk kan doen.

De voorzitter:

Dan doen we het iets later.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dank u wel

De voorzitter:

Dan is het woord aan mevrouw Lodders van de VVD.

Mevrouw Lodders (VVD):

Voorzitter. Ik wil beginnen met een aantal visserijonderwerpen namens mijn collega Barbara Visser en zal allereerst iets zeggen over de choke species. In de decemberraad is besloten dat de Total Allowable Catch (TAC) voor tong met 15% mag stijgen en die voor tarbot en griet met 10%. Dat zijn positieve ontwikkelingen, maar hoe zit het met de overige choke species waar nog steeds te weinig quotum voor is. De VVD wil weten of het mogelijk is de TAC's voor deze soorten te koppelen aan het meerjarenplan Noordzee, zodat de vissers duidelijkheid en houvast hebben. Ik hoor graag een toelichting van de Staatssecretaris. Wat is de inzet, wat is het tijdpad en welke ruimte kan hier worden geboden?

Dan de doorvaart. Begrijp ik het goed dat de Staatssecretaris de voorwaarde voor de doorvaart tot 2019 niet tussentijds wil aanpassen, omdat dan grote windmolenparken op zee worden gebouwd die geschikt zijn voor evaluatie. Wat heeft de grootte van een windmolenpark hiermee te maken? Die onduidelijkheid over de doorvaart speelt nu en moet dus ook nu worden besproken. Kan de Staatssecretaris aangeven wat Nederland belet om op dit punt actie te ondernemen?

Een ander onderwerp is de Bijvangstwijzer. Deze website heeft in de afgelopen weken voor opschudding bij de vissers gezorgd. Gesuggereerd wordt dat er door hen nog onvoldoende bijvangst op de markt wordt gebracht. De Staatssecretaris is inmiddels via schriftelijke vragen van mijn collega om uitleg gevraagd, maar wellicht is het mogelijk om tijdens dit AO een korte toelichting te geven.

Een terugkerend issue is de aanlandplicht. Er is meerdere malen voor gepleit om te bekijken hoe we de doelstelling van de aanlandplicht in plaats van het middel centraal kunnen stellen. Deze discussie lijkt steeds ondergesneeuwd te raken, maar blijft wat ons betreft wel essentieel om juist in Europees verband te agenderen. Dat moet ook los worden gezien van de brexit. We hebben namelijk begrepen dat de Britten willen doorgaan met de aanlandplicht. Wat is naar aanleiding van de uitspraak van de Britse collega de stand van zaken met betrekking tot de agendering van de aanlandplicht binnen Europa binnen de context van de brexit? Kan de Staatssecretaris toelichten wat volgens hem de belangrijkste inzet moet worden bij de brexit-onderhandelingen om de Nederlandse visser te beschermen? Wat betekent dit alles nu voor de handhaving? Los van de brexit, hoe gaat de Staatssecretaris de discussie binnen Europa agenderen om het doel in plaats van het middel aanlandplicht centraal te stellen?

Klopt het dat Nederlandse importeurs sinds januari jongstleden geen biologische zalm uit Noorwegen meer kunnen verkopen op basis van een informeel advies van de Europese Milieucommissie? Is er hierbij rekening mee gehouden dat dit verregaande gevolgen heeft voor de Nederlandse visbedrijven die wereldwijd een koploperspositie in deze handel hebben? Kan de Staatssecretaris de getroffen Nederlandse bedrijven duidelijkheid geven over de wijze waarop het nu verder moet en wat is de precieze stand van zaken?

Ik heb inmiddels informeel begrepen dat er over de handelsnorm ook iets gezegd wordt, dus ik zal die even overslaan.

Dan ga ik naar een aantal andere punten. De Taskforce landbouwmarkten, onder leiding van de heer Veerman, heeft vorig jaar een rapport gepubliceerd. De Staatssecretaris heeft in december een brief geschreven waarin hij op een aantal punten ingaat. In grote lijnen onderschrijf ik de reactie van de Staatssecretaris, maar dit zijn wel onderwerpen die van belang zijn voor de Nederlandse land- en tuinbouw. Op welke wijze gaat de Staatssecretaris hierover met de sector in gesprek? Welk tijdpad gaan we zien? Ik ga ervan uit dat we daar in dit huis ook verder over zullen spreken.

Ik heb eerder naar aanleiding hiervan vragen gesteld over de brancheorganisatie akkerbouw en het gebruik van gegevens via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Dit komt in de brief deels aan de orde, vandaar dat ik ze hier ook even stel. Deze schriftelijke vragen zijn nog niet beantwoord. Ik heb daar eerder al een rappel op gedaan. Kan de Staatssecretaris aangeven wat daar de status van is en wanneer deze vragen beantwoord worden?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik heb daar ook een stukje over, maar dat kan dan net zo goed op deze manier. Vindt mevrouw Lodders dat het ministerie en de Staatssecretaris voldoende proactief met dit onderwerp bezig zijn? We zijn nu al heel lang bezig met dit onderwerp. Er wordt elke keer verwezen naar commissies. Zou de Staatssecretaris niet meer proactief moeten optreden? Ik heb het dan over de commissie-Veerman, de hele markt, het deel van de prijs wat op het boerenerf landt enzovoort. Mevrouw Lodders kent de discussie.

Mevrouw Lodders (VVD):

Zeker. Het is een ontzettend belangrijk onderwerp, want het raakt onze land- en tuinbouw. Ik heb niet voor niets gezegd dat ik in grote lijnen de reactie van de Staatssecretaris onderschrijf, maar ik vind wel dat de Staatssecretaris van Landbouw met de sector in overleg zou moeten gaan om een aantal dingen te agenderen en te bespreken hoe de sector daarmee om moet gaan. Welke randvoorwaardelijkheid kan de Staatssecretaris daarbij zelf bieden, bijvoorbeeld als het gaat om financiering en om volatiliteit? Dat gaan we niet oplossen voor het ondernemerschap. Ik denk dat de heer Dijkgraaf ook niet zou willen dat we dat als politiek of als overheid op ons bordje nemen. Ik vind echter wel dat er een bepaalde verantwoordelijkheid is om het gesprek aan te gaan en te kijken hoe je verbindingen kunt leggen binnen de sector.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Als ik het goed begrepen heb, zit het kabinet er waarschijnlijk niet zo heel lang meer.

Mevrouw Lodders (VVD):

Dat klinkt heel treurig.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik probeer het een beetje melodramatisch te brengen, maar laat ik er verder niets over zeggen.

Verwacht mevrouw Lodders van dit kabinet nog echt actie? Als we nog enige uitstelbewegingen krijgen, dan is het aan het volgende kabinet. Wat verwacht mevrouw Lodders dus nog van dit kabinet?

Mevrouw Lodders (VVD):

Dat vind ik een lastige vraag, want ik begrijp niet zo heel goed waar de Staatssecretaris, sorry, waar de heer Dijkgraaf – ik loop nu misschien wel heel erg op de zaken vooruit – op doelt. Op 15 maart zijn er inderdaad verkiezingen. We hebben niet heel veel algemene overleggen meer staan, waarin we in deze samenstelling met elkaar van gedachten wisselen. Het rapport-Veerman bevat een aantal belangrijke ingrediënten, ook voor een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid, waar we mee aan de slag moeten. De heer Dijkgraaf vraagt mij nu of dit kabinet, deze Staatssecretaris daar voor 15 maart heel concrete stappen in moet zetten. Dat zou heel mooi zijn, maar volgens mij hebben we daar wel iets langer de tijd voor. Ik vind het echter van belang dat we naar aanleiding van dit rapport nadenken over een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid en over de ingrediënten die daarvoor nodig zijn. Volgens mij willen we allemaal meer sturen op innovaties en veel meer ruimte geven aan de Nederlandse hoogwaardige en hoogproductieve landbouw, dan op het, zoals ik het altijd zeg, subsidiëren van de oude landbouwpolitiek in Frankrijk en Spanje. Daar moeten we vanaf. Ik vind het dus belangrijk dat we die ingrediënten vorm gaan geven. Maar ik denk niet dat we dat voor 15 maart kunnen regelen. Daar hebben we iets langer de tijd voor nodig.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik wilde me gedeisd houden tijdens dit debat, maar mevrouw Lodders lokt mij toch uit. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is heel belangrijk. We hebben in het verleden steeds gehamerd op die innovatie en die verduurzaming en gezegd dat de subsidies vanuit Europa daaraan gelinkt moeten worden. Nu wordt er gewoon weer heel simpel gezegd: gaat u maar weer om de tafel zitten, gaat u maar weer praten. Dit is al jaren bekend! Ik wil dat mevrouw Lodders net als ik tegen de Staatssecretaris zegt: ga dat nu eens regelen. Het is toch van de zotte dat Frankrijk, elke keer als het de weg opgaat, weer een koekje krijgt, zo van: alstublieft, u krijgt iets extra's omdat u stout bent geweest? Zo werkt het echt niet. We zouden nu toch echt naar een gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten gaan waarin innovatie en verduurzaming standaard gekoppeld worden aan subsidies?

Mevrouw Lodders (VVD):

Maar mevrouw Koşer Kaya weet heel goed dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor perioden wordt vastgesteld en hoe lastig dat is. We gaan zo'n periode niet openbreken om het beleid te veranderen. Dat gebeurt niet; daarvoor krijgen we ook in Europa de handen niet op elkaar. Het is dus zaak om met de hele Nederlandse land- en tuinbouwsector in gesprek te gaan over de vraag hoe we ervoor zorgen dat we voor de nieuwe periode de juiste ingrediënten op papier hebben staan. De onderhandelingen zijn enorm lastig. We weten allemaal van de afgelopen jaren hoe lang het duurt voordat het schip een andere route gaat bevaren.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Je moet niet praten; je moet nu uitspreken dat dit daar de volgende keer gewoon een onderdeel van moet zijn. Je moet uitspreken dat je nu al met al die andere landen gezamenlijk optrekt om hier werk van te maken. Als je nu eerst in Nederland het gesprek aangaat in de hoop dat dit in de volgende periode wordt uitgeprobeerd, dan kom je er niet. Ik denk dat wij in Nederland, met deze Staatssecretaris en de VVD als coalitiegenoot voorop, nu het voornemen moeten uitspreken dat wij dit onderdeel gaan maken van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Mevrouw Lodders (VVD):

Mevrouw Koşer Kaya kan mij er niet van beschuldigen dat de VVD niet duidelijk is over de richting die het gemeenschappelijk landbouwbeleid op moet. Ik denk dat de Staatssecretaris en de verschillende partijen aan deze tafel daar eerder heel duidelijke uitspraken over hebben gedaan en dat Nederland ook wel weet welke richting het op moet vanwege het belang van de Nederlandse land- en tuinbouw. Dat zal misschien niet voor alle partijen gelden, zeg ik in de richting van mevrouw Ouwehand, maar de route van innovatie en hoogproductieve duurzame landbouw is van groot belang. We hebben echter met heel veel partners te maken in Europa. We moeten niet alleen uitspreken wat wij willen, maar we moeten ook bekijken welke route we moeten bewandelen om ervoor te zorgen dat wij meer lidstaten op deze lijn krijgen. Daar is echt meer voor nodig dan een uitspraak in deze Kamer over hoe het zou moeten. Als dat zo was geweest, dan waren we een aantal jaren geleden al een andere richting opgegaan.

De voorzitter:

Gaat u verder. U hebt nog één minuut, mevrouw Lodders.

Mevrouw Lodders (VVD):

Dat zal ik doen. Ik heb nog een paar korte puntjes. Ik heb in de stukken iets gelezen over de versnelling van de duurzame gewasbescherming. Er is een voortgangsrapportage gepresenteerd over de uitvoering van het implementatieplan duurzame gewasbescherming. In het plan worden voor de komende anderhalf jaar acties benoemd om de beschikbaarheid van laagrisicomiddelen te vergroten en de toepassing van de geïntegreerde gewasbescherming te bevorderen in de lidstaten. Wat is de inzet van Nederland op dit dossier? Welke stappen kunnen wij zelf zetten om die toelating te versnellen? Worden hierover gesprekken gevoerd met het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)? En, zo ja, wat is de uitkomst daarvan? Welke route kunnen we in dezen bewandelen?

We hebben net al even gesproken over de vereenvoudiging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik heb ook iets gelezen over de aanpak van fraude. Er is een aantal conclusies getrokken, maar hoe gaat dat nu verder? Ik vind de aanpak van fraude in Europa van groot belang.

Mijn laatste punt gaat over de evaluatie van de JOLA-regeling, de regeling voor jonge landbouwers. Dat is geen onbelangrijk punt. De Kamer heeft een uitgebreide evaluatie van de JOLA-regeling ontvangen, waarvoor dank. De belangrijkste vraag is: wat gaan we met deze evaluatie en met name met de aanbevelingen eruit doen? Er ligt ook een evaluatie van de jongeren zelf, van het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK). Ik weet dat de uitvoering bij de provincies ligt, maar hoe gaat de Staatssecretaris hiermee aan de slag? Er is een aantal belangrijke aanbevelingen gedaan, die overigens breder zijn te trekken. Denk aan het eerder verstrekken van informatie en aan het in aanmerking laten komen van investeringen die daadwerkelijk nuttig en belangrijk zijn. Hoe gaat de Staatssecretaris om met bijvoorbeeld de vraagbaakfunctie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland? Dat zijn enkele belangrijke vragen.

De heer Van der Velde (PvdA):

Voorzitter. Laat dan de PvdA de link leggen met het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Wij danken de Staatssecretaris voor zijn reactie op het rapport-Veerman en herkennen ons daarin. De Partij van de Arbeid wil dat de Staatssecretaris de aanbeveling in het rapport aangrijpt om bij de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in te zetten op duurzame circulaire landbouw met waar mogelijk natuur-inclusieve uitgangspunten. Wij willen de ondernemers en samenwerkingsverbanden die deze uitgangspunten hanteren, actief ondersteunen door verbeterde regelgeving en financieringsmogelijkheden. Wij zien mede een rol voor de Europese Investeringsbank bij de financiering van dit type agrarische ondernemers. Daarnaast zouden we graag zien dat de ruimte die samenwerkende ondernemers bij mededinging op duurzaamheid wordt geboden, blijvend wordt verankerd. Het rapport doet ten slotte ook de aanbeveling om de markt transparanter te maken en met name oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan door het delen van informatie. Wij ondersteunen dat idee en zouden graag zien dat het ook voor consumenten tot meer transparantie leidt over de duurzaamheid van producten.

Dit gezegd hebbend komen wij tot de volgende vragen. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt herzien in 2020. Dat werd net al gezegd. Is het ook mogelijk om de Kamer voor het zomerreces 2017 een plan te doen toekomen waaruit blijkt hoe de Nederlandse inbreng richting 2020 op inhoud wordt georganiseerd? De tweede vraag is de volgende. Is de Staatssecretaris het met de Partij van de Arbeid eens dat de aanbevelingen uit het rapport niet moeten leiden tot inkomenssteun, maar dat zij aanleiding zijn om slechts die agrarische ondernemers met regelingen en subsidie te ondersteunen die een bijdrage leveren aan de klimaatdoelstellingen die er wel zijn?

Verderop in het stuk wordt ook nog gesproken over prijsvolatiliteit. Ik breng die dingen nu in verband. Wij horen graag van de Staatssecretaris hoe hij denkt over prestatiegerichte steun in het kader van deze aanbeveling uit het rapport-Veerman. Is de Staatssecretaris het met de Partij van de Arbeid eens dat op basis van deze aanbeveling over improvement markers ook een lijn te bedenken is rondom prestatiegerichte steun?

Dan kom ik op de jongeboerenregeling. Die regeling, ook wel JOLA-regeling genoemd, is recentelijk afgelopen en wordt herzien. Wij willen graag van de Staatssecretaris weten of deze regeling ook ingezet kan worden voor het realiseren van duurzame investeringen die leiden tot een andere vorm van productie, verwerking en bedrijfsvoering.

Dan nog wat over de biologische landbouw. De biologische land- en tuinbouw dient in Nederland van de Partij van de Arbeid topprioriteit te hebben. De Partij van de Arbeid prijst de Staatssecretaris voor zijn inzet voor in het bijzonder de biologische pluimveeteelt, de duidelijke regelgeving en zijn inzet voor de niet-gebonden biologische landbouw. De zorg blijft, omdat de EU niet haar initiële voorstel van harmonisatie wil intrekken. We hebben gekeken naar de agenda voor Malta en constateren dat niet geheel duidelijk is hoe biologische landbouw op die landbouwagenda staat. We willen de Staatssecretaris verzoeken om te bezien of de biologische landbouw op die agenda een nadrukkelijkere positie kan krijgen dan nu het geval is.

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Allereerst traditiegetrouw een aantal onderwerpen die niet op de agenda staan. Wat is de stand van zaken rond het middel MH? Dat middel is van levensbelang voor de uiensector. Ik heb daar schriftelijke vragen over gesteld. We kregen daarover keurig een uitstelbrief van de Staatssecretaris, maar de urgentie van het onderwerp brengt mij ertoe, er hier toch nog een keer naar te vragen.

De pluimveehouderij is opnieuw geconfronteerd met uitbraken van vogelgriep. Ik zie het in de pluimveehouderij nu ook weer gebeuren: je vee is niet ziek, maar je bedrijf wordt toch preventief geruimd. Is de Staatssecretaris bereid om te onderzoeken of meer maatwerk mogelijk is bij het ruimen van pluimvee, met name in gebieden met minder pluimveedichtheid? Daarnaast is er tot op heden geen garantie dat een vaccin werkt. Er is dus ook allesbehalve een garantie voor afdoende afweer tegen vogelgriep. Daarom roep ik de Staatssecretaris op om samen met de sector en wetenschappers onderzoek te doen naar oplossingen voor de vogelgriep, mede in het licht van het feit dat ook een aantal geleerden gezegd hebben dat we dit elk jaar terug zullen zien door de aanwezigheid van wilde vogels et cetera.

In 2014 werd mijn motie aangenomen om de omgang met vlees van gevaccineerde dieren en de financiële gevolgen voor individuele veehouders bij dierziektenuitbraak in Europees verband te bespreken. Daar is ook op de Europese top over gesproken, maar daarna bleef het angstvallig stil. De vraag is hoever de Staatssecretaris daarin is gevorderd met andere lidstaten.

Ik dank de Staatssecretaris voor zijn reactie op het rapport van de Agrarische Market Taskforce. Ik verwacht dat we daarover de komende jaren nog wel een paar keer zullen spreken.

Mevrouw Lodders (VVD):

Deze interruptie is een beetje oneigenlijk, want wat ik inbreng, was mijn allerlaatste vraag, alleen had ik daar geen tijd meer voor. De heer Geurts had het over een heel serieus onderwerp, de vogelgriep. We hebben een stand-van-zakenbrief gehad van de Staatssecretaris. Ik heb zelf schriftelijke vragen gesteld over met name de status van de vrije-uitloopeieren. Nu moet ik de vraag heel tactisch stellen. Is de heer Geurts met mij van mening dat er nu nog steeds geen duidelijkheid is of de status behouden kan blijven en dat we wellicht ook op zoek moeten gaan naar een plan B om ervoor te zorgen dat we in Nederland de vrije-uitloopstatus niet verliezen?

De heer Geurts (CDA):

Het is heel duidelijk: dit is een zeer belangwekkend onderwerp. Ik ben blij dat de VVD-fractie in de persoon van mevrouw Lodders dit onderwerp agendeert. Ik sluit me daar volledig bij aan. Met uw genoegen, welnemen of instemming, voorzitter, zal ik deze vragen doorsturen naar de Staatssecretaris voor beantwoording. Ik begrijp vanuit de coulissen dat dit ook namens de SGP-fractie mag. Er zit nu dus enige druk op de Staatssecretaris om hier goed op te antwoorden.

De voorzitter:

Wij werken hier niet met coulissen, maar het is genoteerd. Mevrouw Koşer Kaya, u wilt uw tweede interruptie hieraan wijden?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dan komt er even een groene partij tussen al die rechtse lui door; ik zie overigens ook de Partij voor de Dieren zitten en die is het vast met mij eens. Pleiten mijn collega's naast mij nou allemaal voor geen vrije-uitloopeieren meer? Of mis ik hier iets?

De heer Geurts (CDA):

De D66-fractie noemt zich «groen», maar het is natuurlijk maar welke kleur je daarbij hanteert. Ook het CDA heeft een heel mooie groene kleur in haar logo.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Wat flets, maar dat geeft niks.

De heer Geurts (CDA):

Ik hoor weer ergens een echo in de coulissen. Het gaat nu om een zeer belangwekkend onderwerp. Er zijn pluimveehouders die hebben geïnvesteerd in de manier waarop zij hun pluimvee houden en die status dreigen ze nu kwijt te raken, met alle gevolgen van dien, met name financieel. Ik vind het dus een heel serieus onderwerp en ik hoop echt dat de Staatssecretaris meer dan zijn best doet. Ik begrijp dat dat nu ook gesteund wordt door D66. Als we de vrije-uitloopstatus namelijk niet handhaven in Nederland, denk ik dat steeds minder pluimveehouders genegen zijn om in dit soort welzijnssystemen te investeren, omdat het financieel en technisch gewoon niet uitkomt. Ik hoop dus dat het pleidooi dat de VVD-fractie begon en dat gesteund werd door het CDA en de SGP nu ook door D66 gesteund wordt.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Uiteraard is het een heel belangrijk onderwerp, maar dat neemt niet weg dat we niet moeten stoppen met nadenken en dat we heel voorzichtig moeten zijn met oproepen om vrije uitloop niet meer mogelijk te maken. Dat is mijn punt. Als dat het niet is – dat was namelijk mijn vraag aan de heer Geurts – dan hoor ik dat graag. Als ik heel duidelijk van de heer Geurts hoor dat het niet de bedoeling is om daarmee vrije uitloop onmogelijk te maken, dan zijn we er.

De heer Geurts (CDA):

Alle collega's doen nu mee, maar ik adviseer de D66-fractie om de vragen in ieder geval te lezen en het dossier wat beter te bestuderen. Geen enkele partij die hier vanmorgen om tafel zit, zegt dat de pluimveehouders maar moeten stoppen met dit systeem. Dat heb ik net in mijn antwoorden ook wat langdradig proberen uit te leggen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Misschien moet u korter zijn, dat helpt.

De voorzitter:

We gaan niet heen en weer praten.

De heer Geurts (CDA):

Ik denk dat het goed is als de D66-fractie gewoon de vragen eens leest en geen conclusies trekt voordat ze het dossier tot zich genomen heeft.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Juist omdat ik geen conclusie trok, stelde ik die vraag. Dan is het heel duidelijk dat ook zij dat niet willen, en dat kunnen zij heel kort vertellen.

De voorzitter:

Het is helder. Iedereen gaat over zijn eigen antwoorden. De heer Geurts is nu aan de beurt en hij vervolgt zijn betoog.

De heer Geurts (CDA):

Dank, voorzitter.

Ik was bij het rapport van de Agrarische Markten Taskforce. Ik vraag de Staatssecretaris hoe het staat met de evaluatie van het risicomanagementinstrument, de brede weersverzekering.

Ik kom op de equivalente mestmaatregelen. Twee jaar later is er nog steeds niets geregeld en in de schriftelijke antwoorden van de Staatssecretaris lijkt hij te zeggen: ik denk niet dat het nog lukt in mijn termijn. Ik begrijp werkelijk niet waarom dit allemaal zo traag verloopt. Equivalente mestmaatregelen dragen bij aan de bodemvruchtbaarheid en kunnen een opstap zijn voor het komende actieprogramma. Ik heb twee vragen. Wanneer heeft de Staatssecretaris gereageerd op het bezwaar van de Commissie en wanneer gaat hij dit zelf agenderen bij de Commissie? Het CDA wil dat het de komende maanden geregeld wordt. Is de Staatssecretaris bereid zich daarvoor in te spannen?

Ik had nog een vraag over eCMR; dat heeft met mesttransporten te maken. Ik sluit me nu al aan bij de woorden die de SGP-fractie daarover gaat uitspreken. Ik hoor mevrouw Koşer Kaya zeggen dat het hier niet gekker moet worden, maar ik heb op dit punt alle vertrouwen in de SGP-fractie.

Tot slot wil het CDA voor de zoveelste keer de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma agenderen. De innovatieprogramma's komen niet op gang, onder andere doordat grote drempelbedragen het gevolg zijn van de hoge kosten die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bij de provincies in rekening brengt. Is de Staatssecretaris bereid om in ieder geval nog een poging te doen om het POP3 vlot te trekken zodat het geld niet op de plank blijft liggen en terug moet naar waar het vandaan is gekomen?

Ik ga in op de visserij. De VVD-fractie heeft het al gehad over de aanlandplicht, maar ik heb daar een punt aan toe te voegen. Onduidelijk is of de Staatssecretaris in het kabinet het belang van de visserij voor Nederland ten behoeve van de brexitonderhandelingen wel uitdraagt. Hierover heb ik twee vragen. Doet de Staatssecretaris dat? En zo ja, hoe?

Ik sluit mij verder aan bij de woorden die de VVD heeft geuit over de aanlandplicht. Hetzelfde geldt voor de opmerkingen over de verstikkingssoorten en de doorvaart. Ik sluit mij ook aan bij de vragen over de Bijvangstwijzer.

Dan ga ik in op de controle op de handelsnormen door NVWA. De VVD sloot zich aan bij mijn woorden over de handelsnormen. Het ministerie zei hierover in gesprek te zijn en de Kamer is voorgehouden dat een overgangstermijn nog niet zo'n gek idee was. Later bleek dat het ministerie in deze gesprekken tegenover de visserijsector een opstelling heeft ingenomen zo van «vertelt u maar hoe u het gaat doen; u betaalt het zelf». De Staatssecretaris zegt ook nu in zijn brief dat het geld er al niet meer is en dat de Tweede Kamer daarmee heeft ingestemd. Mijn veronderstelling was dat er nog gesprekken werden gevoerd en dat de uitwerking nog zou volgen. Nu word ik voor een voldongen feit geplaatst. Is de Staatssecretaris bereid om alsnog een overgangstermijn in overweging te nemen en een gesprek met de sector te voeren over de financiering? Anders zie ik mij genoodzaakt om weer een motie in te dienen en dat doe ik liever niet. Mijn vorige motie is trouwens door een overweldigende meerderheid aangenomen.

In de laatste tien seconden ga ik nog in op de import van biologische zalm uit Noorwegen. Sinds kort mag dit niet meer omdat Noorwegen blijkbaar niet aan de Europese regelgeving voldoet. Het lastige is dat Nederlandse bedrijven al contracten hebben gesloten. Is de Staatssecretaris bereid om hiervoor een overgangsregeling te treffen, net zoals Frankrijk, Polen en Duitsland dat hebben gedaan?

Tot zover mijn eerste termijn, voorzitter.

De voorzitter:

Dan gaan we nu door naar de heer Dijkgraaf van de SGP. Wij weten al een beetje wat hij gaat zeggen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Ik begin met de aanlandplicht. Daar maak ik mij net als de collega's van de VVD en het CDA zorgen over. Er dreigen nieuwe verstikkingssoorten bij te komen doordat de zogenaamde datagelimiteerde bestanden onder het nieuwe meerjarenplan Noordzee vallen. Heeft de Staatssecretaris dat wel goed in beeld? Gaat hij zich sterk maken voor een forse verhoging van de quota voor verstikkingssoorten en voor een aanpassing van het meerjarenplan?

Vanaf 2019 gaat de aanlandplicht voor alle soorten in. Er is tijd nodig om zo nodig kotters om te bouwen en vistuig aan te passen. Dat betekent dat eigenlijk al over een jaar duidelijk moet zijn welke mogelijkheden vissers nog krijgen. Vooralsnog constateren wij dat er meer vragen zijn dan oplossingen en dat er eigenlijk helemaal geen zicht is op oplossingen. Het project overleving, dat essentieel is om data boven tafel te krijgen, is door het achterwege blijven van proefdiervergunningen niet op tijd afgerond. Hoe gaat de Staatssecretaris dan een uitzondering voor schol vragen? Even heel scherp: de kans is groot dat kottervissers in 2019 nauwelijks bewegingsruimte hebben. Dat betekent dat de aanlandplicht keihard aankomt en gewoon onbetaalbaar is. «Wat dan?», zo vraag ik de Staatssecretaris. Accepteert hij dat? Betekent dit dat de vissers dan mogelijk het loodje leggen?

De discussie over de hervorming van de verordening over technische maatregelen zou de goede kant op gaan. Hoe komt de Staatssecretaris daarbij? Een definitieve ontheffing voor de pulskor, die essentieel is, is ver weg. Ik heb verder begrepen dat een compromis is gesloten dat de gewenste regionalisering opnieuw ontkracht. Klopt dat? Gaat de Staatssecretaris zich inzetten voor een werkbare verordening?

Ik sluit mij aan bij hetgeen collega Geurts zei over de handelsnormen. Is de Staatssecretaris bereid om daarover en over de financiering het gesprek aan te gaan met de sector?

Het kabinet ziet naar aanleiding van onderzoek naar effecten van handelsverdragen op de landbouwsector vooral kansen bij nieuwe handelsverdragen. Dat soort optimistische teksten zijn we van dit kabinet gewend, maar vervolgens staat er wel in een bijzin dat natuurlijk wel rekening gehouden moet worden met kwetsbare sectoren. Dat is mooi en daar ben ik het mee eens, maar daar gaat het nou juist mis. We hebben in deze Kamer een hele discussie gehad over het CETA. Er komt juist weinig terecht van de bescherming van kwetsbare sectoren. Ik geef een voorbeeld: het is toch gewoon niet fair om Nederlandse varkenshouders met verplichte groepshuisvesting vrij te laten concurreren met varkenshouders uit het buitenland die deze eisen niet hebben? Dan heb je het toch niet over gelijke concurrentie en/of over bescherming van kwetsbare sectoren? Hoe kijkt de Staatssecretaris naar de toekomst als het gaat om nieuwe handelsverdragen?

Ik kom toe aan de GMO-gelden (gemeenschappelijke marktordening). Waar wil de Staatssecretaris naar toe met de Europese subsidies voor telersverenigingen in de groente- en fruitsector? Wat wij horen, is dat de inhoudelijke en administratieve eisen fors zijn aangescherpt en wel zo dat grote telersverenigingen nog geen programma hebben ingediend en ze zichzelf afvragen of ze er nog wel aan moeten beginnen. Wat wij horen, is dat die eisen scherper zijn dan die van andere landen. De regels zouden strenger worden geïnterpreteerd. Klopt dat? Zo ja, kan de Staatssecretaris zorgen voor dusdanige eisen dat het zinvol is om een programma in te dienen?

Ik had het al over de commissie-Veerman. Ik maak me er grote zorgen over dat we aan het eind van een kabinetsperiode zijn waarin we vier jaar hebben gediscussieerd over een betere marktordening, maar nog steeds verwijzen naar commissies en maatregelen. Wat gaat deze Staatssecretaris nog echt doen om te zorgen dat dit dossier een flinke duw krijgt?

De AGR/GPS-plicht zet export van verwerkte mest de voet dwars. Buitenlandse chauffeurs die met volle wagens met grint en andere spullen naar Nederland komen en af en toe mest mee terug nemen, gaan echt niet zo'n kastje installeren. Dat is wat mij betreft een gemiste kans. De sector heeft een goed alternatief ontwikkeld: eCMR. De Staatssecretaris vindt het onvoldoende, maar zegt niet waarom. Ik vraag hem dit uit te leggen en ook gewoon op te pakken, want volgens mij is het een alternatief dat werkt.

Wat de vogelgriep en de uien betreft sluit ik me aan bij de heer Geurts. Is de Staatssecretaris bereid, dit voortvarend op te pakken?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik begin met de fosfaatrechten. Bij de behandeling van de fosfaatrechtenwet heeft de Kamer de Staatssecretaris flink aan de tand gevoeld. We hebben hem min of meer moeten dwingen om ons duidelijk te maken, met wie hij heeft gesproken bij de invoering van dit stelsel. Die erkenning kwam pas na het debat. We moesten het zo ongeveer uit de Staatssecretaris trekken. Mijn vraag gaat daar niet meer over. Ik wilde die opmerking maken, omdat het erg belangrijk is dat op dit dossier in Europa wel duidelijkheid ontstaat. Want op 15 maart zijn er verkiezingen en eind dit jaar moet de overschrijding onder het plafond terechtkomen. Dat betekent dat we voor maart in feite van de Staatssecretaris moeten horen of er groen licht wordt gegeven of niet. Hoe staat het hiermee? Staat het licht op oranje, op rood, op groen? Wanneer krijgen wij hierop antwoord? Want in de brief van december werd er alleen maar melding van gemaakt dat er gesprekken worden gevoerd. Er wordt niet ingegaan op de stand van zaken en de opstelling van de Commissie. Zijn we op de goede weg? Staat het licht op oranje, rood of groen? Als de Staatssecretaris dat nu niet kan aangeven, hoop ik daarop eind februari wel antwoord te krijgen. We willen voorkomen dat we eind dit jaar in dezelfde situatie komen, en de tijd dringt.

Ik kom toe aan de visserijpartnerschapsovereenkomsten. Het nieuwe overzicht daarvan is er al. Opvallend is dat de nadruk vooral ligt op de financiële bijdragen en op de vissoorten. Wat hebben we daaraan? Zou het overzicht niet veel meer moeten gaan over de vraag in hoeverre de quota daadwerkelijk worden opgevist? Blijkt het visbestand van de verwachte omvang te zijn? Of zijn natuurlijke of menselijke oorzaken – ik doel op medegebruikers als Rusland en China – een reden voor minder of meer vis? Of neem de overeenkomst met Kaapverdië die loopt van december 2014 tot december 2018. In de eerste twee jaren gaat de helft van het geld naar de versterking van de nationale visserijstrategie en de bestrijding van illegale visserij. Die periode is nu voorbij. Wat heeft deze opgeleverd? Waarom krijgen we daar niets over te horen? Hoe kunnen we dat toetsen?

Het is mooi dat Nederland in West-Afrika aandacht blijft vragen voor het voorkomen van bijvangst van haaien en ongereguleerde vangst van haaien in de tonijnvisserij. Maar hoe landt die boodschap en hoe wordt die in actie omgezet? Wat doen we als er geen actie volgt? Welke stappen worden er gezet voor de regionale beheersorganisatie voor demersale gequoteerde soorten? Ik wil de antwoorden op die vragen horen, maar over deze zaken wordt helemaal niets gezegd. Wat zijn op dit moment de gevolgen voor de vissers die tijdelijk niet meer in Gabon terechtkomen?

Ik kom op de biologische zalm. Naar het schijnt, heeft de Europese Commissie in het EU-Comité Biologische Landbouw over biologische productie op 29 november 2016 meegedeeld dat de import in de EU van biologische zalm uit Noorwegen niet langer kan worden toegestaan omdat niet wordt voldaan aan de juridische verplichtingen. Wat houden de juridische verplichtingen in? Is er feitelijk iets veranderd in de viskweek? Zo ja, dan moeten we opletten. Zo nee, waarom zijn er dan gevolgen voor de import daarvan?

Rodé Vis heeft een brandbrief naar de Kamer gestuurd: Nederland heeft een verbod ingesteld, maar andere Europese landen zouden dat niet gedaan hebben. Klopt dat? Zo ja, hoe zit het dan met het gelijke speelveld? Welke landen hebben niet per januari een verbod ingesteld? Is daarover contact geweest? Hoe verhoudt zich dit tot de gedachte dat het besluit bindend zou zijn en wat voor gevolgen heeft dit voor de biologische zone in de supermarkt? Vaak betreft het Noorse importeurs. Moet men nu een minder duurzaam alternatief inkopen? Of komt in diezelfde zone alsnog vis van bijvoorbeeld een Duitse importeur of een Deense importeur in onze schappen terecht? Die mogen het kennelijk weer wel.

Tot slot kom ik op de duurzaamheidstoetsdoelstelling. Hoe staat het daarmee? De doelstelling is dat alle geëxplodeerde visbestanden op duurzaam niveau moeten worden gebracht: de maximaal duurzame oogst ofwel de MCY-oogst. Hiertoe dient de visserijdruk op visbestanden uiterlijk in 2019 terug te zijn gebracht op dat niveau. Zal dat zo zijn? Zo nee, wat gaat de Staatssecretaris dan doen? Ik wil graag ook een helder antwoord op deze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van der Velde wil interrumperen.

De heer Van der Velde (PvdA):

Met alle respect. Mevrouw Koşer Kaya blies net behoorlijk hoog van de toren toen het ging over de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en wat de Staatssecretaris vervolgens zou moeten doen. Ik hoor dat in haar betoog en haar vragen niet terug en ben dan ook nieuwsgierig hoe zij daarover denkt. In mijn verhaal heb ik aangegeven dat het wel verstandig zou kunnen zijn om al die nota's die daar liggen – ik doel in het bijzonder op de nota van de heer Veerman – aan te grijpen om het traject in gang te zetten voor herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met name op de onderdelen duurzaamheid, circulair en waar mogelijk natuurinclusief. Mevrouw Koşer Kaya zet ons, de rechterkant, weg als niet-groene partijen. Ik heb een redelijk inzicht in de verkiezingsprogramma's. In het verkiezingsprogramma van de fractie van mevrouw Koşer Kaya heb ik gelezen over de kwestie waarover we vorige week in Nieuwspoort hebben gedebatteerd.

Is mevrouw Koşer Kaya niet met de Partij van de Arbeid van mening dat we bij de herziening van het groene landbouwbeleid een traject moeten inzetten, eventueel met een plan van aanpak voor het zomerreces, waarin ook de elementen staan die wij, gemeenschappelijk, belangrijk vinden: circulair, duurzaam en waar mogelijk natuur inclusief? Ik sluit ook aan bij de woorden van de VVD: uiteraard horen daarbij ook de innovatieve kenmerken die onze landbouw zo sterk maken.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik dank mijn collega van de PvdA heel hartelijk voor deze vraag, want dan heb ik even de tijd om daar ook iets over te zeggen. Sterker nog ...

De voorzitter:

Wilt u het een beetje kort houden?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Sterker nog: ik heb hierover een motie ingediend. Ik heb op dat punt ook een geweldige voedselvisie ingediend, want ik vind dat wij niet weer allerlei rapporten moeten laten maken. Het staat immers allemaal al in rapporten, al jarenlang. We moeten het gemeenschappelijk landbouwbeleid als de sodemieter – sorry voor dat woord, voorzitter – hervormen en richten op duurzaamheid en circulariteit via een kringloop en innovatie. Dat is mij een lief ding waard. Ik zou deze Staatssecretaris nu op pad willen sturen, niet om weer te spreken met iedereen in Nederland maar om te spreken met de landen die hier nog steeds niet aan willen. Ik zou daar nog een schepje bovenop willen doen. Ik zou die gelden ook transparant willen hebben: waar gaan zij precies naartoe en hoe worden die innovatie, die duurzaamheid en een circulair landbouwbeleid vormgegeven? Er moet aan deze Staatssecretaris worden meegegeven dat hij dat in Europa doet. Als de PvdA met mij deze Staatssecretaris ertoe wil oproepen om dat te doen, is dat geweldig. Misschien kan de motie dan tegelijkertijd uitgewerkt worden.

De voorzitter:

Er is geen vervolgvraag. Na de schorsing beginnen we met de beantwoording door de Staatssecretaris.

De vergadering wordt van 10.53 uur tot 11.18 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij vervolgen dit algemeen overleg. Het woord is aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voor zijn eerste termijn. Er zijn heel veel vragen gesteld. Ik zou de Staatssecretaris willen vragen om die vragen kort en bondig te beantwoorden. De collega's kunnen in deze termijn maximaal twee keer interrumperen, want anders halen we het echt niet.

Staatssecretaris Van Dam:

Voorzitter. Ik realiseerde mij zojuist dat dit de laatste keer is dat deze Kamer in deze samenstelling een algemeen overleg over de Landbouw- en Visserijraad heeft, want de Landbouw- en Visserijraad in februari gaat niet door en van de Landbouw- en Visserijraad in maart krijgt de Kamer de geannoteerde agenda pas in het verkiezingsreces. Ik had de indruk dat alle aanwezige Kamerleden dat wisten en dat zij daarom van deze laatste gelegenheid gebruik zouden maken om zo veel mogelijk vragen over zo veel mogelijk verschillende onderwerpen te stellen. Dat is, zoals de heer Geurts zei, inderdaad de traditie.

De voorzitter:

Ik interrumpeer zelf als voorzitter. Inderdaad is er op 6 maart een Landbouw- en Visserijraad, maar op 22 februari is er toch een AO. De Staatssecretaris zit hier dus niet voor de laatste keer. Misschien is de geannoteerde agenda er dan nog niet, maar als ik het goed heb begrepen, zijn er dan wel vragen. Op 22 februari zal de Staatssecretaris dus toch nog een keer moeten aantreden. Dan mag hij dus nog een keer zeggen dat dat de laatste keer is.

Staatssecretaris Van Dam:

O, werkelijk?

De voorzitter:

Ja.

Staatssecretaris Van Dam:

Dat wordt een heel bijzonder overleg, want dan is er nog geen geannoteerde agenda. Dan kunnen de Kamerleden dus überhaupt alleen maar vragen stellen over dingen waarvan zij niet weten of zij op de agenda zullen staan. Dat moet de commissie nog maar eens overwegen.

De voorzitter:

Ik maak mij geen zorgen; er zullen veel vragen komen.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik ga het eerst hebben over alle vragen over de visserij. Daarbij blik ik ook even terug op de Raad van december en de discussies die wij in dat verband hebben gehad. Daarna ga ik in op de Raad van aanstaande maandag en op de daarbij passende vragen over het rapport-Veerman. Daarna zal ik nog een aantal overige vragen beantwoorden.

In december was de traditionele Visserijraad. Daarover hebben wij hier uitvoerig met elkaar gesproken. Mevrouw Lodders zei dat er een mooi resultaat was geboekt. Ik dank haar voor die complimenten. Ik denk ook dat dit zeker benadrukt mag worden. Er is hier uitgebreid gesproken over het ophogen van het quotum voor tong, waar ook wetenschappelijk ruim voldoende onderbouwing voor was. Er was zelfs een wetenschappelijke onderbouwing voor een verdere ophoging dan die welke uiteindelijk overeengekomen is, maar juist ook om die sprong niet te snel te laten gaan, is besloten tot de ophoging van 15% zoals we die destijds ook hier aan de orde hebben gehad.

Ik zeg in de richting van mevrouw Ouwehand dat we toen ook hebben besproken dat het verstandig zou zijn om voor bepaalde verstikkingssoorten ook alvast het quotum te verhogen. Het probleem bij die verstikkingssoorten is dat het vaak gaat om bestanden waarover relatief weinig data beschikbaar zijn, dus dat je eigenlijk ook niet goed kunt vaststellen wat nu een verantwoorde vangsthoeveelheid is. Een ding weten we wel zeker: op het moment dat je meer tong mag vangen, ga je ook meer tarbot en griet vangen. De hoofdvraag was: moet je die dan verplicht weer overboord gooien of mag je ze meenemen naar de wal? Maar je vangt ze sowieso.

Het heeft in de decemberraad de nodige onderhandeling gekost om deze twee quotumophogingen voor elkaar te krijgen, maar de Europese Commissie en de andere lidstaten hebben er begrip voor dat het in het licht van de aanlandplicht verstandig is om ook de quota voor die verstikkingssoorten langzaam op te hogen. Dat besluit is ook expliciet voor tarbot en griet genomen. Dat was overigens een expliciet verzoek van de Kamer. De motie daarover is dus met succes uitgevoerd.

Mevrouw Ouwehand had in zijn algemeenheid een wat pessimistisch beeld over de gang van zaken bij de duurzame visserij binnen Europa. Ik deel dat niet. Met het besluit dat de Raad in december heeft genomen, zijn 44 van de 59 bestanden die een MSY-beoordeling hebben, ook vastgesteld op MSY-niveau. Dat betekent dat we bij driekwart van de bestanden nu op MSY-niveau zitten. Zoals ik al zei, is er een aantal soorten waarover te weinig gegevens beschikbaar zijn. Daarbij is de inzet er hoofdzakelijk op gericht om extra gegevens te verzamelen. Dat is ook de afspraak geweest bij tarbot en griet. Er is niet alleen afgesproken dat de quota worden verhoogd, maar ook dat de dataverzameling wordt verbeterd en dat er gedurende dit lopende jaar op basis van wetenschappelijke studies eventueel nog tot een verdere aanpassing van de quota zal worden gekomen.

Niet alleen de quota voor tarbot en griet zijn verhoogd, maar er heeft voor de andere verstikkingssoorten ook geen automatische reductie van de vangsthoeveelheden plaatsgevonden. Ook daar zie je dus dat er wel degelijk begrip is voor de problemen die de aanlandplicht met zich brengt en dat er dus in tegenstelling tot de reguliere afspraak, namelijk een automatische reductie, is afgesproken om over te gaan tot een zogenaamde roll-over. Dat betekent dat je voor dit jaar gewoon dezelfde vangsthoeveelheden krijgt als voor vorig jaar. Zoals gezegd, voor al die bestanden geldt dat er een flinke hoeveelheid data verzameld moet worden om dit soort beslissingen zo veel mogelijk te kunnen baseren op kennis van de actuele visbestanden.

Ik ga nog even door op de aanlandplicht. Mevrouw Lodders vroeg hoe het nu in zijn algemeenheid verder gaat met de aanlandplicht. Zij stelde die vraag echter ook in het kader van de brexit. Ik heb vorige keer al gezegd dat dat niet aan de orde zou komen in het brexitproces De Kamer heeft desondanks een motie daarover genomen. Mocht daar nog enige illusie over zijn, dan heeft de Britse Minister die tijdens de Raad van december wel uit de wereld geholpen. De eerste zin die hij deze Raad uitsprak, luidde namelijk: the United Kingdom is fully committed to the landing obligation. Het VK wil dus ook in een brexit niet af van de aanlandplicht. Men heeft zich daar volledig aan gecommitteerd. Het komt dus niet aan de orde in het brexitproces.

Ik proef hier soms weerstand, terwijl er eerder ook hier een breed draagvlak voor bestond. Ik zie natuurlijk ook de beweging in de Nederlandse visserijsector. Ik denk dat de Kamer zich goed moet realiseren dat er binnen de Europese Raad geen draagvlak is om de aanlandplicht als zodanig ter discussie te stellen. Op het moment dat je dat doet, slaat dat dood. Mijn inzet is om het zo vorm te geven dat het ook draagbaar is voor de Nederlandse vissers. Dat geldt overigens niet alleen voor de Nederlandse vissers, maar natuurlijk ook voor vissers in andere Europese landen.

Ik heb ook steeds gezegd – en dat deed mijn voorgangster ook – dat we rek en ruimte zoeken binnen de afspraken die over de aanlandplicht zijn gemaakt. Dat gaat bijvoorbeeld over het bepleiten van uitzonderingen. Maar om een uitzondering te bepleiten, moet je wel goede onderliggende gegevens hebben, dan moet je wetenschappelijk kunnen aantonen dat dat verantwoord is. Het gaat dan bijvoorbeeld om uitzonderingen die tegelijkertijd het doel centraal stellen. Mevrouw Lodders zei ook dat het doel centraal moet staan. Het doel van de aanlandplicht is niet om zo veel mogelijk vis waar je niets mee kunt, aan land te brengen. Het doel van de aanlandplicht is ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk vis waar je niets mee kunt, gevangen wordt. Dus selectiever vissen. Daarvoor moet men innoveren en nieuwe methoden ontwikkelen. Dat is ook waar we op blijven inzetten. Ik heb eerder al gezegd dat dit ook inzet vergt van de visserijsector zelf.

De heer Dijkgraaf vroeg naar schol. Ik heb al gezegd dat ik bereid ben om me in te zetten voor een uitzondering voor de aanlandplicht voor schol, mits we goed met wetenschappelijke gegevens kunnen onderbouwen dat schol op het moment dat die weer overboord wordt gezet, een hogere overlevingskans heeft. Dat vergt ook een aantal aanpassingen, zoals de duur van de trek van een vissersboot. Je zult ook moeten laten zien dat je de selectiviteit waarmee je vist, verbetert, want anders is zo'n verzoek om een uitzondering kansloos.

Het probleem bij met name onze tongvisserij is dat daar zeer veel bijgevangen wordt. Dat weten andere lidstaten ook. Die storen zich aan het feit dat Nederland ondanks de hoge bijvangst nog steeds vist met 80 millimetermazen, wat leidt tot veel extra bijvangst. Een significant deel van die bijvangst vindt plaats in de wateren van andere lidstaten. Ze hebben dan ook een reden om een opvatting te hebben over de wijze waarop wij dat doen. Dus mochten we kans willen maken op die uitzonderingspositie, zullen we niet alleen wetenschappelijke gegevens moeten aanreiken, wat al ingewikkeld genoeg is, aangezien uit onderzoeken tot nu toe blijkt dat de kans op overleven zeer beperkt is, maar zullen er ook stappen gezet moeten worden op het gebied van selectiviteit.

Dat is ook mijn inzet ten aanzien van de aanlandplicht. Rek en ruimte als het gaat om die choke species, die verstikkingssoorten, maar ook het bepleiten van uitzonderingen waar mogelijk en waar een goede onderbouwing voor is en tegelijkertijd ook gezamenlijk werken aan innovatie in de visserijsector door selectiever te vissen.

De heer Geurts heeft gevraagd wat ik doe in het brexitproces. De risico's van de brexit voor de Nederlandse visserij zijn uitgebreid in kaart gebracht. Dan heb ik het over de toegang tot de wateren, de verdeling van quota en de voorwaarden die de Britten eventueel stellen voor de toegang tot de wateren. Die risico's deel ik vanzelfsprekend met mijn collega van Buitenlandse Zaken. Hij is in de lead in de onderhandelingen, als die gaan plaatsvinden. De Kamer bespreekt dat ook met hem en bespreekt wat de onderhandelingsinzet over de volle breedte in het brexitproces zou moeten zijn.

De heer Geurts en mevrouw Lodders hebben ook vragen gesteld over doorvaart in windmolenparken. De Kamer heeft daar vorige week een brief over gekregen van de Minister van I en M, medeondertekend door mij. De Minister is daar de eerstverantwoordelijke voor. U kunt dat dus via de reguliere procedure in de commissie I en M agenderen en daarover verder spreken.

Er zijn verder wat opmerkingen gemaakt over de Bijvangstwijzer. Ik heb de afgelopen tijd ook gezien dat daar nu plotseling wat kritische noten over gekraakt werden vanuit de visserijsector. Dat is opmerkelijk, omdat ik eerder met de vertegenwoordigers van de visserijsector gesproken heb over het juist positiever onder de aandacht brengen van bepaalde soorten die nu worden bijgevangen, maar die eigenlijk bijna niets opleveren op de markt. Daar werd eigenlijk altijd wel positief op gereageerd. Ik vind het dan ook jammer dat het nu op een andere manier belicht wordt. Er wordt gezegd dat het geen oplossing is voor de aanlandplicht. Dat is nogal wiedes, want dat hebben we ook nooit zo neergezet. Het is juist bedoeld om de vissers te helpen om ervoor te zorgen dat voor soorten waarvoor nu weinig markt bestaat, de markt wordt ontwikkeld en versterkt. Kijk naar de vele positieve aandacht voor schar: een fantastische vis, die op de een of andere manier in Nederland in de vergetelheid is geraakt en die daardoor heel weinig wordt gegeten. Maar nogmaals, het is echt een prima vis, even lekker als schol. Je kunt er fantastische dingen mee doen. De bedoeling van de bijvangstwijzer en een aantal andere initiatieven is juist om dat soort wat vergeten vissoorten op een positieve manier onder de aandacht te brengen. Dat kan helpen om het verdienmodel voor vissers verder te versterken. Vanuit dat perspectief is onder andere de Bijvangstwijzer ontwikkeld, bedoeld als een steuntje in de rug.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Het is heel goed dat er een Bijvangstwijzer is. Ik hoop dat de Staatssecretaris ook een recept heeft dat hij met ons wil delen.

Staatssecretaris Van Dam:

Zeker.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Mijn vraag gaat over de bijvangst. We moeten toe naar 35% in 2019. Halen we dat percentage? Zijn de huidige onderzoeksmethodes voldoende om dat percentage in beeld te brengen? Want de vissers vinden dat er geen goed onderzoek is gedaan.

Staatssecretaris Van Dam:

Mevrouw Koşer Kaya vraagt of het lukt om die bijvangst te verminderen. Daarvoor moet een aantal stappen worden gezet, zoals op het gebied van innovatie van vangstmethoden, het gebruik van andere netten, grotere mazen enzovoorts. Het vissen met maasgroottes van 80 millimeter leidt tot veel bijvangst. Je moet stappen zetten om dat te verminderen. Het doel van de hele aanlandplicht was om dat te stimuleren. Zijn er mogelijkheden om de bijvangst te verminderen? Ja, maar dat vergt wel de bereidheid om daarvoor het een en ander te doen. Ik heb steeds gezegd dat ik zeer bereid ben om te kijken naar de mogelijkheden die er zijn binnen de regelgeving om uitzonderingen te bepleiten. Ik zet me in voor het ophogen van quota voor bijvangsten, om te voorkomen dat ze verstikkend werken op de doelsoorten. Ik ga binnenkort met de vissersorganisaties, die zich nu weer roeren over de aanlandplicht, om tafel zitten om gezamenlijk een strategie te bepalen. Je kunt je wel verzetten tegen de aanlandplicht, maar dat levert binnen de context van de Raad niet gek veel en waarschijnlijk niets op. Dat levert eerder op dat we krediet verliezen, waardoor we punten die we wél willen realiseren, ook minder makkelijk kunnen realiseren. We gaan met elkaar om tafel zitten om te kijken welke strategie het meest verstandig is.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik heb niet zozeer een vraag over de aanlandplicht an sich, want ik denk dat dat voor nu een noodzakelijk kwaad is. Dat de Staatssecretaris met vissers om tafel gaat zitten om ervoor te zorgen dat de bijvangst vermindert, juich ik alleen maar toe. Maar uiteindelijk is er wel een percentage genoemd dat in 2019 moet worden gehaald. Gaan we dat halen? Zo niet, wat gaan we dan extra doen om dat wel mogelijk te maken?

Staatssecretaris Van Dam:

Ik kan dat op dit moment niet voorspellen. Ik kan alleen zeggen wat we inzetten en wat door vissers van ons wordt gevraagd. Ik begrijp best dat, als er verandering van je wordt gevraagd, dat weerstand oplevert, zeker omdat men een aantal van de uitgangspunten van de aanlandplicht ter discussie stelt. Maar ook vissers zelf kunnen meer doen dan ze op dit moment doen. Dat wordt van ze gevraagd.

Om een indruk te geven wat er zoal gebeurt op dit spoor: dat wisselt per deelsector. De kreeftjesvisserijsector heeft een speciaal net ontwikkeld, dat 65% reductie van bijvangsten oplevert. Dat is een voorbeeld van de innovatie waar ik net over sprak. In de tongvisserij zie je nog onvoldoende resultaat van de pogingen om de bijvangst van schol en schar te reduceren, maar ook daarin zijn stappen te zetten. Het vergt inspanningen, dat zie je ook aan het verschil in de kreeftjesvisserij. Het vergt ook inspanningen van de sector zelf om de nodige stappen te zetten.

Dan kom ik op de technische maatregelen. De heer Dijkgraaf zei: u zei eerst dat het de goede kant op gaat, maar is dat nu wel zo? Dat was inderdaad mijn eerste opinie. Wat er door de Europese Commissie op tafel werd gelegd, ging de goede kant op. Daarin zat ook bijvoorbeeld de toelating van de pulsvisserij, onder voorwaarde. Vervolgens kwam er, en ik denk dat de heer Dijkgraaf daaraan refereert, een compromisvoorstel van het Slovaakse voorzitterschap op tafel. Daarin was de toelating van de pulsvisserij ineens teruggedraaid en werd de toelating van de puls weer aan de regio's overgelaten. Dat maakte het voor ons buitengewoon ingewikkeld.

Er is veel weerstand van een aantal lidstaten tegen de toelating van de pulsvisserij. Bijvoorbeeld de Fransen en de Denen staan zeer kritisch tegenover de pulsvisserij. Zij hebben de pulsvisserij altijd kritisch gevolgd en staan dus ook zeer kritisch tegenover het voorstel van de Commissie. Die weerstand heeft ook weer te maken met de 80 millimetervisserij. Men zegt: daar zetten jullie ook geen stappen in, dus waarom zouden wij nu wel toegefelijk moeten zijn als het om de pulsvisserij gaat? De snelle opschaling van de Nederlandse pulsvloot speelt daarbij een rol. Wij zetten alles op alles om tot een akkoord te komen. Ik heb daar ook persoonlijk met mijn Deense en Franse collega's over gesproken. Het waren open gesprekken, maar ze hebben nog niet geleid tot openingen of uitsluitsel. Ik blijf me daar volledig voor inzetten, want ik vind dat het voorstel van die technische maatregel helderheid moet gaan bieden.

Eigenlijk zien we nu een herstart van de discussie. Het compromisvoorstel is van tafel en we zijn weer terug bij het oorspronkelijke commissievoorstel. Dat is het uitgangspunt waarover de komende tijd verder gesproken zal worden.

Dan nog de biologische zalm.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Het is goed dat de Staatssecretaris daar bovenop blijft zitten. Steun voor die inzet. Mijn vraag gaat over iets wat nog eerder ter sprake kwam, namelijk de aanlandplicht. De Staatssecretaris is heel behendig in het formuleren van wat de visserij allemaal beter kan doen. Wij zijn hier vooral om de regering te controleren en niet zozeer de sector, volgens mij, althans zo heb ik het staatsrechtelijk begrepen. Ik krijg ook door dat er acht maanden vertraging is opgelopen in het scholproject, omdat de vergunningen die nodig zijn voor de dierproeven, niet afgegeven werden. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het daar nu mee staat?

Staatssecretaris Van Dam:

Dat onderzoek naar overlevingskansen, waar de heer Dijkgraaf op doelt, loopt. Ik verwacht daar in de komende maanden meer helderheid over. Het klopt niet dat er alsmaar geen dierproefvergunning werd afgegeven. De proeven worden in opdracht van de sector uitgevoerd door Wageningen Marine Research, die verantwoordelijk is voor de aanvraag van de vergunning. De toetsing van de dierproeven gebeurt door de Centrale Commissie Dierproeven. Het klopt wel dat er vertraging is opgelopen bij de beoordeling door die Centrale Commissie Dierproeven. Daarover heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Centrale Commissie Dierproeven en Wageningen Marine Research, het voormalige IMARES. De aanvraag is daarop aangepast en wordt opnieuw beoordeeld door die Centrale Commissie Dierproeven.

Het is vervelend, maar dit is dus niet iets wat heeft plaatsgevonden bij EZ. De heer Dijkgraaf leek te suggereren dat het ministerie verantwoordelijk is voor de vertraging, maar dat is dus niet het geval. Het onderzoek loopt. Men had gehoopt om eerder al te kunnen beginnen, eind 2016 al, en nog een of twee proefrijen met overlevingsproeven te kunnen doen. Ik verwacht dat dat nu binnen afzienbare tijd zal gebeuren. Belangrijker is dat ik hoop dat dit veel betere resultaten zal opleveren dan de overlevingspercentages die we tot nu toe zien, want we hebben echt een hoger overlevingspercentage nodig als we überhaupt kans willen kunnen maken op een uitzondering.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik wil wel graag van de Staatssecretaris horen dat hij in de tijd dat hij nog Staatssecretaris is – dat kan nog best weleens een poosje zijn, want 15 maart is 15 maart, maar daarna is er nog een demissionaire status – erbovenop zit om dit soort hobbels te voorkomen. Het maakt mij eigenlijk niet eens zo veel uit of EZ een directe rol heeft. Als het een directe rol heeft, is het voor ons makkelijker om de Staatssecretaris aan te spreken en is het voor de Staatssecretaris makkelijker om die rol te pakken. Ik vraag hem om er ook bovenop te zitten als EZ een indirecte rol heeft. Wij komen immers wel in tijdnood. In 2019 moet het allemaal gaan draaien en elke maand vertraging kan voor de sector desastreus zijn.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik ben het met de heer Dijkgraaf eens dat die onderzoeken snel moeten worden uitgevoerd. Zoals het er nu voorstaat, kan dat ook. Ik blijf zeggen dat het onderzoek uiteindelijk wel een resultaat moet opleveren, willen wij er überhaupt iets mee kunnen. Maar goed, dat is inmiddels helder.

Dan ga ik in op de biologische zalm. Wat is er aan de hand? Noorwegen voldoet niet aan de juridische verplichting om de Europese regels te implementeren in de EFTA-overeenkomst. De overgangstermijn daarvoor wordt al sinds 2015 overschreden. Dat is dus niet iets nieuws. Uit haar inbreng begreep ik dat mevrouw Koşer Kaya die indruk had. Het is niet nieuw; het speelt al langer. De Europese Commissie heeft nu echter gezegd dat er geen sprake meer kan zijn van een verdere verlenging en dat de lidstaten tot handhaving van het verbod moeten overgaan. Dat is eigenlijk het bericht van de Europese Commissie geweest dat nu tot alle ophef heeft geleid. Die beslissing geldt voor alle lidstaten. Naar mijn mening betekent dit dat hierop door de lidstaten eenduidig gereageerd moet worden. Dat lidstaten hierop verschillend handelen, is voor mij een heel serieus verhaal. Wij hebben hierover op ambtelijk niveau contact gezocht met de Europese Commissie en gezegd dat hierover echt duidelijkheid moet bestaan: we moeten allemaal dezelfde lijn kiezen, want wij gaan hier niet anders mee om dan bijvoorbeeld onze buurlanden. Dat doen we dus ook niet. We zijn in afwachting van een schriftelijk antwoord van de Europese Commissie. Tot die tijd zal ik niet overgaan tot handhaving van het importverbod, wat de Europese Commissie wel eist. Ik wil ook duidelijkheid over de producten die hieronder vallen. Het gaat immers niet alleen om biologische zalm. Het gaat over meer aquacultuurproducten. Ook wil ik duidelijkheid over de ingangsdatum. Essentieel is wat mij betreft de garantie dat alle lidstaten in dezen hetzelfde gaan acteren. Enkele leden zeiden het terecht: als Nederland zich daar wel heel braaf aan houdt maar bijvoorbeeld Duitsland niet, dan wordt de lijn van de EU ondermijnd en ontstaat binnen de EU een ongelijk speelveld. Dat zullen we moeten voorkomen.

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik ga ervan uit dat het kopje «visserij» is afgerond.

Staatssecretaris Van Dam:

Nee, mij zijn nog twee vragen over visserij gesteld.

Mevrouw Lodders (VVD):

Oké. Dan stel ik mijn vraag toch maar alvast. Mijn vraag gaat over de biologische zalm uit Noorwegen. Het leek er namelijk op dat de basis ervan een informeel advies van de Commissie is geweest, maar ik hoor nu dat er toch iets meer duiding is. Kan de Staatssecretaris ons eens per brief informeren over de precieze stand van zaken, zodat blijkt wat er nu aan de orde is? Dat geldt zeker nu ik de Staatssecretaris hoor zeggen dat het om meer producten gaat. Kan hij daarin ook ingaan op de vraag hoe wij Noorwegen er vanuit de Europese Commissie wellicht toe kunnen bewegen om het wel te doen? Ondanks het feit dat alle lidstaten op eenzelfde wijze reageren, heeft dit wel een extra impact op de Nederlandse bedrijven.

Staatssecretaris Van Dam:

Ja, ook. Dat geldt voor veel bedrijven binnen Europa. Waar het hier om gaat, is dat de Noren zich aan de afspraken moeten houden. Die afspraken garanderen immers dat biologische zalm die biologisch heet, ook echt biologisch is. Dat is natuurlijk wel cruciaal. Ik kan mij dus best iets voorstellen bij de strenge lijn die de Europese Commissie hanteert, maar dan is het wel essentieel dat iedereen zich daaraan houdt. Mevrouw Lodders vraagt mij of ik de Kamer schriftelijk kan informeren. Het lijkt mij het handigst om even te wachten totdat wij een antwoord hebben van de Europese Commissie en dus meer duidelijkheid hebben en de Kamer dan een brief te sturen over de laatste stand van zaken.

Mevrouw Lodders (VVD):

Dat lijkt me een goede afspraak. Ik denk dat het voor de visserijbedrijven van belang is dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid bestaat. Ik ben het ermee eens dat deze zo snel mogelijk wordt gegeven na de Landbouw- en Visserijraad en na het antwoord van de Europese Commissie. Maar haast heeft het naar onze mening wel.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik heb nog een vraag liggen over de handelsnormen. Dat was een vraag van de heer Geurts, waar de heer Dijkgraaf zich bij heeft aangesloten. Ik geloof dat dat in dit geval de goede volgorde is. Eind december heb ik de Kamer een brief daarover gestuurd. Ik heb toegezegd dat er nog overleg zou plaatsvinden met de garnalensector. Dat heeft ertoe geleid dat de garnalencontrolelocaties weer in de regelgeving zijn opgenomen. Daardoor kan de brancheorganisatie haar controlewerkzaamheden daar weer gaan uitvoeren. Met het overleg met de visserijsector over de controle op de visafslagen wordt voortgang geboekt. Men is bezig om een werkplan op te stellen op basis van de kennis en de ervaring bij de NVWA. Ik draag bij aan de kosten daarvan. Vanuit de sector geeft men nu aan dat men niet verwacht klaar te zijn voor 1 april. Ik vind het nog te vroeg om dat te constateren. Ik wijs er wel op dat men vanaf het afgelopen voorjaar de tijd heeft gehad om stappen te zetten, want toen is aangekondigd dat we deze taak niet meer door de NVWA zouden laten uitvoeren. Dat is ook budgettair verwerkt, zoals met de Kamer is besproken. Zoals ik hier eerder heb gezegd, vergoed ik een overgangsperiode van drie maanden. Ik hoop dat de sector erin slaagt om voortgang te boeken.

De heer Geurts (CDA):

Ik zat te luisteren naar het antwoord van het Staatssecretaris, maar wat zegt hij eigenlijk? De Kamer heeft een motie aangenomen. Voert de Staatssecretaris die nu uit? Die motie impliceert niet dat alles op 1 april in kannen en kruiken moet zijn; het zou in overleg met de sector moeten gebeuren.

Staatssecretaris Van Dam:

Die motie voer ik uit, want we zijn in overleg met de sector. Maar zoals ik toen ook heb gezegd betekent «in overleg» niet dat men daar kan beslissen dat wij tot in de lengte van dagen moeten blijven doorbetalen. We hebben een overgangsperiode van drie maanden afgesproken waarin wij dat blijven financieren. We moeten nu even wachten op het werkplan dat de sector opstelt. Wanneer dat er ligt, bekijken we op welke wijze de overdracht van die taken het beste kan plaatsvinden. Maar men moet ook zelf stappen zetten, want zoals ik hier eerder heb betoogd, is dit geen taak die de NVWA hoort te blijven uitvoeren. Het is heel logisch dat de sector dat zelf gaat doen, maar men moet het wel organiseren.

De heer Geurts (CDA):

Hier zit toch wel een historie aan vast. De productschappen zijn door het huidige kabinet van tafel geveegd. Er is toen gezegd dat taken zouden worden overgenomen. Er zijn afspraken gemaakt met de sector. Daar komt het kabinet op terug. Dat kan, maar dat moet dan wel op een nette manier en dat gebeurt op dit moment niet. Er zijn afspraken gemaakt bij het opheffen van de productschappen, maar nu zegt het kabinet: de sector heeft een probleem. Zo zit de wereld niet in elkaar. Het kabinet heeft een probleem en het heeft dat zelf veroorzaakt. Een meerderheid van de Kamer heeft afgedwongen dat er overleg met de sector plaatsvindt, maar dat moet dan wel op een nette en adequate manier gebeuren. Je kunt dan niet zeggen: ik heb het geld al geschrapt uit de begroting et cetera. Er zijn daarvoor al afspraken gemaakt en die moet het kabinet netjes nakomen. Mijn concrete verzoek aan de Staatssecretaris is: zit er niet al te halsstarrig in; maak gewoon netjes die afspraken zoals ze bedoeld zijn.

Staatssecretaris Van Dam:

Volgens mij doen we dit ook in alle redelijkheid. Ik zit er ook zeker niet halsstarrig in, want het is een besluit dat in het vorige voorjaar is aangekondigd. Er is toen toegezegd dat dit per 1 januari zou ingaan. We hebben al afgesproken dat er een overgangstermijn is. Ik wacht nu gewoon even af met welk werkplan de sector komt. Het uitgangspunt was, is en blijft om dit op een heel fatsoenlijke, nette manier over te dragen.

Mevrouw Koşer Kaya stelde een serie vragen over de partnerschapsovereenkomsten inzake visserij. Die overeenkomsten worden standaard na afloop geëvalueerd op alle punten waarover mevrouw Koşer Kaya begon. Daarbij wordt altijd gekeken naar het gebruik van sectorale steun, duurzaamheid et cetera. Op basis daarvan wordt vervolgens gesproken over een nieuw mandaat voor een nieuwe overeenkomst. Daarover wordt de Tweede Kamer altijd geïnformeerd. Dit onderwerp staat met regelmaat op de agenda van een AO Landbouw- en Visserijraad. Dan kan er gewoon weer over gesproken worden.

Ik kom op het rapport-Veerman over de toekomst van het GLB en de vragen over handel. De heer Van der Velde vroeg of ik de Kamer voor het zomerreces de Nederlandse inbreng en inzet kan toesturen. In feite heb ik de Nederlandse inzet vorig jaar naar de Kamer gestuurd. Dat was namelijk de inzet voor de informele Raad tijdens ons EU-voorzitterschap. Er zijn veel overeenkomsten tussen dat stuk en het stuk dat uiteindelijk is opgenomen in het rapport-Veerman. Daar is immers ook een heel stuk over de toekomst van het GLB in opgenomen. Dat is inhoudelijk ongeveer de kant die ik graag op zou willen. Desalniettemin gaat nu natuurlijk het formele proces van start. De Europese Commissie zal in het komende jaar met een voorstel komen. Dat maakt ook dat we die inzet verder kunnen concretiseren. Ik ben best bereid om de Kamer voor de zomer nadere informatie te sturen over zowel het proces als de inzet daarbij.

De heer Van der Velde (PvdA):

Bedankt. Daar ging het me met name ook om.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik zal er overigens ook over spreken met de verschillende vertegenwoordigers van de landbouwsector. Mevrouw Lodders heeft daar een vraag over gesteld. Er komt in maart een stakeholdersbijeenkomst waarop we verder spreken. De heer Van der Velde vroeg: wilt u nu meer inzetten op prestatiegerichte steun? Dat was eigenlijk ook de essentie van het stuk van vorig jaar en van de passage daarover in het rapport-Veerman. Het wordt veel meer gekoppeld aan maatschappelijke doelen, prestaties en innovatie dan dat er sprake is van directe inkomenssteun. Ik ben het dus eens met de woorden van de heer Van der Velde daarover. Hij noemde bijvoorbeeld klimaat als een van die maatschappelijke doelen. Dat is bij uitstek een maatschappelijk doel dat een plek zal krijgen in een toekomstig GLB. Maar goed, daar moeten alle gesprekken dus over gevoerd gaan worden.

De heer Van der Velde vroeg voorts naar de instrumenten waarmee boeren zich kunnen beschermen tegen politieke instabiliteit en andere marktcrises. In de basis is het altijd de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf om met risico's om te gaan. Daar horen ook risico's als gevolg van politieke veranderingen bij. Maar wanneer het gaat om uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld de Ruslandboycot die wij deze periode hebben gehad, is er reden om te kijken naar de mogelijkheid om het GLB-instrumentarium in te zetten. Zo zal er ook gekeken worden naar het toekomstige GLB-instrumentarium.

De heer Geurts vroeg naar aanleiding van een onderdeel van het rapport-Veerman hoe het staat met de evaluatie van de brede weersverzekering. Ik heb de Kamer op 17 december laten weten dat ik het evaluatierapport heb ontvangen, maar dat ik het eerst wil bespreken met de partners, dus met de verzekeraars en de vertegenwoordigers van de boeren. Dat zal ik dus ook doen. Dat is nu gepland op 2 februari. Dat is eerder op verzoek van de gesprekspartners uitgesteld. Ik hoop dat dan in elk geval wel met hen te kunnen bespreken. Ik zal daarna zo spoedig mogelijk de evaluatie en mijn beleidsreactie daarop naar de Kamer sturen.

De heer Van der Velde heeft gevraagd of de verordening biologische landbouw wel nadrukkelijk genoeg op de agenda van het Maltees voorzitterschap staat. Ik kan die vraag met «ja» beantwoorden. Volgens mij heb ik dat ook gemeld in de brief met de geannoteerde agenda. De verordening staat erop. De Maltezen zijn ervan doordrongen dat het belangrijk is dat zij dit dossier weer vlottrekken.

Op de agenda staat voorts de studie over de cumulatieve effecten van handelsakkoorden op de Europese landbouwsector. Daarover heeft een aantal Kamerleden vragen gesteld. De heer Van der Velde wil dat er wordt verzocht om een aanvullend onderzoek, bijvoorbeeld naar de effecten op duurzaamheid, diervriendelijkheid en de biologische sector. Duurzaamheid is zowel voor het kabinet als voor de Europese Commissie heel belangrijk. Daarom voert de Commissie, zoals ook aangekondigd in de mededeling «Handel voor iedereen» voor elk nieuw akkoord een sustainabilty impact assessment uit. Dat is bijvoorbeeld ook gedaan voor TTIP. Dat is dus al onderdeel van de vaste procedure. Door daarover afspraken te maken, kunnen handelsakkoorden natuurlijk ook juist bijdragen aan een duurzamere landbouwproductie. Zo zijn bijvoorbeeld de onderhandelingen over een akkoord inzake handel in biologische producten met Chili bijna afgerond. Dat is dus een akkoord dat daar specifiek over gaat. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel en ik hebben steeds aangegeven – meestal in een gezamenlijke brief – dat de EU-standaarden in handelsakkoorden niet ter discussie mogen staan en dat we ook oog hebben voor de risico's op dat gebied als gevolg van nieuwe afspraken. Onze inzet is om er altijd voor te zorgen dat die standaarden ook niet via een omweg verlaagd kunnen worden als gevolg van het ontstaan van oneerlijke concurrentie.

De heer Dijkgraaf vroeg hoe ik kijk naar de kwetsbare sectoren. Hij wees bijvoorbeeld op de in het kader van het CETA gemaakte afspraken over varkensvlees. Dat ging over een quotum voor varkensvlees ter grootte van 0,4% van de totale EU-consumptie. Ik vond, en ik denk dat de Kamer dat bij een dergelijk getal ook denkt, dat de impact daarvan op de Europese en dus ook op de Nederlandse varkenssector dusdanig beperkt is dat je kunt zeggen dat er oog is geweest voor kwetsbare sectoren. Ik vind dat ook bij toekomstige handelsverdragen van belang. We proberen soms zeker ook – daar ging het net ook over, in reactie op de vraag van de heer Van der Velde – om op het gebied van duurzaamheid en dierenwelzijn in Europa de standaarden omhoog te trekken. Dat moet dan niet via de achterdeur van een handelsverdrag later alsnog worden ondermijnd. Dat is een belangrijk uitgangspunt voor dit kabinet en naar ik hoop en verwacht ook voor een volgend kabinet. Dit waren de dingen naar aanleiding van wat concreet op de agenda staat.

Ik heb nog vragen van mevrouw Ouwehand over hormoonverstorende stoffen. Ik heb in de bespreking van voor het kerstreces aangegeven dat we vanwege de Kamermotie geen positie konden innemen. Overigens was die motie wel enigszins verrassend voor mij, omdat we eerder al inhoudelijk over dit onderwerp hadden gesproken. Volgens mij was er toen ook draagvlak voor de positie van het kabinet. Mevrouw Ouwehand verwees duidelijk naar de gevaarbenadering en de risicobenadering. De essentie van het voorstel is in de eerste plaats dat men komt met duidelijke criteria op basis waarvan kan worden vastgesteld of een stof hormoonverstorend is. Daarbij is aangesloten bij alle internationaal gebruikte criteria. Daarmee wordt juist eindelijk de helderheid geboden die wat ons betreft noodzakelijk is. Het is dus juist een stap de goede kant op.

In de tweede plaats zit in het voorstel dat altijd de gevaarbenadering wordt gevolgd: als een stof als hormoonverstorend wordt gekwalificeerd, kan die in principe niet worden toegelaten. Er is echter één uitzonderingsclausule. De mogelijkheid wordt namelijk geboden om een risicobeoordeling toe te passen waarbij voor een mogelijke goedkeuring de aanvrager een verwaarloosbaar risico moet aantonen conform het wettelijke Europese toetsingskader. Bij de risicobenadering ga je ervan uit dat je meer vindt dan bij alleen de gevaarbenadering. Tot nu toe kon er bij een verwaarloosbare blootstelling sprake zijn van een uitzondering, maar nu wordt gezegd: nee, er moet sprake zijn van een verwaarloosbaar risico. Dan wordt er dus naar meer gekeken dan alleen naar de blootstelling, namelijk ook naar het effect van de stof. Dus wat mevrouw Ouwehand omschrijft als een minder goede benadering, is volgens mij juist vanuit het uitgangspunt dat zij hanteert, een betere benadering. Er wordt niet alleen gekeken naar de blootstelling, want alleen de blootstelling zegt onvoldoende, zoals zij terecht aangeeft. Je moet ook kijken naar het effect van de stof op het menselijk lichaam. Dat wordt nu juist meegewogen in de risicobenadering, want er wordt niet alleen gekeken naar de verwaarloosbare blootstelling maar ook naar het verwaarloosbare risico.

Er is dus niet gestemd over de criteria. Ik meldde dat al in mijn brief van deze week. De Europese Commissie beraadt zich nu over hoe hier verder over zal worden gesproken. Tot op dit moment is niet bekend wat de Europese Commissie gaat doen. Wat mij betreft blijft de inzet dat alle hormoonverstorende stoffen door de criteria geïdentificeerd moeten worden. Tenzij de Kamer hierover van mening veranderd is, lijkt het mij verstandig om het voorstel inhoudelijk te blijven ondersteunen.

Mevrouw Ouwehand stelde ook nog een vraag over hormoonvlees in het kader van de TTIP-onderhandelingen. Het EU-verbod op de invoer van vlees dat met hormonen is behandeld, staat en stond in de onderhandelingen over TTIP niet ter discussie. Wel worden in de handelsakkoorden afspraken gemaakt over producten die wél aan onze eisen voldoen. Het doembeeld dat het via TTIP alsnog geregeld zou worden, is dus niet juist.

Ik kom bij de laatste categorie, ...

De voorzitter:

Oké, want ik kijk even naar de tijd: we hebben nog ongeveer een halfuur.

Staatssecretaris Van Dam:

..., de categorie met allerlei vragen. Ik kom eerst bij de petitie, om het zo maar te noemen, van mevrouw Ouwehand over de winning van hormonen uit paardenbloed. Op dit moment is dierenwelzijn geen criterium in de eisen van Good Manufacturing Practice, die in mondiaal verband zijn afgesproken en waaraan producenten van grondstoffen voor diergeneesmiddelen zich op grond van EU-regelgeving moeten houden. Er is nu dus geen grondslag om op basis van de gestelde eisen de markttoelating van het middel waarover mevrouw Ouwehand het had, als diergeneesmiddel door te halen. Ik vind de praktijken die mevrouw Ouwehand beschreef, zeer onwenselijk. Dat is niet een fatsoenlijke manier om dergelijke stoffen te produceren. Ik wil het criterium van dierenwelzijn aan de orde stellen wanneer er opnieuw wordt gesproken over de eisen van Good Manufacturing Practice. Dat gebeurt in het kader van de diergeneesmiddelenverordening. De onderhandelingen daarover lopen nu. De bedoeling is dat die verordening over twee jaar door de Europese Raad en door het Europees parlement wordt vastgesteld. Dan is er nog twee jaar nodig voor de implementatie. Dat zou betekenen dat de nieuwe regels over vier jaar in zouden kunnen gaan en we dan een juridische grondslag hebben om de import van deze stoffen te kunnen tegenhouden. Er loopt nu overigens ook een onderzoek aan de WUR naar manieren om deze zaken beter te kunnen reguleren. Mijn inzet is dus conform het verzoek van mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Lodders vroeg naar de inzet op het versnellen van de toelating van laagrisicomiddelen voor gewasbescherming. En wat gaan we daar op nationaal niveau aan doen? Het Europese implementatieplan is onder het Nederlandse voorzitterschap aangenomen. Dat wordt nu verder uitgevoerd door de Commissie, de lidstaten en de stakeholders. De Commissie zal eind 2017 de Landbouw- en Visserijraad informeren over de geboekte voortgang en zal langetermijnaanbevelingen doen om de toelating van laagrisicomiddelen te bevorderen, bijvoorbeeld via aanpassing van regelgeving. Ik zal daar ook input voor leveren. In Nederland zijn we in samenwerking met de verschillende betrokken organisaties een aantal pilots gestart om informatie te verzamelen en gezamenlijk te bekijken waar binnen het nationale proces versnelling mogelijk is. De pilots leveren daar hopelijk nuttige informatie voor op, waardoor we ook op nationaal niveau mogelijkheden tot versnelling kunnen identificeren. Vanzelfsprekend is het mijn intentie om die dan ook door te voeren.

Mevrouw Lodders vroeg wanneer de antwoorden op de vragen over de avv voor de Brancheorganisatie Akkerbouw komen. Ik hoop die zo spoedig mogelijk aan de Kamer te sturen. Als het lukt om ze in Berlijn af te doen, dan komen ze deze week en anders zal het waarschijnlijk begin volgende week worden.

De heer Geurts vroeg wat ik ga doen om het POP vlot te trekken. Ik moet op dit punt wel zuiver zijn: het is primair de verantwoordelijkheid van de provincies. Ik ben wel regelmatig in overleg met de provincies over de uitvoering en over wat wij kunnen doen om daarin verbeteringen te realiseren. Mijn rol is dus vooral helpen waar het kan om ervoor te zorgen dat de provincies hun verantwoordelijkheid op een betere manier kunnen invullen, zodat er bijvoorbeeld meer bestedingen worden gedaan.

Ditzelfde geldt eigenlijk voor de Jonge Landbouwersregeling. Die is geëvalueerd. Verschillende Kamerleden vroegen: wat gaat u doen met die evaluatie? De hoofdvraag is echter: wat gaan de provincies doen met die evaluatie? De provincies zijn niet alleen de uitvoerders maar ze zijn ook beleidsverantwoordelijk; ze zijn inhoudelijk verantwoordelijk voor die regeling. Ik heb haar afgelopen jaar zelf in overleg met de provincies ingevuld en uitgevoerd, omdat de provincies het toen nog niet zelf van de grond kregen. Er worden met de RVO en met de provincies voortdurend gesprekken gevoerd om ervoor te zorgen dat de dienstverlening zo goed mogelijk is. Uit de contacten met de provincies weet ik dat zij vanzelfsprekend ook spreken met het NAJK over de door het NAJK uitgevoerde evaluatie. Ik hoop dat dit leidt tot gezamenlijke afspraken over hoe de regeling verder kan worden verbeterd.

Er is een aantal vragen gesteld over de uien.

De voorzitter:

Ik onderbreek u, want mevrouw Lodders heeft nog een interruptie, haar tweede interruptie.

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik kom toch even terug op de JOLA-regeling, de Jonge Landbouwersregeling.

Ik vind het iets te makkelijk van de Staatssecretaris om vooral te wijzen naar de provincies. Ik ben het wel zeer met hem eens dat de beleidsverantwoordelijkheid bij die provincies ligt. In eerste termijn gaf ik echter al aan dat de evaluatie en vooral de beleidsaanbevelingen elementen bevatten waarvoor ook de Staatssecretaris verantwoordelijk is. Ik heb niet voor niets gezegd dat er een aantal aanbevelingen in de evaluatie staan die breder te trekken zijn. Ik heb het dan over het eerder verstrekken van informatie en het in aanmerking laten komen van investeringen die daadwerkelijk nuttig zijn. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor de Jonge Landbouwersregeling, want ook bij het ministerie zullen hiervan een aantal voorbeelden te vinden zijn. Zo nodig kom ik daar zeker op een later moment op terug. Hoe gaat de Staatssecretaris bijvoorbeeld om met de vraagbaakfunctie van de RVO, iets wat wel degelijk onder zijn verantwoordelijkheid valt?

Staatssecretaris Van Dam:

Over de dienstverlening van de RVO wordt naar aanleiding van de evaluatie met de provincies gesproken om ervoor te zorgen dat die zo goed mogelijk wordt. Als er verbeteringen mogelijk zijn, spreekt het vanzelf dat de RVO bereid is om die door te voeren.

Mevrouw Lodders noemde net de investeringen. Ook het vaststellen van de lijst van investeringen, die in aanmerking komen voor een JOLA-subsidie, is een verantwoordelijkheid van de provincie. We hebben die lijst dit jaar voor heel Nederland centraal vastgesteld, omdat de uitvoering een stuk makkelijker wordt als je de regeling in een keer landelijk openstelt en uitvoert. Maar het is nog steeds aan de provincies om daarover een beslissing te nemen. Sommige provincies hebben hierover een andere opvatting dan andere en dat kan ook, want die beleidsvrijheid is er binnen de regeling. Het zijn echt dingen die de provincies moeten beslissen.

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik denk dat de Staatssecretaris best iets kan vinden van het besluit om de vraagbaakfunctie uitsluitend neer te leggen bij de RVO. Ik denk zelf dat dat heel belangrijk is, omdat het volgens mij ook thuishoort bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

We vinden het aan deze tafel allemaal belangrijk dat we vooral inzetten op de jonge ondernemers, zeker naar de toekomst toe. Ik ben daarom niet zozeer op zoek naar een manier om de beleidsinhoudelijke verantwoordelijkheid over te nemen als wel naar een manier om de kennis en de expertise van het ministerie te gebruiken om de provincies te overtuigen. Er vinden verschillende overleggen plaats en ik hoop dat de Staatssecretaris in die overleggen met de provincies in ieder geval de rol op zich wil nemen om juist het belang van het ondernemerschap te laten doorklinken. Verder zal hij dan ook zeker moeten wijzen op de rol die de jonge boeren daar zelf bij dienen te spelen.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik heb onlangs nog met de gedeputeerden en de provincies hierover gesproken en natuurlijk zijn zij bereid om op een constructieve manier naar de evaluatie te kijken. Ik ben wel altijd voorzichtig in dit soort situaties, want ik respecteer de eigen verantwoordelijkheid van de gedeputeerden voor Landbouw. Dat zijn allemaal hartstikke goede gedeputeerden, ook al zijn het er wat weinig van mijn partij en veel van de andere partijen die hier aan tafel zitten. Ik ga ervan uit dat die met hart voor de jonge landbouwers naar de regeling zullen kijken en de bereidheid hebben om met hen in gesprek te gaan over een manier om die regeling zo goed mogelijk te verbeteren. Ik zeg dat dus ook op basis van de contacten die ik hierover met hen heb gehad.

Voorzitter. De heer Geurts vroeg nog het een en ander over de equivalente mestmaatregelen, bijvoorbeeld wanneer er door de Europese Commissie is gereageerd. Er is nog niet gereageerd door de Europese Commissie. We hebben antwoorden naar de Commissie gestuurd op de vragen die zij ons heeft gesteld. Dit type overleg verloopt overigens schriftelijk. Er worden schriftelijke vragen gestuurd die schriftelijk worden beantwoord. Er worden schriftelijk opinies meegegeven.

De bal ligt nu bij de Commissie die dit alles aan het bekijken is. We wachten daarom nu eerst af wat de reactie van de Commissie zal zijn. Ik heb eerder al gezegd dat ik vind dat we een inhoudelijk goed verhaal hebben. Maar zoals ook eerder aangegeven, wijst de Commissie niet zozeer op de inhoud van de maatregelen die wij voorstellen als wel op het gehele dossier van de waterkwaliteit en de naleving van de Nitraatrichtlijn. De heer Geurts heeft het ook kunnen lezen in de opinie van de Commissie. Wij proberen de Commissie ervan te overtuigen dat de maatregelen die wij hebben voorgesteld, daaraan juist een positieve bijdrage leveren en zeker niet leiden tot een verslechtering van de resultaten. Dat zou de Commissie moeten kunnen overtuigen, maar in dit geval is het de bevoegdheid van de Commissie om die beoordeling te maken.

De heer Dijkgraaf vroeg naar de GMO voor groente en fruit, de nieuwe nationale strategie. Ik heb die samen met een vertegenwoordiging van de tuinbouwsector vastgesteld, juist om ervoor te zorgen dat die niet alleen ambitieus is maar ook goed gebruikt kan worden door de verschillende telersverenigingen. De nationale strategie vormt het kader voor de operationele programma's van de telersverenigingen in de sector. Die hebben overigens eerder al aangegeven dat ze op basis van ervaringen uit het verleden voorzichtig zijn. Ik begrijp dat wel, want ze hebben eerder negatieve ervaringen opgedaan met het gebruik van dergelijke subsidies. We hebben van onze kant natuurlijk ingezet op een zo helder mogelijke opzet, omdat men dan zo goed mogelijk gebruik kan maken van de mogelijkheden. Er is gewoon een behoorlijke hoeveelheid geld beschikbaar en het zou zonde zijn als dat geld niet wordt gebruikt. Een aantal telersverenigingen heeft aangegeven dit jaar nog geen operationeel programma in te dienen. Hopelijk doen ze dat volgend jaar wel, want, nogmaals, het zou echt zonde zijn om de mogelijkheden die er liggen, niet te benutten.

De heer Dijkgraaf sprak ook over de eisen die eraan worden gesteld. Die komen natuurlijk voort uit de nieuwe focus en de noodzaak om de EU-conformiteit op voorhand te verbeteren. Doel daarvan is juist het vermijden van het risico op boetes. Dat is in het belang van de telersverenigingen want die willen, begrijpelijk, niet achteraf worden geconfronteerd met verrassingen, zoals dat in het verleden weleens is gebeurd. We zijn liever wat strenger aan de voorkant, omdat we daarmee voorkomen dat het achteraf misgaat. Andere lidstaten zullen overigens ook gevolg moeten geven aan de audituitkomsten van de Europese Commissie.

De heer Dijkgraaf vroeg ook naar eCMR als alternatief voor AGR/GPS. Ik sta vanzelfsprekend altijd open voor technische innovaties waarmee we hetzelfde resultaat kunnen boeken. Ik kan die echter pas in regelgeving opnemen als er minimaal eenzelfde niveau van betrouwbaarheid is aangetoond als bij de techniek die al verplicht is, namelijk AGR/GPS. Verder is het een voorwaarde dat de controlelast voor de handhavende diensten niet mag stijgen. Het is dus aan diegenen die zo'n nieuwe techniek willen gebruiken om de betrouwbaarheid aan te tonen en dat is tot op dit moment nog niet gebeurd.

Mevrouw Koşer Kaya vroeg naar de voortgang bij het fosfaatdossier.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Dijkgraaf nog een interruptie heeft. Hij heeft daarmee gewacht tot het einde van de beantwoording van zijn vragen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Het gaat mij om de telers en de GMO. De Staatssecretaris zegt terecht dat hij met die telersvereniging overlegt. Dat klopt, maar de conclusie van de telersvereniging is juist dat de eisen die het ministerie stelt komen bovenop de eisen die door Brussel worden gesteld en dat die dusdanig strak zijn dat de risico's daardoor alleen maar toenemen. Is de Staatssecretaris bereid om nog eens met die vereniging te overleggen en naar ons terug te koppelen hoe er dit jaar een werkend pakket met elkaar in elkaar gestoken kan worden? Het is volgens mij in ieders belang om eruit te komen. Het is in hun belang én in ons belang, maar dan moet het wel voor beide kanten werkbaar zijn.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik ben zeker bereid om hierover contact op te nemen, maar ik wijs er wel op dat we dit hele pakket juist samen met de sector hebben opgesteld. We hebben dat gedaan om ervoor te zorgen dat we op voorhand zo veel mogelijk duidelijkheid konden bieden. Het is dus niet zo dat het ministerie het allemaal in zijn eentje heeft bedacht. Er is juist zeer intensief met vertegenwoordigers van de sector overlegd om te komen tot die nationale strategie en de onderliggende regelgeving. Telersverenigingen die tegen vragen oplopen op het moment dat ze hun operationele programma's willen maken, kunnen daarover met ons contact opnemen. Dat is sowieso goed, omdat het van beide kanten het doel is dat er zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die er zijn en van de ondersteuning die er is. Het zou echt zonde zijn om dat te laten liggen, want het kan echt onze tuinbouw helpen, niet alleen om de eigen processen verder te verduurzamen en om te innoveren maar ook om de marktpositie verder te versterken. Dat sluit allemaal heel nauw aan bij mijn inzet bij de ondersteuning van deze voor Nederland ongelooflijk belangrijke sector.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik heb hier een brief van de Dutch Produce Association (DPA) van 29 november 2016. Daarin staat inderdaad dat het in overleg met het ministerie is vastgesteld. Tegelijkertijd zegt de DPA echter dat zij tijdens het overleg keer op keer heeft gewaarschuwd en heeft gezegd: als het deze kant op gaat, wordt het voor ons onmogelijk. Laat ik de feiten even in het midden laten. We moeten hier niet kissebissen over wie wat precies heeft gedaan of gezegd. Ik denk dat het in ons aller belang is om eruit te komen. Ik zou hierop graag een bevestiging horen van de Staatssecretaris. Ik hoor graag dat er constructief overleg plaatsvindt en dat er, als het even kan, afspraken worden gemaakt zodat het voor dit jaar wel gaat lopen.

Staatssecretaris Van Dam:

Dat constructieve overleg is er sowieso. We kijken daarbij gezamenlijk naar de moeilijkheden waar men in de praktijk tegen aanloopt. Dat overleg zullen we absoluut voortzetten. Ik waarschuw wel even op voorhand. Dit betekent niet dat je op alle punten aanpassingen kunt doen. Soms is het ook verstandig om scherp en streng te zijn aan de voorkant. Ook dat kunnen we goed met elkaar bespreken. Zoals gezegd, het doel is van beide kanten hetzelfde, namelijk zo veel mogelijk gebruikmaken van de mogelijkheden en zo veel mogelijk vooraf het risico minimaliseren dat je achteraf iets moet terugbetalen omdat je niet precies aan de Europese regels hebt voldaan. Men is in Brussel heel secuur. We hebben helaas al vaak meegemaakt dat er op basis van audits, op basis van een heel strikte interpretatie van regelgeving, geld werd teruggevorderd. Dat is buitengewoon vervelend, ook voor de telers. Dat maakt dat men misschien ook wat huiverig is om gebruik te maken van dit soort mogelijkheden. Dat is zonde, want je moet het geld niet laten liggen. We overleggen goed met elkaar om te bekijken wat er mogelijk is. Wat kunnen we doen om ervoor te zorgen dat telers met vertrouwen voor het komende jaar hun operationele programma's indienen en gebruikmaken van deze financiële mogelijkheden?

Ik kom op de vraag van mevrouw Koşer Kaya over fosfaten. Ze vroeg hoe dat gaat. In mijn brief van het einde van het jaar heb ik dit aangegeven. We hebben een pakket aan maatregelen gepresenteerd en we zijn erover in gesprek met de Europese Commissie, om te bekijken of dit ook voor de Commissie afdoende is. Ik ben graag bereid om de Kamer te informeren zodra ik er meer over kan vertellen, zoals mevrouw Koşer Kaya heeft verzocht. Zij vroeg om dit te doen voor het einde van februari. Ik zal de Kamer zeker informeren voor het einde van februari, maar ik hoop al eerder.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Het zou fijn zijn om in ieder geval een beetje te weten of het goed gaat, of het naar verwachting gaat.

Staatssecretaris Van Dam:

Dat zou heel fijn zijn, dat snap ik, maar het is niet gebruikelijk dat we inhoudelijk communiceren over lopende gesprekken. Daarom doe ik dat ook niet.

Dan kom ik op de uien. Dit onderwerp wordt besproken in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed, het zogeheten SCoPAFF. Er vindt nu een Europese herbeoordeling plaats van de stof MH, oftewel maleïne hydrazide. Ik begrijp goed dat de heer Geurts de afkorting gebruikte. MH is een kiemremmer. Deze stof is van groot belang voor de uiensector. Het gaat echter gewoon om de beoordeling van een stof, de werking die die stof heeft en de eventuele risico's die eraan verbonden zijn. Dit moet altijd zorgvuldig gebeuren. De verwachting is dat die herbeoordeling in het voorjaar komt. De heer Geurts heeft er vragen over gesteld. Ik zal die vragen volgende week beantwoorden. Dan krijgt de Kamer ook de precieze details over het verloop van het proces. In het voorjaar moet dit leiden tot meer duidelijkheid.

De heer Geurts (CDA):

Die stof MH is van nationaal belang. Als die stof niet meer gebruikt kan worden, ligt namelijk onze hele uienexport plat, inclusief alles wat ermee samenhangt. Het raakt zelfs de aardappels, maar het gaat met name om de uien. De provincie Zeeland heeft het al niet gemakkelijk. Als hier onduidelijkheid over ontstaat, komen er andere ontwikkelingen. Ik wil niet eens bedenken wat dit gaat betekenen voor Nederland. Aangezien dit van nationaal belang is, heb ik een indringend verzoek aan de Staatssecretaris om hierover met de Commissie te spreken, bijvoorbeeld over een overgangstermijn. De uitkomst vrijdag mag niet zijn: sorry, het dossier klopt niet helemaal; de stof mag niet meer gebruikt worden. Dan hebben we echt een heel groot probleem. Daarom heb ik een indringend verzoek aan de Staatssecretaris om zelf dit nationale belang in Brussel onder de aandacht te brengen.

Staatssecretaris Van Dam:

Het belang voor de uiensector is mij zeer duidelijk. Nederland is, meen ik, de allergrootste exporteur van uien wereldwijd, dus Nederland heeft hier een groot belang bij. De heer Geurts zegt dat het niet zo mag zijn dat dossiers niet helemaal compleet zijn en dat daar grote gevolgen aan worden verbonden. Bij zo'n herbeoordeling wordt ook inhoudelijk gekeken en worden risico's getoetst. Dat is een proces dat onafhankelijk moet plaatsvinden en ook plaatsvindt. Hoe groot belangen ook zijn, uiteindelijk staat de menselijke gezondheid altijd voorop. Er wordt ook gekeken naar schade voor het milieu, maar primair gaat het om de menselijke gezondheid. Dat speelt een belangrijke rol in de herbeoordeling. Ik kan op dit moment niet voorspellen wat er uit die herbeoordeling komt. Op basis daarvan moeten we bekijken hoe we ermee omgaan. Gelet op het grote belang lijkt het me gepast dat ik de Kamer op dat moment zal informeren over de inhoud van die herbeoordeling. Dan kunnen we hier bespreken hoe we er verder mee omgaan. Dat lijkt me het beste.

Ik kom op de vogelgriep en de ophokplicht, en met name op de vragen over de twaalfwekentermijn. Mevrouw Koşer Kaya en de heer Geurts hadden daar even een discussie over. Het volgende is het geval. Als dieren met een vrije-uitloopstatus, die dus eieren leggen die als vrije-uitloopeieren verkocht mogen worden, langer dan twaalf weken opgehokt zitten, mogen hun eieren niet langer als vrije-uitloopeieren verkocht worden. Die moeten dan als scharreleieren verkocht worden. Deze hebben een veel lagere prijs op de markt. Dat heeft dus grote consequenties voor de pluimveehouders die het betreft.

De heer Geurts vroeg zich af wat er gebeurt als we een situatie zoals we die nu hebben, vaker meemaken. Als de regelgeving zo blijft, heeft dat zeer grote consequenties voor pluimveehouders. Als ze jaarlijks het risico lopen dat de status van hun eieren wordt verlaagd, zullen ze zich afvragen of ze alle investeringen in dierenwelzijn wel goed kunnen terugverdienen. Op dit moment is de situatie rond vogelgriep in Europa nog altijd niet stabiel. Er worden nog dagelijks nieuwe uitbraken gemeld. Ik heb de Kamer recentelijk geïnformeerd over de actuele situatie in Europa en in Nederland. In Nederland is het nu al enige tijd rustig. Er is sprake van één nieuwe uitbraak bij een hobbyhouder, maar sinds het einde van het afgelopen jaar hebben we gelukkig geen nieuwe uitbraken bij commerciële houders gezien. Dat betekent echter niet dat de risico's daarmee geweken zijn. De landelijke maatregelen zijn dus nog onverkort van kracht, waaronder de ophokplicht die ingesteld is per 9 november. Op 1 februari verloopt de termijn van twaalf weken. Het begint nu dus wel dringend te worden. Zoals ik met grote regelmaat doe, zal ik opnieuw deskundigen verzoeken, te beoordelen of de ophokplicht nog langer wenselijk c.q. noodzakelijk is. Ik houd er wel rekening mee dat men, gelet op het nog steeds bestaande risico, tot het oordeel zal komen dat die ophokplicht bestendigd moet worden.

Als die twaalfwekentermijn verloopt, op 1 februari, krijg je dus te maken met het afwaarderen van de vrije-uitloopeieren naar de status van scharreleieren. Dat verschilt per bedrijf. Het is niet zo dat dit ineens voor alle eieren in Nederland geldt. Het moment waarop de leghennen zijn gestart met het leggen van de eieren, is bepalend. Vanaf dat moment telt die twaalfwekentermijn.

Ik heb in december de Kamer al toegezegd dat ik in Brussel zal zoeken naar een oplossing. Ik heb gepleit voor een incidentele uitzondering op de regelgeving. In de afgelopen weken zijn hierover gesprekken gevoerd met de Europese Commissie en met andere lidstaten. Er is zowel gesproken over een kortetermijnoplossing als over een langetermijnoplossing. Tot nu is het beeld dat de Europese regelgeving op de korte termijn geen ruimte geeft voor een uitzondering. Ik zie ook beperkte steun van andere lidstaten. Daarom zal ik er in de komende dagen als we in Berlijn zijn en ik een aantal van mijn collega's zal spreken, aandacht voor vragen. Daarnaast probeer ik dit punt maandag nog op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad te agenderen, om zo te zoeken naar wat er nog mogelijk is. Dat gaat dan echt primair over de korte termijn. Ik zal het ook met mijn Duitse collega bespreken, omdat Duitsland voor ons een belangrijke afzetmarkt is. Het is prettig als de Duitsers dit verzoek willen steunen. Op dit moment hebben ze nog niet die positie.

De voorzitter:

Ik verzoek de Staatssecretaris om af te ronden. Het is bijna 12.30 uur en we kunnen niet uitlopen.

Staatssecretaris Van Dam:

Oké. Ik zei al dat de deskundigengroep volgende week weer bij elkaar komt.

De heer Geurts heeft nog een vraag gesteld over maatwerk bij ruimingen. Dat is ongeveer de laatste vraag. Het uitgangspunt is het zo min mogelijk doden van gezonde dieren, dieren die niet besmet zijn. Op basis van Europese regelgeving moet echter ook een aantal maatregelen genomen worden. Een daarvan is het preventief ruimen van pluimvee op commerciële houderijen binnen een straal van 1 kilometer. Er is veel onderzoek gedaan naar de effectiviteit daarvan. Er is gebleken dat bedrijven die op korte afstand liggen, dus binnen 1 kilometer rond het getroffen bedrijf, grotere kans lopen om besmet te worden. Je kunt dat ook niet altijd aantonen. Er wordt wel gezegd dat de dieren gezond zijn, maar dat kunnen we eigenlijk nooit vaststellen. We kunnen alleen vaststellen dat er geen virus is aangetroffen in de genomen monsters, maar dat wil niet per se zeggen dat het virus niet al aanwezig is in de stal. Je kunt dus ook niet testen en alleen ruimen als er een besmetting is aangetoond, want dan kan het virus zich al verspreid hebben en dat wil je juist voorkomen. Als het virus begint in een niet-pluimveedicht gebied, kan het zich dan toch, voordat je het weet, verspreiden van de ene naar de andere locatie.

Daarom hebben we in de afgelopen weken in Nederland de Europese regels uitgevoerd, zonder daarover te discussiëren. Hoe vervelend het soms ook is, op dit moment is dit de effectiefste methode om een verdere uitbraak te voorkomen. Na een dergelijke crisis evalueren we altijd, maar of dit op dit punt tot aanpassingen zal leiden, durf ik niet te zeggen.

Ik heb nog twee vragen, maar ik vermoed dat de Kamer het niet een groot probleem vindt als ik die laat liggen, met het oog op de tijd.

De voorzitter:

Mevrouw Koşer Kaya, voor een interruptie hebt u geen tijd meer. U hebt ook al twee interrupties gepleegd, maar als u een punt van orde hebt, mag dat, heel kort graag, in één zin.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik wil heel graag dat de Staatssecretaris de overgebleven vragen schriftelijk beantwoordt, want mijn vraag over duurzaamheidsdoelstellingen is helemaal niet beantwoord. Die vind ik wel belangrijk.

Staatssecretaris Van Dam:

Dan moet mevrouw Koşer Kaya me even helpen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Mijn vraag ging over de duurzaamheidsdoelstellingen en MSY.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik meen dat ik die vraag wel beantwoord heb.

De voorzitter:

Ik heb die ook voorbij horen komen.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik heb bijvoorbeeld gezegd dat we nu al 75% realiseren.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Oké, dan kijk ik er nog een keer naar. Misschien was het maar een klein stukje en ging het heel snel.

De voorzitter:

Ik heb het ook gehoord. Ik zie dat mevrouw Ouwehand ook een onbeantwoorde vraag heeft.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Nee, ik heb mijn interrupties bewaard voor de tweede termijn, maar die komt niet. Ik heb ook niet de indruk dat we het eens zouden worden. Daarom wil ik graag een motie indienen over de hormoonverstorende stoffen. Dit hoeft niet te gebeuren voor de aankomende Landbouwraad, maar wel voor het verkiezingsreces. Mochten er ineens ontwikkelingen zijn in dat dossier, dan zal ik in de plenaire zaal vragen om het VAO te vervroegen. Voor het verkiezingsreces moet op tijd zijn voordat er weer nieuwe ontwikkelingen zijn in dit dossier. Ik zie de Staatssecretaris knikken.

De voorzitter:

Er is dus een VAO aangevraagd. Dat hoeft niet per se voor maandag. Uit de non-verbale communicatie begrijp ik dat dit ook voor de anderen geldt. Dan gaan we dat aanvragen, met als eerste spreker mevrouw Ouwehand, of in ieder geval de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik heb nog een punt van orde. Ik vind het wel plezierig als er aan de plenaire Griffie wordt doorgegeven dat dat VAO niet gepland wordt voordat we de terugkoppeling hebben gekregen van de aanstaande Landbouw- en Visserijraad, zeker omdat we nu geen tweede termijn hebben. In dat VAO kunnen we dan nog aanvullende vragen stellen. Ik begrijp ook van mevrouw Ouwehand dat dit geen grote spoed heeft.

De voorzitter:

Goed, het gaat dus om een terugkoppeling van het verslag van de Landbouw- en Visserijraad.

Dan heb ik nog een aantal toezeggingen. Er was een toezegging over het fosfaatrechtenstelsel, maar die stond al in de brief van 30 december, dus die ga ik niet herhalen. Er waren nog drie andere toezeggingen.

  • De Kamer ontvangt na ontvangst van de beantwoording van vragen door de Europese Commissie een brief over de stand van zaken aangaande het importverbod op Noorse biologische zalm.

  • De Kamer ontvangt voor het zomerreces een brief over het proces en de Nederlandse inzet voor het toekomstige gemeenschappelijke landbouwbeleid.

  • De Kamer wordt geïnformeerd over de herbeoordeling van de stof MH. Dit zal waarschijnlijk plaatsvinden in het voorjaar, wanneer die herbeoordeling er is.

Ik dank de collega's en de Staatssecretaris.

Sluiting 12.33 uur.