Kamerstuk 21501-02-952

Verslag van een algemeen overleg

Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken


21 501-02
Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

nr. 952
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 maart 2010

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 4 maart 2010 overleg gevoerd met minister Verhagen van Buitenlandse Zaken over:

– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 22 februari 2010 met verslag van de Raad Algemene Zaken (RAZ) en Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 22 februari 2010 (21 501-02, nr. 945);

– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 1 maart 2010 met geannoteerde agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) van 5 en 6 maart 2010 (21 501-02, nr. 946)

– evt. fiches.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van der Kolk-Timmermans

Voorzitter: Ormel

Griffier: Van Kessel

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Van Dam, Haverkamp, Nicolaï, Ormel,

en minister Verhagen, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Er is tot nu toe slechts één lid van de commissie aanwezig. Ik verwacht meer leden maar er schijnen zich verkeersproblemen voor te doen in de buurt van Den Haag. Bovendien verwacht ik stemmingen; die kunnen leiden tot een schorsing van dit algemeen overleg. Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken, zijn staf en het publiek op de tribune van harte welkom. Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Dam van de PvdA-fractie.

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. Een bijzonder goedemorgen op deze ochtend na de verkiezingen. Dit algemeen overleg gaat over de Informele raad voor Buitenlandse Zaken, het Gymnich-overleg. Die raad is anders van aard dan de gewone raden voor Buitenlandse Zaken. Ik begin met het punt dat op de agenda staat over hoe moet worden omgegaan met de opkomende actoren. Het is goed dat de ministers van Buitenlandse Zaken daarover in verkennende zin komen te spreken. Het ligt uiteraard in de lijn der verwachting dat de zogeheten «BRIC-landen» een sterkere rol op het wereldtoneel gaan spelen en daarin meer hun verantwoordelijkheid nemen. Ik heb met instemming kennis genomen van de behartigenswaardige woorden van de minister, zo’n twee tot drie weken geleden, in zijn toespraak over het buitenlands beleid en de rol die de EU daarin zou moeten spelen. De andere kant van de discussie over de opkomende landen is namelijk dat de macht op het wereldtoneel steeds meer verschuift en de EU er onvoldoende in slaagt om daarin één vuist te maken. Gelet op het informele karakter van Gymnich lijkt mij dat ook gesproken kan worden over een manier waarop de EU meer als eenheid kan optreden op het internationale toneel. Daar ontbreekt het soms nog aan. Ik denk dat wij het daarover wel eens zijn. Ik roep de minister op om ongeveer hetzelfde verhaal te houden als een paar weken geleden in Nederland, een stevig pleidooi voor meer gemeenschappelijkheid in de EU.

Ik heb meteen een mooi voorbeeld voor de minister op het punt van meer gemeenschappelijkheid. Op de agenda staat namelijk ook het vredesproces in het Midden-Oosten. Een van de punten die de minister in dat kader kan opperen, is het volgende. Een aantal landen heeft om opheldering gevraagd aan Israël over de kwestie Dubai; daar lijkt gebruik gemaakt te zijn van paspoorten van Europese lidstaten. Het lijkt mij goed als die lidstaten niet alleen zelfstandig om opheldering vragen, maar ook de EU als geheel om opheldering vraagt bij Israël om solidariteit te tonen met die lidstaten.

Er wordt een schets gegeven van de weg naar proximity talks onder leiding van de VS. Dat is de weg die nu moet worden ingeslagen. Het lijkt mij echter van belang dat Europa blijft vasthouden aan de uitgangspunten van het internationaal recht. In dat kader moet Europa vasthouden aan de onderzoeken die gedaan worden naar aanleiding van het Goldstone-rapport. Ik vraag de minister om toe te lichten waarom Nederland zich van stemming heeft onthouden in de Verenigde Naties; beide partijen kregen meer tijd om onderzoek te doen naar aanleiding van Goldstone.

De heer Nicolaï (VVD): Voorzitter. Ik loop de belangrijkste punten langs en begin met het Midden-Oosten en het vredesproces, of wat daarvoor moet doorgaan. Er was zowaar weer een positief signaal na alle negatieve berichten van de afgelopen tijd. De Arabische liga lijkt groen licht te geven voor indirecte bespreking. Hoe groen is dat licht echter? In de verklaring staat namelijk ook dat er weinig vertrouwen is, dat het de laatste poging is en dat er anders over vier maanden naar de Veiligheidsraad wordt gestapt. Langs welke lijnen en op welke wijze worden die indirecte besprekingen gevoerd?

Het tweede punt betreft de ontwikkeling van de buitenlandse dienst van de Europese Unie. Wat is het beste moment en de beste manier om hierover als Kamer nader te spreken? Er ligt nu geen stuk voor. Ik zie aan de planning dat het de bedoeling is van de Hoge Vertegenwoordiger om eind april wel een stuk klaar te hebben. Mijn vraag is dan ook procedureel van aard: wanneer is voor ons het beste moment om een boodschap mee te geven voordat nadere besluitvorming plaatsvindt?

Dat brengt mij op het derde punt, dat ook door de heer Van Dam naar voren is gebracht, namelijk het redelijk verrassende, positieve verhaal over het door Europa met één stem naar buiten treden op het wereldtoneel. Dat werd in de pers hier en daar uitgelegd als het afstand nemen van de euroscepsis die ook in CDA-kring bestaat. Ik hoor daar graag wat meer over, met name over de consequenties daarvan. Iedereen is daarvoor, in abstracte zin. In het geval van het Midden-Oosten kan de consequentie echter zijn dat de Nederlandse regering minder ruimte heeft om een eigen geluid te laten horen. Dat is de consequentie van het doortrekken van de lijn die de minister van Buitenlandse Zaken bij de Bilderbergconferentie heeft neergezet.

Binnen Europa wordt terecht aandacht besteed aan opkomende landen. Daarbij gaat het niet alleen om economische aspecten, maar ook om de rol die deze landen al dan niet spelen op het wereldtoneel en de verantwoordelijkheid die daarbij wordt genomen. Een en ander heeft een relatie met het mooie, theoretische, vergezicht dat Europa eigenlijk ooit een plek moet krijgen in bijvoorbeeld de Veiligheidsraad in plaats van afzonderlijke landen uit Europa. Naar mijn mening is dat een enigszins theoretisch vergezicht, maar het hangt wel samen met de plek die de opkomende landen en de grote vier, de G4, in het internationale circuit en de Veiligheidsraad al dan niet hebben; Japan, Duitsland, India en Brazilië. Ik ben benieuwd hoe dat samenhangt met het pleidooi om meer verantwoordelijkheid proberen te geven aan die nieuwe grootmachten.

Ik stel in dit verband ook een specifieke vraag. Hoe denkt deze minister over de defensie-uitgaven van China? Veel landen, waaronder Nederland, proberen altijd gunstig voor te stellen hoeveel uitgegeven wordt door China. China probeert dat echter altijd wat bescheidener voor te stellen dan feitelijk het geval is. Daar zijn ook wel redenen voor. Het is evenwel van belang om China aan te kunnen spreken op een actievere internationale rol dan het nu speelt.

De voorzitter: Ik verzoek u wel om u aan de agenda te houden. Het is weliswaar een informeel overleg, maar China staat niet op de agenda.

De heer Nicolaï (VVD): Het staat denk ik wel op de agenda. Ik wil hierover niet de degens met u kruisen, maar op de agenda staat het punt van de opkomende landen, de positie daarvan en het meer verantwoordelijkheid laten nemen in de wereld.

Mijn volgende punt staat echter niet op de agenda, namelijk de non-proliferatie en de brief die de minister in NAVO-verband gestuurd heeft. Ik stel daarover slechts een procedurele vraag: is er een kans dat dit in het informeel overleg aan de orde komt? Als dat het geval is, dan ben ik benieuwd naar wat daarover gezegd kan worden.

De heer Haverkamp (CDA): Voorzitter. Non-proliferatie is ons streven; er zijn echter ook landen die streven naar proliferatie. Heeft de minister zicht op hoe het verder gaat rondom het dossier Iran? Er klinken signalen dat Rusland nadenkt over smart sancties. Een eventuele samenwerking met Rusland zal vorm moeten krijgen met de EU als collectief. Het lijkt ons dan ook goed om dat te bespreken in het kader van het toekomstige buitenlandbeleid dat in de komende bijeenkomst wordt besproken. Wij steunen de lijn van de regering dat opkomende economieën in toenemende mate medeverantwoordelijk moeten worden gemaakt voor het oplossen van de grote vraagstukken. In een wereld waarin alsmaar mondige spelers op het wereldtoneel verschijnen, verdient het echter ook aanbeveling om aan de eigen stembanden te werken. Op dat gebied schiet de EU nog steeds tekort. Het Verdrag van Lissabon biedt mogelijkheden om een inhaalslag te maken. Wij zijn het van harte eens met de minister dat er moet worden gezocht naar een manier waarop de EU en andere internationale organisaties elkaar kunnen versterken. De EU kan met name op diplomatiek gebied van grote toegevoegde waarde zijn, niet alleen aan de grenzen van de EU maar ook verder van huis. Is bekend wat de meerwaarde is van de EU als collectief in relatie tot de belangen van Nederland? Is dat helder?

Een van de krachten kan een gemeenschappelijke diplomatieke dienst zijn, zeker in de uitdagingen die voor ons liggen. Daarbij is het belangrijk dat wij goed vertegenwoordigd zijn. Ik noem hierbij de benoeming van de heer Almeida op de post in Washington. Ik heb niet het idee dat er gekozen is voor de kandidaat met het grootste politieke gewicht. Hoe beoordeelt de minister deze benoeming en het feit dat de lidstaten geen inspraak in deze benoeming hebben gehad – in elk geval voor zover mijn informatie strekt – zoals wel is vastgelegd in de nieuwe procedure?

Als wij nu de eerste keer al zien hoe deze benoeming is gegaan, wat wil dat dan zeggen voor de volgende? Kan de minister ook aangeven welke rol de heer Almeida zal gaan spelen in het toekomstige postennetwerk?

Rondom Bosnië en Herzegovina, dat wel geagendeerd is tijdens de RBZ van januari, is het besluit genomen tot instelling van een trainingsmissie, naast de bestaande EUFOR-missie. Eerder was sprake van omvorming van EUFOR naar een trainingsmissie. Kan de minister aangeven op welke termijn deze trainingsmissie van start zal gaan en hoe deze twee missies in de praktijk naast elkaar zullen functioneren? Hoe staat het verder met de beschikbaarheid van personeel en materieel voor deze missies? Het besluit over verlenging van de EUFOR-missie zal plaatsvinden op basis van een evaluatie van de politieke en veiligheidssituatie. De CDA-fractie is evenals de regering steeds duidelijk geweest over het belang van EUFOR, nu in Bosnië nauwelijks vooruitgang wordt geboekt. Kan de minister aangeven welke factoren een rol spelen in deze stagnatie en hoe daarop door EUFOR wordt gereageerd? Kan hij ook aangeven op welk moment een nieuwe evaluatie zal plaatsvinden? Door de Hoge Vertegenwoordiger is het voorstel gedaan tot visumliberalisatie ten aanzien van Bosnië en Herzegovina. De regering wacht een integrale waardering van de Commissie af. Mogen wij ervan uitgaan dat op dit moment nog geen besluit over de visumliberalisatie wordt genomen?

Ten slotte kom ik bij het Midden-Oosten vredesproces. Het is natuurlijk van groot belang dat men weer met elkaar gaat onderhandelen, maar dat zal toch eerst ook van de partijen zelf moeten komen. Ik denk dat wij daar in het verleden genoeg over gezegd hebben.

De voorzitter: Dan zijn wij hiermee gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Ik geef het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken.

Minister Verhagen: Voorzitter. Allereerst dank ik de leden van de Kamer voor hun reflecties op de Gymnich-agenda. Eigenlijk is het woord «agenda» al fout bij een informeel overleg, want daarvan is het de bedoeling om met de benen op tafel met elkaar wat grotere kaders aan te geven. Tegelijkertijd is het ook duidelijk dat je juist ook zo’n overleg kunt gebruiken om met elkaar op een open wijze van gedachten te wisselen over zaken die op ons afkomen, los van de dagelijkse hypes of de dagelijkse noodzaak tot besluitvorming op bepaalde punten.

Ik vind met de heer Van Dam dat het terecht is dat op dit punt met name ook wordt gekeken naar de positie van de opkomende grootmachten en de positionering van Europa daarbij. Ik was blij met de waarderende woorden van de heer Van Dam over hetgeen ik naar voren heb gebracht bij de Bilderbergconferentie, over de positionering van Europa als een G3, naast de G2, de Verenigde Staten en China. Ik zal u de speech in afschrift doen toekomen, zodat u het geheel kunt bekijken. Die is uiteraard iets uitgebreider en iets genuanceerder dan wat in kranten is weergegeven. De essentie is dat wij te maken hebben met de invloed van besluiten die door anderen worden genomen en van ontwikkelingen die elders plaatsvinden. Als wij daar zelf geen invloed op uitoefenen, laten wij het aan de VS of aan China over om ook ontwikkelingen in onze eigen regio te bepalen. Willen wij daarop invloed kunnen uitoefenen, dan zullen wij dus meer gemeenschappelijk als Europese Unie moeten optreden.

Wij moeten niet alleen bedenken hoe wij dat vormgeven. Het is inderdaad vrij gemakkelijk, zoals de heer Van Dam zegt, om in abstracto te constateren dat een gemeenschappelijk buitenlands beleid, het als eenheid naar buiten toe optreden, effectiever is. Het is ook evident dat de Europese Unie makkelijker als strategische partner of als geloofwaardige gesprekspartner wordt gezien dan een individuele lidstaat. Dat is niet alleen een enorme noodzaak, maar ook een uitdaging.

Dit hangt ook samen met een onderwerp dat door de heer Nicolaï naar voren is gebracht met betrekking tot EDEO, de Hoge Vertegenwoordiger enzovoorts. Dat zijn twee andere elementen, die wij natuurlijk ook zullen bespreken. Dus de onderwerpen hangen ook een beetje met elkaar samen.

Het is evident dat onze internationale belangen – en de effecten die ontwikkelingen met name ook in de wereld hebben op onze eigen werkgelegenheid en onze eigen veiligheid – te groot zijn om de tweede viool te spelen of af te wachten. Wij kunnen niet overal in de wereld even actief zijn, maar wij zullen ons er wel op moeten bezinnen hoe wij als Europese Unie geloofwaardig kunnen optreden. Wat ik bij de Bilderbergconferentie naar voren bracht, was daar een aanzet toe.

Het is niet zo – dat proefde ik even een beetje bij de heer Nicolaï – dat je geen eigen opvattingen meer hoeft te hebben als je streeft naar een gemeenschappelijk buitenlands beleid, of dat je eigen opvattingen bij voorbaat al terzijde moet schuiven. Om te beginnen moet je een eigen opvatting hebben om te zorgen dat dat ook invloed heeft op de formulering van het standpunt van de Europese Unie. De eerste inzet is er natuurlijk ook op gericht dat de Europese Unie datgene doet wat wij goed vinden. Tegelijkertijd is het geen automatisme dat iedereen het in andere lidstaten bij voorbaat eens is met alles wat Nederland vindt, of dat nu de heer Verhagen is, de heer Van Dam, of de heer Nicolaï. En natuurlijk kun je niet al bij voorbaat zeggen dat je hoe dan ook accepteert wat eruit komt, zonder je eigen positie te wegen. Maar wil je effect hebben, dan zal het streven gericht moeten zijn op een gemeenschappelijk buitenlands beleid.

Laat ik één voorbeeld geven. De heren Van Dam en Nicolaï noemden beiden het Midden-Oosten. Even los van de vraag of dat nu ten opzichte van de opkomende machten het meest relevant is, noem ik de recente discussie die wij hebben gevoerd over de resolutie-Goldstone. Daarbij heb ik ook zeer serieus gekeken naar een mogelijkheid om met zo veel mogelijk anderen eenzelfde positie in te nemen. Dat heeft ertoe geleid dat elf lidstaten, waaronder Nederland, zich van stemming hebben onthouden – ik zal straks ingaan op de redenen daarvoor – en dat zestien lidstaten voor hebben gestemd. Het zou vrij gemakkelijk zijn geweest om een totale verdeeldheid te krijgen, tussen lidstaten die voor en andere die tegen stemden, met één die zich van stemming onthield, en met stemverklaringen A en B. Wij hebben bekeken hoe wij die zaken zouden kunnen combineren. Zo zijn wij gekomen tot een groep van elf landen die zich van stemming onthouden hebben. Daarbij heeft Nederland namens anderen een gezamenlijke stemverklaring afgelegd, juist om toch het gewicht groter te maken. Dat is hoe je, zelfs als er verschillen blijven, toch je stem groter maakt.

Een tweede element dat hierbij speelt, is de positie van de Hoge Vertegenwoordiger en de EDEO. Ik moet zeggen dat ik mij daar enigszins zorgen over maak. Dat geldt niet zozeer voor de EDEO als wel voor de positie van de Hoge Vertegenwoordiger. Het is evident dat een nieuwe functie in het begin een kwestie van zoeken is, en dat daar, juist vanwege de dubbele positie van de Europese Commissie en de Europese Raad, van verschillende kanten aan wordt getrokken. Maar wij zien op dit moment een inhoudelijke discussie, of een kritische benadering, ook over en van de Hoge Vertegenwoordiger. Wij moeten daar wel voor waken, want het is juist gelet op de positionering van de Europese Unie, met een gemeenschappelijk en effectief optreden naar buiten toe, ook in ons belang dat die positie van de Hoge Vertegenwoordiger wordt versterkt. Dus in plaats van een beetje mee te doen in het gehuil dat het allemaal niet goed is en niet deugt, wat de heer Pechtold deed in een vorig debat dat wij hier voerden, is het in ons belang dat er werkelijk een effectieve Hoge Vertegenwoordiger gaat staan, met een dienst. Mevrouw Ashton zal in ieder geval tijdens Gymnich haar gedachten over die externe dienst naar voren brengen. Daar zal uiteraard ook worden gesproken over de vraag hoe wij de Hoge Vertegenwoordiger een dienst kunnen geven waarmee zij haar rol volledig kan spelen en de effectiviteit, de efficiency en het optreden van de Europese Unie kan versterken. Ik verwacht ten aanzien van de EDEO dat mevrouw Ashton met een informeel voorstel zal komen en haar idee naar voren zal brengen hoe zij denkt dat die dienst eruit zal moeten zien. Ik verwacht dat zij zo’n voorstel zal concretiseren en het aan de Europese Raad zal voorleggen. Vervolgens is de besluitvorming over de EDEO beoogd in april. Ik stuur u dat voorstel dan toe met mijn opvatting daarover, zodat wij dat in het algemeen overleg over de RBZ van april kunnen bespreken.

De heer Haverkamp vroeg in dit verband hoe het zit met de benoeming van vertegenwoordigers, en hij noemde de heer Almeida. Hij vond het met name problematisch dat de hele procedure niet transparant is geweest. Ik ben dat met hem eens. Er heeft ook een stevig gesprek plaatsgevonden met de Hoge Vertegenwoordiger tijdens de RBZ van vorige week, waarin zij hierop ook fel is bekritiseerd. Die boodschap was vrij helder. Almeida wordt het hoofd van de EU-delegatie in Washington, dus zeg maar de ambassade. Hij zal onder instructie staan van de Hoge Vertegenwoordiger, dus over zijn werkwijze en over wat hij gaat doen is geen onduidelijkheid. Maar wel vinden wij met een aantal andere lidstaten dat de procedure aanmerkelijk helderder had moeten zijn.

De heer Nicolaï (VVD): Ik was nog bij het vorige punt, waarin de minister opnieuw het belang uitlegde van spreken met één stem en als voorbeeld noemde hoe er over Goldstone zo effectief is gesproken met twee stemmen.

Minister Verhagen: Zo begon ik niet.

De heer Nicolaï (VVD): Ik wil de minister niet op zijn woorden vangen. Het gaat om het principiële punt dat je niet kunt blazen en zuigen tegelijkertijd. Als je Europees maar met één stem wilt spreken, zal dat soms ten koste gaan van de mogelijkheid van Nederland om apart te spreken. Dat zul je moeten erkennen, dat lijkt mij evident. Mijn concrete vraag is: accepteert de minister dat er bijvoorbeeld ten aanzien van het Midden-Oosten – dit is een gevoelig punt voor Nederland waar in Europa verschillend over gedacht wordt – minder ruimte is voor Nederland om zijn eigen geluid te laten horen? Dit is een concrete vraag en tevens een voorbeeld van hoe het niet werkt.

Minister Verhagen: Nee, dat ben ik niet met u eens. U moet exact citeren wat ik zei. U suggereerde enigszins dat je geen eigen opvattingen meer kunt hebben. Dat is om te beginnen al een verkeerde veronderstelling. Je moet immers een eigen opvatting hebben om te proberen het standpunt van de Europese Unie als zodanig mee te bepalen en te beïnvloeden. Je moet ervoor zorgen dat je voldoende medestanders hebt opdat eenieder vindt wat jij het beste acht. Bovendien wil het niet zeggen dat je nooit meer, over geen enkel onderwerp, een eigen afwijkend standpunt kunt hebben. Stel dat je in een discussie over bijvoorbeeld Iran invloed wilt hebben op de uiteindelijke stellingname. Dan is een gemeenschappelijk standpunt veel effectiever dan het proberen te halen van het eigen gelijk. In het laatste geval gebeurt er immers niets. Wil je invloed hebben op de vraag hoe om te gaan met Iran, dan is het noodzakelijk dat de Europese Unie in haar totaliteit optreedt. Dat kan betekenen dat ondanks het feit dat iedereen hier vindt dat wij allang die internetfilters hadden moeten blokkeren, dat nog niet is gebeurd. Dat kan betekenen dat wij nog steeds geen sancties hebben getroffen, ondanks het gegeven dat een deel van de Kamer vindt dat wij deze al afgelopen december hadden moeten treffen, juist om effectief te zijn. Het kan ook betekenen dat je niet de volle mep krijgt, niet de volle 100% van je eigen standpunt. Dat is evident. Dan nog kan het veel effectiever zijn om dat met 27 landen te doen in plaats van in je eentje, ook al haal je maar 70% binnen van wat je eigenlijk zou willen. Ik denk bijvoorbeeld aan stemming over het Goldstone-rapport. Dat wilde ik hiermee aangeven. Streven naar een Europees geluid wil niet altijd zeggen dat je hoe dan ook altijd je stellingname moet opgeven om maar op het aantal van 27 uit te komen. Het was niet effectiever geweest als wij allemaal ons eigen standpunt ten aanzien van het Goldstone-rapport hadden opgegeven. Het was wel effectiever om te zoeken naar zo veel mogelijk medestanders. En dat hebben wij ook gedaan. Vervolgens was er een groep van elf en een groep van zestien.

De heer Nicolaï (VVD): Wat ik hiermee probeerde aan te geven, is dat de minister mijns inziens moet differentiëren. De algemene uitspraak dat het effectiever is om met één mond te spreken is bijna een tautologie, dat is waar. Het was dus ook effectiever geweest voor het optreden van de EU als er niet met twee monden was gesproken over Goldstone, maar met één en dat er een meerderheid was gevolgd, namelijk die zestien en niet die elf die bij elkaar geharkt zijn en waar Nederland zo trots op is. Ik pleit daar niet voor, omdat ik vind dat op zo’n punt het geluid dat Nederland heeft georganiseerd met elf landen verwoord moet kunnen worden. In de redenering van de minister – dit voorbeeld toont dat volgens mij ook aan – mis ik dat je moet differentiëren. Over de meeste grote internationale vraagstukken kan Europa mijns inziens vaak wel met één mond spreken. Denk aan alles in de sfeer van mensenrechten, democratie en volkenrecht. Dat is nogal wat. Dat geldt ook voor heel veel in de sfeer van financieel, economisch en sociaal beleid, en in de sfeer van milieu en klimaat. Onderwerpen zoals het Midden-Oosten zouden niet moeten tegenhouden dat Europa over die vele grote onderwerpen – volgens mij gaat het om acht van de tien onderwerpen die internationaal spelen – meer met één mond spreekt. Tegelijkertijd moet je accepteren dat je dat op een enkel punt, zoals het Midden-Oosten, minder doet.

Minister Verhagen: Je kunt niet spreken van hét Midden-Oosten. Er zijn immers tal van punten waar wij wel met ons allen, dus met 27 lidstaten, optrekken, ook ten aanzien van het Midden-Oosten. Stel dat de Europese Unie zegt: wij vinden dat er een einde moet komen aan het nederzettingenbeleid, dat er een Palestijnse staat moet komen en veiligheid voor Israël, dat de grenzen uit 1967 dateren et cetera. Dan is dat toch effectiever dan wanneer de een roept dat er gesproken moet worden met Hamas en de ander dat er drie staten moeten komen? Dan heb je toch totaal geen enkele invloed? Ten aanzien van het Goldstone-rapport merk ik het volgende op. Straks zal ik nog ingaan op de vraag van de heer Van Dam. Men heeft mij nooit horen zeggen dat men geen eigen standpunten meer mag hebben. Volgens mij liggen onze standpunten inhoudelijk niet ver van elkaar vandaan en maken wij de verschillen groter dan nodig. Laten wij ervan uitgaan dat het Nederlandse standpunt over een bepaald onderwerp goed is. Dan is effectiviteit ook gekoppeld aan de vraag in hoeverre je dat Nederlandse standpunt werkelijkheid kunt laten worden. Als alleen blijven staan in je opvatting betekent dat je wel iets moois roept maar het niet realiseert omdat de rest van de wereld iets anders vindt, dan is dat niet effectief. Misschien is het ten opzichte van de binnenlandse politiek wel effectief omdat je je eigen verhaal kunt houden. Echter, het zou wel eens effectiever kunnen zijn om slechts 70% van dat standpunt te realiseren en die laatste 30% op te geven, waardoor je rest van de EU meekrijgt. Qua effectiviteit heb je dan uiteindelijk meer binnengehaald voor je eigen Nederlandse standpunt dan als je op je eigen standpunt blijft hameren en niet bereid bent om op een enkel punt water bij de wijn te doen. Vandaar dat ik zeg dat je moet differentiëren. De veronderstelling dat het effectiever is om je eigen poot stijf te houden en geen enkele concessie te doen, is niet altijd waar.

De heer Nicolaï (VVD): Dat is ook niet mijn stelling, maar dat is duidelijk, naar ik hoop.

De heer Van Dam (PvdA): Hier komen wij volgens mij op een punt van discussie waar het om moet gaan. Als de minister agendeert dat er te weinig gemeenschappelijkheid is in het EU-buitenlandbeleid, dan doet zich de vraag voor waar dat door komt. Volgens mij komt dat doordat de EU verdeeldheid oplost door compromissen, waardoor je ergens halverwege uitkomt en de EU dus nooit een krachtige rol op het wereldtoneel speelt. Men heeft immers altijd een zwak standpunt, als men al een gemeenschappelijk standpunt heeft. Volgens mij is dat de kern van de discussie. De minister zegt: ik houd het liefst lang vast aan ons eigen standpunt en als ik daarmee realiseer dat ik 70% binnenhaal ...

Minister Verhagen: Dat zeg ik niet.

De heer Van Dam (PvdA): Ik vertaal het even. Als je 70% binnenhaalt en 30% laat vallen, dan heb je een goed resultaat en kom je uiteindelijk tot een gemeenschappelijk standpunt. De vraag is echter of dat gemeenschappelijke standpunt de kracht heeft die het zou moeten hebben. Een andere aanpak zou kunnen zijn dat de minister zegt: wij hebben weliswaar geen gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming op het gebied van buitenlands beleid, maar als er een duidelijke meerderheid is binnen de EU, ben ik bereid om mij daarbij neer te leggen omwille van een krachtig, gemeenschappelijk EU-buitenlandbeleid.

Minister Verhagen: Ik vind het moeilijk om daar zo in het algemeen op te antwoorden. Laat ik één voorbeeld noemen. 26 van de 27 lidstaten vonden laatst dat militairen Somalië of Tsjaad moesten binnentreden. Volgens mij was u daar de grootste tegenstander van. Ik was er ook een groot tegenstander van, maar volgens mij was u de grootste tegenstander. Tegelijkertijd bekritiseerde u mij dat ik niet geblokkeerd heb dat dit gebeurde.

De heer Van Dam (PvdA): Even een feitelijke correctie: dat heb ik juist niet gedaan. Ik herinner mij het debat hierover nog heel goed. De minister zei: ik ben het er eigenlijk niet mee eens, maar ik ga niet dwarsliggen.

Minister Verhagen: Dat klopt.

De heer Van Dam (PvdA): Ik hoop dat de minister zich herinnert dat hij precies om deze reden op mijn begrip heeft kunnen rekenen.

Minister Verhagen: Je moet erg opletten. Er zit iets tussen iets niet blokkeren en iets toejuichen, dan wel legitimeren. Daar zitten nuances tussen. Je algemene streven moet zijn om te komen tot een gemeenschappelijk standpunt. Dat moet ook nog iets voorstellen. Kijken wij naar de aanpak van de financieel-economische crisis. De EU heeft hierin zeer effectief geopereerd. Een groot deel van de maatregelen die in de G20 zijn voorgesteld en genomen, is juist dankzij dat blokoptreden van de Europese Unie tot stand gekomen. Het Midden-Oosten vind ik een voorbeeld van een situatie waarin de Europese Unie wel degelijk haar rol speelt in het kwartet, juist vanwege het feit dat zij een gemeenschappelijke positie heeft. Het is niet zozeer een kwestie van concessies of van water in de wijn doen. Kijk ik naar de vraag wie werkelijk een verandering teweeg kan brengen, dan vraag ik mij af hoe Blair, als vertegenwoordiger van de Europese Unie, Mitchell meer kan ondersteunen en ervoor kan zorgen dat de inspanningen van Mitchell om te komen tot het herstarten van de onderhandelingen en tot vrede in het Midden-Oosten, daadwerkelijk gerealiseerd worden. Stel dat de Amerikanen op basis van die gesprekken zeggen dat het interessant zou zijn als de Europese Unie eens formuleert wat er aan deposits van haar kant komt, wat zij kan leveren om het vredesproces te doen welslagen. Dan heeft het zin om daar eens naar te kijken. Dat is ook een van de redenen dat wij een discussie voeren over de vraag welke deposits de Europese Unie kan leveren. Dan heb ik het niet alleen over de traditionele financieel-economische ondersteuning van de Palestijnen, maar ook over andere elementen. Wat kunnen wij bijdragen aan het oplossen van het vluchtelingenvraagstuk? Wat kunnen wij bijdragen aan het vraagstuk van het garanderen van de veiligheid? Dat zijn zaken waar je dan met elkaar over praat.

Ik denk dat we het wel met elkaar eens zijn dat de Europese Unie op tal van punten in staat moet worden gesteld om dat buitenlandse beleid te voeren. Dan moeten we niet, als 26 lidstaten iets anders vinden dan wij, meteen een veto uitroepen en dat hoor ik soms wel in de Kamer. Soms kan het ook effectief zijn. Ik denk dat Karadzic niet gearresteerd zou zijn als wij ons niet hadden opgesteld zoals wij hebben gedaan.

De heer Van Dam (PvdA): Ik ben het met de minister eens dat Servië nu typisch zo’n voorbeeld is waarbij wij in ons recht stonden om de positie in te nemen die wij hebben ingenomen, want dat ging over het internationaal recht. Ik vind dat wij daar zwaar aan moeten tillen, net als bij Goldstone. Terugkijken is altijd lastig. Neem nu Syrië, waarbij ook ik mijn twijfels had over het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst. Er was echter een grote meerderheid binnen de EU die dat wilde. Zou de minister, als zich een dergelijke situatie nog eens voordoet, dezelfde opstelling kiezen, ook met het oog op de toespraak die de minister onlangs gehouden heeft?

Minister Verhagen: Ik las laatst ook ergens dat ik de overeenkomst met Syrië blokkeerde. Integendeel! Ik vraag me af waar dat vandaan komt. Ik heb namelijk – en daar heb ik de Kamer getrotseerd – een formule gevonden waardoor wij juist hebben ingestemd. Weet u, mijnheer Van Dam, welk land het op dit moment niet tekent? Dat is Syrië. De Europese Unie is bereid om te tekenen, inclusief Nederland. Wij hebben namelijk een aantal voorwaarden en verklaringen toegevoegd waardoor het voor ons mogelijk is geworden. Hetzelfde geldt voor Kroatië. Daar heb ik vorige week met een aantal lidstaten voorwaarden voor geformuleerd, waardoor het mogelijk is om een bepaalde blokkade op te heffen. De heer Ten Broeke verwijt mij altijd te grote creativiteit, maar ik kijk alleen maar hoe ik zonder mijn principes op te geven toch voorwaarden kan formuleren waaronder een gemeenschappelijk standpunt gerealiseerd kan worden. Dat hebben we bij Syrië gedaan en ook bij Kroatië. Dat hebben we overigens ook bij Servië gedaan. Maar ik houd die andere landen daar wel aan. Die moeten dan niet gaan klagen dat Syrië niet wil tekenen omdat ik die voorwaarden gesteld heb. Sorry, 27 landen hebben die voorwaarden geaccepteerd. Overigens was ook dat weer een smoes van Syrië, want er werden vooral financieel-economische vraagtekens bij nut en noodzaak van deze associatieovereenkomst geplaatst..

Voorzitter. Vervolgens wil ik stilstaan bij Goldstone en het vredesproces in het Midden-Oosten in zijn algemeenheid. De heren Nicolaï, Van Dam en Haverkamp stonden stil bij de inspanningen van de Verenigde Staten. Zij vroegen of de kans op indirecte onderhandelingen groter is geworden. In de huidige situatie lijkt het erop dat beide partijen bereid zullen zijn de eerste stappen in de richting van proximity talks in de zin van indirecte onderhandelingen te gaan zetten. Dat is voor president Abbas een moeilijke stap, omdat hij zwaardere voorwaarden voor het aangaan van de onderhandelingen heeft gesteld: een volledig moratorium voor de bouw van nederzettingen, ook in Oost-Jeruzalem. Tegelijkertijd heb ik wel de indruk dat de mogelijkheid om indirecte besprekingen te starten dichterbij komt. Er blijft een belangrijke rol weggelegd voor de Arabische landen. Zij zouden met name hun invloed moeten en kunnen uitoefenen om Abbas krachtig en publiekelijk te ondersteunen wanneer hij kiest voor de vreedzame weg van onderhandelingen. Daar is hij natuurlijk ook gevoelig voor. Als hij gaat spreken en er komt weer kritiek van de Arabische landen, dan wordt zijn positie daardoor ondergraven. Dus de Arabische landen zouden hem wat krachtiger publiekelijk kunnen ondersteunen. Ook bij die landen ligt er een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan het welslagen van de vredesbesprekingen.

Van groot belang is ook de bereidheid van de Europese Unie om niet alleen die deposits te leveren, waar ik net over sprak, maar om de activiteiten en de inspanningen van Blair meer af te stemmen en in lijn te brengen met die van Mitchell. De voorzitter van deze Kamer, die deze week naar het Midden-Oosten gaat, zou bij haar bezoek ook de noodzaak en het belang moeten onderstrepen aan beide kanten van de herstart van die onderhandelingen. Dan is de eerste stap op zijn minst de indirecte onderhandelingen. Overigens is het wel de bedoeling dat er dan na een vrij korte periode wordt overgegaan naar directe onderhandelingen. Dat is noodzakelijk om überhaupt te kunnen komen tot een vredessituatie.

Ik was op zichzelf blij dat de Goldstone-vervolgresolutie uiteindelijk gematigder is gebleven dan de eerste Goldstone-resolutie. Dat is ook de reden waarom wij ons hebben onthouden van stemming, in tegenstelling tot de vorige keer. Toen hebben we tegengestemd. Eigenlijk hebben andere EU-landen die daar in eerste instantie tegengestemd hebben, zich nu bij ons aangesloten en zich onthouden van stemming. Wij vinden het van belang dat de betrokken partijen onderzoek blijven doen naar de bevindingen van Goldstone. Daarover is ook met de Kamer gesproken. Daar roept de jongste resolutie ook toe op. Dat vinden wij een positief element van de resolutie. Er is echter nog steeds een onevenwichtigheid in de mate waarin de partijen opvolging hebben gegeven aan die roep om nader onderzoek. Israël heeft onderzoek gedaan, de Palestijnse autoriteit heeft een commissie aangekondigd en Hamas heeft niets gedaan. Dat verschil in de mate waarin gevolg is gegeven aan de eerdere oproep tot onderzoek had meer kunnen worden belicht. Daarom hebben we in een stemverklaring aangetekend dat de Israëlische autoriteiten onderzoek in gang hebben gezet, terwijl de Palestijnse Autoriteit alleen maar dat comité in het leven heeft geroepen. We hebben ook benadrukt dat de Goldstone-discussie in de Mensenrechtenraad gevoerd moet worden en niet zozeer in de AVVN.

Wij hebben, gelet op de positieve elementen aan de ene kant en de problemen aan de andere kant, de keuze gemaakt om op te schuiven van een stem tegen naar onthouding. Die stemverklaring hebben wij mede namens een aantal andere landen afgelegd.

De heer Van Dam vraagt hoe wij omgaan met Dubai. De Europese Unie heeft al een duidelijke reactie gegeven in een verklaring. Die staat nog steeds. Wij zijn van mening dat de moord op Mahmoud al-Mabhouh niet bevorderlijk is voor vrede en stabiliteit in het Midden-Oosten. Wij verwelkomen het onderzoek van de autoriteiten in Dubai, inclusief het onderzoek naar het frauduleuze gebruik van paspoorten, dat in verschillende lidstaten plaatsvindt. Uiteraard wordt veroordeeld dat daders gebruikgemaakt hebben van valse paspoorten van de EU-lidstaten. Er is op dat punt een EU-verklaring. Dus op de wens van de heer Van Dam is al ingegaan. Je kunt niet meer hebben dan een verklaring van de EU.

De heer Van Dam (PvdA): Een verklaring van de EU dat het niet bevorderlijk is voor het vredesproces is natuurlijk nog iets anders dan ...

Minister Verhagen: ... en een veroordeling van het gebruik van paspoorten en het verwelkomen van een onderzoek in Dubai en in de lidstaten naar het frauduleuze gebruik van paspoorten. Dat zijn drie elementen.

De heer Van Dam (PvdA): Er zijn lidstaten die Israël om opheldering hebben gevraagd. Dat zullen zij niet voor niets doen. Zij zullen aanwijzingen hebben die ertoe leiden dat zij zich tot Israël wenden. Die aanwijzingen zullen, neem ik aan, een stuk verder gaan dan wat wij in de media teruglezen, anders zouden die lidstaten dat niet doen. Mijn vraag is of de EU zich achter de oproep van die lidstaten aan Israël zou moeten scharen en aan Israël om opheldering zou moeten vragen over wat hier is gebeurd. Als de berichten juist zijn dat Israël hierbij betrokken is, dan is het niet alleen niet bevorderlijk voor het vredesproces maar is het uiteraard ook een illegale actie. Ik neem aan dat de minister dat met mij eens is.

Minister Verhagen: Ik denk dat die verklaring toch vrij helder is. Wellicht gaat zij naar de mening van de heer Van Dam niet ver genoeg, maar ik vind dat het een goede verklaring is. Daarin wordt namelijk het gebruik van valse paspoorten van de EU-lidstaten veroordeeld en wordt het onderzoek van de autoriteiten van Dubai naar degenen die hierachter zitten en wie die paspoorten door identiteitsdiefstal hebben gekregen verwelkomd. Daarnaast verrichten betrokken landen in de EU onderzoek naar het frauduleuze gebruik van hun paspoorten. De EU heeft zich daarbij aangesloten in de verklaring. Als er een Nederlands paspoort is gebruikt en als ik aanwijzingen zou hebben dat daar een staat bij betrokken is, dan zou ik die staat daarop aanspreken. Ik vind dit een afdoende verklaring van de Europese Unie. Wij kunnen daarover van mening verschillen; het zij zo. Wij moesten een gemeenschappelijk standpunt formuleren. Welnu, dit is een gemeenschappelijk standpunt waarin alle 27 lidstaten zich kunnen vinden. Wellicht vindt de heer Van Dam dat de verklaring niet ver genoeg gaat, maar ik kan mij volledig vinden in wat de Europese Unie heeft geformuleerd.

De heer Van Dam (PvdA): Wat is er nu concreet op tegen om dezelfde vraag te stellen als de Britten hebben gesteld aan Israël? Het gaat om Europese paspoorten, paspoorten van verschillende EU-lidstaten; de EU heeft voor haar landen hetzelfde soort paspoorten. Wat is er nu op tegen om Israël om opheldering te vragen? Waarom wil de minister dat nu niet?

Minister Verhagen: Omdat ik niet ga over wat er met een Brits paspoort is gebeurd. Als het een Nederlands paspoort was geweest, had ik die vraag wel gesteld als ik vermoedens had gehad dat daar Israëlische autoriteiten bij betrokken waren. Ik heb die vermoedens echter niet. Ik bekijk ook de resultaten van de onderzoeken. Indien de autoriteiten van Dubai ons vragen zouden stellen en indien het wenselijk of noodzakelijk is, werken wij met hen samen. Ik vind de verklaring van de Europese Unie afdoende. Ik vind dat wij gedaan hebben wat wij moesten doen en moeten doen.

In relatie tot het Midden-Oosten ging de heer Haverkamp vooral in op de situatie in Iran. Iran als zodanig zal niet op de agenda staan, maar wij gaan op dit moment wel vrij ver met het zoeken naar gemeenschappelijke formuleringen over de sancties. Juist omdat Iran een cruciale randfactor is in het vredesproces in het Midden-Oosten is het wel zaak om het probleem dat Iran in deze regio vormt te benadrukken in een discussie over het beleid voor het Midden-Oosten.

De heer Haverkamp (CDA): Mag ik even iets uitleggen? Het is misschien voor de minister een beetje bijzonder om te zien dat er Kamerleden weggaan. Dat heeft niet zozeer met zijn beantwoording te maken als wel met de stemming die nu plaatsvindt op een andere plek in dit gebouw. Anders is het net alsof ik hier de enige ben die nog geïnteresseerd is in zijn beantwoording.

Minister Verhagen: Dank u wel, dat vind ik sympathiek van u. Ik ben blij dat de Kamerleden elkaar afwisselen. Er zit altijd wel een Kamerlid tegen wie ik iets kan zeggen.

De voorzitter: Minister, ik heb net navraag gedaan. Er is een procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie gaande waar stemmingen plaatsvinden. Leden die woordvoerder in dit overleg zijn, zijn ook lid van de vaste commissie voor Defensie. Zij zijn daar gewenst voor stemmingen, maar wij gaan gewoon door met dit algemeen overleg en u kunt doorgaan met de beantwoording.

Minister Verhagen: Dank u wel voor deze verduidelijking.

Binnen de werkgroepen van de Europese Unie wordt de discussie over sancties voortgezet. De maatregelen worden allemaal vrij specifiek uitgewerkt en er wordt gekeken of er consensus bestaat. Daarover hebben wij eerder gesproken. Het is duidelijk dat onder andere de economische belangen in de verschillende lidstaten verschillend zijn. Dat heeft consequenties voor de eigen economie en werkgelegenheid van die lidstaten. Dat levert dus discussie op, al gaat die discussie naar onze mening wel de goede kant op.

In de Veiligheidsraad wordt via Rusland zeer nadrukkelijk het spoor naar sancties voortgezet; dat heeft onze voorkeur. Tegelijkertijd hebben wij samen met andere landen zeer duidelijk gemaakt dat indien er op dit punt geen resolutie van de Veiligheidsraad komt, de Europese Unie dat zo nodig zelf moet doen, samen met bijvoorbeeld de Verenigde Staten en gelijkgezinden. Ik ga ook voort op dat spoor. Wil je immers een geloofwaardig tweesporenbeleid voeren, met op het ene spoor de bereidheid tot dialoog en samenwerking en op het andere spoor de sancties, dan moet je ook bereid zijn om de sancties daadwerkelijk door te zetten indien men weigert die dialoog te voeren en indien men weigert mee te werken.

Dan kom ik op de discussie over internetfilters. Ik heb zelf een concreet, uitgewerkt voorstel gedaan aan de Hoge Vertegenwoordiger. Daarover zullen wij blijven spreken. Ik krijg nu iets meer steun van andere lidstaten dan tot nu toe om dit element te benadrukken of te betrekken bij de discussie over sancties. Het is evident dat de discussie over internetfilters vooral gekoppeld is aan de noodzaak van het respect voor de mensenrechten, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstratie. Dat element moeten wij erdoor krijgen.

De heer Haverkamp (CDA): Dat wil ik van harte ondersteunen. Wij hebben hierover al vaker discussies gehad, maar wij moeten wachten op de Veiligheidsraad. De signalen zijn als volgt. China zegt «blijf praten» terwijl Rusland nu langzamerhand de kant van de EU op gaat. Mijn dringende oproep aan de minister is: zorg er alstublieft voor dat de EU op dit punt de blik op Rusland gericht houdt.

Minister Verhagen: Ik kan bevestigen dat wij daar verder aan zullen werken. Ook daarin werken wij zeer nauw samen met de Verenigde Staten.

De heer Haverkamp heeft gevraagd hoe het staat met de trainingsmissie in Bosnië-Herzegovina. Het tweede element waarop hij is ingegaan, is de discussie die is gevoerd over de visumliberalisatie. Hij verwees naar het feit dat parallel aan de executieve missie EUFOR nu ook een trainingsmissie wordt opgebouwd en hij vroeg hoe de gang van zaken is. Wij hebben steeds benadrukt dat het van belang is dat de executieve missie aanwezig blijft tot na de verkiezingen van oktober 2010 in Bosnië-Herzegovina. Dat was in lijn met onze opstelling dat de Europese Unie een verantwoordelijkheid draagt voor de stabiliteit in Bosnië-Herzegovina en dat ondersteuning via de Hoge Vertegenwoordiger noodzakelijk blijft.

De trainingsmissie loopt inderdaad parallel aan de executieve missie. De leden van de executieve missie blijven in ieder geval tot en met de verkiezingen in oktober; als er daarna aanleiding toe is, als wij vinden dat de aanwezigheid van de Office of the High Representative inclusief de bondgenoten daarna nog noodzakelijk blijft, dan zullen wij in overleg met de Kamer dat standpunt innemen. De Kamer zal dan ook een brief krijgen met informatie over de wijze waarop wij de missie denken om te vormen en de wijze waarop Nederland aan die missie kan bijdragen. Daarnaast is zo’n trainingsmissie hoe dan ook noodzakelijk, omdat op het punt van politie en training de nodige activiteiten moeten worden verricht. De trainingsmissie komt dus niet in plaats van de executieve missie.

Het is de intentie van de regering om de Nederlandse bijdrage te verlengen. De Kamer weet dat daar nu 85 Nederlandse militairen zijn. Wij zijn van plan het zo te organiseren dat een deel van hen training zal geven. Er zal gedifferentieerd worden in taken, maar dat zal niet ten koste gaan van datgene wat volgens ons nodig is voor de stabiliteit.

Dan kom ik op de visumliberalisatie. Het Bosnische parlement heeft onlangs twee wetten aangenomen die onderdeel vormen van de roadmap voor visumliberalisatie, het traject dat doorlopen moest worden. Daarmee heeft het voldaan aan de wetgevende voorwaarden voor visumliberalisatie. De Europese Commissie maakt een beoordelingsrapportage van de voortgang. Over de precieze beoordeling heb ik nog geen reactie gekregen van de Europese Commissie. Indien het tempo waarin de Bosnische autoriteiten voldoen aan de technische vereisten bevredigend is, dan zal de Europese Commissie waarschijnlijk in april een positieve aanbeveling aan de lidstaten kunnen doen. Als de Commissie inderdaad een positieve aanbeveling doet, is het echter nog steeds niet zeker of de Raad op basis daarvan zal kunnen instemmen met liberalisatie. Wij moeten weliswaar afgaan op het technische oordeel van de Europese Commissie, maar tegelijkertijd hebben wij geen referentie aan opgedane ervaringen zoals in andere situaties. Normaal gesproken heb je een soort trackrecord; op basis van die ervaringen weet je wat je wel en niet kunt doen. Dat ontbreekt hier. Ik ben van mening dat wij het technische oordeel van de Europese Commissie, op basis van drie expertmissies die op dit moment plaatsvinden, zwaar moeten laten wegen met betrekking tot onze opstelling over de vraag of wij al dan niet akkoord kunnen gaan met een liberalisatie. De Kamer hoort daarover in april meer indien er dan een beoordeling van de Europese Commissie komt.

Volgens mij heb ik de vragen nu beantwoord. Ik zeg de Kamer toe dat ik haar mijn speech op de Bilderbergconferentie toe zal zenden. Daarin ben ik in algemene zin ingegaan op het nefaste effect van belastingverhoging op de werkgelegenheid in Nederland in vergelijking met onze Europese buurlanden. Deze commissie was echter niet zozeer daarin geïnteresseerd, als wel in de samenwerking in Europees verband.

De voorzitter: Ik dank de minister voor deze toezegging. Ik zie geen signalen dat er behoefte is aan een tweede termijn. De minister heeft zojuist zelf zijn toezegging herhaald dat zijn speech op de Bilderbergconferentie aan de Kamer wordt gezonden. Ik dank de minister voor de beantwoording, ik dank de aanwezige staf en ik dank het publiek dat heeft meegeluisterd op de tribune en via internet. Excuses voor de wat rommelige gang van zaken die te maken had met de procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Nicolaï (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), De Roon (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks) en Schippers (VVD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Van Miltenburg (VVD), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD), Halsema (GroenLinks) en Griffith (VVD).