Kamerstuk 19637-1874

Verslag van een algemeen overleg

Vreemdelingenbeleid

Gepubliceerd: 7 augustus 2014
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: immigratie migratie en integratie recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19637-1874.html
ID: 19637-1874

Nr. 1874 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 augustus 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 4 juni 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over vreemdelingen- en asielbeleid.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts

Voorzitter: Jadnanansing

Griffier: Tielens-Tripels

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Azmani, Fritsma, Gesthuizen, Van Hijum, Jadnanansing, Maij, Schouw, Van der Staaij, Voordewind en Voortman,

en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn Ministerie.

Aanvang 16.32 uur.

De voorzitter: Hierbij open ik het algemeen overleg over het vreemdelingen- en asielbeleid. Ik heet de Staatssecretaris, zijn ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en mijn collega's van harte welkom. We hebben een spreektijd van vijf minuten en ik sta twee interrupties toe.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik ben vandaag ook woordvoerder namens de Partij voor de Dieren. Mevrouw Thieme heeft me dat gevraagd. Het is een volle agenda. Ik begin met het asielbeleid voor homoseksuelen. In het algemeen overleg over dit onderwerp kregen SP, D66 en GroenLinks de toezegging dat de Staatssecretaris nog eens kritisch zou kijken naar de Vreemdelingencirculaire. Daarin staat: «Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling betrekt de IND de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten en de aannemelijkheid daarvan.» Dit is niet in lijn met jurisprudentie en de brief van de Staatssecretaris op dit punt. Bovendien vind ik het verwarrend. De Kamer zou voor 15 mei iets horen, maar ik heb nog geen antwoord gezien. Wanneer krijgen we dit?

Ik stap over naar het landenbeleid. Onder welke voorwaarden worden Oeigoeren teruggestuurd? Het is niet zuiver deze mensen terug te sturen als in een ambtsbericht wordt aangegeven dat over terugkeer weinig bekend is. Dat is een teken dat het daar nog steeds niet goed is, vooral omdat niet bekend is of de situatie zoals beschreven in het algemeen ambtsbericht uit 2012 niet drastisch is gewijzigd.

De Staatssecretaris stelt dat een vreemdeling alleen naar Centraal- en Zuid-Irak kan worden teruggestuurd als hij of zij daar familie heeft. Dat is goed, want anders komt men als ontheemde in erbarmelijke omstandigheden terecht. Is enkel het bestaan van een familieband genoeg, of wordt er ook gekeken of iemand nog steeds goed contact heeft en zeker zal worden opgevangen?

Hetzelfde geldt voor Afghanistan, voor Afghanen die een vestigingsalternatief in Kabul krijgen tegengeworpen. Dit kan alleen als ze een sociaal netwerk hebben. Anders redden deze mensen het niet. Hoe wordt beoordeeld of dat sociale netwerk hen daadwerkelijk kan en zal opvangen? Of is het bestaan ervan genoeg? Wat bedoelt de Staatssecretaris met de suggestie dat Afghanistan geen uitvoering geeft aan de strafbaarstelling van homoseksuele relaties? Is er daarom niets aan de hand? Kunnen Afghaanse homoseksuele asielzoekers om die reden geen aanspraak maken op asiel?

De situatie in Somalië is verslechterd en toch kunnen Somaliërs worden teruggestuurd naar Zuid- en Centraal-Somalië. Ik ben benieuwd of de Staatssecretaris weet wat de regels van Al-Shabaab inhouden. Hoe wordt getoetst of iemand die kent? Hoe vaak worden Somaliërs alsnog teruggestuurd naar dat gebied? Ik herken trouwens niet dat personen die tot een aandachtsgroep behoren, geen vestigingsalternatief krijgen tegengeworpen. Ik deel de zorgen van VluchtelingenWerk Nederland. In punt 2.3.5.2 van de Vreemdelingencirculaire staat dat individueel kan worden beoordeeld of sprake is van een vestigingsalternatief in delen van Zuid- en Centraal-Somalië. Hoe komt het dat de Staatssecretaris dit ontkent? Kan hij zijn beleid op dit punt toelichten?

Ik zie verder met grote spanning uit naar de oplossing van het kabinet voor het opvangen van uitgeprocedeerde asielzoekers. In Den Haag wijzen Rijk en gemeente naar elkaar. Voor de mensen in Den Haag en Amsterdam geldt dat er een tijd komt dat de opvang waarin ze nu zitten hen op straat zet. Ik vind het prettig als de Staatssecretaris haast maakt met het bieden van opvang. We moeten bed, bad, brood en medische zorg bieden aan de mensen die dat nodig hebben. De European Commity of Social Rights (ECSR) heeft dit zo bepaald. De SP wil niet dat deze mensen op straat komen te staan.

De kritiek op het kinderpardon wordt breed gedeeld. Het pardon wordt niet uitgevoerd naar de geest van de regeling. Het wortelcriterium moet het belangrijkste zijn, het belang van het kind moet voorop staan. Het probleem dat met deze regeling moest worden opgelost, wordt voor heel veel kinderen niet opgelost. Kinderen zijn buiten het toezicht van het Rijk, maar waren wel in beeld bij de gemeente. Toch zeggen we tegen die kinderen dat er helaas geen plek meer voor ze is in Nederland en dat ze moeten vertrekken. Ze hebben zich echter niet actief aan het zicht onttrokken, zij hebben zich niet verstopt. De overheid is toch ondeelbaar? Dat heeft de VNG ons hier zo op het hart gedrukt. De gemeente is deel van de overheid. Waarom is de Staatssecretaris zo halsstarrig?

Het leeftijdscriterium van 21 jaar is een arbitraire grens. Daar zijn we het allemaal over eens. Een mogelijke oplossing voor veel randgevallen is dat er een grens wordt getrokken bij 25 jaar. Degenen die net buiten het generaal pardon vielen, kunnen dan wel onder het kinderpardon vallen.

Bij het niet aanvragen van asiel hebben vaak wel andere procedures gelopen voor de kinderen die nu buiten het kinderpardon vallen. Dit zijn zowel medische als reguliere procedures. Deze kinderen zijn ook geworteld. Zij hebben alleen een andere procedure gevolgd. Dat was een keuze van hun ouders. Er zijn verschillende voorbeelden van kinderen uit Egypte, die vijftien jaar in Nederland zijn of hier geboren zijn. Ik weet dat deze kinderen in de zaal zitten. De ouders zijn destijds door Bureau Rechtshulp zo geadviseerd dat zij ervoor hebben gekozen om geen asiel aan te vragen. Deze kinderen zitten daarom in de knel. Kan de Staatssecretaris iets voor hen doen?

Ik zie geen oplossing in alleen de discretionaire bevoegdheid. Die is niet te controleren en niet transparant. Er hangt een schijn van willekeur omheen. De Kinderombudsman heeft een aantal gevallen geanalyseerd waarbij de discretionaire bevoegdheid werd gebruikt of juist niet. Daaruit blijkt dat er geen peil op te trekken is wanneer deze wel of niet wordt gebruikt.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is goed dat we over een aantal grote en belangrijke onderwerpen spreken, zoals het kinderpardon en Geen Kind in de Cel. Het betreft immers kwetsbare kinderen. Ik begin met het kinderpardon. Wij zijn blij dat de regeling die de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie in het wetsvoorstel hebben beschreven, door dit kabinet is omgezet in de kinderpardonregeling. Al snel werd duidelijk dat er een aantal groepen buiten deze regeling vallen, vooral waar gemeentelijk toezicht en geen rijkstoezicht was. In het wetsvoorstel spraken wij over overheidstoezicht. Ik heb grote waardering voor de actie van verschillende burgemeesters, die onder leiding van de heer Ostendorp hun nek hebben uitgestoken. Zelfs als ze geen asielkinderen in hun eigen gemeenten hebben, hebben zij zich solidair betuigd met de kinderen in andere gemeenten. We hebben vorige week een hoorzitting gehouden. Een van de dingen die daar naar voren kwam, was dat we de Staatssecretaris misschien kunnen helpen met burgemeestersverklaringen voor alle kinderen die onder gemeentelijk toezicht zijn geweest. De Staatssecretaris heeft de burgemeesters hierover een brief gestuurd. In deze brief vroeg hij expliciet om aan te geven of de kinderen onder rijkstoezicht zijn geweest, niet of ze onder gemeentelijk toezicht stonden. Staat de Staatssecretaris open voor het aanbod van de burgemeesters om een burgemeestersverklaring af te leggen over het gemeentelijk toezicht? Dit is van belang voor het geval er toch een kinderpardon wordt toegekend aan de kinderen die onder gemeentelijk toezicht hebben gestaan. Dit loopt bij voorkeur via de regeling. Als de VVD-fractie of de Staatssecretaris er echt scherp inzit, mag het ook via een discretionaire beslissing.

We hebben in eerdere debatten gepleit voor het loslaten van de strenge leeftijdsgrens. Ik begrijp dat er een leeftijdsgrens moet zijn. Die moesten wij in ons wetsvoorstel ook stellen. Het is wel schrijnend dat de kinderen die het langst hebben gewacht op het kinderpardon, het hardst worden gepakt. Wij zijn immers al een aantal jaren geleden met dit wetsvoorstel begonnen. Degenen die het meest zijn geworteld in Nederland vallen er nu buiten, omdat wij er zo lang aan hebben gewerkt. Dat is heel zuur. Ik vraag de Staatssecretaris naar de leeftijden boven 21 te kijken.

Wat is de stand van zaken? Hij heeft de vorige keer gezegd dat 27 kinderen via zijn discretionaire bevoegdheid alsnog een vergunning hebben gekregen. Dan zitten we nu op 70. Heeft de Staatssecretaris dezelfde ambitie als de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid? Die gaat ervan uit dat 100 kinderen die onder gemeentelijk toezicht stonden, alsnog via een discretionaire bevoegdheid een vergunning kunnen krijgen. Vindt de Staatssecretaris dit ook? Anders hebben we daar een levensgrote spanning.

Armeense Syriërs die zich melden krijgen niet automatisch een verblijfsvergunning, in tegenstelling tot de Koerdische Syriërs. Van de Armeense Syriërs wordt gezegd dat zij hervestiging kunnen krijgen in Armenië. Dit zijn echter mensen die 100 jaar geleden al gevlucht zijn en niet eens een Armeens paspoort hebben. Het is discriminerend ten opzichte van de Koerdische Syriërs, die hier wel een verblijfsvergunning kunnen krijgen.

Ik ga snel door naar Geen Kind in de Cel. Ik was in eerste instantie blij met de brief van de Staatssecretaris. De ChristenUnie heeft over Geen Kind in de Cel moties ingediend. Ik constateer dat kinderen in ieder geval uit grensdetentie gaan. Dat is een stap voorwaarts. Ik constateer ook dat de Staatssecretaris voor hen iets anders heeft bedacht, namelijk gesloten settings. Dat is waarschijnlijk een stap achteruit. Kinderen in gezinslocaties zitten nu in een open setting. Hun ouders hebben weliswaar een meldplicht, maar ze kunnen er wel uit en ze kunnen vrij reizen binnen de gemeente. Realiseert de Staatssecretaris zich dat we een stap achteruit doen voor deze kinderen? Ik ben daar tegen, ik pleit voor het in stand houden van de oorspronkelijke gezinslocaties en het bedenken van een alternatief voor de grenslocaties.

De voorzitter: U hebt nog tien seconden.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Op mijn stopwatch heb ik nog 25 seconden. Dat scheelt niet veel, want die ben ik nu al weer kwijt. Snel door naar mijn laatste onderwerp, dan doe ik de andere onderwerpen later. We hebben een rapport gehad van alle vrijwilligers die zich ook het afgelopen halfjaar hebben ingezet voor de Vluchthaven. Ik bied het rapport hierbij aan de Staatssecretaris aan, voor het geval hij het nog niet heeft. Ik vraag hem schriftelijk te reageren op de conclusies en aanbevelingen in dit rapport. Een daarvan is de oproep om asielaanvragen van kwetsbare personen uit moeilijke landen niet te beperken tot de achtdaagse procedure, maar daar langer de tijd voor te nemen. Ik hoor graag de inschatting van de Staatssecretaris over het project dat is afgerond in de Vluchthaven. Alstublieft.

De voorzitter: De griffier haalt het rapport zo bij u op.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik wil drie onderwerpen langslopen: het kinderpardon, Geen Kind in de Cel en het landenbeleid. Ik complimenteer burgemeester Ostendorp uit Bunnik met zijn initiatief. Hij is in de zaal. Hij heeft het voor elkaar gekregen om in een betrekkelijk korte periode meer dan 300 burgemeesters en gemeenten achter zijn pleidooi voor een eerlijker kinderpardon te krijgen. Ik waardeer dat zeer. De fractie van D66 vindt ook dat het verschil tussen rijkstoezicht en gemeentelijk toezicht kunstmatig en gezocht is. Het is een oneerlijke manier om het aantal kinderen dat gebruik kan maken van deze regelingen te minimaliseren. Ik heb het vorige week ook een discriminerende manier genoemd. Je ziet in de praktijk waartoe het leidt en welke vreemde discussies we erover krijgen. We hebben vorige week schrijnende voorbeelden gezien. Waarom zeggen we niet «overheidstoezicht», in plaats van dat rare verschil tussen rijkstoezicht en gemeentelijk toezicht? Het is een weeffout. Het zou deze Staatssecretaris sieren om die weeffout eruit te halen. Dat kan heel eenvoudig door te werken met een soort burgemeestersverklaring. Collega Voordewind zei dat al. De burgemeester stuurt een brief waarin staat dat het betreffende kind onder gemeentelijk toezicht stond. De Staatssecretaris moet het dan regelen via de voordeur en niet via de oncontroleerbare achterdeur. Daar sprak mevrouw Gesthuizen ook al over.

De heer Fritsma (PVV): Ik had deze vraag ook aan de voorgaande sprekers kunnen stellen, maar drie keer is scheepsrecht. Kan de heer Schouw uitleggen hoe het gemeentelijk toezicht op vreemdelingen eruitziet en hoe het in zijn werk gaat?

De heer Schouw (D66): De heer Fritsma was volgens mij vorige week bij de hoorzitting. Nee? Dat is jammer. Daar hebben we van de lokale bestuurders een heel duidelijke uitleg gekregen. Een van de voorbeelden is dat kinderen staan ingeschreven bij een school, in het Basisregister Onderwijs (BRON). Die registratie wordt beheerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van OCW. Dat is een rijksregistratiedienst. Dat is een manier om de kinderen die onderwijs genieten in de gaten te houden. Kennelijk wordt dit nu niet meegenomen in de regeling. Dat is oneerlijk.

De heer Fritsma (PVV): Met alle respect, maar dit is niet overtuigend. Rijkstoezicht is bedoeld om vreemdelingen te laten terugkeren naar hun land van herkomst. Daarom komt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in beeld. Daarmee worden afspraken gemaakt. Er worden met scholen geen afspraken gemaakt over de terugkeer van uitgeprocedeerden naar de landen van herkomst. Dat is een belachelijke stellingname.

De heer Schouw (D66): Dat is geen belachelijke stellingname. Het gaat erom of bepaalde kinderen onder het toezicht van de gemeente zijn geweest. Dat kan door gemeentelijk onderwijs, maar ook bij allerlei andere hulpinstellingen. De burgemeesters zien schrijnende gevallen die onder hun toezicht zijn geweest, in welke vorm dan ook. Ik heb er eentje uitgelicht. Het is oneerlijk dat er een regeling is waarbij een kunstmatig onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds rijkstoezicht en anderzijds lokaal toezicht. Het is één overheid.

Ik kom bij het juridische aspect, dat vorige week ook aan de orde kwam. Een dergelijk willekeurig, maar ook discriminerend onderscheid druist in tegen het non-discriminatiebeginsel. Artikel 2, lid 1, van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (Kinderrechtenverdrag) verbiedt discriminatie bij toepassing van de rechten uit het verdrag. In artikel 2, lid 2, is een specifiek verbod opgenomen van alle vormen van discriminatie die zijn gebaseerd op de status en activiteiten van ouders. Artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) betreft een verbod op discriminatie. Er zijn dus twee bezwaren. Dat is het meer politieke, normatieve bezwaar om dit kunstmatige onderscheid te maken en het juridische bezwaar. Is de Staatssecretaris bereid aan de Raad van State voorlichting en juridisch advies te vragen over deze aspecten? Mijn stelling is dat deze regeling in strijd is met het Kinderrechtenverdrag. Het kan heel wat jaren duren voordat het bij het Hof komt. Ik heb liever een toetsing vooraf.

Het kinderpardon knelt bij de Partij van de Arbeid als een korset dat drie maten te klein is. Er verscheen op 12 mei van dit jaar een bericht van de heer Samson. Hij liet weten dat hij een oplossing had: geen ruimer kinderpardon, maar 100 kinderen mogen blijven. Waar dat getal vandaan komt is mij een raadsel. Het is mij ook een raadsel waarom een politiek leider zoiets zegt. Ik kan alleen vermoeden dat er een afspraak is tussen de coalitiepartijen en het kabinet, om dit via de achterdeur te regelen. Als dat zo is, vind ik het beschamend dat er via de achterdeur een deal wordt gemaakt over 100 kinderen. Ik wil van de Staatssecretaris horen wat er is afgesproken met de heer Samson. Is dit een taakstellend quotum? Hoe moet ik dit interpreteren?

Over Geen Kind in een Cel sluit ik mij voor een belangrijk deel aan bij de opmerkingen van de heer Voordewind. Het is belangrijk dat er een stap is gezet, maar er zijn nog wel kritische opmerkingen te plaatsen.

De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.

De heer Schouw (D66): Ik vraag aandacht voor de opmerkingen van VluchtelingenWerk Nederland over het landenbeleid Irak, Somalië en Afghanistan. Mevrouw Gesthuizen sprak daar al over. In Irak bestaat een ernstige mate van willekeurig geweld, vooral in de zeven meest gewelddadige provincies in Centraal- en Zuid-Irak. Is de Staatssecretaris bereid deze situatie aan te merken als een situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de definitierichtlijn, zodat asielzoekers is elk geval niet mogen worden teruggestuurd naar die gebieden?

Is de Staatssecretaris bereid om de beleidsmaatregelen die hij afkondigt voor Geen Kind in de Cel wettelijk vast te leggen?

De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. De gevolgen van het door de PvdA gedomineerde vreemdelingenbeleid worden op onthutsende wijze duidelijk. We zitten aan de voorkant met een totaal uit de hand gelopen asielinstroom en aan de achterkant met een stagnerend terugkeer- en uitzetbeleid. Dat is de allerslechtste combinatie die je je voor kunt stellen. Het gaat op alle fronten mis. Het is moeilijk ergens te beginnen, maar één ding illustreert het failliete vreemdelingenbeleid heel goed: het kinderpardon. Deze pardonregeling is de zoveelste in een heel lange rij. Denk aan de witte illegalenregeling van Job Cohen en de 2.700 gelegaliseerde nepvluchtelingen van mevrouw Albayrak. Nu zitten we in de nasleep van de pardonregeling van deze Staatssecretaris. Opnieuw zijn vreemdelingen en hun advocaten gesterkt in het idee dat het loont om na een afgewezen verblijfsaanvraag de vertrekplicht te negeren en illegaal in Nederland te blijven. Opnieuw is de Vreemdelingenwet opzijgezet en zijn rechterlijke uitspraken die de vertrekplicht van vreemdelingen bekrachtigen compleet waardeloos gemaakt. Het gebed zonder einde gaat onverminderd door. De asielindustrie en de linkse partijen maken zich nu alweer sterk voor degenen die bij het laatste pardon buiten de boot vielen.

Door dit alles gaan uitgeprocedeerde vreemdelingen niet weg uit Nederland. De cijfers bewijzen het. De terugkeercijfers van vooral gezinnen zijn heel erg beroerd. Zelfs de onafhankelijke Commissie Integraal Toezicht Terugkeer (CITT) geeft aan dat dit mede te wijten is aan de pardonregeling. Zie hier het effect van de acties van alle linkse moraalridders. Omdat gezinnen met kinderen na vijf jaar verblijf in Nederland mogen blijven, kiezen veel meer gezinnen ervoor om daarop aan te sturen. Het aantal onverantwoordelijke ouders dat tegen de regels in hun kinderen in ons land laat opgroeien, neemt toe. Zo wordt er met de pardonregeling geen probleem opgelost, maar erger gemaakt. Dit moet ophouden.

Daarom roep ik de Staatssecretaris op om onmiddellijk een streep te zetten door het structurele kinderpardon. Voor wie het was vergeten: het kinderpardon is niet eenmalig, maar doorlopend. Het geldt voor gezinnen die hier al zijn en voor gezinnen die nu en in de toekomst naar Nederland komen. Het is een structurele beloning voor iedereen die de vertrekplicht negeert, illegaal in Nederland blijft of vertrek traineert door procedures te stapelen. De pardonregeling ondermijnt hiermee het vreemdelingenbeleid en vooral het toch al zwakke terugkeerbeleid. Nu dit daadwerkelijk is vastgesteld, kan de Staatssecretaris in de optiek van de PVV niet anders dan de regeling schrappen. Die is simpelweg onverantwoord gebleken. Dat wordt overigens onderstreept door het feit dat er veel minderjarigen zijn onder de asielzoekers die nu naar Nederland komen. Dat is geen toeval. Mensensmokkelaars weten precies waar ze hun cliënten het beste kwijt kunnen.

De rol van gemeenten in dit alles is bijzonder kwalijk te noemen. Na de pardonregeling van mevrouw Albayrak, die gemeenten hadden gevraagd, is met diezelfde gemeenten afgesproken dat in ruil voor het pardon de opvang van uitgeprocedeerden gestopt zou worden. Vanaf dat moment zouden uitgeprocedeerden daadwerkelijk uit Nederland vertrekken. Hier is niets van terechtgekomen. Gemeenten hielden zich niet aan de gemaakte afspraken en staan nu wederom vooraan om voor een nieuw of verruimd pardon te pleiten. Wil de Staatssecretaris hier korte metten mee maken? Burgemeesters behoren onpartijdig te zijn, in plaats van zich te gedragen als linkse actievoerders. Geef ze dan ook geen invloed op het vreemdelingenbeleid.

Overigens is de discussie over het gelijktrekken van gemeentelijk toezicht met rijkstoezicht in één woord flauwekul. Ik kan er niets anders van maken. Gemeenten of burgemeesters hebben totaal geen zicht op de verblijfsstatus van vreemdelingen en hebben ook geen rol in het vertrek van uitgeprocedeerden. Alleen als sprake is van rijkstoezicht door bijvoorbeeld DT&V kun je weten of illegalen aan hun vertrek uit Nederland meewerken of niet. Dat is juist het punt waar het om gaat.

De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.

De heer Fritsma (PVV): Een halve minuut nog maar? Dan ga ik snel naar de cijfers over het terugkeerbeleid. Ook dat is slecht nieuws. Slechts 8.510 vreemdelingen hebben Nederland aantoonbaar verlaten. Niet voor niets slaat de CITT alarm. Het is volgens deze commissie schier onmogelijk om vreemdelingen nog effectief te laten terugkeren naar de landen van herkomst. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris dit? Hoe gaat hij dit vertrek verbeteren?

Ten slotte het illegalenquotum, dat in 2013 bij lange na niet is gehaald. De doelstelling was 4.000, maar het aantal zaken van illegalen dat daadwerkelijk is overgedragen aan de DT&V bedroeg in 2013 slechts 3.150. Hoe kan dit? Hoe gaat de Staatssecretaris dit verbeteren? Wat is de stand van zaken dit jaar?

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Ik laat de inleidende opmerkingen gezien de tijd zitten en ga meteen over naar de onderwerpen die op de agenda staan. Mijn fractie is blij met de brief van de Staatssecretaris over zijn voornemen om kinderen en hun ouders niet meer op te sluiten in de cel. Hij onderschrijft dat kinderen daar niet thuishoren. GroenLinks en ook diverse andere fracties bepleiten dit al jaren. De screening aan de grens is een goede stap vooruit. Gezinnen met kinderen kunnen direct door naar Ter Apel voor hun asielaanvraag. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) worden niet meer opgesloten in een justitiële jeugdinrichting. Mijn fractie heeft hierbij wel een paar vragen. Worden individuen bij binnenkomst via Schiphol nog wel in grensdetentie geplaatst? Zou voor hen ook een screening kunnen gelden? Detentie is slechts een ultimum remedium, zoals de Staatssecretaris schrijft. Dan geldt dit toch ook voor volwassenen? Daarnaast schrijft de Staatssecretaris dat als er een vermoeden van kinderhandel of mensensmokkel is, kinderen en ouders worden gescheiden. De volwassene wordt in detentie geplaatst, het kind komt onder voogdij. Dit was juist het argument van de Staatssecretaris om niet te kunnen stoppen met kinderen in de cel te zetten. Waarom heeft de Staatssecretaris hiervoor gekozen? Een vermoeden kan na onderzoek ook onjuist zijn. Dan zijn ouder en kind ten onrechte gescheiden. Is het niet mogelijk het vermoeden verder te onderzoeken terwijl de ouder en het kind in de nieuwe gesloten, kindvriendelijke opvanglocatie verblijven? Anders vrezen we dat onder het mom van mensensmokkel veel ouders en kinderen worden gescheiden.

In de huidige regeling van het kinderpardon zitten diverse gaten. Het is in het belang van in Nederland gewortelde kinderen dat we deze dichten. Daarom hebben wij met de SP een initiatiefnota geschreven om de overgangsregeling op drie punten aan te passen en tot een rechtvaardige oplossing te komen. Wij vinden het namelijk belangrijk dat we met dit kinderpardon echte oplossingen bieden. Het huidige kinderpardon zal zonder de aanpassingen leiden tot nieuwe pardonregelingen. Dit is vanuit het belang van het kind en vanuit bestuurlijk belang zeer onwenselijk. Ik hoop overigens dat ook andere fracties zich nog zullen aansluiten bij deze initiatiefnota.

Het eerste punt betreft het rijkstoezicht. De regeling stelt als voorwaarde dat de kinderen onder rijkstoezicht van een van de ketenpartners in de vreemdelingenketen moeten hebben gestaan. In het generaal pardon uit 2007 werd ook de voorwaarde «rijkstoezicht» gesteld aan een periode van ononderbroken verblijf in Nederland. Als de verblijfplaats van de vreemdeling niet bekend was bij de IND of DT&V, kon met een verklaring van de burgemeester van de gemeente waar de asielzoeker verbleef worden aangetoond of sprake was van ononderbroken verblijf. Nu ontstaat een soortgelijke situatie. Ongeveer 300 kinderen en gezinsleden voldoen niet aan de huidige voorwaarden, maar ze waren wel al die tijd in beeld bij gemeenten. Ze gingen naar school, waren lid van een sportclub of waren anderszins in beeld. Wij stellen daarom voor om te kijken naar de wijze waarop het geregeld was bij het generaal pardon en de huidige regeling te verruimen tot gemeentelijk toezicht. We willen de toetsing van het toezicht uitbreiden met een burgemeestersverklaring.

Het tweede punt betreft de jongeren die op de peildatum van het kinderpardon ouder waren dan 20 jaar. Die leeftijd moet verhoogd worden naar 25 jaar als de jongere al voor zijn 13de een asielaanvraag heeft gedaan. Deze alternatieve leeftijdsgrens is gebaseerd op de maximale leeftijd van een jongere die net buiten de Regeling afhandeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet viel en verder wel aan de vereisten van vijf jaar verblijf gedurende minderjarigheid voldoet. Het geeft een duidelijke grens aan de overgangsregeling en biedt ook een rechtvaardiging voor die grens. Het betreft ongeveer 190 jongeren die een aanvraag voor het kinderpardon hebben gedaan en zijn afgewezen omdat ze ouder waren dan 20 jaar. Ze zijn wel voor hun 13de levensjaar naar Nederland gekomen en zijn dus geworteld. Ze zijn vaak alleenstaand. Het is ondenkbaar dat wij ze dwingen het land te verlaten na zo'n lange periode.

Het derde punt gaat over kinderen die een reguliere aanvraag hebben gedaan en daardoor niet onder het kinderpardon vallen. Dit betreft ongeveer 430 kinderen en gezinsleden. Onbekend is hoeveel van hen wel een andere reguliere vergunning hebben aangevraagd, bijvoorbeeld op grond van schrijnende omstandigheden, medische gronden of verblijf bij gezinsleden. Bij sommige groepen met reguliere procedures is goed te zien hoe toevallig en dus ook hoe onrechtvaardig het is dat ze nu worden afgerekend op het feit dat ze geen asiel hebben aangevraagd. Voorbeelden zijn orthodoxe christenen uit Egypte, die een beroep deden op schrijnende omstandigheden, en een kind met een moeder die slachtoffer was van mensenhandel en een tijdelijke reguliere vergunning heeft gekregen. Een toevallig samenspel van factoren heeft gemaakt dat ze in een reguliere procedure verzeild raakten en niet in de asielprocedure.

De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dan moet ik mij beperken. Op grond van artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag moet het belang van het kind voorop staan bij beleid dat kinderen raakt. Daarom is aanpassing van deze drie punten in de huidige regeling noodzakelijk. We hebben vaker besproken wat een goede grens zou zijn. Met deze voorstellen zorgen wij dat er geen nieuwe grenzen ontstaan. We blijven niet stapelen in pardonregelingen.

Ik had nog wat willen zeggen over het landenbeleid, maar ik kan me aansluiten bij hetgeen mevrouw Gesthuizen daarover heeft gezegd. Ook sluit ik me aan bij de opmerkingen van de heer Voordewind over de Vluchthaven.

Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Allereerst vraag ik aandacht voor de brief die we vorige week van de Staatssecretaris kregen over kinderen in detentie, of liever geen kinderen meer in detentie. Het kabinet heeft een belangrijke beleidswijziging aangekondigd, waardoor kinderen voortaan bij aankomst in Nederland niet meer automatisch in de cel belanden. De PvdA is hier echt blij mee. We zijn blij voor asielzoekersgezinnen met kinderen die tot nu toe in geval van aankomst op Schiphol regelmatig meteen een periode in detentie moesten doorbrengen. Dat is nu voorbij. Deze gezinnen gaan voortaan na een screening naar een open AZC in Ter Apel. Voor het beperkte deel waarvoor na screening detentie wegens bijzondere omstandigheden toch nodig is, wordt een nieuwe locatie opgezet. Deze is toegesneden op gezinnen met kinderen. De Coalitie Geen Kind in de Cel heeft een brief gestuurd, waarin ze enthousiast is over deze maatregel. Mede dankzij haar langdurige inzet is deze nieuwe regeling tot stand gekomen. We danken de coalitie voor deze inzet. Het is goed dat de Staatssecretaris deze stappen heeft gezet.

We hebben nog wel een aantal vragen, vooral over de uitvoering. De screening op Schiphol is grotendeels duidelijk. Gezinnen met kinderen gaan voortaan in beginsel naar een open AZC. Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel gezinnen dit betreft en hoeveel gezinnen daarvoor niet in aanmerking komen? Per wanneer gaat dit in? We zijn ook positief over de locatie die wordt voorgesteld. Die kan dienen als alternatief voor grensdetentie, maar ook voor gezinnen en amv's die nu in een gesloten setting moeten werken aan terugkeer. We hebben de indruk dat de voorzieningen, de sfeer en de ruimte zijn toegesneden op gezinnen met kinderen. Kan de Staatssecretaris dit verder toelichten? Ook wil ik weten wat de juridische grondslag wordt voor deze manier van opvang en welke maximale termijn aan deze locatie verbonden is.

We hebben kennisgenomen van de cijfers over de uitvoering van het kinderpardon. We hebben de indruk dat de Staatssecretaris de regels volgens de criteria ruimhartig heeft uitgevoerd en we danken hem daarvoor. Hij is echter nog niet klaar. Vele honderden kinderen en hun gezinnen hebben nu een verblijfsvergunning en daarmee een toekomst in Nederland. Dat is prachtig nieuws. Daarom namen de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie een aantal jaren geleden het initiatief. Gelukkig hebben we in het regeerakkoord kunnen afspreken dat er naast dit kinderpardon een definitieve regeling is, waardoor ook in de toekomst asielkinderen die voor hun 18de vijf jaar in Nederland verbleven, een vergunning kunnen krijgen. Uit de cijfers heb ik begrepen dat vorig jaar al verschillende kinderen succesvol een beroep hebben kunnen doen op die definitieve regeling.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Inmiddels zitten we bij het tweede onderwerp. Daar heb ik ook een vraag over, maar eerst even terug naar kinderen niet meer in de cel. Mevrouw Maij is blij en ziet die blijheid terug in de reactie van de Coalitie Geen Kind in de Cel. In diezelfde brief staan ook grote zorgen over de gezinslocaties zoals we ze nu kennen. Vindt de Partij van de Arbeid het ook zorgelijk dat de huidige open gezinslocaties worden vervangen door de gesloten gezinslocatie, zoals de Staatssecretaris voorstelt? Ik bedoel dus niet het begin, maar het einde van het traject.

Mevrouw Maij (PvdA): Ik lees in de brief: «Bij de uitwerking van de toezegging heb ik een onderscheid gemaakt tussen drie groepen: gezinnen met minderjarige kinderen die grensgeweigerd zijn, gezinnen met minderjarige kinderen die in bewaring zitten om uitgezet te worden en amv's die in bewaring zitten om uitgezet te worden.» Volgens mij is dat een andere groep dan waar de heer Voordewind op doelt.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik geef toe dat het niet helemaal blijkt uit de brief van de Staatssecretaris. Dat zullen we straks van hem horen. Ik ben benieuwd naar de inzet van de Partij van de Arbeid. Vindt de PvdA-fractie dat het open karakter van de gezinslocaties die we nu kennen voor de uitgeprocedeerde gezinnen, zo moet blijven?

Mevrouw Maij (PvdA): Ik lees in de brief dat het een alternatief is voor gezinnen die in detentie zitten. Er staat «gezinnen met minderjarige kinderen die in bewaring zitten om uitgezet te worden». Dat is heel duidelijk. De nieuwe locatie is gericht op die groep.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Kan daaruit worden afgeleid dat de gezinsopvanglocaties die nu open zijn, blijven zoals ze zijn?

Mevrouw Maij (PvdA): Daar gaat deze brief niet over. Het gaat hierin over detentie, het gaat niet over de gezinslocaties. Ik begrijp de vraag, maar deze brief gaat over de drie groepen die in detentie zitten. Daarvoor wordt een alternatief gevonden. Eerlijk gezegd vind ik het opmerkelijk dat wij een nogal positieve brief hebben gekregen van de Coalitie Geen Kind in de Cel en dat ik mevrouw Gesthuizen daar niet over heb gehoord. Het is mede dankzij de coalitie dat we zover zijn gekomen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat klopt. Ik heb heel veel andere belangrijke punten aangestipt, waarover ik de Partij van de Arbeid al jaren niet meer hoor. Deze organisaties juichen deze ontwikkeling enorm toe, maar uiten daarnaast hun zorgen. Kan mevrouw Maij ze geruststellen? Is hun zorg nergens op gebaseerd, omdat we dit niet gaan doen?

Mevrouw Maij (PvdA): Bij mijn weten blijven de gezinslocaties zoals ze zijn.

De heer Schouw (D66): Mevrouw Maij was al een beetje op streek met het kinderpardon. Welke afspraak is er tussen de Partij van de Arbeid en dit kabinet over dit kinderpardon? De heer Samson zei immers dat alle 100 kinderen mogen blijven. Is er een afspraak met de PvdA dat er 100 kinderen mogen blijven? Zo ja, waarop is die afspraak gebaseerd?

Mevrouw Maij (PvdA): Nee, er is geen afspraak. De tweede vraag kan ik dus niet beantwoorden.

De heer Schouw (D66): Dan had ik liever gehad dat de heer Samson hier zat. Hij is lid van de Partij van de Arbeid-fractie, daarom vraag ik het aan de woordvoerder. Het was half mei groot nieuws. De heer Samson zei: geen ruimer kinderpardon, maar ik garandeer u dat 100 kinderen mogen blijven. Het was op een verkiezingsbijeenkomst. Dan slaan sommige politici nog wel eens op hol, maar hij zei het wel. Ik heb geen correctie van de PvdA-fractie gehoord dat de media dit verkeerd hebben begrepen. Hoe moet ik het duiden? Kan mevrouw Maij mij helpen?

Mevrouw Maij (PvdA): Dit is een scherpere vraag, die ik zeker kan beantwoorden. We vragen de Staatssecretaris altijd ruimhartig te kijken naar de schrijnende gevallen, de grensgevallen. Wij hebben de indruk gekregen dat hij hiermee aan de slag is. Tegelijkertijd hebben een aantal burgemeesters signalen dat kinderen die buiten de directe grens van rijkstoezicht vallen, toch geen vergunning krijgen. Wij hebben via verschillende organisaties begrepen dat dit ongeveer 100 gevallen betreft. Het gaat mij eerlijk gezegd niet zozeer om het cijfer, maar om de betrokken kinderen. Kinderen die grensgeval zijn, moeten in de discretionaire bevoegdheid worden beoordeeld. Zij kunnen dan alsnog een vergunning krijgen. Dat hebben we gezegd, ook in het verleden. Dat is wat mijn partijleider bij diverse bijeenkomsten heeft gezegd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Het doel is te komen tot een sluitende regeling, zodat kinderen niet alsnog later tussen wal en schip vallen. Mevrouw Maij geeft aan dat het gaat om de grensgevallen van het criterium «gemeentelijk toezicht». Wat verstaat ze daaronder? Kan ze een voorbeeld geven? Is dat iemand die een maand niet onder rijkstoezicht is geweest of een half jaar? Wat is een grensgeval bij dit specifieke criterium?

Mevrouw Maij (PvdA): Het is precies andersom. Het betreft kinderen die met hun gezinnen niet onder rijkstoezicht vielen. Het gaat er niet zozeer om dat ze onder gemeentelijk toezicht stonden. Dat vind ik heel lastig. Ik heb bij de hoorzitting vorige week niet scherp in beeld gekregen wat gemeentelijk toezicht is. Het gaat om de grensgevallen van kinderen die, zoals in de voorwaarden staat, voor een periode langer dan drie maanden niet onder rijkstoezicht zijn geweest.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Hebben we het dan over iemand die daar een week buiten valt, of een maand? De PvdA moet preciezer zijn in wat wordt bedoeld met een grensgeval. Is iemand die een half jaar niet onder rijkstoezicht heeft gestaan een grensgeval waarop de discretionaire bevoegdheid moet worden toegepast? Wat is een grensgeval?

Mevrouw Maij (PvdA): Dit is lastig specifiek aan te geven, omdat je daarbij in de details van de verschillende dossiers treedt. Nogmaals, wij hebben het gevoel dat de Staatssecretaris er ruimhartig mee omgaat. Ik denk dat hij die details moet bekijken. Dan kunnen we zien wat de specifieke grensgevallen zijn. Ik heb het getal niet verzonnen. We hebben dit via VluchtelingenWerk Nederland en andere organisaties gekregen. Zij noemen dit als inschatting voor de grensgevallen. Hoe de verschillen tussen deze gevallen in maanden uitpakken, weet ik niet.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik kom even terug op de opmerkingen van de heer Schouw. De ambities van de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid waren duidelijk. 100 kinderen die niet onder rijkstoezicht staan, zouden onder het kinderpardon moeten vallen. Is dat ook de ambitie van de woordvoerder van de Partij van de Arbeid?

Mevrouw Maij (PvdA): Er zit geen licht tussen de ambitie... nee, op dit punt zit er geen licht tussen de ambitie van mijn fractievoorzitter en mijzelf. Het gaat ons met name om de kwaliteit van het criterium. Dat is overigens hetzelfde voor het kinderpardon als geheel. Kinderen die onder de criteria vallen moeten een vergunning krijgen. Of dat er 100 meer of 100 minder zijn vind ik minder relevant. Het gaat om de criteria, om kinderen die hier lang zijn of om kinderen van wie de asielprocedures zo langdurig en langdradig waren dat ze hier lang zijn gebleven. Dit hadden de ChristenUnie en de Partij van de Arbeid, de heer Voordewind en een van mijn voorgangers, de heer Spekman, in gedachten. De asielprocedure duurt soms te lang. Mensen zitten erin verwikkeld. Daarom moeten we voor die kinderen een oplossing vinden.

De heer Voordewind (ChristenUnie): In ons wetsvoorstel stond het woord «overheidstoezicht». Daaronder schaarden wij beide soorten. Als dit nu ook zo was, hadden we dit probleem niet gehad. De cijfers circuleren. We horen ze straks van de Staatssecretaris. We hebben eerder begrepen, ook uit de brief van de Staatssecretaris, dat het ongeveer 100 kinderen betreft. We horen nu een aantal van 97. Daarvan zijn er 27 behandeld. Zij hebben een asielvergunning gekregen. Nu blijkt dat we er nog 70 over hebben. Ik begrijp dat het mevrouw Maij gaat om de kwaliteit van de criteria, maar deze 70 zaken schijnen vrij hard te zijn. Vindt de Partij van de Arbeid dat deze kinderen ook via de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris een vergunning moeten krijgen?

Mevrouw Maij (PvdA): De heer Voordewind zegt twee dingen. Het overheidstoezicht is in de initiatiefwet niet uitgewerkt, omdat het zo ingewikkeld was. Dat weet de heer Voordewind, want hij was erbij. De heer Spekman, en later de heer Samson, en hijzelf zijn daar niet uitgekomen. Niet beide soorten toezicht vielen eronder. Het was ingewikkeld om aan te geven wat precies het gemeentelijk toezicht was. Daarom is het op deze manier geformuleerd, anders zou het scherper zijn geweest.

Voor de grensgevallen vind ik dat het beoordelen van schrijnendheid en de discretionaire bevoegdheid onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris vallen. Ik vind dat we geen aantal moeten noemen, maar de kwaliteit van de beoordeling moeten laten prevaleren.

De heer Van Hijum (CDA): Er wordt in de regeling volgens mij nergens over toezicht gesproken. Het gaat over het in beeld zijn bij het Rijk. Wat is de achtergrond daarvan? Waarom hebben de coalitiepartijen gekozen voor dit criterium? Is dat om op een eenvoudige manier te kunnen vaststellen of iemand hier vijf jaar is? Of dient dit criterium ook om bepaalde mensen die zich aan het toezicht hebben onttrokken uit te sluiten van de regeling? Als dat het geval is, waarom is medewerking aan vertrek dan geen criterium bij de overgangsregeling?

Mevrouw Maij (PvdA): Dat laatste klopt niet. Het is juist de bedoeling dat je in beeld bent bij het Rijk, omdat de wet ziet op mensen die heel lang in procedures zijn geweest of die bezig zijn geweest met terugkeer die moeizaam verliep. Dan ben je in beeld bij de rijksoverheid en de overheid. Dat is de bedoeling van het criterium «toezicht».

De heer Van Hijum (CDA): Het is mij nog niet helemaal duidelijk. De Staatssecretaris heeft alle burgemeesters een brief gestuurd, die zij voor 20 juni kunnen beantwoorden. Welke verwachtingen heeft mevrouw Maij van die brief? Dient die naar haar inzicht louter om het strikte criterium «in beeld bij het Rijk» nader in te vullen en ontbrekende feiten aan te leveren, of kan dit ook gelegenheid bieden om te bewijzen dat iemand wel degelijk vijf jaar in het zicht van de overheid is geweest?

Mevrouw Maij (PvdA): Ook dan gaat het om de individuele gevallen. Het is heel belangrijk dat burgemeesters aangeven waarom zij het gevoel hebben dat de kinderen in hun gemeente wel in aanmerking komen voor het kinderpardon en wel onder de criteria vallen.

Ik sla dit stukje uit mijn betoog over. Dat heb ik uitgebreid kunnen toelichten. Ik kom bij de recente verhoging van instroom van asielzoekers.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik had verwacht dat mevrouw Maij in zou gaan op een aantal andere groepen die aan de orde zijn bij het kinderpardon. Ik bedoel kinderen die net te oud zijn of kinderen die geen asielaanvraag hebben ingediend. Wil de PvdA bezien of daar niet ook meer ruimte voor moet zijn?

Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb het gevoel dat ook kinderen die net te oud zijn een verblijfsvergunning hebben gekregen. We hebben er een aantal bij Pauw en Witteman gezien. Met de andere criteria die mevrouw Voortman noemt, stelt ze een heel nieuwe regeling op. Dat is een nieuw pardon. We moeten deze regeling netjes afwikkelen en met haar voorstel hebben we het over een heel andere zaak.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Over de tweede groep zegt de Partij van de Arbeid dus ook dat de Staatssecretaris de grensgevallen moet bekijken. Het betreft 190 kinderen. Dat roept weer de vraag op wat een grensgeval is: een maand te oud, een half jaar te oud, een jaar te oud? Is het dan niet beter dit niet aan de Staatssecretaris te laten, als de Partij van de Arbeid wil dat de huidige regeling ruimer wordt bekeken? De Staatssecretaris moet per geval keuzes maken. Moeten we niet zorgen voor een regeling die goed is dichtgeregeld? Anders lopen we alsnog het risico dat we over een aantal jaren een nieuwe pardonregeling krijgen. Ik denk dat die grenzen best te leggen zijn. Voor het gemeentetoezicht kunnen we kijken hoe dat in het generaal pardon stond. Die regeling is ontworpen door een PvdA-Staatssecretaris. Voor de leeftijdseis kunnen we aansluiten bij de Regeling afhandeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet. Dat zijn heel heldere, objectieve criteria, waarmee ook de PvdA uit de voeten moet kunnen.

Mevrouw Maij (PvdA): Dit voorstel van GroenLinks en de SP is echt een nieuwe regeling. Het is niet de regeling zoals we die oorspronkelijk in gedachten hadden. Overigens was ook de heer Dibi van GroenLinks daar buitengewoon enthousiast over. Toen we de regeling presenteerden, zei hij dat het inderdaad de oplossing was waarnaar was gezocht. Het kinderpardon is voor kinderen, daarom is de grens op 21 jaar gesteld. Het is geen pardon voor volwassenen. Dat is een andere groep. Mensen die geen asielaanvraag hebben ingediend vallen ook in een andere groep. De Staatssecretaris heeft in beeld welke mensen een aanvraag hebben ingediend voor het kinderpardon, maar op een andere manier een vergunning hebben aangevraagd en hier al langer zijn. Veel mensen hebben geen kinderpardon aangevraagd, omdat ze weten dat ze geen asielaanvraag hadden lopen. Zij zouden niet onder het kinderpardon vallen. De regeling is specifiek opgezet voor kinderen. De regeling moet goed worden uitgewerkt en is nog niet afgerond. De Staatssecretaris verwacht tot 20 juni informatie van de burgemeesters en gaat er daarna mee aan de slag. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit goed gaat.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De Staatssecretaris heeft een paar keer in de Kamer toegelicht wat zijn motivatie is om vast te houden aan de criteria. Daarbij heeft hij tamelijk onomwonden gesteld dat deze criteria in het leven zijn geroepen om te voorkomen dat de groep te groot wordt. Is dat ook de motivatie van de Partij van de Arbeid-fractie om vast te houden aan de criteria?

Mevrouw Maij (PvdA): Nee.

Ik begin even opnieuw bij de vraag over de opvangplekken. Zijn ook de komende maanden voldoende opvangplekken gegarandeerd? We spraken in het vorige algemeen overleg al even over de wijze waarop de Staatssecretaris aan de slag gaat met opvang voor bijvoorbeeld de groep Eritreeërs, die zich recent in groten getale hebben gemeld. Het is positief dat uit de laatste cijfers blijkt dat het aantal verhuizingen van gezinnen met kinderen veel minder is geworden en dat de opvang daarbij is verbeterd. Dat is een goede ontwikkeling, die verder moet worden doorgezet.

Over de asielinstroom en het asielbeleid voor de verschillende landen heb ik nog een paar korte vragen. De PvdA hoort graag de laatste stand van zaken over de veiligheidssituatie in de onveilige gebieden in Irak. Collega's hebben hier al op gewezen. Ook VluchtelingenWerk Nederland vraagt er aandacht voor. Wil de Staatssecretaris reageren op de punten van VluchtelingenWerk over homoseksualiteit en de veroordeling van homoseksuelen in Afghanistan?

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. In het vreemdelingenbeleid gaat het altijd om een zekere evenwichtskunst. We hebben vandaag ook weer voorstellen, plannen en notities aan de orde over het humaner maken van asielbeleid en opvang en over aandacht voor gezinnen. Dat waarderen wij. Mensen in nood verdienen een veilige haven in Nederland. Aan de andere kant van de weegschaal staat het feit dat beleidswijzigingen die bedoeld zijn om asielzoekers te helpen, er soms toe bijdragen dat de asielproblematiek wordt vergroot. Dat is reden om het evenwicht in de gaten te houden. Ik zeg dit vanuit mijn ervaring als woordvoerder Asiel in de jaren negentig. We hadden een soepeler beleid voor amv's uit Angola en vervolgens kwamen er in de jaren daarna steeds meer amv's uit Angola. Mensen wisten dat het in Nederland goed toeven was. Dat bedoelden we niet, maar dat was wel het effect. Hetzelfde deed zich voor in de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat het redelijk is dat je een verblijfsvergunning krijgt als je langere tijd in Nederland verblijft. Toen we keken hoe het kwam dat Nederland zoveel meer asielzoekers kreeg dan andere landen, was de analyse dat er uiteindelijk een dag komt waarop je mag blijven, als je lang genoeg blijft zitten. Daarom werken vreemdelingen soms niet mee aan uitzetbeleid. Ze houden vol, omdat ze denken dat er wel een keer een pardon of een andere maatregel komt waardoor ze kunnen blijven. Dat ondermijnt ons terugkeerbeleid totaal. Die twee polen probeer ik steeds voor ogen te houden. We willen humaan beleid maar moeten oppassen voor onbedoelde effecten.

In dat opzicht heb ik nu wat kritische vragen over de effecten van het kinderpardon. In hoeverre is een verband te leggen tussen het kinderpardon en de instroom van minderjarigen? In hoeverre leidt een versoepeling van vreemdelingenbewaring ertoe dat gezinnen uit beeld verdwijnen als ze worden opgeroepen voor uitzetting? Het kinderpardon heeft de nodige pennen in beweging gebracht. We hebben er verschillende keren uitgebreid over gesproken. Wij steunen de lijn dat de staatsecretaris ruimhartig gebruikmaakt van zijn discretionaire bevoegdheid. Het is prima dat hij informatie heeft ingewonnen bij de burgemeesters, informatie die hij nog niet kende maar die wel kan bijdragen aan het nemen van goede beslissingen in individuele situaties. Dat is sowieso de lijn die wij voorstaan. Dit soort situaties moet individueel worden beoordeeld en er moet niet met steeds nieuwe pardonregelingen worden gewerkt. Daarom zijn wij ook kritisch over de structurele regeling voor minderjarige kinderen. Is dat in feite niet een motie van wantrouwen over het asielbeleid van de toekomst?

De Staatssecretaris oriënteert zich voor de nieuwe locaties voor gezinnen en kinderen op het Zweedse model. Het is mooi dat er betere voorzieningen worden gecreëerd in de gesloten opvang. Ik heb wel een vraag over de procedure voor plaatsing. In hoeverre zal het in de nieuwe systematiek gemakkelijker zijn om je te onttrekken aan uitzetting? In hoeverre wordt daar rekening mee gehouden?

Ondanks de wens om tot eenduidige criteria en procedures te komen, blijven opvallende verschillen tussen lidstaten bestaan. Nederland is trouwens nog steeds een uitzondering in het inwilligingspercentage in asielzaken. In andere landen wordt een veel hoger percentage van de aanvragen afgewezen. In Nederland is dat nog geen 40%. Het kabinet heeft hiervoor een lenige verklaring bedacht. Onze procedures zijn steengoed en daarom wordt Nederland relatief veel gemeden door asielzoekers die een kansloze zaak hebben. Hoe houdbaar is dit verhaal? Als het zou kloppen, hoe kan het dan dat de geharmoniseerde procedurenorm aan de andere lidstaten zoveel ruimte laat om aan te modderen? Wij willen hierover meer helderheid.

De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Als inleiding sluit ik aan bij het betoog van de heer Van der Staaij. De medaille heeft twee kanten, die in evenwicht moeten blijven. Een focus op een van de kanten kan doorslaan naar inhumaniteit. We hebben heel uiteenlopende onderwerpen op de agenda. Er zijn naast het kinderpardon ook andere punten het bespreken waard.

Ik begin met de Verblijfsregeling Mensenhandel en het oneigenlijk gebruik daarvan. De conclusie van een onderzoek dat vandaag op de agenda staat is dat het niet haalbaar is om een representatief en kwantitatief onderzoek te laten doen naar fraude met deze regeling. Zo blijft het voornemen om de bedenktijd van drie maanden niet langer aan te bieden nog steeds boven de markt hangen. De Staatssecretaris wacht onder andere op een rapportage over kansloze aangiften mensenhandel, alvorens definitief te besluiten. Wanneer kunnen we meer informatie verwachten?

Verder dank ik de Staatssecretaris namens mijn fractie voor de start-upregeling. We zijn blij dat de Agenda StartupNL zo positief is ontvangen. Ambitieuze, innovatieve, zelfstandige ondernemers kunnen een grote bijdrage leveren aan onze welvaart. Zij kunnen onze concurrentiepositie verstevigen en banen creëren. Het is een mooie regeling die kansen biedt en risico's, zoals het beroep op algemene middelen, uitsluit. We wachten de evaluatie na twee jaar af. Wanneer kunnen we de beleidsreactie van het kabinet over het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar de regeling voor hoogopgeleiden verwachten?

De Jaarrapportage Vreemdelingketen 2013 staat ook op de agenda. Het is goed om te constateren dat Nederland weer in trek is bij kennismigranten en studenten en minder bij derdelanders die onze arbeidsmarkt op willen. Dat heeft alles te maken met het strengere beleid dat we voeren voor arbeidsmigranten van buiten de EU en voor het afgeven van tewerkstellingsvergunningen.

De asielcijfers zijn de afgelopen jaren behoorlijk gestegen. We zien wel een fikse daling bij nareis. Ik heb al schriftelijke vragen gesteld over de instroom uit Somalië. Welke verklaring is te geven voor het feit dat Nederland een hogere instroom vanuit Somalië heeft dan andere lidstaten? Waarom zijn wij zo in trek bij Somaliërs? Ik maak me daar zorgen over, vooral gezien het gebrek aan integratie van deze groep.

Het klanttevredenheidsonderzoek van de IND wil ik niet onbenoemd laten. Juist gelet op de debatten die we de afgelopen weken hebben gevoerd zou je zo iets anders kunnen denken, maar complimenten voor de medewerkers van de IND. De dienstverlening en de klantvriendelijkheid scoren goed en zijn gegroeid. Ze zijn beter dan de gemiddelde overheidsdienstverlening. Daar zit een groot verschil in.

In het fiche over het EU-terugkeerbeleid wordt gesproken over een terugkeerhandboek. Het is mij nog niet duidelijk of dit lidstaten ruimte geeft of juist beperkt. Is er al meer bekend op dit punt?

Het WODC-onderzoek over terugkeer is ook geagendeerd. De constatering is dat terugkeer nog steeds de achilleshiel is van het vreemdelingenbeleid. We spreken volgende week over het terugkeerbeleid naar aanleiding van het CITT-rapport, dat gisteren is verschenen. In het WODC-onderzoek zien we dat financiële ondersteuning en terugkeerbegeleiding door mensen van eigen afkomst positief werkt. Wordt dit laatste punt breed ingezet? Wordt er breed gebruikgemaakt van mensen van eigen origine? Politieke en economische omstandigheden in de herkomstlanden hebben negatieve effecten op de terugkeerbereidheid. Hoe onvrijer of hoe armer men denkt dat het is, hoe minder men geneigd is om terug te keren. Wordt hierop ingespeeld, bijvoorbeeld met voorlichting, om te laten zien dat er betere perspectieven en mogelijkheden zijn? Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat de kans op terugkeer afneemt als er in sterke mate sprake is van vestigingsmigratie, met het oogmerk om enkel te vestigen. Dat zie je bij vrouwelijke asielzoekers die een bepaalde afhankelijkheid hebben. Zij zijn minder geneigd terug te keren, ondanks dat ze uitgeprocedeerd zijn. Hetzelfde geldt voor gezinnen met schoolgaande kinderen, die op basis van de verplichtingen in het kader van het Kinderrechtenverdrag recht hebben op onderwijs. Is de huidige vorm van onderwijs aan uitgeprocedeerde kinderen gewenst? Deze richt zich immers op een toekomst in de Nederlandse samenleving. Is het een idee om onderwijs te geven in de gezinslocaties of in de nieuwe vrijheidsbeperkende locatie voor gezinnen met kinderen?

De heer Fritsma (PVV): Ik heb de VVD-fractie niet over het kinderpardon gehoord. Dat is jammer, want de VVD is medeverantwoordelijk voor de continuering van dit gebed zonder einde. Is de heer Azmani het met de PVV eens dat er een streep moet worden gezet door de structurele variant van het kinderpardon, omdat die regeling duidelijk onverantwoord is gebleken? Ik wijs nogmaals op de bevindingen van de CITT. Die heeft duidelijk geconcludeerd dat mede door deze regeling gezinnen niet meewerken aan hun vertrek uit Nederland. Als je terugkeerbeleid zo wordt ondermijnd, dan is deze regeling niet handhaafbaar. Is de VVD-fractie het daarmee eens?

De heer Azmani (VVD): Volgende week spreken we over het CITT-rapport. Over het tot stand komen van de definitieve regeling hebben we al uitgebreid van gedachten gewisseld in een debat op 30 januari 2013. De voorwaarden voor deze definitieve regeling zijn helder. Daar valt niet het onttrekken aan toezicht of vertrek onder, maar het meewerken aan vertrek. Als je vijf jaar in dit land zit, meewerkt aan vertrek en de procedure is nog niet afgerond, dan heeft de overheid boter op haar hoofd. We hebben ook nog zoiets als een buitenschuldregeling. Die is de heer Fritsma bekend. Ik kan me voorstellen dat daarbij een connectie is naar de definitieve regeling die we nu hebben.

De heer Fritsma (PVV): Het is een heel lang antwoord, maar de zaak is simpel. Als een onafhankelijke commissie zegt dat deze regeling het terugkeerbeleid ondermijnt omdat gezinnen die vijf jaar vol willen maken, dan moet de VVD-fractie toch concluderen dat die regeling te ver gaat? Als een regeling het terugkeer- en uitzetbeleid zo ondermijnt, kan ik me niet voorstellen dat de VVD-fractie die wil continueren. Als dat wel zo is, is het onvoorstelbaar hoe diep deze partij voor de PvdA buigt.

De heer Azmani (VVD): We gaan nu toch het debat van 30 januari 2013 overdoen. Ik kan daar niets aan doen. De conclusie was helder. Er lag in de kabinetsperiode-Rutte I een wortelingswet in de Kamer. De PVV steunde dit kabinet, totdat de partij op het moment dat het wetsvoorstel er al lag de stekker eruit trok. Dan komen er verkiezingen en bestaat het risico op een linkse meerderheid in de Kamer na september 2012. Dat moet de PVV ook constateren. Nogal wiedes dat er dan afspraken komen over een regeling. Er is nu een overgangsregeling die wat ruimhartiger en een definitieve regeling die wat strikter is. Over het CITT-rapport spreken we volgende week. De conclusie is helder. Het rapport ziet op de overgangsregeling. Ik heb gewezen op het risico dat de regeling de terugkeer belemmert. Als de heer Fritsma zich dat niet herinnert uit het vorige debat, kan hij het teruglezen in de Handelingen. We moeten gezinnen snel duidelijkheid geven. Hij zal zien dat dit het vertrek bevordert.

De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. Er staan veel onderwerpen op de agenda, maar ik spits mijn inbreng toe op het kinderpardon. We hebben daar inderdaad alweer meer dan een jaar geleden een debat over gevoerd. De CDA-fractie heeft toen begrip getoond voor de wens van de coalitie en het kabinet om een streep onder het verleden te zetten en oog te hebben voor de positie van kinderen die langdurig in Nederland verblijven. Dat is uiteindelijk de overgangsregeling geworden. We hebben in dat debat kritiek geuit op de permanente regeling voor alle toekomstige gevallen. Ik heb met de heer Van der Staaij een motie ingediend met de oproep daarvan af te zien, vanwege de vertrekremmende werking die wij al voorzagen. De regeling voegt daarnaast weinig toe aan de buitenschuldregeling en de discretionaire bevoegdheid die de Staatssecretaris altijd heeft voor situaties waarin mensen echt niet terug kunnen naar het land van herkomst.

De maatschappelijke discussie wordt aangewakkerd door de stellingname van een groot aantal burgemeesters. Wij constateren dat deze vooral gaat over de overgangsregeling, vooral het criterium waarbij kinderen vijf jaar in beeld moeten zijn geweest bij het Rijk. Ik wil in eerste termijn aan de Staatssecretaris vragen waarom er voor dit criterium is gekozen. De IND wekte tijdens de hoorzitting de indruk dat dit was om op een snelle en eenvoudige manier een groep te kunnen afbakenen en vast te stellen of zij hier vijf jaar aansluitend hebben verbleven. Of speelt er een element mee van het uitsluiten van een groep die niet heeft meegewerkt aan vertrek? Als dit laatste het geval is, is de vraag waarom dat criterium niet in de overgangsregeling is opgenomen. Dat is wel het geval in de definitieve regeling.

Zijn er manieren om burgemeesters in te schakelen bij het beantwoorden van de vraag of kinderen hier vijf jaar onafgebroken zijn geweest? De brief die de Staatssecretaris vlak voor de verkiezingen naar de burgemeesters heeft verstuurd, wekte wel die indruk. Burgemeesters kunnen informatie aanleveren op basis waarvan de Staatssecretaris zou kunnen bepalen of dit aan de orde is. Tegelijkertijd constateer ik dat er over die brief veel onduidelijkheid bestaat. De indruk bestaat dat de brief alleen vraagt naar ontbrekende gegevens, die nog niet bij de IND bekend zijn en erg aansluit bij de strikte interpretatie van het in beeld zijn bij het Rijk. Wat is de bedoeling van deze brief? Probeert de Staatssecretaris een oplossing voor de huidige impasse te bewerkstelligen of houdt hij strikt vast aan het criterium van vijf jaar in beeld bij het Rijk? De oplossing voor dit probleem ligt binnen handbereik. Een aantal partijen moeten over de eigen schaduw heen springen.

Wij zijn geen voorstander van het toevoegen van nieuwe criteria aan de regeling. Zo lees ik het voorstel van onder andere GroenLinks. Dit spreekt van het toevoegen van het criterium «lokaal toezicht». Gemeentelijk toezicht bestaat niet in het asielbeleid. Dan moet je de burgemeesters een structurele rol geven in het beoordelen van de vraag of mensen hier illegaal verblijven. Dan worden scholen of consultatiebureaus medeplichtig aan de vaststelling of mensen hier illegaal zijn. Daar hebben we in het verleden nooit voor gekozen. Het lijkt me eerlijk gezegd ook geen wenselijke ontwikkeling.

In 2013 is er al 400 keer een beroep gedaan op de permanente regeling. Dat is vele malen meer dan werd verwacht. Heeft de Staatssecretaris actuele cijfers over 2014? De Kinderombudsman zei in de hoorzitting dat er nu al klachten binnenkomen over de uitleg van het criterium «meewerken aan vertrek». Het is helaas wel een gegeven dat die regeling vertrekremmend werkt. Ik maak me daar zorgen over. Het asielbeleid is gebaseerd op een gerechtvaardigd onderscheid tussen mensen die we een asielvergunning hebben gegeven omdat ze vluchteling zijn en mensen die zijn afgewezen en moeten terugkeren. Dat ben ik geheel eens met de heer Van der Staaij.

De CITT maakt zich grote zorgen over het terugkeerbeleid. Dat is niet de eerste keer, zij uit deze zorgen regelmatig. Het is nog steeds de achilleshiel van het asielbeleid. De Kamer steunde de motie om de effectiviteit van het terugkeerbeleid te vergroten. De Staatssecretaris beschouwt deze motie als uitgevoerd. Die conclusie deel ik absoluut niet. De ambitie over zelfstandige terugkeer, de maatregelen die worden genomen en de effectiviteit daarvan staan wat mijn fractie betreft allerminst vast. Die vragen om een veel diepgaandere discussie dan we in deze Kamer tot nu toe hebben gevoerd. Wanneer kunnen we serieuze voorstellen op dit terrein verwachten van de Staatssecretaris?

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde van de eerste termijn van de Kamer.

De vergadering wordt van 17.43 uur tot 17.57 uur geschorst.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de commissieleden voor hun inbreng. Het is goed dat we spreken over alle onderwerpen op de agenda. Een aantal onderwerpen komt bij iedereen aan de orde, een aantal onderwerpen bij een enkeling. Ik loop ze allemaal langs, maar ik begin met een van de grootste punten.

Het kinderpardon heeft de afgelopen periode veel aandacht gekregen. Ik geef eerst de stand van zaken. In 71 zaken moet nog een beslissing worden genomen over het buitenbeeldcriterium. De opmerking van de heer Voordewind klopt. Er is op enig moment een kleine honderd genoemd. Toen zaten we op 97 gevallen. Er zijn nu nog 71 zaken van hoofdpersonen. Daar zitten gezinsleden bij. Het is in totaal dus een grotere groep van ongeveer 240 mensen. Als over die 71 zaken wordt besloten, geldt die beslissing ook voor hun gezinsleden. Het kabinet wil de regels en de criteria van het kinderpardon niet veranderen. De regeling blijft zoals die is. Ik wil best in retrospectief met de heer Van Hijum van gedachten wisselen over de reden waarom een criterium is opgenomen, los van politieke overwegingen om in het regeerakkoord de formulering te kiezen zoals die is gekozen. Dat is een aardige discussie achteraf, die niets verandert voor de toekomst. Noch de overgangsregeling, noch de definitieve regeling zal wijzigen.

Van de aanvragen onder de definitieve regeling wordt 2% ingewilligd. Er zijn tot nog toe 1.101 aanvragen geweest. Dat is de stand van vandaag. Dat betreft soms de enkele definitieve regeling, soms de samengestelde. Met die techniek zal ik de woordvoerders verder niet vermoeien. Er zijn 29 inwilligingen geweest. Er wordt zo weinig gebruik van gemaakt, omdat er medewerking moet zijn aan vertrek. Dat is het basale verschil met de overgangsregeling en de hoofdreden waarom dit percentage zo laag is. Ik ben het niet eens met degenen die zeggen dat de definitieve regeling veel invloed heeft en zal gaan krijgen op het vreemdelingenbeleid. Die invloed zal beperkt zijn, omdat de ervaring leert dat nagenoeg niemand een vergunning krijgt. 29 op 1.101 is een te verwaarlozen aantal. Er lopen 172 zaken waarin nog beslist moet worden. Het inwilligingspercentage komt in totaal misschien op 3 of 4%, als er iets meer mensen voor in aanmerking komen. In beroep zie ik maar een zeer gering aantal zaken die gegrond worden verklaard onder de definitieve regeling. Mevrouw Maij heeft gelijk als ze zegt dat er grensgevallen zijn. Er zijn mensen die op een paar dagen na de leeftijdsgrens halen. In combinatie met enige schrijnendheid verleen ik dan een discretionaire vergunning.

De situatie van de 71 hoofdpersonen is een hot item. De heer Schouw haalde het krantenartikel van 12 mei aan. Tussen 20 juni en eind juli moet ik hierover discretionair besluiten. Ik zal bezien waar sprake is van schrijnendheid. Ik doe dat in stilte en aan de achterkant. Ik wilde beginnen met deze antwoorden, zodat voor de commissie helder is langs welke lijnen dit de komende tijd zal gaan.

De heer Van Hijum (CDA): Ik begin met een vraag over de permanente regeling. De Staatssecretaris noemt de 29 inwilligingen. Dat zijn weinig mensen, maar er zijn wel 1.100 aanvragen. Dat vind ik een behoorlijk aantal. Dat is veel hoger dan werd verwacht. Het bewijst dat er wel degelijk een effect van uitgaat op de gronden voor verblijf. Mensen gaan vijf jaar afwachten, in de hoop dat ze een beroep kunnen doen op deze regeling. Ze moeten kunnen aantonen dat ze hebben meegewerkt aan vertrek. De Staatssecretaris zegt dat ze dit in de meeste gevallen niet kunnen. Daar was juist de buitenschuldprocedure voor bedoeld. Welke toegevoegde waarde heeft de regeling? Blijkt uit deze cijfers niet dat die regeling inderdaad tegengesteld werkt?

Staatssecretaris Teeven: Die laatste conclusie trek ik niet. De heer Van Hijum heeft een punt. Toen deze definitieve regeling in het regeerakkoord kwam, hadden we het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) over de buitenschuldregeling nog niet. Dat kwam daarna. We hebben nader omlijnd gekregen wanneer sprake is van «buiten schuld». Je kunt zeggen dat veel mensen ten onrechte een beroep doen op de definitieve regeling. Veel mensen hebben al duidelijkheid dat ze daar niet onder vallen, omdat ze niet voldoen aan de harde criteria. Dat is een wezenlijk verschil met de overgangsregeling. Dat was ook de bedoeling bij de formatie. Daarover heb ik veelvuldig met deze commissie van gedachten gewisseld, bijvoorbeeld in januari 2013. Het buitenschuldcriterium is nader aangescherpt door het advies van de ACVZ.

De heer Van Hijum (CDA): Het betreft kinderen die hier langer dan vijf jaar zijn. We kunnen met deze cijfers de volgende pardondiscussies alweer zien aankomen. De Staatssecretaris kiest ervoor deze regeling te handhaven.

Staatssecretaris Teeven: Ik kies daarvoor, omdat er een regeerakkoord is tussen beide coalitiepartners. Dat gaat uit van een aantal vaststaande feiten. Daar moet ik het als Staatssecretaris mee doen. Ik ben bezig met het uitvoeren van het regeerakkoord. Daar zitten heel moeilijke dingen in. Een van die dingen is de definitieve regeling. Daar kun je van alles van vinden, maar dit hebben de coalitiepartners afgesproken.

De heer Van Hijum (CDA): Ik ben er zelf ook niet gelukkig mee, maar het moet nu eenmaal.

Staatssecretaris Teeven: Anderen hebben mij wel eens gevraagd of ik überhaupt een blij mens word van pardonregelingen. Eerlijk gezegd ben ik niet van de pardonregelingen, maar op het moment dat je toetreedt tot het kabinet, ken je het regeerakkoord en voer je je portefeuille loyaal uit. Dat ben ik aan het doen.

De heer Van Hijum (CDA): Mijn tweede vraag gaat over de brief die de Staatssecretaris aan de burgemeesters heeft gestuurd. Komt hij daar nog op terug? Prima, ik dacht dat hij het blokje had afgerond.

De heer Fritsma (PVV): Het verbaast mij dat de Staatssecretaris zegt dat de structurele pardonregeling nauwelijks invloed heeft op het vreemdelingenbeleid. De overgangsregeling is nog maar net afgelopen en er zijn al 1.101 aanvragen voor de structurele regeling. Dat geeft toch aan dat gezinnen helemaal niet weggaan? Om een beeld te schetsen: het toenmalig kabinet is begonnen met één GOL. Nu zijn er uit mijn hoofd al acht. Die worden bewoond door duizenden mensen, meer dan tweeduizend in ieder geval. Die remmende werking op het vertrekbeleid is dik aangetoond. Heeft de CITT ongelijk als zij zegt dat het kinderpardon debet is aan het in Nederland blijven van gezinnen?

Staatssecretaris Teeven: De Kamer krijgt nog een beleidsreactie op het rapport van de CITT. Ik zal er nu al iets over zeggen. Het kabinet-Rutte I, waarin de Partij voor de Vrijheid ook een zekere mate van regeringsverantwoordelijkheid droeg, werd geconfronteerd met de gezinslocaties. Die zijn ingevoerd door dat kabinet en mijn voorganger. Een van de facetten van de gezinslocaties is dat mensen vaak vertrekken met onbekende bestemming als ze een aanzegging krijgen van de DT&V. Dat heeft niet zoveel met de definitieve regeling te maken. Dat is een deel van de regeling waar de heer Voordewind niet zo gelukkig mee was. We spreken zo meteen over de regeling Geen Kind in de Cel, maar gezinnen die weten dat ze Nederland moeten verlaten vertrekken vaak met onbekende bestemming vlak voordat ze door de DT&V naar Schiphol worden gebracht. We weten dan niet waar ze zijn. Daar refereert de heer Fritsma aan. We hebben dus een locatie die voor verschillende doelen gebruikt kan worden. Er kunnen gedurende korte tijd gezinnen met kinderen in een besloten setting verblijven. Die komen daar na de aanzegging tot vertrek. We willen minder gezinnen met kinderen die in de illegaliteit verdwijnen. Dat heeft niet veel met de definitieve regeling te maken. Dat heeft te maken met het feit dat er gezinslocaties zijn gekomen onder een kabinet waar de Partij voor de Vrijheid verantwoordelijkheid voor droeg.

De heer Fritsma (PVV): De Partij voor de Vrijheid zou nooit een pardonregeling accorderen en daar hebben we het nu over. Als een onafhankelijke commissie vaststelt dat de pardonregeling er mede debet aan is dat uitgeprocedeerde gezinnen niet meewerken aan vertrek uit Nederland, dan moet de Staatssecretaris met alle respect toch van betere huize komen om uit te leggen dat deze commissie ongelijk heeft.

Staatssecretaris Teeven: Ik zeg niet dat de commissie ongelijk heeft. Het is niet de enige reden. Een reden waarom mensen niet meer bereid zijn om te vertrekken en te voldoen aan de vertrekplicht, is de pardonregeling waar ze op gaan wachten. Is dat wat de heer Fritsma wil horen? Dat hebben we al eerder gewisseld in deze Kamer, ook anderhalf jaar geleden al. Ik zie het niet, zoals de CITT, als dé reden, dat is iets te kort door de bocht. Er zijn verschillende redenen waarom gezinnen met kinderen het land niet verlaten. Ze wachten het pardon af. Dat klopt. Dat kinderpardon is een afspraak tussen de regeringspartijen. De fractie van de heer Fritsma mag daarover eigen opvattingen hebben. Ik waardeer de CITT buitengewoon. Ik vind het wel jammer dat de commissie in de laatste dagen van haar bestaan politiek heeft bedreven.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dank voor de laatste stand van zaken. Over 71 zaken moet nog een besluit worden genomen. Ik had eerder gehoord van 27 kinderen die al een vergunning hadden. Dan mis ik er nog twee om op honderd te komen. We hebben met de uitspraken van de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid te maken. Hij zegt dat 100 kinderen een verblijfsvergunning krijgen. Dat zijn kinderen die wel onder gemeentelijk toezicht vielen. Heeft de Staatssecretaris over deze 100 kinderen een afspraak gemaakt met de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid?

Staatssecretaris Teeven: Nee, zo'n afspraak is niet gemaakt.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Die 71 zaken zijn eerder afgewezen vanwege het gemeentelijk toezicht. Deze kinderen stonden niet onder rijkstoezicht. In 26 gevallen is inmiddels akkoord gegeven. Zijn dit allemaal zaken waarbij de Staatssecretaris zijn discretionaire bevoegdheid heeft gebruikt vanwege de schrijnendheid? Valt onder schrijnendheid dan ook onrechtmatigheid vanwege het verschil tussen rijkstoezicht en gemeentelijk toezicht? Dan kunnen we in een keer doorstoten van 71 naar 0.

Staatssecretaris Teeven: Een kenmerk van de discretionaire bevoegdheid is dat ik daar in de openbaarheid geen informatie over verschaf, dus ook niet hoe ik dit in deze 26 of 27 zaken heb opgelost. Ik heb nog niet zo veel informatie ontvangen van de burgemeesters. Het zijn ongeveer 27 brieven, maar 303 burgemeesters hebben de petitie ondertekend. Het kan nog tot 20 juni. Ik wacht die termijn af. Die informatie gaat over de volle breedte. Als burgemeesters schrijnende informatie hebben over een van de 71 gevallen kunnen ze deze te mijner kennis brengen. Dat kan een ander geval van schrijnendheid zijn dan het criterium van rijkstoezicht, wat de heer Voordewind gemeentelijk toezicht noemt. De Minister-President noemde het «de gemeentelijke lappendeken». Anderen noemen het «helemaal geen toezicht». Ik laat ik me daar niet over uit. De naam doet er niet zoveel toe, het gaat erom of de kinderen onder rijkstoezicht zijn geweest.

De brief van 12 mei is niet bedoeld om burgemeesters op het verkeerde been te zetten. Ik heb ook niet het idee dat dit zo is. Sommige burgemeesters hebben mij gebeld met de vraag of ze informatie moeten geven die al bij de IND bekend is. Ik heb ze geantwoord dat dat me niet zinnig leek, maar dat ze de vrijheid hebben nieuwe informatie, aanvullingen of correcties door te geven. Op 20 juni stopt die informatiestroom, misschien een paar dagen daarna. De IND gaat vervolgens die 71 dossiers voorbereiden. Dat is volgens mij het juiste aantal; als dat anders is horen we dat. Die komen op mijn tafel. Ik zal ze in de maand juli allemaal bestuderen. Eind juli, begin augustus is bekend in welke gevallen ik aanleiding zie alsnog een verblijfsvergunning toe te kennen. Dat heeft niets te maken met het getal dat de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid in de pers heeft genoemd. Dat is zijn opvatting. Daar heb ik geen afspraak over gemaakt, er is geen deal gemaakt.

De heer Van der Staaij (SGP): Van de 1.101 aanvragen op grond van de definitieve regeling is een heel beperkt percentage ingewilligd. Die mensen zijn ondertussen in procedure, in afwachting van de uitkomst en weinig bereid om mee te werken aan vrijwillige terugkeer. Hoe zal dit in de toekomst gaan? Verwacht de Staatssecretaris dat dit aantal zal zakken als duidelijk is dat er maar een beperkte inwilliging is, of heeft hij daar andere ideeën over?

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat dit aantal zal zakken. Het aantal bezwaarzaken ziet eenzelfde afwijzingspercentage. Ook in beroep worden nauwelijks zaken gegrond verklaard onder de definitieve regeling. Dat is een duidelijk omlijnd gebeuren dat nauwelijks invloed zal hebben. Ik verwacht ook voor de toekomst niet veel invloed. Ik kijk naar de uitleg. We hebben uitgebreid met de Kamer gediscussieerd over «buiten schuld». Ik heb toen gezegd dat ik het advies van de ACVZ afwacht. De medewerking aan vertrek en hoe dat criterium moet worden ingevuld is vrij goed omlijnd. Mensen zien in dat je in zeer uitzonderlijke situaties onder de definitieve regeling valt. Het was overigens bij de kabinetsformatie de bedoeling dat er maar een zeer gering aantal personen onder die definitieve regeling zou vallen. Daarom is de regeling geformuleerd zoals die is geformuleerd.

De heer Van der Staaij (SGP): Gaat het om 1.100 kinderen of ook om volwassenen?

Staatssecretaris Teeven: Het gaat om 1.100 opgevoerde zaken van kinderen en volwassenen.

De heer Van der Staaij (SGP): De Staatssecretaris verwacht dat de aantallen zullen zakken als duidelijk is dat de regeling maar een heel beperkt bereik heeft. Is hij het met de SGP-fractie eens dat er wel degelijk een punt is om de regeling goed tegen het licht te houden als het anders zal zijn? Kennelijk heeft de regeling dan wel een remmende werking op de bereidheid om het land te verlaten na een afwijzing.

Staatssecretaris Teeven: Dat is een als-danvraag, waarvan de heer Van der Staaij zelf zegt dat je die eigenlijk niet moet beantwoorden. Dat geeft onzekerheden. Ik ga er graag op in. Op dat moment moet je de situatie opnieuw bekijken, maar wel binnen de kaders van het regeerakkoord. Beide regeringspartijen hebben hierover afspraken gemaakt. Als je de definitieve regeling wilt wijzigen, moet het regeerakkoord ook worden gewijzigd. Daar kan aanleiding toe zijn, maar ik heb op dit moment geen reden om te denken dat dat zo is. Ik zie meer problemen met de overgangsregeling en de uitvoering daarvan, dan dat ik problemen heb met de uitvoering van de definitieve regeling.

De heer Schouw (D66): Ik zit na te denken over de woorden van de Staatssecretaris. Hij zegt dat er geen deal is, geen afspraak. Het is wel een wonder dat de uiteindelijke uitkomst en het getal dat de heer Samson noemde bijna overeenkomen. Ik ga er maar van uit dat er wel over is gesproken, om het zo maar eens te zeggen. De Staatssecretaris past de regeling niet meer aan en regelt het via de achterdeur. Vervolgens kan hij er niets over zeggen omdat het discretionair is. Ik heb daar twee vragen over. Is hij bereid om een juridische toets te doen in verband met de discriminerende werking van de regeling? De Staatssecretaris geeft eigenlijk toe dat hij gebruikmaakt van de discretionaire bevoegdheid als het kinderen betreft die onder gemeentelijk toezicht vallen. Daarnaast heeft de Kinderombudsman vorige week gesuggereerd dat hij de dossiers gaat opvragen. Desnoods gaat hij ze wobben. Hij wil weten welke lijn er zit in de discretionaire bevoegdheid. Kan de Staatssecretaris op deze vragen reageren?

Staatssecretaris Teeven: Ik heb hier niet over gesproken met de heer Samson. Het antwoord is dus weer nee. Ik heb er wel met mevrouw Maij over gesproken, de woordvoerder. Dat lijkt me gebruikelijk, net zoals ik er met de heer Azmani over praat.

Dan de vraag over de juridische lijn. In de 71 zaken lopen ook bezwaren en beroep. Er is in één zaak over rijkstoezicht uitspraak gedaan door de rechtbank Utrecht. Daar is gezegd dat het Rijk langs deze lijn onderscheid kan maken. Daaruit kun je niet afleiden dat andere rechtbanken dit ook zullen vinden en dat dit in hoger beroep zal worden bevestigd. Ook de Kinderombudsman zegt dit. Het is belangrijk dat we hier meer duidelijkheid over krijgen. Als we van verschillende rechtbanken in Nederland uitspraken hebben over zaken van deze 71 gevallen, kunnen enige lijn in jurisprudentie ontdekken. Dan komt de vraag aan de orde of we doorgaan op de weg van discretionair of dat we als overheid concluderen dat we een andere aanpak moeten kiezen. Dat zou kunnen gebeuren, dat kan ik niet uitsluiten. We kunnen het niet uitlokken of beïnvloeden. We moeten het overlaten aan de derde macht in ons staatsbestel.

Dit laat onverlet dat ik de burgemeesters niet voor niets heb gevraagd om tot 20 juni informatie te verstrekken, hoewel er nog bezwaar en beroep loopt. Ik vind dat ik moet bezien of bij de hoofdpersonen bij wie dit criterium een grote mate van onduidelijkheid geeft, enige vorm van schrijnendheid aanleiding geeft tot een discretionaire vergunning. Dat ga ik bestuderen. Dat is niet langs de achterdeur, zo zou ik dat niet willen noemen. De Vreemdelingenwet kent mij deze bevoegdheid toe. De ombudsman is vrij om te doen en laten wat hij wil. Het kenmerk van de discretionaire beoordeling is juist dat die individueel is, in stilte plaatsvindt en aan het einde van de procedure zit. Laten we dat vaststellen.

De heer Schouw (D66): Laten we ook vaststellen dat de Staatssecretaris zegt dat er een kans is dat de tijdelijke regeling juridisch niet houdbaar blijkt te zijn. Daar moeten we rekening mee houden. Is het niet verstandig om daar juridisch advies over te vragen, bijvoorbeeld bij de Raad van State, en dat met de Kamer te delen? Er is immers een gerede kans dat de regeling voor een hogere rechter sneuvelt.

Staatssecretaris Teeven: Dat is een standpunt dat de heer Schouw in hoge mate ontleent aan de uitspraken van de Kinderombudsman. In Utrecht is gezegd dat wat de Staat doet goed is en kan. Dat is slechts één uitspraak. Eén zwaluw maakt nog geen zomer, zo realistisch ben ik wel. Er kunnen uitspraken komen van meer rechtbanken. Die kunnen leiden tot een hoger beroep. Die kunnen ook betekenen dat de Staat het kan doen langs deze lijn. Dan is het niet juist wat de Kinderombudsman zegt, dan wordt zijn standpunt niet gedeeld door rechters. Uiteraard heeft de afdeling Wetgeving gecheckt of het kon, toen deze definitieve regeling werd ontworpen. Wij denken dat dit juridisch wel kan. Er is nog niets te zeggen over de uitkomst van individuele rechtszaken. Dit laat onverlet dat ik op een gegeven moment discretionaire beslissingen neem. De informatie van burgemeesters kan leiden tot het aannemen van schrijnendheid in een individuele zaak, los van de uitkomst van een beroep. De andere kant van het plaatje is ook waar. Als er echt een bestendige lijn in de jurisprudentie is, heeft het niet veel zin om 71 zaken uit te lokken. De eerste voortekenen wijzen de andere kant op, maar we moeten kijken hoe we dat oplossen als het gebeurt. Ik ben het op dit punt volstrekt oneens met de Kinderombudsman.

De voorzitter: Er is nog een interruptie van de heer Van Hijum. Dat is zijn tweede en laatste interruptie.

De heer Van Hijum (CDA): Mijn vraag betreft de informatie die burgemeesters kunnen aanleveren. Heeft het zin om informatie aan te leveren die aanvullend is op het punt van vijf jaar onafgebroken verblijf in Nederland, naast het punt van het rijkstoezicht? Of moet de informatie strikt zien op het criterium «rijkstoezicht»?

Staatssecretaris Teeven: Volgens mij heb ik al gezegd dat de burgemeesters alle informatie die zij hebben kunnen aanleveren. Op dit moment speelt de discussie over het toezicht. Daarover ging ook de petitie waar de burgemeester van Bunnik mee is gestart. Daarna zijn er andere zaken bijgekomen. In eerste instantie ging het om het onderscheid tussen rijkstoezicht en wat in een gemeente bekend is over de kinderen. Burgemeesters kunnen tot 20 juni alle soorten informatie aanleveren waarvan zij menen dat die voor dat kind in de individuele situatie van belang kan zijn voor de te nemen beslissing. Ik heb dat niet beperkt. Diverse burgemeesters hebben contact met mij opgenomen. De instructie van de IND was niet zo duidelijk. Het heeft geen zin om informatie aan de IND te leveren die al bekend is. Dat doet geen kwaad, maar helpt ook niets.

De heer Van Hijum (CDA): Dat is helder. Twee jaar geleden is er een afspraak gemaakt met de voorganger van deze Staatssecretaris naar aanleiding van het ACVZ-advies over het maatschappelijk belang. De burgemeesters kunnen informatie aanleveren over het maatschappelijk belang in individuele situaties. Dat element kan een zelfstandige rol krijgen in de afweging van de bewindspersoon. Gelden die afspraken onverkort? Kunnen burgemeesters informatie aanleveren op basis van de vragenlijst over het maatschappelijk belang? Neemt de Staatssecretaris die elementen mee in zijn afweging?

Staatssecretaris Teeven: Zeker. Die afspraken gelden nog steeds en de aangeboden informatie wordt meegenomen in de afweging. Dit is een aantal gevallen al gebeurd. De heer Voordewind constateerde terecht dat de groep van 97 is teruggegaan naar 71. Aanvullende informatie gaf soms aanleiding tot het verlenen van een discretionaire vergunning.

De voorzitter: De Staatssecretaris heeft nog veel vragen te beantwoorden. Ik stel voor dat we hem eerst aan het woord laten. Daarna sta ik weer interrupties toe.

Staatssecretaris Teeven: Ik heb nog wat opmerkingen over het kinderpardon. We gaan niet opnieuw kijken naar de criteria, ook niet naar de leeftijdsgrens. Mevrouw Gesthuizen vroeg waarom het niet voldoende is als een kind al die tijd op school zat. Ik ben daar al op ingegaan. We veranderen de regels van het kinderpardon niet. We willen wel nieuwe belangwekkende informatie ontvangen. Het kan ook oude informatie betreffen die ik anders moet wegen dan de IND heeft gedaan. Dat is in een aantal gevallen gebeurd. Een afwijkende weging is inherent aan de discretionaire bevoegdheid.

Dat geldt ook voor de asielprocedure. Het kinderpardon is voor mensen die asiel hebben aangevraagd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Begrijp ik goed dat de Staatssecretaris voor het gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid wel wil kijken naar grensgevallen? Zijn dat grensgevallen voor «buiten beeld» of geldt dat alleen als er nieuwe informatie over zo'n grensgeval komt? Ik wil helder hebben voor welke situatie de discretionaire bevoegdheid gebruikt kan worden. De Staatssecretaris gaf ook aan dat hij niet kan uitweiden over de kaders van de discretionaire bevoegdheid. Kan hij ons wel informeren over de leeftijd van de mensen die een aanvraag hebben ingediend in het kader van het kinderpardon? Is dat 21, 22, 23 of 24? Dan weten we om hoeveel mensen het gaat in de verschillende leeftijdscategorieën.

Staatssecretaris Teeven: Iemand kan met twee of vijf dagen verschil niet voldoen aan de leeftijdscategorie. Als hij voor de rest overal aan voldoet, kan hij toch een vergunning krijgen als er andere omstandigheden zijn. Het hangt van de individuele situatie af. Op enig moment krijgt de Kamer van mij duidelijkheid over het aantal discretionaire vergunningen dat is verstrekt onder het kinderpardon. Sommige daarvan zijn al in de media voorbijgekomen, omdat advocaten gemeld hebben dat hun cliënt een discretionaire vergunning heeft gekregen. In de individuele zaak weeg ik de omstandigheden in stilte en aan de achterkant.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik vroeg of wij informatie kunnen krijgen over de aanvragen die zijn ingediend in het kader van het kinderpardon en die zijn afgewezen op grond van leeftijd. Om welke leeftijd gaat dit? Begrijp ik dat de Staatssecretaris voor de discretionaire bevoegdheid spreekt over kinderen die enkele dagen te oud zijn én over andere informatie? Binnen welke kaders denkt hij voor het buitenbeeldcriterium? Hebben we het dan ook over enkele dagen buiten beeld, over een half jaar of een jaar?

Staatssecretaris Teeven: Het is kenmerkend voor de discretionaire bevoegdheid om per individuele casus te bekijken welke omstandigheden naar voren komen. Dit heb ik tegen op de uitspraken van de Kinderombudsman, die deze gevallen naast elkaar op internet wil zetten om ze te vergelijken. Dat hoort niet bij de discretionaire bevoegdheid. Kenmerk van de discretionaire bevoegdheid is dat je in de individuele zaak bekijkt of er in die zaak aanleiding bestaat om een vergunning te verlenen. Dat is echt iets anders dan beleid loslaten op casussen. Als de meerderheid van Kamer het niet eens is met de discretionaire bevoegdheid, dan moet de Kamer deze uit de wet halen. In het verleden hebben mijn voorgangers of in ruime of in geringe mate gebruikgemaakt van die bevoegdheid. Dat is al jaren zo geregeld in de wet.

Ik kom bij de terugkeer. De heer Azmani vroeg naar het terugkeerhandboek. Het idee van de Commissie voor zo'n handboek wordt gesteund door de lidstaten. In het handboek komen suggesties voor een efficiënte inrichting van het terugkeerproces. Op voorstel van Nederland gaan we ook aandacht besteden aan de administratieve lasten die voortvloeien uit de terugkeerrichtlijn. De heer Azmani vroeg ook of gebruik wordt gemaakt van native counselors bij terugkeer. Deze suggestie is ook gedaan in het WODC-onderzoek. Deze counselors zijn onderdeel van de standaarddienstverlening van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Als terugkeer aan de orde is, wordt zo iemand ingezet. Naast de IOM maken ook ngo’s die betrokken zijn bij de vrijwillige terugkeer soms gebruik van native counselors.

Ik zal de Kamer voor het zomerreces de kabinetsreactie op het WODC-rapport Hoogopgeleidenregeling toesturen.

De heer Fritsma zei dat de CITT constateert dat vrijwillig uitzetten een schier onmogelijke opgave is geworden. Hij vroeg hoe ik dit probleem ga oplossen. Ik kom met een beleidsreactie op dit advies. Ik concludeer dat er in 2013 minder vreemdelingen zijn vertrokken, maar dat er wel een groter aantal van die vreemdelingen zelfstandig is vertrokken. Dat is ook meerwaarde. Het aandeel aantoonbaar vertrek is gestegen naar 51%. In 2012 was dat 48%. Het is niet allemaal negatief. Ik ga hier in de beleidsreactie uitgebreid op in.

De heer Azmani vroeg hoe er meer asielzoekers worden gestimuleerd tot zelfstandige terugkeer. We hebben daarvoor een aantal zaken geregeld, onder meer de implementatie van het rapport Verloren tijd van de ACVZ. Daarmee houden we asielzoekers en vreemdelingen die moeten vertrekken actief. Er wordt samengewerkt tussen de IOM en de organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Dat is ook een aanbeveling van de CITT. De commissie zegt daar iets over waarin ik me niet geheel herken. Er wordt door de DT&V voor gemeenschappelijke charters samengewerkt met andere Europese landen, zoals Noorwegen, België, Duitsland, Finland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. De CITT zegt dat dit nog meer moet gebeuren, maar volgens mij wordt dit al maximaal uitgenut. Ik zal dit onder de aandacht van de DT&V brengen, met de opmerkingen van de woordvoerders. Misschien kan de dienst nog meer inspanningen doen.

De heer Azmani vroeg of de huidige vorm van onderwijs voor minderjarige kinderen moet worden veranderd, zodat het onderwijs meer is gericht op terugkeer. Op de gezinslocaties wordt basisonderwijs aangeboden. Voor middelbaar onderwijs gaan de kinderen naar reguliere scholen. Aanpassing van deze regels vind ik op dit moment onwenselijk. Onlangs is in het kabinet ook besloten om dit niet te doen. Hoger beroepsonderwijs wordt niet gefaciliteerd, middelbaar en lager onderwijs wel. Die afspraak is ook in het kabinet gemaakt.

Diverse woordvoerders vroegen naar de inwilligingspercentages. Die zijn ook in het vorige algemeen overleg aan de orde geweest. De heer Van der Staaij was daar niet bij. Hoe verhouden de inwilligingspercentages van Nederland zich met de andere landen? Ik verwijs naar een brief die ik op 8 mei heb gestuurd aan de Kamer naar aanleiding van schriftelijke vragen van de heer Azmani. De inwilligingspercentages worden in Nederland in hoge mate beïnvloed door nareis van Somaliërs. In veel landen zitten deze cijfers in het reguliere proces. Bij ons zitten ze in het asielproces. Dat geeft een opwaartse druk op deze cijfers. Als we de vergelijking beperken tot de internationale verleningsgronden, te weten de afgegeven asielvergunning op basis van het Vluchtelingenverdrag en op grond van artikel 3 EVRM, dan blijkt dat Nederland een lager inwilligingspercentage heeft dan 61% van de landen met de algemene methode. Daarmee wijken wij, anders dan wordt verondersteld, ook veel minder af van de percentages in de EU. Het gecorrigeerde inwilligingspercentage is in Nederland 30%, waar het gemiddelde in de EU 29% is. Ik wil de brief van 8 mei specificeren als de Kamer daar behoefte aan heeft. We hebben nadere informatie opgevraagd, waardoor de cijfers goed in beeld zijn. Is het een sprookje dat wij veel meer inwilligen? Het is een beetje een sprookje, want als je de cijfers corrigeert wijken wij niet erg af. Een land als Frankrijk wijkt naar beneden af. Ik onderzoek momenteel door overleg met de Franse autoriteiten waarom de inwilligingspercentages daar substantieel lager zijn dan in Nederland.

De heer Van der Staaij (SGP): Het lijkt mij een goede gedachte als de Staatssecretaris de aanvullende gedetailleerde informatie aan de Kamer toestuurt.

Staatssecretaris Teeven: [Hier ontbreekt een ogenblik de geluidsopname.] Ik zal deze informatie aan de Kamer toesturen. Dat is een goede afspraak.

De heer Azmani (VVD): De instroomcijfers worden ook beïnvloed door de herkomstlanden van de instromers. Nederland heeft een hoge instroom uit landen waarin de situatie zodanig is dat we eigenlijk een verblijfvergunning niet kunnen onthouden. Een van die landen is Somalië. Ik neem aan dat de Staatssecretaris daar nog op ingaat?

Staatssecretaris Teeven: In Duitsland zien we lagere inwilligingspercentages, gecorrigeerd voor nareis. Dat heeft in grote mate te maken met de instroom uit de Westelijke Balkan. Daarvan zijn de inwilligingspercentages substantieel lager dan bij landen als Syrië of Eritrea. Dat zijn landen die de inwilligingspercentages opstuwen. Daar wijken wij niet in af in vergelijking met Zweden of Duitsland, gecorrigeerd voor de nareis van Somaliërs. Anders wijkt het wel af. Dan zitten wij substantieel aan de bovenkant.

De heer Azmani vroeg wat we doen met de uitkomsten van het onderzoek naar mensenhandel. Ik heb de Kamer toegezegd met de Minister de Verblijfsregeling Mensenhandel tegen het licht te houden. Ik betrek daarbij ook de uitkomsten van het onderzoek naar de herijking van de B8-regeling, zoals die tegenwoordig heet. Daarnaast heeft het WODC vorig jaar een landenvergelijkend onderzoek afgerond naar de Verblijfsregeling Mensenhandel in het Verenigd Koninkrijk, België en Italië. Ook wordt de pilot Kansloze aangiften mensenhandel geëvalueerd. Binnenkort verschijnt daarover een rapportage. Ik zal de Kamer voor het zomerreces informeren over die rapportage. Ik zal proberen dit voor het algemeen overleg van 25 juni te doen. Dan spreken we over mensenhandel en kunnen we de uitkomsten van de rapportage betrekken bij die bespreking.

Ik kom bij de overdrachtsdossiers. Diverse woordvoerders maakten hier opmerkingen over. In de periode van januari tot april 2014 is het aantal reguliere inbewaringstellingen en VRIS-dossiers uitgekomen op 790. Omgerekend op jaarbasis is de uitkomst lager dan 4.000. Er zijn 410 andere toezichtsmaatregelen geweest. Als we die erbij optellen, komen we wel op 4.000 uit. Nogmaals, dat getal is niet de doelstelling van het kabinet. Doelstelling is dat wij proberen mensen uit te zetten en in bewaring te stellen die overlast geven aan de samenleving, die crimineel gedrag vertonen of die maling hebben aan andere toezichtmaatregelen. Zij komen met prioriteit in vreemdelingenbewaring.

Ik onderzoek ook een ander facet van vreemdelingenbewaring. Ik constateer, ook naar aanleiding van de discussies die we in Kamer hebben gehad op 2 april 2013, dat hulpofficieren bij de politie substantieel minder in bewaring stellen. Er loopt op dit moment een onderzoek naar de oorzaken hiervan. Dat zijn enerzijds juridische oorzaken, maar anderzijds speelt ook enige koudwatervrees. Er loopt een pilot over een boa-status voor medewerkers van de DT&V in leidinggevende functies en over de vraag of zij zelf hulpofficieren moeten leveren. In die pilot kijken we of de DT&V ook inbewaringstellingen gaat doen.

Er zijn veel vragen gesteld over Irak. Mevrouw Gesthuizen vroeg hoe wordt getoetst of iemand een vestigingsalternatief heeft. Dat hangt af van zijn achtergrond en de individuele omstandigheden. Per zaak wordt dit zorgvuldig bekeken. Een asielzoeker mag in Irak niet in een humanitaire noodsituatie terechtkomen. Een asielzoeker met een Soenitische achtergrond uit Bagdad zal geen vestigingsalternatief in een ontheemdenkamp in Zuid-Irak worden tegengeworpen. Deze persoon kan mogelijk wel een vestigingsalternatief tegengeworpen krijgen als hij daar familie heeft die hem kan opvangen. Een asielzoeker die behoort tot de religieuze minderheidsgroep kan een vestigingsalternatief worden tegengeworpen in de Koerdische Autonome Regio (KAR). Daar is de veiligheidssituatie voor religieuze minderheden beter dan in de overige delen van Irak. Ook daar zijn wel verschillen. In Mosul of in Kirkuk, op het grensgebied van de KAR, is de veiligheidssituatie veel zorgwekkender dan in andere delen van die regio. Dat blijven we individueel toetsen.

Vind ik het nog verantwoord om Iraakse asielzoekers terug te sturen naar Irak, gezien de situatie in dat land? Moeten we niet eerder een 15c-situatie aannemen? Het is geen punt van discussie dat de veiligheidssituatie in Irak ernstig is. De vraag is of die dermate ernstig is dat iedere burger louter door aanwezigheid in Irak een reëel risico loopt op de in artikel 3 van het EVRM bedoelde bedreiging. Daarvan zegt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat het een zodanige benadering alleen maar volgt in de meest extreme gevallen van algemeen geweld over het gehele land, waarbij geen plek is uitgezonderd. Ik baseer mijn mening op de ambtsberichten. We krijgen een nieuw ambtsbericht van Buitenlandse Zaken. Er is op dit moment geen sprake van een dergelijke uitzonderlijke geweldssituatie. Dit standpunt wordt gesteund door de afdeling Rechtspraak van de Raad van State en het EHRM. Ik heb deze beleidskeuze in mijn brief van 20 maart nader toegelicht.

Een ander belangrijk element is dat niet is gebleken dat de opgebouwde veiligheidsstructuur in Irak volledig niet operationeel is. De situatie is wel zorgwekkend. De uiterst zorgelijke positie van enkele bevolkingsgroepen in relatie tot het geweld in Irak is voor mij aanleiding geweest om meer groepen aan te wijzen als kwetsbare minderheidsgroep. De heer Voordewind heeft daar in het verleden bij herhaling aandacht voor gevraagd. Het gaat om christenen, jezieden, joden en Turkmenen en alleenstaande vrouwen. Als een asielzoeker behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep, hecht de IND minder belang aan het individualiseringsvereiste. Dit feit heeft dus invloed op de individuele beoordeling.

De actuele situatie in Irak is in Centraal- en Zuid-Irak onverminderd zorgelijk. In de media

wordt regelmatig melding gemaakt van ernstige aanslagen met dodelijke slachtoffers. Dat kwam ook naar voren in het gesprek dat ik op suggestie van de heer Voordewind heb gevoerd met de Aramese Beweging voor Mensenrechten (ABM). Mede naar aanleiding van dit gesprek heb ik de Minister van Buitenlandse Zaken gevraagd in de zomer een ambtsbericht op te stellen over de veiligheidssituatie in Irak. Zo ontstaat een volledig beeld van de situatie en kan ik beleidskeuzes maken. Ik hoop dit in augustus te krijgen.

De heer Voordewind vroeg aandacht voor het ten onrechte tegenwerpen van een vestigingsalternatief in Armenië voor Syriërs met Armeense etniciteit. De IND werpt onder omstandigheden aan een vreemdeling met de Armeense etniciteit tegen dat deze zich kan beroepen op een Armeens staatsburgerschap en kan verblijven in Armenië. Uit de herziene kwalificatierichtlijn volgt dat de IND moet beoordelen of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn staatsburgerschap kan beroepen. Ik verwijs naar een thematisch ambtsbericht over Armenië van april 2011. Hieruit blijkt dat etnische Armeniërs in de regel betrekkelijk eenvoudig het staatsburgerschap van Armenië kunnen verkrijgen.

De heer Schouw vroeg hoe de beleidswijzigingen zich verhouden tot het conceptwetsvoorstel inzake terugkeer en vreemdelingenbewaring dat nu in voorbereiding is. De beleidswijzigingen die voortvloeien uit mijn brief van 28 mei worden verwerkt in dit conceptwetsvoorstel. Dit wordt in de tweede helft van 2014 aan de Kamer aangeboden. De beleidswijzigingen kunnen op grond van de huidige wetgeving al worden toegepast. Wetswijziging is daarvoor geen vereiste.

Mevrouw Voortman vroeg waarom groepen zoals alleenreizende volwassenen niet in aanmerking komen voor de screening. Die screening doen we bij een artikel 59-situatie bij binnenkomst over de buitengrens op Schiphol. Alle hulde voor het werk van Geen Kind in de Cel. Gezien de kwetsbaarheid en de afhankelijke positie van kinderen is gekozen voor het invoeren van een screening voor die specifieke groep. Grensdetentie wordt bij hoge uitzondering ingezet. Een grote meerderheid van de kinderen kan in vrijheid de algemene asielprocedure doorlopen. Ik kom binnenkort met een reactie op het rapport van het College voor de Rechten van de Mens over grensdetentie. Ik geef in mijn tweede termijn aan wanneer de Kamer deze reactie kan verwachten.

Mevrouw Voortman vroeg ook wat er gebeurt met gezinnen die niet door de screening komen. We hebben hier eerder over gesproken. Bij een vermoeden van kinderhandel of criminele activiteiten wordt de volwassene de toegang geweigerd en in grensdetentie geplaatst. Zo gaat dat nu ook. Een kind wordt in zo'n geval onder voogdij gesteld van Nidos. Alleen als vanwege andere redenen nader onderzoek nodig is, zal het gehele gezin de toegang tot Nederland worden ontzegd. Het kan zijn dat we twijfelen aan de familiebanden binnen het gezin zonder dat wordt gedacht aan mensenhandel of dat belangrijke informatie ontbreekt. Het gezin wordt dan in de op te richten locatie in Zeist geplaatst. Vandaaruit zal het nadere onderzoek plaatsvinden.

De heer Schouw (D66): Ik dank de Staatssecretaris voor de toezegging dat hij het wettelijk gaat vastleggen. Dat is prima. Hij geeft aan dat hij al kan handelen zonder dat het in de wet is vastgelegd. Ik begrijp van VluchtelingenWerk Nederland dat er op dit moment vier kinderen op Schiphol in detentie zitten. The proof of the pudding is in the eating. Hoe zit dat? Waarom zitten zij daar nog?

Staatssecretaris Teeven: Ik kan nu niets zeggen over de situatie van die vier kinderen. Ik heb net een reden genoemd voor het verblijven van kinderen in detentie. Dat kan er in de huidige situatie toe leiden dat kinderen op Schiphol vastzitten, omdat we de locatie in Zeist nog niet hebben. Ik ken die vier casussen niet, de heer Schouw misschien wel. Ik kan die vraag niet nader beantwoorden.

De heer Schouw (D66): We moeten dat hier niet wisselen, maar het is een goed signaal als de Staatssecretaris zijn nieuwe beleid serieus neemt en bekijkt hoe het op dit moment zit op Schiphol. Als deze mensen voldoen aan het nieuwe beleid, kan hij onmiddellijk actie ondernemen. Voldoen ze niet, dan is detentie rechtmatig. Dit zou een goed signaal zijn, omdat de Kamer en de Staatssecretaris daarmee aangeven serieus te menen dat er alleen grensdetentie volgt als plaatsing elders onmogelijk is.

Staatssecretaris Teeven: Ik moet haast maken met de locatie in Zeist. Ik zeg nadrukkelijk Zeist en geen Soest, omdat ik dit weekend van de burgemeester van Soest hoorde dat de locatie op het grondgebied van Zeist ligt. Ook voor de vestigingsvergunning heb ik te maken met de gemeente Zeist. Ik moet voortgang maken met de afspraken over de inrichting van de locatie, zodat er zo weinig mogelijk kinderen op Schiphol in de cel komen. We delen dat uitgangspunt. Het is belangrijk om een locatie te hebben die kindvriendelijk is. De kinderen hebben er geen volledige bewegingsvrijheid, maar merken daar eigenlijk niets van. Ze zitten niet in een cel, maar met hun ouders in een paviljoen.

De screening gaat in per 1 september. We zijn nu druk bezig met de voorbereidingen. Mevrouw Maij vroeg of ik kon bevestigen dat de screening voor het overgrote deel over gezinnen met kinderen gaat. In mijn brief van 28 mei heb ik aangegeven dat er in 2013 70 gezinnen met ongeveer 120 kinderen in grensdetentie zijn geplaatst. Dat is een substantieel aantal. Het overgrote deel hiervan kreeg een asielvergunning of werd uiteindelijk toegelaten tot de open verlengde asielprocedure. Op basis van deze cijfers verwacht ik dat slechts bij enkele gezinnen nader onderzoek nodig zal zijn. Dat is een verwachting die ik niet helemaal kan onderbouwen. Na screening worden veruit de meeste gezinnen in een reguliere, open opvanglocatie geplaatst. Een aantal gezinnen komt in de gesloten opvang. In dat laatste geval betreft het wel een zeer kindvriendelijke locatie.

Ik betreur de onduidelijkheid over de gezinslocaties. De GOL's blijven bestaan. Dat verandert niet. Ik wil niet dat gezinnen in de illegaliteit verdwijnen als onherroepelijk vaststaat dat een gezin Nederland moet verlaten en de DT&V klaar is met de voorbereiding voor het daadwerkelijk vertrek. Er zitten immers enkele dagen tussen de aanzegging en de uitzetting. Ik wil de locatie in Zeist daarvoor gebruiken. Dat betekent niet dat de gezinslocaties niet blijven bestaan, maar er zijn gezinnen met kinderen die naar de gesloten locatie in Zeist gaan en van daaruit worden uitgezet. We willen niet dat ze in de illegaliteit verdwijnen als ze de aanzegging krijgen. Ik ga ervan uit dat dit niet op grote weerstand bij de commissieleden zal stuiten. Mensen die zijn uitgeprocedeerd moeten het land verlaten en niet illegaal worden. Aan de ene kant is de locatie bedoeld om te voorkomen dat minderjarige asielzoekers in een jeugdinrichting of grensdetentie terechtkomen. Aan de andere kant worden gezinnen met kinderen die het land moeten verlaten in de allerlaatste periode voor enkele dagen in deze locatie geplaatst. Zij verlaten vervolgens het land via Schiphol of een andere luchthaven. Het kabinet wil het beleid op deze manier uitvoeren.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben blij dat de gezinslocaties blijven. Er staat in de brief wel degelijk dat gezinnen doorgeschakeld kunnen worden naar Zeist als er maar enigszins sprake is van het onttrekken aan toezicht. In de praktijk kan worden gedreigd met overplaatsing als er een of twee keer niet wordt gemeld, omdat die gesloten locatie straks beschikbaar is. De meldplicht blijft immers bestaan. Kan het voorkomen dat er snel wordt doorgeschakeld als er een of twee keer niet wordt gemeld? Daarnaast kan dit een nieuwe vorm zijn om de uitzetting te realiseren. Twee weken voor vertrek gaat een gezin naar Zeist. Dat hadden we voorheen niet. Dit is een nieuwe maatregel. Mensen blijven nu in de gezinslocatie, maar dat gaat veranderen als er de uitzetting dreigt. Heb ik dat goed begrepen?

Staatssecretaris Teeven: Nee, er zijn ook veel gezinnen met kinderen die niet in de illegaliteit verdwijnen en in de GOL blijven tot ze worden opgehaald en naar Schiphol worden gebracht. Gezinnen worden niet standaard overgeplaatst. Het hangt af van de situatie. Ik vind het buitengewoon ongewenst dat gezinnen met kinderen die uitgeprocedeerd zijn en een vertrekplicht hebben, zich na aanzegging in de illegaliteit begeven. Ik ga ervan uit dat de meerderheid van de commissie dat ook vindt. Inderdaad is inherent aan een juiste toepassing van de Vreemdelingenwet en het voorkomen dat terugkeer een loos middel wordt, dat er doorgeschakeld kan worden, om de woorden van de heer Voordewind te gebruiken. In de kindvriendelijke locatie in Zeist kunnen gezinnen met kinderen terechtkomen waarvan bij de DT&V het vermoeden bestaat dat ze zich zullen onttrekken aan het toezicht en in de illegaliteit zullen verdwijnen. Dat is een efficiënte en zo eerlijk mogelijke toepassing van de Vreemdelingenwet. Grensdetentie is onwenselijk. Een kind hoort niet in een cel en we willen minderjarige vreemdelingen niet in justitiële inrichtingen. Daar moeten we in Zeist een paviljoen voor hebben. Het komt naar mijn mening te vaak voor dat gezinnen verdwijnen als ze niet in het land mogen blijven. Daar moeten we een eind aan maken. Ook de Belgen hebben hiermee te maken.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dit betekent voor kinderen een extra verhuizing. Daar waar ze in een gezinslocatie op school zitten in de betreffende gemeente of op de locatie zelf, moeten ze nu verhuizen. Dat vind ik te betreuren. Ik dacht dat de inzet was om dit zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan ook betekenen dat verhuizing naar een gesloten gezinslocatie volgt als er een of twee keer niet wordt gemeld bij een reguliere gezinslocatie. Die grens zie ik niet zo snel. De Staatssecretaris schrijft in de brief dat het kan voorkomen bij onttrekkingen aan het gezag.

Staatssecretaris Teeven: Ik heb een duidelijk voorbeeld gegeven. Het is onwenselijk dat gezinnen met kinderen die een aanzegging krijgen in de illegaliteit verdwijnen. Volgens mij lees ik in het wetsvoorstel van de heer Voordewind dat mensen die een vertrekplicht hebben die niet moeten saboteren. Dit zijn niet de mensen die één keer de meldplicht vergeten. Dit zijn gezinnen die na aanzegging in de illegaliteit verdwijnen. Daar hebben we nu een werkbare oplossing voor. De heer Voordewind refereert aan school, maar vaak is het een periode van enkele dagen tot een week voordat ze het land verlaten. Dat is helemaal aan het einde van het vertrektraject. Ik denk niet direct aan gezinnen die zich één keer niet melden en vervolgens op de gezinslocatie blijven. Waarom zou je die mensen in vreemdelingenbewaring plaatsen? Daar lijkt me geen noodzaak toe. Die noodzaak is er wel bij mensen die zich bewust onttrekken aan de werkzaamheden van de DT&V. Daar heb ik te veel voorbeelden van. Mijn Belgische collega heeft soortgelijke problemen. De Vreemdelingenwet is niet geschreven voor uitgeprocedeerde gezinnen met kinderen die in de illegaliteit verdwijnen om een aantal jaren later een beroep te doen op het kinderpardon. Dat is niet de weg die we moeten volgen.

In mijn brief ben ik uitgebreid ingegaan op de gezinslocaties. Er komen woonpaviljoens met voldoende privacy. Er is een eigen woonpaviljoen voor gezinnen. Er komt een voorzieningencentrum met een winkel en internetfaciliteiten. Er komen speelvoorzieningen voor kinderen. Er is een huiselijke sfeer, gezinnen met kinderen kunnen zelf koken. Behalve in de inrichting zal ook in de bejegening en de sfeer aandacht zijn voor de specifieke positie van het kind. Daarom zullen medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) geen uniformen dragen, zodat de detentie-uitstraling tot een minimum is beperkt.

Ik kom bij de juridische grondslag van de gesloten opvang. De maximale verblijfsduur is gelijk aan de huidige verblijfsduur. De nieuwe locatie kan binnen de bestaande kaders van het Reglement regime grenslogies worden gerealiseerd. Voor de situatie die we in Zeist gaan faciliteren is geen wetswijziging noodzakelijk. Het wordt wel in de nieuwe wet vastgelegd. De huidige regeling biedt de feitelijke mogelijkheden hiervoor. Dit is tevens het antwoord op de vraag van de heer Van der Staaij, hoe wordt voorkomen dat vreemdelingen zich onttrekken aan de gezinslocatie. Dit waren alle vragen uit dit blokje.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik wil ingaan op het in voorkomende gevallen scheiden van een vermeende ouder en kind. Uit eerdere debatten heb ik begrepen dat kinderen in de cel gezet konden worden als er een vermoeden bestond van kinderhandel. Nu zegt de Staatssecretaris dat als er een vermoeden bestaat van kinderhandel of mensensmokkel, ouders en kind gescheiden kunnen worden. Dat is toch hetzelfde? Is het niet mogelijk dit vermoeden verder te onderzoeken op het moment dat het gezin in de gesloten, nieuwe locatie verblijft? Daarmee voorkomen we dat ouders en kinderen ten onrechte worden gescheiden.

Staatssecretaris Teeven: Dat scheiden doen we natuurlijk alleen als er zwaarwegende aanwijzingen zijn. Het komt voor dat mensen zeggen dat ze de ouder van een kind zijn, terwijl dit niet het geval is en ze andere bedoelingen hebben met dat kind. In dit geval worden ouder en kind gescheiden. Dan wordt het kind onder voogdij van Nidos geplaatst. Dat is volledig in lijn met hetgeen de Kamer in meerderheid van de Minister heeft gevraagd voor het bestrijden van mensenhandel en het tegengaan van minderjarigen in de prostitutiebranche. Om dit beleid uit te voeren wordt goed bekeken of mensen echt de ouders van de kinderen zijn, als ze bijvoorbeeld uit Nigeria binnenkomen op Schiphol.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dat zwaarwegende vermoeden was toch eerder juist de reden om kinderen vast te zetten? Nu kom je in de situatie dat zo'n vermoeden een reden kan zijn om ouder en kind uit elkaar te halen. Ja, er kunnen gevallen zijn van kinderhandel of mensensmokkel. Ik begrijp dat het ook kan voorkomen dat ouders en kind onterecht worden gescheiden. Dat moeten we te allen tijde voorkomen, vandaar mijn voorstel om het vermoeden verder te onderzoeken als ze op de kindvriendelijke locatie verblijven.

Staatssecretaris Teeven: Ook als er geen vermoeden van mensenhandel of uitbuiting van kinderen is, maar er andere omstandigheden zijn waardoor wordt getwijfeld aan de familieband, kan dat een aanleiding zijn om mensen op de detentielocatie in Zeist onder te brengen.

Ik kom bij het Somaliëbeleid. Ik voer voor Somalië geen artikel 15c-beleid. Het willekeurig geweld is verminderd. Het is heel gericht van aard. Daarom is er geen 15c-situatie. Als er een nieuw ambtsbericht verschijnt, zal ik daar opnieuw naar kijken. Bij de beoordeling van de vreemdeling die afkomstig is uit het Al-Shabaab-gebied verleent de IND in ieder geval een verblijfsvergunning voor een bepaalde tijd, op grond van artikel 29, lid 1b. Dit geldt voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit Centraal- of Zuid-Somalië en voldoen aan alle voorwaarden. Ze hebben aannemelijk gemaakt dat ze zich niet kunnen handhaven onder de regels van Al-Shabaab. Ook zijn ze afkomstig uit een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab of kunnen dit gebied uitsluitend bereiken via een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab.

Voor de aandachtsgroepen bestaat in sommige gevallen een vestigingsalternatief. Dat gaat om een vestigingsalternatief buiten Mogadishu, in de overige delen in Zuid- en Centraal-Somalië die niet onder controle staan van Al-Shabaab. Dat vestigingsalternatief ziet alleen op de aandachtsgroepen. Verder wordt er beleidsmatig geen vestigingsalternatief aangenomen in Somalië. Omdat de aandachtsgroepen in de negatieve aandacht van Al-Shabaab staan, lopen mensen daaruit logischerwijs geen risico als ze ergens verblijven waar Al-Shabaab niet aan de macht is. De verwachting is dat het in de praktijk niet vaak zal voorkomen dat een vestigingsalternatief tegengeworpen kan worden. Dat weet ik nooit helemaal zeker. Het blijkt soms vrij ingewikkeld.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De Staatssecretaris zei mij laatst dat ik niet altijd boos op hem moet zijn, maar ik raak nu toch geïrriteerd. Ik heb heel duidelijke vragen gesteld. Die gaan echt dieper op de zaak in dan de standaardantwoorden waarmee de Staatssecretaris mij nu afscheept. Dat vind ik jammer. Ik heb heel duidelijk gevraagd naar de gang van zaken bij een vestigingsalternatief, bijvoorbeeld voor Irak. Het is alweer even geleden dat de Staatssecretaris daarop antwoordde. Daarbij vroeg ik of er alleen wordt gekeken of er een familieband is of dat daadwerkelijk wordt bezien of zo iemand daar terechtkan. Dat lijkt me nogal van belang. Sommige mensen vluchten omdat ze door hun eigen familie worden uitgespuugd. Ik laat me niet afschepen met dit soort algemene antwoorden. Datzelfde geldt voor Somalië. Ja, ik weet dat het beleid zo is dat als een vreemdeling aangeeft dat hij niet kan leven met Al-Shabaab en hij dat aannemelijk kan maken, hij dan niet wordt uitgezet. Ik ben benieuwd naar de precieze praktijk. Hoe wordt getoetst of iemand wel of niet kan leven onder de Al-Shabaab-regels?

Staatssecretaris Teeven: Ik ben niet boos op mevrouw Gesthuizen. Ik wil haar ook niet afschepen, dus ik probeer een scherper en duidelijker antwoord te geven. Dat is mijn taak als Staatssecretaris richting een lid van het parlement. De IND betrekt bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling zich kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab in ieder geval de volgende aspecten: de ervaringen van de vreemdeling met het leven onder die regels, de omstandigheid dat de vreemdeling al dan niet recent is vertrokken en de mate waarin de vreemdeling vanwege verwestersing de negatieve aandacht van Al-Shabaab kan wekken, voor zover de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder de regels van Al-Shabaab. Doordat Mogadishu niet onder controle van Al-Shabaab staat, is het voor de terugkeer naar die regio niet noodzakelijk dat de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab. Bij de beoordeling van de vraag of het verblijf in Nederland bij een individuele Somalische vreemdeling heeft geleid tot verwestersing, waarvan een of meer specifieke kenmerken bij terugkeer feitelijk niet verborgen kunnen worden gehouden, spelen een aantal elementen een rol. Het eerste is de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland. Hierbij geldt als uitgangspunt dat bij vreemdelingen die meerderjarig waren op het moment van inreis en die minder dan tien jaar in Nederland zijn geweest, in beginsel niet wordt aangenomen dat sprake is van verwestersing. De leeftijd bij aankomst in Nederland is ook van belang. Zo zal van een vreemdeling die minderjarig was bij inreis, die in Nederland onderwijs heeft genoten en die een deel van zijn vormende jaren en leerplichtige periode in Nederland heeft doorgebracht, eerder kunnen worden aangenomen dat sprake is van verwestersing. Hierbij wordt tevens het aantal vormende jaren betrokken dat de vreemdeling in Somalië heeft doorgebracht. De mate waarin de vreemdeling de Nederlandse taal beheerst en de mate waarin de vreemdeling deelneemt aan de Nederlandse samenleving spelen ook mee. Ik kan me voorstellen dat het lastig is om dit allemaal mee te schrijven. Ik zal deze informatie op schrift zetten en aan de Kamer toesturen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dank voor deze duidelijkheid. Als de Staatssecretaris zo meteen nog antwoord geeft op de vragen over het vestigingsalternatief voor Irak en over de daadwerkelijke familieband waarop de vreemdeling kan terugvallen, ben ik hem erkentelijk. De Staatssecretaris spreekt over de vormende jaren hier en over het aantal jaren in Somalië. Om hoeveel jaar gaat dat? Of is dat niet te zeggen?

Staatssecretaris Teeven: De jaren hier moeten in de leerplichtige periode vallen. Het is geen probleem de informatie over Irak en Somalië aan de Kamer toe te sturen. Dat kan binnen een week.

Ik ga verder met de andere vragen die zijn gesteld. De heer Azmani vroeg waarom Nederland zo in trek is bij Somaliërs. De asielinstroom vanuit Somalië neemt af. De heer Fritsma gelooft dat niet altijd. In 2013 dienden 3.080 Somaliërs de eerste asielaanvraag in. In het eerste kwartaal van 2014 was dit aantal 550. Als die trend zich voortzet zijn er aanzienlijk minder mensen die een aanvraag indienen. Wanneer een asielaanvraag is ingewilligd, kan de vreemdeling zijn familie laten nareizen. Dat was een pull-factor. Hiertoe kan hij overigens ook een aanvraag indienen voor een mvv in het kader van nareis. In de eerste drie maanden van 2014 zijn 310 aanvragen voor een mvv in het kader van nareis ingediend door Somaliërs. In heel 2013 waren dat er 2.230. Dat aantal is dus aanzienlijk lager.

Mevrouw Gesthuizen vroeg naar mijn reactie op de vele veroordelingen op grond van homoseksualiteit die in Afghanistan hebben plaatsgevonden. VluchtelingenWerk Nederland heeft hiervoor ook aandacht gevraagd. Ik ben niet bekend met vele veroordelingen. Uit het meest recente ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken uit december blijkt niet dat er uit Afghanistan gevallen bekend zijn van strafrechtelijke veroordeling of vervolging van homoseksuelen of van mensen die homoseksuele handelingen hebben verricht. VluchtelingenWerk heeft deze informatie zeer recent opgenomen in haar wekelijkse nieuwsbrief. De status van de achterliggende bron is voor de IND onduidelijk. Ik neem VluchtelingenWerk en haar brochure zeer serieus. Ik ben bereid om deze informatie onder de aandacht te brengen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De IND houdt bij de beoordeling van de lesbiennes, homo's, transgenders en biseksuelen (LHTB's) in Afghanistan rekening met het slechte klimaat voor deze groep. Voor de beoordeling van LHTB's geldt het algemene toetsingskader voor vluchtelingschap. Dit beleid is recent aangepast naar aanleiding van een uitspraak van het Hof van Justitie. In aanvulling op dit beleidskader heb ik de groep van LHTB's uit Afghanistan aangewezen als kwetsbare minderheidsgroep. Hiermee is voldoende geborgd dat LHTB's worden beschermd.

Mevrouw Gesthuizen vroeg ook waarom ik meen dat er sprake is van een vestigingsalternatief in Afghanistan, gelet op de slechte situatie in dat land. Als wordt vastgesteld dat iemand gevaar loopt in een plaats in Afghanistan, wordt bekeken of hij zich aan dit gevaar kan onttrekken door vestiging in Kabul. Bij deze beoordeling wordt niet alleen gekeken of iemand geen gevaar loopt in Kabul, maar ook of hij daar niet in zeer slechte humanitaire omstandigheden terechtkomt. Een vlucht- of vestigingsalternatief in Kabul zal in beginsel worden tegengeworpen als uit de individuele asielrelatie en de achtergrond van de asielzoeker blijkt dat hij zich in Kabul staande kan houden. Dat kan bijvoorbeeld door het hebben van een sociaal netwerk. Voor bepaalde groepen heb ik op voorhand bepaald dat een vestigingsalternatief in Kabul niet realistisch is. Dat geldt bijvoorbeeld voor minderjarigen. In dat geval zal geen vestigingsalternatief worden tegengeworpen. De invulling van vestigingsalternatieven door de IND sluit aan bij de richtlijnen van de UNHCR. Als mevrouw Gesthuizen hierover nog vragen heeft, ben ik bereid deze bilateraal te beantwoorden. Dat weet ze.

Mevrouw Gesthuizen meent dat Oeigoeren die in Nederland asiel hebben aangevraagd bij hun uitzetting een groot risico lopen op ernstige schending van de mensenrechten. Nederland zou zich bij de uitzetting van Oeigoeren naar China schuldig maken aan een schending van het recht op non-refoulement. Het punt dat VluchtelingenWerk Nederland noemt wordt herkend. Het is duidelijk dat de aanvragen van Oeigoeren met omzichtigheid moeten worden behandeld. Uit het ambtsbericht van 4 maart komt echter niet naar voren dat iedere Oeigoer bij terugkeer gevaar loopt. Er is dus ook geen reden om op categorale basis een verblijfsvergunning te verlenen. De situatie maakt wel duidelijk dat de individuele beoordeling van asielaanvragen van Oeigoeren extra aandacht verdient, zeker als ze aannemelijk maken dat ze politieke activiteiten hebben verricht of verdacht worden van politieke of separatistische activiteiten. Ik verwijs naar het ambtsbericht over de situatie in Xinjiang van maart 2011. Amnesty International heeft in dat verband opgemerkt dat er gevallen bekend zijn waarin het aanvragen van asiel in het buitenland werd beschouwd als het niet loyaal zijn aan het moederland. Dat leidt vervolgens tot argwaan en onwelvoeglijk gedrag, uitlopend op mishandeling. Er zijn geen aanwijzingen dat louter het indienen van een asielaanvraag leidt tot politieke vervolging, omdat de betrokkene dan als vijand van de staat wordt gezien.

Naar aanleiding van de gebeurtenissen op een aantal stations in China waarbij Oeigoeren betrokken waren, kun je verwachten dat de houding van de Chinese overheid ten opzichte van de Oeigoeren moeizamer is geworden. Dit is in maart 2014 bevestigd door Buitenlandse Zaken, voor zowel Tibetanen als Oeigoeren. Asielzoekers worden niet zo maar teruggestuurd. Dat geldt ook voor Oeigoeren. We beoordelen iedere asielaanvraag zorgvuldig. Als Oeigoeren bescherming nodig hebben, krijgen ze die.

De brief over de LHTB's is om 16.30 uur naar de Kamer gestuurd. Dat heeft iets langer geduurd door de consultatie van het COC. Naar aanleiding van deze consultatie heb ik mijn wetgevingsjuristen nogmaals naar de uitkomst laten kijken. Dat heeft geleid tot maximale zorgvuldigheid.

Mevrouw Gesthuizen vraagt wanneer Nederland uitgeprocedeerde vreemdelingen gaat opvangen conform de uitspraak van de ECSR. Er is nog geen uitspraak van de ECSR, er is een interim measure. We wachten op een beslissing ten gronde in het onafhankelijkheidsverweer en op een inhoudelijke beslissing. Die verwachten we eind juni, begin juli. Als uitgeprocedeerde vreemdelingen meewerken aan vertrek hebben ze onderdak en ondersteuning. Er ontstaat een andere situatie als mensen zich niet aan de vertrekplicht houden. Voor kwetsbare groepen, zoals minderjarigen en mensen met medische problemen, is overigens wel opvang beschikbaar.

Ik wil nog dit jaar het Vreemdelingenbesluit 2000 aanpassen, zodat vanaf 1 januari 2015 start-ups naar Nederland kunnen komen.

Een aantal woordvoerders vroeg naar het succes van de Vluchthaven. Daar kun je verschillend over denken. Ik vind het helemaal niet succesvol. Mijn eerste indruk is ook niet gematigd positief, ik ben er gematigd negatief over. We gaan de Vluchthaven op het departement evalueren en ik ga de uitkomsten met de burgemeester bespreken. Een terugkeerbereidheid bij 12 van 109 personen is buitengewoon gering. Er bestaat nog onduidelijkheid over 30 tot 50 personen met een medische problematiek. Er is wel duidelijkheid over een groep van ongeveer 30 personen, die Nederland echt moeten verlaten maar dat niet willen. Over die groep bestaat geen misverstand tussen mij en de burgemeester. De commissieleden zullen begrijpen dat deze constateringen uit Amsterdam het enthousiasme van het kabinet om hiermee door te gaan in andere steden niet vergroten. Ik had de hoop dat als mensen een rustige periode kenden, waarbij ze gedurende vier of vijf maanden met rust werden gelaten door de DT&V, er op enig moment meer bereidheid zou zijn tot vertrek. Mijn eerste indruk stemt niet optimistisch. Ik ben ook niet optimistisch over een uitrol in andere steden. Ik vind dat jammer, want ik had er meer van verwacht. Tot nu toe ben ik gematigd negatief en de gemeente Amsterdam is gematigd positief. Ik vind wel dat de DT&V aan de slag moet met de groep van 30 waarbij de gemeente nog mogelijkheden ziet. Als we in staat zijn 30 mensen vrijwillig terug te laten gaan naar het land van herkomst, is dat wel een resultaat. Ik houd een slag om de arm, omdat we nog niet alles hebben geëvalueerd. Ik geef de gemeente de ruimte om in de periode van 1 juni tot 1 juli met mijn diensten een oplossing te vinden voor een aantal problemen. Zo loopt het huurcontract van de Havenstraat op 1 juli definitief af. Ik zal de Kamer hierover binnen een aantal weken nader berichten.

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde van de eerste termijn van de Staatssecretaris. We hebben nog tien minuten vergadertijd over. Ik stel voor dat de woordvoerders in tweede termijn alleen de nog openstaande vragen stellen, zonder inleiding.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik heb twee openstaande vragen. We krijgen nog een brief over het vestigingsalternatief Irak en wat daarmee samenhangt. Kan de Staatssecretaris hetzelfde doen voor het vestigingsalternatief voor Afghanistan, met name voor Kabul? Is het zo dat voor de Oeigoeren niet gezegd kan worden dat ze structureel gevaar lopen, maar dat ook nooit is aangetoond dat terugkeer enigszins veilig is?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb nog een opmerking over de etnische Armeniërs en Koerdische Syriërs. Die laatste groep krijgt meteen een asielvergunning. Vanwaar dit onderscheid? Veel Koerdische Syriërs zijn inmiddels gevlucht naar Koerdistan.

Kunnen de burgemeestersverklaringen aanvullende informatie leveren aan de Staatssecretaris, als de burgemeesters verklaren dat deze mensen bij hen in de gemeente zijn geweest?

We wachten de evaluatie van de Vluchthaven af. Ik vind een score van 30 mensen die overwegen om terug te keren een goede. Daar zou ik niet te veel op focussen. Er zijn ook andere cijfers, van 90 mensen die nog bezig zijn met hun procedures. Het kan ook de andere kant opvallen. Ik ontvang graag een reactie van de Staatssecretaris op het rapport dat ik hem heb gegeven.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik vind het een bittere pil dat de rechtsgelijkheid tussen kinderen nu op het bordje van de rechter ligt. Dat moet mij van het hart. Het is jammer dat we niet verder zijn gekomen. De screening gaat in op 1 september. Betekent dit dat tot 1 september de grensdetentie doorgaat? Ik heb de Staatssecretaris bij interruptie gevraagd naar de kinderen die nu nog in het AC Schiphol zitten. Kan hij de Kamer over deze casussen informeren, om te bekijken of het beleid dat hij heeft voorgesteld liefst morgen al effect heeft?

De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Ik heb geen openstaande vragen, maar ik heb gelet op de antwoorden van de Staatssecretaris op de vragen over het kinderpardon behoefte aan een VAO.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Verschillende fracties hebben de Staatssecretaris gevraagd ruimhartig om te gaan met de discretionaire bevoegdheid voor grensgevallen. Hoe is dat voor ons te toetsen? Ik vrees dat het antwoord «niet» is, maar daar moeten we later geen welles-nietesdiscussie over krijgen. Is de Staatssecretaris bereid de Kamer te laten weten hoeveel mensen zijn afgewezen voor het kinderpardon op grond van hun leeftijd en hoe oud deze mensen zijn? Daarnaast denk ik dat er met dit kinderpardon nog steeds mensen tussen wal en schip vallen. Ik betreur de reactie van de Staatssecretaris, maar die is niet verrassend. Zijn reactie is steeds consequent. Wij hebben een initiatiefnota. Die zal het gehele proces doorgaan en in stemming komen, zodat elk Kamerlid daar zijn eigen afweging over kan maken.

Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Dank aan de Staatssecretaris voor de beantwoording van de diverse vragen. Mijn vraag over de instroom en of de opvang op de reguliere plekken plaats kan hebben, is in het vorige algemeen overleg al een beetje besproken. Het COA is daar nu mee aan de slag. Ik zou die diepgaander willen bespreken.

Ik vroeg naar de monitoring van de situatie in Irak. Heb ik goed begrepen dat de staatsecretaris deze zomer nog een ambtsbericht over Zuid- en Centraal-Irak verwacht en separaat een thematisch ambtsbericht over Armeense Syriërs? Die twee heb ik niet goed van elkaar kunnen onderscheiden.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden. Over een aantal onderwerpen zijn we het niet eens, zoals over de structurele regeling voor minderjarige kinderen. Dat vonden en vinden we geen goede zaak. Voor het overige ben ik gematigd positief over zijn antwoorden.

De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Dank voor de antwoorden van de staatsecretaris. Over mensenhandel spreken we later verder. Ik ben blij dat de rapportage nog voor de zomer komt. Dat geldt ook voor de regeling Hoogopgeleiden. Ik geef de Staatssecretaris mee dat hij nog eens goed naar het WODC-onderzoek over terugkeer moet kijken, in het bijzonder naar het aspect onderwijs, het recht op onderwijs en wat dit doet met het kind en met de ouders, in het perspectief van terugkeerbevordering. Dat is geen vraag.

De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik sluit mij aan bij de opmerking van de heer Van der Staaij over de permanente regeling. Bij de overgangsregeling moet mij van het hart dat het toezicht van het Rijk een arbitrair criterium is, als je vanuit het belang van het kind een regeling maakt. Ik hoop dat de Staatssecretaris met de burgemeesters naar een oplossing zoekt. Klopt mijn constatering dat de uitleg van de Staatssecretaris over zijn brief aan de burgemeesters iets ruimer is dan de wat zuinige toelichting in de brief zelf? Zaken als verblijfsduur en maatschappelijk belang kunnen ook in de discussie worden gebracht en zullen als relevant worden meegewogen. Ons rest wat dat betreft niets anders dan in vertrouwen af te wachten of er ook aan de individuele gevallen recht wordt gedaan.

De voorzitter: De Staatssecretaris beantwoordt in vijf minuten alle vragen. Ik sta geen interrupties meer toe.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de heer Van Hijum voor zijn constatering dat hij dit in vertrouwen afwacht. Bij de discretionaire bevoegdheid is de wet zo dat hem op dit moment niets anders rest.

Ik heb de opmerkingen van de heer Azmani gehoord. Ik zal het WODC-onderzoek over terugkeer en onderwijs nog een keer goed doorlezen. Het is ook een verwijzing naar wat we doen in azc’s. De VVD zal dit kritisch volgen, maar geeft me wel de kans om aan te tonen wat de meerwaarde is. We zitten nog in dat traject.

Ik dank de heer Van der Staaij voor zijn voorzichtige optimisme.

Er komt inderdaad een nieuw ambtsbericht voor Irak. Het is mij niet bekend dat er deze zomer een ambtsbericht komt over Armeense Syriërs. Ik refereerde aan iets uit 2011. Ik heb daar nu geen plannen voor.

De vraag over instroom en opvang was blijven liggen in eerste termijn. De instroom en opvang kunnen op dit moment niet meer in de reguliere opvang. Ik ben afhankelijk van de uitbreiding van de capaciteit van het COA. De eerste locatie die er nu bijkomt voor de opvang van vreemdelingen is de voormalige PI in Doetinchem.

Mevrouw Voortman vroeg mij naar de leeftijdsgrenzen. Ik kan dat overzicht geven, maar dat vraagt veel tijd. Het moet handmatig worden nagezien. Ik stel voor dit mee te nemen bij de afronding van het kinderpardon, als alle uitspraken in bezwaar en beroep bekend zijn. De diensten hebben ook bij andere onderwerpen een behoorlijke druk op de ketel, dus dat kost even tijd. De Kamer krijgt deze informatie wel. Dat zeg ik toe.

De screening gaat in per 1 september. Ik kan dit niet veranderen. Het vraagt het inregelen van bepaalde processen. Tot die datum zal er, als het nodig is, grensdetentie zijn. Dat kan niet anders. Ik zal wel reflecteren op wat er in de afgelopen periode is gebeurd. Ik stel voor dat ik dit bij de begroting zichtbaar maak. Dan zijn we ook begonnen met de screening.

Ik zeg de heer Voordewind een reactie toe op het rapport. Ik ben zijn vraag over Koerdische en Armeense Syriërs even kwijt.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik vroeg waarom Armeense Syriërs in de verlengde procedure komen en mogelijk naar Armenië worden gestuurd. Dit is bij de Koerdische Syriërs niet het geval. Zij krijgen vrij snel een vergunning. Vanwaar dit onderscheid? Er is toch ook een vestigingsalternatief voor de Koerdische Syriërs?

Staatssecretaris Teeven: Het thematisch ambtsbericht uit 2011 over de etnische Armeniërs en de wetgeving in Armenië geeft aanleiding om te beoordelen of zij zich daar daadwerkelijk kunnen vestigen. Etnische Armeniërs krijgen veel gemakkelijker de Armeense nationaliteit. De situatie van Koerdische Syriërs is wezenlijk anders. Dat is de verklaring voor het verschil.

Mijn toezegging aan mevrouw Gesthuizen staat. Ik maak een schriftelijke reactie over de drie landen. Die zal niet altijd nieuwe inzichten geven, maar soms ook wel. De informatie die ik net gaf over Irak en Somalië zal ik ook opnemen in deze brief. Verder dank ik de commissie hartelijk voor dit overleg.

De voorzitter: Ik complimenteer de staatsecretaris. Het is precies 19.30 uur en alle vragen zijn beantwoord. We hadden een overleg van drie uur met negen woordvoerders en veertien agendapunten. Dat was nogal wat. We melden een VAO aan met als eerste spreker de heer Fritsma. Er zijn veel toezeggingen gedaan. Die sturen we de commissie schriftelijk toe, zodat ze die goed kunnen nalezen. Ik dank de Staatssecretaris, zijn ambtenaren, het publiek op de tribune maar zeker ook mijn collega's voor dit constructieve overleg.

Sluiting 19.33 uur.

Volledige agenda

1. Aanbieding vooronderzoek naar oneigenlijk gebruik Verblijfsregeling Mensenhandel

Kamerstuk 28 638, nr. 111 – Brief regering d.d. 05-03-2014

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

2. Landgebonden asielbeleid China

Kamerstuk 19 637, nr. 1793 – Brief regering d.d. 11-03-2014

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

3. Nieuwe toelatingsregeling voor innovatieve startende ondernemers van buiten de EU/EER (Start-up-regeling)

Kamerstuk 31 311, nr. 105 – Brief regering d.d. 19-03-2014

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

4. Landgebonden asielbeleid inzake Irak, Afghanistan en Somalië

Kamerstuk 19 637, nr. 1794 – Brief regering d.d. 21-03-2014

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

5. Informatie over het aantal aanvragen van kinderen die een aanvraag hebben ingediend voor gezinshereniging in het kader van asiel (nareis) en hoeveel kinderen nu ouder zijn dan 18 jaar en in de voorgaande periode waarin het nareisbeleid anders was, zijn afgewezen

Kamerstuk 19 637, nr. 1797 – Brief regering d.d. 24-03-2014

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

6. Aanbieding Rapportage Vreemdelingenketen periode januari-december 2013

Kamerstuk 19 637, nr. 1800 – Brief regering d.d. 04-04-2014

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

7. Klanttevredenheidsonderzoek IND 2013

Kamerstuk 31 490, nr. 144 – Brief regering d.d. 14-04-2014

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

8. Regeling langdurig verblijvende kinderen stand van zaken 1 april 2014

Kamerstuk 19 637, nr. 1809 – Brief regering d.d. 14-04-2014

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

9. Toezegging in verband met vervanging verblijfsdocument en invoeren legestarief voor twee verblijfsdoelen

Kamerstuk 19 637, nr. 1813 – Brief regering d.d. 15-04-2014

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

10. Reactie op een brief van de Europese Commissie inzake de opvang van Syrische vluchtelingen

Kamerstuk 19 637, nr. 1812 – Brief regering d.d. 16-04-2014

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

11. Ontwikkelingen asielinstroom

Kamerstuk 19 637, nr. 1817 – Brief regering d.d. 02-05-2014

Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

12. Aanbieding en reactie op het WODC rapport Afgewezen en uit Nederland vertrokken?

Kamerstuk 29 344, nr. 120 – Brief regering d.d. 09-05-2014

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

13. Fiche: Mededeling EU terugkeerbeleid

Kamerstuk 22 112, nr. 1843 – Brief regering d.d. 09-05-2014

Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

14. Invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen

Kamerstuk 19 637, nr. 1827 – Brief regering d.d. 28-05-2014