Het besluit van de Omgevingsdiensten in Drenthe, Groningen en Friesland waarbij ruim 20 vergisters een afvoerverbod van digestaat is opgelegd |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het besluit van de omgevingsdiensten in Drenthe, Groningen en Friesland, waarbij ruim 20 vergisters een afvoerverbod van digestaat is opgelegd? Zo ja, sinds wanneer?1
Ja. Op 13 oktober 2023 zijn het Ministerie van LNV en het Ministerie van IenW op de hoogte gebracht van het besluit dat de omgevingsdiensten hebben genomen. Het opleggen van het betreffende afvoerverbod is een verantwoordelijkheid van de provincie en gemeente, zij zijn hiervoor het bevoegd gezag. De provincie en gemeenten hebben deze taken belegd bij de omgevingsdiensten. Het Ministerie van LNV is op de hoogte gebracht van het besluit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de regelgeving omtrent meststoffen en het Ministerie van IenW in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de regelgeving omtrent afvalstoffen.
Wat vindt u van het feit dat er weken zijn verstreken tussen de uitslag van de monstername (12 september 2023) en het besluit tot het verbod op het afvoeren van digestaat (12 oktober 2023)?
Deze vraag betreft het handelen van de omgevingsdiensten. De analyse-uitslagen zijn door de noordelijke omgevingsdiensten als zeer verontrustend aangemerkt. Zij hebben hiervoor direct diverse acties ondernomen. Zo is gestart met diverse onderzoeken naar de herkomst van de amfetamine en de effecten en de gevaren van het toepassen van digestaat vervuild met amfetamine. Ook hebben de omgevingsdiensten diverse instanties als Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC), Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), het Openbaar Ministerie (OM)/Politie en collega omgevingsdiensten geïnformeerd en bevraagd. Ook zijn de betrokken ondernemers geïnformeerd.
Deelt u de mening mening dat de omgevingsdiensten in de tussenliggende tijd
Ook deze vraag betreft het handelen van de omgevingsdiensten. Wij delen uw mening niet. Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn naar aanleiding van de verontrustende analyseresultaten direct diverse acties gestart door de betreffende omgevingsdiensten, waaronder ook het achterhalen van de oorzaak. Dit vraagt ook inzet van diverse andere partijen dan de omgevingsdiensten zelf. Bij een vergistingsinstallatie worden dierlijke mest en co-producten geleverd vanaf diverse locaties en van diverse leveranciers. Er wordt in dit onderzoek dan ook door omgevingsdiensten samengewerkt met andere ketenpartners. Dit vergt opstarttijd en afstemming. Verder zijn voor dit onderzoek ook de administratieve gegevens van de stromen van en naar vergistingsinstallaties opgevraagd. Al deze bedrijven hebben tijd nodig om de vereiste gegevens aan te leveren.
(tussen 12 september en 12 oktober 2023) hebben verzuimd meer onderzoek te doen naar de oorzaak?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat bij een niet-ingrijpen op 12 september 2023 het gevaar voor de volksgezondheid ook door de omgevingsdiensten niet hoog werd ingeschat?
Nee, die mening delen wij niet. Ons is bekend dat de omgevingsdiensten verontrustende resultaten zagen en dit vervolgens adequaat hebben opgepakt. Hierbij zijn direct de nodige acties in gang gezet, zoals ook bij vraag 2 is aangegeven.
Kunt u nagaan wat de reden is voor de omgevingsdiensten om één maand te wachten met het opleggen van een draconische maatregel?
Dit zijn wij nagegaan bij de omgevingsdiensten. Zoals wij ook bij de beantwoording van vraag 2 en 3 hebben aangegeven, hebben de omgevingsdiensten direct na de ontvangst van de analyseresultaten diverse acties in gang gezet. De analyseresultaten zijn direct gedeeld met de betrokken ondernemers, zodat ook zij direct op de hoogte waren van de gevonden vervuiling met amfetamine. Er zijn overigens geen maatregelen opgelegd. De betrokken ondernemers zijn middels een brief geïnformeerd over de regelgeving waar zij aan moeten voldoen en gewaarschuwd voor mogelijke gevolgen. In de brief is aan de ondernemers meegedeeld dat de ondernemer het digestaat niet meer als meststof mag bewerken, verhandelen of uitrijden totdat analytisch is bepaald dat daarin geen amfetamine of andere druggerelateerde stoffen meer aanwezig zijn.
Wat vindt u ervan dat de omgevingsdiensten hebben gemeld dat er zou zijn gebruik gemaakt is van een niet-geaccrediteerde meetmethode? Wat is uw oordeel over deze meetmethode?
De omgevingsdiensten hebben de analyses laten uitvoeren door Wageningen Food Safety Research (WFSR). WFSR is een ISO-17025 geaccrediteerd onderzoeksinstituut (Raad voor Accreditatie (RvA) nr. L014) en dit wordt jaarlijks getoetst door onder andere de RvA. WFSR heeft daarnaast ook een vergunning voor het werken en in het bezit hebben van opiaten en precursoren van druggerelateerde stoffen. Deze vergunning wordt jaarlijks beoordeeld door Inspectie Farmatec. Bij voorkeur worden onderzoeksmethoden toegepast die volledig gevalideerd en geaccrediteerd zijn. Er kunnen echter redenen zijn waarom een toegepaste methode niet volledig gevalideerd of geaccrediteerd is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sporadische of specifieke onderzoeksvragen. Omdat het hier sporadische analyses betreft is de analysemethode voor amfetamine nog niet geaccrediteerd. Desondanks vindt het onderzoek altijd plaats in een ISO-17025 geaccrediteerd laboratorium waarbij de toegepaste methoden in lijn zijn met deze accreditatiestandaard en voldoende worden onderbouwd met de benodigde kwaliteitseisen, hetgeen ook gebruikelijk is bij volledig gevalideerde en geaccrediteerde onderzoeksmethoden.
Mag wat u betreft een overheid een zo zware maatregel opleggen aan ondernemers op basis van een niet-geaccrediteerde meetmethode?
In het antwoord op vraag 6 is ingegaan op de gebruikte analysemethoden door de WFSR en in vraag 5 op de regelgeving waar de ondernemers aan moeten voldoen.
Bent u bekend met het feit dat er bij veel meetmethoden bij onderzoek op amfetamine een kans bestaat op valse positieve uitslagen?
Wij zijn hier niet mee bekend.
Kunt u de Kamer informeren over de gebruikte methode door de omgevingsdiensten en hoe het risico van verkeerde uitslagen kan worden voorkomen?
De omgevingsdiensten hebben de analyses door WFSR laten uitvoeren. WFSR heeft voor de gebruikte analysemethode een factsheet opgesteld en ter beschikking gesteld aan de omgevingsdiensten. Deze factsheet is hierbij als bijlage toegevoegd.
Kunt u duiden wat de wettelijke basis is op grond waarvan de omgevingsdiensten de aangetroffen amfetamine als afval bestempelen?
Vanuit de Meststoffenwet geldt dat dierlijke mest waaraan amfetaminen zijn toegevoegd geen verhandelbare meststof is. De voorschriften voor de verhandeling en het gebruik van meststoffen zijn opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet2 (Ubm), de uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm) en het Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Digestaat met amfetamine is derhalve een afvalstof voor de Meststoffenwet.
Amfetamine is evenwel ook een middel dat is opgenomen in Lijst I van de Opiumwet. Een dergelijke stof mag op basis van de Opiumwet onder meer niet verhandeld worden. De Opiumwet kent hierbij geen ondergrens, dus ook het verhandelen van dierlijke mest met een lage concentratie aan amfetamine is verboden.
Kunt u bevestigen dat er een nultolerantie geldt voor amfetamine en aangeven waarop dit is gebaseerd?
Ja, zoals aangegeven in antwoord op vraag 10 kent de Opiumwet geen enkele toegestane hoeveelheid voor amfetamine.
Is met amfetamine besmet digestaat daadwerkelijk een gevaar voor de volksgezondheid? Wat gaat u doen om dit vast te stellen en welke doorlooptijden zijn daaraan gekoppeld?
Amfetamine staat op lijst I in de Opiumwet en wordt aangeduid als een stof met gevaar voor de volksgezondheid. Op grond van artikel 2 van de Opiumwet is het verboden een lijst I middel, (i) binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, (ii) te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, (iii) aanwezig te hebben of (iiii) te vervaardigen. Met amfetamine besmet digestaat moet derhalve vernietigd worden. De omgevingsdiensten gaan in overleg met politie en OM met het doel handvatten te geven aan ondernemers waarmee het voor hen duidelijk wordt op welke wijze aan de vereisten van de Opiumwet kan worden voldaan.
Kunt u de Kamer informeren over de wijze van controle waaruit blijkt dat bij rioolwaterzuivering geen amfetamine in het milieu komt en dus niet via de lossing van effluent en niet via de verwerking van rioolslib?
Vanuit het Ministerie van IenW is er geen standaard monitoring op de aanwezigheid van amfetamine in het afvalwater of rioolslib afkomstig van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Zodoende valt niet met zekerheid vast te stellen of uit te sluiten dat de verontreiniging via rioolslib heeft plaatsgevonden. Er vindt nog onderzoek plaats naar de bron van de amfetaminevervuiling. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat drugsdumpingen op vele locaties plaatsvinden, waaronder bijvoorbeeld riolering, oppervlaktewater, gierkelders en in natuurgebieden.
Op basis van welke EURAL-code moet het digestaat worden afgevoerd als het digestaat als afval moet worden afgevoerd?
Het oordeel of afval gevaarlijk is of niet komt voort uit de mate van schadelijkheid van het materiaal in de aangetroffen concentraties. De gemeten concentraties amfetamine per kilogram in de voorliggende gevallen komen niet in de buurt van de classificatiegrens om het digestaat als gevaarlijk afval te bestempelen. Zodoende kan de Euralcode 19 06 04 (digestaat van anaerobe behandeling van stedelijk afval) worden gebruikt. In de vrije omschrijving van de begeleidingsdocumenten kan vervolgens een specifieke verontreiniging worden genoemd. Met deze Euralcode blijft ook inzichtelijk dat het gaat om afval uit een anaeroob proces (een zuurstofloos vergistingsproces).
Hebben de omgevingsdiensten wettelijk juist gehandeld? Zo nee, wie betaalt dan de kosten? Kunt u toezeggen dat de ondernemers dan in elk geval niet degene zijn die de rekening moeten betalen als ondernemers er nu al voor kiezen digestaat als afval te laten afvoeren en straks blijkt dat dit ten onrechte is, omdat er een niet geaccrediteerde meetmethode is gebruikt?
Deze vraag heeft betrekking op het handelen van de omgevingsdiensten. Zoals hierboven is aangegeven is aangetoond dat het digestaat verboden middelen bevat en daarom moet worden vernietigd.
Het bericht 'In november geen schoolfruit meer' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««In november geen schoolfruit meer»; Leveranciers: voor dit bedrag kan het niet meer uit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het leveren van gratis fruit aan basisscholen een maatschappelijk belang dient, omdat het ervoor zorgt dat kinderen al op jonge leeftijd gezond leren eten?
Ja. De EU-Schoolregeling heeft tot doel de consumptie van fruit, groente en zuivel (voedingsmiddelen uit de Schijf van Vijf) door kinderen te bevorderen en hen gezonde en duurzame eetgewoonten aan te leren. Dit vindt plaats door het uit EU-budget verstrekken van fruit, groente en zuivel aan kinderen op scholen, in combinatie met begeleidende educatieve maatregelen.
Ziet u in dat dit alleen mogelijk is wanneer daar een fatsoenlijke subsidie tegenover staat?
Ja, de Europese regelgeving vereist dat lidstaten een vergoeding voor leveranciers vaststellen die eerlijk, billijk en controleerbaar is. Hier geef ik gehoor aan door de eenheidsprijzen voor het leveren van schoolfruit sinds 2015 vast te stellen op basis van onderzoeken naar de kostprijs van schoolfruit door Wageningen Economic Research (WEcR).
Kunt u toelichten waarom de subsidie wordt verlaagd, terwijl de kosten voor producenten en leveranciers stijgen?
Zoals is vastgelegd in de nationale strategie voor uitvoering van de EU-Schoolregeling, stel ik de eenheidsprijzen voor het leveren van schoolfruit sinds 2015 vast op basis van onderzoeken naar de kostprijs van schoolfruit door WEcR. WEcR gebruikt hiervoor een model dat inzichtelijk maakt wat een gemiddelde reële kostprijs is per portie product fruit/groenten voor inkoop, distributie en vervoer. In het onderzoek wordt gewerkt met gemiddelde inkoopprijzen over de afgelopen 5 jaar (2018–2022) waarbij een extra correctie wordt toegepast voor producten die in die periode structureel in prijs zijn gestegen.
De eenheidsprijs was in 2021 voor de schooljaren 2021/2022 en 2022/2023 vastgesteld op 17 eurocent. In 2022 is de eenheidsprijs als gevolg van een samenloop van onzekere kostprijsverhogende factoren (o.a. vanwege de oorlog in Oekraïne en de stremming van het Suezkanaal) eenmalig aangepast naar 24 eurocent voor het schooljaar 2022/2023. Voor het schooljaar 2023–2024 zijn een aantal van deze factoren weer genormaliseerd waardoor de prijsvergelijking met het jaar hiervoor niet kan worden gemaakt.
In juni 2023 is het onderzoek van WEcR gepubliceerd waarin voor het schooljaar 2023–2024 de kostprijs voor schoolfruit is vastgesteld op 17,7 eurocent. Op basis daarvan heb ik de eenheidsprijs in de Regeling vastgesteld op 18 cent per portie geleverd schoolfruit/-groente.
Naar aanleiding van vragen van marktpartijen is gebleken dat er in dit onderzoek berekeningsfouten zijn gemaakt. Dit betreur ik ten zeerste. Uit het gereviseerde onderzoeksrapport van WEcR blijkt dat de bijgestelde uitkomst van het kostprijsonderzoek 19,3 eurocent is. Daarom heb ik besloten de eenheidsprijs aan te passen naar 20 eurocent per portie geleverd schoolfruit/-groente in het schooljaar 2023/2024. Ik zal de Regeling op dit punt aanpassen.
Klopt het dat er verkeerde berekeningen zijn gemaakt door de Wageningen University & Research (WUR) waardoor de subsidie onbedoeld te laag uitvalt? Zo ja, waarom wordt deze fout niet hersteld?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u niet bereid bent om, zoals twee jaar geleden wél werd gedaan, de subsidie te verhogen? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de vergoeding alsnog te verhogen naar een marktconform niveau, zodat de levering van gratis fruit aan basisscholen kan worden voortgezet?
De uitkomsten van het WEcR- onderzoek zijn een schatting van een reële kostprijs voor het komende jaar voor het leveren van groente – en fruit. Ik heb n.a.v. het nieuwe rapport van de WEcR besloten de eenheidsprijs aan te passen en vast te stellen op 20 eurocent per portie geleverd schoolfruit/-groente. Ik zal de Regeling op dit punt aanpassen. Alle erkende leveranciers van schoolfruit/-groente ontvangen gedurende het schooljaar 2023–2024 deze eenheidsprijs voor alle leveringen.
Kunnen eventuele eenmalige meerkosten worden gedekt vanuit de onderuitputting in de lopende begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?
Omdat het Europese budget naar verwachting niet toereikend is om de verhoging van de eenheidsprijs van 18 naar 20 eurocent te bekostigen, wordt een eventueel tekort voor schooljaar 2023–2024 bekostigd vanuit de LNV-begroting. Zo zorg ik er voor dat de aanpassing in de eenheidsprijs geen invloed heeft op de hoeveelheid schoolfruit/- groente die kan worden geleverd.
De gruwelijke jacht op kangoeroes in Australië die nog altijd wordt gesteund in Nederland door kangoeroeproducten te importeren |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u, net als uw voorganger, de Australische documentaire «Kangaroo – A love-hate story» bekeken, waarin de gruwelijkheden in beeld zijn gebracht die verscholen gaan achter de jacht op kangoeroes, zoals het doodslaan of hulpeloos achterlaten van jonge kangoeroes na het doodschieten van hun moeder en het gewond achterlaten van kangoeroes die niet in het hoofd maar elders in het lichaam zijn geraakt, omdat hun vlees niet geschikt wordt geacht voor humane consumptie? Zo ja, wat vond u hiervan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?1
Mijn ambtenaren hebben de film bekeken. Na het zien van de film in 2018 heeft mijn voorganger zorgen uitgesproken bij de Australische autoriteiten over de schrijnende onderdelen uit de documentaire. Door de Australische autoriteiten is overigens in 2018 al aangegeven dat de beelden uit de genoemde film waarschijnlijk afkomstig zijn van de niet-commerciële, recreatieve jacht en niet representatief zijn voor de commerciële jacht.2
Kunt u bevestigen dat uit het parlementaire onderzoek in New South Wales naar de commerciële jacht op kangoeroes is gebleken dat de zogenaamde gedragscode (National Code of Practice for the Humane Shooting of Kangaroos and Wallabies for Commercial Purposes) stelselmatig wordt overtreden en dat er geen enkel toezicht is, waardoor de gedragscode vrijwel volledig vrijwillig is?2
Het is aan de Australische autoriteiten toe te zien op de naleving van de gedragscode. Ik heb geen inzicht in het toezicht door de Australische overheid en of er sprake is van stelselmatige overtredingen van de gedragscode. In april 2022 heeft de regering van New South Wales een reactie op het door u genoemde parlementaire rapport gepubliceerd.4 De regering geeft een gedetailleerde reactie per aanbeveling. De regering zegt toe om verschillende opties te blijven verkennen omtrent kangoeroe management en om alle beschuldigingen van dierenmishandeling onmiddellijk te blijven melden aan de handhavingsinstanties. Ook zal de National Parks and Wildlife Service constructief blijven samenwerken met de politie om indien nodig zaken door te verwijzen. Ik heb geen inzicht in de uitvoering van de voorgenomen acties van de Australische overheid.
Heeft u ook de indruk dat er (nagenoeg) niets is gedaan met de aanbevelingen uit dit onderzoek? Zo niet, waar baseert u dit op?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de laatste organisaties die de kangoeroe-industrie op het gebied van dierenwelzijn steunden, zich officieel hebben teruggetrokken en hebben verzocht om van hun website te worden verwijderd en dat alle grote dierenbeschermingsorganisaties in Australië tegen de commerciële slacht zijn? Neemt u de zorgen van deze organisaties serieus?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Dierenwelzijn gaat mij aan het hart en ik neem de zorgen serieus.
Kunt u bevestigen dat Nederland binnen Europa nog altijd één van de grootste importeurs is van kangoeroeproducten uit Australië en dat er in 2022 minstens 153 ton kangoeroevlees is geïmporteerd, bestemd voor Nederland? Hoeveel dieren zijn dit?
Het is mij niet bekend hoeveel kangoeroeproducten uit Australië er in andere Europese landen wordt geïmporteerd. In 2022 zijn er 15 zendingen (totaal 246 ton) kangoeroevlees geïmporteerd in Nederland, binnengekomen via Nederlandse grenscontroleposten. De hoeveelheid van 153 ton betreft het volume tot en met september 2022.5 Deze hoeveelheden zijn niet te herleiden naar aantallen dieren.
Hoeveel kangoeroevlees is er in 2023 tot nu toe geïmporteerd? Hoeveel kangoeroeleer en producten van kangoeroeleer zijn er in 2022 en 2023 geïmporteerd?
In 2023 zijn er (tot en met 26 oktober) 14 zendingen (totaal 189 ton) kangoeroevlees geïmporteerd in Nederland, binnengekomen via Nederlandse grenscontroleposten. Uit de aangifte ten invoer met als land van oorsprong Australië is op basis van de daarin opgenomen gegevens niet vast te stellen of het leer van een kangoeroe of producten gemaakt van kangoeroeleer betreft. Het is dus niet vast te stellen hoeveel kangoeroeleer en producten van kangoeroeleer, zoals motorpakken of handtassen, daadwerkelijk geïmporteerd zijn.
Bent u bekend met recent onderzoek waaruit blijkt dat het overgrote deel van de Australiërs de commerciële kangoeroejacht als inhumaan beschouwt en deze niet steunt?3
Ik heb kennis genomen van de resultaten van de survey, maar de survey zelf heb ik niet ingezien. Naar ik begrijp is de survey verricht in opdracht van de ngo Kangaroo Alive 7 en uitgevoerd door Pureprofile onder 2000 deelnemers. Het onderzoeksbureau gaf desgevraagd aan dat voor de deelnemers gepoogd is op leeftijd en opleidingsniveau aan te sluiten bij de gegevens van het Australische bureau voor statistiek over de Australische bevolking. Echter, het onderzoeksbureau geeft tegelijkertijd aan dat het een selecte steekproef betreft aangezien de deelnemers zijn gerekruteerd via een zgn. proprietary partner.8 Voorts is onbekend hoe de survey precies tot stand is gekomen, welke onderzoeksmethode daarvoor gebruikt is en welke vragen zijn gesteld. Zodoende kan ik niet ingaan op de uitkomsten van het onderzoek, noch hier enige conclusies aan verbinden. Daarbij merk ik op dat het in eerste instantie aan de Australische overheid is om op dergelijke onderzoeken te reageren.
Heeft u gezien dat driekwart van de Australiërs het onacceptabel en inhumaan vindt dat jaarlijks 400.000 gezonde, pasgeboren wilde kangoeroejongen als nevenschade van de commerciële kangoeroeslacht worden doodgeslagen tegen de motorkap of aan hun lot worden overgelaten nadat hun moeder is doodgeschoten? Deelt u deze zorgen?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u gezien dat twee op de drie Australiërs willen dat andere landen hun verantwoordelijkheid nemen en stoppen met het aanjagen van de wrede commerciële slachting van wilde kangoeroes, zoals eerder werd gedaan bij het instellen van het verbod op de import van bont van Canadese zeehonden?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het voor zichzelf verantwoorden dat Nederland actief bijdraagt aan deze wreedheid? Kunt u dit toelichten?
Het is uiteindelijk aan de Australische overheid op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU-lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en het dierenwelzijn.
Nederland is onderdeel van de Europese interne markt. Een eventueel importverbod van kangoeroeproducten kan alleen op Europees niveau geregeld worden. De Europese Commissie heeft eind vorig jaar, in antwoord op vragen van het Europees parlement, aangegeven dat zij geen grond ziet voor een dergelijk importverbod.9 In haar antwoord geeft de Europese Commissie aan op dit moment geen rechtsgrondslag te hebben om de import van kangoeroeproducten te weren vanwege dierenwelzijn. Ik deel deze analyse van de Europese Commissie.
Deelt u de opvatting dat Nederland, als één van de grootste importeurs in Europa, de verantwoordelijkheid heeft om de wens van de Australische samenleving te respecteren en een voortrekkersrol te spelen door te stoppen met de import van kangoeroeproducten, waardoor de weg wordt vrijgemaakt voor een Europees verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de verkenning van de juridische mogelijkheden om producten waarin bont, angorawol, dons van levend geplukte dieren of kangoeroeleer is verwerkt te weren uit Nederlandse winkels, naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Van Esch (Kamerstuk 36 254, nr. 16) (Kamerstuk 32 852, nr. 266)?
Zoals eerder door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) is aangegeven10, is het weren van dierlijke producten in kleding een uitdagende kwestie, doordat er geen gedeelde visie is in de EU ten aanzien van het weren van kleding en textiel met dierlijke oorsprong, zoals bont, dons en wol. Een verkoopverbod in de EU voor bont en bontproducten van pelsdieren is niet haalbaar zolang commerciële pelsdierhouderij in de EU is toegestaan, omdat op de interne EU-markt gelijke producten gelijk behandeld dienen te worden. Naar aanleiding van de motie van het lid Van Esch bekijk ik met de Staatssecretaris van I&W of er desondanks juridisch houdbare mogelijkheden zijn om de in de vraag genoemde producten uit Nederlandse winkels te weren. Ik streef er met de Staatssecretaris van I&W naar om de Kamer hierover in het voorjaar te informeren, in de voortgangsrapportage circulaire textiel.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Wegens overleg met diverse organisaties konden de vragen niet binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoord worden.
De verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het Blauwtongvirus type 3 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten in de media over de verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het blauwtongvirus type 3 dat momenteel in Nederland heerst?1
Ja.
Klopt het dat op 3 maart 2023 aan afvalverwerker AEB Exploitatie B.V. (AEB Amsterdam) een vergunning is verleend voor het ontvangen van afval uit de gemeente Rome per trein in balen?
Bedrijven met een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) opereren onder een omgevingsvergunning milieu, afgegeven door hun bevoegd gezag. Hierin is onder meer vastgelegd welk type en hoeveel afval de AVI mag ontvangen. Import van afval valt onder de regels van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA). Hiervoor moeten door het ontvangende bedrijf kennisgevingen worden gedaan bij de Inspectie Leefomgeving en Transport. AEB Amsterdam heeft een kennisgeving ingediend bij de ILT voor de ontvangst van gemengd stedelijk afval uit Italië. Uit gegevens van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt dat de toestemming voor de EVOA-kennisgeving om het afval uit de gemeente Rome te mogen ontvangen is verleend op 24 februari 2023.
Klopt het dat er meerdere bezwaren tegen de vergunning zijn ingediend door burgers?
Als u doelt op de kennisgeving waarnaar in het antwoord op vraag 3 wordt gerefereerd dan staat daar voor burgers geen mogelijkheid voor bezwaar tegen open. Als u doelt op de omgevingsvergunning dan verwijs ik uw vraag door naar het bevoegde gezag daarvoor; in dit geval de provincie Noord-Holland.
Heeft u inzicht in deze bezwaren gehad en zo ja, waren daar bezwaren bij die verwijzen naar ecologische risico’s van de import van Romeins huisvuil?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of er destijds opdracht is gegeven voor het opstellen van een risico-analyse omtrent ecologische risico’s, zoals de insleep van (onbehandelbare) ziektes, waarvan het blauwtongvirus serotype 3 er één is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was daarvan de uitslag?
Nee dat is niet gebeurd. Dat is geen onderdeel van de kennisgevingsprocedure. Deze procedure richt zich met name op vragen omtrent herkomst en samenstelling van afvalstoffen, of een bedrijf deze mag ontvangen en of in de juiste verwerkingsmethode is voorzien.
Klopt het dat sinds 2019 de Nederlandse overheid investeert in het «muggenlaboratorium» via het One Health PACT onder leiding van Marion Koopmans dat onderzoek doet naar muggen en de overdracht van virussen?
Het One Health PACT2 is een onderzoeksconsortium bestaande uit diverse academische onderzoeksinstituten en publieke organisaties, waaronder het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) maar ook opleidingsinstituten, dat onderzoek doet naar hoe Nederland beter voorbereid kan zijn op infectieziekten die overgedragen worden door steekmuggen. Het One Health PACT doet onderzoek naar humaan overdraagbare virussen en hoe de epidemiologie en transmissie daarvan beïnvloed worden door klimaat en sociale veranderingen. Het consortium wordt gefinancierd vanuit de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en deels door de consortiumpartners zelf.
Is het One Health Pact geraadpleegd voordat de vergunning werd verleend voor het treintransport van 900 ton Romeins huisvuil per week naar Amsterdam? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom u het One Health Pact, wat specifiek voor het onderzoek van overdracht van virussen door muggen werd opgericht en door de overheid financieel wordt ondersteund, niet vooraf hebben geraadpleegd? Kunt u, indien dit wel is gebeurd, aangeven wat het advies was van het One Health Pact?
Nee, het One Health PACT is niet geraadpleegd. Het One Health PACT is een academisch samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met onderzoeksprojecten, dus het ligt niet voor de hand om hen te raadplegen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Gaat, of heeft, u opdracht geven aan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) om monsters te nemen van het afval uit Rome, zowel in Rome als bij AEB te Amsterdam? Worden, of zijn, er vangvallen opgehangen bij zowel AEB Amsterdam als de vuilverzamelaar in Rome? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is daar of wordt daar mee begonnen?
Nee, dat is niet gebeurd want er is daar geen aanleiding toe. Het BTV serotype 3 dat op de Italiaanse eilanden Sardinië en Sicilië voorkomt (en dus niet op het vaste land van Italië, dat zijn de serotypen 1 en 4) is vergeleken met het BTV serotype 3 dat op dit moment in Nederland tot besmettingen leidt. Hoewel beide dus tot serotype 3 behoren, betreft het verschillende varianten. Dat maakt het zeer onwaarschijnlijk dat we te maken hebben met een besmetting vanuit Italië.
Welke maatregelen neemt u wanneer uit die monsters blijkt dat er inderdaad sprake is van door muggen overdraagbare (onbehandelbare) ziektes?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u uitsluiten dat het (trein)vervoer van huisafval van Rome naar AEB Amsterdam de bron is van de huidige blauwtongvirus serotype 3 in Nederland? Zo ja, waarom weet u dat? Zo nee, wat gaat u op korte termijn doen om daarover uitsluitsel te krijgen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat op de site van de Wageningen University & Research (WUR) staat: «Vanaf 2007 werden nieuwe BTV-serotypen ontdekt door verbeterde en intensievere monitoringprogramma’s. Zo werd serotype 25 in Zwitserland ontdekt, serotype 26 in Kuwait en serotype 27 op Corsica (Frankrijk). Nog meer nieuwe serotypen werden ontdekt in Z-Afrika, Mongolië en Israël/Jordanië. Het serotype van deze nieuwe virussen wordt in het algemeen bepaald op basis van de genetische verwantschap en niet, zoals voor serotypen 1–24 werd gedaan, op basis van VNTs met standaard sera. Op basis van genetische verwantschap zijn er meer dan 35 BTV-serotypen bekend»?
Ja, dat staat op de website van WUR op 24 oktober 20233.
Waarom wordt het in Nederland voorkomende blauwtongvirus geschaard onder serotype 3 wanneer men in publicaties gelijktijdig beweert dat het in Nederland heersende blauwtongvirus serotype 3 slechts flarden van het Italiaanse blauwtongvirus type 3 bevat?
Binnen serotypes komen verschillende varianten voor, wat kan worden vastgesteld door Whole Genome Sequencing. Het genotyperen van serotypen gebeurt op het deel van het genoom dat codeert voor het serotype-bepalende viruseiwit. Het serotype wordt bepaald door 1 van de 10 segmenten van het genoom dat codeert voor het serotype-bepalende viruseiwit. De genotypering van dit segment is uitgebreid vergeleken met beschikbare sequenties van andere BTV serotype 3-varianten; de variant in Nederland wordt overduidelijk ingedeeld bij deze groep van BTV serotype 3-varianten.
Had dit Nederlandse type blauwtongvirus dan geen eigen serotype moeten krijgen?
Nee, het gaat in Nederland over BTV serotype 3.
Hoe is vastgesteld dat de beschikbare vaccins niet werken?
In Europa is een aantal vaccins toegelaten voor andere BTV serotypes dan serotype 3. Farmaceuten en wetenschappers geven aan dat deze vaccins geen tot nauwelijks kruisimmuniteit geven voor BTV serotype 3. Dat betekent dat de vaccins die zijn toegelaten niet effectief zijn in het voorkómen van verschijnselen ten gevolge van een infectie met BTV serotype 3.
Welke gegevens heeft u omtrent het blauwtongvirus serotype 3 in Italië en in Nederland? Kunnen de Ministers deze gegevens met de Kamer delen?
Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) is het nationaal referentielaboratorium voor dierziekten in Nederland. Zij hebben virussequenties opgevraagd bij hun collega’s in onder andere Italië om het Nederlandse BTV serotype 3 mee te kunnen vergelijken. WBVR heeft vastgesteld dat de kenmerken van het BTV serotype 3 uit Nederland en Italië niet verwant zijn. De gegevens over de karakteristieken van het virus worden gedeeld met vele partijen, zoals andere kennisinstellingen en het Europees referentielaboratorium voor BTV in Madrid. De sequenties zijn ook gedeponeerd in een internationale, vrij toegankelijke databank (NCBI genbank). Ik beschik niet over de onderliggende, zeer complexe, data. Ik vertrouw op de deskundigheid van de referentielaboratoria.
Zijn er hygiëne- en ontsmettingsreglementen opgenomen in de vergunning voor het verbranden van Romeins afval? Zo ja, wat zijn deze voorschriften en hoe wordt er op gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend niet. Het afval uit Rome is «gemengd stedelijk» afval en dat is qua samenstelling te vergelijken met bijvoorbeeld het Amsterdamse stedelijk afval dat bij AEB Amsterdam wordt verwerkt.
Klopt het dat bij import van vee naar Nederland deze dieren in quarantaine moeten? Zo ja, waarop worden deze dieren gecontroleerd? Worden er bloedmonsters genomen die onderzocht worden op aanwezigheid van blauwtongvirussen?
Voor het vervoeren van herkauwers vanuit landen of gebieden waar BTV voorkomt, dus ook Italië, naar Nederland gelden handelsvoorwaarden, vastgelegd in de EU-diergezondheidsverordening (Verordening (EU) 2016/429) en de onderliggende regelgeving. Deze verordening is bedoeld om te voorkomen dat dierziekten door verplaatsingen van dieren binnen de EU worden verspreid. Dit is een belangrijk uitgangspunt in het EU-dierziektebeleid en alle lidstaten zijn hieraan gebonden. Voorwaarden voor BTV zijn onder andere quarantaine, testen op aanwezigheid van virus, beschermen tegen knutten en (indien mogelijk) vaccinatie.
Is er vee-import mogelijk vanuit Italië naar Nederland? Zo ja, waarop worden deze dieren gecontroleerd? Worden er bloedmonsters genomen die onderzocht worden op aanwezigheid van blauwtongvirussen zoals het serotype 3?
Ja, er is vervoer van herkauwers vanuit Italië naar Nederland mogelijk. Daarbij gelden de EU-diergezondheidsvoorwaarden. Zie ook mijn antwoord op vraag 17.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen vanwege de enorme schade die er is ontstaan de vragen binnen twee weken beantwoorden?
Nee, dat is niet gelukt. Er is voor gekozen deze antwoorden samen met de vragen uit het schriftelijk overleg te versturen.
Bent u bereid de afvaltransporten stop te zetten totdat duidelijk is of deze Romaanse afvaltransporten de oorzaak zijn van de uitbraak van het Blauwtongvirus?
Nee, zie antwoorden op voorgaande vragen.
Het bericht 'Ruim 200 boeren met bos krijgen onverwachts megaclaims van fiscus' |
|
Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat enkel en alleen landbouwers die gebruik konden maken van de landbouwvrijstelling, konden deelnemen aan de set-aside-regeling wanneer zij een landbouwbedrijf exploiteerden en de geregisterde landbouwgrond als bouwland werd gebruikt?1
Nee, voor de toepassing van de Set-aside-regeling was het niet vereist dat de gebruikers ook aanspraak konden maken op de landbouwvrijstelling. Wel is het zo dat in de praktijk de Set-aside-regeling is toegepast door agrariërs die de grond in een landbouwbedrijf aanwendden voordat die grond werd beplant met bomen.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de vele argumenten die de desbetreffende agrariër (belastingplichtige) heeft aangevoerd in de door u aangehaalde gerechtelijke uitspraken?
Ja, het gaat in dit geval om de argumentatie in de uitspraken van Rechtbank Noord-Nederland, 6 mei 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1735 en Hof Arnhem-Leeuwarden, 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8651.
Waarom maakt u de keuze in de beantwoording wel het antwoord, dan wel het standpunt van de Belastingdienst te vermelden en niet die van de gedupeerde?
De standpunten van de betrokkenen zijn duidelijk voor het voetlicht gebracht in het artikel van het Dagblad van het Noorden, waar uw Kamer ook vragen over heeft gesteld. Wij zagen aanleiding het in het artikel ontstane beeld te nuanceren door het standpunt van de Belastingdienst nader toe te lichten. Verder komen in de rechterlijke uitspraken en de lopende procedure bij de Hoge Raad uiteraard zowel de standpunten van de Belastingdienst als die van de belastingplichtige duidelijk naar voren. Bovendien gaan wij niet over het standpunt van de belastingplichtige in de procedures. Het is nu wachten op het oordeel van de Hoge Raad.
Heeft u kennisgenomen van de navolgende door belastingplichtige in de procedures aangehaalde citaten:
Ja, enkele van deze citaten zijn ook opgenomen in de rechterlijke uitspraken over dit onderwerp.
Waaruit heeft u bij uw voorgaande antwoord opgemaakt dat er slechts sprake is geweest van inlichtingen en toezeggingen (zoals de bovenstaande) over de planologische bestemming van de grond?
Net als bij onze antwoorden van 5 september 2023 op de vorige vragen van uw Kamer over dit onderwerp stellen wij voorop dat de zaak nog onder de rechter is en dat we de lijn van de recente rechterlijke uitspraken volgen in de beantwoording.2 In bijlage II bij de toelichting op de «Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland» van 16 augustus 1988 is opgenomen dat bebossing bij toepassing van de Set-aside-regeling in planologisch opzicht in het algemeen als agrarische activiteit kan worden beschouwd. Dit is ook zo geconstateerd in de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland en in hoger beroep van Hof Arnhem-Leeuwarden.3 Het hof oordeelt verder dat niet is gebleken dat de uitleg van of de toelichting op deze niet-fiscale wet- en regelgeving van belang is voor de toepassing van de landbouwvrijstelling in de Wet inkomstenbelasting 2001. We wachten het oordeel van de Hoge Raad verder af.
Gaan deze uitingen en toezeggingen volgens u enkel en alleen over de planologische bestemming van de gronden? Zo nee, zeggen deze uitingen dan niet iets over de kwalificatie van deze gronden als landbouwgronden? En daarmee over de van toepassing van de landbouwvrijstelling?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het voor de deelnemers van de set-aside-regeling kenbaar was of moest zijn dat er geen uitlatingen werden gedaan over de fiscale consequenties van deelname? Zo ja, hoe rijmt u dit met de voornoemde inlichtingen en toezeggingen?
Uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat geen uitlatingen zijn gedaan over het kunnen toepassen van de landbouwvrijstelling op de waardeontwikkelingen van gronden waarbij de Set-aside-regeling is toegepast. Uit de informatie die door andere overheidsinstanties is verstrekt over de Set-aside-regeling oordeelt het hof dat niet de conclusie getrokken kan worden dat die informatie ook betrekking heeft op de landbouwvrijstelling. Zoals eerder benoemd in de beantwoording van 5 september 2023, moet de toepassing van de landbouwvrijstelling op haar eigen fiscale merites worden beoordeeld. Het is in eerste instantie enkel aan de belastinginspecteur om aan de hand van een feitelijke beoordeling, waarbij alle omstandigheden van het geval worden meegenomen, aan te geven of de behaalde winst geheel of gedeeltelijk onder de landbouwvrijstelling kan vallen. Uiteindelijk is het aan de rechter om vast te stellen of deze beoordeling juist is.
Kunt u toelichten waarop u baseert dat de belastingplichtige niet aannemelijk heeft kunnen maken dat er toezeggingen zijn gedaan? Heeft het Hof geoordeeld dat het de belastingplichtige niet is gelukt toezeggingen vanuit de Belastingdienst over de landbouwvrijstelling aannemelijk te maken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij graag naar rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.11 in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8651.
Is het u bekend dat er in de aangifte inkomstenbelasting slechts één vakje aanwezig is om de bosbouwvrijstelling en/of de landbouwvrijstelling aan te geven? Betekent dit dat er niet eenduidig gesteld kan worden welke vrijstelling is toegepast?
Ja, dat is ons bekend. Er kan echter wel worden vastgesteld welke vrijstelling door de belastingplichtige wordt toegepast, omdat dit uit de aard van de vrijgestelde voordelen blijkt. De landbouwvrijstelling is enkel van toepassing op winst bij vervreemding van landbouwgronden. De bosbouwvrijstelling zal veelal jaarlijks worden toegepast op inkomsten uit de exploitatie van het bosbedrijf en op het gedeelte van de ontvangen subsidies voor zover die zijn vrijgesteld.
Klopt het dat volgens het Hof sprake dient te zijn van «het voortbrengen van tot het plantenrijk behorende producten»? Vallen bomen hier volgens u niet onder?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij graag naar rechtsoverweging 4.8 in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8651.
Wat vindt u, in het licht van onder andere de genoemde uitingen en toezeggingen, ervan dat na 25 jaar de landbouwvrijstelling wordt onthouden en heffingen worden opgelegd?
Uit de genoemde rechterlijke uitspraken blijkt dat geen toezegging is gedaan dat de landbouwvrijstelling van toepassing is op gronden waarbij de Set-aside-regeling wordt toegepast. Uit deze uitspraken volgt verder dat de landbouwvrijstelling in het concrete geval niet van toepassing is voor de periode dat de grond (met agrarische bestemming) niet werd aangewend in het kader van een landbouwbedrijf. Er is dan ook geen sprake van het onterecht onthouden van de landbouwvrijstelling.
Klopt het dat de Belastingdienst voor het eerst in het jaar 2017 adressen heeft opgevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van boeren die deelnamen aan de set-aside-regeling en er daarna aanslagen zijn opgelegd? Zo ja, waarom zijn er dan niet reeds vanaf 2005 aanslagen opgelegd?
Het klopt dat de Belastingdienst gegevens heeft opgevraagd bij RVO over deelnemers aan de set-aside-regeling en ook de Regeling Stimulering Bosuitbreiding op Landbouwgronden (SBL-regeling). In 1993 is de Set-aside-regeling vervangen door de SBL-regeling. Ook de SBL-regeling had als doelstelling het uit productie nemen en houden van landbouwgrond en aanleggen van een bos daarop. Op grond van deze regelingen werd een subsidie verleend voor de kosten van aanleg van bos op landbouwgrond en een subsidie ter compensatie van inkomensverlies als gevolg van de aanleg van bos op landbouwgrond.
Bij de beoordeling van enkele aangiften werd vastgesteld dat deelnemers van deze regelingen in het verleden jaarlijks de bosbouwvrijstelling toepasten in hun aangiften voor de ontvangen subsidies. Bij vervreemding van de grond werd in enkele gevallen in de aangiften ook de landbouwvrijstelling ingevuld. De grond kan niet tegelijkertijd worden aangewend in het kader van een bosbouwbedrijf én landbouwbedrijf. Om die reden kan de landbouwvrijstelling niet van toepassing zijn op de waardeaangroei die betrekking heeft op de periode dat de grond werd aangewend in het bosbouwbedrijf. Dat was aanleiding voor nader onderzoek bij RVO in 2017 voor andere vergelijkbare gevallen. Dit nader onderzoek is in 2017 gestart voor de jaren waarvan de aanslagtermijn of navorderingstermijn nog niet was verstreken (in de regel vijf jaren vermeerderd met het verleende uitstel voor het doen van aangifte). Voor die jaren kon de toepassing van de landbouwvrijstelling bij de gerealiseerde verkoopwinst gecorrigeerd worden indien deze ten onrechte was toegepast. Voor de jaren ervoor (vanaf 2005) is geen specifiek onderzoek gedaan, vanwege het verstrijken van de navorderingstermijnen.
Indien er een uitvraag is gedaan bij de RVO in 2017, kunt u dan toelichten waarom deze uitvraag heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 12.
Is met het opvragen van de informatie niet komen vast te staan dat de Belastingdienst haar standpunt met betrekking tot de toepassing van de landbouwvrijstelling ten aanzien van gronden die deelnamen aan de set-aside-regeling heeft gewijzigd?
De Belastingdienst heeft niet eerder een afwijkend standpunt ingenomen over de toepassing van de landbouwvrijstelling en de Set-aside-regeling. Er is daarom geen sprake van een standpuntwijziging van de Belastingdienst. Bij de behandeling van de aangiften waarin de verkoop van grond is aangegeven wordt beoordeeld of de landbouwvrijstelling van toepassing is op de boekwinst. Dit betreft een feitelijke beoordeling die van geval tot geval plaatsvindt en waarbij alle omstandigheden worden meegenomen. Dit geldt ook voor de situaties die hebben geleid tot de rechterlijke uitspraken over de Set-aside-regeling.
Kunt u toelichten hoeveel deelnemers van de set-aside-regeling een aanslag hebben ontvangen tijdens de verkoop van hun landbouwgronden zonder toepassing van de landbouwvrijstelling?
Er is sprake van een groep van ruim honderd deelnemers aan de Set-aside-regeling en de SBL-regeling waarbij aan ongeveer een kwart van deze deelnemers een aanslag is opgelegd met een correctie van de landbouwvrijstelling. Deze correcties hebben betrekking op de winst die is gerealiseerd bij vervreemding van de grond. Een deel van deze deelnemers heeft ook bezwaar- en beroep aangetekend. In het artikel van het Dagblad van het Noorden waar de leden naar verwijzen gaat het specifiek om de toepassing van de Set-aside-regeling in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022. Daarnaast zijn ook de uitspraken van datzelfde gerechtshof van 19 oktober 2021 en 24 mei 2022 van belang over de toepassing van de landbouwvrijstelling op gronden waar (tijdelijk) bos is aangeplant.4 In de uitspraak van 19 oktober 2021 gaat het om de toepassing van de SBL-regeling en de landbouwvrijstelling. Hof Arnhem-Leeuwarden beslist in zijn uitspraak van 19 oktober 2021 kort gezegd dat de belastingplichtige de grond heeft aangewend in een bosbouwbedrijf in de periode dat hij gebruik heeft gemaakt van de SBL-regeling. De verkoopwinst bij vervreemding van de grond is daarom belast. In die zaak zijn geen klachten aangevoerd over gewekte verwachtingen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak op 10 november 2023 ongegrond verklaard.5
Waarom kunt u niet ingaan op de inhoud van de uitspraken en de schriftelijke verklaringen (ook in het bezit van het Ministerie van LNV en derhalve ter kennisgenomen) van de heren Rietema en Zevenberg, alsmede vijf andere oud-medewerkers van Ministeries van Landbouw en Visserij en van Economische Zaken, buiten het feit dat dit bij de Hoge Raad ligt?
Door in te gaan op de schriftelijke verklaringen van de uitspraken van deze betrokkenen, lopen we vooruit op de inhoudelijke beoordeling van de zaak die nu bij de Hoge Raad ligt. Dit achten wij onwenselijk omdat de hoogste belastingrechter nu aan zet is. Om zoveel mogelijk recht te doen aan de uitspraken van deze betrokkenen wachten wij eerst het oordeel van de Hoge Raad af.
Klopt het dat het belasten van de daadwerkelijke verkoopopbrengst was uitgebleven indien de boeren niet zouden deelnemen aan de set-aside-regeling?
Als de agrariër er voor had gekozen het landbouwbedrijf voort te zetten, zou de landbouwvrijstelling bij verkoop van de grond van toepassing zijn, mits ook aan de overige voorwaarden voor de landbouwvrijstelling zou zijn voldaan.
Klopt het dat de boeren – ondanks een gedeeltelijke belastingkorting op de subsidies – een aanzienlijk grotere belastingdruk verkregen en minder inkomsten ten opzichte van de situatie dat zij landbouwer zouden zijn gebleven?
Naar onze mening kunnen de financiële gevolgen, waaronder de belastingdruk, van de twee verschillende scenario’s niet (eenvoudig) met elkaar worden vergeleken. Als een belastingplichtige er niet voor had gekozen om met behoud van de planologische landbouwbestemming snelgroeiend bos aan te leggen en in stand te houden voor een periode van 20 tot 25 jaar, dan had hij ook geen (inkomens)subsidies ontvangen gedurende deze periode van de Set-aside-regeling of SBL-regeling. Deze subsidies zijn voor een zeer groot deel onbelast genoten onder de bosbouwvrijstelling.
Klopt het dat boeren met tijdelijk bos tot 2002 qua inkomenssteun geen belastingvoordeel hebben verkregen en nadien tot de verplichte kapdatum maar een beperkt deel? Zo ja, hoe rijmt dit dan met de stelling van de Minister dat de substantiële inkomsten voor een zeer groot deel onbelast zijn genoten?
Agrariërs hebben diverse vergoedingen ontvangen in het kader van het aanplanten van bos. Voorbeelden hiervan zijn de Set-aside-regeling en de SBL-regeling. In de casus van de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022 heeft de belastingplichtige naast de Set-aside-regeling ook gebruik gemaakt van de Regeling bijdragen aanleg Snelgroeiend Bos 1988. Deze subsidies zijn gedeeltelijk vrijgesteld onder de bosbouwvrijstelling voor het deel dat ziet op de kosten van de aanleg van bos. Het deel van de subsidie dat wordt verstrekt ter compensatie van inkomensderving als gevolg van de aanleg van bos is niet vrijgesteld. In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 december 2018, (Stcrt. 2018, 68647) is in het kader van de SBL-regeling goedgekeurd dat 80% van het totale subsidiebedrag ziet op de kosten van de aanleg van het bos dat is vrijgesteld onder de bosbouwvrijstelling.
Begrijpt u dat de boeren zich nu gestraft voelen voor het leveren van een bijdrage bij het oplossen van het landbouwoverschot en te lage houtproductie? Naar nu blijkt (thans heel actueel) ook bijna 25 jaar te hebben bijgedragen aan de koolstofvastlegging. Wat gaat u hieraan doen?
Wij begrijpen dat het voor de betreffende agrariërs mogelijk een bijzonder vervelende verrassing is geweest dat ze te maken krijgen met deze financiële gevolgen, maar benadrukken ook dat uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat geen uitlatingen zijn gedaan over de toepassing van de landbouwvrijstelling bij de invoering van de Set-aside-regeling. Omdat de zaak nog onder de rechter is, wachten we het arrest van de Hoge Raad af.
Hoe betrouwbaar is dan de overheid als nu na 25 jaar blijkt dat zij niet met één mond spreekt?
Naar onze mening heeft de overheid zich in deze zaak niet als onbetrouwbaar opgesteld. In zijn algemeenheid geldt dat men op de uitlatingen van (andere) overheidsinstanties mag vertrouwen, maar dat die uitlatingen wel moeten worden beoordeeld in het licht van het doel van de verschillende regelingen: het uit productie nemen van landbouwgrond en het aanleggen van bos daarop in het kader van de Set-aside-regeling of de SBL-regeling. Uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat er geen uitlatingen zijn gedaan bij de Set-aside-regeling over de fiscale gevolgen en meer specifiek de landbouwvrijstelling.
Waarom zou men geen vertrouwen mogen hechten in de verschillende uitingen en toezeggingen van drie ministeries?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht 'Wolven in Europa: Commissie roept lokale overheden op om bestaande uitzonderingen ten volle te gebruiken' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wolven in Europa: Commissie roept lokale overheden op om bestaande uitzonderingen ten volle te gebruiken»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre in Nederland op grond van de Habitatrichtlijn wordt afgeweken van de verbodsbepalingen van de strikte beschermingsregeling, onder meer ter bescherming van sociaaleconomische belangen?
De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in een strikte bescherming van dieren en planten van bedreigde soorten die worden genoemd in bijlage IV bij deze richtlijn, door het verbieden van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten. Artikel 16 onder c van de Habitatrichtlijn geeft aan dat om redenen van sociale of economische aard afwijken van bepaalde verbodsbepalingen is toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat de afwijking geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Binnen deze juridische kaders zijn de provincies het bevoegde gezag om indien nodig een ontheffing voor een afwijking met betrekking tot de wolf af te geven. Momenteel werken provincies aan het actualiseren van het Interprovinciaal wolvenplan, waarin zij gezamenlijk tot een definitief van een probleemwolf willen komen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de afwijkingsmogelijkheden op basis van sociaaleconomische belangen.
Nederland rapporteert tweejaarlijks over de afwijkingen van de verbodsbepalingen uit de Habitatrichtlijn. Deze informatie is te vinden op de website van de Wageningen Universiteit (WOT Informatievoorziening Natuur).2 Er is tot op heden geen sprake geweest van ontheffingen met betrekking tot de wolf en daarom voor Nederland geen rapportage over afwijkingen met betrekking tot de wolf.
Kunt u aangeven om welke afwijkingsmogelijkheden het gaat en of Nederland voornemens is om gehoor te geven aan de oproep van de Europese Commissie wat betreft het benutten van bestaande uitzonderingen?
Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat de afwijking geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, biedt de Habitatrichtlijn de mogelijkheid om af te wijken van de verboden op:
Toegestane redenen om in (een van) deze gevallen af te wijken van deze verboden zijn:
Deze bepalingen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming en gelden ook voor de wolf in Nederland. Zoals ik in de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven, zijn de provincies het bevoegde gezag om indien nodig een dergelijke afwijking (ontheffing) met betrekking tot de wolf af te geven.
Heeft u de door de Europese Commissie aan lidstaten gevraagde data over de wolvenpopulatie en zijn impact in april aangeleverd? Zo ja, om welke data gaat het en is deze data openbaar te raadplegen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de gevraagde informatie over de wolvenpopulatie en zijn impact aangeleverd in september, voor de door de Europese Commissie gestelde deadline. In overleg met BIJ12 en provincies is de volgende informatie gedeeld met de Europese Commissie:
Deze informatie is openbaar toegankelijk.
Welke data heeft u opgevraagd bij de Provincies/BIJ12 en de Faunabeheereenheden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke data heeft u opgevraagd bij belangenorganisaties?
De informatie die samen met provincies en BIJ12 is verzameld biedt een volledig beeld van de situatie van de wolf in Nederland. Derhalve is er geen informatie opgevraagd bij belangengroepen. Het stond overigens eenieder, dus ook belangengroepen, vrij om zelf informatie naar de Europese Commissie toe te sturen.
Uit welk tijdvak stamt de data die u verzameld en doorgestuurd heeft aan de Europese Commissie?
De informatie betreft de periode van 2015 tot heden, en bevat de meest recente gegevens die beschikbaar zijn en die door BIJ12 worden bijgehouden en geactualiseerd.
Heeft u een idee hoeveel wolven er leven in de naburige deelstaten (Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen en overige deelstaten van Duitsland)? Bent u het ermee eens dat deze allemaal behoren tot de Centraal Europese populatie?
Duitsland kende in het monitoringsjaar 2022–2023 184 wolvenroedels, 47 wolvenparen en 22 solitaire territoriale dieren. Voor nadere informatie en de verspreiding per deelstaat verwijs ik u naar de website van het Duitse Federale Documentatie en Consultatie Centrum over Wolven.3
De Factfinding-studie die in 2021 is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251), geeft aan dat wolvenpopulaties zich de laatste decennia op natuurlijke wijze uitbreiden.4 Daarbij is een Centraal-Europese populatie ontstaan met een origine in Noordoost-Polen. Deze populatie breidt zich via Duitsland verder uit in westelijke richting, waarbij zich recentelijk ook achtereenvolgens in Denemarken, Nederland en België wolven uit deze populatie hebben gevestigd. Genetisch onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat veruit de meeste van de waargenomen wolven in Nederland afkomstig zijn uit de Centraal-Europese populatie. Tot nu toe zijn twee individuen waargenomen die afkomstig waren uit een andere regio, namelijk uit de Alpiene wolvenpopulatie die vanuit Italië, Zwitserland en Frankrijk groeit.
Kunt u ingaan op deze conclusie van de Convention on the Conservation of European Wildlife and Natural Habitats: «De staat van instandhouding op Europese schaal is onmiskenbaar positief en de soort kan worden geclassificeerd als «minst zorgwekkend» in het IUCN Red List-systeem wanneer de beoordeling op continentale schaal wordt gemaakt»?2
De conclusie die in dit rapport getrokken wordt, is gebaseerd op het uitgangspunt dat wolven uit verschillende lidstaten tot één populatie gerekend kunnen worden. Volgens artikel 1, onder i, van de Habitatrichtlijn wordt onder «staat van instandhouding van een soort» verstaan het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort op het grondgebied van de lidstaten. De staat van instandhouding moet dus per lidstaat worden bepaald. Op dit moment is de populatie wolven in Nederland niet groot genoeg om van een gunstige staat van instandhouding te kunnen spreken.
De Richtsnoeren van de Europese Commissie inzake de bescherming van diersoorten van de Habitatrichtlijn geven aan dat voor sommige migrerende en grensoverschrijdende soorten het moeilijk kan zijn om binnen lidstaten zelf een gunstige staat van instandhouding te bereiken.6 Grensoverschrijdende plannen van naburige lidstaten die dezelfde wolvenpopulatie delen, kunnen gebruikt worden om een gunstige staat van instandhouding voor de wolf in zijn natuurlijke verspreidingsgebied te bereiken en te behouden en tegelijkertijd voor de nodige flexibiliteit van beheer te zorgen, binnen de grenzen van de Habitatrichtlijn. Daarom is mijn ministerie in overleg met de Duitse, Deense, Belgische, Luxemburgse en Franse overheid om te komen tot een gezamenlijk internationaal wolvenplan. Hierin kan worden afgesproken dat in het kader van de rapportageverplichtingen uit de Habitatrichtlijn een gezamenlijke rapportage over de Centraal-Europese wolvenpopulatie gaat plaatsvinden. Door de diverse nationale populaties als een gezamenlijke grensoverschrijdende groep te behandelen, is er ook sprake van een grotere populatie waarin een gunstige staat van instandhouding eerder zou kunnen worden bereikt. Ik kies onze inzet op het gezamenlijk wolvenplan met buurlanden om juist die flexibiliteit te krijgen in het samenleven met de wolf.
Kan hieruit geconcludeerd worden dat de Centraal Europese populatie niet meer als bedreigd kan worden gekwalificeerd?
De Habitatrichtlijn gaat uitsluitend uit van de staat van instandhouding. De eventuele bedreigde status van een soort speelt hierbij geen rol. Zo lang er geen sprake is van gezamenlijke internationale rapportage, geldt voor de Nederlandse wolvenpopulatie dat de staat van instandhouding ongunstig is.
Bent u het ermee eens dat daarmee de wolf van bijlage 4 van de Habitat-richtlijn, naar bijlage 5 van de richtlijn kan worden verplaatst en dat hiermee het herstel van de wolvenpopulatie als een succesverhaal kan worden gezien voor het herstel van de biodiversiteit in Europa?
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en Bijlage II bij het Verdrag van Bern en is daarmee een strikt beschermde soort. Een aanpassing van de beschermde status gebeurt door aanpassing van het verdrag en de richtlijn. Hiervoor is instemming nodig van een meerderheid van de deelnemende landen (verdrag) of lidstaten (richtlijn). Aanleiding voor het aanpassen van het verdrag en de richtlijn kan bijvoorbeeld zijn de staat van instandhouding van de soort. Ik wil zorgvuldig omgaan met besluitvorming rond de strikt beschermde status van de wolf en wil daarom in mijn handelen met betrekking tot de status van de wolf in het verdrag en de richtlijn niet vooruitlopen op de uitkomst van de discussie die in Europees verband wordt gevoerd over de beschermde status van de wolf. De Europese Commissie is bezig met een analyse van alle beschikbare wetenschappelijke en technische informatie over de situatie van wolven in de EU. Naar verwachting komt deze analyse begin volgend jaar beschikbaar.
Is het standpunt van de Nederlandse overheid omtrent de beschermde status van de wolf veranderd sinds het Europese parlement zich zo duidelijk uitgesproken heeft in de resolutie van november 2022?3
Ik ben me ervan bewust dat er in de samenleving uiteenlopende standpunten bestaan over de terugkeer van de wolf in Nederland. Om op een goede manier te kunnen omgaan met de wolf in Nederland vind ik breed gedragen beleidstandpunten van groot belang. Ter ondersteuning van het beleid heb ik de Raad voor de Dieraangelegenheden gevraagd de maatschappelijke dialoog over de wolf vorm te geven en ten tweede om op basis daarvan advies te geven over hoe we in Nederland kunnen samen leven met de wolf en wat daarvoor nodig is. Ik wil in mijn standpunt en houding jegens de wolf niet vooruitlopen op dit advies en de uitkomsten van de analyse van de Europese Commissie.
Zal de neutrale houding van Nederland in de Europese Raad gaan veranderen, gelet op de veranderende omstandigheden, de groeiende populatie in de Benelux en het groeiend aantal conflicten tussen mensen, boerderijdieren en huisdieren met de wolf?
Zie antwoord vraag 12.
Het niet opvolgen van de aanbevelingen van de OvV om stalbranden terug te dringen |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport «Stalbranden», waaruit blijkt dat de aanpak van stalbranden stagneert?1
Ja.
Hoe vindt u zelf dat de aanpak van stalbranden vordert sinds het alarmerende rapport van de OvV uit 2021?2
Het rapport van de OvV uit 2021 was de aanleiding om de aanpak van stalbranden fundamenteel anders te gaan doen. De aanpak werd voorheen door de sector vormgegeven met een faciliterende rol van de overheid. Op basis van het rapport is besloten om de overheid een leidende rol te geven in de aanpak van stalbranden3.
Ik deel de urgentie van de OvV om snel stappen te zetten om stalbranden en daarmee het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers te verminderen. Iedere stalbrand is verschrikkelijk en is er één te veel. Het doel is en blijft om zoals eerder aan de Kamer is gemeld vanaf 2026 een halvering van het aantal stalbranden te realiseren (ten opzichte van 2020).
Om dat doel te kunnen bereiken heb ik prioriteit gegeven aan maatregelen die preventief werken en is de afgelopen periode gewerkt aan regelgeving waarmee een jaarlijkse visuele keuring met educatief karakter én een drie- of vijfjaarlijkse keuring van de elektra en zonnestroominstallatie (indien aanwezig) voor alle veehouderijen verplicht wordt. Om te komen tot goed uitvoerbare en effectieve regelgeving is een zorgvuldig proces nodig. Dit kost tijd. Een concept van de regelgeving voor de verplichte keuringen is recent geconsulteerd en dit wordt momenteel getoetst op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. Ik streef er naar om de nieuwe regelgeving, die bovengenoemde keuringen verplicht gaat stellen, eind 2023 bij de Tweede Kamer voor te hangen met als doel deze in 2024 in werking te laten treden.
Daarnaast voert Wageningen University & Research (WUR) onderzoek uit naar of en zo ja, hoe de door de OvV geadviseerde verplichte brandcompartimentering van de technische ruimte voor alle bestaande stallen vorm kan krijgen, en naar manieren om de overlevingskans van dieren bij brand te vergroten. Bij nieuwe regelgeving moeten effecten goed in beeld gebracht worden en de proportionaliteit ervan worden onderbouwd. Dat had de OvV niet dusdanig gedaan bij alle aanbevelingen en daarom is het nader onderzoek door de WUR nodig om de aanbevelingen goed om te kunnen zetten in concrete, goed onderbouwde maatregelen.
Ik ben nog in afwachting van dit rapport. Dat verwacht ik ergens komende weken. Op basis van dat onderzoek zal ik andere aanbevelingen van de OvV verder uitwerken in concrete maatregelen en streef ik er naar de Kamer daarover voor het kerstreces te informeren. Ik heb dus de nodige stappen gezet om uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de OvV.
Kunt u herinneren dat uw ambtsvoorganger naar aanleiding van dat rapport schreef de «volle verantwoordelijkheid» te nemen voor het terugdringen van het aantal stalbranden en het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers?3
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de OvV dat de aanbevelingen om stalbranden aan te pakken grotendeels niet zijn opgevolgd? Zo nee, waarom niet?
Als de OvV met deze stelling bedoelt dat alle aanbevelingen al volledig uitgevoerd zijn en alle geadviseerde regelgeving al van kracht is, dan klopt de stelling. De aanbevelingen zijn echter, afhankelijk van de aanbeveling, in verschillende stadia van uitvoering. In die zin onderschrijf ik deze stelling van de OvV niet. Alle aanbevelingen zijn namelijk opgepakt, waarbij elke aanbeveling een eigen aanpak kent.
Onderschrijft u de stelling van de OvV dat nog steeds niet duidelijk is of met de huidige inspanningen het aantal stalbranden en het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers gaat afnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf deze stelling van de OvV niet. De OvV geeft zelf aan in het rapport «Stalbranden» uit 2021, dat de meeste dierlijke slachtoffers vallen bij branden die zijn veroorzaakt door defecte apparaten en kortsluiting, voor zover de oorzaak bekend is5. Daarnaast blijkt uit het onderzoeksrapport «Stalbrandpreventie» uit 2018 van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat driekwart van de stalbranden die door een technische oorzaak zijn ontstaan voorkomen kunnen worden door elektrakeuringen6. Ik ga er van uit dat de aangekondigde verplichte keuringen een belangrijke rol spelen in het voorkomen van stalbranden en daarmee vermindering van het aantal stalbranden. Daarom geef ik prioriteit aan het regelen van deze preventieve maatregelen.
Vindt u dat u de volle verantwoordelijkheid heeft genomen voor het terugdringen van stalbranden?
Ja, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is op basis van het OvV-rapport besloten om de overheid een leidende rol te geven in de aanpak van stalbranden. Waarbij ik de regie neem in de aangekondigde aangescherpte aanpak van stalbranden. Daarnaast geef ik uitvoering aan de aanbevelingen van de OvV die aan de rijksoverheid gericht zijn. Een deel van de aanbevelingen van de OvV zijn gericht aan andere partijen, namelijk LTO Nederland, het Verbond van Verzekeraars en het Veiligheidsberaad. De opvolging van deze aanbevelingen behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van voorgenoemde partijen. Ik heb deze partijen wel gevraagd of ze kunnen aangeven wat nog nodig is om een extra stap te zetten met betrekking tot deze aanbevelingen. Als zij aangeven iets nodig te hebben om de aanbevelingen die aan hen gericht zijn goed uit te kunnen voeren, zal ik kijken of ik daar in kan ondersteunen.
Waarom heeft u nog geen opvolging gegeven aan de aanbeveling van de OvV om compartimentering van de technische ruimte van bestaande stallen te verplichten? Wanneer gaat u dit wel doen?
Ik moet beleid en regelgeving goed onderbouwen. Dit houdt onder andere in dat ik eerst de effectiviteit van de compartimentering van de technische ruimte van bestaande stallen en de impact op de sector van deze maatregel in kaart moet brengen. De OvV heeft dat in haar onderzoek niet in die mate die nodig is voor de regelgeving gedaan. Bepaalde aanbevelingen van de OvV vroegen echt nog om nader onderzoek door de WUR om ze goed om te kunnen zetten in concrete, goed onderbouwde maatregelen. Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 ben ik nog in afwachting van de resultaten van dit onderzoek. Deze verwacht ik ergens de komende weken. Op basis van dat onderzoek zal ik andere aanbevelingen van de OvV verder uitwerken in concrete maatregelen en streef ik er naar de Kamer daarover voor het kerstreces te informeren.
Waarom heeft u nog geen opvolging gegeven aan de aanbeveling van de OvV om te komen met een maximumnorm voor het aantal dieren per brandcompartiment? Wanneer gaat u dit wel doen?
Deze maatregel hangt deels samen met de minimale oppervlaktenormen voor dieren, en is zoals eerder aangekondigd onderdeel van andere lopende trajecten zoals het convenant dierwaardige veehouderij en de Nederlandse inzet voor de herziening van de nieuwe Europese regelgeving7.
Waarom heeft u nog geen opvolging gegeven aan de aanbeveling van de OvV om te voorkomen dat wettelijke eisen op andere beleidsterreinen tot gevolg hebben dat de brandveiligheid voor dieren vermindert? Wanneer gaat u dit wel doen?
Ik heb opvolging gegeven aan deze aanbeveling. Ik heb de WUR namelijk de opdracht gegeven om in hun onderzoek ook in kaart te brengen welke bestaande wet- en regelgeving impact kan hebben op de brandveiligheid van stallen. Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 streef ik ernaar de Kamer voor het kerstreces over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren.
Waarom heeft u nog geen opvolging gegeven aan de aanbeveling van de OvV om in kaart te brengen welke technologische innovaties en bedrijfsmatige ontwikkelingen de stalbrandveiligheid kunnen verslechteren en te zorgen voor passende beheersmaatregelen? Wanneer gaat u dit wel doen?
Ik heb op verschillende manieren opvolging aan deze aanbeveling gegeven. Ik heb de WUR gevraagd in hun onderzoek ook in kaart te brengen welke technologische innovaties en ontwikkelingen invloed kunnen hebben op de stalbrandveiligheid. Aan deze hand van deze resultaten wil ik maatregelen verkennen, rekening houdend met andere opgaven waar de veehouderij ook voor staat. Ik ben daarnaast in overleg met LTO en het Verbond voor Verzekeraars, aan wie de aanbeveling tevens is gericht, om te kijken welke eisen innovaties en ontwikkelingen stimuleren die brandveiligheid kunnen verslechteren.
Verder heb ik, zoals eerder gemeld aan de Kamer, het verbeteren van dierenwelzijn en brandveiligheid als harde voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor de innovatiemodule van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv), conform de motie van het lid Futselaar8. Daarnaast heb ik de WUR gevraagd in de voorbereiding van een nieuwe openstelling van de Sbv-investeringsmodule bij de inventarisatie van mogelijk subsidiabele technieken ook te kijken naar eventuele mitigerende maatregelen bij toepassing van bepaalde nageschakelde technieken9. Bij deze inventarisatie is ook het aspect brandveiligheid meegenomen. Verder heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op verzoek van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat10 de aanvraagprocedure en beoordeling van emissiearme stalsystemen aangepast, zodat er standaard aandacht is voor veiligheid, waaronder brandveiligheid, bij techniekontwikkeling en de beoordeling ervan.
Hoe reageert u op de zorgen van de OvV over of het educatieve onderdeel van de voorgenomen jaarlijkse elektrakeuring wel voldoende gaat bijdragen aan veiligheidsmanagement?
Zoals eerder aangekondigd ga ik een jaarlijkse brandveiligheidskeuring voor alle veehouderijen verplichten. De keuring heeft naast het wegnemen van de belangrijkste brandveiligheidsrisico’s ook als doel de bewustwording met betrekking tot brandveiligheidsrisico’s op desbetreffende veehouderijlocatie te bevorderen11. Hierbij staat een verbetering van het brandveiligheidsmanagement op de veehouderijen centraal. Tijdens de brandveiligheidskeuring dient de keurder de bevindingen van de keuring op de betreffende veehouderijlocatie met de veehouder bespreken. Er is in het ontwerp voor deze vorm gekozen om recht te doen aan de diversiteit van stallen en mogelijke brandrisico’s op de veehouderijlocaties, om maatwerk te kunnen leveren, en om op deze manier de bewustwording en gedragsverandering zo veel mogelijk te bevorderen. Deze keuze is gebaseerd op een aanbeveling van de OvV welke ziet op het aansluiten van de eisen bij de schaal van de onderneming, de mate van technologisering en de risico’s die zich kunnen voordoen. De jaarlijkse brandveiligheidskeuring geef ik samen met betrokken partijen vorm. Ik heb als onderdeel hiervan RVO gevraagd een gedragsonderzoek onder veehouders uit te voeren. Dit onderzoek heeft als doel inzicht te krijgen in hoe de keuring zo vormgegeven kan worden dat het zowel bewustwording als gedragsverandering stimuleert en daarmee leidt tot verbetering van het brandveiligheidsmanagement. Daarnaast heb ik LTO gevraagd blijvend aandacht te besteden aan de voorlichting van veehouders over stalbrandveiligheid.
Hoe reageert u op de zorgen van de OvV over dat de aanbeveling voor het maximumaantal dieren per compartiment niet wordt opgevolgd?
Zie mijn antwoord op vraag 8 hoe deze aanbeveling wordt opgevolgd.
Wanneer worden de resultaten van het onderzoek van Wageningen University & Research verwacht? Bent u voornemens de maatregelen uit dit onderzoek zo snel mogelijk toe te passen, zoals wordt geadviseerd door de OvV?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 verwacht ik de resultaten van het WUR-onderzoek ergens de komende weken te ontvangen. Op basis van dat onderzoek zal ik aanbevelingen van de OvV verder uitwerken in concrete maatregelen en streef ik er naar de Kamer daarover voor het kerstreces te informeren. Ik ben voornemens om deze maatregelen zo snel mogelijk toe te passen.
Op welke manieren gaat u de aanpak van stalbranden versnellen nu blijkt dat het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers niet afneemt?
Ik deel de urgentie van de OvV om snel stappen te zetten om stalbranden en daarmee het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers te verminderen. Iedere stalbrand is verschrikkelijk en is er één te veel. Het is helaas zo dat er geen maatregelen te nemen zijn die het aantal stalbranden op korte termijn sterk doen afnemen. De belangrijkste preventieve maatregel die daar effect op gaat hebben zijn de keuringen. Ik zet me er dan ook voor in deze zo snel mogelijk in werking te laten treden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘US agency refuses to examine toxicity of ‘inactive’ pesticide chemicals to crops’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «US agency refuses to examine toxicity of «inactive» pesticide chemicals to crops»?1
Ja
Klopt het dat er ook in Europa/Nederland bestrijdingsmiddelen in gebruik zijn waarvan bij de toelating alleen naar de «actieve» stof is gekeken en niet naar hulpstoffen?
Bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen in de EU wordt naast de actieve stof ook gekeken naar de hulpstoffen in de formulering. Alle beschikbare informatie over de hulpstoffen wordt geëvalueerd en sinds mei 2021 mag de aangevraagde formulering geen hulpstoffen bevatten die zijn opgenomen in de lijst met onacceptabele hulpstoffen van Verordening 1107/2009 (EC) (Kamerstuk 27 858, nr. 508). Daarnaast zijn aan het begin van dit jaar binnen de EU procedure en criteria vastgesteld om onacceptabele hulpstoffen te identificeren en om deze vervolgens aan de lijst met onacceptabele hulpstoffen toe te voegen. Uw Kamer is hier op 26 januari 2023 over geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 606).
Hoe worden «inactieve» bestanddelen van bestrijdingsmiddelen in Europa getoetst?
Zie antwoord vraag 2.
Worden voor in Europa en Nederland toegelaten bestrijdingsmiddelen PFAS (Per- en polyfluoralkylstoffen) of POEA (polyethoxylated amines) als hulpstof gebruikt?
Bij een eerste inventarisatie van in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen zijn door het Ctgb enkele hulpstoffen geïdentificeerd die voldoen aan de definitie van PFAS. Momenteel ligt er een PFAS restrictievoorstel in de EU waarbij wordt voorgesteld om dergelijke hulpstoffen te verbieden (Kamerstukken 35 334, nr. 220 en 21 501-32, nr. 1549).
Het gebruik van polygeëthoxyleerde talgamines (POE-tallowamines) in gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat is in 2016 door de Europese Commissie verboden. De toelating van deze middelen is door het Ctgb in 2016 ingetrokken (Kamerstuk 2016Z17323). Als gevolg van de bezorgdheid over de intrinsieke eigenschappen van POE-tallowamines, zijn deze stoffen geplaatst op de lijst met onaanvaardbare hulpstoffen in gewasbeschermingsmiddelen en worden deze hulpstoffen binnen de EU momenteel uitgefaseerd.
Zijn andere zeer zorgwekkende stoffen toegelaten als hulpstof? Of niet toegelaten, niet getoetst, maar wel in gebruik?
Eind 2022 heeft het RIVM in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een inventarisatie gepubliceerd over zeer zorgwekkende (ZZS) en potentiële zeer zorgwekkende stoffen (pZZS) in bestrijdingsmiddelen. Uw Kamer is hier op 22 december 2022 over geïnformeerd (Kamerstuk 22 112 nr.3580). In de evaluatie constateert het RIVM dat, op het moment van de inventarisatie (juni 2021), diverse ZZS als hulpstoffen voor kwamen in gewasbeschermingsmiddelen. In de genoemde reactie naar uw Kamer is aangegeven dat inmiddels diverse Europese afspraken zijn gemaakt om de regelgevende kaders met betrekking tot de gevaarindeling van een stof te harmoniseren en om onacceptabele hulpstoffen uit te faseren, bijvoorbeeld door middel van de hierboven beschreven Europese lijst van onacceptabele hulpstoffen in gewasbeschermingsmiddelen. Sindsdien zijn meerdere ZZS die als hulpstoffen door het RIVM zijn geïdentificeerd op deze Europese lijst gezet en zijn al niet meer toegelaten of zullen op korte termijn worden uitgefaseerd.
De voorwaarden van de stilligregeling visserij |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie waarbij nieuwgebouwde kotters als gevolg van de Brexit zijn gekort op hun quota en daardoor hebben stilgelegen, maar niet in aanmerking komen voor de stilligregeling (VSB)1, omdat zij niet in benodigde referentiejaren hebben gevist?
Om in aanmerking te komen voor de stilligregeling moet het vaartuig van de aanvrager onder andere minimaal 120 dagen per jaar hebben gevist in 2018 en 2019, 2019 en 2020 of 2020 en 2021. Op deze manier kan ik vaststellen dat de betreffende ondernemer actief was ten tijde van de Brexit. Vaartuigen die hier niet aan voldoen komen inderdaad niet in aanmerking.
Hoeveel nieuwgebouwde kotters vallen hierdoor tussen de wal en het schip?
Op dit moment beoordeelt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland alle aanvragen voor de stilligregeling, ik kan u dus nog niet vertellen of er hierom aanvragen zijn afgewezen. Tot dusver zijn er vier aanvragen afgewezen van vaartuigen omdat zij ook gebruik hebben gemaakt van de Brexit Adjustment Reserve (BAR) saneringsregeling. Het stapelen van deze subsidies is vanwege de staatssteunregels verboden. Voor zover bekend zijn er vier vaartuigen die geen gebruik kunnen maken van de stilligregeling, omdat dit nieuwbouwschepen (die geen ouder vaartuig vervangen) betreft en deze geen omzet hebben gerealiseerd in de referentiejaren.
Is het niet logisch dat deze nieuwgebouwde kotters geen omzet hebben gedraaid in de benodigde referentiejaren – te weten 2017, 2018 en/of 2019 –, aangezien zij toen simpelweg nog niet in de vaart waren?
Het omzetverlies, en de uiteindelijke vergoeding, wordt gebaseerd op het gemiddelde van de fiscale jaren 2017, 2018 en 2019. Hiermee kan de situatie zich voordoen dat een vaartuig wel voldoet aan de instapvoorwaarden (zie antwoord 1), maar dat de ondernemer geen vergoeding krijgt omdat ze nog geen omzet hadden in de referentiejaren. Als referentie is het juist redelijk om de jaren te gebruiken waarin niet veel is stilgelegen. In 2020 brak de COVID-pandemie uit, met significante gevolgen voor de omzet van de visserijvloot. Omdat deze jaren niet representatief zijn, is ervoor gekozen om de jaren daaraan voorafgaand te gebruiken als referentiejaren. Zo kon ik objectief vaststellen wat het omzetverlies is, omdat er in deze jaren nog geen impact van Brexit of de COVID-pandemie op de omzet was.
Vindt u het niet wrang voor de desbetreffende ondernemers dat zij wel zijn gekort op hun quota als gevolg van de Brexit, maar geen gebruik kunnen maken van de stilligregeling, zeker gelet op het feit dat het om forse bedragen gaat en de sector in financieel zwaar weer zit?
De visserijsector gaat mij aan het hart, ik zie dat deze het lastig heeft, ook door de Brexit. Op 29 maart 2017 gaf het Verenigd Koninkrijk (VK) formeel kennis van het voornemen tot uittreden aan de Europese Unie, waarop dit vertrek op 31 januari 2020 een feit werd. Het was al vroeg duidelijk dat dit significante gevolgen zou hebben voor de quota van VK-visbestanden. Ondernemers die na de formele kennisgeving van vertrek van het VK uit de EU alsnog in de visserij zijn gestapt, hadden redelijkerwijs kunnen weten dat de Brexit gevolgen zou hebben voor hun visserijonderneming.
Ziet u mogelijkheden om deze ondernemers alsnog deel te laten nemen aan de huidige stilligregeling? Bijvoorbeeld door hen gebruik te laten maken van andere referentiejaren of door referentiejaren van een voorgaande kotter, mits aangetoond kan worden dat de kotter is vervangen door de nieuwgebouwde kotter in kwestie?
Waar mogelijk zet ik mij, in overleg met de Europese Commissie, in voor maatwerk bij de afhandeling van de stilligregeling. De middelen uit de stilligregeling zijn bedoeld om visserijondernemers te ondersteunen in hun omzetverlies en daarom probeer ik daar zoveel mogelijk gebruik van te maken, binnen de nationale en Europese juridische kaders. In dat kader heb ik ruimte gevonden voor het subsidiëren van een vaartuig dat in de referentiejaren in het geheel geen omzet had gehaald, maar wel omzet had gehaald met een voorgaand vaartuig. Hierbij is van belang dat het vaartuig waarmee in de referentiejaren is gevist niet een grotere vangstcapaciteit had dan het vaartuig waarmee is stilgelegen. Ook moet er sprake zijn van dezelfde eigenaar. Andere mogelijkheden zie ik niet binnen de stilligregeling en de daaraan gekoppelde staatssteunbeschikking van de Europese Commissie.
Ziet u mogelijkheden om de stillegregeling te wijzigen zodat de desbetreffende ondernemers alsnog kunnen deelnemen?
Gelet op het voorgaande zie ik daarvoor geen aanleiding, Daarnaast loopt de subsidiabiliteitsperiode van de BAR tot en met 31 december 2023. Dat betekent dat alle uitgaven aan begunstigden gedaan moeten zijn voor die datum. Een wijziging van de stilligregeling of hernieuwde openstelling zal opnieuw goedkeuring vereisen van de Europese Commissie, waardoor het niet waarschijnlijk is dat ik de middelen kan verstrekken voor de einddatum. Daarom zal ik de regeling niet kunnen wijzigen of opnieuw openstellen.
Ziet u andere mogelijkheden om deze groep vissers tegemoet te komen?
Ik blijf mij inzetten voor het ondersteunen van de visserijsector met verschillende regelingen. Zo staat er op dit moment de Energievis-regeling open waarmee vissers brandstofbesparende maatregelen kunnen laten subsidiëren. Daarnaast zal er in het voorjaar van 2023 een innovatieregeling voor de visserij worden opengesteld. Er zijn echter geen extra regelingen meer voorzien voor compensatie van geleden omzetverlies door de Brexit.
Het vaccin voor blauwtong |
|
Caroline van der Plas (BBB), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Hoever is de ontwikkeling onderweg van een vaccin voor blauwtong? Kunt u daarvan een tijdspad geven?
De blauwtong situatie gaat mij aan het hart, het is vreselijk om te zien hoeveel dieren ziek worden en sterven en hoe snel het virus zich door Nederland verspreidt. We hebben te maken met een nieuwe variant van het blauwtongvirus voor Nederland (serotype 3), waarvoor momenteel geen vaccin in Nederland of de EU toegelaten is. Het is belangrijk dat er wel zo snel mogelijk een veilig en goed werkend vaccin tegen serotype 3 komt. Ik voer gesprekken met farmaceutische bedrijven die al ervaring hebben met het maken van vaccins tegen blauwtongvirussen. Overigens kost de reguliere ontwikkeling en productie van een vaccin tijd. Wanneer een farmaceut besluit een vaccin te ontwikkelen zal dit waarschijnlijk niet meer beschikbaar zijn voordat de knutten-activiteit dit jaar afneemt door de dalende temperatuur richting de winter. De uiteindelijke beslissing ligt bij de farmaceutische bedrijven zelf of ze zich zullen inzetten voor de productie van een blauwtongvaccin type 3. Mijn inzet in de gesprekken is dat er voor de volgende knuttenperiode volgend jaar een werkzaam vaccin voorhanden zal zijn. Hier dring ik bij de farmaceuten op aan.
Bent u op de hoogte dat Zuid-Afrika een nieuw vaccin voor blauwtong heeft ontwikkeld? Zo ja, wordt dit vaccin al voldoende effectief en kwalitatief geacht om de Nederlandse veedieren te beschermen tegen de nieuwe varianten van blauwtong of zijn er experimenten gaande om een poging te doen dit vaccin in te zetten voor Nederland?1
Ik ben op de hoogte van deze situatie. Het betreffende vaccin heeft momenteel slechts een voorlopige registratie in Zuid-Afrika voor gebruik bij schapen. De producent heeft informatie over het vaccin met ons gedeeld. Ik heb het nationale medicijnbeoordelingsagentschap; het agentschap van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (aCBG)/Bureau diergeneesmiddelen (BD) verzocht deze documentatie met spoed te beoordelen. In Nederland moeten gebruikte vaccins volgens de diergeneesmiddelenverordening 2019/6, voldoen aan strikte eisen op het gebied van werkzaamheid, kwaliteit en met name veiligheid. In een uitzonderlijke situatie, zoals die waar we ons nu in bevinden, kan volgens deze verordening een uitzondering worden gemaakt op de normale toelatingsprocedure en kan toestemming worden verleend voor gebruik van een vaccin uit een land van buiten de EU. Een toestemming zal alleen gegeven worden als de veiligheid en de werkzaamheid van dit vaccin voldoende zijn. Het aCBG/BD adviseert geen vrijstelling te verlenen voor het gebruik van het Zuid-Afrikaanse Blauwtong vaccin Blu-Vax. Er zijn veiligheidsrisico’s vanwege ontbrekende informatie; er is een klein risico op de aanwezigheid van vreemde virussen en daarnaast is er een klein risico op de aanwezigheid van niet-geïnactiveerd blauwtongvirus. Verder ontbreekt de accreditatie voor een goede manier van produceren (Good Manufacturing Practice). Tenslotte is er gerede twijfel over de werkzaamheid van Blu-Vax tegen BTV serotype-3 in Nederland. De Commissie toelating diergeneesmiddelen (Ctd) steunt dit advies.
Het aCBG/BD heeft om aanvullende informatie gevraagd aan de producent. Als deze daar aanleiding voor geeft zal het aCBG/BD de beoordeling herzien.
Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk een veilig en goed werkend vaccin tegen serotype 3 beschikbaar komt. Daarom was mijn hoop in eerste instantie gevestigd op het vaccin uit Zuid-Afrika, maar gezien het negatieve advies van aCBG/BD en de risico’s die kleven aan dit vaccin en de conclusie van de deskundigengroep dierziekten, dat vaccinatie op dit moment weinig meer kan toevoegen aan een daling van het aantal infecties, besluit ik om op dit moment geen vrijstelling te verlenen dit vaccin in Nederland toe te staan.
Is er een wetenschappelijke link te leggen aan dat de toename van stilstaand water en hoogwater in Nederland en de daarmee mogelijk gelinkte toename van knutten (kleine muggen), hebben bijgedragen aan de blauwtong-epidemie? Zo ja, bent u dan van mening dat er mogelijk wijzigingen nodig zijn in het huidige natuur- en waterbeleid?
Ik begrijp uw vraag over de relatie water en knutten, want knutten hebben water nodig om zich te vermenigvuldigen. Deze vraag wordt mij dan ook vanuit diverse kanten gesteld. We hebben helaas in Nederland nu te maken met de introductie van het BTV in de knuttenpopulatie. In het algemeen worden hoge aantallen knutten gezien in gebieden met veel dieren. Vrouwelijke knutten hebben een bloedmaaltijd nodig (van bv. zoogdieren) om te kunnen overleven. En in zomers met veel regenval worden meer knutten gezien. Uit landelijke tellingen blijkt dat 2023, wat betreft aantallen, geen uitzonderlijk knuttenjaar is, vergeleken met voorgaande jaren. Er lijkt de afgelopen jaren ook geen sprake te zijn geweest van een stijgende trend in aantal. Er is mij op dit moment geen één op één relatie bekend tussen (de ontwikkeling van) natte natuur en aantallen knutten. De temperatuur speelt wel een belangrijke rol in het vóórkomen van knutten. Het aantal knutten zal de komende maanden afnemen als de temperatuur daalt.
Is de uitbreiding van natuurgebieden met veel stilstaand water en hoogwater een potentieel risico voor mens- en dierengezond?
Ik verwijs u nar het antwoord op vraag 3.
Bent u, gelet op het feit dat circa tien procent, of bij sommige bedrijven zelfs tientallen procenten, van de besmette dieren overlijdt aan blauwtong en dat veehouders te kampen hebben met een exportstop van levende dieren, bereid in kaart te brengen in hoeverre veehouders door deze epidemie financieel in de knel komen? Zo ja, ziet u aanleiding en mogelijkheden om binnen uw begroting en borgstellingsregelingen de meest getroffen veehouders te redden van een potentieel faillissement mede gezien de onverzekerbaarheid voor dergelijke dierziekten?2
Er is op bedrijven sprake van een gevarieerd beeld, in percentage zieke dieren, in de ernst van de ziekte, in het percentage dieren dat doodgaat als gevolg van de infectie en in de daling van de (melk)productie. LNV laat door de Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD) het klinisch beeld dat tot nu toe is gerapporteerd in beeld brengen. Dat biedt voor houders en dierenartsen meer inzicht in deze ziekte. Ook kan het dierenartsen mogelijk helpen om adviezen te formuleren en ondersteunende behandeling in te zetten. Dit onderzoek is net gestart.
Blauwtong (BT) is geen bestrijdingsplichtige dierziekte; het is een zogenaamde categorie-C ziekte volgens de Europese Diergezondheidsverordening (Verordening (EU)2016/429). Besmette dieren worden dus niet geruimd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een ziekte als vogelgriep, die bestrijdingsplichtig is.
De verantwoordelijkheid voor de zorg voor dieren ligt primair bij de veehouder en schade door iedere dierziekte (bijvoorbeeld vogelgriep, maar ook een ziekte als blauwtong) door sterfte, behandeling of productieverlies, is onderdeel van het bedrijfsrisico. De financiële gevolgen zijn dus ook voor de veehouder.
Is er al een farmaceut op het oog die de blauwtong-vaccins gaat produceren? Zo nee, waarom niet en zo ja, kunt u, indien noodzakelijk door een vertrouwelijke bijlage ter inzage te leggen voor Kamerleden, delen welke farmaceut u op het oog heeft om het nieuwe vaccin te produceren?
Ik voer momenteel gesprekken met Europese farmaceuten die reeds blauwtongvaccins tegen andere serotypen op de markt hebben. Er melden zich ook andere bedrijven bij ons met mogelijkheden voor de ontwikkeling van vaccins. Ik ga die gesprekken ipro-actief aan. Ik kan echter geen bedrijf selecteren, zij moeten op eigen initiatief bepalen het vaccin te willen ontwikkelen en op de markt te willen zetten.
Wat wordt, gelet op de verwachting dat de Nederlandse variant van blauwtong ook mogelijk in andere lidstaten kan overwaaien, de inzet van het kabinet om voldoende vaccins te produceren voor Nederlandse veehouders en mogelijk ook andere buurlanden die bij Nederland zullen aankloppen?
Mijn inzet is gericht op het motiveren van de Europese producenten en het benadrukken van het belang van een veilig en goedwerkend vaccin. Het is echter aan de producenten om op eigen initiatief het vaccin te ontwikkelen en produceren. Daarbij kan ik niet actief sturen op de productie. Het is gebruikelijk in de veterinaire vaccinproductie om grote aantallen vaccins te kunnen produceren. Ik ben in overleg met onze buurlanden om gezamenlijk op te trekken naar de vaccinproducenten.
Wordt er in het vaccinonderzoek voldoende gekeken naar niet alleen de effectiviteit van het vaccin op schapen, maar ook andere dieren die in Nederland gehouden worden, waaronder niet alleen rundvee, geiten maar ook exotischere dieren als dromedarissen, buffels en wilde grazers?
Het vaccin uit Zuid-Afrika is alleen beoordeeld en voorlopig toegelaten in Zuid-Afrika voor schapen. Er is geen data van dit vaccin bekend voor andere diersoorten. In de gesprekken met farmaceuten over nieuwe potentiële vaccins neem ik alle gevoelige diersoorten mee.
Zijn er recentelijk aanwijzingen binnengekomen, bijvoorbeeld observaties van boswachters van Staatsbosbeheer of van jagersverenigingen, dat blauwtong ook een significant negatief effect heeft op de populaties wilde grazers in Nederland? Maakt u zich ook zorgen om populaties wilde grazers die potentieel last kunnen hebben van blauwtong?
Mij zijn geen signalen bekend dat blauwtong nu een significant effect heeft op populaties grote grazers.
Is de veronderstelling juist dat blauwtong zich verder heeft verspreid dan de cijfers laten zien, omdat een deel van de veehouders de dieren niet laat onderzoeken door de dierenarts om kosten te besparen?
De meldingsplicht bij bepaalde dierziekten start altijd bij de bereidheid van houder of dierenarts om melding te maken van een verdenking. Ervaring in Nederland is dat die bereidheid zeer hoog is, ook nu bij de uitbraken met blauwtongvirus kan geconcludeerd worden dat de ziekte nog niet wijd verspreid aanwezig was in Nederland toen op 4 september de eerste verdenkingen gemeld werden bij de NVWA.
De meldingsplicht bij een verdenking van blauwtong is nog steeds van kracht. Dat betekent dat een verdenking gemeld moet worden bij NVWA. Dit kan op twee manieren. De eigen dierenarts kan via het insturen van bloedmonsters naar Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) de melding vormgeven. Daarnaast mag ook gekozen worden om geen bloedmonster in te sturen, in dat geval moet de klinische verdenking wel telefonisch gemeld worden bij de NVWA. Er is dus geen verplichting tot onderzoek door een dierenarts of tot het insturen van monsters, dat is facultatief. Inmiddels worden in grote delen van Nederland besmettingen aangetoond. Om alle verdenkingen op te volgen met bloedonderzoek biedt voor het beeld van de verspreiding geen aanvullende waarde. Wél kan een positieve uitslag waardevol zijn voor de houder zelf.
NVWA maakt nu onderscheid in de typen meldingen: een bevestigde besmetting na monstername of een melding gemaakt op basis van klinische verschijnselen passend bij blauwtong.
Beide typen meldingen worden door NVWA bijgehouden op de website.
Inmiddels zijn er ruim 1000 bevestigde positieve gevallen en ruim 700 meldingen van verdachte verschijnselen. Dit laat zien dat houders wel gewoon blijven melden bij NVWA.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om verspreiding van en besmetting met het blauwtongvirus door knutten binnen een veestapel en tussen veestapels te beperken middels hygiënemaatregelen?
Deskundigen geven aan dat veehouders een besmetting van hun dieren helaas moeilijk kunnen voorkomen. Veehouders kunnen het risico op besmetting proberen te verminderen door contact met knutten te minimaliseren. Maatregelen die het contact van dieren met knutten kunnen verminderen, betreft het binnenhalen van dieren voor de schemering en dieren op te stallen in luchtige, goed geventileerde stallen. In de epidemie van 2006/2008 is hier enig preventief effect van gezien bij runderen. Insectenwerende middelen zijn beperkt effectief en kortdurend werkzaam. Om enige bijdrage te leveren, zullen deze producten veel en vaak moeten worden ingezet. De te verwachten effectiviteit hiervan is zeer beperkt.
Voor concrete adviezen kunnen houders zich het beste wenden tot hun dierenarts.
Het bericht 'De gezondheidsrisico’s van glyfosaat' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het de plicht is van toelatingsautoriteiten voor bestrijdingsmiddelen om de volksgezondheid voorop de stellen bij de beoordeling van de toelating van potentieel giftige middelen?1
Toelatingsautoriteiten voor gewasbeschermingsmiddelen hebben de plicht zich te houden aan de geharmoniseerde toelatingskaders die de EU heeft vastgesteld. Voor gewasbeschermingsmiddelen geldt dat een veilig gebruik voor mens, dier en milieu moet zijn aangetoond. De gezondheid voor de mens telt hierbij het zwaarst.
Deelt u de mening dat deze autoriteiten deze plicht niet afdoende nakomen, gezien deze en vele eerdere berichten en vragen vanuit de Kamer?
Nee. Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen kijken de aangewezen toelatingsautoriteiten zeer uitgebreid naar de mogelijke effecten op mens, dier en milieu. Hierbij wordt gebruik gemaakt van internationaal geharmoniseerde toetsingskaders en de openbare wetenschapenschappelijke informatie die beschikbaar is.
Erkent u dat alleen gesprekken met de sector, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en de European Food and Safety Authority (EFSA) niet hebben geleid tot een verbeterd toelatingssysteem?
Nee, er zijn in de afgelopen jaren wel degelijk stappen gezet tot verbetering van het toelatingssysteem. Het toelatingssysteem maakt gebruik van toetsingskaders die worden ontwikkeld en aangepast op de laatste stand van de wetenschap. Zo is bijvoorbeeld het toetsingskader rondom hormoonverstorende stoffen aangescherpt. Ik blijf daarnaast streven naar verdere verbetering van het toelatingssysteem zodat dat risico’s voor mens, dier en milieu zoveel mogelijk worden getoetst aan hand van de laatste stand van de wetenschap.
Kunt u toezeggen bij de komende Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) voor te stellen dat er wel onderzoek wordt gedaan naar de link tussen Parkinson en bestrijdingsmiddelen gezien het feit dat de EFSA in haar neurologische onderzoek Parkinson niet blijkt mee te willen nemen?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar mijn brief van 10 oktober over het standpunt over de hernieuwde goedkeuring van glyfosaat.
Deelt u de mening dat het Ctgb «te veel bezig is met beeldvorming», zoals omschreven in het artikel?
Nee.
Kunt u toezeggen een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het functioneren van het Ctgb?
Het Ctgb is een kwalitatief hoogwaardig en internationaal hoog aangeschreven autoriteit. Dit wordt bevestigd door de rapportage van een internationale visitatiecommissie (IVC) waar ik uw Kamer op 10 oktober jl. over heb geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 637). De IVC bevestigt dat het Ctgb de afgelopen periode stappen heeft gezet in het verbeteren van de transparantie en communicatie. Ik waardeer de open houding van het Ctgb en het voortdurende streven naar het verbeteren van het functioneren van de organisatie. De wetenschappelijke kennis over gewasbeschermingsmiddelen en de effecten ervan is echter continu in ontwikkeling en leidt regelmatig tot voortschrijdend inzicht. Ik vind het van groot belang dat nieuwe inzichten zo snel mogelijk hun plek krijgen in de toelating van werkzame stoffen. Om inzichtelijk te krijgen of de huidige toelatingsprocedures de beste resultaten opleveren, wil ik een onafhankelijke analyse laten uitvoeren naar lacunes in de toelatingsprocedures en inzichtelijk krijgen of de procedures en toetsingskaders voldoende de huidige stand van wetenschap en kennis reflecteren en waar deze te verbeteren is.
Deelt u de mening dat de belangen van de sector boven volksgezondheid, natuur en het democratische proces worden geplaatst wanneer aangenomen moties niet worden uitgevoerd, zoals de motie van de leden Tjeerd de Groot en Bromet (Kamerstuk 27 585, nr. 599), waarin wordt opgeroepen tot het uitfaseren van het gebruik van glyfosaat?
Nee, de belangen van de sector gaan niet boven die van mens, dier en milieu en integendeel. Ik neem aangenomen moties vanuit uw Kamer altijd zeer serieus. Ik rapporteer ook regelmatig aan uw Kamer over de stand van zaken van de uitvoering ervan. Ik heb uw Kamer bijvoorbeeld op 22 september 2023 geïnformeerd (kenmerk 2023Z15790) over de stand van zaken op de genoemde motie. Ook heb ik uw Kamer op 10 oktober jl. hierover geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 636).
De waterkwaliteit in Nederland en de gevolgen van schadelijke stoffen in oppervlakte – en drinkwater voor de volksgezondheid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de European Environment Agency (EEA) waaruit blijkt dat Europeanen teveel Bisfenol A in hun lichaam hebben en de berichtgeving hierover van journalist Wim De Maeseneer van VRT Nieuws?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Bisfenol A (BPA) en andere potentieel schadelijke stoffen, zoals medicijnresten, hormoonverstorende stoffen en micro- en nanoplastics op grote schaal in de samenleving en ons oppervlaktewater en drinkwater aanwezig zijn, bijvoorbeeld in waterflesjes en plastic bakjes, maar ook in leidingen en windturbines en dat de bevolking deze stoffen stelselmatig binnenkrijgt?
Ja, bekend is dat er residuen van potentieel schadelijk stoffen in de samenleving en ons oppervlaktewater aanwezig zijn. In Europese wet- en regelgeving worden eisen gesteld en beperkingen opgelegd aan het op de markt brengen en gebruik van schadelijke stoffen, bijvoorbeeld via de verordeningen inzake voedselcontactmaterialen, REACH en de drinkwaterrichtlijn. Zo gelden specifieke eisen aan het gebruik van Bisfenol A (BPA) in producten. Deze wet- en regelgeving moet ervoor zorgen ervoor dat mensen niet worden blootgesteld aan schadelijke hoeveelheden.
BPA wordt aangemerkt als een zeer zorgwekkende stof (ZZS) vanwege hormoonverstorende eigenschappen en schadelijkheid voor het nageslacht (reprotoxisch). Er gelden beperkingen en voorwaarden aan het gebruik van BPA om het risico voor de gezondheid te beperken. De meest strenge voorwaarden gelden voor het gebruik in producten die bedoeld zijn voor baby’s en peuters. De verwachting is dat de gebruiksvoorwaarden de komende jaren nog verder worden aangescherpt.
Bent u zich ervan bewust dat BPA in verband wordt gebracht met tientallen aandoeningen, zoals obesitas, diabetes en verschillende soorten kanker, en dat vooral jonge kinderen en dieren hiervoor kwetsbaar zijn, omdat hun hormoonstelsel nog in ontwikkeling is?
Bekend is dat BPA in verband wordt gebracht met de verstoring van de hormoonhuishouding van mens en milieu en om die reden is de stof ook aangemerkt als een ZZS. Ook in de Europese REACH-verordening geldt BPA als zeer zorgwekkende stof, waarvoor autorisatieverplichtingen gelden (In REACH-termen: a substance of very high concern, SVHC). Aan het gebruik worden daarom strenge eisen gesteld, mede gebaseerd op de risico’s. De hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01%. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Weet u wat de gevolgen op de langere termijn (kunnen) zijn wanneer mensen deze stof stelselmatig en gedurende lange tijd binnenkrijgen, zowel individueel als voor de algehele volksgezondheid?
In de beoordeling door de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) wordt aangegeven dat BPA effecten op het immuunsysteem, de voortplanting, nieren, lever en de stofwisseling kan veroorzaken . Of deze effecten ook daadwerkelijk optreden hangt echter af van de mate waarin mensen de stof binnenkrijgen.
Weet u in welke mate dergelijke stoffen in het Nederlandse oppervlakte- en drinkwater aanwezig zijn en hoeveel de Nederlandse bevolking daarvan binnenkrijgt?
In 2012 heeft RWS een brede screening uitgevoerd naar microverontreinigingen in Nederlandse oppervlaktewateren3. Metingen vonden plaats op 39 locaties en toonde aan dat op alle locaties BPA werd aangetroffen in oppervlaktewater. De gemiddelde concentratie was 0,033 microgram per liter (µg/l). Tussen 2012 en 2020 is de screening jaarlijks voortgezet. Op 18 locaties verdeeld over de vier stroomgebieden heeft er regelmatig bemonstering plaats gevonden. Op vrijwel alle locaties werd BPA in lage concentraties (0–80 nanogram per liter (ng/l)) aangetroffen. In 2024 wordt een nieuw rapport verwacht met meetresultaten voor diverse Bisfenolen.
De drinkwaterbedrijven rapporteren via de jaarrapporten van de RIWA-Maas en de RIWA-Rijn over de stoffen die zij aantreffen in het oppervlaktewater dat gebruikt wordt voor de drinkwaterproductie. Uit de rapportages over 2022 blijkt dat BPA in 2022 tweemaal is aangetroffen door drinkwaterbedrijven die gebruik maken van oppervlaktewater. Het ging daarbij in Nieuwersluis om een concentratie van 0,01 µg/l en in het innamestation Nieuwegein is een concentratie van 0,008 µg/l aangetroffen.
De eisen vanuit de Europese Drinkwaterrichtlijn, samen met enkele andere parameters in Bijlage 3 van het Drinkwaterbesluit bevatten de chemische kwaliteitseisen waar het drinkwater aan getoetst wordt. Vanuit de herziene Drinkwaterrichtlijn is in het Drinkwaterbesluit een norm van 2,5 µg/l BPA opgenomen voor het drinkwater. Deze eis wordt op 12 januari 2026 van kracht. Het is mogelijk dat de nieuwe kennis over BPA aanleiding kan geven tot een aanscherping van de in Europees verband vastgestelde norm uit de Drinkwaterrichtlijn.
Op welke manier wordt in Nederland het oppervlakte- en drinkwater getoetst op de aanwezigheid van schadelijke stoffen en welke richtlijnen en kwaliteitseisen worden hiervoor gehanteerd?
In de Nederlandse wateren worden chemische en biologische metingen gedaan. Aan de hand van deze metingen wordt beoordeeld hoe de waterkwaliteit is. In artikel 2.10 van de Waterwet is vastgelegd dat de normen voor de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen worden vastgesteld op grond van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, in overeenstemming met het stelsel van milieudoelstellingen zoals opgenomen in artikel 4 van de Kaderrichtlijn Water.
Op dit moment ligt er vanuit de Europese Commissie een voorstel om BPA toe te voegen aan de lijst prioritaire stoffen van de richtlijn Prioritaire Stoffen. Op basis van het voorstel tot opnemen als prioritaire stof hebben enkele waterbeheerders BPA in 2023 opgenomen in het monitoringonderzoek op een aantal hoofdmeetpunten. Indien blijkt dat de gevonden concentraties hoger zijn dan de norm, dan zal regionaal nader onderzoek moeten plaatsvinden naar de bronnen en daar waar nodig zullen dan maatregelen moeten worden getroffen. Voor het antwoord met betrekking tot drinkwater wordt verwezen naar antwoord 5.
Klopt het dat er bij gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders niet voldoende inzicht is in overstortfrequenties en de vervuiling van lozingen in het oppervlaktewater? Zo ja, waarom is hier geen volledig inzicht in en bent u bereid ervoor te zorgen dat dit wel inzichtelijk wordt? Kan er op gemeentelijk niveau een rapportageverplichting komen over de hoeveelheid schadelijke stoffen in het water?
In het verleden is er veel gemeten aan riooloverstorten. Jarenlange aanpak van riooloverstorten heeft ertoe geleid dat er minder overstorten zijn en de gevolgen van de overstorten zijn verminderd. Het is niet meer doelmatig en noodzakelijk om elke overstort in Nederland te monitoren op de hoeveelheid schadelijke stoffen. Het is effectiever om dat gericht en vraaggestuurd op te pakken op locaties waar het bijdraagt aan de KRW-doelstellingen.
Weet u wat de gevolgen zijn van medicijnresten en hormoonhoudende stoffen in het oppervlaktewater voor de flora en fauna in dat water? Bent u zich er bijvoorbeeld van bewust dat deze stoffen kunnen zorgen voor weefsel-, geslachts- en gedragsverandering bij dieren, waaronder vissen? Welke gevolgen heeft dit voor de biodiversiteit?
In 2020 is een updaterapport uitgekomen van het RIVM over medicijnresten en waterkwaliteit4. Volgens het RIVM zijn de medicijnresten een risico voor dieren en planten die in het oppervlaktewater leven. Regelmatig gaan concentraties van verschillende soorten medicijnresten over risicogrenzen heen: van pijnstillers en antibiotica tot bloeddrukverlagers, antidepressiva en anti-epileptica. De exacte gevolgen voor de biodiversiteit zijn niet vastgesteld maar het ligt in de lijn der verwachting dat bij langdurige overschrijdingen van de risicogrenzen de toxische druk toeneemt en een negatief effect heeft op de soortenrijkdom.
Klopt het dat wordt verwacht dat in 2035 het medicijngebruik met 37 procent zal zijn toegenomen, waardoor ook een grotere hoeveelheid medicijnresten in het oppervlaktewater terecht zal komen? Wat zullen hiervan de gevolgen zijn wanneer hieraan niets wordt gedaan? Gaat u stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat de vervuiling door medicijnresten wordt tegengegaan en zo ja, hoe gaat u dat doen?
Door vergrijzing gebruiken we in Nederland steeds meer medicijnen, daardoor neemt het medicijngebruik toe. Het is daarom erg belangrijk dat er actie wordt ondernomen. Met de Green Deal Duurzame zorg 3.0 en de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water wordt ingezet op het verminderen van de milieubelasting door medicatie. In de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 is een twaalftal acties opgenomen om deze milieubelasting terug te dringen. De watersector is gestart met het vergaand zuiveren van medicijnresten op rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s). In de herziening van de Europese richtlijn stedelijk afvalwater is het zuiveren van microverontreinigingen, waaronder medicijnresten, opgenomen. Dit voorstel is inmiddels geaccordeerd door de Europese Milieuraad.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid blijft inzetten op en blijft investeren in het bouwen en plaatsen van windturbines voor de energietransitie, terwijl deze turbines schadelijke stoffen bevatten voor mens en dier die in toenemende mate en op verschillende manieren in de leefomgeving van mens en dier terechtkomen? Vormt dit geen gevaar voor de volksgezondheid?
Windturbines dragen bij aan de transitie naar een duurzaam energiesysteem, en zijn onmisbaar in de huidige en toekomstige energiemix. Afgelopen jaren zijn er meerdere studies5 uitgevoerd, onder meer door het RIVM en het Analistennetwerk Nationale Veiligheid, naar de veiligheids- en gezondheidsrisico's die samenhangen met fossiele en duurzame energie. Daaruit blijkt dat de transitie naar duurzame energie, zoals o.a. windenergie, een positief effect heeft op de gezondheid en veiligheid in Nederland.6 Deze constatering betekent echter niet dat we klaar zijn. Zo werkt het Rijk aan uitgangspunten7 voor het verantwoord omgaan met veiligheid en gezondheid in de energietransitie. Ook voert het RIVM op dit moment in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in het kader van het Impulsprogramma Chemische Stoffen 2023–2026 een brede verkenning uit naar het veilig gebruik van chemische stoffen in de energietransitie. Hierbij zullen ook de resultaten van eerdere studies betrokken worden. Over de voortgang van deze studie is de Kamer op 18 oktober 2023 geïnformeerd.8
Op welke manier gaat de overheid de hoeveelheid BPA in producten en gemeenschappelijke voorzieningen verminderen? Is hiervoor een plan van aanpak en welke concrete doelen voor het verminderen van schadelijke stoffen in de leefomgeving heeft de Rijksoverheid zich gesteld?
Zoals bovenstaand vermeld gelden er specifieke voorwaarden en beperkingen aan het gebruik van BPA met een focus op die materialen waar het risico op blootstelling het hoogst is. Zo geldt voor het gebruik in thermisch papier (kassabonnen) een maximumgehalte van 0,02% gewichtsprocent. Ook gelden er voor voedselcontactmaterialen en speelgoed specifieke migratielimieten: grenzen aan de hoeveelheid BPA die uit een product mag komen tijdens gebruik. In EU-verband zijn momenteel voorstellen in bespreking om het gebruik van BPA in voedselcontactmaterialen en speelgoed helemaal te beëindigen.
Bij het verspreiden van BPA in de leefomgeving is het vooral van belang om de hoeveelheid plastic zwerfafval te beperken. Maatregelen als de verplichting op statiegeld op flesjes en de aanpak van ander eenmalig plastic hebben als doel om de hoeveelheid plastic in het milieu te verminderen.
Is het niet verstandiger om de toepassing van de Europese kaderrichtlijn water (KRW) op stikstof (N) en fosfor (P) af te schaffen en te kijken naar de verhouding van toxische stoffen en half-medicamenten in ons oppervlakte en drinkwater? Zo nee, waarom niet?
Bij de KRW staan biologische parameters als vissen en waterplanten centraal. Deze worden beïnvloed door de milieukwaliteit, de inrichting van watersystemen en het gebruik en beheer. Bij de milieukwaliteit zijn zowel nutriënten stikstof (N) en fosfor (P) als chemische stoffen relevant. Hoge concentraties P en N kunnen bijvoorbeeld zorgen voor overmatige algengroei waardoor het gehele ecosysteem onderuitgaat, ook wanneer de concentraties toxische stoffen en halfmedicamenten onder de norm liggen.
Is het niet verstandiger om de toepassing van de KRW op N en fosfor P af te schaffen en te kijken naar de verhouding van toxische stoffen en half-medicamenten in ons oppervlakte- en drinkwater? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om jaarlijks te rapporteren over de waardes BPA gemeten bij kinderen en volwassenen, in combinatie met gezondheidsklachten, zoals in diverse onderzoeken vermeld bij BPA?
Omdat de waardes BPA niet jaarlijks worden gemeten bij kinderen en volwassen in combinatie met gezondheidsklachten, kan hier niet jaarlijks over gerapporteerd worden.
Het rapport van bureau Profundo 'Rabobanks share in the Brazilian bill, accountable for € 9,5 billion to € 61 billion' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Rabobanks share in the Brazilian bill, accountable for € 9,5 billion to € 61 billion»?1
Ja.
Hoe past de financiering van dergelijke transacties door financiële instellingen, zoals de Rabobank, bij het klimaatcommitment dat de Rabobank in 2019 heeft ondertekend en waarover verschillende voortgangsrapportages zijn verschenen?
Met het klimaatcommitment committeerden financiële instellingen zich om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Financiële instellingen committeerden zich aan het in kaart brengen van de CO2-voetafdruk van hun relevante financieringen en beleggingen en aan het opstellen van actieplannen om deze voetafdruk te verkleinen. Met het klimaatcommitment zijn geen afspraken gemaakt over de exacte maatregelen die financiële instellingen dienen te nemen om hun CO2-voetafdruk terug te dringen. Wel hebben de koepelorganisaties van de financiële sector een leidraad ontwikkeld die richtlijnen geeft voor de invulling van de actieplannen.2 Daarnaast heb ik uitgesproken dat ik verwacht dat de maatregelen die instellingen nemen in lijn zijn met het 1,5 gradenscenario en de ambities van het kabinet. Met behulp van voortgangsrapportages wordt de kwaliteit van de actieplannen van financiële instellingen getoetst en bijvoorbeeld in kaart gebracht welke doelstellingen worden gekozen en voor welk deel van de balans actieplannen zijn opgesteld. Op basis van de rapportage van maart jl. concludeerden de Minister voor Klimaat en Energie en ik dat de ondertekenaars goed op weg zijn, maar dat de invulling van de actieplannen soms concreter kan en dat de vergelijkbaarheid van de plannen een aandachtspunt is.3 Ik blijf de ondertekenaars van het klimaatcommitment aanmoedigen om zo ambitieus mogelijk invulling te geven aan het commitment.
Hoe reflecteert u op het principe van ¨de vervuiler betaalt¨ in relatie tot financiële instellingen?
Deze beide opvattingen herken ik. De vervuiler betaalt vormt één van de pijlers onder het klimaatbeleid van het kabinet voor de reële economie. De financiële sector is weliswaar niet direct, maar wel indirect verantwoordelijk voor de uitstoot van de bedrijven die zij financiert en het biodiversiteitsverlies dat zij veroorzaken. De middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders beheren en investeren zijn immers sturend voor de financiering van een duurzame economie. In de beleidsagenda duurzame financiering die ik in juni 2022 mede namens de Minister voor Klimaat en Energie naar uw Kamer heb gestuurd, staat deze rol van de financiële sector als vliegwiel voor de verduurzaming van de economie ook centraal.4
Deelt u de mening dat banken een bijdrage zouden moeten leveren aan het tegengaan van de klimaat- en natuurcrisis?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe houdt De Nederlandsche Bank toezicht op het risico voor de maatschappij van dit soort financieringen en hoe moet dit worden meegewogen in de risicomodellen van banken?
Van banken wordt verwacht dat zij de financiële risico’s die zijn gerelateerd aan de verandering van de fysieke leefomgeving en de duurzame transitie voor hun portefeuille in kaart brengen en maatregelen nemen om deze risico’s te ondervangen. De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) hebben hier in hun toezicht aandacht voor. DNB kijkt bijvoorbeeld naar de beheersing van klimaat- en milieurisico’s, zoals transitie, fysieke, reputatie en juridische risico’s. In het geval van grote banken is ook het toezicht van de ECB relevant. De «Gids m.b.t. klimaat- en milieurisico’s» van de ECB geeft aandachtspunten voor het hele beheersingsproces van dit type risico’s.5 Deze gids geeft invulling aan het toezicht en eventuele handhavingsmaatregelen, zoals een verhoging van de kapitaalvereisten, van de ECB. Deze handhavingsmaatregelen kan de ECB inzetten als banken hun financiële risico’s die zijn gerelateerd aan klimaatverandering onvoldoende mitigeren.
Ik zet mij er, in de diverse lopende Europese onderhandelingen over de toezichtraamwerken voor financiële instellingen, voor in om de integratie van duurzaamheidsrisico’s in deze kaders verder te versterken. Dit heeft o.a. geresulteerd in meer aandacht voor duurzaamheidsrisico’s in de verordening en richtlijn kapitaalvereisten, die op banken van toepassing zijn. In het akkoord zijn bijvoorbeeld meer bevoegdheden voor de toezichthouders binnen het bankspecifieke (pijler 2) toezicht op dit thema opgenomen en additionele eisen geïntroduceerd voor het opstellen van transitieplannen en rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen.6
Welke stappen worden er gezet om het principe van ¨de vervuiler betaalt¨ toe te passen op financiële instellingen?
In mijn antwoord op vraag 4 beschrijf ik dat de Beleidsagenda duurzame financiering de basis vormt voor mijn beleid voor de verduurzaming van de financiële sector. Het afgelopen jaar heb ik mij ingezet voor het versterken van de vliegwielfunctie van de financiële sector in de financiering van de duurzame transitie, bijvoorbeeld door in te zetten op een hoger ambitieniveau van het klimaatcommitment en door het maatschappelijk middenveld beter bij dit commitment te betrekken. Daarnaast heb ik mij ook samen met de Minister voor Natuur en Stikstof ingezet voor de opname van de financiële sector in het Global Biodiversity Framework onder het VN-Biodiversiteitsverdrag. Ik ben tevreden dat overheden hebben afgesproken maatregelen te nemen die ervoor moeten zorgen dat de negatieve gevolgen van de financiële sector op biodiversiteit verminderen en de sector een grotere positieve bijdrage kan gaan leveren.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar maatregelen om te normeren en te beprijzen zodat financiële instellingen te maken krijgen met true pricing van klimaatrisico’s?
Een versnelling van de klimaattransitie is nodig: wereldwijd, in Europa en in Nederland. Ik vind het belangrijk dat de financiële sector bijdraagt aan deze transitie, omdat zij hierin een cruciale rol speelt. Ik heb samen met de Minister voor Klimaat en Energie aangekondigd om samen met de sector te verkennen of, en zo ja, hoe wetgeving financiële ondernemingen kan ondersteunen in haar bijdrage aan de duurzame transitie.7 De basis van deze verkenning wordt gevormd door een consultatiedocument. Dit document is op 21 december gepubliceerd en staat tot 15 februari open. Na het sluiten van de consultatie zal het volgende kabinet worden geïnformeerd over mogelijke beleidsopties. Deze verkenning raakt vele aspecten, waaronder het vestigingsklimaat, regelgeving die in de Europese Unie in ontwikkeling is en de toegang van het MKB tot financiering. 8 Daarom zijn de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hier ook bij betrokken. Ook wordt gekeken naar maatregelen voor andere milieudoelen zoals biodiversiteit en circulaire economie. Ik voer hierover gesprekken met de sector, maatschappelijke organisaties en toezichthouders en ben hierover in nauw overleg met de betrokken departementen. Dit vergt – mede gelet op het voorgaande en de benodigde zorgvuldigheid – meer tijd. Ik wil benadrukken dat in dit onderzoek primair wordt gekeken naar een inspanningsverplichting, actieplanverplichting en het betrokkenheidsbeleid, en niet naar het inzichtelijk maken van de verborgen kosten van klimaatfinanciering om een true price te bepalen.9
Zal Nederland zich in het kader van de Europese ontbossingsverordening hard maken voor een wetsvoorstel om directe en indirecte Europese geldstromen die ontbossing veroorzaken aan banden te leggen?
In het kader van de verordening ontbossingsvrije producten worden op dit moment geen wettelijke acties genomen om geldstromen aan banden te leggen. De verordening werkt d.m.v. het opleggen van producteisen aan fysieke goederen. Deze dienen legaal en ontbossingsvrij geproduceerd te zijn. Ook geldt een traceerbaarheidsverplichting. Het moet te herleiden zijn in welk gebied producten geproduceerd zijn. Bij import naar en export van de Europese markt moeten bedrijven aantonen dat producten conform deze eisen geproduceerd zijn op basis van het gepaste zorgvuldigheidsprincipe. Financiële instellingen en hun diensten vallen momenteel buiten de reikwijdte van de verordening. De verordening in de huidige vorm is namelijk geen passend instrument voor het controleren van financiële stromen. De Europese Commissie zal in de effectbeoordeling van de verordening kijken naar de rol van de financiële sector bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen. Daarbij zal worden beoordeeld of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving, via rechtshandelingen van de Unie, specifieke verplichtingen op te leggen. Deze effectenbeoordeling volgt uiterlijk op 30 juni 2025. Het kabinet zal te zijner tijd een appreciatie maken van de effectenbeoordeling.
Ik vind het van groot belang dat de financiële sector rekening houdt met mogelijk gevolgen van financiering voor ontbossing. Daarom ondersteunt het kabinet initiatieven die helpen om dergelijke gevolgen te agenderen en in kaart te brengen, zoals de Taskforce on Nature-related Financial Dislosures, het Partnership Biodiversity Accounting Financials en de werkgroep biodiversiteit onder het Platform voor Duurzame Financiering. Daarnaast is het positief dat verschillende financiële instellingen in Nederland de «Finance for Biodiversity Pledge» hebben ondertekend. Hiermee hebben ze toegezegd om vrijwillig te rapporteren over biodiversiteit in 2024.
Gaat u met de ondertekenaars van het klimaatcommitment en de financiële sector in den breedte in gesprek om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te bepreken?
Ik spreek regelmatig met de ondertekenaars van het klimaatcommitment en de financiële sector in den brede over hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in de duurzame transitie, bijvoorbeeld in de context van reguliere gesprekken die ik met vertegenwoordigers van de sector of instellingen voer, de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment en het Platform voor Duurzame Financiering. In deze gesprekken spreek ik de financiële sector aan op haar maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Hoe kijkt u naar het beprijzen van risico’s door bijvoorbeeld een schadebedrag te storten in nationale stikstof- en internationale klimaatfondsen?
Onder het beprijzen van risico’s versta ik in deze context dat de vervuiler betaalt voor de schade die wordt toegebracht aan het milieu of wordt beloond voor het vermijden van deze schade. Hierdoor zou de vervuilende partij meer rekening moeten gaan houden met de schade die wordt toegebracht aan het milieu omdat dit de partij in de portemonnee raakt. Voor zover dit leidt tot hogere financiële risico's, kan een toezichthouder mogelijk strengere kapitaaleisen aan banken opleggen. Dit kan doorwerken in de prijs voor de financiering van vervuilende activiteiten, maar heeft dit niet tot doel.
Een structurele wijze om beprijzing in de reële economie vorm te geven op het gebied van stikstof is het instellen van een heffing of het oprichten van een verhandelbaar rechtensysteem.10 Een volgend kabinet kan beslissen over deze en eventuele aanvullende maatregelen op het gebied van klimaat, biodiversiteit en stikstof.11 Hier moet wel bij worden opgemerkt dat het koppelen van de eventuele opbrengsten van beprijzende maatregelen aan specifieke uitgaven niet is toegestaan volgens de Nederlandse begrotingsregels. Deze regels vragen om een scheiding tussen inkomsten en uitgaven.
Daarnaast verschilt toekomstige beprijzing van externaliteiten van een eenmalige storting in een nationaal stikstof- en/of internationaal klimaatfonds voor in het verleden toegebrachte schade. Stortingen van private ondernemingen in een internationaal klimaatfonds voor bijvoorbeeld een schatting van in het verleden toegebrachte klimaatschade in Brazilië, is niet juridisch af te dwingen door het kabinet.
Dit laat onverlet dat ik van mening ben dat de transitie naar een duurzaam systeem van landbouw en een duurzame economie een opdracht is voor alle partijen. De bijdrage van alle betrokkenen, inclusief consumenten en private ondernemingen, is nodig om deze transitie te maken, verdere schade te voorkomen en schade te herstellen.
Deelt u de mening dat financiële instellingen transparant hun milieu- en sociale schade zouden moeten berekenen door middel van een gestandaardiseerde rekenmethode, zoals door Profundo in hun onderzoek voorgesteld?
De richtlijn duurzaamheidsrapportering verplicht grote ondernemingen en beursondernemingen (m.u.v. micro) om op gestandaardiseerde wijze duurzaamheidsinformatie te rapporteren. Dit verbetert de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van duurzaamheidsinformatie van ondernemingen in de EU. De rapportagestandaarden (European Sustainability Reporting Standards of «ESRS») worden opgesteld door de Europese Commissie. De huidige concept-ESRS bevat ook rapportageverplichtingen ten aanzien van milieu- en sociale schade. Indien blijkt dat de definitieve EU-standaard onvoldoende specifiek is op kan ik dit onder de aandacht brengen bij de Europese Commissie. Daarnaast wordt er internationaal ook gewerkt aan het standaardiseren van rapportages en meetmethodes, onder meer door de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures. Ik steun deze ontwikkelingen.
Hoeveel Nederlanders hebben de eerlijke geldwijzer geraadpleegd en hoeveel van hen zijn vervolgens overgestapt naar een bank die minder vervuilend is en een hogere spaarrente biedt?
Deze informatie heb ik niet en is naar mijn weten ook niet openbaar beschikbaar. Ik verwijs graag naar de Eerlijke Geldwijzer voor het eventueel verstrekken van deze gegevens.
Hoeveel Nederlanders konden niet overstappen omdat zij verplicht moeten bankieren bij de bank waar zij ook hun hypotheek hebben afgesloten?
In 2016 is in Nederland voor hypotheekovereenkomsten voor consumenten een verbod op koppelverkoop geïntroduceerd. Koppelverkoop is het aangaan of aanbieden van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst niet afzonderlijk wordt aangeboden aan de consument. Banken mogen consumenten in Nederland dus niet verplichten om te bankieren bij de bank waar zij een hypotheekovereenkomst bij hebben afgesloten en het staat consumenten dus vrij om over te stappen als zij daar aanleiding voor zien.
Bent u bereid om met De Nederlandsche Bank te onderzoeken hoe actieve transparantie over duurzaamheid zoals die volgt uit de Sustainable Finance Disclusure Regulation (SFDR) toegankelijk kan worden gemaakt voor alle consumenten bij financiële instellingen?
De richtlijn duurzaamheidsrapportering (ook wel Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR)) verplicht financiële instellingen die beleggingsproducten aanbieden om in de precontractuele informatie en de productinformatie op hun website informatie op te nemen over de duurzaamheidskenmerken en duurzaamheidsdoelstellingen van hun financiële producten. Op deze wijze is de duurzaamheidsinformatie over de financiële producten inzichtelijk voor consumenten. De Autoriteit Financiële Markten (AFM), niet DNB, is de toezichthouder op deze richtlijn en beoordeelt de naleving hiervan. De richtlijn duurzaamheidsrapportering verplicht grote ondernemingen en beursondernemingen (m.u.v. micro) om duurzaamheidsinformatie te rapporteren en biedt daarmee inzicht in de duurzaamheidskenmerken van de instelling zelf. De richtlijn duurzaamheidsrapportering wordt momenteel geïmplementeerd en treedt vanaf boekjaar 2025 gefaseerd in werking.
Het artikel ‘Rekenfout in groengas-subsidie absurd: honderd Overijsselse boeren missen nu smak geld’ |
|
Thom van Campen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Ja.
Hoe heeft deze fout kunnen ontstaan, waarbij de voorgespiegelde subsidiebedragen voor groengas-projecten in werkelijkheid 20% tot 25% lager uitvallen dan voorgesteld in het PBL-advies;
PBL heeft zijn advies aangepast. In het Erratum dat het daartoe heeft uitgebracht geeft PBL aan dat de elektriciteitskosten voor groengasopwaarderings-installaties verkeerd zijn verwerkt, waardoor er een significante afwijking zit in de basisbedragen bij 4 categorieën monomestvergisting. De basisbedragen zijn wel hoger dan voorgaande jaren, ook na de aanpassing.
Met hoeveel aanvragen hield u aanvankelijk rekening en hoeveel aanvragen en projecten gaan hierdoor mogelijk niet door?
De SDE++ is een generieke regeling voor de reductie van CO2 waar ook andere technieken onder vallen. Ik heb hierbij geen specifieke verwachting voor de jaarlijkse groen gas aanvragen. Het kabinet heeft uiteraard een groen gas ambitie in 2030, maar daar zit niet een verwachting aan SDE++-aanvragen per jaar aan gekoppeld.
Hoeveel kubieke meter groen gas beoogde u hiermee op te wekken en hoeveel kubieke meter groengas-opbrengst dreigt hierdoor verloren te gaan?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen ter zake van de jaarlijkse groen gas aanvragen en daarmee het aantal kuub groen gas per jaar dat met de SDE++ wordt gestimuleerd.
Hoeveel CO2-reductie beoogde u hiermee te behalen en hoeveel reductieresultaat valt hier nu mee weg?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen voor het jaarlijkse groen gas aanvragen en verwachte bijbehorende CO2-reductie per jaar.
Hoeveel kubieke meter mest beoogde u hiermee te verwerken en hoeveel kubieke meter dreigt hierdoor nu niet te kunnen worden omgezet in groen gas, waardoor boeren geconfronteerd worden met extra kosten voor mestafzet?
In het verlengde van de antwoorden op vraag 3 en 5 is er geen specifieke hoeveelheid mest die beoogd wordt om te verwerken met SDE++-projecten. Het vergisten van mest wijzigt niet de nutriëntengehaltes en leidt daarmee niet tot andere mestafzetkosten.
Deelt u de mening dat dit extra zuur is, aangezien boeren ook al worden geconfronteerd met extra kosten door de afbouw van de derogatie?
Over de (afbouw) van de derogatie en de gevolgen hiervan voor de landbouwsector bent u door de Minister van LNV geïnformeerd. Ik ben me er zeer van bewust dat de derogatiebeschikking grote impact heeft voor individuele bedrijven en de agrarische sector. De wijziging van de SDE++-basisbedragen op het laatste moment is vervelend voor de ondernemers die het betreft. Zij kunnen echter nog steeds intekenen met hun project, en ik hoop dat zij dat ook doen.
Hoeveel mol ammoniakvermindering beoogde u met deze groengas-projecten te behalen en hoeveel mol stikstofdaling dreigt hierdoor nu niet te worden gehaald?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen voor het aantal kuub groen gas aanvragen per jaar in de SDE++ en hiermee ook niet met betrekking tot de mogelijke bijbehorende ammoniakvermindering.
Wat betekent dit voor het halen van de wettelijke doelen voor bijmengverplichting groen gas die u recent naar de Kamer heeft gestuurd?
Het kabinet beziet doorlopend of er markt- en/of beleidsontwikkelingen zijn, die aanpassing van het wetsvoorstel jaarverplichting groen gas nodig maken. Het kabinet verwacht dat een deel van de groengas-projecten die mogelijk nu niet tot realisatie kunnen komen op basis van de aangepaste SDE++-bedragen, later alsnog tot ontwikkeling kunnen komen. Het kabinet zal PBL voor de SDE++ 2024 vragen te kijken naar kleinschalige monomestvergisting. Ook de bijmengverplichting groen gas biedt vanaf 2025 kansen voor ontwikkeling. De aangepaste bedragen geven daarom geen directe aanleiding tot het aanpassen van de hoogte van de bijmengverplichting.
Deelt u de mening dat dit onuitlegbare verschil tussen planvorming en realiteit onwenselijk is voor het halen van klimaatdoelen enerzijds én draagvlak bij ondernemers anderzijds om de doelen te halen?
Ik deel uw mening dat het draagvlak onder ondernemers belangrijk is en betreur daarom ook dat ik de basisbedragen voor monomestvergisting in zo’n laat stadium nog aan heb moeten passen.
Bent u bereid om de subsidiebedragen voor groengas-projecten weer in lijn te brengen met de bedragen waarmee ondernemers gerekend hebben, indien ja per wanneer?
Nee, dit kan ik niet doen, mede vanwege overstimulering en staatssteunafspraken in Europa. Het hanteren van te hoge basisbedragen kan leiden tot terugvordering. Bovendien staat de SDE++ 2023-ronde al open. De regeling nu nog aanpassen heeft grote consequenties voor alle partijen (in eerdere jaren enkele duizenden) die in deze ronde in aanmerking willen komen voor SDE++-subsidie. Ik heb wel PBL gevraagd om advies uit te brengen voor kleinschalige vergisters, zodat ze in de SDE++ 2024 passend gestimuleerd kunnen worden. Dit met de verwachting dat een positief advies van PBL en vervolgens een eventuele openstelling van deze categorie perspectief biedt voor de groengas-projecten.
Indien nee, bent u bereid om ondernemers te compenseren voor de reeds gemaakte projectkosten aangezien zij de hele aanvraag al voorbereid hebben en nu mogelijk helemaal opnieuw moeten doen?
Nee, ik vind het niet passend om voorbereidingskosten te vergoeden. Ook als projecten afgewezen worden (bijvoorbeeld door budgetoverschrijding) worden voorbereidingskosten niet vergoed. Daarnaast kunnen projecten ook in de komende jaren mogelijk nog gebruik maken van de SDE++ of de bijmengverplichting.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden, voor 27 september aanstaande – aangezien de brieven over de SDE++ geagendeerd zijn bij het commissiedebat klimaat en energie?
Dit is zoals toegelicht in het Commissiedebat helaas niet gelukt. Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord. Hierbij heb ik de uitspraak van het relevante kort geding afgewacht.
Openbare pachtveilingen van het Rijksvastgoedbedrijf |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen bij omwonenden over openbare pachtveiling Rijksvastgoedbedrijf»?1
Ja. En laat ik die zorgen gelijk wegnemen: Deze percelen zijn inmiddels gegund aan een agrariër die hierop biologisch zal gaan telen.
Klopt het dat een landbouwperceel aan de Kievietsweg in Almere, waar al ruim dertig jaar biologisch wordt geboerd, zonder enkele beperking aan agrarisch gebruik wordt geveild? Waarom wordt er zelfs vermeld dat de grond beschikbaar is voor bollenteelt?
Voor het landbouwperceel aan de Kievitsweg is een bouwplan voorgeschreven. Het klopt dus niet dat er geen beperkingen aan het agrarisch gebruik worden gesteld. Binnen zo’n bouwplan kan er biologisch of gangbaar geteeld worden. Het was bij het Rijksvastgoedbedrijf niet bekend dat er op dit perceel al ruim dertig jaar biologisch wordt geboerd. Het Rijksvastgoedbedrijf gaat uit van informatie die wordt aangeleverd door de (afgaande) pachter.
Voor dit perceel heeft het Rijksvastgoedbedrijf geen informatie gekregen van de (afgaande) pachter gekregen waaruit dit blijkt.
Daarbij is het goed te weten dat ook voor bloembollen en lelies geldt dat deze biologisch geteeld kunnen worden.
Waarom wordt er niet standaard door het Rijksvastgoedbedrijf vermeld dat het gaat om pachtgrond waarop biologisch is geteeld?
Als het bij het Rijksvastgoedbedrijf bekend is dat het gaat om pachtgrond waarop biologisch geteeld is, dan wordt dit bij de omschrijving van het object vermeld in het Biedboek van de openbare inschrijving. Bij een ander perceel is dat dan ook gebeurd. Voordat een perceel via een openbare inschrijving wordt aangeboden wordt gekeken of er sprake is van een biologisch perceel. Hierbij gaat het Rijksvastgoedbedrijf uit van informatie die wordt aangeleverd door de (afgaande) pachter, dit is hier door de afgaande pachter niet gebeurd. En als een perceel door de afgaand pachter biologisch gebruikt is, dan zal dat perceel gegund worden aan een inschrijver die het perceel binnen de biologische landbouw zal aanwenden.
Hoe past deze gang van zaken bij het Rijksvastgoedbedrijf bij de doelstelling van de overheid om 15 procent biologische landbouw te hebben in 2030? Deelt u de mening dat werkwijze juist leidt tot mínder biologische landbouw?
Deelt u de zienswijze dat adequaat pachtbeleid juist een uitgelezen middel is om meer biologische landbouw te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat biologische pachtgrond bescherming verdient en alleen beschikbaar zou moeten zijn voor biologische landbouw? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar de zorgen van omwonenden dat er mogelijks bestrijdingsmiddelen naast hun huis zullen worden toegepast? In hoeverre voldoet dat aan de eisen voor een spuitvrije zone van 50 meter tot woon- en verblijflocaties? Wordt deze regel wel in acht genomen en gehandhaafd?
Wij kunnen de zorg van de omwonenden die hieruit spreekt goed voorstellen. Het Rijksvastgoedbedrijf kijkt bij de uitgifte van de gronden naar bestaande wet- en regelgeving. Voor spuitvrije zones is echter geen algemeen verbindende regeling op basis waarvan er een verplichte spuitvrije zone gehanteerd moet worden. Daarmee ontbreekt ook een grondslag voor het Rijksvastgoedbedrijf om hier een bepaling over op te nemen in de pachtovereenkomst en is handhaving door het Rijksvastgoedbedrijf ook niet aan de orde.
Het bericht dat de veroordeelde horrorfokker in Eersel opnieuw honden houdt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de criminele hondenfokker in Eersel die opnieuw honden houdt1, 2?
Ja, ik ken de berichten.
Kunt u bevestigen dat handhavers van de gemeente Eersel vorige week acht honden hebben aangetroffen bij de horrorfokker in Eersel? Waren er pups onder de aangetroffen honden?
Ja, het klopt dat er acht honden zijn aangetroffen. Dit waren allemaal volwassen honden.
Zo ja, wat vindt u ervan dat deze fokker, waarbij eerder dit jaar nog honderden ernstig verwaarloosde honden zijn weggehaald, opnieuw of nog steeds honden houdt?
Ik vind het buitengewoon onwenselijk dat er opnieuw honden zijn aangetroffen bij deze fokker, die keer op keer heeft laten zien niet in staat te zijn om zijn dieren de benodigde zorg te bieden.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een fokker bij wie honderden ernstig verwaarloosde dieren zijn weggehaald, die telkens opnieuw dwangsommen kreeg opgelegd en die is veroordeeld voor meerdere criminele feiten, opnieuw honden gaat houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Klopt het dat de acht aangetroffen honden niet zijn meegenomen door de handhavers maar zijn achtergelaten bij deze fokker? Zo ja, waarom?
Dat klopt, de handhavers van de gemeente Eersel waren op het moment dat zij de honden aantroffen niet bevoegd om de dieren mee te nemen. Omdat er twijfel bestond over de omstandigheden waaronder de honden werden gehouden, is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) door de gemeente op de hoogte gesteld. Hierop heeft de NVWA op 18 september 2023 een inspectie uitgevoerd, waarbij acht honden werden aangetroffen. De omstandigheden waaronder deze honden werden gehouden waren onvoldoende en de dieren zijn daarom op 22 september 2023 door de NVWA in bewaring genomen.
Kunt u uitsluiten dat in de periode van de laatste inbeslagname door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), die twee dagen duurde, deze malafide fokker ’s-nachts honden heeft weggehaald om te voorkomen dat deze inbeslaggenomen werden? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat deze fokker (of andere fokkers) op deze manier inbeslagname van dieren verhinderen?
Tijdens de eerste dag van de tweedaagse inspectie op 24 en 25 januari 2023 is de toestand van alle honden op het bedrijf individueel beoordeeld, waarbij zowel gekeken werd naar de gezondheid van de honden als de omstandigheden waarin ze gehouden werden. Het is niet volledig uit te sluiten dat de fokker in de nacht van 24 op 25 januari enkele honden heeft weggehaald om inbewaringname van deze dieren te voorkomen. De NVWA heeft echter geen signalen dat de fokker
’s nachts honden heeft weggehaald.
Zijn bij de inbeslagname van de honden door de NVWA destijds ook de hondenpaspoorten meegenomen door de NVWA? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een inbewaringname. Hierbij zijn de hondenpaspoorten die de eigenaar heeft afgegeven meegenomen. Bij deze inbewaringname hebben alle honden in de opvang een nieuw paspoort gekregen.
Hoeveel controles zijn door de NVWA en de (dieren)politie uitgevoerd bij deze fokker sinds de laatste honden daar in mei 2023 werden weggehaald? Zijn er bij deze controles honden of andere dieren aangetroffen? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
In overleg met de gemeente Eersel zijn de controles bij deze fokker vanaf mei 2023 uitgevoerd door de gemeente. De gemeente hield contact met de NVWA over de bevindingen. Sinds mei 2023 hebben de NVWA en politie drie controles uitgevoerd. Bij de eerste controle in juli zijn geen honden aangetroffen. Bij de tweede controle op 18 september 2023 zijn acht honden aangetroffen en deze zijn tijdens een opvolgende controle op 22 september 2023 in bewaring genomen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Kunt u uitsluiten dat deze fokker ook nog op andere locaties honden houdt? Zo nee, waarom niet?
Volgens de wetgeving voor Identificatie en Registratie (I&R) van honden (Art. 3:29 en 3:30 Besluit houders van dieren en art. 5b.68a t/n 5b.68c van de Regeling houders van dieren) dienen alle honden op naam en (wanneer van toepassing) Uniek Bedrijfsnummer van de fokker geregistreerd te worden. Zo zijn de honden traceerbaar. Het is echter niet uit te sluiten dat iemand zich aan het toezicht onttrekt. Daarnaast vallen locaties in het buitenland buiten het toezichtbereik van de Nederlandse toezichthouders.
Hoe kan het dat, ondanks dat deze fokker telkens weer dieren ernstig verwaarloost, deze fokker privé nog steeds honden mag houden?
Momenteel loopt er een bestuursrechtelijk traject vanuit de NVWA tegen deze fokker gericht op het bedrijf, omdat daar misstanden zijn geconstateerd. Daarnaast heeft de politie een proces-verbaal opgemaakt. Verdere opvolging hiervan ligt bij het Openbaar Ministerie (OM). Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Klopt het dat deze fokker bedrijfsmatig nog steeds honden mag houden, zolang de locatie waar hij dit doet niet in strijd is met het bestemmingsplan? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee, dit klopt niet. In mei 2023 heeft de NVWA het bedrijf van de fokker gesloten en opgelegd dat hij geen honden mag houden voor de fok en verkoop op een (andere) locatie binnen Nederland.
Welke mogelijkheden zijn er, tot de aangescherpte Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing in werking treedt, om te voorkomen dat deze horrorfokker opnieuw gaat fokken?
Door de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing kan er straks een houdverbod opgelegd worden als zelfstandige maatregel. Dit is een strafrechtelijke maatregel.
Binnen het strafrecht bestaat nu ook al de mogelijkheid van een houdverbod, als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een voorwaardelijke straf (zie ook het antwoord op vraag 10).
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt om deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden, in verband met overleg met meerdere partijen ten behoeve van een zorgvuldige beantwoording.
Het gebrek aan landelijke registratie van bijtincidenten door honden en het gebrek aan landelijk beleid om die bijtincidenten terug te brengen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de ernstige bijtincidenten die recent hebben plaatsgevonden, waarbij meerdere kinderen gewond zijn geraakt1, een eigenaar is omgekomen2, en zelfs een baby is overleden3?
Ik vind het vreselijk dat deze incidenten hebben plaatsgevonden, en mijn gedachten gaan uit naar de slachtoffers, de kinderen en ouders.
Deelt u de mening dat om bijtincidenten beter te kunnen voorkomen het belangrijk is om inzicht te hebben in het totale aantal bijtincidenten, de ernst van de incidenten, de oorzaken, de achtergronden van de incidenten, de plek waar deze hebben plaatsgevonden en de risicofactoren, waaronder de rol die de eigenaar speelt of heeft gespeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Helaas is dit makkelijker gezegd dan gedaan: informatie over de oorzaken, achtergronden en de risicofactoren die een rol hebben gespeeld ontbreekt veelal. Deels wordt informatie over bijtincidenten en risicovol gedrag van honden al verzameld via het Landelijk Honden Dossier, of door de Politie wanneer zij betrokken worden bij een bijtincident. Voor de honden waarbij een risicoanalyse wordt uitgevoerd is er een completer beeld. Een volledig beeld van alle factoren die hebben bijgedragen aan een bijtincident is echter onhaalbaar.
Kunt u bevestigen dat er geen complete, eenduidige registratie is van bijtincidenten door honden?
Ja, er is op dit moment geen complete eenduidige registratie, mede omdat de informatie sterk versnipperd aanwezig is, bijvoorbeeld bij dierenartsen, huisartsen of toezichthouders. Daarnaast is gebleken dat veel incidenten plaatsvinden in de eigen omgeving, bij mensen thuis door de eigen hond. Dergelijke incidenten blijven veelal buiten beeld. Daarom ben ik voornemens te onderzoeken hoe ook bijtincidenten in beeld gebracht kunnen worden waar geen toezichthouders bij betrokken worden. Dit is onderdeel van de mix van maatregelen die ik voorstel, om bijtincidenten tegen te gaan. Ik zal uw Kamer hier met een separate brief over informeren.
Deelt u de mening dat er hierdoor nog veel onduidelijk is over bijtincidenten, zoals in 2018 al is geconcludeerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid4?
Nee, dit komt niet door het ontbreken van een complete, eenduidige registratie van bijtincidenten door honden, maar omdat het een zeer complex probleem is. In het rapport van het onderzoeksproject naar de preventie van bijtincidenten «The Safe Dog Project» (2019) wordt een duidelijk beeld geschetst van de uiteenlopende risicofactoren.
Kunt u bevestigen dat u heeft aangegeven graag in gesprek te gaan met plastisch chirurgen om van hen te horen hoe vaak bijtincidenten voorkomen5?
Ja, op 27 september jl. heb ik gesproken met twee chirurgen van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie. Ik neem de constateringen van deze chirurgen en voorstellen die zij deden tijdens dit gesprek mee bij het uitwerken van toekomstig beleid.
Kunt u bevestigen dat ook de cijfers van plastisch chirurgen incompleet zijn, aangezien niet iedereen na een ernstig bijtincident naar de plastisch chirurg gaat en dat het hier dus om minder dan het topje van de ijsberg gaat?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Is het juist dat door minder dan 15 procent van de Nederlandse gemeenten (50 van de 342 gemeenten) bijtincidenten worden gerapporteerd aan het Landelijk Honden Dossier?6
Ja, dit klopt. Om gemeenten te stimuleren om zich aan te sluiten bij het Landelijk Honden Dossier heeft mijn departement voor een periode van vijf jaar (2021–2025) de kosten van dit systeem op zich genomen. Vanuit het Landelijk Honden Dossier is er contact met de gemeenten die nog niet deelnemen om aansluiting te stimuleren. Het is nu aan de gemeenten om dit ook te doen: hoe meer gemeenten meedoen, hoe meer informatie er verzameld kan worden over risicovol gedrag en bijtincidenten. Aan de hand van deze informatie kunnen gemeenten (preventieve) maatregelen nemen. Ik moedig alle gemeenten dan ook aan om zich aan te sluiten.
Bent u bereid een landelijke en centrale registratie van alle bijtincidenten door honden in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er is een Landelijk Honden Dossier, waarin gemeenten risicovol gedrag en (bijt)incidenten door honden kunnen registreren. Ik ben daarnaast voornemens te onderzoeken hoe ook bijtincidenten in beeld gebracht kunnen worden waar geen toezichthouders bij betrokken worden. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u voornemens om de incidenten uit het Landelijk Honden Dossier te analyseren en hieruit lessen te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals toegezegd tijdens het debat over de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing stuur ik uw Kamer een brief over data met betrekking tot registratie van bijtincidenten in gemeenten (TZ202306–026).
Daarbij is wel belangrijk om te vermelden dat het Landelijk Honden Dossier voornamelijk is bedoeld voor informatie-uitwisseling tussen gemeenten en Politie om tijdig en effectief in te kunnen grijpen om zo (herhaling van) bijtincidenten te voorkomen. Analyse van data geeft naar verwachting geen nieuwe inzichten ten opzichte van de resultaten van The Safe Dog Project.
Bent u voornemens om de cijfers uit het Landelijk Honden Dossier met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 9.
Onderschrijft u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat de houders van honden «de belangrijkste risicofactor» vormen bij bijtincidenten en dat dit risico niet altijd te relateren is aan hondenrassen7?
Ja, dit is de conclusie van het rapport The Safe Dog Project en internationaal wetenschappelijk onderzoek. Het herkennen van stress bij honden, positieve omgang met de hond en verantwoord houderschap (e.g. muilkorven/aanlijnen wanneer het gedrag van een hond daartoe aanleiding geeft) zijn erg belangrijk in het voorkomen van bijtincidenten. Maar ook andere risicofactoren moeten niet vergeten worden, zoals gebrekkige socialisatie en onbehandelde pijnlijke aandoeningen. Ook hier speelt de houder van de hond een belangrijke rol.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de eigenaar-gerelateerde risicofactoren kunnen worden verminderd en hierbij in te gaan op mogelijke oplossingen, zoals een verplichte cursus voor nieuwe hondeneigenaren of meer capaciteit voor de dierenpolitie? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid te onderzoeken hoe de eigenaar-gerelateerde risicofactoren kunnen worden verminderd.
Dit is onderdeel van de mix van maatregelen die ik voorstel, om bijtincidenten tegen te gaan. Zie ook de antwoorden op vragen 3 en 8.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de pilot naar een huisvestings- en behandelprotocol voor honden die na bijtincidenten in beslag zijn genomen?
Deze pilot is afgerond. Het rapport wordt momenteel afgerond en zal op korte termijn met uw Kamer gedeeld worden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt om deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden. Dit in verband met overleg met meerdere partijen ten behoeve van een zorgvuldige beantwoording en de uitwerking van een voorstel van een mix van maatregelen tegen bijtincidenten. Hierover wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
Financiële tekorten bij de NVWA |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de acute financiële tekorten bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?1 Zo ja, sinds wanneer?
Ja, uit de reguliere (kwartaal)prognoses aan mijn ministerie bleek dat de NVWA voor 2023 verwachtte af te koersen op een (beheersbaar) financieel negatief resultaat.
Is hierover overleg geweest met het ministerie?
Ja.
Hoe heeft dit tekort kunnen ontstaan?
De oorzaken zijn met name hogere kosten ten gevolge van inflatie, vernieuwde CAO-afspraken en minder retributie opbrengsten, mede als gevolg van marktomstandigheden.
Klopt het dat er een vacaturestop is afgekondigd en de beloofde groei stil komt te vallen? Wat zijn hier de gevolgen van voor de uitvoering van de taken van de NVWA?
Er is geen sprake van een vacaturestop, wel vindt de openstelling van nieuwe vacatures tot ultimo 2023 beperkt plaats. Daarbij wordt steeds de afweging gemaakt of invulling op korte termijn vanuit continuïteitsperspectief noodzakelijk is. De NVWA ligt op koers met de beoogde groei die bij aanvang van 2023 was voorzien in het NVWA jaarplan voor 2023 en daarmee ligt ook het inhoudelijk realiseren van het NVWA jaarplan 2023 op koers.
Klopt het dat de externe inhuur en dan met name die van dierenartsen wordt verminderd? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de uitvoering van de taken van de NVWA? Wat zijn de gevolgen voor het dierenwelzijn en het beloofde verscherpte toezicht op de slachthuizen?
Nee, de inhuur op dierenartsen wordt niet verminderd. Wel worden de kosten op inhuur op onder andere functies in de bedrijfsvoering beperkt. Dit gaat niet ten koste van de kwaliteit van het toezicht dat is voorzien in het jaarplan 2023. NVWA zet onverminderd in op het werven en behouden van dierenartsen die werken in de uitvoering. Dat kan via reguliere vacatures, maar ook via externe inhuur. De NVWA blijft het benodigde toezicht op de naleving rond dierenwelzijn, voedselveiligheid en diergezondheid houden. Indien nodig worden bedrijven onder verscherpt toezicht gesteld, zo ook de slachthuizen.
Kunt u de Kamer laten weten welke afdelingen/taken minder mensen/middelen krijgen dan wat het plan was? Is dit proportioneel ten opzichte van de vastgestelde taken en prioriteiten?
In afstemming met mijn ministerie en het Ministerie van VWS, heeft de NVWA een aantal mitigerende maatregelen genomen, zoals het verantwoord vertragen van de instroom, beperken van inhuur op functies in de bedrijfsvoering, het optimaliseren van opbrengsten en kostenbesparingen op opleidingen, kantoorinrichting en inventaris. Bij deze afwegingen staat het uitvoeren van de doelen in het jaarplan 2023 en de beoogde versterking van de NVWA in 2023 voorop.
Welke manieren heeft de NVWA om meer eigen middelen te genereren, dan wel kosten effectiever door te berekenen?
De NVWA stuurt als agentschap met een baten-lastenstelsel sterk op doelmatigheid en efficiëntie en streeft – binnen de wettelijke kaders – naar een zo laag mogelijke kostprijs. Daarbij zet ik mij ervoor in om – waar mogelijk – de doelmatigheid en efficiëntie van de stelsels waar de NVWA op toeziet te verbeteren. Ik informeer de Tweede Kamer regelmatig over de stappen die ik, samen met de NVWA, op dit terrein zet (zie hiervoor onder andere Kamerstuk 33 835, nr. 216).
Hoe verhouden de kosten voor mensen en faciliteiten van de NVWA zich tot die van andere (inspectie)diensten?
Uw Kamer heeft in mei 2020 het rapport van KPMG «Kostentoerekening en doelmatigheid van de NVWA» ontvangen (Kamerstuk 33 835, nr. 160). KPMG stelt hierin op basis van een benchmark met zeven met de NVWA vergelijkbare toezichthoudende organisaties in Nederland vast dat de NVWA binnen de bandbreedte van bedrijfsvoeringskosten beweegt en vergelijkbaar efficiënt is.
Is bezuinigen op de omvang van de organisatie de enige manier om substantieel kosten te besparen?
De omvang van de NVWA blijft op het niveau dat nodig is om de afspraken uit het jaarplan 2023 uit te voeren. De maatregelen en bezuinigingen, waaronder die om tijdelijk de instroom te vertragen gaan niet ten koste van de kwaliteit van het toezicht dat is voorzien in het jaarplan 2023. Zie voor de aard van de diverse compenserende en mitigerende maatregelen het antwoord op vraag 6.
Is volgens u, gezien de eerdere problemen met een angstcultuur, ziekteverzuim en het weglopen van ervaren krachten, een kleine bezuiniging, zoals op het personeelsfeestje of andere posten die motivatie en cohesie versterken, wel een goed idee?
Ik realiseer me goed dat de genomen maatregelen binnen de NVWA gevoelig kunnen liggen. Daarom kijkt de NVWA – in afstemming met mijn ministerie en het Ministerie van VWS – zorgvuldig naar de (on)mogelijkheid van mitigerende maatregelen en de organisatorische en financiële effecten daarvan. Juist vanwege het belang dat de NVWA haar positie als onafhankelijk toezicht houder kan versterken en haar publieke taken nu en in de toekomst goed kan uitvoeren moet er, met stijgende kosten en tegenvallende baten, worden gestuurd op een acceptabel financieel resultaat. Activiteiten die de samenwerking, de motivatie en cohesie versterken gaan zoveel mogelijk door. Het reserveren van externe locaties wordt daarbij zoveel mogelijk vermeden.
Gaat u ingrijpen bij de NVWA of wacht u af wat het boekjaar gaat brengen en dan pas reageren?
Mijn ministerie, het Ministerie van VWS en de NVWA zijn aan de slag om ieder vanuit de eigen rol de financiële situatie op weg naar eind 2023 te verbeteren. Ik verwacht dat de maatregelen ervoor zorgen dat het geprognosticeerd negatief resultaat voor 2023 wordt opgelost.
Het bericht 'Fors financieel tekort dwingt NVWA tot bezuinigingen en personeelsstop, Kamerleden bezorgd: 'Wat betekent dit voor al die belangrijke taken?'' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Een Vandaag «Fors financieel tekort dwingt NVWA tot bezuinigingen en personeelsstop, Kamerleden bezorgd: «Wat betekent dit voor al die belangrijke taken?»»1?
Ja.
Bent u op de hoogte van de financiële situatie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de mededeling die de NVWA op het intranet deed over de maatregelen die genomen worden om het financiële tekort zoveel mogelijk te dichten?
Ja.
Klopt het volgens u dat de NVWA kampt met financiële tekorten? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?
Uit de reguliere (kwartaal)prognoses aan mijn ministerie bleek dat de NVWA voor 2023 verwachtte af te koersen op een financieel negatief resultaat. De oorzaken zijn met name hogere kosten in 2023 ten gevolge van inflatie, vernieuwde CAO-afspraken en minder retributie opbrengsten, mede als gevolg van marktomstandigheden. Het is, kortgezegd, lopende het jaar 2023 duurder geworden om het geplande niveau van formatie en bedrijfsvoering te kunnen bekostigen in 2023. Om de kostenstijging zoveel als mogelijk te beheersen, heeft de NVWA, in afstemming met mijn ministerie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een aantal mitigerende maatregelen genomen, zoals het verantwoord vertragen van de instroom, het beperken van inhuur, het optimaliseren van opbrengsten en kostenbesparingen op opleidingen, inrichting en inventaris.
Hoeveel van het financiële tekort wordt naar verwachting opgelost door de voorgenomen maatregelen?
Mijn ministerie, het Ministerie van VWS en de NVWA werken samen om de financiële situatie te verbeteren en 2023 zo goed mogelijk af te sluiten. Ik verwacht dat de maatregelen ervoor zorgen dat het geprognosticeerd negatief resultaat voor 2023 wordt opgelost.
Kunt u schetsen wat er in de periode tussen het commissiedebat NVWA (31 mei 2023) en de mededeling op het intranet zich heeft afgespeeld binnen de NVWA, waardoor de financiële situatie plotseling verslechterd is?
Gedurende deze periode zijn de gestegen kosten voor de organisatie als gevolg van inflatie en de nieuwe CAO afspraken en tegenvallende opbrengsten, onder andere door marktomstandigheden, inzichtelijk geworden.
Gaat de financiële situatie van de NVWA mogelijk een effect hebben op de kwaliteit van dienstverlening? Kunt u dit toelichten?
In 2022 en 2023 heeft de NVWA ca. 900 medewerkers aangenomen en is begonnen met het investeren in urgente thema’s, het herstellen van het fundament en aan het versterken en vernieuwen van het toezicht. Gelet op de compenserende en mitigerende maatregelen heb ik geen reden om aan te nemen dat de financiële prognose voor 2023 effect heeft op de kwaliteit van het toezicht van de NVWA dat is voorzien in het jaarplan 2023.
Is het de verwachting dat de ontstane situatie ook effect heeft op het huidige personeelsbestand?
Zoals te lezen bij het antwoord op vraag 3, hebben de compenserende en mitigerende maatregelen betrekking op het optimaliseren van opbrengsten, reduceren van kosten en het verantwoord vertragen van de instroom van personeel. Ook beperken we de inhuur op onder andere functies in de bedrijfsvoering. Dit gaat niet ten koste van de kwaliteit van het toezicht dat is voorzien in het jaarplan 2023.
Wat zegt de ontstane situatie over de efficiency en doelmatigheid van de NVWA?
De NVWA stuurt als agentschap met een baten-lastenstelsel sterk op doelmatigheid en efficiëntie en streeft – binnen de wettelijke kaders – naar een zo laag mogelijke kostprijs. Daarbij zet ik mij ervoor in om – waar mogelijk – de doelmatigheid en efficiëntie van de stelsels waar de NVWA op toeziet te verbeteren. Ik informeer de Tweede Kamer regelmatig over de stappen die ik, samen met de NVWA, op dit terrein zet (zie hiervoor onder andere Kamerstuk 33 835, nr. 216).
Wat vindt u ervan dat deze situatie is ontstaan?
De NVWA heeft dit jaar te maken met sterk stijgende kosten als gevolg van inflatie, nieuwe CAO-afspraken en tegenvallende opbrengsten, onder meer als gevolg van marktomstandigheden. Gedurende het jaar wordt gekeken aan de hand van prognoses of nog in de pas wordt gelopen met de begroting.
Om een negatief financieel resultaat aan het einde van het jaar te voorkomen wordt bijgestuurd. En dat mag ook worden verwacht in het belang van een gezonde financiële huishouding.
Wat vindt u ervan dat dit nieuws via een klokkenluider openbaar is geworden, terwijl in het commissiedebat van 31 mei 2023 aangegeven werd dat transparantie belangrijk is?
De financiële situatie van de NVWA is geen geheim. De (kwartaal)prognose is onderdeel van de periodieke gesprekken tussen mijn ministerie, het Ministerie van VWS en de NVWA. De gesprekken over te nemen maatregelen waren nog gaande. Ik verwacht dat de maatregelen ervoor zorgen dat het geprognosticeerd negatief resultaat voor 2023 wordt opgelost.
Het negeren van de wens van de Kamer om de maximumtemperatuur voor diertransporten spoedig te verlagen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het deze week tropisch heet wordt met temperaturen bovenin de 20 graden Celsius en op sommige plekken zelfs meer dan 30 graden Celsius?1
Ja.
Maakt u zich zorgen over de gevolgen van deze temperaturen voor het welzijn van dieren op transport? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u genomen om dieren deze week te beschermen tegen de hoge temperaturen? Zo nee, waarom niet?
Hittestress bij dieren is verschrikkelijk en moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Daartoe hebben zowel de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de sector als ik al verschillende stappen gezet. Voorbeeld hiervan is het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen, en de hitteprotocollen van de sectoren die van kracht gaan bij temperaturen boven de 27 graden Celsius. Ook voert de NVWA extra controles uit tijdens hete dagen en treedt op tegen hittestress (ook op dagen dat het minder warm is).
Kunt u bevestigen dat de Kamer u meermaals heeft verzocht om de maximale temperatuur voor diertransporten te verlagen, maar dat u dit niet heeft gedaan omdat u wacht op een impactanalyse van de sector?
Dat klopt. Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk dat dieren tijdens transport beschermd worden tegen hittestress. Ik ga de maximumtemperatuur voor diertransport, conform de wens van de Kamer, dan ook verlagen. Ik streef ernaar dit voor de zomer van 2024 gerealiseerd te hebben.
Heeft u deze impactanalyse al ontvangen? Zo ja, kunt u deze analyse per ommegaande naar de Kamer toesturen? Zo nee, wanneer verwacht u deze analyse te ontvangen?
Ik heb inmiddels een impactanalyse ontvangen van twee sectorpartijen. Van de andere sectorpartijen heb ik – ondanks meermalig aandringen – geen impactanalyse ontvangen. Ik heb dus helaas geen breed beeld van wat het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport voor de gehele sector en keten betekent. Omdat het mijn verantwoordelijkheid is om rekening te houden met uitvoerbaarheid van regelgeving, wil ik dit brede beeld nog wel verkrijgen. Daarom heb ik de overige sectorpartijen nogmaals gevraagd om een impactanalyse aan te leveren. Omdat ik ook veel waarde hecht aan dierenwelzijn en het voorkomen van hittestress, start ik binnenkort ook alvast de internetconsultatie. Het opstellen en aanleveren van de impactanalyse kan dan parallel verlopen aan de internetconsultatie.
Hoe zwaar weegt u een impactanalyse van de vee-industrie ten opzichte van uitgebreid onafhankelijk onderzoek van de European Food Safety Authority (EFSA), die concludeert dat de meeste dieren bij de huidige toegestane maximumtemperatuur ernstig kunnen lijden?
Ik hecht veel waarde aan de wetenschappelijke rapporten van EFSA, zoals ik ook eerder heb aangegeven in mijn eerdere beantwoording van Kamervragen2 en Kamerbrief3. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is het ook mijn verantwoordelijkheid als Minister dat regelgeving uitvoerbaar is. Daarom heb ik de sector gevraagd om parallel met de internetconsultatie een impactanalyse aan te leveren zodat deze input meegenomen kan worden bij de aanpassing van de regelgeving.
Hoe zwaar weegt u een impactanalyse van de vee-industrie ten opzichte van de oproep van de Kamer om de maximumtemperatuur te verlagen, met hierbij zelfs de expliciete wens dat dit uiterlijk in het voorjaar van 2023 zou zijn gebeurd?
Ik hecht zeker waarde aan de oproep van de Kamer om de maximumtemperatuur te verlagen, en zet mij hier ook voor in. Echter, zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vragen 4 en 5, is het ook mijn verantwoordelijkheid als Minister dat regelgeving uitvoerbaar is. Daarom heb ik de sector gevraagd om parallel met de internetconsultatie een impactanalyse aan te leveren zodat deze input meegenomen kan worden bij de aanpassing van de regelgeving.
Wanneer gaat u de maximumtemperatuur voor diertransporten verlagen?
Het is mijn inzet de maximumtemperatuur voor de zomer 2024 verlaagd te hebben.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk deze week beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.