Het bericht 'Universiteit Maastricht verbiedt lezing van Joodse student; pro-Palestijnse activiteiten gaan wel door' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Universiteit Maastricht verbiedt lezing van Joodse student; pro-Palestijnse activiteiten gaan wel door»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij een lezing wordt verboden vanwege «het politieke karakter»? Bent u van mening dat het verbieden van de lezing de academische vrijheid op de Universiteit Maastricht schaadt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit Maastricht (hierna: UM) laat weten het ongelofelijk triest te vinden dat zij een lezing op 12 maart vroegtijdig moest annuleren. De UM wenst ruim baan te geven aan open debat, dat voldoet aan academische waarden. Dat hoort bij een universiteit. Daarbij is het uitgangspunt dat aanwezigen zich houden aan de huisregels en gedragscode van de UM. Bij het faciliteren of organiseren van bijeenkomsten zal steeds in overleg met betrokken partijen de afweging moeten worden gemaakt tussen het faciliteren van het open debat en de veiligheid van aanwezigen.
De UM geeft aan in die afweging zowel het belang van academische vrijheid alsook het belang van de veiligheid van de aanwezigen mee te nemen (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en2. Ik vertrouw op de afweging die de Universiteit Maastricht hierin maakt. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om af te wegen of zij een bijeenkomst wel of niet door laten gaan. Het beoordelen van de risico's van lezingen, het nemen van veiligheidsmaatregelen en het daarbij waar nodig inschakelen van daartoe bevoegde partijen, is de verantwoordelijkheid van de instelling in samenspraak met de lokale driehoek.
Heeft u contact gehad met de Universiteit Maastricht over deze lezing? Zo ja, wat is daar besproken?
Conform de motie Martens-America3 informeer ik uw Kamer indien er verstoringen van het onderwijs plaatsvinden. Ik heb daarom contact opgenomen met de UM. Het blijkt dat daarvan in dit geval geen sprake is geweest.
Wat is de huidige stand van zaken van het rapport van de Universiteit Maastricht, dat wordt opgesteld naar aanleiding van de ongeregeldheden van de lezing van vredesactiviste Rawan Osman?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op Kamervragen van de PVV met kenmerk 2025Z04507 heeft de UM aangegeven naar aanleiding van de verstoring van de lezing op 12 maart jl. een extern onderzoek te starten.4 Dit onderzoek betreft een reconstructie van de protesten en moet leiden tot inzicht in o.a. welke partijen een bijdrage hebben geleverd aan de verstoringen. Daarnaast wil de UM de uitkomsten uit het onderzoek gebruiken om belangrijke lessen te trekken ter voorkoming van een dergelijk scenario en om inzicht te geven op welke wijze de UM bijeenkomsten over het Israëlisch-Palestijnse conflict kan organiseren zodat er voldoende zekerheid is dat een open en veilig academisch debat kan plaatsvinden. Het is aan de instelling, verantwoordelijk voor een veilige leer- en werkomgeving, om deze beoordeling te maken. Ik vertrouw op de afweging die de UM hierin maakt.
Klopt het dat deze lezing verboden is, terwijl er wel bijeenkomsten plaatsvinden van pro-Palestijnse aard? Kunt u inzichtelijk maken welke bijeenkomsten op de Universiteit Maastricht wel en niet mogen doorgaan en op basis waarvan dit besloten is?
Op 15 mei heeft de UM een bericht gepubliceerd waarin zij stelt de komende tijd zeer terughoudend te zijn in het toelaten en/of faciliteren van bijeenkomsten met een sterk politiek karakter en met externe sprekers over de situatie in Gaza/Israël.5 Zij wacht eerst de uitkomsten af van het onderzoek naar de gang van zaken rond de vroegtijdig beëindigde bijeenkomst op 12 maart. De UM betracht terughoudendheid zolang er wordt gewacht op de uitkomsten van het onderzoek en deze zijn geïmplementeerd. De UM kan het zich immers niet veroorloven dat zij de veiligheid van (zowel interne als externe) aanwezigen niet kan borgen.
De UM geeft aan dat bij een aanvraag om een UM-ruimte beschikbaar te stellen voor een lezing door de heer Kestenbaum op 19 mei die terughoudendheid niet is gehonoreerd. Bijeenkomsten van de Joodse Studentenvereniging IJAR kunnen, zonder externe sprekers op het thema Gaza/Israël, doorgang vinden. Dat geldt voor alle studentenverenigingen. De bijeenkomst waarnaar het lid Eerdmans in zijn vraag refereert, stond gepland op 19 mei en kon bij de UM inderdaad niet doorgaan vanwege te grote veiligheidsrisico’s. De UM heeft haar beoordeling mede gebaseerd op de ervaringen die zij heeft gehad met een eerder door IJAR georganiseerde lezing van Rawan Osman op 12 maart jl. De bijeenkomsten die sindsdien wel zijn doorgegaan, zo zegt de UM, waren bijeenkomsten zonder externe sprekers of zonder sterk politiek profiel en bijeenkomsten die onderdeel zijn van het academisch programma van één of meer faculteiten. Zo vond er een bijeenkomst plaats met een spreker die, met financiering van de UM, deelneemt aan het NIAS Safe Haven Fellowship Program.
Kunt u uitleggen waarom de bijeenkomst georganiseerd door de Joodse Studentenvereniging IJAR-Maastricht geen doorgang mag vinden, terwijl er wel pro-Palestijnse bijeenkomsten georganiseerd mogen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het verbieden van lezingen als deze bijdraagt aan een onveilig studieklimaat voor Joodse studenten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het betreurenswaardig dat er situaties zijn waarbij de veiligheid van studenten en genodigden dusdanig onvoldoende gegarandeerd kan worden, dat een bijeenkomst geannuleerd moet worden. Ik kan mij voorstellen dat het annuleren van een bijeenkomst voor Joodse studenten een gevoel van oneerlijke behandeling en een gevoel van onveiligheid geeft. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen dat de randvoorwaarden voor bijeenkomsten en de veiligheid van de aanwezigen voldoende geborgd zijn. Indien de risico’s voor de veiligheid te groot zijn, kan het zo zijn dat bijeenkomsten geen doorgang kunnen vinden.
Erkent u dat na alle ongeregeldheden op universiteiten de veiligheid van Joodse studenten op universiteiten nog steeds niet gewaarborgd kan worden? Zo niet, waarom niet?
Instellingen spannen zich in voor een veilige leer- en werkomgeving. Helaas zijn ongeregeldheden tijdens demonstraties niet altijd op voorhand te voorkomen, en lukt het door ongeregeldheden niet altijd om het primaire proces van onderwijs en wetenschap door te laten gaan. Mijn beeld is wel dat er meer grip is dan in de beginperiode van de acties, doordat er heldere afspraken binnen de sector zijn gemaakt over hoe te handelen en doordat het contact met de lokale driehoek over het algemeen goed verloopt.
Momenteel spreek ik met de bestuurders van universiteiten en hogescholen over de inrichting van hun veiligheidsbeleid in het kader van een aantal moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op instellingen. Dit betreft onder meer de meldpuntvoorzieningen, het verhogen van de aangiftebereidheid, het ontwikkelen van een veiligheidsprotocol en de regie inzake sturing op veiligheid. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen voor het zomerreces informeren.
Daarnaast werk ik met de integrale aanpak sociale veiligheid, die samen met het veld is opgesteld, aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op alle instellingen, onder meer aan door het realiseren van een wettelijke zorgplicht voor de sociale veiligheid en een onderzoek naar klacht- en meldprocedures. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren. Verder worden vanuit het kabinet en verschillende ministeries, waaronder het mijne, diverse maatregelen ter bestrijding van antisemitisme genomen. Zo heeft het kabinet afgelopen najaar de strategie bestrijding antisemitisme aan uw Kamer gezonden en per 1 februari jl. de Taskforce antisemitismebestrijding ingesteld. De Taskforce gaat aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten. Ik werk daarnaast aan een handreiking voor vertrouwenspersonen, die voor de zomer klaar is. Deze handreiking gaat over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Hiervoor heeft onlangs een gesprek plaatsgevonden waar mijn ministerie, samen met het bureau van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), heeft gesproken met vertrouwenspersonen en andere functionarissen sociale veiligheid, en met Joodse studenten en medewerkers.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel andere Joodse bijeenkomsten geen doorgang mochten of konden vinden de afgelopen maanden op andere universiteiten in Nederland?
Nee, ik vind het ongepast om bijeenkomsten als «Joodse bijeenkomsten» te administreren. Dit wordt door de universiteiten ook niet als zodanig bijgehouden.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat Academische vrijheid op 3 juni beantwoorden?2
Het commissiedebat is uitgesteld.
Het artikel 'Burgemeester weigert Eritrese bijeenkomst in Rijswijk uit vrees voor rellen' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), David van Weel (minister ) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester weigert Eritrese bijeenkomst in Rijswijk uit vrees voor rellen»1?
Ja.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre er sinds de rellen in Den Haag in februari 20242 maatregelen zijn genomen ten opzichte van de spanningen binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland?
De verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen voor het voorkomen en omgaan met onrust ligt in de eerste plaats bij het lokaal gezag; het rijk ondersteunt met kennis en advies. Burgemeesters kunnen hiervoor onder meer terecht bij het Ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust. Dit is een samenwerkingsverband tussen verschillende partners zoals het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), gemeenten en de politie, die het lokaal en landelijk bestuur ondersteunt bij het omgaan met maatschappelijke onrust en ongenoegen. Daarnaast onderhoudt het Ministerie van SZW contacten met Eritrees-Nederlandse gemeenschappen in het kader van maatschappelijke spanningen en polarisatie. Het Ministerie van SZW zet in op kennisdeling en kennisversterking bij de Rijksoverheid en gemeenten, zo bracht de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) bijvoorbeeld vorig jaar een infoblad uit over de ontwikkelingen binnen de gemeenschap3 en organiseerde het Ministerie van SZW recent een interdepartementaal overleg Eritrees-Nederlandse gemeenschappen.
Ook heeft het kabinet in lijn met het regeerprogramma structureel middelen beschikbaar gesteld voor de paraatheid van de mobiele eenheden en het uitbreiden van de bevoegdheden van de politie om informatie te vergaren over (potentieel) grootschalige openbare ordeverstoringen.
Wat is uw reactie op de bewering van de burgemeester van Rijswijk die stelt dat «de spanningen binnen de gemeenschap leiden tot excessief geweld en dat het gemeenten ontbreekt aan instrumenten om effectief te handelen»? Bent u voornemens gemeenten extra bevoegdheden te geven om effectiever te kunnen optreden tegen bijeenkomsten die bij voorbaat op zeer gespannen voet staan?
Ik ben mij bewust van de ingewikkelde opgave die een burgemeester in een situatie als deze heeft. Ik verwacht daarentegen dat we juist door de bundeling van kennis en expertise tussen rijk en gemeenten binnen het Ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust – en met toepassing van bestaande wettelijke bevoegdheden (zoals die volgen uit onder andere de Gemeentewet en de Wet openbare manifestaties) en niet-juridische instrumenten (zoals het proactief onderhouden van contacten met de Eritrees-Nederlandse gemeenschap) – kunnen komen tot een effectieve samenwerking en passend handelingsperspectief. Hierover vond vorig jaar ook een gesprek plaats tussen de burgemeester van Rijswijk en de Staatssecretaris van Participatie en Integratie.
Om te kijken hoe de ervaringen tot dusver zijn geweest, hoe het handelingsperspectief zo effectief mogelijk ingezet kan worden en waar dat mogelijk nog versterkt kan worden, is een overlegstructuur gestart waarbij verschillende departementen, de politie, de gemeente Rijswijk en andere gemeenten met vergelijkbare of anderszins relevante ervaringen in overleg treden. Ook het Ministerie van JenV speelt daarin haar rol.
Hoeveel verdachten zijn er inmiddels vervolgd voor hun betrokkenheid bij de Eritrese rellen in februari 2024? Kunt u hierbij tevens aangeven wat de exacte (gevangenis)straffen zijn geweest?
De rechtbank Den Haag heeft op 19 juli 2024,4 23 september 2024,5 26 november 20246 en meest recentelijk op 31 maart 20257 uitspraak gedaan in de strafzaken tegen in totaal 35 verdachten. Deze zaken hebben geresulteerd in 34 veroordelingen – met een strafoplegging variërend van 150 dagen gevangenisstraf, waarvan 11 dagen voorwaardelijk, tot 4 jaar gevangenisstraf – en één vrijspraak. Verschillende van deze zaken lopen nog in hoger beroep.
Het intrekken van het Nederlanderschap is mogelijk op een aantal in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) benoemde gronden. Intrekking van het Nederlanderschap wegens gepleegde misdrijven vereist een onherroepelijke veroordeling wegens een van de in artikel 14, tweede lid, RWN genoemde misdrijven. De lengte van de opgelegde straf heeft hierin overigens een ondergeschikt belang. De Staatssecretaris van Rechtsbescherming gaat niet in op individuele gevallen.
Hoeveel van de tenminste negen Eritreeërs die zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van 4 tot 12 maanden, of andere veroordeelden in relatie tot de rellen in februari 2024, hebben een gevangenisstraf van meer dan 10 maanden opgelegd gekregen waarmee zij in de categorie van «bijzonder ernstig misdrijf» vallen, waardoor het Nederlanderschap ingetrokken kan worden? Kunt u tevens aangeven tegen hoeveel van de veroordeelden een proces loopt om het Nederlanderschap in te trekken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel verblijfsvergunningen er zijn ingetrokken naar aanleiding van de Eritrese rellen in Den Haag in februari 2024?
Het is niet mogelijk om uit de systemen van de IND cijfers te genereren die inzichtelijk maken hoeveel verblijfsvergunningen zijn ingetrokken specifiek vanwege betrokkenheid bij de Eritrese rellen in februari 2024.
Kunt u aangeven hoeveel asielvergunningen voor Eritreeërs er in 2024 zijn ingetrokken, vanwege (signalen van) een contra-indicatie, omdat zij achteraf in tegenstelling tot wat zij beweerden tijdens hun asielprocedure toch sympathie hebben voor het Eritrese regime?
Het is niet mogelijk om uit de systemen van de IND cijfers te genereren die inzichtelijk maken hoeveel verblijfsvergunningen zijn ingetrokken specifiek vanwege sympathie voor het Eritrese regime. In de systemen van de IND wordt niet geregistreerd of een Eritreeër aanhanger is van het regime.
Hoeveel Eritreeërs die betrokken zijn geweest bij de rellen in Den Haag in februari 2024 zaten nog in de asielprocedure? Kunt u aangeven wat de status van hun procedure nu is? Hoeveel van de betrokken Eritrese asielzoekers hebben alsnog een verblijfsvergunning gekregen en hoeveel verblijfsvergunningen zijn er niet verstrekt naar aanleiding van de rellen?
Over de individuele verblijfsprocedures en verblijfsstatussen van de Eritrese vreemdelingen die betrokken zijn geweest bij de rellen in Den Haag in februari 2024 doet de Minister van Asiel en Migratie geen uitspraken.
Heeft u sinds de rellen van februari 2024 gesproken met de Eritrese ambassadeur? Wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken geweest?
Nee. Wel hebben er nadien meerdere gesprekken met de Eritrese ambassadeur plaatsgevonden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tijdens deze gesprekken is benadrukt dat van de ambassadeur wordt verwacht geweld expliciet af te keuren en actief bij te dragen aan de-escalatie en dialoog binnen de gemeenschap. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spreekt autoriteiten ook direct aan zodra zij signalen ontvangt van onwenselijke beïnvloeding of wanneer ongeregeldheden zich voordoen.
Hoeveel van de schade, die wordt geschat op meer dan 700.000 euro, is inmiddels verhaald op de daders?
De rechtbank heeft in de zaken waarin zij tot veroordelingen is gekomen, ook verschillende vorderingen tot schadevergoeding (grotendeels) toegewezen. Het betreft daarbij zowel de vergoeding van immateriële schade voor politieagenten en ME’ers als de vergoeding van materiële schade van andere benadeelde partijen. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 4 en 5, lopen verschillende van deze zaken nog in hoger beroep; die vonnissen – en daarmee de toegewezen schadevergoedingen – zijn nog niet onherroepelijk. Wij kunnen daarom op dit moment nog geen representatieve uitspraken doen over bedragen.
De onrust op Nederlandse universiteiten nadat een pro-Israelische spreker een lezing heeft gehouden |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lezing pro-Israëlische activiste op Radboud Universiteit ruw verstoord, aangifte tegen gemaskerde docent: «Hij leidde de bende»»1 en het bericht «Pro-Israëlische activiste Rawan Osman opnieuw doelwit actievoerders: politie grijpt in bij vechtpartij tijdens lezing in Maastricht»2?
Ja.
Hebben de Radboud Universiteit en Maastricht Universiteit voorafgaand aan de lezing een risicoinschatting gemaakt en zo ja, welke maatregelen hebben de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit hierop volgend genomen? Hebben de Radboud Universiteit of de Maastricht Universiteit bijvoorbeeld maatregelen genomen om toegangscontroles in te stellen?
Ik heb dit nagevraagd bij deze instellingen. De Radboud Universiteit (RU) geeft aan een risicoanalyse gemaakt te hebben, mede gebaseerd op de ervaringen van de TU Delft waar deze spreker al was geweest. De RU besloot om de lezing te laten plaatsvinden in een collegezaal die zo gelegen is dat aanwezigen geen hinder zouden ondervinden van protesten van buiten. Daarnaast had de RU ervoor gezorgd dat de lezing alleen toegankelijk was op vertoon van een campuskaart of id-bewijs van door de organisatie uitgenodigde externen. Ook had de RU extra toezicht geregeld en contact opgenomen met de politie en gemeente, iets wat volgens de RU standaard gebeurt bij activiteiten op de campus, als daar mogelijk risico’s aan verbonden zijn.
De Universiteit Maastricht (UM) geeft aan dat hun risicoschatting is gebaseerd op de risicoschattingen van gemeente en politie. Op basis daarvan heeft de UM intern beveiliging geregeld en zijn er afspraken gemaakt over wie mogelijke verstoorders van de lezing zou aanspreken. Ook geeft de UM aan dat er afspraken zijn gemaakt met de gemeente over de handhaving buiten, op de openbare weg, waar de demonstratie plaatsvond.
Heeft u vooraf, tijdens en/of na het incident contact gehad met de Radboud Universiteit en/of de Maastricht Universiteit over de ontstane situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hier besproken?
Met beide universiteiten is zowel tijdens als na het incident contact geweest met mijn ministerie. Daarbij is onder andere gesproken over wat er precies aan de hand was en hoe zij hiermee omgegaan zijn en voorts om na te gaan of uw Kamer geïnformeerd zou moeten worden indien er sprake zou zijn geweest van een grootschalige verstoring van het primaire proces van onderwijs en onderzoek, zoals toegezegd aan uw Kamer naar aanleiding van de motie Martens-America3. Dat was niet het geval.
Bent u het ermee eens dat deze lezingen vooraf kon worden aangemerkt als «risicovol» en dat er daarom extra veiligheidsmaatregelen wenselijk waren?
Het beoordelen van de risico's van lezingen en het nemen van veiligheidsmaatregelen en het daarbij waar nodig inschakelen van daartoe bevoegde partijen, is de verantwoordelijkheid van de instelling in samenspraak met de lokale driehoek. Beide instellingen geven aan dat zij extra veiligheidsmaatregelen hebben genomen, zie hiervoor het antwoord op vraag 2. De instellingen evalueren hun veiligheidsbeleid om de juistheid van de inschatting vooraf en de proportionaliteit en effectiviteit van de genomen maatregelen na te gaan. Ook in dit geval doen de Radboud Universiteit en de Universiteit Maastricht dat.
Bent u van mening dat de veiligheid van zowel de spreker als de aanwezigen niet goed genoeg geborgd was, nu vooraf bekend was dat deze bijeenkomst grote kans liep te worden verstoord?
Zie antwoord vraag 4.
Is de «Richtlijn protesten universiteiten en hogescholen» van de sector opgenomen in de huisregels van de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit en zijn die gehandhaafd?3
De sectorale «richtlijn protesten» wordt door alle universiteiten en hogescholen onderschreven. De RU heeft mij laten weten dat de instelling omgangsregels voor studenten en medewerkers heeft opgesteld en een gedragscode heeft voor medewerkers. Momenteel ontwikkelt de RU aanvullend nog een document waarin huisregels zijn vastgelegd. Dit document wordt naar verwachting van de RU dit jaar in overleg met de medezeggenschap vastgesteld, conform de verantwoordelijkheden die op de RU zijn afgesproken over de rol van de medezeggenschap hierbij.
De UM geeft aan dat de richtlijn protesten en haar huisregels grotendeels dezelfde strekking hebben, maar dat sommige onderdelen van de richtlijn in andere documenten zijn opgenomen. Zo is de mogelijkheid om studenten en medewerkers te identificeren op basis van hun universiteitspas opgenomen in het beheersreglement van de UM-card. Daarnaast heeft het CvB van de UM een «Handreiking huisregels inzake demonstraties» vastgesteld, waarin verwezen wordt naar het doen van aangifte in geval van strafbare feiten.
De RU en UM geven aan dat zij extra toezicht en/of beveiliging hebben ingezet en de huisregels hebben gehandhaafd.
Hoe kan het dat studenten, maar ook in het bijzonder medewerkers, soms zelfs gemaskerd, keer op keer de openbare orde op hun eigen campus kunnen verstoren en zelfs sprekers intimideren?
De instellingen geven aan in te grijpen wanneer het gedrag over de grens gaat. Dit doen zij waar zij bevoegd zijn om te handhaven. Waar nodig doen ze dit in samenwerking met de gemeente en politie.
Het is bij wet niet toegestaan om gezichtsbedekkende kleding te dragen in het openbaar vervoer en in gebouwen en bijbehorende erven van onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen en zorginstellingen. Dit verbod is ook opgenomen in de sectorale «richtlijn protesten». Instellingen geven aan dat zij demonstranten met gezichtsbedekkende kleding vragen om deze kleding af te doen, en als zij dat niet willen om de locatie te verlaten. Er is sectoraal afgesproken dat er niet wordt onderhandeld met gemaskerde individuen.
De universiteiten geven ook aan dat zij altijd aangifte doen van strafbare feiten, zoals bedreiging, geweld, vernieling of openlijk geweldpleging.
Hoeveel studenten en/of medewerkers zijn er vanaf 7 oktober 2023 van een universiteit ontslagen en/of definitief van hun instelling gestuurd, omdat zij Israelische en/of Joodse studenten/medewerkers lastig hebben gevallen?
Als Minister beschik niet over het aantal uitschrijvingen van studenten of het aantal ontslagen medewerkers. Maatregelen jegens studenten worden door mij niet centraal geregistreerd. De koepelorganisaties van universiteiten (UNL) en van hogescholen (VH) geven daarnaast aan dat instellingen de maatregelen jegens studenten vanwege privacy niet (centraal) registreren.
Bent u van mening, nu u kennis heeft genomen van deze gebeurtenissen, dat deze ondermijning en verstoring strafbare elementen bevat? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u terechte consequenties voor zowel studenten als medewerkers die hierbij aanwezig waren?
Het is aan de rechter om te oordelen over eventuele strafbare feiten, niet aan de Minister van OCW. Daarvoor is het van belang dat instellingen aangifte doen wanneer zij menen dat er strafbare feiten begaan zijn. De instellingen bevestigen dat zij dat ook doen.
Instellingen handhaven hun eigen huisregels. Bij ongewenst gedrag van studenten en medewerkers dat in strijd is met de huisregels zijn de instellingen bevoegd te handelen.
Is het bij u bekend of door de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit tenminste de identiteit is vastgesteld van de verstoorders? Zo ja, wat zijn de consequenties geweest voor deze personen?
De lezing op de UM is verstoord door een demonstratie die plaatsvond op de openbare weg, grenzend aan de zaal van de UM waar de lezing werd gehouden. Deze demonstratie is door de politie niet beëindigd. De verstoorders binnen in de zaal zijn door medewerkers van de UM naar buiten geleid waarna de lezing werd hervat. De identiteit van deze verstoorders is niet vastgesteld. Naar aanleiding van de verstoring van de lezing is de UM een extern onderzoek gestart in de vorm van een reconstructie. Dit onderzoek kijkt o.a. naar welke partijen een bijdrage hebben geleverd aan de verstoringen. Op basis van de bevindingen van het onderzoek wordt bekeken welke consequenties passend zijn.
De RU geeft aan dat de gebeurtenissen momenteel worden geëvalueerd, waarbij de identiteit van de mensen die in de zaal de lezing hebben verstoord voor een groot deel is vastgesteld. De mogelijkheid van aangifte doen wordt onderzocht.
Hoeveel studievisa zijn er sinds de aangenomen motie van het lid Eerdmans inmiddels ingetrokken?4
Dat is mij niet bekend. Instellingen registreren maatregelen tegen studenten niet (centraal).
Waarom lijken universiteiten na zo veel incidenten nog steeds geen grip te hebben op verstoringen op hun eigen campus en kunt u hierbij ingaan op de samenwerking tussen onderwijsinstellingen, de beveiliging van onderwijsinstellingen en de politie alsmede reflecteren op uw eigen rol?
Mijn beeld is dat er juist meer grip is dan in de beginperiode van de acties, doordat er heldere afspraken binnen de sector zijn gemaakt over hoe te handelen en doordat het contact met de lokale driehoek over het algemeen goed verloopt. Instellingen worden voor stevige dilemma’s geplaatst en ongeregeldheden tijdens demonstraties zijn niet altijd op voorhand te voorkomen, bijvoorbeeld als relschoppers van buiten de instellingen de demonstraties aangrijpen om vernielingen aan te richten. Instellingen maken risicoanalyses vooraf en waar nodig doen zij een beroep op de lokale veiligheidsdriehoek. Ik vind het van belang dat de verantwoordelijkheid ook zoveel mogelijk lokaal wordt genomen. Elk incident is weer net anders en de aanpak ervan vergt altijd een inschatting ter plekke en in de context van dat moment. De instelling in samenwerking met de politie en lokale driehoek kunnen de specifieke situatie het beste inschatten en besluiten hoe hiermee om te gaan.
Verder vind ik het belangrijk dat instellingen, zoals ook de UvA, RU en UM doen, leren van hun ervaringen op het gebied van veiligheid, ook gezamenlijk. Dit doen de universiteiten via hun netwerk van integrale veiligheidsadviseurs, en als sector via het Platform Integrale Veiligheid dat met subsidie van OCW tot stand is gekomen. Over de inrichting van hun veiligheidsbeleid, spreek ik momenteel ook met bestuurders van universiteiten en hogescholen in het kader van een aantal moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op instellingen. Dit betreft onder meer de meldpunt-voorzieningen, het verhogen van de aangiftebereidheid, het ontwikkelen van een veiligheidsprotocol en de regie inzake veiligheid. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen voor het zomerreces informeren.
Daarnaast werk ik vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op alle instellingen. Mijn rol als Minister is om instellingen in staat te stellen hun verantwoordelijkheid te nemen. Met de integrale aanpak sociale veiligheid, die samen met het veld is opgesteld, werk ik hier onder meer aan door het realiseren van een wettelijke zorgplicht voor de sociale veiligheid en een onderzoek naar klacht- en meldprocedures. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren.
Verder worden vanuit het kabinet en verschillende ministeries, waaronder het mijne, diverse maatregelen ter bestrijding van antisemitisme genomen. Zo heeft het kabinet afgelopen najaar de strategie bestrijding antisemitisme aan uw Kamer gezonden en per 1 februari jl. de Taskforce antisemitismebestrijding ingesteld. De Taskforce gaat aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten. Ik werk daarnaast aan een handreiking voor vertrouwenspersonen, die voor de zomer klaar is. Deze handreiking gaat over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Hiervoor heeft onlangs een gesprek plaatsgevonden waar mijn ministerie, samen met het bureau van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), heeft gesproken met vertrouwenspersonen en andere functionarissen sociale veiligheid, en met Joodse studenten en medewerkers.
Wilt u de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit opdragen om dit incident extern te laten evalueren en dit net als de UvA te delen met andere universiteiten, zodat zij hier lering uit kunnen trekken?
De UM laat momenteel een reconstructie uitvoeren en de RU heeft reeds een interne evaluatie laten uitvoeren. Beide instellingen hebben al aangegeven deze evaluaties te delen met de andere universiteiten.
Bent u ervan op de hoogte dat de Dutch Scholars for Palestine heeft opgeroepen om in de week van 21 tot 30 maart 2025 de «Israeli apartheidsweek» te organiseren, waarbij zij onder andere oproepen Israël en alles wat aan hen gelieerd is te willen boycotten?
Ja.
Wilt u in het kader van de vorige vraag instellingen en universiteiten oproepen hun veiligheidsbeleid aan te scherpen, zodat onderwijs en onderzoek niet verstoord worden door demonstranten en Israëli's en Joodse studenten en medewerkers zich te allen tijde veilig voelen?
Ik heb de universiteiten en hogescholen via hun koepelorganisaties VH en UNL hier destijds op geattendeerd en de verwachting uitgesproken dat zij al het redelijke doen om hun verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving in te vullen.
Kunt u een inschatting maken hoeveel Joodse en/of Israelische studenten op dit moment thuiszitten, omdat zij zich niet meer veilig voelen op hun onderwijsinstelling en zo niet, wilt u de instellingen vragen te inventariseren hoeveel Joodse en/of Israelische studenten en medewerkers nog thuiszitten?
Instellingen mogen de religie van studenten niet registreren, dat is wettelijk verboden. Wel is er vanuit instellingen contact met studentengroeperingen en individuele studenten die signalen van onveiligheid delen en aangeven niet naar de campus te willen komen. Met hen kijken instellingen individueel wat er nodig is om het onderwijs toch doorgang te kunnen laten vinden en welke (veiligheids-) maatregelen er getroffen kunnen worden. Op basis van informatie die ik hierover van de koepelorganisaties heb ontvangen, is het aantal studenten dat aangeeft niet naar de campus te willen komen omwille van veiligheidsredenen naar hun inschatting beperkt. Desondanks is iedere student die thuiszit er één teveel. Mogelijkerwijs zijn er ook studenten die hier geen melding van durven te doen. In het eerdergenoemde onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen wordt onderzocht waar verbetering mogelijk is. Daarbij wordt ook gekeken naar een handelingsperspectief in de omgang met klachten en meldingen over antisemitisme.
Kunt u inzichtelijk maken welke maatregelen u, of de afzonderlijke instellingen, heeft genomen om de motie van het lid Eerdmans c.s. uit te voeren, waardoor alle barrières voor Joodse en Israelische studenten, die niet naar hun universiteit durven gaan, worden weggenomen?5
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 spreek ik momenteel met bestuurders van universiteiten en hogescholen in het kader van meerdere moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op instellingen. Dit betreft ook bovengenoemde motie over het wegnemen van barrières voor Joodse en Israëlische studenten. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen voor het zomerreces informeren.
Daarnaast dragen de eerdergenoemde integrale aanpak sociale veiligheid en Taskforce antisemitismebestrijding bij aan het wegnemen van barrières voor Joodse en Israëlische studenten. Via de integrale aanpak sociale veiligheid werk ik samen met de sector aan het vergroten van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen. Daarvoor is de komende jaren jaarlijks € 8 miljoen beschikbaar. Hierbij is ook ruimte om de middelen in te zetten voor antisemitismebestrijding. Zo wordt voor het landelijk programma sociale veiligheid een subsidieregeling bekostigd voor het financieel ondersteunen van activiteiten van de regiegroep sociale veiligheid en het veld met als doel de bevordering van een sociaal veilige leer- en werkomgeving voor studenten en werknemers in het hoger onderwijs en de wetenschap. Hier kunnen door de (samenwerkende) universiteiten, hogescholen, studie- en studentenverenigingen alsmede medewerkers- en promovendiorganisaties ook voorstellen ter bestrijding van antisemitisme worden ingediend. Daarnaast kunnen de middelen voor uitvoering van de afspraken ten aanzien van sociale veiligheid in het Bestuursakkoord ook door onderwijsinstellingen worden besteed aan antisemitismebestrijding. Verder wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen, onderdeel van de aanpak, gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme.
Daarnaast werk ik, zoals eerder gesteld, aan een handreiking voor vertrouwenspersonen, die voor de zomer klaar is. Deze handreiking gaat over het herkennen van en omgaan met antisemitisme.
Instellingen werken ook aan het wegnemen van barrières voor Joodse en Israëlische studenten. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 16 hebben instellingen contact met studentengroeperingen en individuele studenten die signalen van onveiligheid delen en aangeven niet naar de campus te willen komen. Met hen kijken instellingen individueel wat er nodig is om het onderwijs toch doorgang te kunnen laten vinden en welke (veiligheids)maatregelen er getroffen kunnen worden.
Bent u bereid het College van Bestuur van instellingen, die de veiligheid niet kunnen garanderen, onder curatele te laten stellen door de respectievelijke Raden van Toezicht?
Onder het bestuurlijk instrumentarium dat ik als Minister voorhanden heb valt niet de mogelijkheid tot het onder curatele stellen van een College van Bestuur door de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht heeft de zelfstandige taak en bevoegdheid om als intern toezichthouder op te treden, wanneer er sprake van zou zijn dat het College van Bestuur de veiligheid niet zou kunnen garanderen.
Wanneer de Inspectie van het Onderwijs op basis van een gedegen onderzoek tot de conclusie komt dat er sprake is van wanbeheer in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, heb ik als ultimum remedium de mogelijkheid de Raad van Toezicht een aanwijzing te geven tot het nemen van een of meer maatregelen. Wanneer het doel van de maatregel ook met een minder zwaar middel kan worden bereikt, zal ik eerst dat middel moeten inzetten. Er ligt op dit moment niet een dergelijk onderzoek van de Inspectie.
Is de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding al langsgeweest op de Radboud Universiteit of de Maastricht Universiteit, zoals toegezegd in het debat Veiligheid op Nederlandse universiteiten op 23 januari 2025?
De NCAB is in maart jl. in gesprek gegaan met het College van Bestuur van de Radboud Universiteit om te spreken over de veiligheid van Joodse studenten en medewerkers. Een afspraak met de Universiteit Maastricht is in voorbereiding.
Bent u voornemens instellingen, en in het bijzonder de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit, opdracht te geven om extra veiligheidsmaatregelen te nemen om de veiligheid van Joodse en/of Israëlische studenten te garanderen?
Ik ben met de sector in gesprek over de uitvoering van de aangenomen moties van uw Kamer tijdens het debat op 23 januari jl. over de veiligheid op universiteiten. Deze zijn bedoeld om de veiligheid op de universiteiten beter te borgen. Over de uitkomsten van deze bespreking zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren. Daarbij wil ik wel benadrukken dat ik niet in de verantwoordelijkheid van universiteiten treed om veiligheidsbeleid in te richten en huisregels te handhaven om ongewenst gedrag tegen te gaan.
Het artikel 'Nederland loopt Brusselse miljarden mis na graai in budget voor Lelylijn' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland loopt Brusselse miljarden mis na graai in budget voor Lelylijn»?1
Ja, dit artikel is bekend.
Bent u zich bewust van het risico dat Nederland mogelijk miljarden euro’s, bestemd voor de aanleg van de Lelylijn, aan Europese subsidie misloopt?
Ik deel de conclusie van het artikel niet. Het staat namelijk nog niet vast hoeveel geld de EU voor de volgende Europese meerjarenbegroting zal hebben. Daarnaast is het nog onzeker of die begroting een Connecting Europe Facility (CEF) programma zal bevatten in huidige vorm, gelet op de wens om de Europese begroting te vereenvoudigen.
Als we kijken naar de huidige verdeling van de CEF-gelden, dan zal de mogelijke bijdrage van EU-financiering aan de totale financiering van de Lelylijn beperkt zijn. Zo heeft Nederland onder het huidige CEF-programma dat liep van 2021 tot 2027, maar inmiddels volledig is uitgeput, in totaal ongeveer € 400 miljoen ontvangen. Op basis van deze ratio en het feit dat bij de toekenning van Europese middelen de focus waarschijnlijk op grensoverschrijdende spoorverbindingen zal liggen, is te verwachten dat er ook in de toekomst slechts een beperkt deel van de budgettaire opgave voor de Lelylijn kan worden gedekt vanuit EU-gelden. Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen van het lid Olger van Dijk over Europese financiering voor de Nedersaksenlijn en de Lelylijn van 24 maart 20252.
Nederland heeft zich wel ingezet om maximaal voor te sorteren op het aanvragen van toekomstige aanvullende Europese financiering voor de Lelylijn. Dit is één van de redenen dat Nederland de Lelylijn wel tentatief op het TEN-T netwerk heeft laten opnemen. Europese fondsen moeten hierbij wel vooral als aanvullende bron van financiering worden gezien, die kan bijdragen aan de totale financieringsmix, maar niet als primaire dekking. Deze fondsen kunnen pas in een later stadium – tijdens verkenning of planuitwerking – van het project worden aangevraagd. We werken door aan de Lelylijn via het Masterplan, waar ook de uitvoerbaarheid en bekostigingsmogelijkheden verder worden uitgewerkt.
Afgelopen december is de motie «het bestaande budget voor de Lelylijn gereserveerd houden en niet aanwenden voor andere doeleinden», kamerbreed aangenomen, waarom heeft u deze motie niet gerespecteerd?2
Bij de Voorjaarsnota is uiteindelijk door de coalitiepartijen en het kabinet besloten om geld aan de reservering van de Lelylijn te onttrekken ten behoeve van de Nedersaksenlijn, het bestaande spoor bij Meppel, de N36 en de sluis bij Kornwerderzand.
Bent u voornemens om vaker unaniem aangenomen moties naast zich neer te leggen?
Nee.
Waarom heeft u het parlement niet tijdig geïnformeerd over de mogelijke negatieve gevolgen van de graai uit het potje van de Lelylijn gelden en daarmee de gevolgen voor het mogelijke wegvallen van Europese subsidie voor de Lelylijn?
Over de mogelijkheden van Europese financiering is de Kamer geïnformeerd met de brief van 24 maart jl.4 Daarnaast kan, zoals aangegeven bij vraag 1, Europese subsidie pas worden aangevraagd in een latere fase, zoals een MIRT-verkenning of planuitwerking. Met de oorspronkelijke ongeveer € 3,5 miljard die voor de Lelylijn gereserveerd stond, was het niet mogelijk om de vervolgstap naar de start van de MIRT-verkenning te zetten. Dit omdat er niet werd voldaan aan de regel dat er dan zicht moet zijn op voldoende financiering (ongeveer € 10 miljard) om zicht te hebben op realisatie.
Het is ook niet zo dat de kans op Europese subsidie per direct wegvalt. Voor de Lelylijn wordt conform verzoek van de Kamer doorgewerkt aan het Masterplan Lelylijn.
Wat zijn de eerst signalen die u heeft ontvangen vanuit de Europese Commissie aangaande het gegraai van de regering uit de Lelylijn gelden?
De Europese Commissie heeft hierover, voor zover bekend, geen signalen afgegeven.
Welke concrete stappen worden alsnog genomen om het vertrouwen van de Europese Commissie te herstellen en de cofinanciering alsnog veilig te stellen?
Er is mijns inziens geen sprake van een geschaad vertrouwen bij de Europese Commissie dat hersteld moet worden. Via het Masterplan Lelylijn worden samen met de regio de inhoudelijke keuzes en mogelijkheden voor toekomstige bekostiging van deze spoorlijn in beeld gebracht. Daaronder vallen ook mogelijke Europese subsidies. Als we kijken naar de huidige verdeling van de CEF-gelden en de focus die waarschijnlijk op een grensoverschrijdend deel zal liggen, dan zal de mogelijke bijdrage van EU-financiering aan de totale financiering beperkt zijn.
Wat is de reactie van provincies en gemeenten in Noord-Nederland op het mogelijk wegvallen van Europese financiering, en hoe typeert u de algehele teneur daarvan?
De bij de Lelylijn betrokken bestuurders hebben hun teleurstelling geuit over de herbestemming van een deel van de Lelylijnreservering. Zij hebben zich richting het ministerie niet specifiek geuit over het mogelijk wegvallen van Europese financiering. Tegelijkertijd wordt het ook als positief ervaren dat er een belangrijke stap gezet kan worden met de Nedersaksenlijn en andere infrastructurele projecten.
Bent u bereid publiekelijk te erkennen dat de huidige gang van zaken een bedreiging vormt voor de voortgang van de Lelylijn?
Ik erken dat de besluitvorming bij de Voorjaarsnota de Lelylijn niet dichterbij heeft gebracht. Het is onder alle omstandigheden een buitengewone opgave om infrastructurele projecten met een omvang van bijna € 14 miljard5 gefinancierd te krijgen. Voor de besluitvorming over een project met een dergelijke omvang is meer voorbereiding en geld nodig. Met het Masterplan voor de Lelylijn en de Uitvoeringsstrategie langjarige infrastructuur en woningbouw kijken we verder naar de uitvoerbaarheid en financieringsmogelijkheden voor grote infrastructurele projecten zoals de Lelylijn. Voor het Masterplan worden de eerste resultaten aan het einde van dit jaar bereikt. Voor de Uitvoeringsstrategie zal dat dit najaar zijn.
De terreurdreiging vanuit Pakistan en de Nederlandse wapenexport naar dat land. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
|
Bent u bekend met het NRC-artikel van 20 mei 2025 waaruit blijkt dat Nederland de op één na grootste wapenexporteur naar Pakistan is?1
Kunt u reflecteren op de belangenafweging omtrent de wapenexport naar Pakistan, in het bijzonder gezien herhaaldelijke kritiek van de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Verenigde Staten op de vermeende steun van Pakistan aan jihadistisch terrorisme, en de mogelijke gevolgen voor de Nederlandse en Europese internationale positie?2 3 4
Bent u zich ervan bewust dat het Pakistaanse leger, waaraan Nederland militaire goederen levert, jihadisten eert die zijn omgekomen bij de Indiase vergeldingsactie met staatsbegrafenissen en militaire eerbewijzen?5 6 Deelt u de mening dat een staat die terroristen faciliteert, beschermt én eert, per definitie uitgesloten moet worden van militaire handelssamenwerking met Nederland?
Hoe beoordeelt u de risico’s dat Nederlandse exporten van militaire goederen naar Pakistan, zoals de € 27,2 miljoen aan radarsystemen in mei 2024 en de € 69 miljoen in 2017, kunnen bijdragen aan de capaciteit van terroristische groeperingen?
Welke controlemechanismen hanteert Nederland om te voorkomen dat militaire goederen, direct of via het Pakistaanse leger, in handen van jihadistische netwerken vallen? Acht u die afdoende, gezien de aantoonbare verwevenheid met terreur?
Bent u bereid om volledige transparantie te bieden over alle exporten van militaire goederen vanuit Nederland naar Pakistan van de afgelopen vier jaar (2021–2025), inclusief bedragen en goederen, gezien de onthullingen dat eerdere exporten zoals die van € 27,2 miljoen in 2024 niet aan de Kamer zijn gemeld? Zo ja, kunt u dat in deze beantwoording aangeven?7
Welke signalen heeft de Nederlandse overheid ontvangen van de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken tijdens diens recente werkbezoek aan Nederland over de wapenexport naar Pakistan? Hoe serieus neemt de Nederlandse regering deze signalen en welke concrete stappen gaat de Nederlandse regering nemen om hier gehoor aan te geven?
Kan het kabinet aangeven of er brede signalen zijn dat de situatie in Kashmir repercussies heeft voor de sociale cohesie in Nederland, bijvoorbeeld voor de hindoegemeenschap zoals de Telegraaf schrijft op 23 mei 2025?8
In hoeverre lopen er nu al gesprekken met Syrië over het terugnemen van Syrische burgers die asiel hebben aangevraagd in de EU en in het bijzonder Nederland? Zo niet, bent u bereid om deze gesprekken alvast te starten zodat na het beslismoratorium aan een effectieve terugkeer kan worden gewerkt?1 2
Beschikt u inmiddels over nieuwe informatie – een nieuw ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken- over de situatie in Syrië? Zo nee, waarom niet en wanneer wordt deze informatie verwacht? Zo ja, geeft dit ambtsbericht aanleiding om weer te gaan beslissen op Syrische asielaanvragen?
Kunnen aanvragen die berusten op vrees voor vervolging van het voormalige Syrische regime nu (in beginsel) worden afgewezen? Zo ja, bent u ook bereid om alle verleende statussen aan Syrische asielzoekers opnieuw te beoordelen en waar mogelijk in te trekken?
Kunt u aangeven hoeveel Syrische statushouders in aanmerking zouden komen – in beginsel dus Syriërs met een status verleend in de voorbije drie jaar – voor een herbeoordeling van hun status?
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoe het staat met uitvoering van de motie Eerdmans die opriep om een plan voor te bereiden voor de terugkeer van Syriërs zodra dit veilig kan (Kamerstuk 32 317, nr. 919)?
Bent u het ermee eens dat Syriërs in Nederland teruggestuurd kunnen worden naar hun land, gezien de recente ontwikkelingen zoals het opheffen van economische sancties tegen Syrië en de persoonlijke gesprekken die reeds zijn gevoerd tussen de nieuwe president van Syrië en de presidenten van Amerika en Frankrijk?
Bent u het eens met het feit dat lange en zeer uitvoerige (openbare) ambtsberichten zorgen voor veel mogelijkheden voor asielzoekers om het vluchtverhaal daarop af te stemmen?
Bent u van mening dat het wenselijk is om terug te keren naar de kortere algemene ambtsberichten die voorheen werden gebruikt? Zo ja, bent u het tevens eens met de stelling dat meer gedetailleerde informatie in individuele ambtsberichten kan worden opgenomen (die niet openbaar zijn)? Zo nee, waarom niet?
Waarom heeft u niet besloten om ook de werkinstructies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet meer te openbaren, net als ambtsberichten die vaak algemeen en in lijn met openbare bronnen zijn?
Bent u bereid om een interne werkinstructie te geven of een afspraak te maken tussen het Ministerie van Asiel en Migratie en Buitenlandse Zaken om ambtsberichten veel minder uitgebreid te maken, zodat ambtsberichten algemener worden en de kans op afwijzing wordt bevorderd?
Erkent u dat wanneer het landenbericht per regio in een land zou worden vastgesteld of dat er in ambtsberichten meer nadruk wordt gelegd op het binnenlands vlucht -en/of vestigingsalternatief, dit in potentie veel weigeringen van asielverzoeken kan opleveren? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met uw Europese collega’s in gesprek te gaan om de Europese regels hiertoe te wijzigen?
Erkent u dat een zorgvuldige toetsing van een asielverzoek, met daaronder een zorgvuldig gehoor alsmede de mogelijkheid om binnen de beslistermijn een individueel ambtsbericht te vragen aan de Minister van Buitenlandse Zaken een bijdrage levert aan een meer individuele toetsing van een asielverzoek? Zo ja, bent u ook van mening dat dit een intensievere toetsing zoals hierboven beschreven een hogere kans op een afwijzing oplevert? Erkent u dat een asielonderzoek resulterend in een afwijzende beschikking meer personeelsinzet vergt dan een kort onderzoek, resulterend in een inwilliging?
Het rondetafelgesprek Moslimdiscriminatie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
|
Klopt de uitspraak van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat «moslimdiscriminatie in Nederland ons miljarden kost», zoals door hem beweerd tijdens het rondetafelgesprek Moslimdiscriminatie dat op 22 mei 2025 in de Kamer plaatsvond? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?1
Het bericht 'Universiteit Maastricht verbiedt lezing van Joodse student; pro-Palestijnse activiteiten gaan wel door' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Universiteit Maastricht verbiedt lezing van Joodse student; pro-Palestijnse activiteiten gaan wel door»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij een lezing wordt verboden vanwege «het politieke karakter»? Bent u van mening dat het verbieden van de lezing de academische vrijheid op de Universiteit Maastricht schaadt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit Maastricht (hierna: UM) laat weten het ongelofelijk triest te vinden dat zij een lezing op 12 maart vroegtijdig moest annuleren. De UM wenst ruim baan te geven aan open debat, dat voldoet aan academische waarden. Dat hoort bij een universiteit. Daarbij is het uitgangspunt dat aanwezigen zich houden aan de huisregels en gedragscode van de UM. Bij het faciliteren of organiseren van bijeenkomsten zal steeds in overleg met betrokken partijen de afweging moeten worden gemaakt tussen het faciliteren van het open debat en de veiligheid van aanwezigen.
De UM geeft aan in die afweging zowel het belang van academische vrijheid alsook het belang van de veiligheid van de aanwezigen mee te nemen (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en2. Ik vertrouw op de afweging die de Universiteit Maastricht hierin maakt. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om af te wegen of zij een bijeenkomst wel of niet door laten gaan. Het beoordelen van de risico's van lezingen, het nemen van veiligheidsmaatregelen en het daarbij waar nodig inschakelen van daartoe bevoegde partijen, is de verantwoordelijkheid van de instelling in samenspraak met de lokale driehoek.
Heeft u contact gehad met de Universiteit Maastricht over deze lezing? Zo ja, wat is daar besproken?
Conform de motie Martens-America3 informeer ik uw Kamer indien er verstoringen van het onderwijs plaatsvinden. Ik heb daarom contact opgenomen met de UM. Het blijkt dat daarvan in dit geval geen sprake is geweest.
Wat is de huidige stand van zaken van het rapport van de Universiteit Maastricht, dat wordt opgesteld naar aanleiding van de ongeregeldheden van de lezing van vredesactiviste Rawan Osman?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op Kamervragen van de PVV met kenmerk 2025Z04507 heeft de UM aangegeven naar aanleiding van de verstoring van de lezing op 12 maart jl. een extern onderzoek te starten.4 Dit onderzoek betreft een reconstructie van de protesten en moet leiden tot inzicht in o.a. welke partijen een bijdrage hebben geleverd aan de verstoringen. Daarnaast wil de UM de uitkomsten uit het onderzoek gebruiken om belangrijke lessen te trekken ter voorkoming van een dergelijk scenario en om inzicht te geven op welke wijze de UM bijeenkomsten over het Israëlisch-Palestijnse conflict kan organiseren zodat er voldoende zekerheid is dat een open en veilig academisch debat kan plaatsvinden. Het is aan de instelling, verantwoordelijk voor een veilige leer- en werkomgeving, om deze beoordeling te maken. Ik vertrouw op de afweging die de UM hierin maakt.
Klopt het dat deze lezing verboden is, terwijl er wel bijeenkomsten plaatsvinden van pro-Palestijnse aard? Kunt u inzichtelijk maken welke bijeenkomsten op de Universiteit Maastricht wel en niet mogen doorgaan en op basis waarvan dit besloten is?
Op 15 mei heeft de UM een bericht gepubliceerd waarin zij stelt de komende tijd zeer terughoudend te zijn in het toelaten en/of faciliteren van bijeenkomsten met een sterk politiek karakter en met externe sprekers over de situatie in Gaza/Israël.5 Zij wacht eerst de uitkomsten af van het onderzoek naar de gang van zaken rond de vroegtijdig beëindigde bijeenkomst op 12 maart. De UM betracht terughoudendheid zolang er wordt gewacht op de uitkomsten van het onderzoek en deze zijn geïmplementeerd. De UM kan het zich immers niet veroorloven dat zij de veiligheid van (zowel interne als externe) aanwezigen niet kan borgen.
De UM geeft aan dat bij een aanvraag om een UM-ruimte beschikbaar te stellen voor een lezing door de heer Kestenbaum op 19 mei die terughoudendheid niet is gehonoreerd. Bijeenkomsten van de Joodse Studentenvereniging IJAR kunnen, zonder externe sprekers op het thema Gaza/Israël, doorgang vinden. Dat geldt voor alle studentenverenigingen. De bijeenkomst waarnaar het lid Eerdmans in zijn vraag refereert, stond gepland op 19 mei en kon bij de UM inderdaad niet doorgaan vanwege te grote veiligheidsrisico’s. De UM heeft haar beoordeling mede gebaseerd op de ervaringen die zij heeft gehad met een eerder door IJAR georganiseerde lezing van Rawan Osman op 12 maart jl. De bijeenkomsten die sindsdien wel zijn doorgegaan, zo zegt de UM, waren bijeenkomsten zonder externe sprekers of zonder sterk politiek profiel en bijeenkomsten die onderdeel zijn van het academisch programma van één of meer faculteiten. Zo vond er een bijeenkomst plaats met een spreker die, met financiering van de UM, deelneemt aan het NIAS Safe Haven Fellowship Program.
Kunt u uitleggen waarom de bijeenkomst georganiseerd door de Joodse Studentenvereniging IJAR-Maastricht geen doorgang mag vinden, terwijl er wel pro-Palestijnse bijeenkomsten georganiseerd mogen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het verbieden van lezingen als deze bijdraagt aan een onveilig studieklimaat voor Joodse studenten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het betreurenswaardig dat er situaties zijn waarbij de veiligheid van studenten en genodigden dusdanig onvoldoende gegarandeerd kan worden, dat een bijeenkomst geannuleerd moet worden. Ik kan mij voorstellen dat het annuleren van een bijeenkomst voor Joodse studenten een gevoel van oneerlijke behandeling en een gevoel van onveiligheid geeft. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen dat de randvoorwaarden voor bijeenkomsten en de veiligheid van de aanwezigen voldoende geborgd zijn. Indien de risico’s voor de veiligheid te groot zijn, kan het zo zijn dat bijeenkomsten geen doorgang kunnen vinden.
Erkent u dat na alle ongeregeldheden op universiteiten de veiligheid van Joodse studenten op universiteiten nog steeds niet gewaarborgd kan worden? Zo niet, waarom niet?
Instellingen spannen zich in voor een veilige leer- en werkomgeving. Helaas zijn ongeregeldheden tijdens demonstraties niet altijd op voorhand te voorkomen, en lukt het door ongeregeldheden niet altijd om het primaire proces van onderwijs en wetenschap door te laten gaan. Mijn beeld is wel dat er meer grip is dan in de beginperiode van de acties, doordat er heldere afspraken binnen de sector zijn gemaakt over hoe te handelen en doordat het contact met de lokale driehoek over het algemeen goed verloopt.
Momenteel spreek ik met de bestuurders van universiteiten en hogescholen over de inrichting van hun veiligheidsbeleid in het kader van een aantal moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op instellingen. Dit betreft onder meer de meldpuntvoorzieningen, het verhogen van de aangiftebereidheid, het ontwikkelen van een veiligheidsprotocol en de regie inzake sturing op veiligheid. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen voor het zomerreces informeren.
Daarnaast werk ik met de integrale aanpak sociale veiligheid, die samen met het veld is opgesteld, aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op alle instellingen, onder meer aan door het realiseren van een wettelijke zorgplicht voor de sociale veiligheid en een onderzoek naar klacht- en meldprocedures. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren. Verder worden vanuit het kabinet en verschillende ministeries, waaronder het mijne, diverse maatregelen ter bestrijding van antisemitisme genomen. Zo heeft het kabinet afgelopen najaar de strategie bestrijding antisemitisme aan uw Kamer gezonden en per 1 februari jl. de Taskforce antisemitismebestrijding ingesteld. De Taskforce gaat aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten. Ik werk daarnaast aan een handreiking voor vertrouwenspersonen, die voor de zomer klaar is. Deze handreiking gaat over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Hiervoor heeft onlangs een gesprek plaatsgevonden waar mijn ministerie, samen met het bureau van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), heeft gesproken met vertrouwenspersonen en andere functionarissen sociale veiligheid, en met Joodse studenten en medewerkers.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel andere Joodse bijeenkomsten geen doorgang mochten of konden vinden de afgelopen maanden op andere universiteiten in Nederland?
Nee, ik vind het ongepast om bijeenkomsten als «Joodse bijeenkomsten» te administreren. Dit wordt door de universiteiten ook niet als zodanig bijgehouden.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat Academische vrijheid op 3 juni beantwoorden?2
Het commissiedebat is uitgesteld.
De Spreidingswet, de contourennota tot intrekking hiervan en haar uitspraken over dwang |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
|
Blijft de Spreidingswet in alle facetten volledig van kracht tot het moment van intrekking, dat volgens uw contourennota ná 1 februari 2026 zal zijn? Zo nee, op welke punten niet en waarom is dit niet vermeld in uw contourennota? Zo ja, erkent u dat ook alle elementen van verplichte asielopvang en dwang tot die tijd onverkort blijven bestaan?1
Klopt het dat u heeft aangekondigd geen dwang en drang in te zullen zetten met betrekking tot asielopvang, ook niet als de Spreidingswet nog van kracht is2? Zo nee, wat is uw standpunt hierover dan wel?
Betekent het niet inzetten van dwang en drang dat het verdeelbesluit op papier weliswaar juridisch bindend is, maar in de praktijk echter niet, aangezien de verplichting tot het fysiek opleveren van de opvangplekken per 1 juli niet gehandhaafd gaat worden?
Erkent u dat het een verdraaiing van de werkelijkheid is om te doen alsof gemeenten de 90.000 plekken via de Landelijke Regietafel Migratie & Integratie (LRT) en Provinciale Regietafel (PRT) «vrijwillig» hebben aangeboden, aangezien de Spreidingswet zowel de verdeelbesluiten regelt als de verplichte asielopvang die hieraan ten gevolge ligt? Zo niet, waarom niet?
Garandeert u, nu u heeft aangekondigd geen dwang en drang te zullen inzetten, dat u het accepteert wanneer gemeenten op 1 juli niet de toegewezen opvangplekken in het verdeelbesluit opleveren? Zo nee, waarom niet? Erkent u dat dit in strijd is met uw aankondiging?
Garandeert u, nu u heeft aangekondigd geen dwang en drang te zullen inzetten, dat de gemeenten die u in het verdeelbesluit heeft aangewezen voor de restopgave deze plekken niet op te hoeven leveren? Zo nee, waarom niet? Hoe kunt u zeggen dat u geen dwang en drang gaat inzetten wanneer u gemeenten tegelijkertijd wel houdt aan de restopgave die u hen onvrijwillig heeft toebedeeld in het verdeelbesluit?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het invullen van deze «restopgave» en hoe is dit proces tot nu toe verlopen?
Betekent uw aankondiging dat u geen dwang en drang zult inzetten, dat u de dertig gemeenten en de provincie die bezwaar hebben gemaakt tegen de in hun ogen te hoge aantallen in het verdeelbesluit in het gelijk stelt? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u dit rijmen met uw eigen woorden?
Garandeert u in algemene zin dat u, ook wanneer de Spreidingswet nog van kracht is, op geen enkele wijze drang of dwang zult inzetten en dat gemeenten ongeacht het verdeelbesluit dus niet één opvangplek hoeven op te leveren wanneer zij dit zelf niet willen?
Waarom zegt u geen drang en dwang te zullen inzetten, terwijl in uw contourennota nog altijd wordt uitgegaan van zowel deze restopgave («verdeeld over 100 gemeenten die geen of te weinig plekken aanboden») als van het opleveren van de opvangplekken uit de eerste cyclus van de Spreidingswet? Waarom heeft u niet in de contourennota opgenomen dat u deze zaken niet wettelijk zult gaan afdwingen?
Wat zijn uw woorden over «geen drang en dwang» waard wanneer u hierover niets in uw contourennota opneemt en de Spreidingswet voorlopig onverkort in stand houdt?
Indien u daadwerkelijk heeft besloten op geen enkele manier tot drang en dwang over te gaan, waarom trekt u de Spreidingswet (of in ieder geval de dwangelementen hierin) dan niet gewoon per direct in?
Bent u bereid om bij gemeenten actief kenbaar te maken dat u geen drang en dwang gaat toepassen aangaande de Spreidingswet, waardoor gemeenten die nu nog geen besluit hebben genomen over asielopvang in relatie tot de Spreidingswet, beter af kunnen zien van hun opgave in het verdeelbesluit Spreidingswet?
De wederom uitgestelde windturbinenormen |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
|
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) sinds 2020/2021 de uitkomsten van buitenlands wetenschappelijk onderzoek naar de hinder van windturbinegeluid niet meer meegenomen heeft in haar adviezen en de «Factsheet gezondheidseffecten van windturbinegeluid»1? Zo ja, waarom wordt buitenlands wetenschappelijk onderzoek naar de hinder van windturbinegeluid niet meer meegenomen in de adviezen van het RIVM?
Bent u ermee bekend dat het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) een klacht tegen het RIVM gegrond heeft verklaard?2
Bent u het eens met de bewering van de directeur-generaal van het RIVM die bij de behandeling van de integriteitsklacht heeft verklaard dat de RIVM-publicaties niet gelezen moeten worden als «samenvatting van de wetenschappelijke kennis over dit onderwerp», maar als «beschrijving van de onderbouwing van het Nederlandse beleid»?3
Vindt u het feit dat het RIVM zowel de uitkomsten van buitenlands wetenschappelijk onderzoek achterwege laat in haar adviezen als de verklaring van de directeur-generaal van het RIVM dat de RIVM-publicaties niet gelezen moeten worden als «samenvatting van de wetenschappelijke kennis over dit onderwerp» maar als «beschrijving van de onderbouwing van het Nederlandse beleid» ook problemtisch?
Bent u ermee bekend dat de achterhaalde publicaties van het RIVM over gezondheidseffecten van windturbine(normen) verstrekkende invloed hebben (gehad) op het plan-MER Windturbinenormen, uitspraken van de Raad van State en de informatiepositie van raads-en statenleden?
Wanneer kunnen de definitieve windturbinenormen worden verwacht?
Bent u ermee bekend dat hoe langer het duurt voordat er definitieve windturbinenormen komen, er ondertussen in heel Nederland windturbines worden geplaatst op basis van achterhaalde informatie over gezondheidseffecten?
Kunt u garanderen dat de (vergunningen van) windturbines/windturbineprojecten die sinds 2020/2021 zijn afgegeven/geplaatst, gebaseerd zijn op actuele informatie over de gezondheidseffecten die windturbines hebben?
Bent u bereid om per direct een moratorium in te stellen bij het verlenen van nieuwe vergunningen van windturbines? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen of ontkrachten of in de nieuwe concept-windturbinenormen wel buitenlandse wetenschappelijke onderzoeken zijn meegenomen, zoals bijvoorbeeld het onderzoek in opdracht van de Duitse overheid?4
Bent u bereid er bij het RIVM op aan te dringen om zo snel mogelijk een advies op te stellen waarbij wel de actuele (buitenlandse) wetenschappelijke kennis omtrent dit onderwerp is meegenomen?
De uit de hand gelopen bijeenkomst op 22 april in Lelystad |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Mirjam Bikker (CU), André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met een bijeenkomst van «Christenen voor Israël» op 22 april in Lelystad waarbij genodigden en aanwezigen drie kwartier langer moesten binnen blijven vanwege hun veiligheid en niet konden vertrekken op advies van de politie door een tegendemonstratie?1
Is deze tegendemonstratie vooraf aangekondigd? Zo ja, is er door de burgemeester een vergunning verleend om op de desbetreffende plek te demonstreren?
Zijn de organisatoren van de bijeenkomst vooraf ingelicht over een tegendemonstratie?
Welke ondersteuning biedt u aan gemeenten die situaties willen voorkomen zoals de belaging in Zaltbommel en nu de opsluiting van onschuldige bezoekers in Lelystad?
Hoe gaat u nu de veiligheid voor toekomstige bijeenkomsten van «Christenen voor Israël» waarborgen? Bent u bereid bij volgende bijeenkomsten extra veiligheidsmaatregelen te treffen?
In hoeverre vindt u het toelaatbaar dat bezoekers niet meer naar een bijeenkomst durven omdat er bij binnenkomst een grote groep demonstranten staat waarbij demonstranten op slechts twee meter van de bijeenkomst zijn gekomen?
In hoeverre was de tegendemonstratie volgens u in strijd met artikel 146 Wetboek van Strafrecht?
Het artikel 'Nederland loopt Brusselse miljarden mis na graai in budget voor Lelylijn' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland loopt Brusselse miljarden mis na graai in budget voor Lelylijn»?1
Ja, dit artikel is bekend.
Bent u zich bewust van het risico dat Nederland mogelijk miljarden euro’s, bestemd voor de aanleg van de Lelylijn, aan Europese subsidie misloopt?
Ik deel de conclusie van het artikel niet. Het staat namelijk nog niet vast hoeveel geld de EU voor de volgende Europese meerjarenbegroting zal hebben. Daarnaast is het nog onzeker of die begroting een Connecting Europe Facility (CEF) programma zal bevatten in huidige vorm, gelet op de wens om de Europese begroting te vereenvoudigen.
Als we kijken naar de huidige verdeling van de CEF-gelden, dan zal de mogelijke bijdrage van EU-financiering aan de totale financiering van de Lelylijn beperkt zijn. Zo heeft Nederland onder het huidige CEF-programma dat liep van 2021 tot 2027, maar inmiddels volledig is uitgeput, in totaal ongeveer € 400 miljoen ontvangen. Op basis van deze ratio en het feit dat bij de toekenning van Europese middelen de focus waarschijnlijk op grensoverschrijdende spoorverbindingen zal liggen, is te verwachten dat er ook in de toekomst slechts een beperkt deel van de budgettaire opgave voor de Lelylijn kan worden gedekt vanuit EU-gelden. Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen van het lid Olger van Dijk over Europese financiering voor de Nedersaksenlijn en de Lelylijn van 24 maart 20252.
Nederland heeft zich wel ingezet om maximaal voor te sorteren op het aanvragen van toekomstige aanvullende Europese financiering voor de Lelylijn. Dit is één van de redenen dat Nederland de Lelylijn wel tentatief op het TEN-T netwerk heeft laten opnemen. Europese fondsen moeten hierbij wel vooral als aanvullende bron van financiering worden gezien, die kan bijdragen aan de totale financieringsmix, maar niet als primaire dekking. Deze fondsen kunnen pas in een later stadium – tijdens verkenning of planuitwerking – van het project worden aangevraagd. We werken door aan de Lelylijn via het Masterplan, waar ook de uitvoerbaarheid en bekostigingsmogelijkheden verder worden uitgewerkt.
Afgelopen december is de motie «het bestaande budget voor de Lelylijn gereserveerd houden en niet aanwenden voor andere doeleinden», kamerbreed aangenomen, waarom heeft u deze motie niet gerespecteerd?2
Bij de Voorjaarsnota is uiteindelijk door de coalitiepartijen en het kabinet besloten om geld aan de reservering van de Lelylijn te onttrekken ten behoeve van de Nedersaksenlijn, het bestaande spoor bij Meppel, de N36 en de sluis bij Kornwerderzand.
Bent u voornemens om vaker unaniem aangenomen moties naast zich neer te leggen?
Nee.
Waarom heeft u het parlement niet tijdig geïnformeerd over de mogelijke negatieve gevolgen van de graai uit het potje van de Lelylijn gelden en daarmee de gevolgen voor het mogelijke wegvallen van Europese subsidie voor de Lelylijn?
Over de mogelijkheden van Europese financiering is de Kamer geïnformeerd met de brief van 24 maart jl.4 Daarnaast kan, zoals aangegeven bij vraag 1, Europese subsidie pas worden aangevraagd in een latere fase, zoals een MIRT-verkenning of planuitwerking. Met de oorspronkelijke ongeveer € 3,5 miljard die voor de Lelylijn gereserveerd stond, was het niet mogelijk om de vervolgstap naar de start van de MIRT-verkenning te zetten. Dit omdat er niet werd voldaan aan de regel dat er dan zicht moet zijn op voldoende financiering (ongeveer € 10 miljard) om zicht te hebben op realisatie.
Het is ook niet zo dat de kans op Europese subsidie per direct wegvalt. Voor de Lelylijn wordt conform verzoek van de Kamer doorgewerkt aan het Masterplan Lelylijn.
Wat zijn de eerst signalen die u heeft ontvangen vanuit de Europese Commissie aangaande het gegraai van de regering uit de Lelylijn gelden?
De Europese Commissie heeft hierover, voor zover bekend, geen signalen afgegeven.
Welke concrete stappen worden alsnog genomen om het vertrouwen van de Europese Commissie te herstellen en de cofinanciering alsnog veilig te stellen?
Er is mijns inziens geen sprake van een geschaad vertrouwen bij de Europese Commissie dat hersteld moet worden. Via het Masterplan Lelylijn worden samen met de regio de inhoudelijke keuzes en mogelijkheden voor toekomstige bekostiging van deze spoorlijn in beeld gebracht. Daaronder vallen ook mogelijke Europese subsidies. Als we kijken naar de huidige verdeling van de CEF-gelden en de focus die waarschijnlijk op een grensoverschrijdend deel zal liggen, dan zal de mogelijke bijdrage van EU-financiering aan de totale financiering beperkt zijn.
Wat is de reactie van provincies en gemeenten in Noord-Nederland op het mogelijk wegvallen van Europese financiering, en hoe typeert u de algehele teneur daarvan?
De bij de Lelylijn betrokken bestuurders hebben hun teleurstelling geuit over de herbestemming van een deel van de Lelylijnreservering. Zij hebben zich richting het ministerie niet specifiek geuit over het mogelijk wegvallen van Europese financiering. Tegelijkertijd wordt het ook als positief ervaren dat er een belangrijke stap gezet kan worden met de Nedersaksenlijn en andere infrastructurele projecten.
Bent u bereid publiekelijk te erkennen dat de huidige gang van zaken een bedreiging vormt voor de voortgang van de Lelylijn?
Ik erken dat de besluitvorming bij de Voorjaarsnota de Lelylijn niet dichterbij heeft gebracht. Het is onder alle omstandigheden een buitengewone opgave om infrastructurele projecten met een omvang van bijna € 14 miljard5 gefinancierd te krijgen. Voor de besluitvorming over een project met een dergelijke omvang is meer voorbereiding en geld nodig. Met het Masterplan voor de Lelylijn en de Uitvoeringsstrategie langjarige infrastructuur en woningbouw kijken we verder naar de uitvoerbaarheid en financieringsmogelijkheden voor grote infrastructurele projecten zoals de Lelylijn. Voor het Masterplan worden de eerste resultaten aan het einde van dit jaar bereikt. Voor de Uitvoeringsstrategie zal dat dit najaar zijn.
De uit de hand gelopen bijeenkomst op 17 april in Zaltbommel |
|
Mirjam Bikker (CU), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met een bijeenkomst van «Christenen voor Israël» op 17 april in Zaltbommel waarbij genodigden en aanwezigen belaagd, bespuugd, bedreigd en geïntimideerd zijn door een tegendemonstratie?
Is deze tegendemonstratie vooraf aangekondigd? Zo ja, is er door de burgemeester een vergunning verleend om op de desbetreffende plek te demonstreren?
Waarom zijn de organisatoren van de bijeenkomst vooraf niet ingelicht over een tegendemonstratie?
Herkent u de signalen dat na kritische publicaties van de onderzoekssamenwerking van BNNVARA, bureau Investico en het Nederlands Dagblad de stichting «Christenen voor Israël» extra beveiliging moet inhuren en bij diverse avonden een ronduit intimiderende en bedreigende sfeer hing?
Hoe gaat u de veiligheid voor toekomstige bijeenkomsten van «Christenen voor Israël» waarborgen? Bent u bereid bij volgende bijeenkomsten extra veiligheidsmaatregelen te treffen?
In hoeverre vindt u het toelaatbaar dat bezoekers niet meer naar een bijeenkomst durven omdat er bij binnenkomst een grote groep demonstranten staat waarbij demonstranten op slechts twee meter van de bijeenkomst zijn gekomen?
In hoeverre was de tegendemonstratie volgens u in strijd met artikel 146 Wetboek van Strafrecht?
Het artikel 'Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: 'Dit ga je toch niet slopen?'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: «Dit ga je toch niet slopen?»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat, gegeven de huidige woningnood, het afbreken van een plek voor 1.000 woningzoekenden kostbaar en onverstandig is?
In algemene zin valt er zeker iets voor uw stelling te zeggen. De feiten en omstandigheden in de specifieke situatie waar uw vragen over gaan, leiden bij mij tot een meer genuanceerde opinie. Zie hiervoor ook vraag 3 en 5.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is reeds in 2020 een uitgebreid onderzoek gestart naar de mogelijkheden, voor- en nadelen van grootschalige renovatie en nieuwbouw van een waterzuiveringsinstallatie; waarom is desondanks gekozen voor deze locatie voor de realisatie van de woonwijk Mrija, bedoeld voor Oekraïense vluchtelingen?
De gemeente Vlaardingen heeft mij laten weten dat de locatie aan de Vergulde Hand West destijds is gekozen, omdat er op zeer korte termijn opvang nodig was voor Oekraïense ontheemden. In overleg met het Rijk en het Hoogheemraadschap van Delfland bleek dit een van de weinige plekken die direct beschikbaar gemaakt kon worden. Een plek die bovendien geschikt was voor tijdelijk gebruik én voldoende ruimte bood om een regionale opvanglocatie van goede kwaliteit te realiseren. Tegelijk is vanaf het begin rekening gehouden met de toekomstplannen voor deze locatie, waaronder de bouw van een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie. De beoogde einddatum voor het gebruik als opvanglocatie was medio 2026.
Ziet u mogelijkheden om de wijk Mrija, na herstel van vrede in Oekraïne, in te zetten voor woningzoekenden uit Vlaardingen en de regio, bijvoorbeeld via tijdelijke verhuur door woningcorporaties?
Die mogelijkheden zie ik zeker, maar in een andere vorm dan die u voor ogen heeft. Mrija is een opvanglocatie die is ingericht met zogenaamde flexwoningen. Dit maakt dat we deze woningen – na het gebruik op de opvanglocatie Mrija – weer elders kunnen inzetten. De 48 flexwoningen worden na 1 juli 2026 overgenomen door woningcorporatie Waterweg Wonen en toegevoegd aan de reguliere woningvoorraad in Vlaardingen. De overige woningen zullen naar verwachting elders worden geplaatst.
In hoeverre is de sloop van recent gebouwde woningen en bijbehorende infrastructuur in lijn met de duurzaamheidsdoelstellingen van deze regering?
De woningen zijn geplaatst in het kader van crisisnoodopvang en zijn geheel demontabel. De gemeente Vlaardingen is met het Rijk en samenwerkingspartners in gesprek over duurzame afbouwscenario’s. Er is geen sprake van sloop.
Zijn er voorbeelden van vergelijkbare situaties in Nederland waarbij een geplande sloop is voorkomen door alternatieve oplossingen en wat kunnen we daarvan leren?
Er zijn mij geen gevallen bekend van vergelijkbare situaties. De samenloop met de nieuwbouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie is vrij specifiek. En hier is geen sprake van sloop.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden en instanties, zoals de gemeente Vlaardingen, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Rijk, in dit dossier?
De samenwerking verloopt goed.
Er zijn aanwijzingen dat de bouwterreinen voor de aanleg van de Blankenburgverbinding wellicht geschikt zijn voor de realisatie van een waterzuiveringsinstallatie, wat is uw zienswijze hierop?
Navraag bij het Hoogheemraadschap van Delfland leert dat hier geen aanwijzingen voor zijn.
Bent u bereid om bestuurlijk in te grijpen om de woningen te behouden en sloop te voorkomen?
De woningen blijven behouden. Ik zie geen aanleiding om in te grijpen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland om de bouw van de waterzuiveringsinstallatie op deze locatie terug te draaien en tevens met de provincie Zuid-Holland om de ontheffing in het omgevingsplan te verlengen, zodat de bestemming kan worden gewijzigd van industrie naar wonen?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Dit is primair een lokale aangelegenheid. Ik waardeer de wijze waarop de gemeente Vlaardingen destijds voor een opvanglocatie heeft gezorgd. Het belang van een goede afvalwaterzuiveringsinstallatie acht ik evident en partijen zijn lokaal tot de slotsom gekomen dat nieuwbouw beter is dan renovatie.
Het artikel 'Amerikaanse luchtvaart weer naar de rechter als kabinet krimp Schiphol doorzet' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Amerikaanse luchtvaart weer naar de rechter als kabinet krimp Schiphol doorzet»1?
Ja.
Kunt u aangeven of de in het artikel genoemde brief van de Amerikaanse luchtvaartkoepel Airlines for America (A4A) inmiddels is ontvangen?
A4A heeft een vertrouwelijke zienswijze in de procedure voor het luchthaven verkeerbesluit (LVB-procedure) ingediend en er is een brief ontvangen van een vertegenwoordigend advocatenbureau waarin juridische actie wordt aangekondigd. Het ministerie is derhalve bekend met de zorgen van A4A. Dit is ook naar voren gebracht in het kort geding van 14 april jl.
Herinnert u zich de recente beantwoording van Kamervragen2 over mogelijke tegenmaatregelen, waarin werd opgemerkt dat dergelijke maatregelen nooit volledig kunnen worden uitgesloten, maar dat het risico daarop wordt beperkt door het plan van de slotcoördinator waarmee historische rechten worden ontzien?
Ja.
Vormt de brief van A4A voor u aanleiding om het in de eerdere beantwoording ingenomen standpunt over de risico’s op tegenmaatregelen te heroverwegen?
Het kabinet hecht er veel waarde aan dat de balanced approach-procedure zorgvuldig is doorlopen. Op basis van de voorgeschreven procedure in de Balanced Approach Verordening3 is, met de reactie op het besluit van de Europese Commissie, de formele procedure nu afgerond en kan Nederland door met de invoering van geluidsreducerende maatregelen voor Schiphol per november 2025.
Op woensdag 23 april 2025 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan in het kort geding dat onder andere door A4A was aangespannen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, en hun zaak bij de bestuursrechter aanhangig moeten maken. De Kamer is hier op 24 april via een aparte brief over geïnformeerd4.
Kunt u toelichten of er inmiddels contact is geweest met de Amerikaanse ambtsgenoot om inzicht te krijgen in een eventuele reactie van de Verenigde Staten op de voorgenomen capaciteitsreductie?
Op meerdere momenten gedurende de procedure is er contact geweest met de Amerikaanse autoriteiten, zowel op politiek als ambtelijk niveau.
Indien dat contact heeft plaatsgevonden, kunt u dan aangeven wat de signalen of standpunten van de Amerikaanse zijde tot nu toe zijn geweest?
De Verenigde Staten hebben aangegeven belang te hechten aan een zorgvuldige en correct doorlopen balanced approach-procedure. De Verenigde Staten benadrukken daarbij het belang van naleving van het Open Skies luchtvaartverdrag tussen de VS en de EU en ook herhalen zij de aandachtspunten zoals benoemd in het besluit van de Europese Commissie. De aankomende tijd blijven we daarom in contact met de Amerikaanse overheid over de implementatie van de maatregelen.
Indien dergelijk contact nog niet heeft plaatsgevonden, bent u bereid dit alsnog te initiëren en de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren?
Er is op verschillende niveaus veelvuldig contact geweest over de doorlopen procedure, zoals ook is voorgeschreven volgens het luchtvaartverdrag tussen de EU en Verenigde Staten. Hierbij is ook de definitieve uitkomst van de procedure aan het Ministerie van Transport in de Verenigde Staten medegedeeld. De Kamer is per brief van 2 april jl. geïnformeerd over de reactie van het kabinet op de aandachtspunten van de Europese Commissie5. Met het huidige voorliggende plan van de slotcoördinator wordt de impact van de reductie op luchtvaartmaatschappijen daarnaast gemitigeerd. Ook de komende periode blijft er op verschillende niveaus contact met de Verenigde Staten.
Kunt u aangeven of er ook overleg is geweest met de ambtsgenoten uit China en India over mogelijke internationale reacties op de reductieplannen?
Met de ministeries van China en India is op ambtelijk niveau gecommuniceerd. Daarbij is er contact geweest met de ambassades om te zorgen voor nadere inhoudelijke duiding van de besluitvorming over Schiphol.
Indien dergelijk overleg nog niet heeft plaatsgevonden, bent u bereid dit alsnog op korte termijn te voeren?
Op ambtelijk niveau is al contact geweest met de ministeries in India en China. Zodoende zie ik voor nu geen aanleiding om in direct contact met mijn ambtsgenoten te treden.
Kunt u de Kamer informeren over eventuele signalen of standpunten van China en India met betrekking tot mogelijke tegenmaatregelen?
In brede zin geldt dat het voornemen om juridische stabiliteit omtrent Schiphol te creëren – gepaard met de beperking van het maximumaantal vliegtuigbewegingen naar 478.000 bewegingen – vragen oproept vanuit andere landen. Dit gaat ook om zorgen over de precedentwerking van de aangekondigde capaciteitsbeperking. In samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op ambtelijk en politiek niveau veelvuldig contact geweest met relevante derde landen, om de geluidsbeperkende maatregelen nader toe te lichten en landen te informeren over het gevolgde proces.
In de bredere contacten over luchtvaart wordt opgemerkt dat met name de aangekondigde capaciteitsbeperking vragen oproept en invloed heeft op het gesprek over andere luchtvaartonderwerpen en onderhandelingen. De combinatie van verschillende maatregelen ten aanzien van de luchtvaart wordt door andere landen opgemerkt.
Ook met India en China is gesproken. Met het huidige voorliggende plan van de slotcoördinator is het voorzienbaar dat er geen grote effecten zijn op de historische slotportfolio’s van luchtvaartmaatschappijen uit India en China. Er zijn geen concrete signalen omtrent voornemens voor tegenmaatregelen ontvangen. De precieze impact op slotportfolio’s wordt op 5 juni bekend voor luchtvaartmaatschappijen.
Kunt u bevestigen of er, naast de genoemde landen, ook signalen of opmerkingen zijn ontvangen van andere landen in reactie op de aangekondigde capaciteitsbeperking?
Zie het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid het voorgenomen krimpbeleid te heroverwegen, indien de dreiging van buitenlandse tegenmaatregelen concreet en breed gedragen blijkt, zoals in het verleden door een ambtsvoorganger is overwogen?
Het kabinet hecht er veel waarde aan dat de balanced approach-procedure zorgvuldig is doorlopen. Op basis van de voorgeschreven procedure in de EU-verordening is met de reactie op het besluit van de Europese Commissie de formele procedure nu afgerond en kan Nederland door met de invoering van geluid reducerende maatregelen voor Schiphol per november 2025. De uitspraak in het kort geding dat hierover is aangespannen wordt uiterlijk 28 april verwacht.
Omdat andere landen zorgen hebben geuit over precedentwerking van capaciteitsbeperkingen, zijn tegenmaatregelen, ook bij een volledig correct doorlopen procedure, niet geheel uit te sluiten. Dit is onderdeel geweest van de afwegingen om tot dit besluit te komen.
Het bericht dat de invoering van importheffingen op Amerikaanse producten korte tijd is uitgesteld |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de invoering van importheffingen op Amerikaanse producten1 korte tijd is uitgesteld?
Ja.
Is het juist dat de Verenigde Staten tot op heden importheffingen hebben ingesteld op staal en afgeleide producten afkomstig uit de Europese Unie?
Op 12 maart jl. zijn in de VS aanvullende importtarieven van kracht geworden op staal en aluminium en producten die staal en aluminium bevatten. Deze tarieven gelden voor importen uit alle landen, en daarmee ook voor importen uit de Europese Unie.
Klopt het dat op de conceptlijst van de Europese Unie met mogelijke tegenmaatregelen richting de Verenigde Staten, welke naar verwachting medio april wordt vastgesteld, ook levensmiddelen zijn opgenomen?
Het klopt dat op de conceptlijst van de Europese Unie met mogelijke tegenmaatregelen ook een aantal levensmiddelen zijn opgenomen, naast staal, aluminium en andere industriële producten. Het gaat dan om producten als vlees en noten.
Deelt u de opvatting dat de kosten voor boodschappen, mede door stevige inflatie, reeds aanzienlijk zijn gestegen?
Geldontwaarding heeft de afgelopen vijf jaar boven de langjarige gemiddelden vanaf het jaar 2000 gelegen2, hetgeen effect heeft op het prijspeil van goederen zoals die in de winkel liggen. In deze periode zijn ook de lonen in Nederland gestegen.3
Deelt u de mening dat producten die behoren tot de eerste levensbehoeften, zoals levensmiddelen, niet zouden moeten worden opgenomen in een lijst met mogelijke tegenmaatregelen?
Voor het wel of niet opnemen van producten op de lijst met rebalancerende tarieven van de EU wordt onder andere gekeken naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid van het betreffende product. Daar waar de beschikbaarheid van alternatieven, bijvoorbeeld door productie in derde landen, danwel in de Europese Unie zelf, afdoende is, is er geen reden om te vrezen voor verminderde beschikbaarheid van deze producten. In geval van voldoende alternatieven zal ook het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven. Dit is een afweging die per product moet worden gemaakt. Er is daarom geen reden om te pleiten voor het niet opnemen van de categorie levensmiddelen op de lijst. Wel is het belangrijk om per product zorgvuldig een afweging te maken. Dit is voor Nederland een belangrijk aandachtspunt bij de inzet in Brussel ten aanzien van deze lijst.
Bent u bereid zich in Europees verband in te zetten voor het schrappen van levensmiddelen – als eerste levensbehoefte – van de genoemde conceptlijst met EU-importheffingen?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het RaboResearch-rapport «Trump’s tariffs: What could be the impact on EU food and agriculture?» (februari 2025), waarin wordt gewaarschuwd dat een oplopend handelsconflict tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie kan leiden tot hogere prijzen voor voedselproducten binnen de EU, inclusief Nederland? Hoe reflecteert u hierop?
Ja. Het instellen van tarieven door de Verenigde Staten en de rebalancerende maatregelen van de EU kunnen een effect hebben op de prijzen van producten. Dit kan het gevolg zijn van directe heffingen op producten, maar ook via indirecte effecten. Dit is mede de reden dat het belangrijk is goed te kijken naar zowel de afhankelijkheid van de VS als handelspartner voor de betreffende producten als de beschikbaarheid van alternatieven in andere derde landen danwel de EU zelf bij het opstellen van de EU-lijst.
Daarbij geldt dat rebalancerende maatregelen beogen om druk te zetten op de VS om op basis van gelijkwaardigheid te onderhandelen over het wederzijds reduceren van tarieven. Het kabinet blijft het belang benadrukken van een positieve handelsagenda met de Verenigde Staten, maar geeft daarbij aan dat de EU de eigen belangen dient te verdedigen.
Het artikel 'Burgemeester weigert Eritrese bijeenkomst in Rijswijk uit vrees voor rellen' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), David van Weel (minister ) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester weigert Eritrese bijeenkomst in Rijswijk uit vrees voor rellen»1?
Ja.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre er sinds de rellen in Den Haag in februari 20242 maatregelen zijn genomen ten opzichte van de spanningen binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland?
De verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen voor het voorkomen en omgaan met onrust ligt in de eerste plaats bij het lokaal gezag; het rijk ondersteunt met kennis en advies. Burgemeesters kunnen hiervoor onder meer terecht bij het Ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust. Dit is een samenwerkingsverband tussen verschillende partners zoals het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), gemeenten en de politie, die het lokaal en landelijk bestuur ondersteunt bij het omgaan met maatschappelijke onrust en ongenoegen. Daarnaast onderhoudt het Ministerie van SZW contacten met Eritrees-Nederlandse gemeenschappen in het kader van maatschappelijke spanningen en polarisatie. Het Ministerie van SZW zet in op kennisdeling en kennisversterking bij de Rijksoverheid en gemeenten, zo bracht de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) bijvoorbeeld vorig jaar een infoblad uit over de ontwikkelingen binnen de gemeenschap3 en organiseerde het Ministerie van SZW recent een interdepartementaal overleg Eritrees-Nederlandse gemeenschappen.
Ook heeft het kabinet in lijn met het regeerprogramma structureel middelen beschikbaar gesteld voor de paraatheid van de mobiele eenheden en het uitbreiden van de bevoegdheden van de politie om informatie te vergaren over (potentieel) grootschalige openbare ordeverstoringen.
Wat is uw reactie op de bewering van de burgemeester van Rijswijk die stelt dat «de spanningen binnen de gemeenschap leiden tot excessief geweld en dat het gemeenten ontbreekt aan instrumenten om effectief te handelen»? Bent u voornemens gemeenten extra bevoegdheden te geven om effectiever te kunnen optreden tegen bijeenkomsten die bij voorbaat op zeer gespannen voet staan?
Ik ben mij bewust van de ingewikkelde opgave die een burgemeester in een situatie als deze heeft. Ik verwacht daarentegen dat we juist door de bundeling van kennis en expertise tussen rijk en gemeenten binnen het Ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust – en met toepassing van bestaande wettelijke bevoegdheden (zoals die volgen uit onder andere de Gemeentewet en de Wet openbare manifestaties) en niet-juridische instrumenten (zoals het proactief onderhouden van contacten met de Eritrees-Nederlandse gemeenschap) – kunnen komen tot een effectieve samenwerking en passend handelingsperspectief. Hierover vond vorig jaar ook een gesprek plaats tussen de burgemeester van Rijswijk en de Staatssecretaris van Participatie en Integratie.
Om te kijken hoe de ervaringen tot dusver zijn geweest, hoe het handelingsperspectief zo effectief mogelijk ingezet kan worden en waar dat mogelijk nog versterkt kan worden, is een overlegstructuur gestart waarbij verschillende departementen, de politie, de gemeente Rijswijk en andere gemeenten met vergelijkbare of anderszins relevante ervaringen in overleg treden. Ook het Ministerie van JenV speelt daarin haar rol.
Hoeveel verdachten zijn er inmiddels vervolgd voor hun betrokkenheid bij de Eritrese rellen in februari 2024? Kunt u hierbij tevens aangeven wat de exacte (gevangenis)straffen zijn geweest?
De rechtbank Den Haag heeft op 19 juli 2024,4 23 september 2024,5 26 november 20246 en meest recentelijk op 31 maart 20257 uitspraak gedaan in de strafzaken tegen in totaal 35 verdachten. Deze zaken hebben geresulteerd in 34 veroordelingen – met een strafoplegging variërend van 150 dagen gevangenisstraf, waarvan 11 dagen voorwaardelijk, tot 4 jaar gevangenisstraf – en één vrijspraak. Verschillende van deze zaken lopen nog in hoger beroep.
Het intrekken van het Nederlanderschap is mogelijk op een aantal in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) benoemde gronden. Intrekking van het Nederlanderschap wegens gepleegde misdrijven vereist een onherroepelijke veroordeling wegens een van de in artikel 14, tweede lid, RWN genoemde misdrijven. De lengte van de opgelegde straf heeft hierin overigens een ondergeschikt belang. De Staatssecretaris van Rechtsbescherming gaat niet in op individuele gevallen.
Hoeveel van de tenminste negen Eritreeërs die zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van 4 tot 12 maanden, of andere veroordeelden in relatie tot de rellen in februari 2024, hebben een gevangenisstraf van meer dan 10 maanden opgelegd gekregen waarmee zij in de categorie van «bijzonder ernstig misdrijf» vallen, waardoor het Nederlanderschap ingetrokken kan worden? Kunt u tevens aangeven tegen hoeveel van de veroordeelden een proces loopt om het Nederlanderschap in te trekken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel verblijfsvergunningen er zijn ingetrokken naar aanleiding van de Eritrese rellen in Den Haag in februari 2024?
Het is niet mogelijk om uit de systemen van de IND cijfers te genereren die inzichtelijk maken hoeveel verblijfsvergunningen zijn ingetrokken specifiek vanwege betrokkenheid bij de Eritrese rellen in februari 2024.
Kunt u aangeven hoeveel asielvergunningen voor Eritreeërs er in 2024 zijn ingetrokken, vanwege (signalen van) een contra-indicatie, omdat zij achteraf in tegenstelling tot wat zij beweerden tijdens hun asielprocedure toch sympathie hebben voor het Eritrese regime?
Het is niet mogelijk om uit de systemen van de IND cijfers te genereren die inzichtelijk maken hoeveel verblijfsvergunningen zijn ingetrokken specifiek vanwege sympathie voor het Eritrese regime. In de systemen van de IND wordt niet geregistreerd of een Eritreeër aanhanger is van het regime.
Hoeveel Eritreeërs die betrokken zijn geweest bij de rellen in Den Haag in februari 2024 zaten nog in de asielprocedure? Kunt u aangeven wat de status van hun procedure nu is? Hoeveel van de betrokken Eritrese asielzoekers hebben alsnog een verblijfsvergunning gekregen en hoeveel verblijfsvergunningen zijn er niet verstrekt naar aanleiding van de rellen?
Over de individuele verblijfsprocedures en verblijfsstatussen van de Eritrese vreemdelingen die betrokken zijn geweest bij de rellen in Den Haag in februari 2024 doet de Minister van Asiel en Migratie geen uitspraken.
Heeft u sinds de rellen van februari 2024 gesproken met de Eritrese ambassadeur? Wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken geweest?
Nee. Wel hebben er nadien meerdere gesprekken met de Eritrese ambassadeur plaatsgevonden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tijdens deze gesprekken is benadrukt dat van de ambassadeur wordt verwacht geweld expliciet af te keuren en actief bij te dragen aan de-escalatie en dialoog binnen de gemeenschap. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spreekt autoriteiten ook direct aan zodra zij signalen ontvangt van onwenselijke beïnvloeding of wanneer ongeregeldheden zich voordoen.
Hoeveel van de schade, die wordt geschat op meer dan 700.000 euro, is inmiddels verhaald op de daders?
De rechtbank heeft in de zaken waarin zij tot veroordelingen is gekomen, ook verschillende vorderingen tot schadevergoeding (grotendeels) toegewezen. Het betreft daarbij zowel de vergoeding van immateriële schade voor politieagenten en ME’ers als de vergoeding van materiële schade van andere benadeelde partijen. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 4 en 5, lopen verschillende van deze zaken nog in hoger beroep; die vonnissen – en daarmee de toegewezen schadevergoedingen – zijn nog niet onherroepelijk. Wij kunnen daarom op dit moment nog geen representatieve uitspraken doen over bedragen.
De onrust op Nederlandse universiteiten nadat een pro-Israelische spreker een lezing heeft gehouden |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lezing pro-Israëlische activiste op Radboud Universiteit ruw verstoord, aangifte tegen gemaskerde docent: «Hij leidde de bende»»1 en het bericht «Pro-Israëlische activiste Rawan Osman opnieuw doelwit actievoerders: politie grijpt in bij vechtpartij tijdens lezing in Maastricht»2?
Ja.
Hebben de Radboud Universiteit en Maastricht Universiteit voorafgaand aan de lezing een risicoinschatting gemaakt en zo ja, welke maatregelen hebben de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit hierop volgend genomen? Hebben de Radboud Universiteit of de Maastricht Universiteit bijvoorbeeld maatregelen genomen om toegangscontroles in te stellen?
Ik heb dit nagevraagd bij deze instellingen. De Radboud Universiteit (RU) geeft aan een risicoanalyse gemaakt te hebben, mede gebaseerd op de ervaringen van de TU Delft waar deze spreker al was geweest. De RU besloot om de lezing te laten plaatsvinden in een collegezaal die zo gelegen is dat aanwezigen geen hinder zouden ondervinden van protesten van buiten. Daarnaast had de RU ervoor gezorgd dat de lezing alleen toegankelijk was op vertoon van een campuskaart of id-bewijs van door de organisatie uitgenodigde externen. Ook had de RU extra toezicht geregeld en contact opgenomen met de politie en gemeente, iets wat volgens de RU standaard gebeurt bij activiteiten op de campus, als daar mogelijk risico’s aan verbonden zijn.
De Universiteit Maastricht (UM) geeft aan dat hun risicoschatting is gebaseerd op de risicoschattingen van gemeente en politie. Op basis daarvan heeft de UM intern beveiliging geregeld en zijn er afspraken gemaakt over wie mogelijke verstoorders van de lezing zou aanspreken. Ook geeft de UM aan dat er afspraken zijn gemaakt met de gemeente over de handhaving buiten, op de openbare weg, waar de demonstratie plaatsvond.
Heeft u vooraf, tijdens en/of na het incident contact gehad met de Radboud Universiteit en/of de Maastricht Universiteit over de ontstane situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hier besproken?
Met beide universiteiten is zowel tijdens als na het incident contact geweest met mijn ministerie. Daarbij is onder andere gesproken over wat er precies aan de hand was en hoe zij hiermee omgegaan zijn en voorts om na te gaan of uw Kamer geïnformeerd zou moeten worden indien er sprake zou zijn geweest van een grootschalige verstoring van het primaire proces van onderwijs en onderzoek, zoals toegezegd aan uw Kamer naar aanleiding van de motie Martens-America3. Dat was niet het geval.
Bent u het ermee eens dat deze lezingen vooraf kon worden aangemerkt als «risicovol» en dat er daarom extra veiligheidsmaatregelen wenselijk waren?
Het beoordelen van de risico's van lezingen en het nemen van veiligheidsmaatregelen en het daarbij waar nodig inschakelen van daartoe bevoegde partijen, is de verantwoordelijkheid van de instelling in samenspraak met de lokale driehoek. Beide instellingen geven aan dat zij extra veiligheidsmaatregelen hebben genomen, zie hiervoor het antwoord op vraag 2. De instellingen evalueren hun veiligheidsbeleid om de juistheid van de inschatting vooraf en de proportionaliteit en effectiviteit van de genomen maatregelen na te gaan. Ook in dit geval doen de Radboud Universiteit en de Universiteit Maastricht dat.
Bent u van mening dat de veiligheid van zowel de spreker als de aanwezigen niet goed genoeg geborgd was, nu vooraf bekend was dat deze bijeenkomst grote kans liep te worden verstoord?
Zie antwoord vraag 4.
Is de «Richtlijn protesten universiteiten en hogescholen» van de sector opgenomen in de huisregels van de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit en zijn die gehandhaafd?3
De sectorale «richtlijn protesten» wordt door alle universiteiten en hogescholen onderschreven. De RU heeft mij laten weten dat de instelling omgangsregels voor studenten en medewerkers heeft opgesteld en een gedragscode heeft voor medewerkers. Momenteel ontwikkelt de RU aanvullend nog een document waarin huisregels zijn vastgelegd. Dit document wordt naar verwachting van de RU dit jaar in overleg met de medezeggenschap vastgesteld, conform de verantwoordelijkheden die op de RU zijn afgesproken over de rol van de medezeggenschap hierbij.
De UM geeft aan dat de richtlijn protesten en haar huisregels grotendeels dezelfde strekking hebben, maar dat sommige onderdelen van de richtlijn in andere documenten zijn opgenomen. Zo is de mogelijkheid om studenten en medewerkers te identificeren op basis van hun universiteitspas opgenomen in het beheersreglement van de UM-card. Daarnaast heeft het CvB van de UM een «Handreiking huisregels inzake demonstraties» vastgesteld, waarin verwezen wordt naar het doen van aangifte in geval van strafbare feiten.
De RU en UM geven aan dat zij extra toezicht en/of beveiliging hebben ingezet en de huisregels hebben gehandhaafd.
Hoe kan het dat studenten, maar ook in het bijzonder medewerkers, soms zelfs gemaskerd, keer op keer de openbare orde op hun eigen campus kunnen verstoren en zelfs sprekers intimideren?
De instellingen geven aan in te grijpen wanneer het gedrag over de grens gaat. Dit doen zij waar zij bevoegd zijn om te handhaven. Waar nodig doen ze dit in samenwerking met de gemeente en politie.
Het is bij wet niet toegestaan om gezichtsbedekkende kleding te dragen in het openbaar vervoer en in gebouwen en bijbehorende erven van onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen en zorginstellingen. Dit verbod is ook opgenomen in de sectorale «richtlijn protesten». Instellingen geven aan dat zij demonstranten met gezichtsbedekkende kleding vragen om deze kleding af te doen, en als zij dat niet willen om de locatie te verlaten. Er is sectoraal afgesproken dat er niet wordt onderhandeld met gemaskerde individuen.
De universiteiten geven ook aan dat zij altijd aangifte doen van strafbare feiten, zoals bedreiging, geweld, vernieling of openlijk geweldpleging.
Hoeveel studenten en/of medewerkers zijn er vanaf 7 oktober 2023 van een universiteit ontslagen en/of definitief van hun instelling gestuurd, omdat zij Israelische en/of Joodse studenten/medewerkers lastig hebben gevallen?
Als Minister beschik niet over het aantal uitschrijvingen van studenten of het aantal ontslagen medewerkers. Maatregelen jegens studenten worden door mij niet centraal geregistreerd. De koepelorganisaties van universiteiten (UNL) en van hogescholen (VH) geven daarnaast aan dat instellingen de maatregelen jegens studenten vanwege privacy niet (centraal) registreren.
Bent u van mening, nu u kennis heeft genomen van deze gebeurtenissen, dat deze ondermijning en verstoring strafbare elementen bevat? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u terechte consequenties voor zowel studenten als medewerkers die hierbij aanwezig waren?
Het is aan de rechter om te oordelen over eventuele strafbare feiten, niet aan de Minister van OCW. Daarvoor is het van belang dat instellingen aangifte doen wanneer zij menen dat er strafbare feiten begaan zijn. De instellingen bevestigen dat zij dat ook doen.
Instellingen handhaven hun eigen huisregels. Bij ongewenst gedrag van studenten en medewerkers dat in strijd is met de huisregels zijn de instellingen bevoegd te handelen.
Is het bij u bekend of door de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit tenminste de identiteit is vastgesteld van de verstoorders? Zo ja, wat zijn de consequenties geweest voor deze personen?
De lezing op de UM is verstoord door een demonstratie die plaatsvond op de openbare weg, grenzend aan de zaal van de UM waar de lezing werd gehouden. Deze demonstratie is door de politie niet beëindigd. De verstoorders binnen in de zaal zijn door medewerkers van de UM naar buiten geleid waarna de lezing werd hervat. De identiteit van deze verstoorders is niet vastgesteld. Naar aanleiding van de verstoring van de lezing is de UM een extern onderzoek gestart in de vorm van een reconstructie. Dit onderzoek kijkt o.a. naar welke partijen een bijdrage hebben geleverd aan de verstoringen. Op basis van de bevindingen van het onderzoek wordt bekeken welke consequenties passend zijn.
De RU geeft aan dat de gebeurtenissen momenteel worden geëvalueerd, waarbij de identiteit van de mensen die in de zaal de lezing hebben verstoord voor een groot deel is vastgesteld. De mogelijkheid van aangifte doen wordt onderzocht.
Hoeveel studievisa zijn er sinds de aangenomen motie van het lid Eerdmans inmiddels ingetrokken?4
Dat is mij niet bekend. Instellingen registreren maatregelen tegen studenten niet (centraal).
Waarom lijken universiteiten na zo veel incidenten nog steeds geen grip te hebben op verstoringen op hun eigen campus en kunt u hierbij ingaan op de samenwerking tussen onderwijsinstellingen, de beveiliging van onderwijsinstellingen en de politie alsmede reflecteren op uw eigen rol?
Mijn beeld is dat er juist meer grip is dan in de beginperiode van de acties, doordat er heldere afspraken binnen de sector zijn gemaakt over hoe te handelen en doordat het contact met de lokale driehoek over het algemeen goed verloopt. Instellingen worden voor stevige dilemma’s geplaatst en ongeregeldheden tijdens demonstraties zijn niet altijd op voorhand te voorkomen, bijvoorbeeld als relschoppers van buiten de instellingen de demonstraties aangrijpen om vernielingen aan te richten. Instellingen maken risicoanalyses vooraf en waar nodig doen zij een beroep op de lokale veiligheidsdriehoek. Ik vind het van belang dat de verantwoordelijkheid ook zoveel mogelijk lokaal wordt genomen. Elk incident is weer net anders en de aanpak ervan vergt altijd een inschatting ter plekke en in de context van dat moment. De instelling in samenwerking met de politie en lokale driehoek kunnen de specifieke situatie het beste inschatten en besluiten hoe hiermee om te gaan.
Verder vind ik het belangrijk dat instellingen, zoals ook de UvA, RU en UM doen, leren van hun ervaringen op het gebied van veiligheid, ook gezamenlijk. Dit doen de universiteiten via hun netwerk van integrale veiligheidsadviseurs, en als sector via het Platform Integrale Veiligheid dat met subsidie van OCW tot stand is gekomen. Over de inrichting van hun veiligheidsbeleid, spreek ik momenteel ook met bestuurders van universiteiten en hogescholen in het kader van een aantal moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op instellingen. Dit betreft onder meer de meldpunt-voorzieningen, het verhogen van de aangiftebereidheid, het ontwikkelen van een veiligheidsprotocol en de regie inzake veiligheid. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen voor het zomerreces informeren.
Daarnaast werk ik vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op alle instellingen. Mijn rol als Minister is om instellingen in staat te stellen hun verantwoordelijkheid te nemen. Met de integrale aanpak sociale veiligheid, die samen met het veld is opgesteld, werk ik hier onder meer aan door het realiseren van een wettelijke zorgplicht voor de sociale veiligheid en een onderzoek naar klacht- en meldprocedures. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren.
Verder worden vanuit het kabinet en verschillende ministeries, waaronder het mijne, diverse maatregelen ter bestrijding van antisemitisme genomen. Zo heeft het kabinet afgelopen najaar de strategie bestrijding antisemitisme aan uw Kamer gezonden en per 1 februari jl. de Taskforce antisemitismebestrijding ingesteld. De Taskforce gaat aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten. Ik werk daarnaast aan een handreiking voor vertrouwenspersonen, die voor de zomer klaar is. Deze handreiking gaat over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Hiervoor heeft onlangs een gesprek plaatsgevonden waar mijn ministerie, samen met het bureau van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), heeft gesproken met vertrouwenspersonen en andere functionarissen sociale veiligheid, en met Joodse studenten en medewerkers.
Wilt u de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit opdragen om dit incident extern te laten evalueren en dit net als de UvA te delen met andere universiteiten, zodat zij hier lering uit kunnen trekken?
De UM laat momenteel een reconstructie uitvoeren en de RU heeft reeds een interne evaluatie laten uitvoeren. Beide instellingen hebben al aangegeven deze evaluaties te delen met de andere universiteiten.
Bent u ervan op de hoogte dat de Dutch Scholars for Palestine heeft opgeroepen om in de week van 21 tot 30 maart 2025 de «Israeli apartheidsweek» te organiseren, waarbij zij onder andere oproepen Israël en alles wat aan hen gelieerd is te willen boycotten?
Ja.
Wilt u in het kader van de vorige vraag instellingen en universiteiten oproepen hun veiligheidsbeleid aan te scherpen, zodat onderwijs en onderzoek niet verstoord worden door demonstranten en Israëli's en Joodse studenten en medewerkers zich te allen tijde veilig voelen?
Ik heb de universiteiten en hogescholen via hun koepelorganisaties VH en UNL hier destijds op geattendeerd en de verwachting uitgesproken dat zij al het redelijke doen om hun verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving in te vullen.
Kunt u een inschatting maken hoeveel Joodse en/of Israelische studenten op dit moment thuiszitten, omdat zij zich niet meer veilig voelen op hun onderwijsinstelling en zo niet, wilt u de instellingen vragen te inventariseren hoeveel Joodse en/of Israelische studenten en medewerkers nog thuiszitten?
Instellingen mogen de religie van studenten niet registreren, dat is wettelijk verboden. Wel is er vanuit instellingen contact met studentengroeperingen en individuele studenten die signalen van onveiligheid delen en aangeven niet naar de campus te willen komen. Met hen kijken instellingen individueel wat er nodig is om het onderwijs toch doorgang te kunnen laten vinden en welke (veiligheids-) maatregelen er getroffen kunnen worden. Op basis van informatie die ik hierover van de koepelorganisaties heb ontvangen, is het aantal studenten dat aangeeft niet naar de campus te willen komen omwille van veiligheidsredenen naar hun inschatting beperkt. Desondanks is iedere student die thuiszit er één teveel. Mogelijkerwijs zijn er ook studenten die hier geen melding van durven te doen. In het eerdergenoemde onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen wordt onderzocht waar verbetering mogelijk is. Daarbij wordt ook gekeken naar een handelingsperspectief in de omgang met klachten en meldingen over antisemitisme.
Kunt u inzichtelijk maken welke maatregelen u, of de afzonderlijke instellingen, heeft genomen om de motie van het lid Eerdmans c.s. uit te voeren, waardoor alle barrières voor Joodse en Israelische studenten, die niet naar hun universiteit durven gaan, worden weggenomen?5
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 spreek ik momenteel met bestuurders van universiteiten en hogescholen in het kader van meerdere moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op instellingen. Dit betreft ook bovengenoemde motie over het wegnemen van barrières voor Joodse en Israëlische studenten. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen voor het zomerreces informeren.
Daarnaast dragen de eerdergenoemde integrale aanpak sociale veiligheid en Taskforce antisemitismebestrijding bij aan het wegnemen van barrières voor Joodse en Israëlische studenten. Via de integrale aanpak sociale veiligheid werk ik samen met de sector aan het vergroten van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen. Daarvoor is de komende jaren jaarlijks € 8 miljoen beschikbaar. Hierbij is ook ruimte om de middelen in te zetten voor antisemitismebestrijding. Zo wordt voor het landelijk programma sociale veiligheid een subsidieregeling bekostigd voor het financieel ondersteunen van activiteiten van de regiegroep sociale veiligheid en het veld met als doel de bevordering van een sociaal veilige leer- en werkomgeving voor studenten en werknemers in het hoger onderwijs en de wetenschap. Hier kunnen door de (samenwerkende) universiteiten, hogescholen, studie- en studentenverenigingen alsmede medewerkers- en promovendiorganisaties ook voorstellen ter bestrijding van antisemitisme worden ingediend. Daarnaast kunnen de middelen voor uitvoering van de afspraken ten aanzien van sociale veiligheid in het Bestuursakkoord ook door onderwijsinstellingen worden besteed aan antisemitismebestrijding. Verder wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen, onderdeel van de aanpak, gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme.
Daarnaast werk ik, zoals eerder gesteld, aan een handreiking voor vertrouwenspersonen, die voor de zomer klaar is. Deze handreiking gaat over het herkennen van en omgaan met antisemitisme.
Instellingen werken ook aan het wegnemen van barrières voor Joodse en Israëlische studenten. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 16 hebben instellingen contact met studentengroeperingen en individuele studenten die signalen van onveiligheid delen en aangeven niet naar de campus te willen komen. Met hen kijken instellingen individueel wat er nodig is om het onderwijs toch doorgang te kunnen laten vinden en welke (veiligheids)maatregelen er getroffen kunnen worden.
Bent u bereid het College van Bestuur van instellingen, die de veiligheid niet kunnen garanderen, onder curatele te laten stellen door de respectievelijke Raden van Toezicht?
Onder het bestuurlijk instrumentarium dat ik als Minister voorhanden heb valt niet de mogelijkheid tot het onder curatele stellen van een College van Bestuur door de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht heeft de zelfstandige taak en bevoegdheid om als intern toezichthouder op te treden, wanneer er sprake van zou zijn dat het College van Bestuur de veiligheid niet zou kunnen garanderen.
Wanneer de Inspectie van het Onderwijs op basis van een gedegen onderzoek tot de conclusie komt dat er sprake is van wanbeheer in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, heb ik als ultimum remedium de mogelijkheid de Raad van Toezicht een aanwijzing te geven tot het nemen van een of meer maatregelen. Wanneer het doel van de maatregel ook met een minder zwaar middel kan worden bereikt, zal ik eerst dat middel moeten inzetten. Er ligt op dit moment niet een dergelijk onderzoek van de Inspectie.
Is de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding al langsgeweest op de Radboud Universiteit of de Maastricht Universiteit, zoals toegezegd in het debat Veiligheid op Nederlandse universiteiten op 23 januari 2025?
De NCAB is in maart jl. in gesprek gegaan met het College van Bestuur van de Radboud Universiteit om te spreken over de veiligheid van Joodse studenten en medewerkers. Een afspraak met de Universiteit Maastricht is in voorbereiding.
Bent u voornemens instellingen, en in het bijzonder de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit, opdracht te geven om extra veiligheidsmaatregelen te nemen om de veiligheid van Joodse en/of Israëlische studenten te garanderen?
Ik ben met de sector in gesprek over de uitvoering van de aangenomen moties van uw Kamer tijdens het debat op 23 januari jl. over de veiligheid op universiteiten. Deze zijn bedoeld om de veiligheid op de universiteiten beter te borgen. Over de uitkomsten van deze bespreking zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren. Daarbij wil ik wel benadrukken dat ik niet in de verantwoordelijkheid van universiteiten treed om veiligheidsbeleid in te richten en huisregels te handhaven om ongewenst gedrag tegen te gaan.
Het bericht 'Verdachte van UvA-rellen voor rechter: 'Politie was goed beschermd, ik ben onschuldig'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Verdachte van UvA-rellen voor rechter: «Politie was goed beschermd, ik ben onschuldig»»?1
Ja.
Hoe duidt u het gedrag van de 24-jarige, inmiddels veroordeelde, studente Simone, die een bulldozer beklom en stokken naar de politie heeft gegooid, maar zelf verklaarde dat zij niks fout heeft gedaan?
Het gebruik van fysiek geweld tegen de politie is onacceptabel. Het is dan ook goed dat er aangifte wordt gedaan. Het duiden van individuele gedragingen en het beoordelen van de strafbaarheid ervan laat ik over aan de rechter.
Bent u het eens met Ramon Meijerink, voorzitter van de politievakbond, die haar uitspraak «Ik heb met stokken gegooid. Maar ik denk niet dat dit onder zwaar geweld valt, omdat de politie goed beschermd is.», «de wereld op zijn kop» noemt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat studenten die openlijk geweld hebben gepleegd en hiervoor zijn veroordeeld bijdragen aan een groot gevoel van onveiligheid onder de medestudenten van de Universiteit van Amsterdam (UvA)?
Het plegen van openlijk geweld door studenten op de campus is onacceptabel. Dit kan inderdaad bijdragen aan de (gevoelens van) onveiligheid onder medestudenten. Een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers is een verantwoordelijkheid van iedere universiteit en hogeschool.
Onderschrijft u dat het plegen van openlijk geweld en zware mishandeling naast een verstoring ook een gevaar voor de openbare orde is?
Ja, ik onderschrijf dat het plegen van openlijk geweld en zware mishandeling, naast het veroorzaken van een verstoring, tevens een direct gevaar vormt voor de openbare orde. Dergelijke handelingen ondermijnen de veiligheid van onze samenleving en verzwakken het vertrouwen in de rechtsstaat.
Bent u voornemens de motie «Veiligheid op school», die de regering verzoekt zich maximaal in te spannen voor het intrekken van studentenvisa van studenten die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie en een gevaar zijn voor de openbare orde, uit te voeren en het visum van de Chinese studente in te trekken?2
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief3 wordt de motie uitgevoerd door het kabinet. Ik kan echter niet ingaan op individuele zaken. In algemene zin kan ik het volgende delen over het beleid inzake openbare orde en verblijfsvergunningen voor studie. Studenten van buiten de Europese Unie mogen in Nederland rechtmatig verblijven op grond van een verblijfsvergunning. Een verblijfsvergunning die op deze basis wordt verleend, kan – net als iedere andere reguliere verblijfsvergunning – worden ingetrokken door de IND wanneer er sprake is van een gevaar voor de openbare orde waarbij elke beslissing zorgvuldig getoetst wordt aan de wet- en regelgeving en individuele omstandigheden.
Openlijke geweldpleging (artikel 141 Sr) en zware mishandeling (artikel 302 Sr) kunnen, indien een onherroepelijke veroordeling volgt, ertoe leiden dat in een individueel geval wordt vastgesteld dat er een gevaar voor de openbare orde bestaat waardoor een verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Of dit daadwerkelijk zo is, wordt door de IND beoordeeld aan de hand van de glijdende schaal (artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit). Deze glijdende schaal legt een verband tussen de opgelegde onherroepelijke straf en de duur van het rechtmatige verblijf in Nederland: hoe langer een vreemdeling in Nederland verblijft, des te zwaarder de straf moet zijn om tot intrekking van de verblijfsvergunning te kunnen leiden. De intrekking gebeurt altijd op basis van een individuele beoordeling, ook als wordt voldaan aan de glijdende schaal. Bij de intrekking zal ook door de IND worden bezien of er een maatregel zoals een inreisverbod, ongewenstverklaring of een besluit tot signalering opgelegd kan worden. Dit ligt primair bij de Minister van Asiel en Migratie.
Op welke termijn kunt u het visum van deze Chinese studente intrekken?
In het algemeen is het zo dat de termijn waarop een verblijfsvergunning kan worden ingetrokken door de IND, volledig afhangt van de uitkomst van een juridische beoordeling en de daarbij horende procedure. Zodra de noodzakelijke onderzoeken en de rechtsgang zijn afgerond, kunnen passende maatregelen – waaronder een mogelijke vergunning intrekking – worden genomen. Dit ligt primair bij de Minister van Asiel en Migratie.
Het bericht 'Ambulance met spoed steeds langer onderweg: 'In ons dorp bijna nooit op tijd'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ambulance met spoed steeds langer onderweg: «In ons dorp bijna nooit op tijd»»?1
Ja.
In hoeverre vindt u het zorgelijk en problematisch dat er grote verschillen tussen aanrijtijden van ambulances bestaan tussen verschillende veiligheidsregio’s, provincies, steden, dorpen en kernen?
Er bestaan inderdaad verschillen tussen regio’s als het gaat om de responstijden van ambulances. In landelijke gebieden is er minder speling met het aantal ambulances. Toch is het in het licht van schaarste aan personeel niet realistisch om een overcapaciteit van ambulances na te streven die weinig ritten krijgen en bemand moeten worden met gespecialiseerde verpleegkundigen die we op andere plekken hard nodig hebben, zoals op de spoedeisende hulp of de intensive care.
In de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) ervoor dient te zorgen dat de spreiding van de standplaatsen zodanig is dat in de veiligheidsregio minstens 97% van de bevolking binnen 12 minuten aanrijtijd2 kan worden bereikt door een ambulance. In de regelgeving is dus geborgd dat de spreiding van de standplaatsen op orde moet zijn. Desondanks is er een verschil in het aantal ambulances dat beschikbaar is in drukbevolkte, dan wel in dunbevolkte gebieden.
De meldkamers ambulancezorg zorgen dag en nacht voor de spreiding en beschikbaarheid van ambulances in alle regio’s van Nederland. Wanneer in een dunbevolkt landelijk gebied een ambulance bezig is met een inzet, wordt een andere ambulance in dat gebied strategisch gepositioneerd. Slimme en specifieke software helpt bij het maken van een zo goed mogelijke keuze hierin, door zoveel mogelijk factoren mee te wegen. Denk aan historische data van ambulanceritten, verkeersomstandigheden, de positie-informatie van overige ambulances, enzovoort.
Vindt u dat er maatregelen genomen moeten worden nu blijkt dat in slechts 60 gemeenten de aanrijtijden van ambulances binnen de norm vallen? Zo ja, bent u bereid om met de veiligheidsregio’s in gesprek te gaan over de grote verschillen in aanrijtijden en de toenemende overschrijdingen van de aanrijdnormen?
De streefnorm3 geldt op het niveau van de veiligheidsregio. Dit is ook het niveau waarop het RIVM jaarlijks het aantal benodigde ambulances berekent. Dat neemt niet weg dat ook op het niveau van de veiligheidsregio de responstijden vaak langer zijn dan de streefnorm. De 15-minutennorm is echter niet medisch onderbouwd en geldt voor allerlei gradaties van spoed. De ambulancesector werkt daarom sinds oktober vorig jaar met een vernieuwde urgentie-indeling met daarin een categorie voor de groots mogelijke spoed: de A0-urgentie. Welke spoedsituatie wel en niet in deze categorie valt, is wel medisch onderbouwd. De ambulance rukt in deze situaties uit met de hoogst mogelijke spoed vanaf de post. Wanneer er andere ambulances dichterbij zijn, worden zij van hun rit afgehaald en direct naar deze noodsituatie geleid. Oók ambulances van buur-regio’s. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van tussentijdse bevindingen aan dat wanneer elke minuut telt, de ambulance ook echt sneller ter plaatse is. De definitieve evaluatie van de nieuwe werkwijze verschijnt in juli. Daarna zal ik bepalen of we ook in de wet- en regelgeving aanpassingen doen aan de normen die nu gelden. Ik zal uw Kamer daar uiteraard over op de hoogte houden.
Welke concrete acties gaat u, de veiligheidsregio en/of de ambulancedienst nemen om de aanrijtijden te verbeteren?
In mijn vorige antwoord ging ik al in op de vernieuwde urgentie-indeling van de ambulancesector. Daarmee verwacht ik dat de ambulance sneller ter plaatse is in situaties waarin elke minuut telt.
Wat een belangrijke slag is in de algehele verbetering van responstijden, is het voorkomen dat de ambulance onnodig bezet (en daarmee niet beschikbaar) is. Daarom hecht ik veel waarde aan zorgcoördinatie4 als middel om de acute zorg toegankelijk te houden. Bij zorgcoördinatie zijn – naast de regionale ambulancevoorzieningen – de huisartsenspoedposten, eerstelijnsverblijf coördinatiepunten, aanbieders van acute wijkverpleging en aanbieders van ggz-zorg betrokken. Hierdoor kunnen triagisten op de meldkamers die werken met zorgcoördinatie, gebruikmaken van een breder palet aan in te zetten zorgvormen in combinatie met inzicht in actueel beschikbare capaciteit bij de verschillende partners in de acute zorgketen. Op die manier wordt gekeken waar een patiënt het beste terecht kan met zijn niet-levensbedreigende maar wel acute zorgvraag. Daarmee wordt de patiënt naar de juiste zorgverlener geleid, wordt de beschikbare capaciteit in de gehele acute zorgketen beter benut, verminderen we piekdrukte op één plek die doorwerkt naar andere plekken en sectoren, en kan de ambulance worden ingezet voor de spoedeisende zorg waarvoor de ambulancezorg is bedoeld.
Vindt u dat gemeenten zelf moeten kunnen beoordelen in hoeverre de vernieuwde urgentie-indeling, die invloed heeft op aanrijtijden, tot tevredenheid stemt in plaats van een regionale norm? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de wens om uit oogpunt van transparantie jaarlijks op gemeente(kern)niveau te rapporteren over de responstijden, zodat de gemeenten meer inzicht krijgen. Daarom heb ik Ambulancezorg Nederland formeel verzocht om vanaf 2026 (dat wil zeggen rapportagejaar 2025) jaarlijks transparantie te verschaffen over de responstijden van de ambulance op gemeenteniveau en waar mogelijk op gemeentekernniveau. Ik benadruk daarbij wel dat ik het belangrijk vind om de prestaties van de RAV’s te (blijven) beoordelen op het niveau van de veiligheidsregio.
Kunt u het aantal ambulanceposten, waarvandaan ambulances kunnen aanrijden, voor de afgelopen 10 jaar inzichtelijk maken? Hoe beoordeelt u de ontwikkeling van het aantal ambulanceposten in relatie tot de toenemende normoverschrijding van de aanrijtijden van ambulances?
Het aantal 24/7-uurs ambulancestandplaatsen wordt jaarlijks gerapporteerd in de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM. Deze zijn vanaf 2017 bekend:
Ambulancestandplaatsen
219
213
224
225
228
225
226
221
= Aantal standplaatsen ambulancezorg met 24/7-uurs paraatheid
Het aantal (statische) ambulanceposten is niet als enige relevant voor de tijdigheid van ambulances. Ambulances zijn constant onderweg en keren niet steeds terug naar hun standplaats voordat zij opnieuw ingezet worden. Het komt in de praktijk regelmatig voor dat een rijdende ambulance, die bijvoorbeeld net een inzet heeft gehad, alweer wordt opgeroepen voor een volgende inzet. Ook kan een ambulance ten behoeve van de regionale dekking in een bepaald gebied gepositioneerd worden, maar niet per se bij een standplaats. De meldkamer ambulancezorg ziet precies waar de ambulances rijden of staan en maakt op basis daarvan een keuze op basis van beschikbaarheid en urgentie welke ambulance het beste kan worden ingezet. Zo kan een ambulance toevallig net dichtbij in de buurt zijn, waardoor die ambulance er sneller is dan wanneer een ambulance vanaf de standplaats zou vertrekken. Als alle ambulances binnen een regio bezet zijn, worden beschikbare ambulances uit buur-regio’s zodanig gepositioneerd, dat de bereikbaarheid weer zo optimaal mogelijk is. Dit proces vindt dag en nacht plaats.
Bent u bereid gemeenten (half)jaarlijks te informeren over de prestatiecijfers van aanrijdtijden per kern?
In navolging van de motie van het lid Rikkers-Oosterkamp c.s.5 ben ik hierover in gesprek gegaan met Ambulancezorg Nederland. Ik heb Ambulancezorg Nederland formeel verzocht om deze transparantie vanaf 2026 (dat wil zeggen rapportagejaar 2025) namens de RAV’s te verschaffen. Deze publicatie zal openbaar zijn. In sommige gevallen zal dit niet op gemeentekern(dorps)niveau maar op gemeenteniveau worden aangeleverd, wanneer de data door te kleine aantallen herleidbaar is naar individuen.
Bent u, mede naar aanleiding van de WOO-procedure van RTL, nu wel voornemens de aanrijtijden en het aantal spoedritten per gemeente en kern actief openbaar te maken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u voor 2024 het percentage van het aantal ambulanceritten dat de norm van 15 minuten heeft overschreden inzichtelijk maken?
De cijfers over 2024 zijn nog niet bekend. Het sectorkompas ambulancezorg wordt jaarlijks gepubliceerd in juli.
Het bericht 'Tienduizenden huishoudens kunnen energierekening niet betalen: waarom is aardgas zo duur?' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Tienduizenden huishoudens kunnen energierekening niet betalen: waarom is aardgas zo duur?»?1
Ja.
Klopt het dat de kale gasprijs momenteel zo’n 48 cent per kuub is, daarbovenop nog zo’n 70 cent energiebelasting en btw komt en dat de energieleverancier daar nog ongeveer 12 cent inkoopvergoeding op doet?
De (variabele) leveringstarieven die consumenten betalen voor gas bestaan uit het kale leveringstarief (de inkoopprijs en een opslag van de leverancier), de energiebelasting en de btw van 21%. De groothandelsprijs voor gas (TTF) bedraagt momenteel circa € 0,42/m3 (19 maart 2025). De inkoopprijs die de leverancier rekent zal echter afhankelijk zijn van de inkoopstrategie van deze leverancier. Volgens het CBS2 werd er in januari door consumenten gemiddeld circa € 1,33/m3 betaald voor één kubieke meter gas. Circa € 0,58 is hiervan toe te schrijven aan de energiebelasting op aardgas, circa € 0,23 aan de btw en € 0,52 aan het kale leveringstarief. Hierin is de jaarlijkse belastingvermindering in de energiebelasting niet meegerekend. Dit is in 2025 een vast bedrag van € 524,95 exclusief btw (€ 635,15 inclusief btw). Als we aannemen dat 50% van de belastingvermindering wordt toegepast op het aardgasdeel van de energierekening, bedraagt het effectieve energiebelastingtarief voor aardgas aanmerkelijk minder: circa € 0,28/m3 bij een gemiddeld huishouden.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel inkomsten er dit jaar verwacht worden door de energiebelasting en btw op gas? Kunt u tevens inzichtelijk maken wat de inkomsten de afgelopen 15 jaar bedroegen, waarbij tevens vermeld wordt welk percentage aan energiebelasting en btw per jaar gold?
In tabel 1 is vanaf 2011 weergegeven hoeveel opbrengsten er waren vanuit de energiebelasting op aardgas en de opbrengsten uit elektriciteit en de belastingvermindering samen. Hierbij zijn vanaf de introductie in 2012 de opbrengsten uit energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (ODE) opgeteld. De ODE is vanaf 2023 geïntegreerd in de energiebelasting. Ook is weergegeven wat de in dat jaar geldende tarieven waren in de verschillende schijven aardgas. Hierbij zijn opnieuw de energiebelasting en ODE opgeteld in de jaren 2012–2023. In de tweede kolom van rechts is het in dat jaar geldende btw-percentage toegevoegd. Gegevens over de btw-ontvangsten specifiek op aardgas zijn niet beschikbaar. In tabel 1 zijn een oploop in de energiebelastingtarieven en de opbrengst op aardgas te zien. Voor 2025 heeft het kabinet de voorgenomen tariefverhoging tot een verbruik van 170.000 m3 teruggedraaid. De energiebelastingtarieven en ontvangsten op elektriciteit nemen juist af. Dat is te zien in tabel 2; hierbij zijn de energiebelasting en de ODE opgeteld in de jaren 2012–2023. Met de schuif in de energiebelasting (verhoging op aardgas en verlaging op elektriciteit) wordt beoogd elektrificatie te bevorderen. De belastingvermindering en het budgettaire beslag ervan nemen in de loop der jaren toe. Dat is te zien in tabel 3. Door de belastingvermindering zijn de effectieve tarieven die huishoudens betalen lager.
t/m 5.000 m3 0,1639
vanaf 5.000 m3 0,1419
0,0393
0,0125
0,0082
19%
2.742 mln.
t/m 5.000 m3 0,1667
vanaf 5.000 m3 0,1443
0,0400
0,0127
0,0083
21%
2.445 mln.
0,1885
0,0448
0,0163
0,0117
21%
3.100 mln.
0,1940
0,0463
0,0168
0,0121
21%
2.805 mln.
0,1985
0,0705
0,0275
0,0124
21%
2.840 mln.
0,2630
0,0737
0,0267
0,0130
21%
3.700 mln.
0,2684
0,0696
0,0254
0,0135
21%
3.849 mln.
0,2885
0,0753
0,0274
0,0147
21%
4.068 mln.
0,3455
0,0815
0,0297
0,0159
21%
4.618 mln.
0,4106
0,0858
0,0446
0,0338
21%
5.314 mln.
0,4337
0,0890
0,0471
0,0360
21%
5.873 mln.
0,4497
0,0902
0,0478
0,0366
21% tot 1 juli
9% vanaf 1 juli
5.413 mln.
0,4898
0,0962
0,0511
0,0392
21%
4.329 mln.
0,5830
0,2238
0,1286
0,0489
21%
6.066 mln.
0,5782
0,3157
0,2035
0,0539
21%
6.125 mln.
Vanaf 1 januari 2024 opgesplitst in eerste schijf 0–1.000 m3 en tweede schijf 1.001–170.000 m3. De tarieven zijn gelijk.
0,1121
0,0408
0,0109
0,0005
19%
0,1140
0,0415
0,0111
0,0005
21%
0,1176
0,0438
0,0117
0,0005
21%
0,1208
0,0458
0,0122
0,0005
21%
0,1232
0,0515
0,0137
0,0006
21%
0,1063
0,0570
0,0152
0,0006
21%
0,1087
0,0613
0,0164
0,0007
21%
0,1178
0,0707
0,0188
0,0008
21%
0,1175
0,0812
0,0216
0,0009
21%
0,1250
0,0883
0,0340
0,0010
21%
4.912 mln.
0,1243
0,0927
0,0363
0,0010
21%
4.991 mln.
0,0673
0,0854
0,0348
0,0011
21% tot 1 juli
9% vanaf 1 juli
3.487 mln.
0,1260
0,1005
0,0394
0,0012
21%
4.387 mln.
0,1088
0,0904
0,0394
0,0019
21%
4.144 mln.
0,1015
0,0637
0,0387
0,0032
21%
3.853 mln.
Voor zover beschikbaar.
Vanaf 1 januari 2024 opgesplitst in eerste schijf 0–2.900 kWh en tweede schijf 2.901–10.000 kWh. De tarieven zijn gelijk.
319
319
319
319
319
319
309
309
258
436
– 3.509 mln.
462
– 3.800 mln.
682
– 5.610 mln.
493
– 4.234 mln.
522
– 4.363 mln.
525
– 4.633 mln.
Voor zover beschikbaar.
Kunt u zowel de gemiddelde kale gasprijs als de gemiddelde consumenten gasprijs van de afgelopen 15 jaar inzichtelijk maken?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft inzicht in wat consumenten gemiddeld betaalden voor de levering van één kubieke meter gas sinds 2009.3 Deze cijfers betreffen niet de variabele leveringstarieven die energieleveranciers rekenen aan consumenten, maar betreffen de totale prijs inclusief vaste kosten zoals nettarieven binnen een bandbreedte van het jaarverbruik van deze consumenten. Zowel de reeks met als zonder overheidsheffingen laat sinds 2021 een stijging zien ten opzichte van de jaren daarvoor.
Bent u het eens met de bewering uit het artikel dat niet de «de energiecrisis, het ontbreken van Gronings gas en het niet meer leveren van Russisch gas» ten grondslag ligt aan de hoge gasprijzen, maar dat dat voornamelijk ligt aan de energiebelasting?
Nee. De hogere leveringstarieven voor gas worden zowel veroorzaakt door de gestegen groothandelsprijzen als door de verhoogde energiebelasting. Ook de prijs die consumenten betalen zonder de overheidsheffingen is gestegen sinds 2021. Ter illustratie: het gemiddelde variabele leveringstarief voor gas is sinds 2021 gestegen van circa € 0,81/m3naar € 1,33/m3in januari 20254. Het kale leveringstarief is in die periode gestegen van € 0,25/m3 naar € 0,52/m3 en de overheidsheffingen van € 0,57/m3 naar € 0,81/m3. Het kale leveringstarief en de energiebelasting hebben dus ongeveer een even groot aandeel in de hogere leveringstarieven voor gas sinds 2021. In dezelfde periode is de belastingvermindering toegenomen van € 462 naar € 525. Dit dempt de stijging van de energiebelastingtarieven.
Klopt het dat als Nederland de energiebelasting niet steeds had verhoogd vanaf 2015, de consument nu ongeveer 93 cent per kuub gas zou moeten betalen?
Dat klopt min of meer. Het huidige kale leveringstarief is € 0,52/m3 (zie vraag 2). De energiebelasting en ODE bedroegen in 2015 € 0,1985/m3. Wanneer dit integrale tarief niet beleidsmatig zou zijn aangepast in de periode 2015–2025 zou het alleen jaarlijks geïndexeerd zijn met de tabelcorrectiefactor. In 2025 zou het tarief dan € 0,2523/m3 zijn geweest (exclusief btw). Het variabele leveringstarief inclusief btw zou hiermee (0,52+0,2523)*1,21= € 0,93/m3 inclusief btw bedragen. Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat tegenover de hogere energiebelasting op aardgas een lagere energiebelasting op elektriciteit en een hogere belastingvermindering in de energiebelasting staat. Door de belastingvermindering zijn de effectieve tarieven die huishoudens betalen lager.
Welke inhoudelijke grondslag heeft dit kabinet om de belasting op gas niet te verlagen? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de bewering uit het artikel waarin gesteld wordt dat de overheid wil dat consumenten verduurzamen en de CO2-uitstoot daalt?
Het kabinet heeft in 2025 de energiebelasting op gas verlaagd. De energiebelasting op gas is gedurende de periode daarvoor verhoogd om een financiële prikkel te geven om te verduurzamen, zowel door middel van elektrificatie als door energiebesparing. Om de gevolgen van de verhoging van de energiebelastingtarieven op aardgas voor de energierekening van huishoudens te dempen, is de energiebelasting op elektriciteit tegelijkertijd verlaagd en is de belastingvermindering verhoogd. Voor een gemiddeld huishouden is per saldo de betaalde energiebelasting in de afgelopen jaren afgenomen. In het voorjaar besluit het kabinet over alternatief beleid om de afgesproken klimaatdoelen in zicht te brengen. Het verder verlagen van de energiebelasting op aardgas zou het nog moeilijker maken om de klimaatopgave te halen en is niet mogelijk zonder financiële consequenties. Bij de verlaging in 2025 heeft het kabinet de ruimte genomen die er is binnen de afspraken over de mijlpalen op het gebied van de energiebelasting in het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Afwijken van de in het HVP vastgelegde afspraken kan leiden tot een korting die kan oplopen tot € 600 miljoen per mijlpaal.
Waarom heeft dit kabinet aangekondigd dat de energiebelasting op gas zou worden verlaagd, terwijl dit in werkelijkheid met slechts 1 cent per kuub is gebeurd, afgekondigd op 1 januari? Klopt het dat door deze «verlaging» een gemiddeld huishouden slechts 1 euro per maand minder kwijt is aan de energierekening?
De gemiddelde aardgaswoning had in 2023 een jaarverbruik van 1.020 m3 aardgas5. De verlaging van de energiebelasting op gas zorgt bij dat verbruik voor een voordeel van € 10,20 op de energierekening in 2025.
Waarom heeft u besloten een nivellerend noodfonds in het leven te roepen, waarbij alleen de armste huishoudens profiteren, terwijl ieder Nederlands huishouden op dit moment te maken heeft met een torenhoge energierekening?
Niet ieder huishouden heeft momenteel te maken met stijgende energieprijzen. In januari had circa 54% van de huishoudens een vast contract voor gas6. Deze huishoudens hebben de gastarieven op een eerder moment voor één of meerdere jaren vastgezet en krijgen pas te maken met mogelijk hogere tarieven op het moment dat dit contract afloopt. Circa 41% heeft een variabel contract en krijgt daarom twee tot enkele keren per jaar te maken met tariefwijzigingen. In hoeverre deze groep iets merkt van de prijsstijging is afhankelijk van het wijzigingsmoment van het tarief. Mensen met een dynamisch contract krijgen wel direct te maken met prijsschommelingen op de groothandelsmarkt. Dit kan zowel een gunstig als ongunstig effect op de tarieven hebben. Dit geldt voor circa 5% van de Nederlandse huishoudens.
Desalniettemin ziet het kabinet dat een deel van de huishoudens in Nederland moeite heeft met het betalen van de energierekening en het krijgen van grip op de hoogte hiervan. Om de problemen voor deze huishoudens te verminderen werkt het kabinet aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie. Het Noodfonds is hier onderdeel van.
Bent u het eens met de bewering dat door het sluiten van het Groninger gasveld de Nederlandse leveringszekerheid is afgenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te bezien welke rol het Groninger gasveld nog kan spelen in de Nederlandse energiemix?
Nee, die bewering deelt het kabinet niet. Tussen 2014 en het gasjaar 2023/24 is de toegestane gaswinning uit het Groningenveld gedaald van 42,5 miljard m3 tot 0,0 m3 zonder dat dit tot een probleem met de leveringszekerheid heeft geleid. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding om te bezien welke rol het Groningenveld nog kan spelen in de Nederlandse energiemix. Dat ook omdat de wet waarmee de gaswinning uit het Groningenveld definitief is beëindigd, met een grote meerderheid door zowel de Tweede Kamer (op 12 maart 2024) als de Eerste Kamer (op 16 april 2024) is aangenomen. Daarmee is sinds 19 april 2024 gaswinning uit het Groningenveld niet langer toegestaan bij wet en sindsdien heeft NAM als eigenaar en exploitant van het veld de nodige stappen gezet om de nog aanwezige productiefaciliteiten te ontmantelen.
Deelt u de mening dat door de verschoven geopolitieke verhoudingen het zaak wordt dat Nederland haar eigen gas zoveel mogelijk moet benutten?
In het regeerprogramma is opgenomen dat dit kabinet, in belang van de gasleveringszekerheid, en een zo onafhankelijke en divers mogelijke energievoorziening, de nationale productie optimaliseert en de gaswinning op de Noordzee opschaalt.7 Daarbij houdt het kabinet uiteraard wel rekening met de bepalingen uit de Mijnbouwwet ten aanzien van het op een veilige en betrouwbare wijze kunnen winnen.
Op dit moment is Nederland een netto-importeur van gas. Daarom heeft Nederland belang heeft bij een open en transparante interne markt voor gas waarbij vrijelijk over grenzen heen wordt gehandeld. Alleen zo kan er voldoende gas naar Nederland komen. Dit betekent ook dat het in Nederland gewonnen gas niet exclusief kan worden gereserveerd voor binnenlands verbruik.
Kunt u aangeven hoe zorgelijk het is dat de vulgraad van de gasopslagen op dit moment zo laag zijn en nu al ruim onder het vijfjarig gemiddelde voor 1 mei liggen van 42%, zoals u aangaf op eerdere Kamervragen2? Denkt u dat Nederlandse gasaanbieders aankomend jaar een inhaalslag voor de inkoop van gas moeten bewerkstelligen om leveringszekerheid te garanderen? Zo ja, hoe bent u voornemens deze bedrijven hiertoe aan te moedigen?
Een weerbaar en robuust gassysteem is een belangrijke prioriteit van het kabinet. Gasopslag is een belangrijk onderdeel hiervan. Dat de gasopslagen in de winter gebruikt worden, en de vulgraad dus daalt, is logisch: de functie van seizoensopslagen is om te voorzien in de hogere gasvraag in de winter. Daarbij is het goed om aan te geven dat het ook met een lage vulgraad op 1 april technisch mogelijk is om de opslagen weer adequaat gevuld te krijgen op 1 november9. De capaciteit van de gasinfrastructuur – zoals de LNG-importterminals en de pijpleidingverbindingen met buurlanden – is groot genoeg om voldoende gas in het vulseizoen te kunnen importeren om de gasopslagen gemiddeld tot minimaal 80% te vullen10. Het kabinet ziet hierbij wel een uitdaging, omdat de prijzen voor gas in de aankomende zomer op dit moment hoger zijn dan de gasprijzen voor de daaropvolgende winter (2025/26). Dit kan veranderen. Zo zijn de afgelopen weken de groothandelsprijzen in de komende zomerperiode gedaald. Daardoor is het negatieve verschil tussen de prijs in de zomer van 2025 in de winter van 2025/2026, de zogenoemde negatieve spread, veel kleiner geworden.11
Het kabinet heeft daarom de volle aandacht voor het aankomende vulseizoen. Het kabinet kan – net als eerdere jaren – indien nodig via de vultaak van EBN bijspringen als gasopslagen onvoldoende gevuld worden door marktpartijen. Op basis van deze vultaak kan EBN er ook voor kiezen om gas dat EBN al heeft opgeslagen in de opslag te houden (doorrollen).
Daarnaast herhaalt het kabinet dat het voor de gasleveringszekerheid belangrijk blijft dat marktpartijen zeker stellen dat ze aan hun leveringsverplichtingen kunnen voldoen. Hierbij wijst het kabinet erop dat in de Energiewet regels worden gesteld voor leveranciers met een vergunning voor de levering aan kleinverbruikers, waaronder dat zij moeten voorzien in een betrouwbare levering. De ACM houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In april komt het kabinet met een volgende update over de gasleveringszekerheid.
Het bericht ‘Klap voor ministers: omstreden buitenlandse predikers mogen toch Nederland in van rechter’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
|
Welke maatregelen onderzoekt u allemaal om te voorkomen dat de drie omstreden buitenlandse predikers die komend weekeinde te gast zijn bij De Ramadan Expo in Utrecht Nederland binnenkomen?1
Vooropstaat dat er in Nederland geen plek is voor haatzaaierij en het verheerlijken van geweld. Onze inzet was dan ook om dit te voorkomen door deze sprekers de toegang tot ons land te weigeren. Op 20 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter het besluit om de drie sprekers uit Nederland te weren door signalering in het Schengeninformatiesysteem, geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Als gevolg hiervan is de signalering voor deze sprekers uit het Schengeninformatiesysteem verwijderd en kunnen zij Nederland inreizen. Als de sprekers ten tijde van hun inreis aan alle toegangsvoorwaarden voldoen, worden zij toegelaten. Op grond van de vreemdelingenwet zijn er op basis van de bestaande feiten en omstandigheden, geen andere mogelijkheden om de toegang alsnog te weigeren. Wel wil ik benadrukken dat vreemdelingen gedurende hun verblijf moeten blijven voldoen aan de toegangsvoorwaarden, waaronder geen dreiging vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid. Als niet langer aan de toegangsvoorwaarden wordt voldaan, kan het verblijfsrecht beëindigd worden en dient de betrokkene Nederland te verlaten. Daarnaast geldt dat indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, het Openbaar Ministerie kan besluiten om strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Kunt u de landingsrechten intrekken van zoals eerder gebeurde in 2017 toen de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Cavusoglu naar Nederland wilde komen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dat niet kan?
Bilaterale en EU luchtvaartverdragen met derde landen bevatten geen wettelijke basis om landingsrechten in te trekken op grond van het migratiebeleid of vervoer van specifieke personen. Landingsrechten van luchtvaartmaatschappijen kunnen alleen worden ingetrokken als luchtvaartmaatschappijen niet voldoen aan de desbetreffende vereisten in dergelijke verdragen van onder meer vestiging, relevante vergunningen en eigendom en zeggenschap en daaromtrent afstemming heeft plaats gevonden met de desbetreffende verdragspartij.
De vlucht van de Turkse Minister in 2017 betrof een staatsvlucht, waarop Bilaterale en EU luchtvaartverdragen niet van toepassing zijn. Voor staatsvluchten heeft de Nederlandse overheid de discretionaire bevoegdheid om wel of geen diplomatieke klaring af te geven voor landen of overvliegen.
Mochten de predikers al geland zijn, welke stappen onderneemt u dan om te voorkomen dat zij op de bijeenkomst mogen spreken? Bent u bereid hierop aan te dringen bij het lokale bevoegd gezag?
Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Zij hebben aangegeven uiteraard alert te zijn op (ongeregeldheden rondom) het evenement. Het Openbaar Ministerie kan, indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, besluiten om sprekers te vervolgen die dergelijke boodschappen uiten.
Kunt u deze vragen met de grootst mogelijke spoed beantwoorden, bij voorkeur voor morgenochtend (zaterdagochtend)?
Ja.
Het bericht 'Nederland geeft roofkunst terug aan Nigeria: Herstel van historisch onrecht' |
|
Chris Stoffer (SGP), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland geeft roofkunst terug aan Nigeria: «Herstel van historisch onrecht»»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland 113 beelden teruggeeft aan de Nigeriaanse overheid, maar dat onbekend is waar de kunst naartoe gaat? Kunt u uitleggen waarom er bij zulke kostbare kunstobjecten niet meer door u gestuurd wordt op de bestemming van deze objecten?
Het klopt dat vanuit de Rijkscollectie 113 objecten zijn teruggegeven aan de Federale Republiek van Nigeria. Deze objecten zijn door Britse militairen geroofd tijdens de plundering van Benin City in 1897, vervolgens verkocht en onderdeel van de Rijkscollectie geworden. Conform het eerder met de Kamer gedeelde beleidskader en het advies van de Adviescommissie teruggave cultuurgoederen uit koloniale context (Commissie Koloniale Collecties) worden geroofde objecten onvoorwaardelijk teruggeven. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te besluiten waar deze objecten na de fysieke overdracht zullen worden bewaard en tentoongesteld.
De Nigeriaanse overheid heeft aangegeven dat de objecten onder beheer van de National Commission for Museums and Monuments (NCMM) zullen worden bewaard in een nieuw collectiedepot en dat het voornemen bestaat de objecten tentoon te stellen. De NCMM is een federale organisatie onder het Nigeriaanse Ministerie van Kunst, Cultuur, Toerisme en Creatieve Economie en beheert onder meer 52 musea door het hele land.
Klopt het dat Nigeria op plaats 140 van de 180 staat op de Transparency International corruptions perceptions index?2 In hoeverre vindt u het verantwoord om kunst, zonder te weten wat de exacte bestemming is, terug te geven aan een regering met die reputatie?
Het klopt dat Nigeria op plaats 140 van de 180 staat op de Transparency International corruptions perceptions index van 2024. Zoals hierboven aangegeven acht ik het, in lijn met het beleidskader en het specifieke advies van de onafhankelijke Commissie Koloniale Collecties, niet passend om voorwaarden te stellen bij de teruggave van objecten die geroofd zijn. Bij de teruggave van deze objecten is het herstel van historisch onrecht het uitgangspunt.
In hoeverre houdt het beleidskader «Beleidsvisie collecties uit een koloniale context» bij een teruggaveverzoek rekening met de manier waarop de kunst correct wordt geconserveerd of dat er sprake is van een stabiel landsbestuur?
In de «Beleidsvisie collecties uit een koloniale context» wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën.
In het geval van geroofde of anderszins onvrijwillig verloren objecten is onvoorwaardelijke teruggave het uitgangspunt. Door het tegen hun wil in bezit nemen van cultuurgoederen, is de bevolking van koloniale gebieden onrecht aangedaan. Met het oog op het herstel van dit historisch onrecht is bij deze objecten het afwegen van belangen en het stellen van voorwaarden bij teruggave niet passend. Dit is vergelijkbaar met het beoordelingskader van het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog. Ook in dit kader is het uitgangspunt neergelegd dat op de vaststelling van onvrijwillig bezitsverlies onvoorwaardelijke teruggave moet volgen. Wel kan in het beleid rond koloniale collecties in gesprekken met landen van herkomst het belang van brede toegankelijkheid en duurzaam beheer en behoud van de cultuurgoederen worden benadrukt. In dit gesprek kan ook worden bekeken hoe Nederland en het land van herkomst op dit terrein kunnen samenwerken, zoals dat ook nu vaak al gebeurt. Het Wereldmuseum heeft aangegeven de samenwerking met de NCMM rond collectieonderzoek en -beheer ook na teruggave voort te zetten.
In het geval van objecten die niet geroofd zijn maar waarover op basis van een belangenafweging toch is besloten tot teruggave, kunnen eventueel wel voorwaarden aan de teruggave worden verbonden. Gezien de roof van de Benin Bronzen is dat hier niet aan de orde.
Welke garanties tot goede conservering van deze kunstobjecten heeft Nederland gekregen alvorens te besluiten tot restitutie? In hoeverre klopt het dat andere landen restitutie in toenemende mate weigeren op grond van slechte tot geen garanties tot goede conservering?
Garanties over het beheer van de objecten hebben geen rol gespeeld in de besluitvorming over de teruggave.
Er is een internationale beweging richting teruggave van objecten die zijn geroofd in de koloniale periode. Landen maken verschillende afwegingen over de omgang met geroofde objecten in de museale collecties in die landen. Voor de Rijkscollectie draag ik verantwoordelijkheid. Ik sta daarbij voor een rechtvaardige omgang met deze collectie. Daarnaast stimuleer ik de museale samenwerking en kennisuitwisseling tussen instellingen in landen van herkomst en Nederland op het terrein van behoud en beheer.
Klopt het dat Nederland internationaal voorop loopt in het teruggeven van kunstobjecten, terwijl andere landen zoals Engeland daar veel behoudender in optreden? Kunt u uitleggen waarom Nederland daarin volgens u een gidsland zou moeten zijn?
Nederland loopt in de pas met een lange internationale ontwikkeling. In de ministeriële verklaring van Mondiacult 2022, de UNESCO World Conference on Cultural Policies and Sustainable Development, is opgeroepen tot een open en inclusieve internationale dialoog over de teruggave en restitutie van cultureel erfgoed. Musea kijken in toenemende mate kritisch naar de herkomst van de collecties en voeren herkomstonderzoek uit. Veel landen, zoals Duitsland, Frankrijk en België, en instellingen wereldwijd hebben reeds objecten teruggegeven of hebben beleid geformuleerd op dit terrein. Het Verenigd Koninkrijk is hierin tot nu toe inderdaad behoudender.
Ten aanzien van de Benin Bronzen bestaat al bijna twee decennia internationaal overleg en samenwerking tussen vertegenwoordigers uit Nigeria en Europese musea, de zogenaamde Benin Dialogue Group. Nederland is niet het eerste land dat Benin Bronzen teruggeeft aan Nigeria. Zo heeft Duitsland in 2022 reeds besloten tot teruggave van 1130 objecten aan Nigeria en waren er teruggaven door verschillende Britse instellingen, zoals 72 objecten van het Horniman Museum and Gardensin Londen, en 116 objecten van het Cambridge Museum of Archaeology and Anthropology.
In welke mate wijkt uw beleid af of is het een continuering van het restitutiebeleid van uw voorgangers? Klopt het dat de Kamer onder uw voorgangers actief werd geïnformeerd dan wel om instemming werd gevraagd bij restitutie van kunstobjecten? Kunt u aangeven waarom u daar nu van afwijkt?
Het beleid over de omgang met koloniale collecties in Nederland en het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog is ingezet door mijn voorgangers en heb ik ongewijzigd voortgezet.
De Kamer is en wordt geïnformeerd over het beleid en wijzigingen daarvan. Bij besluiten over specifieke casuïstiek in het kader van het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog of het teruggavebeleid koloniale collecties is het niet gangbaar de Kamer hierover te informeren. Deze besluiten betreffen immers specifieke casuïstiek binnen de vastgestelde beleidskaders. Mijn voorganger Staatssecretaris cultuur en media Gunay Uslu heeft de Kamer op 6 juli 2023 daarentegen wel geïnformeerd over het besluit tot teruggave van objecten aan Indonesië en Sri Lanka, om, zoals is aangegeven in deze brief, de eerste teruggave binnen het nieuwe beleid op basis van de eerste adviezen van de nieuwe ingestelde Commissie Koloniale Collecties te markeren (Kamerstukken II 22–23, 32 820, nr. 509). Bij hiernavolgende teruggaven van objecten uit een koloniale context is, net als bij de teruggave van objecten die zijn geroofd in de Tweede Wereldoorlog, de Kamer niet geïnformeerd, omdat dit uitvoering binnen de met de Kamer gedeelde beleidskaders betrof. Wel zijn de besluiten tot vervreemding gepubliceerd in de Staatscourant.
Kunt u aangeven welke restituties op dit moment op de planning staan? Kunt u de Kamer in de toekomst actief informeren over voornemens tot restitutie? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment behandelt de Commissie Koloniale Collecties verzoeken tot teruggave van Indonesië, Sri Lanka en India. Of deze verzoeken leiden tot teruggave van objecten, hangt af van de advisering van de Commissie Koloniale Collecties. Daarnaast loopt de behandeling van meerdere verzoeken tot teruggave van objecten in de context van de het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog door de Restitutiecommissie Tweede Wereldoorlog.
Ik heb niet het voornemen de Kamer te informeren over voornemens tot restitutie bij de behandeling van specifieke casuïstiek. Een besluit tot teruggave is gebaseerd op zorgvuldige en onafhankelijke expertadviezen van de Commissie Koloniale Collecties en de Restitutiecommissie Tweede Wereldoorlog op basis van de met uw Kamer gedeelde beleidskaders. De vervreemding van objecten uit de Rijkscollectie wordt conform de Erfgoedwet gepubliceerd in de Staatscourant. Ik zal uw Kamer uiteraard informeren in het geval van wijzigingen van het beleid omtrent restitutie.
Christenvervolging in de Democratische Republiek Congo |
|
Don Ceder (CU), Derk Boswijk (CDA), Henk Vermeer (BBB), Isa Kahraman (NSC), Joost Eerdmans (EénNL), Eric van der Burg (VVD), Chris Stoffer (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «70 mensen onthoofd gevonden in kerk Congo»1 en «D.R. Congo: 70 mensen onthoofd gevonden in Kerk in Kasanga»2?
Ja.
Spreekt u met ons uw afschuw uit over deze bloedige aanval?
Ja. Het kabinet veroordeelt geweld tegen religieuze minderheden. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 24 februari jl. heb ik aandacht gevraagd voor deze vreselijke gewelddaad.
De Democratische Republiek Congo staat op nummer 35 van de Open Doors Ranglijst, welke inzet heeft u en heeft de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging om daar christenvervolging tegen te gaan?
In de Democratische Republiek Congo (DRC) worden christenen niet door de overheid gediscrimineerd en spelen de verschillende kerken een grote rol in het openbare leven. Bovengenoemd geweld komt voort uit de activiteiten van gewapende groepen in Oost-Congo. Zodoende ziet het kabinet het bereiken van een duurzame vrede in Oost-Congo als belangrijkste uitdaging om geweld tegen christenen te voorkomen. Inzet van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging in de DRC heeft naar mening van het kabinet vanuit dit perspectief op dit moment niet meteen toegevoegde waarde. Wel wordt er op ambtelijk niveau gesproken over dit thema met belangrijke religieuze en politieke leiders in de DRC. Het kabinet blijft de ontwikkelingen scherp volgen en zal indien nuttig en nodig de inzet van de Speciaal Gezant in de toekomst niet schromen.
Staan de Allied Democratic Forces (ADF) reeds op de Europese terreurlijst? Zo nee, bent u bereid daarvoor te pleiten, zeker gezien hun registratie in de kennisbank terroristische organisaties3?
De Allied Democratic Forces staan niet op de Europese terrorisme-sanctielijst. Ik ben bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om deze groep op de Europese terrorisme-sanctielijst of de Europese ISIS/Al-Qaida sanctielijst te plaatsen. De groep is zeer versplinterd en ADF-leiders zien streng toe op de informatie die over de organisatie naar buiten komt, zoals de Kennisbank Terroristische Organisaties van de NCTV ook aangeeft.
Is bekend of er buitenlandse steun of steun van andere landen is voor de ADF? Zo ja, welke landen en bent u bereid die landen aan te spreken?
Hierover is op dit moment geen informatie bekend. Ook hiervoor geldt dat het ADF leiderschap streng toeziet op de informatie die naar buiten komt.
Welke steun kan Nederland of de Europese Unie (EU) in de Democratische Republiek Congo leveren om straffeloosheid tegen te gaan, zowel bij deze aanval als bij vele andere mensenrechtenschendingen?
De Congolese staat oefent beperkte controle uit over de regio’s waar de ADF actief zijn. Het herstellen van het staatsgezag zal een cruciale voorwaarde zijn om de straffeloosheid te bestrijden die op dit moment in deze regio’s plaatsvindt. Nederland en de EU roepen op tot steun voor de vredesprocessen die erop gericht zijn de gewapende groepen in Oost-Congo de wapens neer te laten leggen.
Sinds 2015 draagt Nederland middels programma’s bij aan het versterken van het staatsgezag door middel van het verbeteren van veiligheidsbeleid op lokaal niveau in Oost-DRC en de bredere regio.
Nederland zetelt in de Verenigde Naties mensenrechtenraad, ziet u de mogelijkheid om christenvervolging in de VN aan te kaarten? Ziet u ook de mogelijkheid om de gewelddadige opmars van M23 en mensenrechtenschendingen daar te adresseren?
Nederland steunde op 7 februari jl. de speciale zitting van de VN Mensenrechtenraad over DRC, waarbij een tweetraps-onderzoeksmechanisme werd opgezet voor onderzoek naar mensenrechtenschendingen en schendingen van internationaal humanitair recht in de periode vanaf januari 2025 in de provincies Noord- en Zuid-Kivu. Het VN Kantoor voor de Mensenrechten zal onmiddellijk van start gaan met dit onderzoek, gevolgd door een aanvullend onderzoek door een onafhankelijke Fact Finding Mission. Tijdens de zitting sprak de EU een verklaring uit waarin het de mensenrechtendingen in de DRC veroordeelde. Deze verklaring werd door Nederland gesteund.
Hoe kijkt u naar een speciale VN-resolutie op het gebied van religie in conflict en vrede, zoals er een landmark VN-resolutie 1325 is rond Women, Peace and Security?
Een nieuwe resolutie via de VN Veiligheidsraad, zoals de VN-resolutie 1325 (Women, Peace and Security), vereist de benodigde steun van de leden van de VN Veiligheidsraad. Mede gezien de geopolitieke ontwikkelingen en de polarisatie binnen de VN Veiligheidsraad, acht ik een dergelijke overeenstemming weinig waarschijnlijk.
Tijdens de 58ste zitting van de Mensenrechtenraad dit jaar heeft de EU opnieuw een resolutie ingediend over vrijheid van religie en levensovertuiging, waarin religieuze haat, discriminatie en geweld worden veroordeeld. Ook de Organisation of Islamic Cooperation (OIC) dient regelmatig een resolutie in op het gebied van religie en levensovertuiging. Terwijl de EU in haar resolutie nadruk legt op het individuele recht op vrijheid van religie, richt de OIC zich op bescherming van religies, soms ten koste van vrijheid van meningsuiting. Hoewel de EU en de OIC elkaars visie niet volledig onderschrijven, bestaat er een evenwicht dat ervoor zorgt dat beide resoluties meestal unaniem worden aangenomen. Een aanvullende resolutie over religie in conflict en vrede zou dit evenwicht kunnen verstoren en mogelijk kunnen leiden tot een minder gewenst eindresultaat voor Nederland en de EU.