Het artikel ‘Recyclingsector in actie tegen extra plasticheffing: ’Kabinet zoekt geld, afvalsector wordt gepakt’’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Cor Pierik (BBB) |
|
Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekent met het Telegraaf artikel «Recyclingsector in actie tegen extra plasticheffing: «Kabinet zoekt geld, afvalsector wordt gepakt»»?1
Ja.
In het artikel wordt verwezen naar het voornemen van het Ministerie van Financiën om de plastic heffing van € 547 miljoen per jaar te beleggen bij de afvalsector; erkent u het beeld dat hier wordt geschetst?
In de budgettaire bijlage van het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken om per 1 januari 2028 een circulaire plastic heffing in te voeren met een beoogde budgettaire opbrengst van € 547 miljoen per jaar. De vormgeving hiervan is onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming. Hier kan niet op worden vooruitgelopen. Zoals is aangekondigd in het Regeerprogramma, is de afgelopen maanden onderzocht op welke manieren de plastic heffing kan worden vormgegeven en wat de economische en beleidsmatige effecten zijn van deze voorgenomen maatregel. Ook is er gekeken wat mogelijke alternatieve beprijzingsmaatregelen zijn voor het stimuleren van circulair plastic. Mede op basis hiervan zal bij de Voorjaarsnota 2025 besluitvorming plaatsvinden. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd in een brief over de voorjaarsbesluitvorming over de klimaat- en energiemaatregelen.
Welke andere mogelijkheden zien de Ministeries van I&W en K&GG om de voorgenomen plastic heffing vorm te geven? Wat doen de Ministeries van IenW en KGG eraan om te voorkomen dat de heffing achteraan de keten wordt belegd?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u een effectbeoordeling laten uitvoeren op de verschillende mogelijkheden om de voorgenomen plastic heffing vorm te geven en wat waren hiervan de uitkomsten?
De afgelopen maanden is in kaart gebracht op welke manieren de plastic heffing kan worden vormgegeven en wat de beleidseffecten zijn voor een polymerenheffing en een plastic productbelasting. Deze onderzoeken zitten in een afrondende fase. Wanneer de Minister van Klimaat en Groene Groei de Kamer namens het Kabinet informeert over de voorjaarsbesluitvorming op het gebied van Klimaat, verwachten wij ook deze onderzoeksrapporten met de Kamer te kunnen delen.
Kunt u reflecteren op de uitspraak uit het artikel waarin wordt gesteld dat een plastic heffing achterin de keten recycling in Nederland nog duurder maakt dan «virgin» plastic, omdat de kosten voor het verwerken van de recyclingresiduen toenemen?
Wanneer recyclers reststromen bij een stortplaats of een afvalverbrander aanleveren betalen zij daarvoor een poorttarief. Stortplaatsen en afvalverbranders betalen afvalstoffenbelasting voor de hoeveelheid afval die zij verbranden of storten. Door het verhogen van heffingen op die verwerking van afvalstoffen zullen deze bedrijven deze kosten naar verwachting doorberekenen aan hun klanten. Daarmee kunnen de kosten voor recyclers toenemen.
Op systeemniveau geldt dat recycling de af te dragen belasting voor de verwerking van kunststofafval verlaagt ten opzichte van de situatie waarin diezelfde ton kunststofafval zou worden verbrand.
De zorgen die in het artikel worden beschreven, gaan uit van een situatie waarin eventuele extra kosten volledig bij recyclers terechtkomen. De uiteindelijke spreiding van de kosten tussen recycler, afvalontdoener, afvalverbrander, producentenorganisatie en afnemer van recyclaat is niet volledig kwantitatief in beeld. Wel blijkt uit gesprekken met de sector dat veel recyclers beperkte mogelijkheden zien voor het doorberekenen van kosten aan hun klanten gezien het huidige (internationale) speelveld voor recyclaat.
Hoe beoordeelt u een dergelijke kostenstijging voor de recyclingindustrie in het licht van een reeks recent aangekondigde faillissementen in dezelfde sector?
Uit gesprekken die ambtenaren van de ministeries van KGG en IenW met plasticrecyclers gevoerd hebben, is bekend dat Nederlands plasticrecyclaat op dit moment moeilijk kan concurreren met zowel fossiel plastic als plasticrecyclaat van buiten Nederland. Hiervoor worden vooral de hoge energieprijzen en de strengere Europese wetgeving als belangrijkste oorzaken genoemd. Met dit gegeven wordt rekening gehouden in de Voorjaarsbesluitvorming.
Hoe beoordeelt u een dergelijke kostenstijging voor de recyclingindustrie in het licht van de ambitie om recyclingcapaciteit in Nederland juist op te schalen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van de hoogte van de heffingen voor de verwerking per ton recyclingresidu (afvalstoffenbelasting, nationale CO2-heffing, enz.) waar de Nederlandse recycling- en afvalsector in 2025 aan onderhevig zijn en hoe hoog deze conform de prognoses uit het Belastingplan zullen zijn in 2030?
In Nederland bestaat geen specifieke heffing op de verwerking van recyclingresidu. In Nederland wordt wel afvalstoffenbelasting betaald over het storten en verbranden van afvalstoffen. Dit kunnen ook recyclingresiduen zijn. Ook wordt er een nationale CO2-heffing geheven over het fossiele deel van de uitstoot van de afvalverbranding. Zowel de afvalstoffenbelasting als de nationale CO2-heffing worden geheven bij de afvalverbrandingsinstallaties.
De tarieven van de afvalstoffenbelasting en de nationale CO2-heffing industrie volgens het belastingplan 2025 en de prognoses voor 2030 staan in onderstaande tabel.
2015
2025
2030
Tarief afvalstoffenbelasting per ton afval
€ 13
€ 39,70
€ 39,70
Tarief CO2-heffing industrie per ton fossiele CO2-uitstoot
n.v.t.
€ 87,90
€ 152,10
Hoeveelheid belaste CO2-uitstoot bij AVI’s door afnemende dispensatierechten en zonder emissiereductie
n.v.t.
0 Mton
1,9 Mton
Effectief tarief CO2-heffing industrie per ton verbranding van gemengd stedelijk afval, zonder CCS of nascheiding kunststoffen
n.v.t.
€ 0
€ 41,90?
Wat zou de hoogte van de heffing van de verbranding van een ton recyclingresiduen worden als de Plastic Heffing in 2028 wordt ingevoerd op het tonnage verbrand recyclingresiduen en restafval? Wat zou de hoogte van deze Plastic heffing per ton recyclingresidu worden als de verbrandingscapaciteit in 2030 is afgebouwd conform uw prognoses in de «Beleidsvisie afvalverbranding»?
Of er gevolgen zijn van een plastic heffing voor de kostprijsstijging van verbranding van recyclingresidu en restafval is afhankelijk van de precieze vormgeving van een plastic heffing. De vormgeving van een plastic heffing is nog onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming. Hier kan nu niet op vooruit worden gelopen.
Wat zou de totale hoogte van heffingen (afvalstoffenbelasting, nationale CO2-heffing, Plastic heffing, etc.) daarmee worden op de verwerking van een ton recyclingresidu in 2030? Hoe hoog was de totale hoogte van deze heffingen tien jaar geleden?
Het effect van een plastic heffing op de verwerking van een ton recyclingresidu in 2030 is afhankelijk van de vormgeving van een plastic heffing. Zoals in het antwoord hiervoor aangegeven kan hier nu niet op vooruit worden gelopen.
Kunt u in het kader van de recent aangenomen moties Buijsse (Kamerstuk 21 501-08, nr. 982), Erkens (Kamerstuk 29 826, nr. 238) en Postma (Kamerstuk 29 826, nr. 241) – die allen gaan over een gelijk speelveld – inzichtelijk maken wat de heffingen op de verwerking van recyclingresiduen en huishoudelijk restafval zijn in euro per ton in 2025 in Duitsland en België?
In België is het verbranden van recyclingresiduen over het algemeen vrijgesteld van milieuheffingen. Wel gelden er in België tarieven voor het verwijderen van afvalstoffen. Daarbij wordt gedifferentieerd op basis van de wenselijkheid van bepaalde verwerkingsmethodes op een bepaalde afvalstroom. Voor recyclingresiduen bestaan verschillende tarieven. Zo gelden er verschillende tarieven voor het storten van een ton niet brandbare recycleresiduen uit bouw en sloopafval (€ 7,21 per ton), shredderafval (€ 10,82 per ton) en «lompen» (€ 18,03 per ton). Voor vergelijkbare brandbare stromen gelden hogere tarieven. Voor het storten van huishoudelijk restafval is geen tarief ingesteld omdat dit verboden is.
Voor het verbranden van recyclingresiduen uit kunststof voor de aanmaak van nieuwe producten geldt een tarief van € 4,65 per ton. Het verbranden van een ton huishoudelijke afvalstoffen gaat gepaard met een tarief van € 16,26. Voor het verbranden van huishoudelijke afvalstoffen in afwijking van het verbrandingsverbod geldt een tarief van € 32,52 per ton.
In Duitsland wordt geen belasting geheven op het verwijderen van afvalstoffen, dus ook niet op recyclingresiduen. Wel wordt in Duitsland een CO₂-heffing geheven van € 55,– per ton uitgestoten fossiele CO₂ die ook geldt voor afvalverbrandingsinstallaties.
Hoe beoordeelt u de geluiden uit de recyclingsector dat het economisch interessanter wordt om vanwege de nationale koppen, regeldruk, netcongestie, etc. Nederlandse recyclingactiviteiten te verplaatsen naar andere Europese landen?
Allereerst spelen de hoge energieprijzen en de strengere Europese wetgeving een rol in de verslechterde concurrentiepositie van alle Europese plasticrecyclers. Die situatie geldt dus ook voor andere Europese landen. Specifiek voor Nederland geldt wel dat de energie aanzienlijk duurder is dan in omringende landen. Met zowel de hoge energieprijzen als de strengere Europese wetgeving wordt daarom rekening gehouden in de Voorjaarsbesluitvorming.
Tijdens gesprekken die ambtenaren van de ministeries van KGG en IenW met plasticrecyclers hebben gevoerd zijn signalen opgevangen dat sommige Nederlandse plasticsrecyclers wellicht overwegen om hun activiteiten in Nederland af te schalen of zelfs te stoppen, zoals ook is vermeld in de brief over de financiële situatie van plasticrecyclers die op 9 april 2025 met de Kamer is gedeeld2. Er zijn geen concrete signalen opgevangen dat recyclers hun activiteiten vervolgens naar andere Europese lidstaten zouden willen verplaatsen. Uit de gevoerde gesprekken bleek wel dat sommige recyclers overwegen om nieuwe investeringen in het buitenland te doen in plaats van in Nederland.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de druk van deze heffingen zich door vertaalt in de kosten voor de burger (i.e. afvalstoffenheffing)?
Dit is afhankelijk van in hoeverre de heffingen door de afvalverwerkers worden geabsorbeerd of doorberekend in de poorttarieven. Alleen als de poorttarieven stijgen, nemen ook de lasten toe van de ontdoeners van afval. Deze ontdoeners zijn voornamelijk Nederlandse bedrijven en gemeenten. Gemeenten zullen deze kosten naar verwachting doorberekenen aan huishoudens via de afvalstoffenheffing. Gemeenten kunnen verbrandingskosten verlagen door maatregelen te nemen om minder restafval aan te bieden bij afvalverwerkingsinstallaties. Bijvoorbeeld door afval beter te scheiden.
Hoe beoordeelt u deze lastenverzwaring voor de burger in het licht van andere recent aangekondigde lastenverzwaringen voor huishoudens?
Met de aangekondigde circulaire plastic heffing wordt beoogd om circulair plastic te stimuleren. Effecten voor de burger zijn afhankelijk van de vormgeving. Het kabinet besluit dit voorjaar over de vormgeving van deze maatregel.
Hoe verhoudt deze plastic heffing zich tot de in het regeerakkoord uitgesproken wens van het kabinet om geen nationale koppen te voeren?
Of een maatregel een nationale kop op Europees beleid is, hangt af van de concrete vormgeving van de maatregel. Voor de in het Hoofdlijnenakkoord aangekondigde plastic heffing valt dat nu dus nog niet te zeggen, omdat het kabinet nog geen besluit heeft genomen over de vormgeving ervan. De Minister van KGG zal de Kamer hier binnenkort over informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het ingeplande commissiedebat circulaire economie van 16 april 2025?
Ja.
Het artikel 'Consumenten betalen groen gas maar dat is er nog helemaal niet' |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie van RTL Nieuws van 25 maart «Consumenten betalen een toeslag betalen voor groen gas, maar dat is er nog helemaal niet»?1
Ja
Wat is de status van het wetsvoorstel bijmengverplichting groen gas, en van de gesprekken met de Europese Commissie over het wetsvoorstel? Wanneer wordt de reactie van de Europese Commissie op het gewijzigde wetsvoorstel verwacht?
Een informele reactie van de Europese Commissie wordt in april verwacht. Na akkoord van de Europese Commissie moet de advisering door de Raad van State worden gedaan. Parallel aan dit proces vindt de voorjaarsbesluitvorming plaats over de reikwijdte van de bijmengverplichting.
Gaat u de tijdslijn nog halen van behandeling? Wanneer wordt de wet in de Tweede Kamer verwacht en wanneer in de Eerste Kamer?
Het kabinet zet zich in voor een zo spoedig mogelijke verzending van het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer na ontvangst van het advies van de Raad van State. Vervolgens kan behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en Eerste Kamer plaatsvinden. De planning daarvan is uiteraard aan de Kamer.
Bent u het ermee eens dat de kans dat de wet op 1 jan 2026 in werking treedt zeer klein is?
Het kabinet doet zijn uiterste best om 1 januari 2026 te halen. De tijdslijn is mede afhankelijk van het tempo waarmee de Europese Commissie met een oordeel komt en de tijd die de RvS nodig heeft voor zijn advisering. Het kabinet zal voor de zomer in een Kamerbrief communiceren over het vervolgproces.
Bent u het ermee eens dat het logisch is dat bedrijven zich op wetgeving voorbereiden en er in de bedrijfsvoering vanuit mogen gaan dat als er een datum gecommuniceerd wordt, deze datum ook gerespecteerd wordt?
Het kabinet vindt het logisch dat bedrijven zich voorbereiden op wetgeving als die wordt aangekondigd door de overheid. Tegelijkertijd is een proces om tot nieuwe wetgeving te komen altijd omgeven met onzekerheden, waarvan bij antwoord 4 een voorbeeld is gegeven.
Bent u het ermee eens dat de huishoudens nu een onnodige hoge energierekening hebben omdat ze betalen voor iets waarvan bijna zeker is, dat het dan nog niet speelt?
Het kabinet vindt het onwenselijk dat energieleveranciers kosten in rekening brengen die mogelijk niet gemaakt hoeven te worden. Tegelijkertijd bestaat er contractvrijheid en mogen energieleveranciers zich voorbereiden op de inwerkingtreding van de bijmengverplichting. Er zijn in ieder geval een aantal praktische mogelijkheden voor leveranciers bij het vormgeven van hun contract om onnodige kosten te vermijden, die diverse partijen al inzetten en waarvan in het artikel van RTL Nieuws een aantal voorbeelden zijn gegeven. Het staat leveranciers bijvoorbeeld vrij om klanten de mogelijkheid te bieden het contract tussentijds te herzien. Leveranciers kunnen ook ervoor kiezen om nu nog geen kosten door te berekenen in de prijs, maar wel een helder wijzigingsbeding op te nemen voor het geval specifieke nieuwe wetgeving leidt tot kosten tijdens de looptijd van de overeenkomst. Aan kleinverbruiker moet wel de reële mogelijkheid worden geboden om de overeenkomst te beëindigen wanneer de leverancier de leveringstarieven eenzijdig aanpast.
Bent u het ermee eens dat huishoudens dit bedrag terug moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de meest charmante manier voor energiebedrijven om met deze overheidonvolkomendheid om te gaan de optie is om prijzen tussentijds te kunnen wijzigen? Heeft dat wat u betreft ook de voorkeur?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat indien het klopt dat energiemaatschappijen de rekening vanwege groen gas verhogen met 10% dat dan deze verhoging de energierekening die voor veel huishoudens al te hoog is, nog onbetaalbaarder maakt?
In de huidige opzet van het wetsvoorstel bedragen de geschatte meerkosten in het eerste jaar van de verplichting 1–2 ct.jm3 gas. Een verhoging van 10% kan het kabinet niet plaatsen. De hoogte van de energierekening hangt af van vele factoren, waarvan sommige prijsverhogend en andere prijsverlagend werken; dit moet daarom integraal worden bekeken. Het gebruik van groen gas is daarnaast voor veel huishoudens een optie met lagere kosten dan andere duurzame alternatieven, onder andere omdat de bestaande gasinfrastructuur gebruikt kan worden.
Deelt u de mening dat 10% opslag niet draagbaar is voor veel huishoudens die amper rondkomen, zie ook aangenomen motie Postma (Kamerstuk 31 239, nr. 410)?
Zoals in vraag 9 uitgelegd, herken ik een 10% opslag niet.
Het kabinet vindt het belangrijk dat alle consumenten hun energierekening kunnen blijven betalen, ook wanneer de energieprijzen stijgen. Er is daarom extra aandacht voor huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen, bijvoorbeeld vanwege een laag inkomen en/of het ontbreken van mogelijkheden om te investeren in verduurzaming. De snelste maatregel om deze groep te helpen is het openstellen van het Energiefonds in de week van 21 april aanstaande. Vorig jaar zijn op die manier meer dan honderdduizend huishoudens geholpen bij het betalen van hun energierekening. Daarnaast worden huurwoningen met slechte energie (EFG)-labels uitgefaseerd waardoor het energieverbruik en de rekening daalt, juist bij huishoudens met een lager inkomen. Tot slot wordt een definitie van energiearmoede opgenomen in het Energiebesluit, conform het door de Kamer aangenomen amendement op de Energiewet. Dit is de basis voor de monitoring van de ontwikkelingen rond energiearmoede, om deze goed in beeld houden en het beleid er zo nodig nader op toe te spitsen.
Hoe houdt u groen gas betaalbaar voor huishoudens?
Zie het antwoord op vraag 10. Daarnaast is groen gas, zoals meermaals aangetoond (waaronder in de Startanalyse 2025) voor veel huishoudens de goedkoopste optie voor het verduurzamen van de warmtevoorziening. De effecten van de bijmengverplichting op de energierekening worden, conform het gebruikelijke proces, tijdens de reguliere besluitvormingsmomenten meegenomen in de integrale weging van de koopkracht voor huishoudens of de lastendruk voor bedrijven en maatschappelijke organisaties. Indien, n.a.v. de integrale weging, het wenselijk wordt geacht om de meerkosten van de bijmengverplichting (deels) te compenseren via generiek beleid of specifieke maatregelen, dan vindt hierover besluitvorming plaats, in samenhang met een ordentelijke budgettaire dekking.
Hoe waarborgt u dat energiemaatschappijen die reeds een groen gas-toeslag in rekening hebben gebracht, deze aan huishoudens terugbetalen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst het kabinet u naar het antwoord op vraag 7 en 8.
Bent u het ermee eens dat, liefst nog voor 1 januari 2026, genormeerd moet worden hoe energiemaatschappijen de energierekening voortaan op moeten stellen op zo’n manier dat huishoudens kunnen zien hoeveel ze voor de bijmenging van groen gas betalen?
Het kabinet is het ermee eens dat het voor huishoudens belangrijk is om inzicht te hebben in de opbouw van de energierekening. Tegelijkertijd is het kabinet terughoudend in het opleggen van nieuwe extra eisen aan de opbouw van de energierekening voor energiemaatschappijen. Per 1 januari 2026 zal de Energiewet in werking treden. Na inwerkingtreding worden energieleveranciers reeds verplicht om op de factuur onderscheid te maken tussen de verbruiksafhankelijke en verbruiksonafhankelijke kosten. Verder stelt de energieleverancier de factuur op in begrijpelijke en duidelijke taal. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan de implementatie van de herziene Gasrichtlijn. Daarbij zal geregeld worden dat leveranciers het aandeel groen gas in het geleverde gas specificeren. Op grond van de herziene Gasrichtlijn hoeft echter niet gespecificeerd te worden wat de meerkosten zijn van specifiek het bijmengen van groen gas.
Hoeveel m3 groen gas is er nodig per jaar vanaf 1 januari 2026 als de wet wel in gaat, wil er aan de bijmengverplichting kunnen worden voldaan? Is dat beschikbaar in Nederland? Voor hoeveel procent zijn we afhankelijk van de buitenlandse markt?
Het opbouwpad van de bijmengverplichting wordt vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. In de Kamerbrief «Aanpassingen bijmengverplichting groen gas» is gecommuniceerd over het opbouwpad tot 2030. In de memorie van toelichting behorende bij het concept wetsvoorstel is een opbouwpad genoemd uitgedrukt in de hoeveelheid CO2 reductie. Dit betekent dat het doel uitgedrukt in volume een schatting is op basis van de verwachte grondstoffen, oplopend van ca. 210 mln. m3 tot 1,1 mld. m3 in 2030. In de Kamerbrief «Nadere uitwerking bijmengverplichting groen gas» is beschreven dat de productiepotentie van groen gas in Nederland hoger is dan het doel van de bijmengverplichting. Het doel wordt voor het eerste jaar lager vastgesteld dan de reeds bestaande groen gas productie.
Hoeveel m3 van het totaal aan benodigd groen gas komt er per 1 januari 2026 uit rioolslib uit Nederland, hoeveel uit groente-, fruit- en tuinafval (gft) uit Nederland, hoeveel uit etensresten uit Nederland, hoeveel uit (koe)mest uit Nederland en hoeveel uit welke andere bron(nen)?
Het is niet te voorspellen uit welke grondstof groen gas in 2026 geproduceerd wordt. In het jaar 2023 werd er volgens het CBS in totaal 276 mln. m3 biogas geproduceerd. Daarvan was 6% afkomstig uit rioolslib, 56% uit mest- en co vergisting van mest en 35% uit overige biogrondstoffen (zoals GFT en allesvergisting).
Hoe zijn Nederlandse waterzuiveringsinstallaties (rioolslib), Nederlandse gft-inzamelaars (gft), Nederlandse horeca (etensresten) en Nederlandse boeren (mest)betrokken bij de plannen voor groen gas per 1 januari 2026
De plannen voor de bijmengverplichting zijn besproken met stakeholders, waaronder de Unie van Waterschappen en het Platform Groen Gas. Daarnaast is het wetsvoorstel in consultatie gegeven.
Hoe heeft en houdt u regie op de groengasproductie in Nederland?
Binnen het Programma Groen Gas wordt er gewerkt aan de opschaling en inzet van groen gas in Nederland. Binnen dit programma houdt het kabinet zicht op de productie van groen gas, of het groen gas voldoet aan de gestelde duurzaamheidseisen, welke knelpunten er zijn voor verdere opschaling van groen gas. Dit doet het kabinet in samenwerking met verschillende organisaties zoals de Unie van Waterschappen, NEa, VertiCer, RvO en Netbeheer Nederland.
Zal er ook groen gas worden geïmporteerd, en zo ja: waar vandaan en hoeveel m3?
Het Programma Groen Gas zet in op het stimuleren van de groen gas productie in Nederland. Het wetsvoorstel bijmengverplichting is gericht op groen gas dat in Nederland in het gasnet wordt ingevoed. Import via het gasnet wordt niet gestimuleerd, omdat dit niet meetelt voor de Nederlandse klimaatdoelstellingen, conform de IPCC-emissie statistiekregels. Het staat energieleveranciers of consumenten vrij om groen gas te importeren voor andere doelen dan de bijmengverplichting groen gas, momenteel gebeurt dit niet op grote schaal.
Wat is de winst van Nederlands groen gas, respectievelijk geimporteerd groen gas, ten opzichte van aardgas?
Groen gas geproduceerd uit mest zorgt voor een extra verdienvermogen voor de boeren. Daarnaast, telt groen gas dat wordt ingevoed in het Nederlands gasnet mee voor de Nederlandse klimaatdoelstellingen. Geïmporteerd groen gas kan gebruikt worden om te voldoen aan internationale RED-doelstellingen voor duurzame energie en t.b.v. de verplichtingen van grootschalige uitstoters van CO2 als gevolg van het handelssysteem voor CO2, het zogeheten EU ETS. Voor de nationale Nederlandse klimaatdoelen, zoals vastgelegd in de Klimaatwet, telt geïmporteerd groen gas niet mee. Ook voor de COrreductie doelen in het kader van de Effort Sharing Regulation en het Parijsakkoord telt alleen groen gas mee dat in Nederland in het gasnet is ingevoed, conform IPCC-emissie statistiekregels.
Met welk bijmengpad moeten energiebedrijven rekening houden in de meerjarige contracten die ze willen aanbieden?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 14, wordt het opbouwpad van de verplichting vastgesteld in de algemene maatregel van bestuur bij het wetsvoorstel. De specifieke verplichting per energieleverancier wordt berekend naar rato van de marktaandelen, dit zorgt voor een beperkte onzekerheid over de exacte verplichting per leverancier aangezien deze marktaandelen niet vaststaan. Leveranciers kunnen omgaan met deze onzekerheid, omdat het wordt toegestaan een klein gedeelte van de benodigde handelseenheden mee te nemen naar het volgende boekjaar. Daarnaast kunnen leveranciers onderling handelen na vaststelling van de marktaandelen.
Voor welke soort(en) woningbouw is groen gas de oplossing binnen de gemeentelijke warmtetransitie?
Groen gas, in combinatie met een hybride warmtepomp, is een oplossing voor huizen die niet kunnen overstappen op een all-electric warmtepomp of een warmtenet. Dit geldt met name voor woningbouw in het landelijk gebied.
Welke afspraken zijn er gemaakt met Nederlandse gemeenten over het laten liggen van het aardgasleidingenstelsel voor het transport van groen gas?
Hier zijn geen afspraken over gemaakt. Gemeenten en netbeheerders spreken met elkaar over de warmtetransitie om per wijk tot een warmteplan te komen. Indien gekozen wordt voor volledig collectieve warmte of volledig elektrisch, dan geeft de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie gemeenten de netbeheerders, indien dat technisch gezien kan, het gasnet verwijderen omdat in die wijken ook in de toekomst geen gasnet nodig is.
Welke afspraken heeft u gemaakt met gemeenten over de rol van groen gas binnen de warmtetransitie, vanaf 1 januari 2026?
De gemeente voert regie in de warmtetransitie. Gemeenten hebben daarvoor een transitievisie warmte opgesteld. Deze visie moet in 2026 worden geactualiseerd als verplicht warmteprogramma onder de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie. Gemeenten kunnen daarbij onder andere gebruik maken van de Actualisatie startanalyse 2025 van het PBL en de daarbij genoemde strategieën, zoals de inzet van klimaatneutrale gassen, waaronder groen gas. Tegelijkertijd is de beschikbaarheid van duurzame gassen onzeker en naar alle waarschijnlijkheid schaars. Het is daarom van belang dat gemeenten daar rekening mee houden in de warmteprogramma's. Als voor gebieden onzeker is welke warmtestrategie op lange termijn robuust is, is het van belang dat in die gebieden in ieder geval al wordt begonnen met energiebesparing.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het commissiedebat Betaalbare energierekening voor huishoudens beantwoorden?
Het kabinet heeft de vragen zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord. Het antwoord op vraag 6, 7 en 8 is gecombineerd. Voor het antwoord op vraag 12 verwijst het kabinet u naar het antwoord op vraag 6, 7 en 8.
De wetenschappelijke onderbouwing voor en weerlegging van de zogeheten “hockeystick” grafiek van het IPCC |
|
de Vos |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat tijdens het debat over over de Klimaat-en Energieverkenning op 11 maart 2025 aan u werd gevraagd een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek van McIntyre en McKitrick, waarin zij de onderbouwing voor de zogeheten «hockeystick» grafiek van Mann – zoals overgenomen door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in 1999 – met wetenschappelijke argumenten weerleggen?1
Ja
Kunt u zich herinneren dat u daarop verwees naar het Global Temperature Report for 2024 van Berkeley Earth, dat volgens u juist een wetenschappelijke onderbouwing voor deze grafiek van het IPCC zou geven?2
Ja
Erkent u dat in het rapport, zoals genoemd in vraag 2, op geen enkele wijze wordt verwezen naar deze grafiek van het IPCC, al was het maar omdat deze grafiek een tijdspanne bestrijkt van duizend jaar terwijl het rapport van Berkeley Earth zich slechts baseert op cijfers vanaf het jaar 1850?
Ja
Waarom verwees u in antwoord op de vraag, zoals genoemd in vraag 1, naar een rapport dat deze vraag niet beantwoordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat ook Berkeley Earth concludeert dat de Aarde momenteel de hoogste gemiddelde temperatuur heeft sinds 1850 en Berkeley Earth is opgericht vanuit de wens om een aantal zorgen over de data weg te nemen. Oprichters Richard en Elizabeth Muller geloofden dat rigoureuze wetenschap veel van de vragen rond de nauwkeurigheid van de wereldwijde temperatuurregistraties kon oplossen.
Gedurende de twee jaar na de oprichting heeft een toegewijd team wetenschappers de gegevens over de oppervlaktetemperatuur op aarde opnieuw geanalyseerd en vijf belangrijke punten van zorg aangepakt: dataselectie, gegevensaanpassingen, de kwaliteit van meetstations, het stedelijke hitte-eiland- effect en de afhankelijkheid van complexe klimaatmodellen.
De bevindingen toonden aan dat geen van deze bezwaren een significante invloed had op de opwarmingstrend op lange termijn in de historische temperatuurregistratie.
In plaats daarvan bevestigden de bevindingen dat de opwarmingstrend kan worden verklaard door stijgende CO2-niveaus als gevolg van antropogene koolstofemissies.
Erkent u dat de grafiek van het IPCC een van de belangrijkste pijlers is onder (internationaal) klimaatbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, één specifieke grafiek niet. IPCC-rapporten als geheel zijn wel een belangrijke bron voor klimaatbeleid omdat ze de best beschikbare wetenschap vertegenwoordigen en rigoureuze review ondergaan, en de samenvattingen voor beleidsmakers door overheden worden goedgekeurd.
Bent u het ermee eens dat kritiek op het wetenschappelijk gehalte van de grafiek van het IPCC daarom uiterst serieus zou moeten worden genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gefundeerde kritiek moet uiteraard serieus worden genomen. Kritiek van McIntyre en McKitrick op de hockeystickgrafiek is echter al uitgebreid weerlegd (zie ook het antwoord op vraag 7).
Kunt u alsnog een inhoudelijke reactie geven op de wetenschappelijke kritiek van McIntyre en McKitrick op de grafiek van het IPCC? Kunt u hierbij in elk geval ingaan op de analyse dat in het onderzoek van Mann verouderde en dubbele datareeksen zijn gebruikt; op de analyse dat de statistische methode van Mann zodanig is dat de grafiek de vorm van een hockeystick krijgt, ongeacht welke data men erin stopt; en op de opgeschoonde data van McIntyre en McKitrick, die een grafiek opleveren van temperatuurschommelingen – met inderdaad een toename vandaag de dag, maar een die niet groter is dan een stijging in de vijftiende eeuw?
Het artikel van McIntyre en McKitrick is 20 jaar oud en al uitgebreid weerlegd (onder andere in hetzelfde tijdschrift, Geophysical Research Letters, en hier samengevat: What evidence is there for the hockey stick?).
Een onafhankelijke beoordeling van de hockeystick van Mann et al. werd uitgevoerd door het National Center for Atmospheric Research. Zij reconstrueerden temperaturen met behulp van verschillende statistische technieken (met en zonder de statistische methode van Mann et al.). Hun resultaten wezen op iets andere temperaturen in het begin van de 15e eeuw. Ze bevestigden echter de belangrijkste resultaten van de originele hockeystick – dat de opwarmingstrend en de temperaturen van de afgelopen decennia ongekend zijn in ten minste de afgelopen 600 jaar.
Sinds het artikel over de hockeystick uit 1999, is de wetenschap van de paleoklimatologie bovendien verder gegaan. Sinds 1999 zijn er veel onafhankelijke reconstructies van temperaturen in het verleden gemaakt met behulp van een verscheidenheid aan proxy-gegevens, waaronder koralen, stalagmieten, boomringen, boorgaten en ijskernen, en een aantal verschillende methodologieën. Ze komen allemaal op hetzelfde resultaat uit – dat de afgelopen decennia de warmste waren in de afgelopen 500 tot 2.000 jaar (afhankelijk van hoe ver de reconstructie teruggaat).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde beantwoordingstermijn beantwoorden?
Ja
Het artikel ‘New shipyard for TenneT's German offshore platforms is being built in Spain’ |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op de website van Tennet «New shipyard for TenneT's German offshore platforms is being built in Spain»?
Ja.
Klopt het dat de Duitse tak van Tennet onderdeel is van Tennet B.V. (besloten venootschap), althans dat Tennet B.V. de grootste aandeelhouder is van TenneT Duitsland en Tennet B.V. dus (de grootste) zeggenschap heeft over TenneT Duitsland? en daardoor (grotendeels) Nederlands staatseigendom is?
TenneT Holding B.V. is momenteel de 100% aandeelhouder van TenneT Duitsland. De Nederlandse staat is op haar beurt de enige aandeelhouder van TenneT Holding B.V. De Nederlandse staat is zodoende indirect aandeelhouder van TenneT Duitsland. De Staat kan via haar indirecte aandeelhoudersrol zeggenschap uitoefenen ten aanzien van materiële thema’s zoals strategische beslissingen of belangrijke beleidskeuzes. Het bestuur van Tennet Duitsland is verantwoordelijk voor de operationele beslissingen en dagelijks bestuur van de onderneming.
Klopt het dat de komende jaren vanuit TenneT B.V. veel geld gereserveerd is voor de versterking en verduurzaming van het Duitse net?
Nee, TenneT Holding B.V. heeft geen geld gereserveerd voor het Duitse net. TenneT heeft een kapitaalbehoefte voor investeringen in de uitbreiding en verzwaring van het elektriciteitsnet. Een deelname van private investeerders in TenneT Duitsland heeft momenteel de voorkeur als oplossing voor de Duitse kapitaalbehoefte. De verwachting is dat de structurele oplossingen voor de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland op zijn vroegst in de tweede helft van 2025 volledig zijn geïmplementeerd. Om de periode tot dan te overbruggen, is de leningsfaciliteit voor TenneT uitgebreid. Deze leningsfaciliteit is nodig om TenneT en de markt zekerheid te geven om op dit moment verder te gaan met de noodzakelijke investeringen in het elektriciteitsnetwerk. Deze zekerheid is ook belangrijk om een succesvolle transactie te realiseren.
Hoeveel Nederlands belastinggeld wordt hierdoor geïnvesteerd in het bouwen van een nieuwe werf?
TenneT Duitsland bouwt geen werven. Duitse investeringen financiert TenneT uit haar eigen middelen.
Waarom wordt de scheepswerf voor de offshore platformen van Tennet in Spanje gebouwd en niet in Nederland?
De keuze voor de bouwlocatie ligt bij het consortium bestaande uit Siemens Energy en Dragados Offshore. Dragados Offshore, gevestigd in Puerto Real, Spanje, heeft ervoor gekozen een nieuwe werf te ontwikkelen nabij hun bestaande locatie.
In hoeverre heeft TenneT de mogelijkheden om deze bouw in eigen land uit te voeren onderzocht?
Bij de aanbesteding voor de 14 2GW-netaansluitingssystemen, onder een vijfjarige raamovereenkomst, heeft geen Nederlandse of Duitse scheepswerf ingeschreven. Verder is TenneT gebonden aan EU-aanbestedingsregels (nationaal geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012) en kan geen voorkeur geven aan specifieke inschrijvers.
Het consortium Siemens Energy en Dragados Offshore gebruikt onder deze aanbesteding wel Nederlandse onderleveranciers voor het maken van bepaalde componenten en subassemblages van het platform, zoals bij de productie van jackets (ondersteunende structuren). Daarnaast zijn raamovereenkomsten afgesloten met de Nederlandse leveranciers Heerema Marine Contractors en Allseas voor het transport en de installatie van jackets en topsides in Nederland en in Duitsland.
Welke rol heeft de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie gespeeld bij deze keuze?
De aanbesteding van de offshore platformen verliep via een Europese procedure, waarbij gunning gebaseerd was op prijs, kwaliteit en levertijd. De locatie van de scheepswerf was geen criterium. Ten tijde van de aanbesteding was de sectoragenda nog niet gelanceerd en als dat wel het geval was geweest had dat voor deze aanbesteding geen verschil gemaakt aangezien de sectoragenda zich onder meer richt op het nadrukkelijker meenemen van de strategische belangen van de maritieme maakindustrie bij maritieme (publieke) inkooptrajecten van de Nederlandse overheid.
Als de Sectoragenda geen rol gespeeld heeft: waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 7.
Heeft de beschikbaarheid van subsidies of andere fiscale maatregelen in Spanje een rol kunnen spelen bij de beslissing van TenneT om te investeren in een Spaanse scheepswerf in plaats van een Nederlandse?
Het consortium Siemens Energy en Dragados Offshore heeft de aanbesteding voor de bouw van de werf op basis van verschillende criteria gegund. De investering in de scheepswerf wordt door het consortium zelf gedaan, zonder directe relatie met TenneT. Zie hiervoor de genoemde criteria in vraag 7.
Bent u bereid om te onderzoeken of en in hoeverre dit het geval is en of en in hoeverre daarbij sprake is van een ongelijk speelveld tussen de Spaanse en de Nederlandse markt?
Hier is geen aanleiding toe gezien het antwoord op vraag 9.
Bent u het eens dat dit een enorme investering had kunnen zijn in de Nederlandse maritieme maakindustrie en dat het spijtig is voor de sector dat deze investering niet in Nederland is gevallen?
Het is spijtig dat zich geen Nederlands consortium heeft ingeschreven. Wel zijn Nederlandse toeleveranciers betrokken, zie ook het antwoord bij vraag 6.
Kunt u uitleggen hoe deze keuze van een Nederlands staatsbedrijf, waarbij Nederlands belastinggeld besteed wordt, voldoet aan de vijf actielijnen en onderliggende oplossingen die opgenomen zijn in de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie?
Zie antwoord op vraag 4 en 7.
Heeft het kabinet de actielijn om het strategisch belang nadrukkelijker te verankeren in het aanbestedingsbeleid van de overheid en haar staatsdeelnemingen, inmiddels uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en waar wacht dat op?
De Tweede Kamer zal in het tweede kwartaal 2025 worden geïnformeerd over de stand van zaken uitvoering sectoragenda en dus ook over de actielijn die gaat over het nadrukkelijker meenemen van strategische belangen van de Maritieme Maakindustrie bij maritieme inkooptrajecten van de Nederlandse overheid.
Zo ja, waarom houdt een Nederlands staatsbedrijf zich daar niet aan, welke maatregelen kan het kabinet nemen om de bouw in Spanje terug te draaien en welke maatregelen treft het kabinet om dat in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord op vraag 13, deze vraag is in dit geval niet relevant.
Bent u het eens dat staatsbedrijven het goede voorbeeld moeten geven? Deelt u de opvatting dat investeringen zoals deze dus in eerste instantie bij Nederlandse werven belegd zouden moeten worden?
Investeringen zoals deze worden via een Europese procedure aanbesteed. Op deze aanbesteding heeft geen Nederlands consortium ingeschreven.
Kunt u uitleggen hoe u ervoor zorgt dat staatsbedrijven de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie volgen, en hoe u hierover communiceert richting de andere ministeries?
Zie antwoorden op vragen 7 en 13.
Hebben desbetreffende ministeries het belang van de sectoragenda goed op het netvlies? Hoe is dat verankerd?
Bij de Ministeries (IenW, EZ, DEF, FIN en BHO) die onderdeel zijn van de governance van het Rijksregiebureau Maritieme Maakindustrie staat het belang van de sectoragenda op het netvlies. Deze governance komt periodiek bij elkaar. De Tweede Kamer wordt in het tweede kwartaal 2025 geïnformeerd over de stand van zaken uitvoering sectoragenda.
Zijn er de komende tijd meer staatsbedrijven die maritieme aanbestedingen moeten maken? Indien dit wel het geval is, wat doet u eraan om de sectoragenda mee te laten wegen in de besluiten die genomen worden?
Zie antwoorden op vragen 7 en 13.
Bent u bekend met het artikel «EU considering international CO2 credits to meet new climate goal, sources say»1?
Bent u tevens bekend met de passage uit het Duitse coalitieakkoord tussen CDU, CSU en SPD2 waarin wordt gesproken over het gebruik maken van klimaatprojecten in niet-Europese partnerlanden voor het verkrijgen van koolstofkredieten tot een maximum van drie procentpunten van de doelstelling voor 2040?
Klopt het dat het systeem van koolstofmarkten niet alleen kan leiden tot het realiseren van CO2-reductie op plekken waar daar het meeste potentieel voor is en waar dat het relatief kosten-efficiënt is, maar ook kan zorgen voor een versnelling van de mondiale klimaattransitie?
Deelt u daarom de mening dat het een gemiste kans zou zijn als de Europese Unie en Nederland geen gebruik maken van de mogelijkheden die het Klimaatakkoord van Parijs hiervoor biedt? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat indien de Europese Commissie ervoor kiest om gebruik te maken van internationale koolstofmarkten op basis van artikel 6 van de klimaatovereenkomst van Parijs dit bijvoorbeeld kan betekenen dat EU-lidstaten koolstofkredieten van projecten buiten de EU waarmee CO2 wordt gereduceerd in kunnen kopen, waarna deze emissiereducties mee zouden tellen voor het Europese klimaatdoel?
Indien de Europese Commissie inderdaad met een voorstel komt om gebruik te maken van internationale koolstofkredieten voor de invulling van het Europese klimaatdoel voor 2040, zult u dat voorstel dan steunen of in ieder geval positief benaderen? Zo nee, waarom niet?
Is een Europees voorstel voor het gebruik maken van internationale koolstofkredieten voldoende om dit ook voor Nederland als EU-lidstaat mogelijk te maken of zou ook onze nationale Klimaatwet gewijzigd moeten worden om deze kredieten bij te laten dragen aan het realiseren van onze klimaatdoelen?
Het artikel 'Toch ruimte op stroomnet, flexibele bedrijven sneller aangesloten' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Hoe apprecieert u dit artikel?1
Hoe kan het dat Tennet meer dan 9 gigawatt aan capaciteit heeft gevonden op het hoogspanningsnet buiten de spitsuren? Waar komt deze ruimte plotseling vandaan? Waarom is dit niet eerder ingezet?
Hoe kan het dat er zo plotseling wordt bericht over het vrijkomen van deze beschikbare ruimte? Had dit niet al eerder bekend moeten zijn aangezien Tennet verplicht is om bij congestie congestieonderzoeken te publiceren?
Hoe zal de vrijgekomen ruimte worden verdeeld?
Bent u van mening dat de ruimte ingezet moet worden voor batterijparken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze exploitanten netcongestie niet verergeren?
Deelt u de mening dat de vrijgemaakte ruimte moet worden toegewezen aan aansluitingen voor bedrijven? Zou het hierbij een mogelijkheid zijn bedrijven deze beperkte contracten aan te bieden totdat het net uitgebreid is? Hoe kunt u hiervoor zorgen?
Klopt het dat Tennet verplicht is om partijen op de wachtlijst een reguliere transportovereenkomst aan te bieden, met verplichte deelname aan congestiemanagement, in plaats van een tijdsduurgebonden transportrecht? Waarom wordt dit niet door Tennet gedaan?
Deelt u de mening dat Tennet eerst de beschikbare capaciteit zou moeten aanbieden in reguliere transportovereenkomsten aan partijen die willen deelnemen aan congestiemanagement, aangezien dit voor bedrijven voordeliger zou zijn?
Deelt u het standpunt dat Tennet pas in tweede instantie zou moeten inzetten op tijdsduurgebonden transportrecht, in plaats van dit nu in eerste instantie te doen?
Als er plotseling zoveel ruimte wordt gevonden, wordt er dan door Tennet voldoende gemonitord hoeveel ruimte er daadwerkelijk nog beschikbaar is? Hoe meet Tennet dit? Hoe wordt ervoor gezorgd dat er in de toekomst beter inzicht komt in de beschikbare capaciteit?
Hoe monitoren regionale netbeheerders hoeveel ruimte er nog beschikbaar is op hun netten? Kan er met zekerheid worden gesteld dat er daar geen extra ruimte beschikbaar is? Wordt hierbij gemeten op stroom en spanning of op temperatuur?
Klopt het dat regionale netbeheerders voor een deel van hun netstations niet weten hoeveel ruimte er nog beschikbaar is, omdat deze stations nog niet bemeterd zijn?
Wat betekent dit voor de volle stroomnetcapaciteit in Nederland? Zijn netbeheerders voldoende in staat om in te schatten hoe vol het stroomnet daadwerkelijk is, als zij niet over alle gegevens beschikken?
Hervorming van de Europese elektriciteitsmarkt en het oprichten van een e-faciliteit |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het stuk «The future of the supply and pricing of electricity in the EU»1 van het European Economic and Social Committee (EESC) met daarin onder andere het voorstel voor het oprichten van een e-faciliteit?
Deelt u de mening dat hervorming van de Europese elektriciteitsmarkt zich naast het doel van klimaatneutraliteit in 2050 ook moet richten op het borgen van leveringszekerheid en stabiele en betaalbare prijzen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u tevens de mening dat deze doelen alleen kunnen worden behaald met een combinatie van overheidsoptreden en marktmechanismen?
In hoeverre en op welke wijze zou het oprichten van een e-faciliteit, een van overheidswege opgericht bedrijf dat op de elektriciteitsmarkt als marktmaker fungeert met als doel klimaatneutraliteit, voorzieningszekerheid en het realiseren van stabiele en betaalbare prijzen, daarbij volgens u een rol kunnen spelen?
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een dergelijke e-faciliteit (met financiële steun van de staat of via rechtstreeks staatseigendom) via aanbestedingsprocedures langetermijncontracten af te laten sluiten met elektriciteitsproducenten en deze elektriciteit vervolgens te verkopen aan distributiebedrijven en/of rechtstreeks aan grote elektriciteitsgebruikers?
In hoeverre ziet u het model van de e-faciliteit als een goede manier om de grote risico’s die producenten en afnemers van groene elektriciteit nu lopen te verminderen en daarmee ook de kosten van de energietransitie te verlagen?
Wat is uw visie op de mogelijkheid om de e-faciliteit te laten bieden op specifieke elektriciteitsbronnen, om een optimale mix te bereiken waarmee de vereiste CO2-reductie voor de elektriciteitsmarkt kan worden gehaald? Acht u deze mogelijkheid haalbaar en wenselijk?
Kunt u reageren op de drie door het EESC geschetste fasen van het hervormen van elektriciteitsmarkt en de rol die een e-faciliteit in elke fase kan spelen:
Deelt u het pleidooi van het EESC voor EU-brede coördinatie over hoe voor de laagst mogelijke en meest stabiele energieprijzen kan worden gezorgd en coördinatie tussen lidstaten over de vereiste capaciteit, de netwerkinfrastructuur en de aanvullende energiemix? Zo nee, waarom niet?
Welke rol zou coördinatie tussen nationale e-faciliteiten in overheidsbezit op EU-niveau kunnen spelen in het verder harmoniseren en optimaliseren van de Europese elektriciteitsmarkt?
Klopt het dat het uiteindelijk aan EU-lidstaten zelf is om te beslissen of zij al dan niet een e-faciliteit op willen zetten?
Wat zijn de belangrijkste afwegingen die gemaakt moeten worden indien Nederland zou overwegen om een e-faciliteit op te richten en welke eventuele obstakels bestaan daarvoor?
De internationale component van de investeringen in ons stroomnet |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het investeringsplan van TenneT en de regionale netbeheerders waarin de komende jaren tot 195 miljard euro aan netuitgaven wordt voorzien, waarvan naar schatting 88 miljard euro op zee? Kunt u bevestigen dat deze investeringen deels samenhangen met de realisatie van interconnecties en mogelijke doorvoer van stroom naar Duitsland en België?
Hoeveel van deze investeringen zijn volgens u direct of indirect bedoeld voor exportcapaciteit, interconnecties, of faciliteren de stroomafname door het buitenland? Is er een analyse beschikbaar van het kabinet of van TenneT die deze verdeling inzichtelijk maakt?
Als deze analyse niet beschikbaar is, zou deze niet zeer wenselijk zijn gezien de enorme bedragen die geïnvesteerd gaan worden?
In hoeverre wordt bij de aanleg van windparken op zee en de stopcontacten op zee expliciet rekening gehouden met buitenlandse afname van elektriciteit, bijvoorbeeld vanuit Duitsland waar de industriële elektrificatie snel toeneemt maar de opwekcapaciteit achterblijft?
Is een aandeel van offshore windcapaciteit, bijvoorbeeld via de 12 GW aanlanding genoemd in een recente studie van CE Delft1, primair bedoeld voor doorvoer naar buurlanden? Wordt dit meegenomen in de netontwerpen en investeringsbesluiten van TenneT?
Kunt u een overzicht geven van de concrete infrastructuurprojecten die de komende jaren worden ontwikkeld met als doel of neveneffect het verbeteren van de exportcapaciteit van elektriciteit naar het buitenland, en zijn deze projecten volledig voor rekening voor de Nederlandse energiegebruiker?
In hoeverre leidt de snelle uitrol van offshore wind, gecombineerd met hernieuwbaar op land, netcongestie en beperkte vraag, tot frequente negatieve elektriciteitsprijzen in Nederland? Is de verwachting dat dit de komende jaren toeneemt?
Klopt het dat Nederland in toenemende mate te maken heeft met situaties waarin het via export bij negatieve prijzen moet betalen aan Duitsland of België om stroom kwijt te kunnen? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen jaren voorgekomen en wat zijn de kosten geweest? Wat zijn de inschattingen voor de komende jaren? Wanneer gaan die kosten fors stijgen?
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse huishoudens en bedrijven in zulke situaties in feite betalen om duurzame stroom te exporteren, en hoe voorkomt u dat dit een steeds grotere hoeveelheid wordt? Vindt u het wenselijk dat de omvang van dit probleem groter wordt door de keuze om internationaal meer verbonden te zijn en ook door over te programmeren op wind-op-zee?
Acht u het mogelijk dat TenneT als netbeheerder met belangen in zowel Nederland als Duitsland keuzes maakt in investeringen die optimaal zijn voor het totale concern, maar niet noodzakelijk voor Nederland?
Hoe wordt binnen TenneT gewaarborgd dat investeringskeuzes ten bate van het Duitse net niet leiden tot hogere kosten voor Nederlandse gebruikers, gezien de gedeelde governance?
In hoeverre acht u het toezicht door het Rijk en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op netbeheerders, in het bijzonder TenneT, voldoende effectief om te waarborgen dat investeringsbeslissingen in lijn zijn met het Nederlandse publieke belang? In hoeverre is dat toezicht sterk genoeg om te voorkomen dat in de investeringsplannen keuzes gemaakt worden die ten bate zijn van de Duitse energietransitie en die juist op conto van de Nederlandse belastingbetaler komen?
Welke maatregelen zijn er genomen om te verzekeren dat de investeringsbeslissingen van TenneT, zowel in Nederland als in Duitsland, transparant zijn en primair het Nederlandse publieke belang dienen? Kunt u hierbij ingaan op de genomen maatregelen sinds de aankoop van het Duitse hoogspanningsnet «Transpower» circa 10 jaar geleden? Hoe is hierbij omgegaan met de kritiek van de Algemene Rekenkamer in 2015 op het feit dat deze overname risico’s voor de belastingbetaler bevatte doordat de scheiding tussen het Nederlandse en Duitse belang van Tennet onvoldoende was afgebakend?
Welke concrete afspraken zijn er met Duitsland en België over kostendeling bij grensoverschrijdende infrastructuur? Worden bijvoorbeeld de kosten van nieuwe verbindingen en converterstations evenredig verdeeld?
Klopt het dat de kosten van de uitbreiding van het net grotendeels uit Nederlandse nettarieven worden gefinancierd, terwijl de opbrengsten van grensoverschrijdend gebruik (export) niet of beperkt terugvloeien naar Nederlandse gebruikers?
Wordt overwogen om een buurlandentarief of ander mechanisme in te voeren waarmee ook buitenlandse afnemers meebetalen aan de kosten van het Nederlandse net, zoals eerder gesuggereerd is door onder meer netbeheerders?
Hoe transparant zijn de investeringsplannen van TenneT, Enexis, Stedin en Liander over het aandeel internationale componenten? Bent u bereid hen te verplichten om toekomstige plannen explicieter te onderbouwen met betrekking tot buitenlandse doorvoer of interconnectie?
Bent u bereid om het aandeel van de geraamde 195 miljard euro aan investeringen dat bedoeld is voor buitenlandse afname of doorvoer van elektriciteit expliciet in kaart te laten brengen aangezien dit in het IBO (Kamerstuk 29 023, nr. 553) niet voldoende onderzocht is?
Acht u aanvullende stappen nodig om te voorkomen dat Nederlandse huishoudens en bedrijven onevenredig opdraaien voor de energie-infrastructuur van anderen? Zo ja, welke? Overweegt u hierbij ook om projecten voor hernieuwbare opwek en de aanleg van bijbehorende infrastructuur die specifiek ten bate is van het buitenland on hold te zetten totdat er afspraken zijn gemaakt over kostendeling?
Het bericht 'Netbeheerders vrezen rampscenario: 200.000 huizen zonder stroom' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Netbeheerders vrezen rampscenario: 200.000 huizen zonder stroom»?1
Hoe beoordeelt u de scenario’s dat netcongestie zal zorgen voor stroomstoringen van meer dan vier uur, en hoe beoordeelt u het «donker scenario» waarbij 200.000 woningen zonder stroom komen te zitten?
Hoe beoordeelt u de scenario’s dat stroomstoringen essentiële onderdelen van de maatschappij zullen raken, zoals mobiel bereik, rioolzuivering en opslag van voedsel? Hoe beoordeelt u de waarschijnlijkheid van deze scenario’s?
In hoeverre zijn deze scenario’s het gevolg van vastlopende regelgeving, en onvoldoende investeringen?
Welke concrete stappen gaat u zetten om te voorkomen dat er stroomstoringen zullen voorkomen? Hoe gaat u voorkomen dat essentiële onderdelen van de maatschappij niet geraakt zullen worden?
In hoeverre bent u in gesprek met netbeheerders en lokale overheden om versnellingsopties in te zetten naar aanleiding van motie Erkens c.s. (Kamerstuk 29 023, nr. 536)?
Bent u het ermee eens dat er sterker moet worden ingezet op regelbaar vermogen en dat de regelgeving hiervoor versoepeld dient te worden? Bent u het ermee eens dat de huidige regelgeving een belemmering vormt voor noodzakelijke uitbreidingen van het stroomnet?
In hoeverre is er sprake van meer vertraging bij de bouw van hoogspanningsstations, zoals in Utrecht? Hoe bent u voornemens deze vertragingen te voorkomen?
Wat is de laatste stand van zaken van het voornemen om voldoende transformatorhuisjes te bouwen? Welke knelpunten constateert u hierbij?
In hoeverre acht u dat de onorthodoxe maatregelen de kans op stroomstoringen verlichten? Welke onorthodoxe maatregelen overweegt u om te nemen en wat is hiervan de laatste stand van zaken?
Klopt het dat netbeheerders overwegen om een wachtlijst op te zetten voor een aansluiting voor huishoudens? Wat zou dit betekenen voor de ambities van het kabinet om structureel 100.000 woningen per jaar bij te bouwen?
Welke extra maatregelen worden er getroffen om stroomstoringen in Noord-Holland te voorkomen, aangezien ook in Noord-Holland het stroomnet vanaf 2026 overbelast dreigt te raken?
Is er in andere provincies ook onderzocht wat het risico op stroomstoring door overbelasting van het net in de komende jaren zal zijn? Kunt u de Kamer informeren over mogelijke andere risicogebieden?
Kunt u een overzicht maken van de piekvraag van andere provincies?
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Het artikel ‘Recyclingsector in actie tegen extra plasticheffing: ’Kabinet zoekt geld, afvalsector wordt gepakt’’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Cor Pierik (BBB) |
|
Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekent met het Telegraaf artikel «Recyclingsector in actie tegen extra plasticheffing: «Kabinet zoekt geld, afvalsector wordt gepakt»»?1
Ja.
In het artikel wordt verwezen naar het voornemen van het Ministerie van Financiën om de plastic heffing van € 547 miljoen per jaar te beleggen bij de afvalsector; erkent u het beeld dat hier wordt geschetst?
In de budgettaire bijlage van het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken om per 1 januari 2028 een circulaire plastic heffing in te voeren met een beoogde budgettaire opbrengst van € 547 miljoen per jaar. De vormgeving hiervan is onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming. Hier kan niet op worden vooruitgelopen. Zoals is aangekondigd in het Regeerprogramma, is de afgelopen maanden onderzocht op welke manieren de plastic heffing kan worden vormgegeven en wat de economische en beleidsmatige effecten zijn van deze voorgenomen maatregel. Ook is er gekeken wat mogelijke alternatieve beprijzingsmaatregelen zijn voor het stimuleren van circulair plastic. Mede op basis hiervan zal bij de Voorjaarsnota 2025 besluitvorming plaatsvinden. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd in een brief over de voorjaarsbesluitvorming over de klimaat- en energiemaatregelen.
Welke andere mogelijkheden zien de Ministeries van I&W en K&GG om de voorgenomen plastic heffing vorm te geven? Wat doen de Ministeries van IenW en KGG eraan om te voorkomen dat de heffing achteraan de keten wordt belegd?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u een effectbeoordeling laten uitvoeren op de verschillende mogelijkheden om de voorgenomen plastic heffing vorm te geven en wat waren hiervan de uitkomsten?
De afgelopen maanden is in kaart gebracht op welke manieren de plastic heffing kan worden vormgegeven en wat de beleidseffecten zijn voor een polymerenheffing en een plastic productbelasting. Deze onderzoeken zitten in een afrondende fase. Wanneer de Minister van Klimaat en Groene Groei de Kamer namens het Kabinet informeert over de voorjaarsbesluitvorming op het gebied van Klimaat, verwachten wij ook deze onderzoeksrapporten met de Kamer te kunnen delen.
Kunt u reflecteren op de uitspraak uit het artikel waarin wordt gesteld dat een plastic heffing achterin de keten recycling in Nederland nog duurder maakt dan «virgin» plastic, omdat de kosten voor het verwerken van de recyclingresiduen toenemen?
Wanneer recyclers reststromen bij een stortplaats of een afvalverbrander aanleveren betalen zij daarvoor een poorttarief. Stortplaatsen en afvalverbranders betalen afvalstoffenbelasting voor de hoeveelheid afval die zij verbranden of storten. Door het verhogen van heffingen op die verwerking van afvalstoffen zullen deze bedrijven deze kosten naar verwachting doorberekenen aan hun klanten. Daarmee kunnen de kosten voor recyclers toenemen.
Op systeemniveau geldt dat recycling de af te dragen belasting voor de verwerking van kunststofafval verlaagt ten opzichte van de situatie waarin diezelfde ton kunststofafval zou worden verbrand.
De zorgen die in het artikel worden beschreven, gaan uit van een situatie waarin eventuele extra kosten volledig bij recyclers terechtkomen. De uiteindelijke spreiding van de kosten tussen recycler, afvalontdoener, afvalverbrander, producentenorganisatie en afnemer van recyclaat is niet volledig kwantitatief in beeld. Wel blijkt uit gesprekken met de sector dat veel recyclers beperkte mogelijkheden zien voor het doorberekenen van kosten aan hun klanten gezien het huidige (internationale) speelveld voor recyclaat.
Hoe beoordeelt u een dergelijke kostenstijging voor de recyclingindustrie in het licht van een reeks recent aangekondigde faillissementen in dezelfde sector?
Uit gesprekken die ambtenaren van de ministeries van KGG en IenW met plasticrecyclers gevoerd hebben, is bekend dat Nederlands plasticrecyclaat op dit moment moeilijk kan concurreren met zowel fossiel plastic als plasticrecyclaat van buiten Nederland. Hiervoor worden vooral de hoge energieprijzen en de strengere Europese wetgeving als belangrijkste oorzaken genoemd. Met dit gegeven wordt rekening gehouden in de Voorjaarsbesluitvorming.
Hoe beoordeelt u een dergelijke kostenstijging voor de recyclingindustrie in het licht van de ambitie om recyclingcapaciteit in Nederland juist op te schalen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van de hoogte van de heffingen voor de verwerking per ton recyclingresidu (afvalstoffenbelasting, nationale CO2-heffing, enz.) waar de Nederlandse recycling- en afvalsector in 2025 aan onderhevig zijn en hoe hoog deze conform de prognoses uit het Belastingplan zullen zijn in 2030?
In Nederland bestaat geen specifieke heffing op de verwerking van recyclingresidu. In Nederland wordt wel afvalstoffenbelasting betaald over het storten en verbranden van afvalstoffen. Dit kunnen ook recyclingresiduen zijn. Ook wordt er een nationale CO2-heffing geheven over het fossiele deel van de uitstoot van de afvalverbranding. Zowel de afvalstoffenbelasting als de nationale CO2-heffing worden geheven bij de afvalverbrandingsinstallaties.
De tarieven van de afvalstoffenbelasting en de nationale CO2-heffing industrie volgens het belastingplan 2025 en de prognoses voor 2030 staan in onderstaande tabel.
2015
2025
2030
Tarief afvalstoffenbelasting per ton afval
€ 13
€ 39,70
€ 39,70
Tarief CO2-heffing industrie per ton fossiele CO2-uitstoot
n.v.t.
€ 87,90
€ 152,10
Hoeveelheid belaste CO2-uitstoot bij AVI’s door afnemende dispensatierechten en zonder emissiereductie
n.v.t.
0 Mton
1,9 Mton
Effectief tarief CO2-heffing industrie per ton verbranding van gemengd stedelijk afval, zonder CCS of nascheiding kunststoffen
n.v.t.
€ 0
€ 41,90?
Wat zou de hoogte van de heffing van de verbranding van een ton recyclingresiduen worden als de Plastic Heffing in 2028 wordt ingevoerd op het tonnage verbrand recyclingresiduen en restafval? Wat zou de hoogte van deze Plastic heffing per ton recyclingresidu worden als de verbrandingscapaciteit in 2030 is afgebouwd conform uw prognoses in de «Beleidsvisie afvalverbranding»?
Of er gevolgen zijn van een plastic heffing voor de kostprijsstijging van verbranding van recyclingresidu en restafval is afhankelijk van de precieze vormgeving van een plastic heffing. De vormgeving van een plastic heffing is nog onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming. Hier kan nu niet op vooruit worden gelopen.
Wat zou de totale hoogte van heffingen (afvalstoffenbelasting, nationale CO2-heffing, Plastic heffing, etc.) daarmee worden op de verwerking van een ton recyclingresidu in 2030? Hoe hoog was de totale hoogte van deze heffingen tien jaar geleden?
Het effect van een plastic heffing op de verwerking van een ton recyclingresidu in 2030 is afhankelijk van de vormgeving van een plastic heffing. Zoals in het antwoord hiervoor aangegeven kan hier nu niet op vooruit worden gelopen.
Kunt u in het kader van de recent aangenomen moties Buijsse (Kamerstuk 21 501-08, nr. 982), Erkens (Kamerstuk 29 826, nr. 238) en Postma (Kamerstuk 29 826, nr. 241) – die allen gaan over een gelijk speelveld – inzichtelijk maken wat de heffingen op de verwerking van recyclingresiduen en huishoudelijk restafval zijn in euro per ton in 2025 in Duitsland en België?
In België is het verbranden van recyclingresiduen over het algemeen vrijgesteld van milieuheffingen. Wel gelden er in België tarieven voor het verwijderen van afvalstoffen. Daarbij wordt gedifferentieerd op basis van de wenselijkheid van bepaalde verwerkingsmethodes op een bepaalde afvalstroom. Voor recyclingresiduen bestaan verschillende tarieven. Zo gelden er verschillende tarieven voor het storten van een ton niet brandbare recycleresiduen uit bouw en sloopafval (€ 7,21 per ton), shredderafval (€ 10,82 per ton) en «lompen» (€ 18,03 per ton). Voor vergelijkbare brandbare stromen gelden hogere tarieven. Voor het storten van huishoudelijk restafval is geen tarief ingesteld omdat dit verboden is.
Voor het verbranden van recyclingresiduen uit kunststof voor de aanmaak van nieuwe producten geldt een tarief van € 4,65 per ton. Het verbranden van een ton huishoudelijke afvalstoffen gaat gepaard met een tarief van € 16,26. Voor het verbranden van huishoudelijke afvalstoffen in afwijking van het verbrandingsverbod geldt een tarief van € 32,52 per ton.
In Duitsland wordt geen belasting geheven op het verwijderen van afvalstoffen, dus ook niet op recyclingresiduen. Wel wordt in Duitsland een CO₂-heffing geheven van € 55,– per ton uitgestoten fossiele CO₂ die ook geldt voor afvalverbrandingsinstallaties.
Hoe beoordeelt u de geluiden uit de recyclingsector dat het economisch interessanter wordt om vanwege de nationale koppen, regeldruk, netcongestie, etc. Nederlandse recyclingactiviteiten te verplaatsen naar andere Europese landen?
Allereerst spelen de hoge energieprijzen en de strengere Europese wetgeving een rol in de verslechterde concurrentiepositie van alle Europese plasticrecyclers. Die situatie geldt dus ook voor andere Europese landen. Specifiek voor Nederland geldt wel dat de energie aanzienlijk duurder is dan in omringende landen. Met zowel de hoge energieprijzen als de strengere Europese wetgeving wordt daarom rekening gehouden in de Voorjaarsbesluitvorming.
Tijdens gesprekken die ambtenaren van de ministeries van KGG en IenW met plasticrecyclers hebben gevoerd zijn signalen opgevangen dat sommige Nederlandse plasticsrecyclers wellicht overwegen om hun activiteiten in Nederland af te schalen of zelfs te stoppen, zoals ook is vermeld in de brief over de financiële situatie van plasticrecyclers die op 9 april 2025 met de Kamer is gedeeld2. Er zijn geen concrete signalen opgevangen dat recyclers hun activiteiten vervolgens naar andere Europese lidstaten zouden willen verplaatsen. Uit de gevoerde gesprekken bleek wel dat sommige recyclers overwegen om nieuwe investeringen in het buitenland te doen in plaats van in Nederland.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de druk van deze heffingen zich door vertaalt in de kosten voor de burger (i.e. afvalstoffenheffing)?
Dit is afhankelijk van in hoeverre de heffingen door de afvalverwerkers worden geabsorbeerd of doorberekend in de poorttarieven. Alleen als de poorttarieven stijgen, nemen ook de lasten toe van de ontdoeners van afval. Deze ontdoeners zijn voornamelijk Nederlandse bedrijven en gemeenten. Gemeenten zullen deze kosten naar verwachting doorberekenen aan huishoudens via de afvalstoffenheffing. Gemeenten kunnen verbrandingskosten verlagen door maatregelen te nemen om minder restafval aan te bieden bij afvalverwerkingsinstallaties. Bijvoorbeeld door afval beter te scheiden.
Hoe beoordeelt u deze lastenverzwaring voor de burger in het licht van andere recent aangekondigde lastenverzwaringen voor huishoudens?
Met de aangekondigde circulaire plastic heffing wordt beoogd om circulair plastic te stimuleren. Effecten voor de burger zijn afhankelijk van de vormgeving. Het kabinet besluit dit voorjaar over de vormgeving van deze maatregel.
Hoe verhoudt deze plastic heffing zich tot de in het regeerakkoord uitgesproken wens van het kabinet om geen nationale koppen te voeren?
Of een maatregel een nationale kop op Europees beleid is, hangt af van de concrete vormgeving van de maatregel. Voor de in het Hoofdlijnenakkoord aangekondigde plastic heffing valt dat nu dus nog niet te zeggen, omdat het kabinet nog geen besluit heeft genomen over de vormgeving ervan. De Minister van KGG zal de Kamer hier binnenkort over informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het ingeplande commissiedebat circulaire economie van 16 april 2025?
Ja.
De CO2-heffing en het verduurzamen van de Nederlandse industrie |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een actueel beeld schetsen van de snelheid waarmee de Nederlandse industrie verduurzaamt en de rol die de realisatie van benodigde infrastructuur en andere randvoorwaarden zoals voldoende snelle vergunningverlening, betaalbare energieprijzen en nettarieven, beschikbare subsidies en de hoogte van de CO2-heffing daarbij spelen?
Kunt u tevens in beeld brengen wat de gevolgen voor de Nederlandse CO2-emissies zijn van de recente besluiten van industriële bedrijven om hun productie in Nederland af te schalen of te stoppen? Hoeveel CO2-reductie zal het stoppen van deze productielocaties opleveren?
Wat betekenen de ontwikkelingen met betrekking tot de snelheid waarmee de industrie verduurzaamt voor de verwachte opbrengsten van de CO2-heffing industrie? Klopt het dat alleen de emissies die gereduceerd moeten worden om het heffingsdoel van de CO2-heffing te halen, worden beprijsd en dat het feit dat er opbrengsten van de CO2-heffing worden verwacht dus betekent dat het heffingsdoel niet wordt gehaald?
Welke berekening ligt ten grondslag onder de raming van de opbrengsten van de CO2-heffing en met hoeveel megatonnen CO2 wordt het heffingsdoel overschreden? Kunt u de berekening van de verwachte inkomsten van de CO2-heffing delen met de Kamer?
Worden de inkomsten van de CO2-heffing nog steeds geraamd op 291 miljoen euro of is er inmiddels een nieuwe raming beschikbaar? Indien deze niet beschikbaar is, wanneer wordt er dan wel een nieuwe raming verwacht?
In hoeverre gaat de stelling van het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) nog op dat met name in cluster 6 de kans bestaat dat bedrijven zonder reëel handelingsperspectief een heffing zullen moeten betalen, omdat de kans op tijdige toegang tot energie-infrastructuur (CO2, waterstof, elektriciteit) daar kleiner is dan in de vijf grote clusters1?
Hoe groot is de kans op tijdige toegang tot energie-infrastructuur (CO2, waterstof, elektriciteit) in de verschillende industrieclusters? Zijn er daarbij grote verschillen tussen de clusters? Is hier recent studie naar gedaan? Zo niet, acht u het dan wenselijk om hier wel zo snel mogelijk onderzoek naar te laten doen?
In hoeverre acht u het uitvoerbaar en rechtvaardig om naar aanleiding van de motie Postma/Rooderkerk (Kamerstuk 29 826, nr. 240) alleen cluster 6 bedrijven met plannen voor elektrificatie vrij te stellen van de CO2-heffing of te compenseren en dit voor de andere industrieclusters niet te doen? Voor hoeveel cluster 6 bedrijven zou een dergelijke regeling een uitkomst kunnen zijn en op welke wijze moeten deze bedrijven aantonen dat zij in aanmerking komen voor vrijstelling of compensatie?
In hoeverre zal een vrijstelling voor cluster 6 bedrijven leiden tot onwenselijke gevolgen zoals onduidelijkheid en juridische procedures die ook als risico werden genoemd in de discussie over een hardheidsclausule?
Indien er toch vrijstelling wordt verleend aan cluster 6 bedrijven, klopt het dat dit (net zoals bij het schrappen van de gehele CO2-heffing) effect heeft op het doelbereik van de CO2-heffing? Hoeveel megaton CO2-reductie zal hiermee niet ingevuld worden?
Klopt het dat het rekenmodel waarmee het PBL de CO2-uitstoot van de industrie berekent ook netwerkkosten, energiebelastingen, de IKC en de VCR meeneemt? Klopt het dat als een of meerdere van deze variabelen wijzigt, dit altijd tot een verandering van de CO2-uitstoot in 2030 leidt (dus niet alleen als de CO2-heffing aangepast wordt)?
Op welke manier zit het ongelijke speelveld dat ontstaat in Europa in het rekenmodel van het PBL? Houdt het model ook rekening met de verschillen in energie- en netwerkkosten tussen Europese lidstaten en het verschil tussen Nederland en de rest van de wereld?
Klopt het dat het PBL zelf aangeeft dat in het rekenmodel geen rekening wordt gehouden met een verandering in productievolumes van de industrie, terwijl dit wel op dit moment het geval is (lagere productie)? Wat zou er gebeuren als er wel rekening gehouden wordt met veranderende productievolumes? Moet het rekenmodel op dit punt worden aangepast of is dat te complex?
Klopt het dat het PBL al jarenlang, maar ook nog in de Tariefstudie 2024, waarschuwt voor weglekeffecten? Is dat wat we nu in de praktijk zien gebeuren?
Klopt het dat het PBL ook al jarenlang zegt dat er sprake is van een waterbedeffect binnen de EU, namelijk dat een lagere emissie in de industrie in Nederland gecompenseerd wordt binnen het EU Emissions Trading System (EU ETS) in andere EU-lidstaten?
Neemt u de waarschuwing van het PBL serieus dat een te hoge nationale CO2-heffing de kans op afschalen van industriële productie in Nederland vergroot, waarmee wel de emissies in Nederland worden verminderd, maar er niet wordt bijgedragen aan de verduurzaming van de industrie in Nederland?
Deelt u de constatering dat dit risico zich al voordoet en dat het verlagen of schrappen van de nationale heffing een snelle en effectieve maatregel is om afschalen van industriële productie te voorkomen, zodat de Nederlandse industrie wel hier kan verduurzamen?
De betrokkenheid van multinationals bij omstreden fracking-operaties voor de productie van plastic verpakkingen. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Unilever, Coca-Cola en Nestlé gelieerd aan omstreden gaswinning» van 28 maart 2025, gepubliceerd in Vrij Nederland waaruit blijkt dat dertien multinationals, waaronder Unilever, Coca-Cola en Nestlé, voor de productie van hun plastic verpakkingen betrokken zijn bij grootschalige fracking-operaties in het westen van Texas?1
Hoe beoordeelt u de bevinding dat deze manier van grondstofwinning voor de productie van plastic verpakkingen niet alleen de eigen duurzaamheidsambities van deze bedrijven ondermijnt, maar ook indruist tegen internationale klimaatafspraken?
Welke stappen bent u van plan te ondernemen om Nederlandse bedrijven die mogelijk betrokken zijn bij deze praktijken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid?
Kunt u toelichten welke maatregelen u neemt om bedrijven te ontmoedigen deel te nemen aan milieuschadelijke praktijken zoals fracking voor de productie van plastic verpakkingen?
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor strengere regelgeving omtrent de productie van plastic verpakkingen, met name als het gaat om de herkomst van de grondstoffen?
Hoe verhoudt deze onthulling zich tot de Nederlandse ambities op het gebied van circulaire economie en de vermindering van plastic afval?
Hoe beoordeelt u de geopolitieke risico's die in het artikel worden aankaart met betrekking tot de groeiende afhankelijkheid van Europa van Amerikaans fracking-gas met bijbehorend toenemend mondiaal transport van ethaan voor met name de petrochemische industrie?
Deelt u de mening dat Europa door deze ontwikkeling «de ene problematische afhankelijkheid inruilt voor een andere», en zo ja, welke stappen wilt u ondernemen om deze afhankelijkheid te verminderen?
Welke maatregelen overweegt u, gelet op de complexiteit en ondoorzichtigheid van de mondiale productieketens van plastic, om meer transparantie in deze ketens af te dwingen?
Bent u bereid om te werken aan een verbod op deze zeer schadelijke manier van gaswinning, aangezien landen als Frankrijk, Ierland, Spanje, Bulgarije al jaren een verbod op fracking hebben ingesteld, maar er in Nederland geen definitief verbod is?
Bent u bereid om de dringende behoefte aan een sterk Global Plastics Treaty te vervullen waarin ruim 170 landen plasticvervuiling drastisch willen verminderen door afspraken te maken over de productie, het gebruik en de afvalverwerking van plastic wereldwijd, door bij de Nederlandse inzet in augustus in Genève krachtig in te zetten op het reguleren en controleren van de plasticproductie en het vergroten van transparantie?
Het artikel 'Consumenten betalen groen gas maar dat is er nog helemaal niet' |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie van RTL Nieuws van 25 maart «Consumenten betalen een toeslag betalen voor groen gas, maar dat is er nog helemaal niet»?1
Ja
Wat is de status van het wetsvoorstel bijmengverplichting groen gas, en van de gesprekken met de Europese Commissie over het wetsvoorstel? Wanneer wordt de reactie van de Europese Commissie op het gewijzigde wetsvoorstel verwacht?
Een informele reactie van de Europese Commissie wordt in april verwacht. Na akkoord van de Europese Commissie moet de advisering door de Raad van State worden gedaan. Parallel aan dit proces vindt de voorjaarsbesluitvorming plaats over de reikwijdte van de bijmengverplichting.
Gaat u de tijdslijn nog halen van behandeling? Wanneer wordt de wet in de Tweede Kamer verwacht en wanneer in de Eerste Kamer?
Het kabinet zet zich in voor een zo spoedig mogelijke verzending van het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer na ontvangst van het advies van de Raad van State. Vervolgens kan behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en Eerste Kamer plaatsvinden. De planning daarvan is uiteraard aan de Kamer.
Bent u het ermee eens dat de kans dat de wet op 1 jan 2026 in werking treedt zeer klein is?
Het kabinet doet zijn uiterste best om 1 januari 2026 te halen. De tijdslijn is mede afhankelijk van het tempo waarmee de Europese Commissie met een oordeel komt en de tijd die de RvS nodig heeft voor zijn advisering. Het kabinet zal voor de zomer in een Kamerbrief communiceren over het vervolgproces.
Bent u het ermee eens dat het logisch is dat bedrijven zich op wetgeving voorbereiden en er in de bedrijfsvoering vanuit mogen gaan dat als er een datum gecommuniceerd wordt, deze datum ook gerespecteerd wordt?
Het kabinet vindt het logisch dat bedrijven zich voorbereiden op wetgeving als die wordt aangekondigd door de overheid. Tegelijkertijd is een proces om tot nieuwe wetgeving te komen altijd omgeven met onzekerheden, waarvan bij antwoord 4 een voorbeeld is gegeven.
Bent u het ermee eens dat de huishoudens nu een onnodige hoge energierekening hebben omdat ze betalen voor iets waarvan bijna zeker is, dat het dan nog niet speelt?
Het kabinet vindt het onwenselijk dat energieleveranciers kosten in rekening brengen die mogelijk niet gemaakt hoeven te worden. Tegelijkertijd bestaat er contractvrijheid en mogen energieleveranciers zich voorbereiden op de inwerkingtreding van de bijmengverplichting. Er zijn in ieder geval een aantal praktische mogelijkheden voor leveranciers bij het vormgeven van hun contract om onnodige kosten te vermijden, die diverse partijen al inzetten en waarvan in het artikel van RTL Nieuws een aantal voorbeelden zijn gegeven. Het staat leveranciers bijvoorbeeld vrij om klanten de mogelijkheid te bieden het contract tussentijds te herzien. Leveranciers kunnen ook ervoor kiezen om nu nog geen kosten door te berekenen in de prijs, maar wel een helder wijzigingsbeding op te nemen voor het geval specifieke nieuwe wetgeving leidt tot kosten tijdens de looptijd van de overeenkomst. Aan kleinverbruiker moet wel de reële mogelijkheid worden geboden om de overeenkomst te beëindigen wanneer de leverancier de leveringstarieven eenzijdig aanpast.
Bent u het ermee eens dat huishoudens dit bedrag terug moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de meest charmante manier voor energiebedrijven om met deze overheidonvolkomendheid om te gaan de optie is om prijzen tussentijds te kunnen wijzigen? Heeft dat wat u betreft ook de voorkeur?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat indien het klopt dat energiemaatschappijen de rekening vanwege groen gas verhogen met 10% dat dan deze verhoging de energierekening die voor veel huishoudens al te hoog is, nog onbetaalbaarder maakt?
In de huidige opzet van het wetsvoorstel bedragen de geschatte meerkosten in het eerste jaar van de verplichting 1–2 ct.jm3 gas. Een verhoging van 10% kan het kabinet niet plaatsen. De hoogte van de energierekening hangt af van vele factoren, waarvan sommige prijsverhogend en andere prijsverlagend werken; dit moet daarom integraal worden bekeken. Het gebruik van groen gas is daarnaast voor veel huishoudens een optie met lagere kosten dan andere duurzame alternatieven, onder andere omdat de bestaande gasinfrastructuur gebruikt kan worden.
Deelt u de mening dat 10% opslag niet draagbaar is voor veel huishoudens die amper rondkomen, zie ook aangenomen motie Postma (Kamerstuk 31 239, nr. 410)?
Zoals in vraag 9 uitgelegd, herken ik een 10% opslag niet.
Het kabinet vindt het belangrijk dat alle consumenten hun energierekening kunnen blijven betalen, ook wanneer de energieprijzen stijgen. Er is daarom extra aandacht voor huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen, bijvoorbeeld vanwege een laag inkomen en/of het ontbreken van mogelijkheden om te investeren in verduurzaming. De snelste maatregel om deze groep te helpen is het openstellen van het Energiefonds in de week van 21 april aanstaande. Vorig jaar zijn op die manier meer dan honderdduizend huishoudens geholpen bij het betalen van hun energierekening. Daarnaast worden huurwoningen met slechte energie (EFG)-labels uitgefaseerd waardoor het energieverbruik en de rekening daalt, juist bij huishoudens met een lager inkomen. Tot slot wordt een definitie van energiearmoede opgenomen in het Energiebesluit, conform het door de Kamer aangenomen amendement op de Energiewet. Dit is de basis voor de monitoring van de ontwikkelingen rond energiearmoede, om deze goed in beeld houden en het beleid er zo nodig nader op toe te spitsen.
Hoe houdt u groen gas betaalbaar voor huishoudens?
Zie het antwoord op vraag 10. Daarnaast is groen gas, zoals meermaals aangetoond (waaronder in de Startanalyse 2025) voor veel huishoudens de goedkoopste optie voor het verduurzamen van de warmtevoorziening. De effecten van de bijmengverplichting op de energierekening worden, conform het gebruikelijke proces, tijdens de reguliere besluitvormingsmomenten meegenomen in de integrale weging van de koopkracht voor huishoudens of de lastendruk voor bedrijven en maatschappelijke organisaties. Indien, n.a.v. de integrale weging, het wenselijk wordt geacht om de meerkosten van de bijmengverplichting (deels) te compenseren via generiek beleid of specifieke maatregelen, dan vindt hierover besluitvorming plaats, in samenhang met een ordentelijke budgettaire dekking.
Hoe waarborgt u dat energiemaatschappijen die reeds een groen gas-toeslag in rekening hebben gebracht, deze aan huishoudens terugbetalen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst het kabinet u naar het antwoord op vraag 7 en 8.
Bent u het ermee eens dat, liefst nog voor 1 januari 2026, genormeerd moet worden hoe energiemaatschappijen de energierekening voortaan op moeten stellen op zo’n manier dat huishoudens kunnen zien hoeveel ze voor de bijmenging van groen gas betalen?
Het kabinet is het ermee eens dat het voor huishoudens belangrijk is om inzicht te hebben in de opbouw van de energierekening. Tegelijkertijd is het kabinet terughoudend in het opleggen van nieuwe extra eisen aan de opbouw van de energierekening voor energiemaatschappijen. Per 1 januari 2026 zal de Energiewet in werking treden. Na inwerkingtreding worden energieleveranciers reeds verplicht om op de factuur onderscheid te maken tussen de verbruiksafhankelijke en verbruiksonafhankelijke kosten. Verder stelt de energieleverancier de factuur op in begrijpelijke en duidelijke taal. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan de implementatie van de herziene Gasrichtlijn. Daarbij zal geregeld worden dat leveranciers het aandeel groen gas in het geleverde gas specificeren. Op grond van de herziene Gasrichtlijn hoeft echter niet gespecificeerd te worden wat de meerkosten zijn van specifiek het bijmengen van groen gas.
Hoeveel m3 groen gas is er nodig per jaar vanaf 1 januari 2026 als de wet wel in gaat, wil er aan de bijmengverplichting kunnen worden voldaan? Is dat beschikbaar in Nederland? Voor hoeveel procent zijn we afhankelijk van de buitenlandse markt?
Het opbouwpad van de bijmengverplichting wordt vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. In de Kamerbrief «Aanpassingen bijmengverplichting groen gas» is gecommuniceerd over het opbouwpad tot 2030. In de memorie van toelichting behorende bij het concept wetsvoorstel is een opbouwpad genoemd uitgedrukt in de hoeveelheid CO2 reductie. Dit betekent dat het doel uitgedrukt in volume een schatting is op basis van de verwachte grondstoffen, oplopend van ca. 210 mln. m3 tot 1,1 mld. m3 in 2030. In de Kamerbrief «Nadere uitwerking bijmengverplichting groen gas» is beschreven dat de productiepotentie van groen gas in Nederland hoger is dan het doel van de bijmengverplichting. Het doel wordt voor het eerste jaar lager vastgesteld dan de reeds bestaande groen gas productie.
Hoeveel m3 van het totaal aan benodigd groen gas komt er per 1 januari 2026 uit rioolslib uit Nederland, hoeveel uit groente-, fruit- en tuinafval (gft) uit Nederland, hoeveel uit etensresten uit Nederland, hoeveel uit (koe)mest uit Nederland en hoeveel uit welke andere bron(nen)?
Het is niet te voorspellen uit welke grondstof groen gas in 2026 geproduceerd wordt. In het jaar 2023 werd er volgens het CBS in totaal 276 mln. m3 biogas geproduceerd. Daarvan was 6% afkomstig uit rioolslib, 56% uit mest- en co vergisting van mest en 35% uit overige biogrondstoffen (zoals GFT en allesvergisting).
Hoe zijn Nederlandse waterzuiveringsinstallaties (rioolslib), Nederlandse gft-inzamelaars (gft), Nederlandse horeca (etensresten) en Nederlandse boeren (mest)betrokken bij de plannen voor groen gas per 1 januari 2026
De plannen voor de bijmengverplichting zijn besproken met stakeholders, waaronder de Unie van Waterschappen en het Platform Groen Gas. Daarnaast is het wetsvoorstel in consultatie gegeven.
Hoe heeft en houdt u regie op de groengasproductie in Nederland?
Binnen het Programma Groen Gas wordt er gewerkt aan de opschaling en inzet van groen gas in Nederland. Binnen dit programma houdt het kabinet zicht op de productie van groen gas, of het groen gas voldoet aan de gestelde duurzaamheidseisen, welke knelpunten er zijn voor verdere opschaling van groen gas. Dit doet het kabinet in samenwerking met verschillende organisaties zoals de Unie van Waterschappen, NEa, VertiCer, RvO en Netbeheer Nederland.
Zal er ook groen gas worden geïmporteerd, en zo ja: waar vandaan en hoeveel m3?
Het Programma Groen Gas zet in op het stimuleren van de groen gas productie in Nederland. Het wetsvoorstel bijmengverplichting is gericht op groen gas dat in Nederland in het gasnet wordt ingevoed. Import via het gasnet wordt niet gestimuleerd, omdat dit niet meetelt voor de Nederlandse klimaatdoelstellingen, conform de IPCC-emissie statistiekregels. Het staat energieleveranciers of consumenten vrij om groen gas te importeren voor andere doelen dan de bijmengverplichting groen gas, momenteel gebeurt dit niet op grote schaal.
Wat is de winst van Nederlands groen gas, respectievelijk geimporteerd groen gas, ten opzichte van aardgas?
Groen gas geproduceerd uit mest zorgt voor een extra verdienvermogen voor de boeren. Daarnaast, telt groen gas dat wordt ingevoed in het Nederlands gasnet mee voor de Nederlandse klimaatdoelstellingen. Geïmporteerd groen gas kan gebruikt worden om te voldoen aan internationale RED-doelstellingen voor duurzame energie en t.b.v. de verplichtingen van grootschalige uitstoters van CO2 als gevolg van het handelssysteem voor CO2, het zogeheten EU ETS. Voor de nationale Nederlandse klimaatdoelen, zoals vastgelegd in de Klimaatwet, telt geïmporteerd groen gas niet mee. Ook voor de COrreductie doelen in het kader van de Effort Sharing Regulation en het Parijsakkoord telt alleen groen gas mee dat in Nederland in het gasnet is ingevoed, conform IPCC-emissie statistiekregels.
Met welk bijmengpad moeten energiebedrijven rekening houden in de meerjarige contracten die ze willen aanbieden?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 14, wordt het opbouwpad van de verplichting vastgesteld in de algemene maatregel van bestuur bij het wetsvoorstel. De specifieke verplichting per energieleverancier wordt berekend naar rato van de marktaandelen, dit zorgt voor een beperkte onzekerheid over de exacte verplichting per leverancier aangezien deze marktaandelen niet vaststaan. Leveranciers kunnen omgaan met deze onzekerheid, omdat het wordt toegestaan een klein gedeelte van de benodigde handelseenheden mee te nemen naar het volgende boekjaar. Daarnaast kunnen leveranciers onderling handelen na vaststelling van de marktaandelen.
Voor welke soort(en) woningbouw is groen gas de oplossing binnen de gemeentelijke warmtetransitie?
Groen gas, in combinatie met een hybride warmtepomp, is een oplossing voor huizen die niet kunnen overstappen op een all-electric warmtepomp of een warmtenet. Dit geldt met name voor woningbouw in het landelijk gebied.
Welke afspraken zijn er gemaakt met Nederlandse gemeenten over het laten liggen van het aardgasleidingenstelsel voor het transport van groen gas?
Hier zijn geen afspraken over gemaakt. Gemeenten en netbeheerders spreken met elkaar over de warmtetransitie om per wijk tot een warmteplan te komen. Indien gekozen wordt voor volledig collectieve warmte of volledig elektrisch, dan geeft de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie gemeenten de netbeheerders, indien dat technisch gezien kan, het gasnet verwijderen omdat in die wijken ook in de toekomst geen gasnet nodig is.
Welke afspraken heeft u gemaakt met gemeenten over de rol van groen gas binnen de warmtetransitie, vanaf 1 januari 2026?
De gemeente voert regie in de warmtetransitie. Gemeenten hebben daarvoor een transitievisie warmte opgesteld. Deze visie moet in 2026 worden geactualiseerd als verplicht warmteprogramma onder de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie. Gemeenten kunnen daarbij onder andere gebruik maken van de Actualisatie startanalyse 2025 van het PBL en de daarbij genoemde strategieën, zoals de inzet van klimaatneutrale gassen, waaronder groen gas. Tegelijkertijd is de beschikbaarheid van duurzame gassen onzeker en naar alle waarschijnlijkheid schaars. Het is daarom van belang dat gemeenten daar rekening mee houden in de warmteprogramma's. Als voor gebieden onzeker is welke warmtestrategie op lange termijn robuust is, is het van belang dat in die gebieden in ieder geval al wordt begonnen met energiebesparing.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het commissiedebat Betaalbare energierekening voor huishoudens beantwoorden?
Het kabinet heeft de vragen zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord. Het antwoord op vraag 6, 7 en 8 is gecombineerd. Voor het antwoord op vraag 12 verwijst het kabinet u naar het antwoord op vraag 6, 7 en 8.
Het bericht dat er meer ‘zombiebranden’ zijn door klimaatverandering |
|
Suzanne Kröger (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Barry Madlener (PVV), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer «zombiebranden» door klimaatverandering, maar herstel blijkt beter en uitstoot lager»?1
Hoe apprecieert u dit bericht?
Onderschrijft u, zoals ook aangegeven in de Rijksbrede Risicoanalyse Nationale Veiligheid, dat de kans op natuurbranden in Nederland «zeer waarschijnlijk» is en dat de gevolgen hiervan «ernstig» kunnen zijn?
Wat doet u om natuurrampen en andere gevolgen van klimaatverandering in Nederland tegen te gaan? Wat doet u om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering?
Deelt u de mening dat er (zowel in Europees Nederland als in de rest van het in Koninkrijk) meer moet gebeuren op het gebied van klimaatadaptatie?
In hoeverre leidt verdroging door klimaatverandering, peilverlaging en watergebruik tot een groter risico voor natuurbranden?
Hoe wordt nu geanticipeerd op droogteperiodes, om lage waterstanden te voorkomen en zo het risico op natuurbranden te verkleinen?
Welke samenhang ziet u tussen klimaatadaptatie en het sturend maken van water en bodem bij ruimtelijke keuzes? Neemt u het bodem- en watersysteem in een gebied als basis van uw ruimtelijke beleid?
Hoe staat het met het Breed Beraad Nota Ruimte waarin onafhankelijke wetenschappers, planbureaus, het College van Rijksbouwmeester en Rijksadviseurs (CRa) en vertegenwoordigers van kennisinstellingen reflecteren op de (klimaatbestendige) toekomst van de ruimte in Nederland? Is dit beraad nog actief en zo niet, waarom niet?
Vindt u dat vraagstukken met betrekking tot klimaatmitigatie en klimaatadaptie op dit moment voldoende worden geborgd in het beleid rondom ruimtelijke ordening, woningbouw en de fysieke leefomgeving? Op welke manieren doet u dit?
Hoe staat het met de in het regeerprogramma aangekondigde Nationale Klimaatadaptatie Strategie (NAS)?
Wanneer kunt u de eerste contouren van de nieuwe klimaatadaptatiestrategie met de Kamer delen?
Kunt u deze vragen voor het debat over het Klimaatplan op 10 april 2025 beantwoorden?
Een kapitaalstorting voor Tennet om de energierekening van mensen en bedrijven te verlagen |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat er publieke investeringen gedaan moeten worden in het stroomnet, zodat de stijging van energierekening voor mensen en bedrijven de komende jaren wordt verminderd?
Erkent u dat er, conform het IBO (Kamerstuk 29 023, nr. 553), in ieder geval twee opties zijn om een publieke miljardeninvesteringen in het stroomnet vorm te geven: door op andere publieke voorzieningen te bezuinigen, of door de staatsschuld op te laten lopen?
Hoe reageert u op de uitspraken van de Minister van Financiën dat het laten oplopen van de staatsschuld «niet de oplossing» is voor de benodigde investeringen in het stroomnet1 en dat «daarvoor dekking moet worden gevonden»2?
Deelt u dat investeringen in het stroomnet vooral ook ten goede komen aan toekomstige generaties, aangezien het stroomnet er nog decennialang zal liggen?
Deelt u de mening dat het onwenselijk en oneerlijk is om nú miljarden te bezuinigen op publieke voorzieningen ten behoeve van investeringen in het stroomnet, terwijl met name toekomstige generaties profiteren van die investering?
Indien u negatief staat tegenover het op laten lopen van de staatsschuld, op welke posten wilt u dan miljarden bezuinigen om de investeringen in het stroomnet te financieren?
Deelt u dat het niet meer dan logisch is dat ook toekomstige generaties meebetalen aan de investeringen in het stroomnet die nu nodig zijn, gegeven het feit dat (juist) zij er ook van profiteren, en dat het aanspreken van de staatsschuld voor investeringen in het stroomnet daarom op zijn plaats is?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en voor het meireces?
Het artikel 'Local fossil fuel ad ban as a catalyst for global change' gepubliceerd in Nature Climate Change op 21 maart 2025 |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Local fossil fuel ad ban as a catalyst for global change» gepubliceerd in Nature Climate Change, waarin het verbod op fossiele reclame in Den Haag wordt besproken?1
Hoe beoordeelt u de stelling van organisaties zoals Reclame Fossielvrij, Greenpeace, de Social Tipping Point Coalitie, wetenschappers, zorgverleners en VN-secretaris-generaal António Guterres dat de alomtegenwoordige aanwezigheid van fossiele reclame een belangrijke barrière vormt voor het verminderen van CO2-emissies?
Bent u het eens met de auteurs dat reclameverboden voor fossiele brandstofproducten en -diensten relatief lage kosten en weinig implementatie-eisen hebben voor overheden in vergelijking met andere klimaatbeleidsalternatieven?
Hoe kijkt u aan tegen de stelling in het artikel dat er momenteel een «window of opportunity» is voor fossiele reclameverboden en bent u bereid om in deze «window of opportunity» in te stappen?
Deelt u de mening dat een verbod op fossiele reclame, doordat het de vrijheid van consumenten om fossiele brandstofproducten of -diensten te consumeren niet beperkt, waarschijnlijk relatief meer acceptatie zal vinden bij burgers en hoe weegt u het feit mee dat uit recente data uit diverse EU-landen blijkt dat de steun voor een EU-breed verbod op fossiele reclame bijna twee keer zo groot is als het niveau van verzet ertegen?
Deelt u de mening dat geen enkele losstaande maatregel de uitdagingen kan oplossen?
Hoe beoordeelt u de conclusie van het artikel dat, hoewel geen losstaande maatregel de veelzijdige uitdagingen van klimaatverandering zal oplossen, fossiele reclameverboden een aantrekkelijke kans bieden voor overheden om actie te ondernemen?
Waarom is een verbod op fossiele reclame als een optie om gedragsverandering te stimuleren niet in het uiteindelijke klimaatplan opgenomen, aangezien in de reacties op het klimaatplan 2025–2035 een verbod op fossiele reclame is aangevoerd als een optie om gedragsverandering te stimuleren? Kunt u onderbouwen waarom deze maatregel, ondanks de eerdere overweging, niet is opgenomen in het definitieve klimaatplan?
Hoe rijmt de constatering in het voornoemde klimaatplan dat er een taak ligt voor overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om duurzame keuzes te faciliteren en te kijken naar prikkels die aanzetten tot niet-duurzaam gedrag (p.35) met het achterwege laten van maatregelen tegen fossiele reclame, die juist dergelijk niet-duurzaam gedrag kan stimuleren?
Bent u bereid om, in lijn met de adviezen van TNO, WRR, OBL, Rli en nu ook CE Delft in het nieuwste rapport « True Pricing van consumptiegoederen Van verborgen kosten naar zichtbare prijzen» dat in uw opdracht is verricht, alsnog stappen te zetten om fossiele reclame te reguleren?
Hoe verhoudt de conclusie in uw brief van 16 december jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1438) met een kabinetsappreciatie van twee wetenschappelijke publicaties van de VU en de UvA over het verbieden van fossiele reclames, dat «een nationaal verbod niet per definitie onmogelijk is, maar er doen zich nog diverse juridische uitdagingen en onzekerheden voor die invoering op afzienbare termijn niet opportuun maken », zich met de conclusies van diezelfde auteurs dat juist goed aan de juridische voorwaarden voor een dergelijke verbod kan worden voldaan?
Bent u bereid om op korte termijn (voor de zomer) met deze academici in gesprek te gaan om eventuele beren op de weg naar een verbod op fossiele reclame weg te nemen?
Hoe verhoudt de in voornoemde brief door u benoemde beleidsinhoudelijke redenen om niet tot een reclameverbod over te gaan en dat u onderbouwt door het wetenschappelijke advies »Een verbod op fossiele reclame essentieel, maar niet voldoende» aan te halen zich tot de conclusie van de auteurs van het rapport dat een verbod essentieel is en dat de fossiele reclames het huidige klimaatbeleid en bijbehorende transitie ondermijnen?
Bent u het eens met de redenering die ook geldt voor andere reclameverboden en -beperkingen, zoals het verbod op reclame voor tabak dat als het beleid is om vanwege een nijpend probleem vermijdbaar gebruik van «product x» te ontmoedigen, dan moeten we geen reclames meer toestaan die vermijdbaar gebruik van «product x» juist promoten?
Kunt u reageren op het bericht van één van de auteurs van het hiervoor genoemde rapport waarin uw kabinetsappreciatie als volgt werd geduid: «Heel ongemakkelijk wanneer een studie waar je aan mee hebt gewerkt, door de Minister gebruikt lijkt te worden om precies het tegenovergestelde te suggereren dan wat de studie stelt»?2
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
De brandbrief van ‘bezorgde (oud)-ambtenaren’ |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Hoeveel ondertekenaars van de brandbrief zijn momenteel rijksambtenaar?
Hoeveel werken of werkten bij departementen betrokken bij klimaat-, energie- of natuurbeleid?
In welke functiegroepen (beleidsmedewerker, uitvoerder, communicatie, management, etc.) vallen zij?
Is deze actie gemeld of afgestemd met leidinggevenden?
Hoeveel actieve ambtenaren hebben deze brief ondertekend?
Hoeveel oud-ambtenaren?
Hoe verhoudt dit aantal zich tot de eerdere actie met 4500 ondertekenaars in 2023?
De brief bevat beleidsvoorstellen, zoals sluiting van kolencentrales. Acht u dit verenigbaar met ambtelijke neutraliteit?
De brief stelt dat beleid in strijd is met de ambtseed. Aan welk beleid wordt precies gerefereerd en acht u die interpretatie correct?
Acht u het gepast dat ambtenaren politieke druk uitoefenen op Kamer en kabinet via een publieke brief?
Vallen de ondertekenaars onder de Gedragscode Integriteit Rijk?
Acht u deze actie verenigbaar met de eis tot onafhankelijkheid en onpartijdigheid uit artikel 3.1 en 3.2 van de gedragscode?1
Is er binnen de betrokken departementen beleid om ambtenaren te wijzen op deze gedragsregels?
Acht u dit voorbeeld van georganiseerde beleidsbeïnvloeding door ambtenaren wenselijk?
Bent u bereid te (laten) onderzoeken of hierbij sprake is van integriteitsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
De wetenschappelijke onderbouwing voor en weerlegging van de zogeheten “hockeystick” grafiek van het IPCC |
|
de Vos |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat tijdens het debat over over de Klimaat-en Energieverkenning op 11 maart 2025 aan u werd gevraagd een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek van McIntyre en McKitrick, waarin zij de onderbouwing voor de zogeheten «hockeystick» grafiek van Mann – zoals overgenomen door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in 1999 – met wetenschappelijke argumenten weerleggen?1
Ja
Kunt u zich herinneren dat u daarop verwees naar het Global Temperature Report for 2024 van Berkeley Earth, dat volgens u juist een wetenschappelijke onderbouwing voor deze grafiek van het IPCC zou geven?2
Ja
Erkent u dat in het rapport, zoals genoemd in vraag 2, op geen enkele wijze wordt verwezen naar deze grafiek van het IPCC, al was het maar omdat deze grafiek een tijdspanne bestrijkt van duizend jaar terwijl het rapport van Berkeley Earth zich slechts baseert op cijfers vanaf het jaar 1850?
Ja
Waarom verwees u in antwoord op de vraag, zoals genoemd in vraag 1, naar een rapport dat deze vraag niet beantwoordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat ook Berkeley Earth concludeert dat de Aarde momenteel de hoogste gemiddelde temperatuur heeft sinds 1850 en Berkeley Earth is opgericht vanuit de wens om een aantal zorgen over de data weg te nemen. Oprichters Richard en Elizabeth Muller geloofden dat rigoureuze wetenschap veel van de vragen rond de nauwkeurigheid van de wereldwijde temperatuurregistraties kon oplossen.
Gedurende de twee jaar na de oprichting heeft een toegewijd team wetenschappers de gegevens over de oppervlaktetemperatuur op aarde opnieuw geanalyseerd en vijf belangrijke punten van zorg aangepakt: dataselectie, gegevensaanpassingen, de kwaliteit van meetstations, het stedelijke hitte-eiland- effect en de afhankelijkheid van complexe klimaatmodellen.
De bevindingen toonden aan dat geen van deze bezwaren een significante invloed had op de opwarmingstrend op lange termijn in de historische temperatuurregistratie.
In plaats daarvan bevestigden de bevindingen dat de opwarmingstrend kan worden verklaard door stijgende CO2-niveaus als gevolg van antropogene koolstofemissies.
Erkent u dat de grafiek van het IPCC een van de belangrijkste pijlers is onder (internationaal) klimaatbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, één specifieke grafiek niet. IPCC-rapporten als geheel zijn wel een belangrijke bron voor klimaatbeleid omdat ze de best beschikbare wetenschap vertegenwoordigen en rigoureuze review ondergaan, en de samenvattingen voor beleidsmakers door overheden worden goedgekeurd.
Bent u het ermee eens dat kritiek op het wetenschappelijk gehalte van de grafiek van het IPCC daarom uiterst serieus zou moeten worden genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gefundeerde kritiek moet uiteraard serieus worden genomen. Kritiek van McIntyre en McKitrick op de hockeystickgrafiek is echter al uitgebreid weerlegd (zie ook het antwoord op vraag 7).
Kunt u alsnog een inhoudelijke reactie geven op de wetenschappelijke kritiek van McIntyre en McKitrick op de grafiek van het IPCC? Kunt u hierbij in elk geval ingaan op de analyse dat in het onderzoek van Mann verouderde en dubbele datareeksen zijn gebruikt; op de analyse dat de statistische methode van Mann zodanig is dat de grafiek de vorm van een hockeystick krijgt, ongeacht welke data men erin stopt; en op de opgeschoonde data van McIntyre en McKitrick, die een grafiek opleveren van temperatuurschommelingen – met inderdaad een toename vandaag de dag, maar een die niet groter is dan een stijging in de vijftiende eeuw?
Het artikel van McIntyre en McKitrick is 20 jaar oud en al uitgebreid weerlegd (onder andere in hetzelfde tijdschrift, Geophysical Research Letters, en hier samengevat: What evidence is there for the hockey stick?).
Een onafhankelijke beoordeling van de hockeystick van Mann et al. werd uitgevoerd door het National Center for Atmospheric Research. Zij reconstrueerden temperaturen met behulp van verschillende statistische technieken (met en zonder de statistische methode van Mann et al.). Hun resultaten wezen op iets andere temperaturen in het begin van de 15e eeuw. Ze bevestigden echter de belangrijkste resultaten van de originele hockeystick – dat de opwarmingstrend en de temperaturen van de afgelopen decennia ongekend zijn in ten minste de afgelopen 600 jaar.
Sinds het artikel over de hockeystick uit 1999, is de wetenschap van de paleoklimatologie bovendien verder gegaan. Sinds 1999 zijn er veel onafhankelijke reconstructies van temperaturen in het verleden gemaakt met behulp van een verscheidenheid aan proxy-gegevens, waaronder koralen, stalagmieten, boomringen, boorgaten en ijskernen, en een aantal verschillende methodologieën. Ze komen allemaal op hetzelfde resultaat uit – dat de afgelopen decennia de warmste waren in de afgelopen 500 tot 2.000 jaar (afhankelijk van hoe ver de reconstructie teruggaat).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde beantwoordingstermijn beantwoorden?
Ja
Het artikel 'Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe' |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe»?1
Ja.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat energiebedrijven voor zonnestroom (in de eerste bekendmakingen van tarieven) maar € 0,25 cent per kilowattuur bieden?
Het is begrijpelijk dat veel zonnepaneelbezitters teleurgesteld zijn dat de salderingsregeling wordt beëindigd en dat de door hun aan het net teruggeleverde elektriciteit vanaf 2027 minder oplevert. Leveranciers zijn verplicht teruggeleverde elektriciteit af te nemen van klanten met zonnepanelen en moeten daar een redelijke vergoeding voor geven. Wat redelijk is, is met name afhankelijk van de waarde van de door de klant teruggeleverde elektriciteit op het moment van teruglevering. Deze wordt onder andere bepaald door de prijzen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit op dat moment. Deze prijs zal op zonnige momenten doorgaans laag of zelfs negatief zijn. De vergoeding die een leverancier aanbiedt moet voldoen aan de wettelijke eisen en mag niet negatief zijn. Verder is het aan marktpartijen hoe ze hun aanbod op de markt vormgeven en vormt concurrentie een prikkel om een voor klanten aantrekkelijk aanbod in de markt te zetten.
Mensen die recent geïnvesteerd hebben in zonnepanelen zullen in sommige gevallen rekening hebben gehouden met een kortere terugverdientijd. Het kabinet voorziet echter dat het ook met een lage terugleververgoeding rendabel blijft om te investeren in zonnepanelen. Door het eigen verbruik kunnen mensen met zonnepanelen de afname van elektriciteit verminderen en zo tot enkele honderden euro’s voordeel per jaar behalen uit zonnepanelen.
Overigens betreft de € 0,25 cent niet de terugleververgoeding, maar het saldo na aftrek van de terugleverkosten. De terugleververgoeding bedraagt afgerond € 5,4 cent.
Kunt u verklaren hoe het kan dat een dergelijke vergoeding in geen enkele verhouding staat tot wat ingekochte zonnestroom hetzelfde huishouden kost?
Het leveringstarief dat een huishouden betaalt voor de afname van elektriciteit is doorgaans niet maatgevend voor de actuele waarde van de zonnestroom die aan het net wordt teruggeleverd. Dit heeft vooral te maken met de momenten op de dag en in het jaar waarop elektriciteit wordt afgenomen en elektriciteit wordt teruggeleverd. Afname vindt voor een groot deel ook plaats in de winter of in de ochtend- en avonduren wanneer zonnepanelen weinig tot geen elektriciteit produceren. Teruglevering vindt voornamelijk plaats op zonnige momenten overdag in de lente, zomer en herfst. De prijs van elektriciteit op de groothandelsmarkt kan aanzienlijk verschillen tussen die periodes, waarbij de prijs voor elektriciteit tijdens zonnige periodes met veel zonnestroomproductie doorgaans lager ligt dan tijdens de momenten met minder productie waarop meer elektriciteit van het net wordt afgenomen.
Bent u het eens dat het strijdig is met het aangenomen amendement 26 611 nr. 19 van lid Postma dat leveranciers na 1 januari 2027 een overstapboete in rekening brengen, zoals in het artikel gesuggereerd wordt?
Het amendement Postma2 regelt dat voor lopende overeenkomsten, waarbij een opzegvergoeding in rekening gebracht kan worden, de opzegvergoeding achterwege blijft indien de overeenkomst is afgesloten voorafgaand aan de bekendmaking van de Wet beëindiging salderingsregeling en de leverancier die overeenkomst wegens het in werking treden van deze wet eenzijdig wijzigt.
Voor contracten die zijn afgesloten na de bekendmaking van deze wet en die doorlopen na de datum van inwerkingtreding van de wet – en die niet al aangepast zijn op de nieuwe wetgeving – gelden de gewone regels voor aanpassingen gedurende de looptijd van een contract. Tussentijdse wijziging kan alleen als leveranciers in hun eigen contracten met kleinverbruikers een redelijk en transparant wijzigingsbeding hebben opgenomen. Daarnaast moet aan de kleinverbruiker de reële mogelijkheid worden geboden om de overeenkomst te beëindigen wanneer de leverancier de leveringstarieven eenzijdig aanpast.
Bent u het eens dat het wijzigen van de kilowattuurprijs voor levering en teruglevering ook een wijziging is van de voorwaarden, en dat na het in werking treden van de wet Beëindiging salderingsregeling, het contract zonder overstapstapboete opgezegd moet kunnen worden?
Of en wanneer een prijs gewijzigd kan worden hangt af van de bepalingen van het contract. Ook los van de bepaling uit de Wet beëindiging salderingsregeling over het opzeggen van reeds lopende contracten gelden hiervoor regels ingevolge de Elektriciteitswet 1998 en de Energiewet. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe wilt u voorkomen dat woningeigenaren/ huurders zonnepanelen zullen verwijderen of uitzetten?
Voor woningeigenaren is er geen reden om hun zonnepanelen te verwijderen of uit te zetten. Met het eigen verbruik van zelfopgewekte zonnestroom kunnen woningeigenaren nog altijd enkele honderden euro’s op jaarbasis besparen. Daarbij is er een ruim aanbod aan contracten voor zonnepaneelbezitters waarbij er een positief bedrag overblijft voor de teruggeleverde elektriciteit. In alle gevallen is het advies aan ieder huishouden om goed te kijken naar de contractvoorwaarden die de leveranciers bieden en het contract te kiezen dat het beste past bij diens situatie.
Voor wat betreft de gevolgen voor huurders wordt een onderzoek uitgevoerd in samenwerking met Aedes en Woonbond. De Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de uitkomsten.
Ziet u een oplossing in opslag van zonne-energie? Zo ja, hoe wilt u de opslag van zonne-energie stimuleren (subsidie thuisbatterij, buurtbatterij)?
Batterijen kunnen mogelijk een uitkomst bieden voor het verhogen van eigen gebruik, door het opslaan van zonne-energie. Met de huidige salderingsregeling en een vast nettarief voor alle huishoudens is de inzet van thuis- en buurtbatterijen voor eigen gebruik echter nog niet voldoende aantrekkelijk. Batterijen worden op dit moment voornamelijk ingezet voor handel op de elektriciteitsmarkten, waaronder de onbalansmarkt, waardoor netcongestie kan toenemen. Om die reden is het belangrijk zo snel mogelijk randvoorwaarden te creëren die verergering van netcongestie voorkomen. Hierover worden gesprekken gevoerd met de sector en netbeheerders. Het doel is om voor de zomer deze gesprekken afgerond te hebben en de randvoorwaarden te hebben bepaald. Daarna kan worden onderzocht of stimulering van thuisbatterijen wenselijk of nodig is.
De agressieve en misleidende telefonische verkoop van thuisbatterijen. |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van het programma Radar van 10 maart 2025, waarin duidelijk wordt dat er steeds meer bedrijven op agressieve en misleidende wijze thuisbatterijen proberen te verkopen?
Ja, het kabinet is hiermee bekend.
Verandert de uitzending van Radar iets aan uw antwoorden op de vragen 1, 2, en 5 op eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen (Kamerstuk 2024Z18132)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat?
Net als de Kamer heeft het kabinet met zorg kennisgenomen van deze recente berichtgeving over signalen rond mogelijke uitwassen en oneerlijke handelspraktijken op de markt voor de verkoop van thuisbatterijen.
De antwoorden op de eerder door de Kamer gestelde vragen 1 en 5 blijven echter in grote lijnen hetzelfde. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) beschikt reeds over wettelijke instrumenten om onrechtmatige verkooppraktijken aan te pakken. Het kabinet merkt hierbij op dat de ACM een autonome toezichthouder is die geen uitspraken kan of mag doen over lopende onderzoeken die zij uitvoert. Daar valt onder dat de ACM in algemene zin niet kan bevestigen of ontkrachten dat zij onderzoek heeft lopen; dit zou immers het rechtsproces in de weg kunnen zitten.
Voor wat betreft het antwoord op de tweede vraag had het kabinet ten tijde van de eerdere beantwoording geen andere signalen ontvangen van schimmige verkoop van thuisbatterijen. Zoals gezegd waarschuwde de ACM in december voor onduidelijke verkoop van thuisbatterijen en raadde het af om telefonisch of via sociale media een thuisbatterij aan te schaffen. Deze waarschuwing is op 27 januari jl. ook meegenomen in de beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen. Consumenten kunnen klachten over verkoop van thuisbatterijen doorgeven op de website van de ACM en uit de documentaire van de AVROTROS blijkt dat er inderdaad klachten zijn die langs deze weg zijn doorgegeven. Het kabinet vindt het goed dat consumenten met klachten deze onder de aandacht brengen, zodat de toezichthouder deze signalen kan meewegen in het kader van haar taken.
Wat vindt u ervan dat bedrijven mensen onjuist en onvolledig informeren en onder druk zetten om een veel te dure thuisbatterij te kopen?
Het verstrekken van juiste en voldoende informatie aan consumenten is verkopende partijen bij wet verplicht. Dat verkopende partijen zich hier niet aan lijken te houden bij de verkoop van batterijen is zeer onwenselijk. Als en wanneer hier sprake van is, kan de toezichthouder handhaven. De verkoop van thuisbatterijen is een snelgroeiende markt waarin diverse nieuwe partijen in korte tijd actief zijn geworden. Het kabinet heeft zijn zorgen met de toezichthouder en met vertegenwoordigers van de sector gedeeld over de berichtgeving, die de betrouwbaarheid van de informatievoorziening rond thuisbatterijen in een slecht daglicht zet. De markt is nieuw en in ontwikkeling. Met de recente groei en toenemende signalen over onrechtmatige praktijken kan een breed gedragen gedragscode voor bedrijven de markt helpen professionaliseren. Ook zou dit de consumenten kunnen helpen zich juist te informeren en weloverwogen keuzes te maken.
Wat vindt u ervan dat bedrijven dreigen met een torenhoge boete wanneer iemand de aankoop binnen de wettelijke 14 dagen bedenktijd wil annuleren? Welke consequenties kunnen worden verbonden aan dit soort agressieve praktijken? Kunnen er boetes worden uitgedeeld, of kan de vergunning worden ingetrokken?
Het kabinet vindt dergelijke berichten zorgwekkend. Ook de wettelijke bedenktijd van 14 dagen betreft een recht van consumenten en daar tegenover staat een plicht voor verkopende bedrijven die nageleefd moet worden. Voor de bedenktijd van 14 dagen geldt dat consumenten hierop recht hebben als ze een product kopen via telefonische verkoop, tenzij er sprake is van een bijzondere situatie die bij wet uitgezonderd is, bijvoorbeeld een maatwerkproduct als een gegraveerde ring of een op maat gemaakt pak. Van een dergelijke bijzondere situatie lijkt bij de aanschaf van een thuisbatterij geen sprake te zijn. De ACM oordeelt als toezichthouder of en wanneer er sprake is van een bijzondere situatie, houdt toezicht op de naleving van de bedenktermijn en kan hierop handhaven.
Welke rechten hebben mensen die voor te veel geld een thuisbatterij hebben aangeschaft en daarbij onjuist of onvolledig zijn geïnformeerd, en/of die onder druk zijn gezet en waarbij is gedreigd met een opzegboete terwijl dit juridisch niet juist is?
Consumenten hebben bij koop op afstand recht op 14 dagen bedenktijd. Als de verkoper consumenten hier niet op de juiste wijze over informeert, wordt de bedenktijd verlengd met 1 jaar. Wie niet de juiste informatie ontving en nog in die periode zit, kan dus alsnog kosteloos van de koop af.
Hoe kan het dat dezelfde «ondernemers» onder verschillende bedrijfsnamen opereren en telkens dezelfde trucs uithalen en daardoor door kunnen blijven gaan met hun malafide praktijken? Kunt u toezeggen om alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat niet alleen bedrijven, maar ook de «ondernemers» erachter geweerd worden van de markt?
De ACM kan geen beroepsverbod opleggen aan individuele ondernemers. De ACM kan bestuurders wel persoonlijk beboeten. Dit is in het verleden ook gebeurd bij overtredingen. Deze boetes kunnen bij herhaaldelijke overtreding ook worden verhoogd. Daarnaast kan via het strafrecht door een rechter wel een beroepsverbod worden opgelegd voor 2 tot 5 jaar. Een beroepsverbod wordt niet zomaar uitgesproken. Dit is bijvoorbeeld mogelijk voor delicten zoals belasting- en faillissementsfraude en valsheid in geschrifte. Het kabinet zal in gesprek gaan met de ACM om te vragen naar deze praktijken van bedrijven en ondernemers en de aanpak ervan waar mogelijk te faciliteren.
Hoe kan het dat deze bedrijven telkens met een nieuw telefoonnummer bellen, zodat blokkeren geen zin heeft? Wat kunt u daaraan doen?
Telefoonnummers worden door de ACM normaliter toegekend aan telecomaanbieders die deze nummers vervolgens in gebruik geven aan hun klanten. In het zakelijke segment kan het daarbij gaan om reeksen nummers. Een bedrijf met de beschikking over zo’n reeks kan telkens met een ander nummer bellen en op die manier meerdere malen contact leggen met eenzelfde persoon. Ook zou sprake kunnen zijn van gebruik van telefoonnummers door een bedrijf waarvoor deze geen gebruiksrechten heeft.
In het tweede geval (bij het ontbreken van gebruiksrechten) kunnen de betrokken telecomaanbieders maatregelen nemen om dergelijk gebruik te beëindigen; ook is de ACM bevoegd hiertegen op te treden. In het eerste geval (indien wel sprake is van gebruiksrechten) is dit meer gecompliceerd. Er is geen specifieke wettelijke voorziening die dergelijk gebruik van telefoonnummers voor misleidende praktijken aan banden legt.
Kunt u nader ingaan op het onderdeel van de reportage van Radar waaruit blijkt dat de verkopers van thuisbatterijen in het bezit zijn van een telefoonnummer en informatie over het energiecontract en het aantal zonnepanelen van de mensen die zij benaderen? Hoe komen zij aan deze informatie? Is dit legaal? Beschermen energiebedrijven de privacy van hun klanten wel voldoende?
Er is over deze individuele casus geen informatie bekend over hoe de telefoonnummers zijn verkregen.
Klopt het dat telefoonnummers van mensen verhandeld worden?
Mogelijke verhandeling van telefoonnummers ligt op het terrein van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Over bewijs van het verhandelen van telefoonnummers beschikt de AP niet. Wel herkent de AP uit klachten dat het voorkomt dat het onduidelijk is hoe persoonsgegevens bij de organisatie waarover wordt geklaagd terecht zijn gekomen. Bijvoorbeeld wanneer personen een klacht indienen dat ze gebeld worden terwijl ze de partij niet kennen of dat deze niet kan aangeven waar de informatie vandaan komt.
Verdenkingen van het verhandelen van telefoonnummers zijn niet nieuw. De aangepaste Telecommunicatiewet stelt dat mensen alleen gebeld mogen worden als ze hiervoor expliciete toestemming hebben gegeven. Deze toestemming moet voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit houdt in dat te achterhalen moet zijn wanneer deze toestemming is gegeven en dat aan te tonen is dat de betreffende persoon deze toestemming heeft gegeven. Tegelijk is het ook de praktijk dat partijen mensen verleiden om hun gegevens te delen, bijvoorbeeld bij winacties waarbij ze bij deelname hun gegevens delen. In zo’n geval is bellen alleen gelegitimeerd als de consument zijn toestemming vrijelijk heeft gegeven en dus ook duidelijk de keuze had om mee te doen aan de winactie zónder toestemming te geven om te bellen.
Kunt u bevestigen dat per 1 januari 2026 telefonische verkoop van thuisbatterijen zonder toestemming vooraf verboden is? Hoe gaat dit verbod worden gehandhaafd?
Telefonische verkoop is momenteel alleen toegestaan als een consument hier vooraf toestemming voor heeft gegeven, tenzij er sprake is van een klantrelatie. Artikel 7.8 van de Energiewet scherpt deze regels aan: in beginsel mogen mensen straks alleen worden gebeld als zij de beller toestemming hebben gegeven. Dit geldt ook voor de verkoop van thuisbatterijen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat bedrijven voldoende tijd hebben om hun bedrijfsvoering in te richten op de nieuwe situatie. In dat kader denkt het kabinet aan een overgangsstermijn van minimaal een jaar na publicatie van de Energiewet in het Staatsblad, waarbij het kabinet het beleid inzake de vaste verandermomenten voor regelgeving in acht wil nemen (inwerkingtreding op 1 januari of 1 juli). De Energiewet is op 25 januari 2025 gepubliceerd. De aanscherping zal in werking treden op 1 juli 2026. Hiermee komt het kabinet tevens tegemoet aan de wens van de indiener van het amendement om een redelijke, maar wel zo kort mogelijke invoeringstermijn te hanteren. De ACM houdt toezicht op de nieuwe regels en kan handhaven als dat nodig is.
Hoe ziet «voorafgaande toestemming» eruit? Kan dat ook zijn dat iemand algemene voorwaarden accepteert waarin verstopt staat dat «de gegevens gebruikt worden of gedeeld worden met derden voor commerciële doeleinden» of een variant daarop?
Expliciete toestemming wordt gegeven door middel van een duidelijke actieve handeling, bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring of een mondelinge verklaring, waaruit blijkt dat de betrokkene vrijelijk, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig instemt. Stilzwijgen, bijvoorbeeld via de algemene voorwaarden of inactiviteit, geldt niet als toestemming.
Deelt u dat een waarschuwing vanuit de Autoriteit Consument & Markt (ACM) niet genoeg is en dat actieve toezicht en handhaving op zijn plaats is?
De ACM beoordeelt als onafhankelijk toezichthouder of handelspraktijken onrechtmatig zijn. Wanneer hier sprake van blijkt te zijn, dan kan de ACM optreden. Bij het bepalen van vervolgstappen staat het effect van optreden centraal: naast het bestraffen van overtredingen wordt daarbij meegewogen hoe de onderliggende oorzaken kunnen worden aangepakt en herhaling kan worden voorkomen.
In het antwoord op vraag 4 op de eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen geeft u aan dat de ACM zelf gaat over de onderzoeken die worden uitgevoerd; kunt u toezeggen om in gesprek te gaan met de ACM en aan te dringen op toezicht en handhaving?
Het aandringen op toezicht en handhaving kan niet, zie eerder antwoord op vraag 2. Wel zullen gesprekken worden gevoerd met de ACM om te vragen naar deze praktijken en de aanpak ervan waar mogelijk te faciliteren.
Het artikel ‘New shipyard for TenneT's German offshore platforms is being built in Spain’ |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op de website van Tennet «New shipyard for TenneT's German offshore platforms is being built in Spain»?
Ja.
Klopt het dat de Duitse tak van Tennet onderdeel is van Tennet B.V. (besloten venootschap), althans dat Tennet B.V. de grootste aandeelhouder is van TenneT Duitsland en Tennet B.V. dus (de grootste) zeggenschap heeft over TenneT Duitsland? en daardoor (grotendeels) Nederlands staatseigendom is?
TenneT Holding B.V. is momenteel de 100% aandeelhouder van TenneT Duitsland. De Nederlandse staat is op haar beurt de enige aandeelhouder van TenneT Holding B.V. De Nederlandse staat is zodoende indirect aandeelhouder van TenneT Duitsland. De Staat kan via haar indirecte aandeelhoudersrol zeggenschap uitoefenen ten aanzien van materiële thema’s zoals strategische beslissingen of belangrijke beleidskeuzes. Het bestuur van Tennet Duitsland is verantwoordelijk voor de operationele beslissingen en dagelijks bestuur van de onderneming.
Klopt het dat de komende jaren vanuit TenneT B.V. veel geld gereserveerd is voor de versterking en verduurzaming van het Duitse net?
Nee, TenneT Holding B.V. heeft geen geld gereserveerd voor het Duitse net. TenneT heeft een kapitaalbehoefte voor investeringen in de uitbreiding en verzwaring van het elektriciteitsnet. Een deelname van private investeerders in TenneT Duitsland heeft momenteel de voorkeur als oplossing voor de Duitse kapitaalbehoefte. De verwachting is dat de structurele oplossingen voor de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland op zijn vroegst in de tweede helft van 2025 volledig zijn geïmplementeerd. Om de periode tot dan te overbruggen, is de leningsfaciliteit voor TenneT uitgebreid. Deze leningsfaciliteit is nodig om TenneT en de markt zekerheid te geven om op dit moment verder te gaan met de noodzakelijke investeringen in het elektriciteitsnetwerk. Deze zekerheid is ook belangrijk om een succesvolle transactie te realiseren.
Hoeveel Nederlands belastinggeld wordt hierdoor geïnvesteerd in het bouwen van een nieuwe werf?
TenneT Duitsland bouwt geen werven. Duitse investeringen financiert TenneT uit haar eigen middelen.
Waarom wordt de scheepswerf voor de offshore platformen van Tennet in Spanje gebouwd en niet in Nederland?
De keuze voor de bouwlocatie ligt bij het consortium bestaande uit Siemens Energy en Dragados Offshore. Dragados Offshore, gevestigd in Puerto Real, Spanje, heeft ervoor gekozen een nieuwe werf te ontwikkelen nabij hun bestaande locatie.
In hoeverre heeft TenneT de mogelijkheden om deze bouw in eigen land uit te voeren onderzocht?
Bij de aanbesteding voor de 14 2GW-netaansluitingssystemen, onder een vijfjarige raamovereenkomst, heeft geen Nederlandse of Duitse scheepswerf ingeschreven. Verder is TenneT gebonden aan EU-aanbestedingsregels (nationaal geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012) en kan geen voorkeur geven aan specifieke inschrijvers.
Het consortium Siemens Energy en Dragados Offshore gebruikt onder deze aanbesteding wel Nederlandse onderleveranciers voor het maken van bepaalde componenten en subassemblages van het platform, zoals bij de productie van jackets (ondersteunende structuren). Daarnaast zijn raamovereenkomsten afgesloten met de Nederlandse leveranciers Heerema Marine Contractors en Allseas voor het transport en de installatie van jackets en topsides in Nederland en in Duitsland.
Welke rol heeft de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie gespeeld bij deze keuze?
De aanbesteding van de offshore platformen verliep via een Europese procedure, waarbij gunning gebaseerd was op prijs, kwaliteit en levertijd. De locatie van de scheepswerf was geen criterium. Ten tijde van de aanbesteding was de sectoragenda nog niet gelanceerd en als dat wel het geval was geweest had dat voor deze aanbesteding geen verschil gemaakt aangezien de sectoragenda zich onder meer richt op het nadrukkelijker meenemen van de strategische belangen van de maritieme maakindustrie bij maritieme (publieke) inkooptrajecten van de Nederlandse overheid.
Als de Sectoragenda geen rol gespeeld heeft: waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 7.
Heeft de beschikbaarheid van subsidies of andere fiscale maatregelen in Spanje een rol kunnen spelen bij de beslissing van TenneT om te investeren in een Spaanse scheepswerf in plaats van een Nederlandse?
Het consortium Siemens Energy en Dragados Offshore heeft de aanbesteding voor de bouw van de werf op basis van verschillende criteria gegund. De investering in de scheepswerf wordt door het consortium zelf gedaan, zonder directe relatie met TenneT. Zie hiervoor de genoemde criteria in vraag 7.
Bent u bereid om te onderzoeken of en in hoeverre dit het geval is en of en in hoeverre daarbij sprake is van een ongelijk speelveld tussen de Spaanse en de Nederlandse markt?
Hier is geen aanleiding toe gezien het antwoord op vraag 9.
Bent u het eens dat dit een enorme investering had kunnen zijn in de Nederlandse maritieme maakindustrie en dat het spijtig is voor de sector dat deze investering niet in Nederland is gevallen?
Het is spijtig dat zich geen Nederlands consortium heeft ingeschreven. Wel zijn Nederlandse toeleveranciers betrokken, zie ook het antwoord bij vraag 6.
Kunt u uitleggen hoe deze keuze van een Nederlands staatsbedrijf, waarbij Nederlands belastinggeld besteed wordt, voldoet aan de vijf actielijnen en onderliggende oplossingen die opgenomen zijn in de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie?
Zie antwoord op vraag 4 en 7.
Heeft het kabinet de actielijn om het strategisch belang nadrukkelijker te verankeren in het aanbestedingsbeleid van de overheid en haar staatsdeelnemingen, inmiddels uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en waar wacht dat op?
De Tweede Kamer zal in het tweede kwartaal 2025 worden geïnformeerd over de stand van zaken uitvoering sectoragenda en dus ook over de actielijn die gaat over het nadrukkelijker meenemen van strategische belangen van de Maritieme Maakindustrie bij maritieme inkooptrajecten van de Nederlandse overheid.
Zo ja, waarom houdt een Nederlands staatsbedrijf zich daar niet aan, welke maatregelen kan het kabinet nemen om de bouw in Spanje terug te draaien en welke maatregelen treft het kabinet om dat in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord op vraag 13, deze vraag is in dit geval niet relevant.
Bent u het eens dat staatsbedrijven het goede voorbeeld moeten geven? Deelt u de opvatting dat investeringen zoals deze dus in eerste instantie bij Nederlandse werven belegd zouden moeten worden?
Investeringen zoals deze worden via een Europese procedure aanbesteed. Op deze aanbesteding heeft geen Nederlands consortium ingeschreven.
Kunt u uitleggen hoe u ervoor zorgt dat staatsbedrijven de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie volgen, en hoe u hierover communiceert richting de andere ministeries?
Zie antwoorden op vragen 7 en 13.
Hebben desbetreffende ministeries het belang van de sectoragenda goed op het netvlies? Hoe is dat verankerd?
Bij de Ministeries (IenW, EZ, DEF, FIN en BHO) die onderdeel zijn van de governance van het Rijksregiebureau Maritieme Maakindustrie staat het belang van de sectoragenda op het netvlies. Deze governance komt periodiek bij elkaar. De Tweede Kamer wordt in het tweede kwartaal 2025 geïnformeerd over de stand van zaken uitvoering sectoragenda.
Zijn er de komende tijd meer staatsbedrijven die maritieme aanbestedingen moeten maken? Indien dit wel het geval is, wat doet u eraan om de sectoragenda mee te laten wegen in de besluiten die genomen worden?
Zie antwoorden op vragen 7 en 13.
Het bericht 'Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe' |
|
Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe»?1
Ja.
Deelt u de mening dat consumenten een eerlijke terugleververgoeding verdienen?
Ja.
Hoe beoordeelt u de voorwaarden van Greenchoice voor 2027 waar zowel de terugleverkosten als terugleververgoeding dalen, waarbij er slechts 0,25 cent per Kilowattuur (kWh) verschil tussen zit? Hoe kijkt u naar het feit dat consumenten nauwelijks nog iets overhouden aan het terugleveren van zonnestroom hierdoor?
Het is begrijpelijk dat veel zonnepaneelbezitters balen dat de salderingsregeling wordt beëindigd en dat de door hun aan het net teruggeleverde elektriciteit vanaf 2027 minder oplevert. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor beëindiging van de salderingsregeling kwam reeds aan bod dat de verwachting was dat de terugleverkosten vanaf 2027 zouden dalen als gevolg van het beëindigen van de salderingsregeling. Uit de contractvoorwaarden van Greenchoice blijkt dat deze kosten inderdaad fors dalen per 2027. De vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit per kilowattuur ligt echter niet veel hoger dan de kosten.
Vanaf 2027 gelden er enkele nieuwe regels2 met betrekking tot de doorberekening van kosten aan klanten en de terugleververgoeding. Een vergoeding voor de teruggeleverde elektriciteit is redelijk indien die vergoeding niet onevenredig laag is gezien de kosten en baten van de marktdeelnemer en/of niet concurrerend is. Bij het bepalen van deze vergoeding zullen zowel de marktwaarde van de teruggeleverde elektriciteit als de kosten die samenhangen met de teruglevering een rol spelen. Verder is vastgelegd dat de vergoeding niet negatief mag zijn bezien over een periode van ten minste één maand. Voor de vergoeding geldt van 1 januari 2027 tot 1 januari 2030 bovendien het vereiste dat deze minimaal 50% van het kale leveringstarief moet bedragen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet als toezichthouder op de naleving van deze wettelijke eisen toe en kan zo nodig vanaf 2027 handhavend optreden bij overtredingen van de wettelijke vereisten.
Consumenten zullen ongeacht de hoogte van de vergoeding ook na 2027 nog financieel voordeel ondervinden van het hebben van zonnepanelen. Met het eigen verbruik van zelfopgewekte zonnestroom bespaart de consument immers het volledige leveringstarief, inclusief belastingen. Bij een gemiddeld huishouden met een eigen verbruik van 30% van de opgewekte zonnestroom kan de besparing die zonnepanelen met zich meebrengen al oplopen tot enkele honderden euro’s per jaar. De consument kan deze besparing verhogen door het eigen verbruik verder te verhogen. Dit vraagt bijvoorbeeld dat de consument meer elektriciteit gebruikt op het moment dat de zon schijnt.
Kunt u aangeven hoe dit verschil rijmt met de eerdere schattingen van een netto waarde van 5 cent per kWh in 2027?
In onderzoek van Berenschot3 uit 2024 werd aangenomen dat teruggeleverde zonnestroom vanaf 2027 nog circa € 0,04/kWh zou opleveren. In onderzoek van CE Delft en TNO4 werd aangenomen dat de consument nog circa € 0,02/kWh zou krijgen voor de teruggeleverde zonnestroom. Beide onderzoeken concludeerden al in 2024 dat het terugleveren van zonnestroom minder zou gaan opleveren vergeleken met de huidige situatie en dat het voordeel van zonnepanelen voornamelijk uit het eigen verbruik van zonnestroom zou bestaan. Met elke kilowattuur aan zelfopgewekte zonnestroom die een huishouden zelf verbruikt bespaart deze immers het volledige leveringstarief inclusief energiebelasting en btw.
Overigens is het zo dat er momenteel slechts één leverancier is die de contractvoorwaarden voor vanaf 2027 heeft bekendgemaakt. Hieruit kunnen nog geen conclusies getrokken worden over de gemiddelde contractvoorwaarden voor zonnepaneelbezitters vanaf 2027. De komende periode zullen meer leveranciers hun contractvoorwaarden voor de periode vanaf 2027 bekendmaken en met elkaar concurreren. Zonnepaneelbezitters doen er goed aan om goed te kijken naar de voorwaarden die leveranciers vanaf 2027 aanbieden voordat ze een meerjarig contract afsluiten.
In hoeverre acht u de voorwaarden van Greenchoice als «redelijke vergoeding»?
Greenchoice voldoet aan het wettelijke vereiste van een terugleververgoeding van minimaal 50% van het kale leveringstarief. Of de voorwaarden voldoen aan de overige vereisten, zoals opgesomd in het antwoord op vraag 3, is niet op basis van de informatie in het artikel te beoordelen. Zo nodig kan de ACM dit nader onderzoeken en beoordelen.
Hoe rijmt u de voorgestelde lage terugleververgoeding met het aangenomen amendement Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 611, nr. 17) waarin wordt gevraagd om tot 1 januari 2030 de redelijke vergoeding vast te stellen op niet minder dan 50% van voor de levering overeengekomen prijs?
Uit de contractvoorwaarden van Greenchoice volgt dat het bedrijf het hoogste leveringstarief rekent voor het daltarief. Dit daltarief bedraagt € 0,10868 per kWh exclusief energiebelasting en btw. Greenchoice rekent vanaf 2027 een terugleververgoeding van € 0,05434 exclusief btw. Hiermee bedraagt de terugleververgoeding exact 50% van het kale leveringstarief, oftewel de voor levering overeengekomen prijs.
Zoals eerder gecommuniceerd aan de Eerste Kamer, mogen leveranciers eventuele verliezen die ze maken op het toepassen van het wettelijke vereiste van minimaal 50% van het kale leveringstarief niet enkel doorberekenen aan de zonnepaneelbezitter5. Als energiebedrijven verlies maken op deze wettelijke minimumvergoeding, volgen deze dus uit de toepassing van de wettelijke prijsgarantie van minimaal 50% van het kale leveringstarief, en hangen deze niet samen met teruglevering als zodanig. Hiermee kunnen deze dus niet als terugleverkosten worden opgevoerd. Daarnaast zal een leverancier rekening moeten houden met (i) het vereiste dat leveranciers actieve afnemers niet mogen discrimineren (zie artikel 2.3 en de aanvulling daarvan door het amendement Erkens (artikel 0A)), en (ii) het vereiste dat de voorwaarden en prijs respectievelijk kosten voor leveren respectievelijk terugleveren transparant en redelijk moeten zijn (zie artikel 2.5, lid 1 en 2, en artikel 2.34, lid 6 en 7 (nieuw)).
Bent u van mening dat er op dit moment voldoende controle is op energieleveranciers? Bent u van mening dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) voldoende kan optreden conform het aangenomen amendement Erkens c.s. (Kamerstuk 36 611, nr. 16) wanneer toch kosten voor saldering in rekening worden gebracht?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de voorwaarden die leveranciers aanbieden redelijk zijn voor al hun klanten. De ACM houdt hier nu al toezicht op en kan daar zo nodig op handhaven. Daarom vindt het kabinet het goed dat de ACM heeft aangegeven opnieuw onderzoek te doen naar de manieren waarop leveranciers kosten voor zonnepanelen verwerken in hun tarieven. De resultaten hiervan worden over enkele maanden verwacht. Vanaf 2027 krijgt de ACM extra handvatten om toe te zien op de voorwaarden voor teruglevering die leveranciers aanbieden aan zonnepaneelbezitters. Deze handvatten zijn toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de lage terugleververgoeding van Greenchoice in het licht van de wettelijke verplichting middels het amendement Erkens (Kamerstuk 35 594, nr. 22) dat de Minister vanaf 2027 tweejaarlijks een redelijke vergoeding vaststelt op advies van de ACM? Acht u 5,4 cent per kWh passend bij de belangen van afnemers volgens artikel 95a, eerste lid, van de Energiewet?
Het tweejaarlijks vaststellen van een redelijke vergoeding was geamendeerd in het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling. Dit wetsvoorstel is in februari 2024 verworpen door de Eerste Kamer. De strekking van dat amendement is niet overgenomen in de huidige wet voor het beëindigen van de salderingsregeling.
De Energiewet bevat geen artikel 95a. Dat artikel volgt uit de nu nog geldende Elektriciteitswet 1998 die zal worden vervangen door de Energiewet. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, worden er vanaf 2027 verschillende eisen gesteld aan de terugleververgoeding en de terugleverkosten ter bescherming van actieve afnemers met een kleine aansluiting.
In hoeverre acht u de transparantie van andere partijen, naast Greenchoice, over de voorwaarden per 2027 van belang? Hoe ziet u dit in het licht van de verplichting om objectief aantoonbare kosten verbonden aan het hebben van zonnepanelen op een vergelijkbare wijze transparant te maken zodat huishoudens kunnen kiezen voor het beste aanbod (Kamerstuk 36 611, nr. 16)?
Het kabinet vindt de transparantie van contractvoorwaarden die leveranciers aanbieden van groot belang. Daarom is de eis van transparantie ook vastgelegd in artikel 2.34, zesde lid van de Energiewet, zoals dit zal luiden na inwerkingtreding van de Wet beëindiging salderingsregeling. Deze eis geldt zowel voor de leveringsvoorwaarden als voor de kosten en voorwaarden die met teruglevering samenhangen. Voor zover bekend is dit het eerste contract dat op de markt is dat de voorwaarden voor teruglevering vanaf 2027 bevat.
In hoeverre voldoen de door Greenchoice gestelde terugleverkosten aan de beperkingen die de Energiewet hieraan stelt? Kan Greenchoice onderbouwen dat de kosten direct gerelateerd zijn aan het terugleveren van zelfopgewekte hernieuwbare elektriciteit door actieve afnemers?
Dit kan niet op basis van de inhoud van het artikel worden vastgesteld. De ACM kan als onafhankelijk toezichthouder dit onderzoeken en toetsen of de contractvoorwaarden van Greenchoice vanaf 2027 aan de eisen uit de Energiewet voldoen. Hiervoor gelden de wettelijke eisen zoals opgesomd in het antwoord op vraag 3.
Hoe bent u van plan te waarborgen dat consumenten worden beschermd tegen lage terugleververgoedingen?
De wet biedt consumenten vanaf 2027 bescherming tegen een vergoeding die onevenredig laag is gezien de kosten en baten van de marktdeelnemer of wanneer deze niet concurrerend is. Een dergelijke vergoeding voldoet niet aan de eis van redelijkheid. Het is aan marktpartijen om een concurrerend en aantrekkelijk aanbod vorm te geven dat voldoet aan de eisen die de wet stelt aan de vergoeding. De ACM kan hier als onafhankelijke toezichthouder op toezien en zo nodig handhaven.
Welke stappen worden er genomen om het verschil tussen de verwachte netto waarde van 5 cent per kWh in 2027 en de werkelijke vergoeding aan consumenten aan te pakken?
De Energiewet bevat geen norm voor een bepaalde absolute waarde die zonnepaneelbezitters moeten ontvangen voor de teruggeleverde zonnestroom. Leveranciers zijn gebonden aan de wettelijke eisen bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding en van de terugleverkosten. De vergoeding moet naast het redelijkheidsvereiste tot 2030 ook ten minste 50% van het kale leveringstarief bedragen en mag niet op een negatief bedrag worden vastgesteld.
Wat voor maatregelen wilt u treffen om ervoor te zorgen dat de norm van 50% wordt gehaald bij de terugleververgoeding na 2027?
Leveranciers moeten zich aan de wet houden bij het vormgeven van contracten voor de periode vanaf 2027. De ACM houdt toezicht op de naleving van de wettelijke vereisten en kan zo nodig hierop handhaven.
Welke maatregelen overweegt u om de controle op energieleveranciers te versterken en ervoor te zorgen dat de ACM voldoende kan optreden tegen onterecht in rekening gebrachte salderingskosten?
Het toezicht op de naleving van de wettelijke vereisten is een bestaande taak van de ACM, die wordt voortgezet in de Energiewet. De Wet beëindiging salderingsregeling geeft een precisering van de regels over de redelijkheid van de voorwaarden en kosten voor teruglevering en de vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit. Verder bevat de wet meerdere eisen waaraan de door leveranciers aan zonnepaneelbezitters in rekening gebrachte kosten moeten voldoen. De ACM kan op basis van deze regels toezien op de kosten die samenhangen met terugleveren en zo nodig ingrijpen.
Bent u van plan om de ACM op te roepen om de financiële overwegingen van Greenchoice te onderzoeken? Zo ja, wanneer kunnen we de uitkomsten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
De ACM maakt als onafhankelijk toezichthouder een eigen afweging over wat zij wel en niet onderzoekt. Overigens heeft de ACM aangekondigd in zijn algemeenheid opnieuw onderzoek te doen naar de gestegen terugleverkosten op basis van de nu geldende wetgeving. Het kabinet vindt het van belang dat dit onderzoek snel duidelijkheid geeft of leveranciers te hoge terugleverkosten rekenen. De resultaten van dit onderzoek worden over enkele maanden verwacht.
Welke stappen gaat u nemen om de transparantie van energieleveranciers te verbeteren, zodat huishoudens met zonnepanelen duidelijk kunnen zien welke objectief aantoonbare kosten er verbonden zijn aan hun energiecontracten?
Het kabinet vindt het belangrijk dat zonnepaneelbezitters weten waar ze aan toe zijn op het moment dat ze een contract afsluiten. Daarom is in de wet is opgenomen dat de kosten en voorwaarden van leveranciers transparant moeten zijn, dus ook de terugleverkosten. Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 9 zal het kabinet nog voor 2027 komen met een uitwerking van regels om ervoor te zorgen dat leveranciers de kosten en voorwaarden op een uniforme wijzen presenteren en factureren.
In hoeverre verwacht u dat andere energieleveranciers bij veranderingen in wet- en regelgeving de tarieven aanpassen ten nadele van consumenten? Welke maatregelen treft u mocht dit van toepassing zijn?
Leveranciers moeten per 1 januari 2027, als de Wet beëindiging salderingsregeling in werking treedt, voldoen aan de eisen die de wet stelt. Het is mogelijk dat leveranciers hierdoor hun contractvoorwaarden moeten aanpassen. Huishoudens doen er dan ook goed aan om bij het sluiten van een contract dat doorloopt tot na 1 januari 2027 goed te kijken naar de voorwaarden die de leverancier aanbiedt vóór en vanaf 1 januari 2027. Zo weet je als zonnepaneelbezitter waar je aan toe bent na het beëindigen van de salderingsregeling. Overigens is het zo dat consumenten die vóór de publicatiedatum van de Wet beëindiging salderingsregeling (29 januari 2025) een contract hadden dat doorliep tot na 1 januari 2027, dit contract kosteloos kunnen opzeggen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Extra klimaatmaatregelen naar aanleiding van de Klimaat- en Energieverkenning 2024 |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ilana Rooderkerk (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken rondom het opstellen van extra klimaatmaatregelen? Is er al sprake van een concept-klimaatpakket? Welke omvang (in megatonnen CO2) heeft dit pakket?
In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen. Het kabinet zit op dit moment midden in dit proces en zal de Kamer over de uitkomsten hiervan, zoals voorgaande jaren ook het geval was, informeren bij de Voorjaarsnota.
Zijn er maatregelen in beeld die niet in het IBO-rapport «Scherpe doelen, scherpe keuzes: IBO aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor 2030 en 2050» stonden? Zo ja, wat voor soort maatregelen?
Het kabinet maakt zo goed mogelijk gebruik van alle bestaande rapporten die de afgelopen jaren zijn gepubliceerd waaronder het IBO. Daarnaast zijn er ook veel partijen uit de maatschappij die suggesties hebben aangedragen, waaronder de partijen die zich verbonden hebben in de maatschappelijke alliantie en de inbreng van jongeren in het Jongerenakkoord. Tot slot voert het Ministerie van Financiën op dit moment nog een beprijzingsonderzoek uit.
Zijn er, net zoals vorig jaar, fiches vanuit de ministeries opgesteld voor het Meerjarenprogramma 2026? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) (ingepland op dinsdag 11 maart 2025) naar de Kamer worden gestuurd?
Voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds zijn dit jaar, net als vorig jaar, fiches opgesteld. Deze fiches zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Zijn er vanuit het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en TNO al reflecties over deze fiches? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de KEV naar de Kamer worden gestuurd?
Op de fiches die worden gebruikt voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds stellen het PBL en TNO ook dit jaar weer een reflectie op. Deze reflecties zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over de KEV beantwoorden?
Ja.
De economische kansen van verduurzaming op Curaçao |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Barry Madlener (PVV), Sophie Hermans (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
In hoeverre bent u op de hoogte van plannen om op Curaçao een zonnepark, laadstation en e-bussen te realiseren?
De regering van Curaçao heeft haar plannen per brief aan het kabinet kenbaar gemaakt. Het is positief dat Curaçao inzet op duurzame mobiliteit en hernieuwbare energie, wat kan bijdragen aan de energietransitie, een duurzamer transportsysteem en de economische ontwikkeling van het land.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling hiervan bijdraagt aan de economische versterking van Curaçao en het vergroten van (handels)kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven?
Zoals reeds in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven kunnen dergelijke initiatieven bijdragen aan economische ontwikkeling en verduurzaming. Het is aan Curaçao om de uitvoering en financiering vorm te geven. Nederlandse bedrijven kunnen hierop inspelen als marktpartijen.
Bent u bekend met het feit dat het Chinese BYD (Build Your Dreams) tegen dumpprijzen elektrische bussen aan Curaçao wil leveren en daarmee oneerlijke concurrentie met het Nederlandse VDL (Van Der Leegte Groep) veroorzaakt? Wat doet het kabinet om deze oneerlijke concurrentie te voorkomen?
De inkoop van elektrische bussen is een verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. Curaçao heeft een autonome positie binnen het Koninkrijk en bepaalt zelf zijn economisch beleid, inclusief aanbestedingen en contractering. Nederland heeft hierin geen rol.
Wat is momenteel het financiële gat voor het realiseren van het zonneveld met een elektrisch buspark en laadstation?
Volgens de gevolmachtigde Minister van Curaçao bedraagt het financiële tekort voor dit project 13,2 miljoen euro, hiervoor is vanuit het kabinet geen toezegging gedaan. De beschikbare middelen in de begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie zijn gereserveerd voor de Nederlandse SDE(+)(+)-regelingen en zijn bedoeld om fluctuaties in uitgaven van deze regelingen op te kunnen vangen, en zijn daarom niet beschikbaar voor dergelijke projecten.
Wel is er op de Aanvullende Post 150 miljoen euro van de SDE-middelen gereserveerd voor Aruba, Curaçao en Sint-Maarten voor investeringssubsidies gericht op randvoorwaarden van de energietransitie, zoals netverzwaring, netaansluitingen en batterijopslag. Het gaat daarbij om onrendabele investeringen die benodigd zijn voor het inpassen van wind- en zonne-energieprojecten en investeringen in stabiliteit, capaciteit en betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet. Dit is conform de conclusies uit het onderzoek uitgevoerd door TNO naar de mogelijkheden voor verduurzaming in de ACS landen, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 17 juni 2024 over de Energietransitie op Aruba, Curaçao en Sint Maarten en het TNO-onderzoek (Kamerstuk 32 813, nr. 1402).
Het Kabinet voert gesprekken met de landen over de inzet van deze middelen en de benodigde investeringen. Hoewel een directe bijdrage aan dit project niet past binnen de kaders voor de beschikbare SDE-middelen zouden kosten voor netverzwaringen, batterijopslag of andere inpassingskosten, die randvoorwaardelijk zijn voor dit project, wel uit de SDE-middelen gefinancierd kunnen worden en dit project mogelijk kunnen faciliteren.
Klopt het dat de door Nederland toegezegde financiering van het project nog niet geleverd is door discussie tussen de betrokken departementen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de analyse dat het Ministerie van Klimaat en Groene Groei nog 4,3 miljard euro beschikbaar heeft voor dergelijke projecten in begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie?
Momenteel loopt er een haalbaarheidsverkenning in samenwerking met de regering van Curaçao. De mogelijke economische kansen hangen af van de uitkomsten van deze verkenning en de financiële en technische haalbaarheid.
Wanneer neemt u een besluit over de financiering van Nederland van dit project? Hoe kijkt u aan tegen het mogelijk openstellen van SDE++ subsidie (Stimulering Duurzame Energietransitie en Klimaattransitie) voor dit project en dergelijke projecten?
Curaçao beschikt over gunstige natuurlijke omstandigheden voor de productie van groene waterstof. Het ontwikkelen van een exportpositie vereist echter aanzienlijke investeringen in infrastructuur en marktontwikkeling. Nederland blijft hierover in gesprek met Curaçao en betrokken partijen.
Wat is de stand van zaken van het project voor een drijvend windpark op zee? Deelt u de mening dat dit een economische kans is op Curaçao?
Ik ben voornemens om in mei naar Curaçao te reizen voor de Caribbean Climate and Energy Conference (CCEC), onder voorbehoud van mijn definitieve bevestiging. En marge van deze conferentie zal ik in gesprek gaan met de regering van Curaçao over onder andere de verduurzaming van de energievoorziening en de rol van hernieuwbare energie in de economische ontwikkeling van het land.
Welke mogelijke rol ziet u voor Curaçao om een nieuwe energie-exporteconomie positie te verwerven via groene waterstof?
Nederland ondersteunt Curaçao via kennisuitwisseling en de inzet van investeringssubsidies voor duurzame elektriciteitsopwekking, zoals toegelicht hierover in de Kamerbrief van 17 juni 2024 (Kamerstuk 32 813, nr. 1402). Het initiatief en de uitvoering blijven echter de verantwoordelijkheid van Curaçao.
Wat is de inzet van de Minister van Klimaat en Groene Groei als zij in mei afreist naar Curaçao op dit thema?
Welke rol gaat het kabinet in brede zin spelen om in ondersteuning van Curaçao dit initiatief en deze innovatie te stimuleren samen met overheid en bedrijfsleven?