Kamerstuk 21501-30-214

Verslag van een algemeen overleg

Raad voor Concurrentievermogen


21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen

nr. 214
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 20 oktober 2009

De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap2 hebben op 23 september 2009 overleg gevoerd met staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken over:

– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 11 juni 2009 houdende het Verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 mei 2009 (21 501-30, nr. 207);

– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 16 september 2009 inzake de Geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 24 en 25 september 2009 (21 501-30, nr. 210);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 8 juni 2009 inzake het Fiche Mededelingen over ICT-grenzen verleggen, evaluatie Zesde kaderprogramma (KP6) en voortgangsrapportage Zevende Kaderprogramma (KP7) (22 112, nr. 877);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 30 juni 2009 inzake het Fiche Verordening inzake Europees programma voor aardobservatie (22 112, nr. 882);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 23 juni 2009 inzake het Fiche Richtlijn inzake de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (22 112, nr. 887);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 juni 2009 inzake de Verordening Europese onderzoeksinfrastructuren (ERIC) (21 501-30, nr. 209);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 1 september 2009 inzake het Fiche Voorstel tot wijziging van de verordening met algemene bepalingen voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (22 112, nr. 912);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 21 juli 2009 inzake de Stand van zaken implementatie Europese richtlijnen en kaderbesluiten in het tweede kwartaal 2009 (21 109, nr. 192);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 4 september 2009 inzake het Fiche Voorstel inzake maatregelen ter bestrijding van neurodegeneratieve ziekten (22 112, nr. 918).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Timmer

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Franke

Voorzitter: Biskop

Griffier: Zaal

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Besselink, Jan Jacob van Dijk, Elias, Gesthuizen en Van der Ham,

en staatssecretaris Heemskerk, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Ik heet de mensen op de tribune en staatssecretaris Heemskerk welkom. Omdat wij slechts een uur bijeen zijn voor dit overleg, moeten de Kamerleden hun inbreng in ongeveer in twee minuten doen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Twee minuten is wel kort; laat ik het daarom in staccato proberen te doen. Ik begin bij de European Innovation Act. Wij willen allemaal dat innovatie een belangrijk thema gaat worden, maar wat wordt nu precies de inhoud van de European Innovation Act? Die begint zo langzamerhand een mooi containerbegrip te worden, zonder dat iemand nog precies weet wat hij is. Wat wil de Nederlandse overheid er precies in hebben? Wat zijn haar prioritaire thema’s in dat innovatievraagstuk?

De implementatie van regelgeving heeft het ministerie van EZ op een goede manier gedaan. Het heeft nog maar één richtlijn waar een achterstand is; bij de rest van de richtlijnen loopt het keurig mee in de lijn. Mijn fractie maakt zich echter wel enigszins zorgen over de implementatie van richtlijnen in andere lidstaten, bijvoorbeeld op het terrein van de Dienstenrichtlijn. Dat is zeker het geval: ik heb een lijstje gekregen waarop staat dat er in ieder geval vijf lidstaten zijn waarvan het bijna zeker is dat zij het niet zullen halen. Van acht lidstaten is het ook bijna zeker dat zij het niet zullen halen, maar waarschijnlijk wel kort daarna. Ik maak mij daarom wat zorgen over hoe het precies zit. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris dit stevig aan de orde stelt bij de komende Raad voor Concurrentievermogen.

Op de agenda staat het probleem van de richtlijn betreffende jaarrekeningen van micro-entiteiten. Er blijkt een blokkerende minderheid te zijn. Wie is die blokkerende minderheid en waarover gaat het, dus waar zit het probleem precies? Dat kan ik niet helemaal uit de tekst van de toelichting halen.

Ik ben verbaasd over het standpunt dat de Nederlandse regering inneemt over boetes bij te late betalingen. Er staat dat wij het hartstikke goed vinden dat er wordt gestreefd naar op tijd betalen, binnen 30 dagen, maar ook dat wij geen zin hebben in die boete. Ik zou van de staatssecretaris vandaag graag de toezegging willen horen dat hij op dat punt geen bezwaar meer gaat maken, want ik vind het van groot belang dat dat element er eventueel inkomt. Als wij met elkaar met de mond belijden dat het van groot belang is dat wij op tijd gaan betalen, ook als overheid ten opzichte van ondernemingen, dan ga ik ervan uit dat de staatssecretaris hiervan geen punt meer zal maken. Hij zal dus straffer moeten zijn in het nakomen van de verplichtingen op dit terrein. Er is trouwens al meerdere malen toegezegd dat het binnen 30 dagen zou moeten gaan gebeuren. Ik weet dat de prestaties achterblijven, maar als het niet goedschiks kan, dan moet het maar kwaadschiks. Ik ga er dus van uit dat de Nederlandse overheid op dat punt een ander standpunt inneemt dan zij in dit fiche heeft gedaan.

De heer Elias (VVD): Ik ben het zeer eens met uw standpunt, maar ik vraag u hoe dat te rijmen valt met de meermalen door minister Hirsch Ballin naar voren gebrachte opvatting, dat een overheidsorgaan niet mag worden lastiggevallen met boetes.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dat heb ik niet zien staan bij de argumenten voor de afwijzing. Men had geen zin in die 5%-boete. Ook had men bezwaren tegen de hoogte van het percentage. Ik geef u helder aan wat mijn opvatting hierover is. Wat de heer Hirsch Ballin daarvan vindt, is voor zijn rekening.

Ik kom op de structuurfondsen. Ik ben het eens met het standpunt van de staatssecretaris naar aanleiding van de vraag of je nu tijdelijk moet afzien van de cofinanciering, terwijl je het geld later toch moet terughalen. Hoe realistisch is het dat je dat in een latere periode alsnog op een goede manier weet te doen? De staatssecretaris komt met voorstellen voor een vermindering van de administratieve lasten. Daarbij gaat het om de manier waarop controle wordt uitgeoefend op de structuurfondsen. Wij hebben over dat onderwerp al meermalen gesproken. Kan de staatssecretaris mij aangeven waarom diverse lidstaten daartegen bezwaar zouden hebben? Wat is hun bezwaar tegen de voorstellen van Nederland om daarmee toch het een en ander te gaan doen?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Het valt mij op dat in de documenten die bij de verschillende agendapunten zijn meegestuurd, vooral veel aandacht wordt geschonken aan het mkb. De SP juicht het toe dat in Europa op de positie van het mkb wordt gelet, maar hoe oprecht is die aandacht? Vooral het internationaal opererend grootbedrijf heeft in eerste instantie baat bij een grote, grensoverschrijdende interne markt. In onze visie is dat niet de slager om de hoek. Over die slager gesproken: in het vorige of voorlaatste AO over het concurrentievermogen hebben wij aangegeven wat de Europese regels voor een slager kunnen betekenen. De staatssecretaris heeft van ons daarover toen de nodige informatie ontvangen. Het ging erom, dat voor een gemiddelde slager die 180 producten verkoopt, de verplichte etikettering op elk product met product- en voedingsinformatie een totale last oplevert van € 72 000. De staatssecretaris heeft toen toegezegd dit onder de aandacht te zullen brengen bij de heer Barroso. Ik vraag de staatssecretaris wat er gebeurd is en wat de reactie was van de commissaris. Bij de komende Europese Raad voor concurrentievermogen wordt onder andere gesproken over het verbeteren van de interne markt. In de conceptconclusies van de Raad, die naar verluidt breed worden gedragen door de lidstaten, wordt benadrukt dat een goed functionerende interne markt vooral van belang is voor het mkb. Er wordt een aantal algemene maatregelen voorgesteld ter verbetering van de interne markt, maar er wordt, voor zover ik het kan zien, geen enkele maatregel genomen die specifiek is gericht op het verbeteren van de positie van het mkb. Ik vraag de staatssecretaris om in te gaan op de vraag hoe deze maatregelen de positie van het mkb in verhouding tot het grootbedrijf versterken. Ik vraag hem daarbij nu eens niet uit te gaan van een mkb-bedrijf in de grensstreek, maar bijvoorbeeld van een kleine winkelier in Utrecht. Kan de staatssecretaris uitleggen wat die aan de interne markt en aan de voorgestelde maatregelen heeft?

Ook bij de evaluatie van de kaderprogramma’s is er op papier speciale aandacht voor het mkb. Er is aangegeven dat met name een verdere vereenvoudiging van de procedures en de verslaglegging noodzakelijk is gebleken. De SP-fractie hamert op het belang van transparante en eenvoudige procedures voor het mkb, bijvoorbeeld bij overheidsaanbestedingen volgens Europese regels. Wij vragen ons af of er in de evaluatie concrete aanbevelingen worden gedaan over hoe een vereenvoudiging kan worden verwezenlijkt. Om welke vereenvoudiging gaat het dan? Hoe groot acht de staatssecretaris, in het licht van de constatering door de Raad dat het Financieel Reglement zou moeten worden aangepast, de kans dat die vereenvoudiging ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd? De Commissie constateert in de evaluatie dat de deelname vanuit het mkb nog verdergaande aandacht vergt. Worden in de evaluatie nog andere concrete voorstellen gedaan om de deelname te versterken? Kan de beperkte deelname bijvoorbeeld hebben te maken met de grote bureaucratische lasten die gepaard gaan met de inschrijving voor onderzoeksubsidies uit de kaderprogramma’s? Kan dit te maken hebben met de eisen die worden gesteld op het gebied van referentieprojecten, schaal vergroten et cetera? De Commissie constateert, zoals eerder gezegd, dat voor een echte vereenvoudiging van de procedure en de administratieve lasten die gepaard gaan met de inschrijving en de afhandeling van een project in het kader van KP7, het Financieel Reglement van de gemeenschappen zou moeten worden aangepast. Wat wordt er eigenlijk allemaal in dat Financieel Reglement geregeld? Hoe groot acht de staatssecretaris de kans dat het wordt aangepast?

Tot slot: Nederland geeft in zijn reactie aan dat met name KP7 evaluatie verdient. Verder geeft Nederland in zijn reactie aan dat met name de KP7-evaluatie dient te worden betrokken bij de voorbereiding van de KP8. Wat gebeurt er dan met de KP6, de ex-postevaluatie? Heeft die voor niets plaatsgevonden? Wij hebben de indruk dat de resultaten eigenlijk te laat komen. Is het niet verstandig om in het vervolg eerder te evalueren? Is dat mogelijk?

De heer Elias (VVD): Allereerst schaar ik mij met kracht achter de oproep van collega Van Dijk om goed te kijken naar de Innovation Act. Ik wil mij aansluiten bij zijn opmerkingen daarover.

Verder wil ik het hebben over het Europees Sociaal Fonds. Ik vraag de staatssecretaris om zich zeer kritisch op te stellen tegenover het voorstel. Ik kan dit verzoek nader uitwerken, maar ik denk dat het iedereen wel duidelijk is waarom wij dat vinden: Nederland heeft hier geen enkele baat bij.

Nederland heeft een achterstand bij de implementatie van de Europese richtlijnen en kaderbesluiten. Ik spreek hier de staatssecretaris niet rechtstreeks aan als representant van EZ, maar als representant van het kabinet. De totale achterstand ten tijde van het vorige algemeen overleg bedroeg elf richtlijnen inzake kaderbesluiten. Het kabinet heeft hard gewerkt en daarom bedraagt ultimo tweede kwartaal 2009 de achterstand elf. Er is een aantal opgeruimd, maar daarvoor zijn weer nieuwe in de plaats gekomen. Dat is allemaal leuk en aardig, maar het schiet dus niet op. Graag krijg ik daarover meer duidelijkheid, en vooral met betrekking tot wat het kabinet daaraan denkt te doen. Een aantal departementen vormen echte flessenhalzen. Ik vraag de staatssecretaris om toe te zeggen dat dit aangepakt zal worden.

Het laatste punt van mijn fractie gaat over de te late betalingen. Ten eerste vinden wij dat het kabinet in Europa niet moet prediken wat het in Nederland nalaat te doen. Nadat de premier daarover vorig jaar op een mkb-congres opmerkingen maakte, stelde staatssecretaris De Jager in februari, in antwoord op Kamervragen van mijn fractie, dat de betalingstermijn bij het Rijk zou worden teruggebracht naar 30 dagen. Met de provincies en gemeenten zou in overleg worden getreden om te kijken of dat daar ook niet het geval zou kunnen zijn. Vervolgens is toegezegd dat dat ook echt meteen, per 1 maart, zou gebeuren. Maar dat gebeurde niet of nauwelijks. Minister Ter Horst heeft daarna in april publiekelijk gezegd dat men zich maar bij haar moet melden; zij zou er als minister van Binnenlandse Zaken achteraan zitten. Onlangs is gebleken dat daar maar heel weinig van terechtkomt. De betalingstermijn is gemiddeld zelfs van 46 naar 49 dagen gegaan. Dat is natuurlijk absurd; men kan zijn eigen afspraken nog niet nakomen. Ik heb begrepen dat wij daarover binnenkort een debat gaan houden. Ik wil hier echter nog eens nadrukkelijk onderstrepen dat dit een ernstige kwestie is. Het is zo simpel. Iedere ondernemer heeft nu geld nodig. Waarom zou hij er langer op wachten? Het is dus een aanmoediging: niet alleen om in Europa dingen te zeggen, maar ook om het in Nederland zelf te doen. Voordat het in Europa is geregeld, zijn wij weer een eind verder.

Mevrouw Besselink (PvdA): Ik ben het met u eens dat men zijn afspraken moet nakomen en dat de overheid zeker betrouwbaar moet zijn. Toch begrijp ik uit uw betoog niet of dit voor u een reden is om dit überhaupt maar niet Europees te regelen.

De heer Elias (VVD): Natuurlijk ben ik ervoor dat we dat gaan doen, maar ik vind niet dat we in Brussel vrome woorden moeten spreken en vervolgens slappe daden moeten vertonen in Nederland; dat is de kern van wat ik zei.

Over de boete van 5% heb ik ook een paar opmerkingen. Het kabinet zegt dat het in principe wel voorstander is van beboeten, maar wil het allemaal wel heel mondjesmaat en voorzichtig. Ik geef het kabinet de volgende overwegingen mee. Ik snap best dat het kabinet nog wil nadenken over meteen op dag 1 met 5% beboeten, maar ik stel voor om bij die bedenkingen mee te nemen dat de landen rond de Middellandse Zee ongetwijfeld nog wel wisselgeld zullen willen; ik zou dit dus niet al te snel weggeven. En als die boetes door overheden moeten worden voldaan, vinden wij dat dit niet ten koste moet gaan van het totale budget. De burger moet namelijk niet meer belasting betalen omdat ambtenaren zitten te suffen en te laat reageren. Het is vaak echt een kwestie van mentaliteit, paraafjes zetten en zaken een beetje voorrang geven. Als het dus daadwerkelijk geld gaat kosten, moet dat niet ten laste gaan van andere nuttige dingen die de overheid doet.

De heer Van der Ham (D66): Ik ben het met u eens dat de overheid het goed moet doen en dat het parlement de regering in dat opzicht scherp in de gaten moet houden, maar u vindt dat het niet uit de algemene middelen mag komen. Maar waar moet dit dan vandaan komen? Moeten ambtenaren het persoonlijk uit eigen zak gaan betalen?

De heer Elias (VVD): Nee, de boetes zouden zo moeten werken dat ze niet gegeven hoeven te worden. En als dat toch gebeurt, moet het niet ten laste van het overheidsbudget komen. Dan moet men maar onzin ergens anders wegsnijden, maar er moet geen verhoging van het budget komen. Dat is toch een heel logische eis?

De heer Van der Ham (D66): Maar dan moet er toch bezuinigd worden op iets anders?

De heer Elias (VVD): Dat is goed, daarmee komen de pijnlijke punten weer naar voren. En wij als parlement gaan dan zeggen dat er prioriteit moet worden gegeven aan de doodsimpele dingen die makkelijk kunnen worden geregeld, zoals op tijd betalen. Zo krijgen wij er ook meer inzicht in. Maar ik ben ertegen dat een dergelijk systeem zou leiden tot een verhoging van het budget; dat vind ik gewoon onjuist.

Ten slotte pleit ik ervoor dat, waar de overheid regelmatig facturen te laat betaalt, de verantwoordelijke ambtenaren een aantekening in het dossier wordt gegeven en ook pleit ik voor de mogelijkheid om dezen uiteindelijk te ontslaan.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Wat vindt u nu dat de Nederlandse regering in Brussel moet gaan doen: moet zij wel of niet gaan voor de 5%-boeteclausule in de wetgeving?

De heer Elias (VVD): Uiteraard.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dat was net niet helemaal helder. Maar u zegt daarbij wel dat het niet mag komen uit het budget van de gemeente. En desnoods moet het onderdeel uitmaken van het personeelsdossier van ambtenaren, als dit vaker voorkomt. Wilt u dat ook regelen in een richtlijn?

De heer Elias (VVD): Nee, dat wil ik niet regelen in een richtlijn, ik geef dit het Nederlandse kabinet mee om het in Nederland zo te regelen. Verder sta ik achter de inbreng van het kabinet, met de aantekening dat wij wel degelijk voor die boete zouden moeten gaan. Wij zijn het er dus over eens.

Mevrouw Besselink (PvdA): Voorzitter. Allereerst een opmerking over het verslag van de vorige keer, waarin werd gesteld dat er nadruk ligt op ruimtevaart en innovatie, dat dit voor Europa van groot belang is en dat ruimtevaart een vaste plek heeft in het Europese innovatiebeleid. Wat betekent dit voor de eigen Nederlandse ruimtevaartactiviteiten?

Ik ga verder met het innovatiebeleid, zoals dat in deze Raad zal worden besproken. Wij zetten allen in op een Europees innovatiebeleid; wij vinden dat erg belangrijk, wij moeten ervoor zorgen dat we de concurrentie aangaan, van elkaar leren, elkaar versterken, achterblijvers aanspreken en investeren in de Europese economie. Maar de omschrijvingen in de notitie zijn wel erg voorwaardelijk en afhoudend: «als ... dan» en zaken «zouden eventueel kunnen», zoals randvoorwaarden die «verbeterd zouden kunnen worden» of «verbeterd zouden moeten worden». Maar wat gaat er nu precies gebeuren? Ergens staat er zelfs dat met een sterk partnerschap tussen Europese Unie en haar lidstaten veel meer bereikt kan worden, maar vervolgens wordt er toch een Innovation Act geschreven. Daar krijg ik een beeld bij van vooral erg veel papier. Wat gaan we nu in die Innovation Act opschrijven, zodat er werkelijk iets gaat gebeuren? We hebben echt geen behoefte aan meer papier. En hoe verhoudt dit zich tot de opmerking dat een partnership meer effect heeft? Moeten we dat dan niet gewoon gaan doen als dat meer effect heeft? Dus wat zal er in de Innovation Act staan? We zijn het er allemaal mee eens dat we meer moeten innoveren, maar hoe bereiken we dat er meer concreet gaat gebeuren, en dat er geen nieuwe papieren tijger wordt gebouwd die vervolgens zeer innovatief in een bureaula verdwijnt? Hoe gaan we dat organiseren?

Ook mijn fractie heeft opmerkingen over de betalingsachterstanden bij de handelstransacties. Wij hebben daarover een debat in de Kamer gehad. Ik ben het eens met de heer Elias dat wij geen grote broek kunnen aantrekken als wij het in eigen land niet op orde hebben; er moet dus wel inzet zijn. Verder vallen de bewoordingen op: Nederland lijkt wel erg terughoudend bij die 5%-boete. Ik snap dat wel, omdat het mogelijk is dat je daardoor minder geld te besteden hebt aan nuttige dingen. Maar ik wil sense of urgency: we moeten dit serieus nemen en ervoor zorgen dat de overheid betrouwbaar is; er moet druk op blijven, we moeten ons houden aan die 30 dagen. Hoe gaat Nederland hier precies in zitten? En als wij te terughoudend zijn bij het terugtrekken van de boetes, saneren wij dan geen prikkel voor onszelf om op tijd te betalen? Dat is namelijk wat wij allemaal willen bereiken.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Allereerst een vraag over de Dienstenrichtlijn. Op 29 september hebben wij daarover een algemeen overleg. Nederland blijkt met de implementatie van de Dienstenrichtlijn aardig op schema te liggen, maar het is wel van belang dat wij weten hoe het hiermee in andere landen is gesteld. Vóór dat overleg zouden wij dus een overzicht willen ontvangen van de implementatie van de Dienstenrichtlijn in andere EU-staten, ook omdat dit effect op ons kan hebben.

De OESO heeft de EU deze week opgeroepen tot diepergaande hervormingen en ook om de liberalisering van de dienstenmarkt met kracht verder door te voeren, met een nieuw vrijhandelsakkoord. Wij ondersteunen die oproep. In het debat van destijds over de implementatie van de Dienstenrichtlijn zeiden wij dat het van ons allemaal wel een tandje verder mocht gaan. Wij vroegen de regering om voortdurend te bekijken of er op dat dossier niet voortdurend nieuwe initiatieven konden worden genomen. Ik vraag de regering hoe het daarmee staat. Wij zijn hard bezig met de implementatie van de huidige richtlijn, maar hoe gaat het met de verdere uitleg ervan?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik hoor u zeggen dat u het een goed idee vindt om verder te liberaliseren. Vindt u dat nu echt verstandig in deze tijd, waarin we volgens mij te maken hebben met een zeer ernstige crisis, veroorzaakt door steeds verdergaande deregulering en een steeds kleinere rol voor de overheid, met steeds minder toezicht?

De heer Van der Ham (D66): Toezicht en regels stellen voor de markt zijn echt verschillende dingen. D66 vindt dat de overheid een strenge marktmeester moet zijn. Ik ben het dus helemaal met u eens dat er strenge regels voor de markt moeten zijn, maar onderlinge concurrentie is essentieel om de economie weer op gang te krijgen. Die zaken hoeven elkaar dus helemaal niet uit te sluiten.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Kijkt u eens naar de postmarkt: vindt u dat daar de onderlinge concurrentie ten goede komt van de samenleving en de werknemers in de post?

De heer Van der Ham (D66): Ik heb dat debat heel vaak met u gevoerd en ga dat nu niet met u herhalen. Maar ik vind het uitstekend dat er op de postmarkt meer aanbieders zijn, waardoor er veel nieuwe banen worden gecreëerd, juist voor moeilijk bemiddelbare mensen. Ik vind het dus uitstekend dat er op die markt meer dynamiek is.

Ik ga verder met de late betalingen. Op zichzelf zijn we het eens met de inzet van de Commissie, die naar een boete van 5% wil als het verschuldigde bedrag niet binnen 30 dagen wordt betaald. Wel merken wij daarbij op, evenals de regering, dat een oplopend percentage beter zou zijn: hoe langer je niet betaalt, des te hoger de boete wordt. Mijn fractie vindt ook dat deze regel niet alleen voor overheden zou moeten gelden, maar dat hierbij ook moet worden gekeken naar bedrijven. Europese bedrijven betalen hun rekeningen gemiddeld bijna 15 dagen te laat en dat is tweeënhalve dag later dan verleden jaar. Ook dat is een probleem. Andere leden hebben het al gezegd: wat wij preken in Europa, moeten wij natuurlijk zelf ook doen. In april werd binnen 48 dagen betaald, deze maand bleek de termijn opgelopen tot 49 dagen. Ruim 60% van de ondernemers vindt het betalingsgedrag van de overheid matig tot slecht. Dat is schadelijk voor de Nederlandse economie. Ik hoop dat deze staatssecretaris zich er bij alle ministeries krachtig voor inzet om dit snel te doen veranderen. Dit is echt een heel makkelijk te winnen slag en ik vind het vreemd dat de overheid hier niet met veel meer kracht op inzet.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Bent u er uiteindelijk voor dat in de richtlijn een boetepercentage wordt opgenomen voor overheden die te laat betalen, ja of nee?

De heer Van der Ham (D66): Absoluut.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dat is een andere inzet dan de inzet die het kabinet tot nu toe heeft gekozen.

De heer Van der Ham (D66): Volgens mij vindt het kabinet dit een goede maatregel, maar wil het een glijdende schaal hanteren. Het kabinet is dus voorzichtig. Ik kan me daar in bepaalde omstandigheden iets bij voorstellen, maar vind dat er een harde boete mag zijn als overheden niet op tijd betalen. Een glijdende schaal kan ik nog wel billijken.

Ik ga verder met de doelstelling van de Commissie met betrekking tot de lastenreductie. Actal heeft onlangs gezegd dat de voortgang van het kabinet met betrekking tot een minder grote regeldruk, zorgwekkend is: er is nauwelijks sprake van een merkbare vermindering van de regeldruk. We zijn nu over de helft van de regeerperiode, maar op de helft van de reductiedoelstellingen. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Over de kaderprogramma’s nog het volgende. Ik vind het heel goed dat er steeds meer wordt ingezet op duurzaamheid. Wel ben ik benieuwd of dit daadwerkelijk gepaard gaat met meer geld en concentratie van onderzoek. Nu zie je dat onderzoek naar, bijvoorbeeld, schone energie in allerlei lidstaten afzonderlijk gebeurt; er is helemaal geen concentratie van het onderzoek, waardoor het ook niet voldoende wordt opgeschaald. Het is interessant dat voor kernenergie zoiets al jaren gebeurt: daarvoor hebben we Euratom. Een duurzame variant daarvan, met een goede en geconcentreerde samenwerking op onderwerpen, bestaat echter niet. Ik hoop dat een dergelijke institutionele samenwerking, die daadwerkelijk ankers slaat voor gemeenschappelijk onderzoek, ook onderdeel daarvan zal zijn. En de Nederlandse regering steunt wel vernieuwend onderzoek op het gebied van ICT, maar wil niet betalen. Wat is de ratio daarvan? Over de versterking van het mkb hebben anderen al iets gezegd; ik zal dit niet herhalen.

Ten slotte het gemeenschapsoctrooi. Het systeem van octrooigeschillenbeslechting moet zo snel mogelijk worden afgerond. Het is goed dat die doelstelling er is, evenals het streven om de administratievelastendruk en zo met een factor 12 te verminderen. De minister was in mei tevreden over de voortgang, maar gaf aan dat het beter kon. Hoever zijn we nu en is er sindsdien overeenstemming bereikt?

De voorzitter: Dat was de inbreng van de Kamer. De staatssecretaris heeft behoefte aan enkele minuten overleg. Na de schorsing hervatten wij dit overleg.

Staatssecretaris Heemskerk: Voorzitter. Ik dank de fracties voor hun vele vragen. Ik zal mijn uiterste best doen om die allemaal zo kort mogelijk te beantwoorden, mede namens de ministers Van der Hoeven en Plasterk.

Over de slagers het volgende. De Kamer krijgt hierover binnen een week een brief. We hebben dat namelijk uitgezocht en ook ik vond het een fascinerend onderwerp. Het mag toch niet zo zijn dat alle slagers in Nederland kopje onder zouden gaan als gevolg van Europa? Volgens mij is er in deze Kamer maar één partij die dat wil en die partij is niet bij dit AO aanwezig. Maar de Kamer ontvangt hier dus een brief over.

En meer in het algemeen: wat doet Europa voor het midden- en kleinbedrijf, is Europa er alleen voor het grootbedrijf? Nee, Europa is er juist óók voor de bakker, de groenteboer en de slager om de hoek. Denk alleen maar aan de introductie van de euro, die voor de verkleining van veel onzekerheid op valutagebied heeft gezorgd, waardoor prijzen konden dalen; denk aan wat er allemaal gebeurt op het terrein van de standaardisatie van transport, en aan de afspraken en eenduidige regels over verkoop op afstand. Kortom, er zijn vele maatregelen die misschien niet direct in het assortiment aantoonbaar zijn, waardoor efficiencywinst op macro-economisch gebied uiteindelijk wordt doorvertaald naar een betere inkoop en verkoop, wat goed is voor mkb’ers en voor consumenten.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik zal me inhouden met mijn interrupties, maar dit is belangrijk. Laat ik een voorbeeld van een andere situatie noemen. Als je wereldwijd werkt aan klimaatoplossingen en wereldvrede, kun je ook zeggen dat dit ten dienste komt van het mkb; de wereld wordt er immers een betere en veiligere plek door en je zou daarmee dus niet eens ongelijk hebben. Maar om iets te doen aan een zekerdere valutamarkt en een beter economisch klimaat en te zeggen dat daarmee ook wat voor het mkb wordt gedaan, vind ik wat te ver gaan. Ik ben dus niet overtuigd en wil weten welke specifieke maatregelen wél worden genomen om de positie van het mkb te verbeteren.

Staatssecretaris Heemskerk: Dergelijke macrovoordelen vertalen zich ook in het voordeel van het mkb. En met het toegankelijk maken van programma’s voor het midden- en kleinbedrijf, het verlichten van administratieve lasten voor micro-ondernemingen zijn we ook specifiek bezig voor het mkb. De grote klappers zitten inderdaad wellicht in de macro-economische voordelen, al moeten we niets onderschatten. Maar op het gebied van het zichtbaar maken ligt er nog een taak, want in het verleden is dat onvoldoende gedaan. Denk aan de handel met China en de investeringen in China, die € 300 koopkracht per gezin in Nederland betekenen. Dat zie je niet meteen in de koopkrachtplaatjes, waar wij heel erg naar kijken. En iedereen die werkt op Schiphol of in de Rotterdamse haven, heeft ook een baan vanwege die grote macrovoordelen. Deze mensen besteden hun salaris bij de slager om de hoek.

Nu de boetes voor te laat betalen. Iedereen wil daadkracht op dit dossier. Wij steunen het voorstel van de Commissie om te gaan beboeten. Maar om de verwachtingen ook ietwat te temperen: wij behoren in Europa tot de progressieve, strenge, ondernemersvriendelijke landen. U zou niet anders willen van mij, maar dit voorstel kan nog niet rekenen op een daverend applaus en het zal een klus blijken om het aangenomen te krijgen. En alles wat we erbovenop doen om het nog strenger te maken, bijvoorbeeld ontslagen, maakt het nog moeilijker. Wij kiezen voor een geleidelijke aanpak en introductie van de boetes: beginnen met 2% met een minimum van € 200 en een maximum van € 50 000. En wij waarschuwen ook voor symboolwetgeving: pas ervoor op dat je gaat beloven dat heel Europa op tijd gaat betalen omdat er zal worden beboet. Zoiets kan immers als een boemerang terugkomen. Het is dus onze inzet om dit in Europa voor elkaar te krijgen op basis van een staffel van 2% met een minimum van € 200 en een maximum van € 50 000.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik verbaas me over uw standpunt. Ik wil de letterlijke tekst van het BNC-fiche wel voorlezen, maar daarin staat dat Nederland bedenkingen heeft bij de voorgestelde forfaitaire vergoeding van 5% van het verschuldigde bedrag, in geval van een te late betaling door de overheid. Nederland plaatst dus niet alleen vraagtekens bij het voorstel om de boete alleen te laten betalen door overheden en niet door bedrijven, maar ook bij het voorgestelde boetepercentage. Met mijn kennis van het Nederlands concludeer ik dat het kabinet geen zin heeft om de boetebepaling op te nemen. De staatssecretaris zegt nu dat het 2% moet zijn, met een glijdende schaal als randvoorwaarde. Is dat het nieuwe Nederlandse standpunt in de onderhandelingen?

Staatssecretaris Heemskerk: Misschien is dat fiche iets te voorzichtig geformuleerd, maar ik las het daarnet ook verkeerd voor. Wij gaan voor een boete met een staffel tot 2%, met een minimum van niet € 200, maar van € 100, en een maximum van € 50 000. Wij steunen het dus ook dat voor overheden die te laat zijn, negatieve prikkels worden ingebouwd. In Nederland doen we dat al voor andere zaken: zo was er ooit het initiatiefwetsvoorstel-Wolfsen/Luchtenveld. De premier maakte zich hier persoonlijk sterk voor en in Nederland wordt hierover gerapporteerd. We lopen met ons standpunt voorop, we zijn strenger en ondernemersvriendelijker, maar ik moet uitkijken dat ik niet de indruk wek dat we dit wel even gaan regelen in Brussel.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dat stond niet in dit stuk, daarin stond een ander standpunt te lezen. Daar heb ik bezwaar tegen.

Staatssecretaris Heemskerk: Ik heb gezegd dat we gaan voor 2%, met een minimum van € 100, en een maximum van € 50 000.

De heer Elias (VVD): Eerst iets principieels. Ik vind dat in fiches die de Kamer krijgt, het standpunt van het kabinet moet staan. U geeft nu een heel ander standpunt en vult zaken anders in dan wat ik vooraf heb kunnen lezen. We zouden dus vanaf nu alle stukken kunnen vergeten en gewoon naar u kunnen luisteren?

En hoe ziet die glijdende schaal eruit? Dat staat namelijk niet in de stukken en dat heeft u net ook niet gezegd. En ook gaat dit over de overheid. We gaan toch niet de markt hetzelfde opleggen? De overheid dus graag apart houden.

Mevrouw Besselink (PvdA): Ik had in het fiche gelezen dat Nederland tijdens de behandeling van het voorstel iets zou inbrengen, dus ik had juist begrepen dat Nederland nog flexibel in deze discussie staat. Daarom zou mijn vraag zijn geweest: wat gaat Nederland doen? We hebben het inderdaad gehad over die staffel of glijdende schaal, maar zal Nederland die nu voorstellen, en komen andere lidstaten dan weer met hun eigen ideeën van bijvoorbeeld 3% of € 100 000? Hoe weet de staatssecretaris dat dit voorstel het gaat halen en hoe hierover wél een afspraak kan worden bereikt? We moeten namelijk voorkomen dat we zo meteen 27 verschillende meningen hebben.

De heer Van der Ham (D66): D66 is voorstander van de gestaffelde schaal, al mag die van ons best hoger oplopen: tot 5%. Maar het is de vraag of het onderhandelingstechnisch wel zo handig is om nu al te zeggen dat de Nederlandse ambitie kan worden teruggebracht naar maximaal 2%. Dat kan misschien een mooie uitkomst zijn, maar voor een terecht progressieve, meer strenge natie lijkt mij dat een slecht uit te leggen onderhandelingsstrategie.

Staatssecretaris Heemskerk: De heer Elias stelt dat ik iets heel anders zei dan in het fiche staat. Nee, in de fiche hebben wij een aantal bedenkingen genoemd. Daarom komen wij nu met een ander voorstel. Wij hebben ook gezegd dat de behandeling andere smaken zal opleveren. En tegen mevrouw Besselink moet ik zeggen dat het zo nu eenmaal gaat in Europa. Hoe dacht zij dat de sms-tarieven ooit tot stand zijn gekomen? Op een gegeven moment was dat ook gewoon handjeklap en armpje drukken. En tegen de heer Van der Ham zeg ik dat je geen onderhandelingspositie krijgt door jezelf helemaal buiten het speelveld te plaatsen. Nederland is in Europa juist vaak effectief doordat het probeert te bemiddelen tussen klein en groot, en tussen de zeer Angelsaksische landen en de wat meer Latijnse culturen. Laten wij dat maar blijven doen. De inzet is 2%, met een minimum van € 100 en een maximum van € 50 000. Ik wil de Kamer best nog schriftelijke informatie over de staffel of glijdende schaal sturen. De Kamer zal die informatie ontvangen vóór het spoeddebat. Maar ik benadruk dat dit echt niet de uitkomst is. Dat zou mooi zijn, maar dit is echt geen gelopen race.

Wat houdt de Innovation Act in, wat vinden wij ervan en wat willen wij erin hebben? Het is de bedoeling dat deze bijdraagt aan de Lissabondoelstellingen; dat is een prioriteit. De kern is een betere benutting van kennis voor private producten en diensten, maar ook en juist een bijdrage aan maatschappelijke vraagstukken; toegankelijkheid voor het mkb van Europese programma’s, evenals financiering; een betere samenhang in de verschillende instrumenten, net zoals dat ene subsidiekader binnen alle EZ-instrumenten. Over de inhoud wordt nu geconsulteerd, juist in samenhang met de Europese onderzoeksruimte. Er is dus nadrukkelijk aandacht voor de aanbodkant, de R&D-instrumenten, en ook voor het stimuleren van de vraagzijde. We moeten niet iets in Brussel of in de lidstaten verzinnen, het moet allemaal juist ook zijn gericht op waar de bedrijven mee bezig zijn. Ook gaat het om meer aandacht voor output- en outcome-indicatoren, zodat niet alleen de input wordt gestuurd.

In dit kader vroeg mevrouw Besselink naar wat een en ander betekent voor ons eigen ruimtevaartbeleid. Dat is binnen Economische Zaken onderdeel van het innovatiebeleid en in organisatorische zin is dit een eenheid met de Directie Innovatie. We hebben aandacht voor kennisoverdracht, bijvoorbeeld de spin-off bij de ESA. De Nederlandse hightechindustrie benut die innovatieve technologische ontwikkelingen. De specifieke vraag van mevrouw Besselink over ruimtevaart, of de Europese aandacht voor het innovatiebeleid zal leiden tot een aanpassing van het ruimtevaartbeleid, is eigenlijk geen onderdeel van deze agenda.

Over de evaluaties en het Zesde, Zevende en Achtste Kaderprogramma het volgende. In vergelijking met het Zevende Kaderprogramma is in het Zesde Kaderprogramma een vermindering van administratieve lasten te zien, maar de lidstaten menen dat dit beter kan. Ook de Commissie zelf erkent dat het beter kan en is gestart met consultatie om ideeën te krijgen. Een onderdeel van de Nederlandse aanpak is de high-trustbenadering: ga uit van vertrouwen en deel pas bij misbruik daarvan echt stevige boetes uit. Daarbij hanteren we bijvoorbeeld ook een eigen verklaring, in de trant van «ik voldoe aan alle regels, maar hoef zaken pas te overhandigen als ik de aanbestedingsprocedure ook daadwerkelijk heb gewonnen». En controleer niet alles tot in details; dat vermindert de administratieve lasten voor de deelnemende bedrijven. De prikkel tot naleving zit in de op te leggen sancties. Ook daarin loopt Nederland voorop. Nederland zet erop in dat die high-trustbenadering wordt toegepast en dat deze risicoanalyses ook in het Europese Kaderprogramma worden toegepast. Nederland wil, naast aanpassingen in de structuren zelf, dat vereenvoudiging ook een aandachtspunt vormt bij de periodieke herziening van het Financieel Reglement van de Europese Unie.

Is het mogelijk of waarschijnlijk dat het Zevende Kaderprogramma wordt aangepast op basis van de ex-postevaluatie? Ik verwacht niet dat de ex-postevaluatie een directe aanleiding geeft tot aanpassing van de inhoud van de instrumenten van KP7. De ex-postevaluatie geeft een over-alloordeel over KP6. In belangrijke mate vormen de reeds uitgevoerde deelevaluaties de basis daarvoor. Die deelevaluaties zijn destijds betrokken bij het opzetten van KP7. De evaluatie kan wel van belang zijn voor een verdere verbetering van de uitvoering van KP7 binnen het huidige wettelijke kader. De ervaringen van KP6, samen met het uitvoeringsverslag van KP7 dat binnenkort verschijnt, vormen daarvoor een nuttige input. In dit stadium zien wij een belangrijk aandachtspunt, dat ook in het evaluatiepanel is benadrukt: de in KP7 doorgevoerde vereenvoudigingen. De deelnemers ervaren dit ook, maar zien nog steeds ruimte voor vereenvoudigingen. Dit vormt een van de belangrijkste discussiepunten voor een mogelijke aanpassing, ook bij de voorbereiding van KP8.

Bij het vraagstuk van de micro-entiteiten is sprake van een blokkerende minderheid. Deze is tegen de vrijstelling van risico’s, omdat zo’n vrijstelling voor het deponeren van jaarverslagen strijdig zou zijn met het harmonisatieprincipe binnen de EG. Het betreft de zogenaamde «financiële transparantie»: was het op dat punt niet misgegaan in de crisis en zou dit een te groot onderdeel van het bedrijfsleven treffen? Het gaat om allerlei vrij principiële zaken. Wij zijn het daar in ieder geval mee oneens, want de micro-entiteiten hebben een beperkte grensoverschrijdende activiteit. En wat hun financiële transparantie betreft: volgens mij is de crisis niet ontstaan in of vanwege de jaarverslagen van de kleine bedrijven; het zat toch veel meer in de transparantie van hetgeen banken verpakten en doorverkochten. De administratievelastenverlichting is belangrijk, dus geef lidstaten de mogelijkheid om dit te doen. Een en ander zal echter nog heel wat lobbywerk vergen. Ik doe dat niet alleen, maar wij zijn hiermee volop actief in Brussel. Ik heb de heer Hermans gevraagd om andere lidstaten via MKB-Nederland, VNO-NCW en BUSINESSEUROPE onder druk te zetten, zodat we dit wel voor elkaar krijgen; dit is namelijk belangrijk. Door digitale jaarverslagen met een open standaard kan ook beter worden voldaan aan ieders informatiebehoefte en zoiets maakt ook maatwerk mogelijk. Dat hoeft niet allemaal bij wet te worden voorgeschreven. Veel vrijstelling van dwingende EU-regels ligt voor de hand, omdat het grootste gedeelte van de micro-ondernemingen niet handelt over de landsgrenzen. Vrijstelling kan zo wel een concurrentievoordeel opleveren, maar dan moeten andere landen ook maar slimmer en moderner worden; geen concurrentievervalsing dus, maar wel wat beleidsconcurrentie.

Over de kritiek van Actal het volgende. Hierover is op 2 september jongstleden een algemeen overleg geweest. Actal refereerde aan de curve en wees erop dat er nogal wat ingeboekt was voor de tweede helft. Een halfjaar geleden zei Actal dat die curve wees op een stevige, maar goede ambitie. Laat ik wat Actal nu zegt, vergelijken met een voetbalwedstrijd: we hopen dat we met 3–0 gaan winnen; we staan bij rust met 1–0 voor en hebben nu nog maar 45 minuten om twee doelpunten te maken. Dat klopt inderdaad, maar zo’n pad hadden we wel afgesproken. Ik was toen echt doordrongen van het ambitieuze pad. En alle Kamerleden zeiden dat niet alleen het kabinet op dat gebied meters moest maken, maar dat ook zijzelf als vakwoordvoerders scherp zouden moeten blijven letten op administratieve lasten en hun collega’s zouden moeten wijzen op wat dezen bij voorstellen van het kabinet op het gebied van volksgezondheid, of bijvoorbeeld de welstandscommissies, zouden afdoen aan administratieve- lastenvermindering. Laten wij dit dus ook echt zien als een gezamenlijke inspanning.

Verder werd opgemerkt dat het kabinet wel instemt met de ambities van de Commissie, maar geen extra geld vrijmaakt voor, bijvoorbeeld, ICT. Nederland staat inderdaad achter de ambities van de Commissie en Nederland is het op dit punt verder ook met de Commissie eens. Deze kiest voor een niet-bindende oproep aan de lidstaten om het budget voor de nationale programma’s te verhogen. De ICT-agenda 2008–2011 van Nederland is fors, en wordt gerealiseerd. Er zijn aanvullende mogelijkheden in het kader van het FES. Het kabinet heeft in maart van dit jaar besloten om het SURFnet 7-projectvoorstel voor een state-of-the-art-ICT-infrastructuur te honoreren; dit werd mij onlangs nogmaals bekendgemaakt door collega Plasterk. Medio juli heeft het kabinet besloten, vanwege de urgentie uit maatschappelijk en economisch oogpunt, dat in het kader van de FES-ronde van 500 mln. een nieuw voorstel op het gebied van ICT kan worden ontwikkeld. Thans wordt daar hard aan gewerkt. Als mogelijke FES-bijdrage voor dit ICT-voorstel is een richtbedrag van 80 mln. genoemd. Wij doen dus wel degelijk veel op het terrein van ICT. Sterker nog, als Nederland stijgt op de internationale lijstjes, komt dat door zijn ICT-infrastructuur en het gebruik van ICT, zowel door burgers als door bedrijven. Maar we moeten daar schepjes bovenop blijven doen. Vandaar ook de concurrentie tussen de verschillende infrastructuren als kabel en telecom. Die laatste komt met enige regelmaat bij mij afgeven op de concurrentievoorsprong van de ander. Ik denk dan: zo gaat het goed. Ook via het programma Digivaardig&Digibewust wil ik ervoor zorgen dat iedereen gaat meedoen aan de digitale economie. Zo kunnen mkb’ers het web nog veel meer benutten; niet alleen om zichzelf te presenteren, maar ook om te verkopen en in te kopen.

Gaan we de doelstellingen op het gebied van de Dienstenrichtlijn halen? Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen van een of meer lidstaten die de tijdige implementatie als onhaalbaar beschouwen. Zeker in de elf lidstaten die voor Nederlandse dienstverleners van bijzondere betekenis zijn, zijn op essentiële onderdelen van de richtlijn zodanig grote vorderingen gemaakt dat tijdige implementatie binnen bereik is.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): EUROCHAMBRES heeft daar toch een iets andere visie op. Dat wijst er met name op dat het zeer onzeker is dat Duitsland het gaat halen. Het eenloketsysteem, dat voor ons van groot belang is, geeft in Duitsland ook grote problemen. En screening door decentrale overheden verloopt bijvoorbeeld in België zeer stroef. Ik hoop dat u in de komende week dus even verifieert of uw beeld ook het beeld in de lidstaten is.

Staatssecretaris Heemskerk: Wij zullen nog een keer het rapport van EUROCHAMBRES bestuderen. De lidstaten geven daarin aan dat zij de deadlines zullen halen, al zullen landen die zich in de achterhoede bevinden, zich extra moeten inspannen. Ik zal ervoor zorgen dat Nederland nogmaals benadrukt dat het belangrijk is om de deadlines te halen en dat wat iedereen heeft beloofd, moet worden gerealiseerd. Minister Van der Hoeven kan dan altijd heel streng over haar brilletje naar de andere lidstaten kijken.

De heer Van der Ham (D66): In aanvulling op wat collega Van Dijk zei en wat de staatssecretaris antwoordde: daarvoor is het wel van belang dat er een soort update komt van de stand van zaken in de verschillende landen. Volgende week voeren wij daar een debat over. Ik heb gevraagd of de Kamer, ten behoeve daarvan, het meest recente stuk hierover kan krijgen.

Staatssecretaris Heemskerk: Bij dezen zeg ik een heel kort briefje toe waarin wij het EUROCHAMBRES-rapport nog eens verduidelijken. Dat kan als input dienen voor het AO.

De heer Elias (VVD): Nog even het volgende, om een tweede termijn te vermijden: ik vroeg naar de voortgang van de elf nu geïmplementeerde zaken.

Staatssecretaris Heemskerk: Die vraag had ik nog staan: wat ga ik doen aan de achterstanden bij de implementatie? We zijn blijkbaar op elf blijven steken, hoewel er heel hard is gewerkt. Maar laten we ook even zien dat Nederland relatief goed scoort met een achterstand van 0,4%. Bestaande achterstanden willen we zo snel mogelijk oplossen. Volgens mij hebben we met de Kamer de lijst besproken: wat moet er allemaal nog echt vóór 1 januari door Tweede Kamer en Eerste Kamer worden behandeld? We blijven erbovenop zitten, om ook op dat gebied een van de beste jongetjes van de klas te blijven.

Over de vragen met betrekking tot de structuurfondsen het volgende. Welke bezwaren wenden andere lidstaten aan tegen lagere administratieve lasten? Het is jammer dat de Commissie niet alle aanbevelingen voor verdere verlaging heeft overgenomen van de expertgroep en uit het pakket dat de Nederlandse regering heeft ingeleverd. Nederland blijft daarop hameren, maar ook daar is het de kunst om een meerderheid voor elkaar te krijgen.

De heer Van der Ham vroeg naar de verdere uitleg van de richtlijn en om een schep erbovenop. Laten we er eerst maar eens voor zorgen dat het allemaal wordt geïmplementeerd; daar zit nog veel werk. Als onderdeel van de Dienstenrichtlijn is er in 2010 een screening in EU-verband van de nationale vergunningenstelsels en eisen met betrekking tot grensoverschrijdende dienstverlening. Ik hoop en ga ervan uit dat dit weer inspiratie zal opleveren voor aanvullende acties.

De heer Van der Ham (D66): Dat is me een beetje te passief. Deze motie van de heer Van Dijk en van mij zegt dat de regering op dit dossier binnen Europa actief moet blijven, om verdere uitholling van de Dienstenrichtlijn tegen te gaan, omdat die richtlijn zo belangrijk is voor de economische dynamiek. Moeten we dus afwachten wat Europa doet? Ik zou graag een meer actieve houding van Nederland zien.

Staatssecretaris Heemskerk: Op tal van terreinen zetten wij ons hiervoor in: via de indirecte lobby, via de signalen die wij afgeven in de Raadsvergaderingen, maar ook door middel van de verspreiding van best practices door ambassades. En de premier heeft ook een pakket aangeboden voor het verder wegnemen van administratieve belemmeringen, juist gericht op de diensten. We blijven sjorren aan de boom, maar zijn wel afhankelijk van het tempo van besluitvorming; en je hebt meerderheden nodig, soms unanimiteit.

De voorzitter: Dank voor uw antwoord. Ik beëindig hiermee dit algemeen overleg, maar niet nadat ik erop heb gewezen dat de staatssecretaris een drietal toezeggingen heeft gedaan. Zo komt er deze week een brief naar de Kamer over de effecten van EU-regelgeving op het mkb, de «slagerbrief» waarover mevrouw Gesthuizen het had. Ook komt er vóór het desbetreffende spoeddebat een brief over de staffeling van boetes. Verder komt er een brief over het EUROCHAMBRES-rapport en de internationale positionering van Nederland.

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ik zou graag willen dat de staatssecretaris zijn toezeggingen over het zenden van brieven deze keer wel nakwam. Gisteren heb ik daarover ook iets bij de Regeling van Werkzaamheden gezegd. De staatssecretaris had namelijk eerder een aantal malen brieven toegezegd, maar die kwamen niet op tijd bij de Kamer aan.

De voorzitter: De Regeling van Werkzaamheden is dé plek om daarover te rappelleren.

Staatssecretaris Heemskerk: De heer Elias moet even specifiek zijn.

De voorzitter: Zullen we dat na dit overleg doen?

De heer Elias (VVD): Het ging, bijvoorbeeld, over de brief naar aanleiding van de nota van wijziging bij het initiatiefwetsontwerp over de stilzwijgende verlenging: wij zouden daarover een brief krijgen, maar die is niet vóór de stemmingen gearriveerd.

Staatssecretaris Heemskerk: Daarvoor gold dat er eerst een derde nota van wijziging moest komen. In de brief reageren wij op de derde nota van wijziging. Ik bespaar u daarmee een derde brief. Als we een brief hadden geschreven over de tweede nota van wijziging en die weer zou worden gewijzigd, had de Kamer nog weer een brief erbij gekregen. Het ging dus om service van het kabinet aan de Kamer.

De heer Elias (VVD): Het ging mij ook om andere stukken.

De voorzitter: U heeft uw punt gemaakt. Rappelleren doen we bij de Regeling van Werkzaamheden.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), ondervoorzitter, Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Sap (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Bosma (PVV), Meeuwis (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Uitslag (CDA) en Weekers (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Anker (ChristenUnie) en Smits (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Uitslag (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en Gerkens (SP).