Bent u bekend met het bericht «Moordenaar krijgt na jaren cel en tbs baan in zorgkliniek: «Hoe kan zo iemand werken met kwetsbare personen?»» gepubliceerd door De Telegraaf op 31 juli 2025?1
Ja.
Deelt u de zorgen van nabestaanden en andere betrokkenen over het feit dat iemand met een dergelijk ernstig verleden werkzaam is met kwetsbare cliënten?
De zorgen van nabestaanden begrijp ik goed. Hun leven is blijvend veranderd door het leed dat hen is aangedaan. Tegelijkertijd is het van belang dat veroordeelden, nadat zij hun straf hebben uitgezeten en/of zijn behandeld, kunnen terugkeren in de samenleving en aan het werk gaan als dit op een veilige manier kan.
Om in een zorginstelling te kunnen werken dient eenieder conform de richtlijnen in ieder geval in het bezit van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te zijn. Daarbij komt dat screening onderdeel is van een breder integriteitsbeleid.
Zowel in de geestelijke gezondheidszorg als in de forensische zorg wordt het belang van de inzet van ervaringsdeskundigen onderschreven door veldpartijen en de verantwoordelijke ministeries. Ervaringsdeskundigen in de forensische zorg zijn daartoe opgeleide personen met een verleden van delictgedrag samenhangend met een stoornis of een ander relevant herstelverhaal. Ervaringsdeskundigen kunnen een brugfunctie vervullen tussen patiënten of cliënten en professionals en zij kunnen daarin beide perspectieven belichten vanuit hun ervaring en opleiding.
Voor de forensische zorg geldt dat de inzet van ervaringsdeskundigen is opgenomen in het Kwaliteitskader forensische zorg 2022–2028.2
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat iemand met een veroordeling voor een ernstig geweldsmisdrijf tóch een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) heeft gekregen voor werkzaamheden in de zorg? Welke zaken betroffen dit precies, en wat waren de motiveringen van Justis om in die gevallen toch een VOG te verlenen?
Het is onbekend hoe vaak het in de afgelopen tien jaar is voorgekomen dat een persoon met een veroordeling voor een ernstig geweldsmisdrijf toch een VOG heeft gekregen voor een functie in de zorg.
Vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen kan ik niet ingaan op individuele casussen. In het algemeen kan ik aangeven dat bij iedere VOG-beoordeling een zorgvuldige belangenafweging plaatsvindt. Met de VOG komen meerdere belangrijke maatschappelijke doelen samen:3
Bij elke VOG-aanvraag kijkt de screeningsautoriteit Justis of relevante strafrechtelijke gegevens aanwezig zijn, gelet op de aard van het delict, de functie en locatie. De relatie tussen een justitieel gegeven en de functie die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of dat gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. De VOG blijft een afweging tussen de verschillende maatschappelijke doelen die het instrument nastreeft. Aan ernstige geweldsdelicten kent Justis veel gewicht toe vanuit het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de risico’s die uitgaan van een dergelijk delictverleden.
Kunt u bevestigen wanneer de betrokkene in deze casus een VOG heeft aangevraagd, voor welk type functie dit was, welk screeningsprofiel daarbij is gehanteerd, en of het levensdelict uit 2001 daarbij is meegewogen?
Vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan ik niet ingaan op individuele casussen. De screeningsprofielen die Justis hanteert zijn te vinden op de website van Justis.4 Bij reguliere VOG-aanvragen, niet zijnde de VOG Politiegegevens (VOG P), kan Justis alleen politiegegevens opvragen bij de politie indien justitiële gegevens daartoe aanleiding geven. Bij aanvraag van een VOG P worden standaard politiegegevens opgevraagd die ook een zelfstandige grond vormen om afgifte van een VOG P te weigeren. Een VOG P is verplicht voor functies die zijn aangewezen bij ministeriële regeling, waaronder bepaalde functies bij de Forensische Psychiatrische Centra (FPC’s) en Forensische Psychiatrische Klinieken (FPK’s). Andere zorginstellingen zijn niet aangewezen voor de VOG P. Voor de aangewezen functies verwijs ik naar de Regeling aanwijzing functies VOG Politiegegevens.5 Voor beoordeling van een VOG-aanvraag van personeel werkzaam in een inrichting van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) geldt een afwijkende terugkijktermijn in de justitiële gegevens van dertig jaar.
Kunt u toelichten of in deze zaak politiegegevens zijn geraadpleegd voorafgaand aan het verlenen van de VOG? Zo ja, welke gegevens betroffen dit en wie nam uiteindelijk de beslissing?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is in het onderhavige geval wél een VOG verstrekt, terwijl in een soortgelijke zaak door Justis en de Staatssecretaris van Rechtsbescherming een VOG geweigerd werd wegens de ernst van het levensdelict en het risico voor de maatschappij?
Het klopt dat in een andere zaak geen VOG is afgegeven. De beoordeling van VOG-aanvragen wordt altijd gedaan op basis van de omstandigheden van het geval, zoals de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
In hoeverre stelt Justis bij de VOG-procedure expliciet rekening met het risico dat iemand met een aangetoonde ernst van geweldshandeling een functie zal vervullen met kwetsbare personen? Wordt daarbij al dan niet maatwerk toegepast?
Zie antwoord op vraag 3.
In hoeverre wordt de VOG-P momenteel benut bij het aannemen van personeel in de zorgsector, en zijn er plannen dit instrument breder toe te passen binnen zorginstellingen waar kwetsbare personen verblijven?
Functies komen in aanmerking voor aanwijzing voor de VOG P wanneer sprake is van een bevoegdheid geweld te gebruiken, er toegang is tot gevoelige informatie bij de uitvoering van wettelijke taken op het terrein van openbare orde en veiligheid of handhaving van de rechtsorde of integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.6 De VOG P is momenteel verplicht voor bepaalde functies bij de Forensische Psychiatrische Centra (FPC’s) en Forensische Psychiatrische Klinieken (FPK’s). Voor de volledige lijst van aangewezen functies verwijs ik naar de Regeling aanwijzing functies VOG Politiegegevens.7
Er is vooralsnog geen voornemen om dit instrument breder toe te passen binnen zorginstellingen waar kwetsbare personen verblijven. Zoals de mijn ambtsvoorganger ook heeft aangegeven in zijn brief van 24 juni 2025 wordt er momenteel, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) onderzoek gedaan naar de voor- en nadelen van het standaard betrekken van politiegegevens en het gebruik daarvan als zelfstandige weigeringsgrond voor functies waarin sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of functies die worden uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden.8 De onderzoeksresultaten worden naar verwachting in het eerste kwartaal van 2026 opgeleverd. Tevens wordt de evaluatie van de Wet VOG politiegegevens medio 2027 verwacht.9 Naar aanleiding van deze onderzoeken zal ik bezien of het passend is om de VOG P breder toe te passen.
Is in deze zaak sprake geweest van continue screening? Zo nee, waarom niet? Acht u het wenselijk om continue screening uit te breiden naar functies in de forensische en geestelijke gezondheidszorg?
Er is in dit geval geen sprake van continue screening. Momenteel wordt op grond van wet- en regelgeving alleen continu gescreend in de kinderopvang en de taxibranche. In de (forensische) geestelijke gezondheidszorg is een VOG bij indiensttreding voor zorgverleners verplicht gesteld. De reden hiervoor is dat in de ggz wordt gewerkt met kwetsbare personen. Geestelijke gezondheidszorgorganisaties mogen zelf bepalen hoe vaak ze tussentijds gedurende de dienstbetrekking een nieuwe VOG vragen. DJI levert ook psychiatrische forensische zorg aan justitiabelen via Rijksinstellingen en koopt forensische zorg in via particuliere klinieken. DJI hanteert binnen de forensische zorg het beleid om medewerkers van de instellingen periodiek te screenen. Ik zie op dit moment geen aanleiding om continue screening toe te passen in de forensische zorg, of om dit onder de aandacht te brengen bij de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport die verantwoordelijk is voor de geestelijke gezondheidszorg.
Hoeveel VOG-aanvragen in de gezondheidszorg zijn sinds januari 2024 afgewezen op basis van het verscherpte toetsingskader, bijvoorbeeld via de VOG-P? Wat zegt dit weigeringspercentage over de effectiviteit van het instrument in functies met hoge integriteitseisen?
Bij de beoordeling van VOG-aanvragen past Justis twee verscherpte toetsingskaders toe: ten eerste voor seksuele misdrijven in combinatie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of specifieke locatie; ten tweede voor terroristische misdrijven of misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf in combinatie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie, gevoelige informatie of specifieke locatie. Als sprake is van een verscherpt toetsingskader in verband met seksuele delicten of terroristische misdrijven kan in deze gevallen enkel een VOG worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Justis heeft hierin daardoor slechts zeer beperkte ruimte om op basis van de belangenafweging alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG.
Bij de toepassing van de VOG P worden altijd politiegegevens geraadpleegd en kunnen deze politiegegevens een zelfstandige weigeringsgrond vormen. Zoals ik ook aangaf in mijn antwoord op vraag 8 is de VOG P momenteel verplicht voor bepaalde functies bij de FPC’s en FPK’s. Dit zijn de enige zorginstanties waarvan functies zijn aangewezen voor de VOG P.
Justis kan alleen data genereren van de particuliere FPC’s en FPK’s omdat de rijks-forensische zorginstellingen hun aanvragen via DJI doen en deze aanvragen daardoor niet kunnen worden onderscheiden van andere aanvragen van DJI. In de periode tussen 1 januari 2024 en 31 augustus 2025 zijn er 30 VOG P-aanvragen geweigerd (0,5%), waarvan één onder het verscherpte toetsingskader voor zedendelicten. Het weigeringspercentage over 2024 lag voor de VOG op 0,2% en voor de VOG P op 0,6%.
Zoals eerder vermeld verwacht ik in juli 2027 de evaluatie van de VOG P te kunnen delen met uw Kamer, waarin wordt gekeken naar de effectiviteit van de VOG P.
Wordt bij VOG-aanvragen in de zorgsector structureel rekening gehouden met langere terugkijktermijnen bij ernstige geweldsdelicten, vergelijkbaar met de zeden- en terrorismekaders? Klopt het dat deze mogelijkheid bestaat, maar in de praktijk niet altijd wordt benut?
De terugkijktermijnen zijn niet specifiek voor de zorgsector bepaald, maar afhankelijk van de specifieke functie of de gepleegde strafbare feiten. In de (particuliere) zorgsector geldt de reguliere terugkijktermijn van vier jaar, tenzij sprake is van een functie die aangewezen is voor de VOG P, waarvoor regulier een terugkijktermijn van tien jaar geldt. Voor functies bij DJI is bij hoge uitzondering een termijn van 30 jaar afgesproken. Bij seksuele misdrijven en terroristische delicten wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt.
Een apart verscherpt toetsingskader is er niet (expliciet) voor ernstige geweldsdelicten. Voor alle VOG-aanvragen geldt wel dat in uitzonderlijke gevallen, zeer ernstige feiten die buiten de terugkijktermijn vallen, tot een maximum van twintig jaar, aanleiding kunnen zijn om gebruik te maken van de bijzondere weigeringsgronden. Deze mogelijkheid dient terughoudend te worden ingezet omdat dit de rechtszekerheid, evenredigheid en proportionaliteit van de VOG kan ondergraven.
Welke verantwoordelijkheid rust op zorginstellingen en hun bestuur om antecedenten van werknemers en ervaringsdeskundigen te controleren? Acht u het nodig om deze verantwoordelijkheid te verduidelijken of uit te breiden bijvoorbeeld door een aangescherpte verantwoordingsplicht?
Op grond van onder meer de Wet forensische zorg (Wfz) en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn zorgaanbieders verplicht om te zorgen voor veilige en verantwoorde zorg. Daar hoort bij dat medewerkers geschikt en bekwaam zijn en worden gescreend op relevante justitiële antecedenten. De Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houden toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de forensische zorg. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om verantwoordelijkheid van de zorginstellingen in dit verband te verduidelijken of uit te breiden.
Hoe weegt u in deze zaak de belangen van re-integratie (werk voor ex-justitiabelen) af tegen de noodzaak van bescherming van kwetsbare personen in zorginstellingen? Klopt het dat in bepaalde gevallen het belang van de aanvrager zwaarder kan wegen dan het maatschappelijk risico?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 maakt Justis een zorgvuldige belangenafweging. Doelstelling van de VOG is de samenleving te beschermen tegen strafbaar handelen in de rol waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Waar dit passend wordt geacht met oog op de risico’s geeft Justis een VOG af. Daarmee kan de veroordeelde na gestraft te zijn weer deelnemen aan de maatschappij. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het risico beperkt wordt ingeschat op basis van informatie over behandeling en het tijdsverloop na het eerste delict zonder recidive. Of als er een beperkt verband is tussen het feit en de beoogde functie.
Bent u bekend met uitspraken van Bob Vylan tijdens zijn concert waarbij geweld tegen de vermoorde Charlie Kirk en zionisten werd toegejuicht en werd opgeroepen mensen op straat te gaan vinden?
Welke uitingen zijn gedaan door Bob Vylan zal uit het onderzoek van politie en het Openbaar Ministerie moeten blijken.
Deelt u de mening dat vrijheid van meningsuiting belangrijk is en kritiek op de Israëlische regering geuit moet kunnen worden, maar dat dit totaal iets anders is dan het verheerlijken van geweld en het tijdens een concert oproepen tot het «op straat gaan vinden van mensen?»
Voor haatzaaien en antisemitisme is in Nederland geen plaats. Dat mag niet vergoelijkt worden als vrijheid van meningsuiting, net zoals dat kritiek op de Israëlische regering niet automatisch mag worden weggezet als haatzaaien en antisemitisme. Of er sprake is van strafbare uitingen door Bob Vylan wordt door de politie en het Openbaar Ministerie onderzocht.
Hoe is de afweging tot stand gekomen om dit optreden toe te staan en is hierover contact geweest met de burgemeester van Amsterdam?
De afweging voor het laten plaatsvinden van een evenement ligt bij de organisatie van het evenement en de burgemeester. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur).
Hoe beoordeelt u de beslissing van de Britse regering om de leden van de band strafrechtelijk te vervolgen voor haatzaaien vanwege soortgelijke uitspraken en welke mogelijkheden daartoe hebben wij daartoe in Nederland?
Ik ga geen oordeel vellen over het lopende Britse strafrechtelijke onderzoek.
Hebben de bandleden voor het optreden visa gekregen en hoe vindt deze afweging plaats? Wat hebben de uitspraken voor gevolgen voor een eventuele volgende beslissing?
Ik verwijs u naar de antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Minister van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Over individuele gevallen of besluiten kan de Minister van Asiel en Migratie geen uitspraken doen.
In algemene zin geldt dat onderdanen van het Verenigd Koninkrijk voor kort verblijf visumvrij naar Nederland kunnen reizen. Voor toelating en verblijf gelden de reguliere regels van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet.
Voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, kan de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd worden door de Minister van Asiel en Migratie. Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van duidingen van de NCTV, ambtsberichten van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Eventuele rechterlijke uitspraken worden vanzelfsprekend betrokken bij besluitvorming, binnen het geldende wettelijke kader. Op individuele casuïstiek kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
Is er een mogelijkheid tot het opleggen van een inreisverbod en of ongewenstverklaring en wat is hiervoor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Wat voor gevolgen hebben deze uitspraken, waarvoor in het Verenigd Koninkrijk dus inmiddels strafrechtelijke vervolging is gestart, voor de volgende optredens van de band in Nederland op 16 en 17 september? Welke mogelijkheden heeft de overheid om te voorkomen dat hier opnieuw wordt opgeroepen tot geweld?
Ik verwijs u naar de antwoorden van september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Minister van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Bent u bereid contact te hebben met het gemeentebestuur van de andere gemeenten over de reeks volgende concerten waarbij het zeer waarschijnlijk is dat opnieuw zal worden opgeroepen tot geweld?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat het Joods Politienetwerk tijdelijk uit het netwerkoverleg van de politie is gestapt. |
|
Ulysse Ellian (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «We hebben geen zin meer in politiek»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat het Joods Politienetwerk uit het netwerkoverleg is gestapt omdat zij continu op de situatie in Gaza wordt aangesproken?
De politie heeft mij laten weten dat het Joods Politie Netwerk heeft besloten tijdelijk een rustpauze in te willen bouwen, omdat collega’s het gevoel hebben zich in de organisatie te moeten verantwoorden voor gebeurtenissen in het Midden-Oosten. Ik respecteer net als de Korpschef deze keuze van de medewerkers. Wel wil ik aangeven dat ik het betreurenswaardig vindt dat deze Nederlandse Joodse agenten het gevoel hebben zich te moeten verantwoorden voor gebeurtenissen in het Midden-Oosten. We moeten er als samenleving voor waken dat conflicten elders een wig drijven tussen mensen en groepen hier. De politieleiding is goed in contact met het Joods Politie Netwerk en ik heb er vertrouwen in dat de Korpschef hier op een zorgvuldige manier mee omgaat.
Wat vindt u ervan dat Joden in Nederland verantwoordelijk worden gehouden voor acties van de Israëlische regering en wat gaat u direct doen om dit te stoppen?
In het algemeen geldt dat het niet juist is om mensen aan te spreken op zaken waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn omwille van een vermeende band met de verantwoordelijken. Dat werkt polarisatie en stigmatisering in de hand. In gesprekken met Joden door heel het land wordt regelmatig aangegeven dat zij verantwoordelijk worden gehouden voor de acties van de Israël. Dat is niet acceptabel. Joden in Nederland zijn niet verantwoordelijk voor de politiek in Israël, wat je er ook van vindt.
In november 2024 heeft het kabinet de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 aan de Tweede Kamer gestuurd. Op 23 september a.s. zal ik met uw kamer spreken over de voortgang.
Wat vindt u ervan dat bij de politie mensen werken die geen onderscheid kunnen of willen maken tussen Joodse burgers in Nederland en de Israëlische regering?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat juist de politie niet bijdraagt aan het grote onveiligheidsgevoel van Joden?
Mij zijn geen signalen bekend dat de politie als geheel in haar handelen bijdraagt aan het onveiligheidsgevoel van Joden. Mochten personen binnen de organisatie zich hier wel schuldig aan maken, dan ga ik er vanuit dat de Korpschef dit stevig aanpakt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook de Joodse burgers van Nederland kunnen vertrouwen op de neutraliteit van de politie en dat de politie ook de Joodse gemeenschap beschermt?
In Nederland moet iedereen zich veilig kunnen voelen en vertrouwen kunnen hebben in de politie. Als mij signalen ter ore komen dat de neutraliteit in het geding is, zal ik dat laten uitzoeken en waar nodig met de Korpschef bespreken.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het Joods Politienetwerk niet meer aangesproken wordt op Gaza, maar juist op vakmanschap?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het plenair debat over antisemitisme in september 2025 beantwoorden?
Ja
Bent u bekend met het artikel «In de strijd tegen deepfakes krijgen Denen copyright op eigen gezicht en stem»?
Ja.
Deelt u de opvatting van de stichting Stop Online Shaming dat de politie, justitie en de Autoriteit Persoonsgegevens «blijkbaar niet de capaciteit en prioriteit [hebben] om partijen en personen die dit uploaden en verspreiden aan te pakken»?
Het kabinet erkent de grote impact die bepaalde deepfakes en online misbruik hebben op slachtoffers. Effectieve handhaving en bescherming van slachtoffers zijn van groot belang. De beleidsreactie op het rapport «Online seksueel geweld» van 21 maart 20252 zal ik u in het najaar doen toekomen, hierin wordt onder meer gereflecteerd op de capaciteit en prioriteit van onder andere de politie, het OM, de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de problematiek rondom online misbruik.
Het is daarnaast belangrijk om te benoemen dat het in de praktijk helaas soms lastig is om effectief op te treden tegen deepfake porno, omdat aanbieders van deepfake-websites vaak niet transparant zijn over hun identiteit of hun vertegenwoordiging binnen de EU. Dit bemoeilijkt het vaststellen van de juiste verantwoordelijke partij en daarmee de handhaving. Ook blijkt dat wanneer de identiteit van deze partijen wel te achterhalen is, zij niet in Nederland, of zelfs niet in de EU, gevestigd zijn, wat handhaving bemoeilijkt.
Wat vindt u ervan dat de stichting Stop Online Shaming geregeld zaken aanvoert bij grote techbedrijven, maar dat deze bedrijven weigeren mee te werken?
Grote techbedrijven hebben de verantwoordelijkheid om zich te houden aan geldende wet- en regelgeving en daarmee illegale inhoud tegen te gaan. Op grond van de Digitale Services Act (DSA) rust op zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines de verantwoordelijkheid om illegale inhoud op hun diensten tegen te gaan en systeemrisico’s te mitigeren, onder meer door het voor gebruikers van de platforms mogelijk te maken om illegale inhoud op eenvoudige wijze te melden.
Zeer grote online platforms en zoekmachines zijn daarnaast verplicht jaarlijks een risicobeoordeling uit te voeren om systeemrisico’s, zoals schadelijke deepfakes, te identificeren. Indien relevante risico’s aanwezig zijn, dan moeten zij passende maatregelen nemen om deze te beperken, zoals aanpassingen in diensten, de interface, algemene voorwaarden, moderatieprocedures en/of algoritmes. Indien een platform systematisch nalaat om adequaat op meldingen te reageren, kunnen nationale toezichthouders of de Europese Commissie daarop handhaven, bijvoorbeeld door boetes op te leggen. Daarnaast hebben gebruikers de mogelijkheid om, naast het doorlopen van de interne klachtenafhandelingsprocedure bij een aanbieder, een gerechtelijke procedure te starten.
Dat organisaties burgers vertegenwoordigen of ondersteunen, kan in het algemeen bijdragen aan de effectieve handhaving van gebruikersrechten onder de Digitaledienstenverordening (hierna: de DSA) en aan een betere rechtsbescherming in de digitale omgeving.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat grote techbedrijven hun verantwoordelijkheid gaan nemen om mensen te beschermen tegen online grensoverschrijdend gedrag, zoals het verspreiden van pornografische deepfakes?
Het kabinet is zich bewust van de enorme impact die online grensoverschrijdend gedrag, zoals het verspreiden van pornografische deepfakes, kan hebben op slachtoffers. Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3 beoogt de DSA de verspreiding van illegale inhoud en systeemrisico’s aan te pakken. Dat betreft vaak ook deepfake-pornobeelden, omdat die veelal illegaal zijn en dus onder toepassingsbereik van de DSA vallen.3 Onder meer de verantwoordelijke onafhankelijke toezichthouders kunnen optreden tegen bedrijven die bijdragen aan de creatie of verspreiding van dergelijk materiaal.
Daarnaast vindt er vanuit mijn departement en onder andere het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regelmatig overleg plaats met techbedrijven. Om de brede dialoog over online content te ondersteunen, is in 2023 – onder neutraal voorzitterschap van ECP4 – een overlegplatform opgericht waarin publieke en private partijen uitdagingen en ontwikkelingen op het gebied online contentmoderatie uitwisselen. Daarnaast ondersteunt het Ministerie van Justitie en Veiligheid het meldpunt Helpwanted van stichting Offlimits, om het voor burgers eenvoudiger te maken om hulp te zoeken en melding te doen van illegale content met als doel om dit snel verwijderd te krijgen. Offlimits onderhoudt contacten met platformen en heeft op 15 juli jl. de status van betrouwbare flagger toegewezen gekregen door de ACM. Hiermee is haar rol in het signaleren en melden van illegale inhoud geformaliseerd onder de DSA.
Welke juridische grondslag is er in Nederland om ongewenste deepfakes aan te pakken? In hoeverre is de bestaande auteursrechtwetgeving hiervoor geschikt?
Het Nederlandse recht biedt een breed scala aan instrumenten om ongewenste deepfakes aan te pakken, zowel civiel-, straf- als bestuursrechtelijk.5 Bij verwerking van persoonsgegevens in deepfakes, zoals gezichtskenmerken of stem, is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Zo verbiedt de AVG het maken en verspreiden – buiten de huiselijke sfeer – van deepfakes waarin persoonsgegevens zijn verwerkt zonder een verwerkingsgrondslag. In de praktijk is daardoor een deepfake die zonder toestemming is gemaakt, zeker als daarin gevoelige (bijvoorbeeld seksuele) content is te zien, strijdig met de AVG. De betrokkene kan een klacht indienen bij de AP wanneer het gaat om (deepfake)content waarbij onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt.
Het toepassen van deepfake-technologie kan onder omstandigheden een onrechtmatige daad vormen. Dit zal standaard het geval zijn bij publicatie van pornografische deepfakes die zonder toestemming zijn vervaardigd, maar kan bijvoorbeeld ook het geval zijn bij de imitatie van stemmen. Ook uit de regeling van het portretrecht in de Auteurswet volgt dat publicatie van een portret dat niet in opdracht is gemaakt (zoals bij deepfakes veelal het geval zal zijn) niet geoorloofd is als een redelijk belang van de geportretteerde zich tegen de openbaarmaking verzet (artikel 21 Auteurswet).
De DSA verplicht online platforms om het melden van illegale inhoud, zoals ongeoorloofde deepfakes, mogelijk te maken.6 Als zij vervolgens geen actie ondernemen op zulke meldingen dan kunnen zij er, mits aan de overige voorwaarden daarvoor is voldaan, zelf aansprakelijk voor worden gesteld. Als een platform structureel tekortschiet in de afhandeling van dit soort meldingen, kunnen daarnaast toezichthouders daar tegen optreden, bijvoorbeeld middels het opleggen van een boete. De DSA geeft gebruikers bovendien het recht om een klacht te kunnen indienen bij platformen, en in sommige gevallen kunnen gebruikers naar een onafhankelijke geschilbeslechtingscommissie om besluiten van platformen aan te vechten. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 4, zijn zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines op grond van de DSA verder verplicht om de systeemrisico’s die kunnen voortvloeien uit de verspreiding van kunstmatig gegenereerde of gemanipuleerde content, zoals deepfakes, te identificeren en te beperken. De transparantieverplichtingen uit de AI-verordening7 vereenvoudigen de opsporing van dergelijke, kunstmatig gegenereerde, content en het AI-systeem daarachter.
Het strafrecht, met onder meer artikel 254ba Sr (Wet seksuele misdrijven, in werking getreden per 1 juli 2024), stelt het zonder instemming maken of verspreiden van seksueel beeldmateriaal strafbaar, ongeacht of dit door een persoon of AI is vervaardigd. Ook andere strafrechtelijke bepalingen, zoals doxing (art. 285d Sr) en smaad/laster (art. 261 Sr), kunnen van toepassing zijn.
Gaat u naar Deens voorbeeld het auteursrecht uitbreiden door mensen copyright te geven op hun uiterlijk en stem, en grote techbedrijven aansprakelijk stellen voor het weghalen van ongewenste deepfakes?
Het Nederlandse recht biedt voldoende mogelijkheden voor juridische (civiele) vervolgstappen, strafrechtelijke vervolging en bestuursrechtelijke handhaving. Eerder werd door mijn ambtsvoorganger en de toenmalig Minister voor Rechtsbescherming naar aanleiding van de uitkomst van onderzoeken van het WODC geconstateerd dat het wettelijk kader voldoende mogelijkheden biedt om het onwenselijke gebruik van deepfaketechnologie te adresseren.8 Zoals hiervoor genoemd kunnen online platforms onder voorwaarden al aansprakelijk worden gesteld als zij geen medewerking verlenen aan het verwijderen van illegale content.
Recentelijk werd voor wat betreft pornografische deepfakes in het eerder genoemde rapport «Online seksueel geweld» geconcludeerd dat het bestrijden van online seksueel misbruik niet wordt belemmerd door een gebrek aan regelgeving.9 Hier komt bij dat het auteursrecht in de kern bedoeld is om de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst in staat te stellen het werk te (laten) exploiteren. Introductie van een auteursrecht op iets dat op zichzelf beschouwd geen creatieve prestatie is (een stem of beeltenis) en dat tot doel heeft openbaarmaking te voorkomen, staat daar haaks op. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ziet dan ook geen aanleiding om over te gaan tot aanpassing van wetgeving.
Het voorkomen van een terroristische aanslag met een drone op politici in België. |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat in België een jihadistisch geïnspireerde aanslag met een mogelijk explosief op een drone is verijdeld, waarbij premier Bart De Wever, doelwit was?1
Deelt u de mening dat dit soort aanvallen de fundamenten van de democratische rechtsstaat raken, juist vanwege het gericht zijn op publieke ambtsdragers?
Heeft u signalen dat er in Nederland sprake is van vergelijkbare dreiging waarbij drones mogelijk worden ingezet door extremistische of terroristische netwerken?
Heeft u signalen dat extremistische netwerken in Nederland beschikken over of experimenteren met 3D-printers en andere middelen om op eigen initiatief drones of explosieven te vervaardigen?
In hoeverre wordt het gebruik van drones door criminele of terroristische groeperingen in Nederland momenteel actief gemonitord door politie, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) of inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
Zijn er concrete maatregelen, protocollen of scenario’s beschikbaar om drones die worden ingezet voor terroristische doeleinden tijdig te detecteren en uit te schakelen, met name in de nabijheid van politici, journalisten, rechters, officieren van justitie, andere functionarissen of gevoelige infrastructuur?
Acht u de bestaande wet- en regelgeving rondom het bezit en gebruik van drones toereikend in het licht van de opkomst van dit type dreiging? Zo nee, welke aanpassingen overweegt u?
Op welke wijze wordt er met onze buurlanden samengewerkt om wet- en regelgeving rondom het bezit en gebruik van drones effectiever te handhaven? Bent u bereid in een aankomende JBZ-raad de toename van de dreiging door drones aan de orde te stellen?
Bent u bekend met uitspraken van Bob Vylan tijdens zijn concert waarbij geweld tegen de vermoorde Charlie Kirk en zionisten werd toegejuicht en werd opgeroepen mensen op straat te gaan vinden?
Welke uitingen zijn gedaan door Bob Vylan zal uit het onderzoek van politie en het Openbaar Ministerie moeten blijken.
Deelt u de mening dat vrijheid van meningsuiting belangrijk is en kritiek op de Israëlische regering geuit moet kunnen worden, maar dat dit totaal iets anders is dan het verheerlijken van geweld en het tijdens een concert oproepen tot het «op straat gaan vinden van mensen?»
Voor haatzaaien en antisemitisme is in Nederland geen plaats. Dat mag niet vergoelijkt worden als vrijheid van meningsuiting, net zoals dat kritiek op de Israëlische regering niet automatisch mag worden weggezet als haatzaaien en antisemitisme. Of er sprake is van strafbare uitingen door Bob Vylan wordt door de politie en het Openbaar Ministerie onderzocht.
Hoe is de afweging tot stand gekomen om dit optreden toe te staan en is hierover contact geweest met de burgemeester van Amsterdam?
De afweging voor het laten plaatsvinden van een evenement ligt bij de organisatie van het evenement en de burgemeester. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur).
Hoe beoordeelt u de beslissing van de Britse regering om de leden van de band strafrechtelijk te vervolgen voor haatzaaien vanwege soortgelijke uitspraken en welke mogelijkheden daartoe hebben wij daartoe in Nederland?
Ik ga geen oordeel vellen over het lopende Britse strafrechtelijke onderzoek.
Hebben de bandleden voor het optreden visa gekregen en hoe vindt deze afweging plaats? Wat hebben de uitspraken voor gevolgen voor een eventuele volgende beslissing?
Ik verwijs u naar de antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Minister van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Over individuele gevallen of besluiten kan de Minister van Asiel en Migratie geen uitspraken doen.
In algemene zin geldt dat onderdanen van het Verenigd Koninkrijk voor kort verblijf visumvrij naar Nederland kunnen reizen. Voor toelating en verblijf gelden de reguliere regels van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet.
Voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, kan de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd worden door de Minister van Asiel en Migratie. Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van duidingen van de NCTV, ambtsberichten van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Eventuele rechterlijke uitspraken worden vanzelfsprekend betrokken bij besluitvorming, binnen het geldende wettelijke kader. Op individuele casuïstiek kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
Is er een mogelijkheid tot het opleggen van een inreisverbod en of ongewenstverklaring en wat is hiervoor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Wat voor gevolgen hebben deze uitspraken, waarvoor in het Verenigd Koninkrijk dus inmiddels strafrechtelijke vervolging is gestart, voor de volgende optredens van de band in Nederland op 16 en 17 september? Welke mogelijkheden heeft de overheid om te voorkomen dat hier opnieuw wordt opgeroepen tot geweld?
Ik verwijs u naar de antwoorden van september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Minister van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Bent u bereid contact te hebben met het gemeentebestuur van de andere gemeenten over de reeks volgende concerten waarbij het zeer waarschijnlijk is dat opnieuw zal worden opgeroepen tot geweld?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het bericht «Geen mobiel bereik in grensstreek: 77-jarige man ligt na val machteloos half uur op de grond»?1
Bent u van mening dat slecht mobiel bereik een acuut veiligheidsrisico vormt, zeker voor ouderen en kwetsbare groepen die afhankelijk zijn van alarmhorloges en noodoproepen?
Bent u van mening dat anno 2025 iedereen in Nederland over snel internet en mobiele netwerkdekking moet kunnen beschikken, ongeacht waar men woont, omdat dit van belang is voor een ieders veiligheid?
Kunt u aangeven in welke mate dit probleem speelt in andere grensregio’s in Nederland, hoeveel meldingen daarover zijn ontvangen bij het Centraal Informatiepunt Mobiele Bereikbaarheid 112 en hoe opvolging is gegeven aan deze meldingen?
Bent u bereid met providers in gesprek te gaan om te waarborgen dat 112-oproepen in grensgebieden altijd doorkomen?
Welke mogelijkheden ziet u om versneld maatregelen te nemen om de veiligheid van inwoners in grensregio’s te garanderen?
Welke rol ziet u voor het Rijk om, samen met provincies, gemeenten én veiligheidsregio’s, structurele oplossingen te realiseren voor grensbewoners die nu vaak in onzekerheid leven of zij in geval van nood hulp kunnen inroepen?
Bent u bereid te onderzoeken of, aanvullend op verbetering van mobiel bereik, het plaatsen van alarmpalen of andere vaste noodvoorzieningen kan bijdragen aan de veiligheid en bereikbaarheid van hulpdiensten in de meest kwetsbare gebieden?
Kunt u bevestigen dat identiteitsvaststellingen door OV-boa’s in de praktijk geregeld 30 tot 45 minuten of langer duren, of soms helemaal niet plaatsvinden, met oplopende agressie en grote veiligheidsrisico’s voor reizigers en personeel tot gevolg?1
Klopt het dat OV-boa’s in de praktijk bij de inschatting dat de politie pas laat of helemaal niet ter plaatse kan komen, vaak besluiten een overlastgever te laten lopen?
Kan worden aangegeven hoe groot het zogenoemde «dark number» is van zwaardere overtredingen en incidenten in het OV die hierdoor niet kunnen worden afgehandeld, en hoe beoordeelt u dat in de praktijk juist lichtere overtredingen vaker worden beboet, terwijl zwaardere overtredingen vaak onbestraft blijven?
Deelt u de zorg dat reizigers door onveiligheid in het OV bepaalde lijnen of tijdstippen mijden, en dat dit in het bijzonder voor meisjes en vrouwen kan leiden tot een onveilig reisgevoel, waardoor zij het openbaar vervoer minder vaak gebruiken?
Hoe beoordeelt u dat de RET in Rotterdam via het Real Time Intelligence Centre (RITC) sinds 2021 aantoonbaar betere resultaten boekt – met fors minder wachttijd, minder agressie, meer veiligheid en een betere inzet van politie en boa’s – terwijl landelijk nog geen vergelijkbare aanpak wordt toegepast?
Hoe beoordeelt u dat de Rotterdamse aanpak in nog geen jaar tijd (2019) 13.820 politie-uren én 8.544 RET-uren heeft bespaard, terwijl elders in het land dagelijks politie en boa’s kostbare capaciteit verliezen aan tijdrovende identiteitschecks?
Kunt u toelichten waarom er nog geen landelijke richtlijnen of protocollen zijn opgesteld voor de samenwerking tussen politie en OV-boa’s bij identiteitsvaststellingen (behalve bij een check via het Rijbewijsregister), terwijl de brancheorganisatie OV-NL hier al jaren expliciet om vraagt?
Kunt u bevestigen dat de NS in 2023 circa 15.000 keer assistentie van de politie moest vragen, waarvan ongeveer 5.000 keer specifiek voor identiteitsvaststelling, en hoe beoordeelt u dat een aanpak zoals in Rotterdam deze inzet grotendeels had kunnen voorkomen?
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat u de juridische basis van de Rotterdamse samenwerking «niet solide genoeg» achten, en welke mogelijkheden ziet u om deze werkwijze zo snel mogelijk te borgen?
Kunt u aangeven hoe u voorkomt dat de toegang van OV-boa’s tot het rijbewijzenregister (voorzien 1 januari 2026) en andere registers nog verder vertraagt, terwijl de knelpunten al jaren bekend zijn en de noodzaak in de praktijk dagelijks zichtbaar is?
Welke reden ligt eraan ten grondslag dat u opnieuw teruggrijpt op het onderzoeken van de «wenselijkheid en noodzaak» van toegang tot de strafrechtsketendatabank en de Basisvoorziening vreemdelingen, en ziet u mogelijkheden om sneller richting uitvoering te gaan?
Ben u bereid om uiterlijk binnen zes maanden concrete voorstellen aan de Kamer voor te leggen om de Rotterdamse aanpak in meerdere regio’s te starten en te borgen, zodat reizigers en OV-personeel niet langer hoeven te wachten op oplossingen?
Het bericht dat het Joods Politienetwerk tijdelijk uit het netwerkoverleg van de politie is gestapt. |
|
Ulysse Ellian (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «We hebben geen zin meer in politiek»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat het Joods Politienetwerk uit het netwerkoverleg is gestapt omdat zij continu op de situatie in Gaza wordt aangesproken?
De politie heeft mij laten weten dat het Joods Politie Netwerk heeft besloten tijdelijk een rustpauze in te willen bouwen, omdat collega’s het gevoel hebben zich in de organisatie te moeten verantwoorden voor gebeurtenissen in het Midden-Oosten. Ik respecteer net als de Korpschef deze keuze van de medewerkers. Wel wil ik aangeven dat ik het betreurenswaardig vindt dat deze Nederlandse Joodse agenten het gevoel hebben zich te moeten verantwoorden voor gebeurtenissen in het Midden-Oosten. We moeten er als samenleving voor waken dat conflicten elders een wig drijven tussen mensen en groepen hier. De politieleiding is goed in contact met het Joods Politie Netwerk en ik heb er vertrouwen in dat de Korpschef hier op een zorgvuldige manier mee omgaat.
Wat vindt u ervan dat Joden in Nederland verantwoordelijk worden gehouden voor acties van de Israëlische regering en wat gaat u direct doen om dit te stoppen?
In het algemeen geldt dat het niet juist is om mensen aan te spreken op zaken waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn omwille van een vermeende band met de verantwoordelijken. Dat werkt polarisatie en stigmatisering in de hand. In gesprekken met Joden door heel het land wordt regelmatig aangegeven dat zij verantwoordelijk worden gehouden voor de acties van de Israël. Dat is niet acceptabel. Joden in Nederland zijn niet verantwoordelijk voor de politiek in Israël, wat je er ook van vindt.
In november 2024 heeft het kabinet de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 aan de Tweede Kamer gestuurd. Op 23 september a.s. zal ik met uw kamer spreken over de voortgang.
Wat vindt u ervan dat bij de politie mensen werken die geen onderscheid kunnen of willen maken tussen Joodse burgers in Nederland en de Israëlische regering?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat juist de politie niet bijdraagt aan het grote onveiligheidsgevoel van Joden?
Mij zijn geen signalen bekend dat de politie als geheel in haar handelen bijdraagt aan het onveiligheidsgevoel van Joden. Mochten personen binnen de organisatie zich hier wel schuldig aan maken, dan ga ik er vanuit dat de Korpschef dit stevig aanpakt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook de Joodse burgers van Nederland kunnen vertrouwen op de neutraliteit van de politie en dat de politie ook de Joodse gemeenschap beschermt?
In Nederland moet iedereen zich veilig kunnen voelen en vertrouwen kunnen hebben in de politie. Als mij signalen ter ore komen dat de neutraliteit in het geding is, zal ik dat laten uitzoeken en waar nodig met de Korpschef bespreken.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het Joods Politienetwerk niet meer aangesproken wordt op Gaza, maar juist op vakmanschap?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het plenair debat over antisemitisme in september 2025 beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘TikTok-kalifaat lokt piepjonge kinderen in val’. |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «TikTok-kalifaat lokt piepjonge kinderen in val» in De Telegraaf van 6 augustus 2025?1
Ja
Klopt het dat propaganda zolang het geen directe oproep tot geweld bevat in principe geen illegale content is?
Of online materiaal illegaal is, hangt af van Nederlandse en Europese wetgeving. Zo definieert de Europese Verordening inzake het tegengaan van terroristische online-inhoud (TOI-verordening) terroristische inhoud als online materiaal dat terroristische daden verheerlijkt, aanzet tot of instrueert, of oproept tot deelname aan terroristische activiteiten. Propaganda van terroristische organisaties, waaronder onthoofdingen, voldoet in algemene zin aan deze definitie en kan leiden tot inzet van bevoegdheden door de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM). Op basis van de TOI-verordening kan de ATKM deze content laten verwijderen of ontoegankelijk laten maken. Terroristische content moet na het ontvangen van een verwijderbevel binnen één uur verwijderd worden. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld, waarbij de context altijd wordt meegenomen. De ATKM werkt hierin nauw samen met haar partners om de aanpak van terroristische content verder te versterken.
Klopt het dat het tonen van terroristische daden, zoals onthoofdingen, in veel gevallen eveneens niet als illegale content wordt aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering dat dit type content, hoewel juridisch mogelijk «legaal» ernstige psychologische en ideologische schade kan toebrengen aan met name minderjarigen?
Ik deel de zorgen rond dit type content en de impact die dit met name kan hebben op minderjarigen. Deze worden ook onderstreept in het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland2 en de publicatie van de AIVD «Een web van haat – De online grip van extremisme en terrorisme op minderjarigen»3. Zij zijn in een vormende levensfase wat hen ontvankelijker kan maken voor zorgelijke ideologieën die sterke, duidelijke antwoorden lijken te bieden op complexe vragen.
Hoe wordt binnen het kader van de Digital Services Act (DSA) omgegaan met online content die valt onder de categorie «legal yet harmful»?
Ik maak mij zorgen over de verspreiding van «legal yet harfmul»-content, omdat deze content kan bijdragen aan het online radicaliseringsproces en aan de normalisering van extremistisch gedachtegoed. De aanpak van dergelijke content is complex, omdat deze raakt aan de vrijheid van meningsuiting. De DSA hanteert regels voor platformen op het gebied van het tegengaan van illegale content, maar verbiedt «legal yet harmful» content als zodanig niet. De DSA verplicht zeer grote online platforms (Very Large Online Platforms – VLOPS) zoals Meta, X en TikTok, wel om te onderzoeken of het ontwerp of de werking van hun dienst en de daaraan verbonden systemen zogenaamde systeemrisico’s met zich meebrengt. Daarbij gaat het om eventuele werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op fundamentele rechten (zoals menswaardigheid, non-discriminatie, privacy en vrijheid van meningsuiting), schade aan het maatschappelijke discours en de integriteit van verkiezingen. Ook «legal yet harmful» content kan dergelijke systeemrisico’s met zich meebrengen. Als dergelijke risico’s bestaan, dan moeten zeer grote online platformen maatregelen nemen om die risico’s te mitigeren. Risico-mitigerende maatregelen kunnen bijvoorbeeld zijn dat zulke content niet (meer) wordt versterkt door de aanbevelingsalgoritmes van het platform of dat content wordt voorzien van een label en extra informatie, bijvoorbeeld in de vorm van een link naar officiële bronnen of een korte toelichting op het label.
Aangezien IS een terroristische organisatie is en op de terrorismelijst staat, zal de ATKM IS-propaganda, gelet op de criteria voor terroristische content in de TOI-verordening, als terroristisch en dus illegaal beoordelen. In de praktijk ziet de ATKM daarom vaak voldoende grond om tot de uitvaardiging van verwijderbevelen te komen.
Valt de verspreiding van IS-propaganda via TikTok en andere platforms zoals beschreven in het Telegraaf-artikel onder dit «legal yet harmful»-begrip?
Zie antwoord vraag 5.
Voert u gesprekken met de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) over manieren om sneller of steviger tegen dergelijke content op te treden?
De ATKM is een cruciale organisatie in de strijd tegen online terrorisme waarmee het Ministerie van Justitie en Veiligheid regelmatig constructief contact heeft. De ATKM kan verwijderbevelen sturen op basis van de TOI-verordening4. De ATKM kan enkel optreden tegen online materiaal dat terroristisch of kinderpornografisch van aard is. Dit brengt uitdagingen met zich mee in de aanpak van «online materiaal dat niet als zodanig kan worden gekwalificeerd, zoals «legal yet harmful» content. Daarom vraag ik in Europees verband voortdurend aandacht voor de (on)mogelijkheden rondom wet- en regelgeving inzake «legal yet harmful» content in het kader van terrorisme en extremisme en trek daarin samen met de ATKM op. De ATKM staat bovendien in goed contact met haar Europese collega-diensten over de mogelijkheden in de gezamenlijke aanpak van deze problematiek. Omdat de afbakening in welke gevallen precies sprake is van «legal yet harmful» content in de praktijk complex is, heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) eerder gevraagd te onderzoeken of het haalbaar is een duidingskader voor dit type content te ontwikkelen. Een dergelijk kader kan platformen helpen maatregelen te treffen tegen dergelijke content. Het onderzoek is naar verwachting voor het einde van het jaar gereed. De resultaten zal ik met uw Kamer delen. Op dit moment voert het WODC bovendien een wetsevaluatie uit op de uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud. Daarin wordt de juridische reikwijdte van verwijderbevelen onderzocht, waaronder de juridische mogelijkheid en wenselijkheid van bevoegdheden ten aanzien van «legal yet harmful» materiaal. Deze evaluatie is naar verwachting volgend jaar gereed. Ook hiervan worden de resultaten met uw kamer gedeeld.
De ATKM is een relatief jonge toezichthouder. Het is belangrijk dat zij de tijd krijgt om verder te groeien en een ervaren autoriteit te worden op het gebied van de bestuursrechtelijke aanpak van online terroristisch en kinderpornografisch materiaal. Samen kijken we hoe we het beleid tegen online terrorisme verder kunnen ontwikkelen en hoe de ATKM – binnen haar wettelijke taken – daaraan kan bijdragen.
Wat zijn volgens u de belangrijkste belemmeringen in de huidige wet en regelgeving bij de bestrijding van online radicalisering, zeker wanneer deze zich buiten het strafrechtelijke kader voltrekt?
Het huidige wettelijke instrumentarium, zoals de Digital Services Act (DSA) en de TOI-verordening, stelt duidelijke grenzen aan de aanwezigheid van terroristische en illegale content op onlineplatformen. Deze instrumenten vormen een belangrijke basis voor het tegengaan van illegale content.
Desalniettemin blijft online radicalisering toenemen. Bij de bestrijding van illegale content ligt de nadruk in de huidige wet- en regelgeving vooral op het verwijderen of tegengaan van de content zelf, terwijl de verspreiders van deze content daarmee niet altijd effectief worden aangepakt. Verspreiders kunnen vaak eenvoudig nieuwe accounts aanmaken, waardoor maatregelen deels hun werking verliezen.
De detectiemogelijkheden online zijn beperkt. Hoewel de ATKM effectief kan optreden tegen terroristische content, heeft de ATKM alleen bevoegdheden op open platformen. Op dit moment hebben alleen de AIVD en (bij strafbare feiten) de politie onder voorwaarden bevoegdheden om kennis te nemen van content in besloten groepen, terwijl juist dit de groepen zijn die door terroristen en extremisten veelvuldig worden benut om hun gedachtegoed te verspreiden.
Ook de vraag of geduid kan worden wanneer bepaalde uitingen «legal yet harmful» zijn, is een blijvend aandachtspunt. De afbakening hiervan is complex. Zoals hierboven vermeld onderzoekt het WODC of het haalbaar is een duidingskader voor dit type content te ontwikkelen en evalueert het WODC de Nederlandse uitvoeringswet terroristische online inhoud. Daarin wordt ook de juridische reikwijdte van verwijderbevelen onderzocht, waaronder de juridische mogelijkheid en wenselijkheid van bevoegdheden ten aanzien van «legal yet harmful» materiaal.
Ten slotte zijn er belemmeringen ten aanzien van vroegsignalering in het lokale domein. Gemeenten hebben in Nederland een cruciale rol in de preventie en aanpak van radicalisering, maar hebben beperkte bevoegdheden om online radicalisering te signaleren. Hierdoor zijn zij in veel gevallen afhankelijk van signalen vanuit de politie of de inlichtingendiensten om een lokale persoonsgerichte aanpak te kunnen starten. Het is van belang dat zorgelijke signalen in een zo vroeg mogelijk stadium binnenkomen en geschikte preventieve maatregelen getroffen kunnen worden. Daarom wordt bekeken of de huidige wettelijke kaders, in combinatie met het wetsvoorstel gegevensvergaring openbare orde dat 4 juli jl. in internetconsultatie is gegaan, voldoende grondslag bieden aan politie en veiligheidsdiensten om signalen die zij ontvangen uit het open of besloten online domein tijdig met gemeenten en/of de weegploeg5 te delen.
Hoewel ik mij zal blijven inzetten voor een sterke aanpak, is het belangrijk om te benadrukken dat dit onderwerp zeer complex is en niet alle knelpunten (direct) weggenomen kunnen worden.
Hoe beoordeelt u de opbrengsten van het in 2025 afgeronde project Procom in het licht van de actuele zorgen over online radicalisering via platforms als TikTok, mede gelet op de aangenomen motie Michon-Derkzen van 19 december 2024 waarin is verzocht om een overzicht van de resultaten en juridische belemmeringen?2
Het Project Online Content Moderatie (PrOCoM) heeft bijgedragen aan het versterken van de aanpak van illegale content in het algemeen. Het project was niet specifiek gericht op online radicalisering of terrorismebestrijding. De ontwikkelde instrumenten kunnen wel bijdragen aan het tegengaan van illegale terroristische inhoud. Met de oprichting van de publiek-private samenwerking is een structureel overlegplatform tot stand gekomen, onder neutraal voorzitterschap van het Platform van de InformatieSamenleving (ECP), waar publieke en private partijen uitdagingen, zorgen en ontwikkelingen op het gebied van online content moderatie met elkaar kunnen bespreken. Deze bredere dialoog ondersteunt de gezamenlijke aanpak van diverse vormen van ongewenste en illegale online content. Voor het domein van terrorismebestrijding kan dit vooral als aanvullend worden beschouwd aangezien de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) reeds langere tijd contacten onderhoudt met online platformen over deze problematiek.
In hoeverre bieden de inzichten uit Procom handvatten voor een nationale of Europese aanpak van legal yet harmful-content, zoals jihadistische propaganda gericht op minderjarigen?
Daar waar het de inzet van meerdere stakeholders betreft, biedt het overlegplatform onder voorzitterschap van ECP, zoals geschetst in het antwoord op vraag 9, de mogelijkheid om op nationaal niveau met verschillende partijen verder de dialoog te voeren over passende maatregelen om «legal yet harmful» content tegen te gaan.
Daarnaast is Nederland een actief lid van het EU Internet Forum. Het EU Internet Forum is een samenwerkingsverband waar EU-lidstaten, EU-instellingen en online platformen samenkomen om terroristische en onwenselijke, waaronder «legal yet harmful», online content tegen te gaan. Het EU Internet Forum heeft onder andere een handboek borderline content ontwikkeld, waarin definities, casestudies en concrete voorbeelden worden beschreven die online platformen en contentmoderatoren helpen contentmoderatie aan te scherpen. Het EU Internet Forum is ook het forum waar Nederland in samenspraak met gelijkgezinde landen de platformen wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van deze problematiek en waar draagvlak wordt gecreëerd voor aanvullende maatregelen.
Hoe ondersteunt u docenten en scholen bij het herkennen en melden van signalen van online radicalisering, met name wanneer minderjarigen worden blootgesteld aan verheerlijking van IS?
Gelet op de grote uitdagingen waar we voor staan is het van belang om als overheid samen met andere partijen op te trekken bij het tegengaan van online extremisme en terrorisme. Het is noodzakelijk dat maatschappelijke partijen, overheden, rechtshandhavingsautoriteiten en de internetsector samenwerken en ieder zijn of haar eigen verantwoordelijkheid en rol pakt.
Ook docenten en scholen kunnen hier een rol in spelen. Ik ondersteun daarom gemeenten in het opleiden van docenten om signalen van (online) radicalisering te kunnen herkennen en hiernaar te handelen, onder andere door het beschikbaar stellen van trainingen. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering heeft de serious game «Botsende Ideeën» speciaal ontwikkeld voor docenten die met extreme uitspraken, radicale ideeën of polarisatie te maken kunnen krijgen in hun werk en willen weten hoe daarmee om te gaan. Een workshop online radicalisering is op dit moment in ontwikkeling.
Daarnaast biedt de Stichting School en Veiligheid (SSV) ondersteuning, kennis en informatie aan zoals het Niet-pluis instrument en de E-learning Dialoog onder Druk. Met de E-learning Dialoog onder Druk krijgen docenten concrete ondersteuning bij het voeren van lastige gesprekken in de klas. Het Niet-pluis instrument kan worden ingezet als een jonge leerling gedrag vertoont dat bij de docent het gevoel oproept dat er iets niet in orde is. Dit kan helpen bij doorverwijzen en melden.
Welke juridische en beleidsmatige mogelijkheden ziet u om content die «legal yet harmful» is en met name gericht is op het aanwakkeren van kalifaatverheerlijking onder jongeren actief in te perken?
Ik onderken de zorgen over online uitingen die, hoewel juridisch toegestaan, maatschappelijk schadelijk kunnen zijn. De juridische ruimte om hiertegen op te treden is echter beperkt, omdat het aanpakken van zogenoemde «legal yet harmful»-content direct raakt aan fundamentele rechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting. Het beschermen van die vrijheid is een grondrecht dat bij iedere beleids- en wetsontwikkeling nadrukkelijk in acht wordt genomen. Daarom zet ik mij in om online radicalisering tegen te gaan, maar altijd binnen de kaders van deze fundamentele rechten en vrijheden.
Ik blijf mij inzetten op preventie, educatie en samenwerking met lokale en internationale partners, binnen de kaders van de wet.De inzichten van PrOCoM bieden daarbij handvatten voor een nationale aanpak, terwijl deelname aan het EU Internet Forum handvatten biedt voor de internationale aanpak, zoals ook geschetst in het antwoord op vraag 10. Daarnaast kijken wij uit naar de uitkomsten en aanbevelingen van het eerdergenoemde WODC-onderzoek, die van groot belang zullen zijn voor eventuele verdere beleidsontwikkeling op dit terrein.
Wie is primair aan zet om te interveniëren in de online dynamiek waarin jongeren worden blootgesteld aan extremistische content, voordat sprake is van strafbare feiten?
Het tegengaan van online extremisme en terrorisme is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Online platformen hebben hierin een bijzondere rol, omdat zij als aanbieders en beheerders van de digitale infrastructuur direct kunnen ingrijpen in de online dynamiek. Zij zijn in eerste instantie aan zet om te zorgen dat hun gebruikers online veilig zijn. De DSA legt zorgvuldigheidsverplichtingen op aan online platformen om bij te dragen aan het creëren van een veilige online omgeving. Met de platformen blijven we in dialoog over de uitdagingen die daarmee samenhangen. Daarnaast werk ik aan effectieve interventiemogelijkheden die deze online dynamieken kunnen verstoren en zoeken we de samenwerking op met de sector, zoals de ReDirect-methode. Met de ReDirect-methode worden gebruikers die online zoeken naar terroristische of extremistische content geconfronteerd met een informatieveld om hen door te geleiden naar online hulp.
Welke concrete stappen heeft u gezet of bent u bereid te zetten om de door de ATKM bepleite gecoördineerde aanpak met politie, jeugdzorg, gemeenten en platforms te organiseren, zolang duidelijke strafrechtelijke kwalificaties vaak ontbreken?3
De NCTV werkt middels de Versterkte Aanpak Online aan een gecoördineerde aanpak van specifiek online terrorisme en extremisme, waarvan ik uw Kamer recentelijk van op de hoogte heb gebracht8. Daarin wordt intensief samengewerkt met partners binnen het veiligheidsdomein, maar ook in het jeugddomein en met de online platformen. Samen met gemeenten zet ik in op het verhogen van de digitale weerbaarheid van jongeren via lesprogramma’s, waarin jongeren kritisch leren denken, om te gaan met desinformatie en online bedreigingen. Met de online platformen bekijk ik, zoals geschetst in het antwoord op vraag 10 en 13, waar interventiemogelijkheden in online dynamieken nodig en mogelijk zijn.
Bij signalen van radicalisering richting extremisme of terrorisme kunnen personen worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak radicalisering. Het is van groot belang om te zorgen dat signalen van radicalisering worden herkend door eerstelijnsprofessionals, ook als het gaat om online radicalisering. Met ketenpartners is bekeken of de bestaande aanpak daarin voldoende is en hoe we knelpunten rondom signalering – ook in het online domein – kunnen wegnemen. Samen met ketenpartners gaan wij de komende periode de mogelijke oplossingen uitwerken. Zo wordt onder meer bekeken of de huidige wettelijke kaders voldoende mogelijkheden bieden aan bijvoorbeeld de politie om signalen uit het online domein met gemeenten en/of de weegploeg te delen.
Tot slot ondersteun ik onze lokale partners in het vergroten en versterken van het netwerk, waaronder op het gebied van signalering en kennis en vaardigheden over online radicalisering. Denk hierbij aan bijeenkomsten, de eerdergenoemde trainingen van het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering en de online symbolenbank. Daarnaast zit Nederland samen met Frankrijk een internationale werkgroep voor om ervaringen uit te wisselen en concrete handvatten te ontwikkelen voor de preventie van online radicalisering, waar zowel lokale professionals als handhavingsautoriteiten aan deelnemen.
Kunt u deze vragen nog voorafgaand aan het commissiedebat Terrorisme en Extremisme van 3 september 2025 beantwoorden?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
Bent u bekend met het bericht «Moordenaar krijgt na jaren cel en tbs baan in zorgkliniek: «Hoe kan zo iemand werken met kwetsbare personen?»» gepubliceerd door De Telegraaf op 31 juli 2025?1
Ja.
Deelt u de zorgen van nabestaanden en andere betrokkenen over het feit dat iemand met een dergelijk ernstig verleden werkzaam is met kwetsbare cliënten?
De zorgen van nabestaanden begrijp ik goed. Hun leven is blijvend veranderd door het leed dat hen is aangedaan. Tegelijkertijd is het van belang dat veroordeelden, nadat zij hun straf hebben uitgezeten en/of zijn behandeld, kunnen terugkeren in de samenleving en aan het werk gaan als dit op een veilige manier kan.
Om in een zorginstelling te kunnen werken dient eenieder conform de richtlijnen in ieder geval in het bezit van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te zijn. Daarbij komt dat screening onderdeel is van een breder integriteitsbeleid.
Zowel in de geestelijke gezondheidszorg als in de forensische zorg wordt het belang van de inzet van ervaringsdeskundigen onderschreven door veldpartijen en de verantwoordelijke ministeries. Ervaringsdeskundigen in de forensische zorg zijn daartoe opgeleide personen met een verleden van delictgedrag samenhangend met een stoornis of een ander relevant herstelverhaal. Ervaringsdeskundigen kunnen een brugfunctie vervullen tussen patiënten of cliënten en professionals en zij kunnen daarin beide perspectieven belichten vanuit hun ervaring en opleiding.
Voor de forensische zorg geldt dat de inzet van ervaringsdeskundigen is opgenomen in het Kwaliteitskader forensische zorg 2022–2028.2
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat iemand met een veroordeling voor een ernstig geweldsmisdrijf tóch een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) heeft gekregen voor werkzaamheden in de zorg? Welke zaken betroffen dit precies, en wat waren de motiveringen van Justis om in die gevallen toch een VOG te verlenen?
Het is onbekend hoe vaak het in de afgelopen tien jaar is voorgekomen dat een persoon met een veroordeling voor een ernstig geweldsmisdrijf toch een VOG heeft gekregen voor een functie in de zorg.
Vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen kan ik niet ingaan op individuele casussen. In het algemeen kan ik aangeven dat bij iedere VOG-beoordeling een zorgvuldige belangenafweging plaatsvindt. Met de VOG komen meerdere belangrijke maatschappelijke doelen samen:3
Bij elke VOG-aanvraag kijkt de screeningsautoriteit Justis of relevante strafrechtelijke gegevens aanwezig zijn, gelet op de aard van het delict, de functie en locatie. De relatie tussen een justitieel gegeven en de functie die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of dat gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. De VOG blijft een afweging tussen de verschillende maatschappelijke doelen die het instrument nastreeft. Aan ernstige geweldsdelicten kent Justis veel gewicht toe vanuit het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de risico’s die uitgaan van een dergelijk delictverleden.
Kunt u bevestigen wanneer de betrokkene in deze casus een VOG heeft aangevraagd, voor welk type functie dit was, welk screeningsprofiel daarbij is gehanteerd, en of het levensdelict uit 2001 daarbij is meegewogen?
Vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan ik niet ingaan op individuele casussen. De screeningsprofielen die Justis hanteert zijn te vinden op de website van Justis.4 Bij reguliere VOG-aanvragen, niet zijnde de VOG Politiegegevens (VOG P), kan Justis alleen politiegegevens opvragen bij de politie indien justitiële gegevens daartoe aanleiding geven. Bij aanvraag van een VOG P worden standaard politiegegevens opgevraagd die ook een zelfstandige grond vormen om afgifte van een VOG P te weigeren. Een VOG P is verplicht voor functies die zijn aangewezen bij ministeriële regeling, waaronder bepaalde functies bij de Forensische Psychiatrische Centra (FPC’s) en Forensische Psychiatrische Klinieken (FPK’s). Andere zorginstellingen zijn niet aangewezen voor de VOG P. Voor de aangewezen functies verwijs ik naar de Regeling aanwijzing functies VOG Politiegegevens.5 Voor beoordeling van een VOG-aanvraag van personeel werkzaam in een inrichting van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) geldt een afwijkende terugkijktermijn in de justitiële gegevens van dertig jaar.
Kunt u toelichten of in deze zaak politiegegevens zijn geraadpleegd voorafgaand aan het verlenen van de VOG? Zo ja, welke gegevens betroffen dit en wie nam uiteindelijk de beslissing?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is in het onderhavige geval wél een VOG verstrekt, terwijl in een soortgelijke zaak door Justis en de Staatssecretaris van Rechtsbescherming een VOG geweigerd werd wegens de ernst van het levensdelict en het risico voor de maatschappij?
Het klopt dat in een andere zaak geen VOG is afgegeven. De beoordeling van VOG-aanvragen wordt altijd gedaan op basis van de omstandigheden van het geval, zoals de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
In hoeverre stelt Justis bij de VOG-procedure expliciet rekening met het risico dat iemand met een aangetoonde ernst van geweldshandeling een functie zal vervullen met kwetsbare personen? Wordt daarbij al dan niet maatwerk toegepast?
Zie antwoord op vraag 3.
In hoeverre wordt de VOG-P momenteel benut bij het aannemen van personeel in de zorgsector, en zijn er plannen dit instrument breder toe te passen binnen zorginstellingen waar kwetsbare personen verblijven?
Functies komen in aanmerking voor aanwijzing voor de VOG P wanneer sprake is van een bevoegdheid geweld te gebruiken, er toegang is tot gevoelige informatie bij de uitvoering van wettelijke taken op het terrein van openbare orde en veiligheid of handhaving van de rechtsorde of integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.6 De VOG P is momenteel verplicht voor bepaalde functies bij de Forensische Psychiatrische Centra (FPC’s) en Forensische Psychiatrische Klinieken (FPK’s). Voor de volledige lijst van aangewezen functies verwijs ik naar de Regeling aanwijzing functies VOG Politiegegevens.7
Er is vooralsnog geen voornemen om dit instrument breder toe te passen binnen zorginstellingen waar kwetsbare personen verblijven. Zoals de mijn ambtsvoorganger ook heeft aangegeven in zijn brief van 24 juni 2025 wordt er momenteel, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) onderzoek gedaan naar de voor- en nadelen van het standaard betrekken van politiegegevens en het gebruik daarvan als zelfstandige weigeringsgrond voor functies waarin sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of functies die worden uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden.8 De onderzoeksresultaten worden naar verwachting in het eerste kwartaal van 2026 opgeleverd. Tevens wordt de evaluatie van de Wet VOG politiegegevens medio 2027 verwacht.9 Naar aanleiding van deze onderzoeken zal ik bezien of het passend is om de VOG P breder toe te passen.
Is in deze zaak sprake geweest van continue screening? Zo nee, waarom niet? Acht u het wenselijk om continue screening uit te breiden naar functies in de forensische en geestelijke gezondheidszorg?
Er is in dit geval geen sprake van continue screening. Momenteel wordt op grond van wet- en regelgeving alleen continu gescreend in de kinderopvang en de taxibranche. In de (forensische) geestelijke gezondheidszorg is een VOG bij indiensttreding voor zorgverleners verplicht gesteld. De reden hiervoor is dat in de ggz wordt gewerkt met kwetsbare personen. Geestelijke gezondheidszorgorganisaties mogen zelf bepalen hoe vaak ze tussentijds gedurende de dienstbetrekking een nieuwe VOG vragen. DJI levert ook psychiatrische forensische zorg aan justitiabelen via Rijksinstellingen en koopt forensische zorg in via particuliere klinieken. DJI hanteert binnen de forensische zorg het beleid om medewerkers van de instellingen periodiek te screenen. Ik zie op dit moment geen aanleiding om continue screening toe te passen in de forensische zorg, of om dit onder de aandacht te brengen bij de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport die verantwoordelijk is voor de geestelijke gezondheidszorg.
Hoeveel VOG-aanvragen in de gezondheidszorg zijn sinds januari 2024 afgewezen op basis van het verscherpte toetsingskader, bijvoorbeeld via de VOG-P? Wat zegt dit weigeringspercentage over de effectiviteit van het instrument in functies met hoge integriteitseisen?
Bij de beoordeling van VOG-aanvragen past Justis twee verscherpte toetsingskaders toe: ten eerste voor seksuele misdrijven in combinatie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of specifieke locatie; ten tweede voor terroristische misdrijven of misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf in combinatie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie, gevoelige informatie of specifieke locatie. Als sprake is van een verscherpt toetsingskader in verband met seksuele delicten of terroristische misdrijven kan in deze gevallen enkel een VOG worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Justis heeft hierin daardoor slechts zeer beperkte ruimte om op basis van de belangenafweging alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG.
Bij de toepassing van de VOG P worden altijd politiegegevens geraadpleegd en kunnen deze politiegegevens een zelfstandige weigeringsgrond vormen. Zoals ik ook aangaf in mijn antwoord op vraag 8 is de VOG P momenteel verplicht voor bepaalde functies bij de FPC’s en FPK’s. Dit zijn de enige zorginstanties waarvan functies zijn aangewezen voor de VOG P.
Justis kan alleen data genereren van de particuliere FPC’s en FPK’s omdat de rijks-forensische zorginstellingen hun aanvragen via DJI doen en deze aanvragen daardoor niet kunnen worden onderscheiden van andere aanvragen van DJI. In de periode tussen 1 januari 2024 en 31 augustus 2025 zijn er 30 VOG P-aanvragen geweigerd (0,5%), waarvan één onder het verscherpte toetsingskader voor zedendelicten. Het weigeringspercentage over 2024 lag voor de VOG op 0,2% en voor de VOG P op 0,6%.
Zoals eerder vermeld verwacht ik in juli 2027 de evaluatie van de VOG P te kunnen delen met uw Kamer, waarin wordt gekeken naar de effectiviteit van de VOG P.
Wordt bij VOG-aanvragen in de zorgsector structureel rekening gehouden met langere terugkijktermijnen bij ernstige geweldsdelicten, vergelijkbaar met de zeden- en terrorismekaders? Klopt het dat deze mogelijkheid bestaat, maar in de praktijk niet altijd wordt benut?
De terugkijktermijnen zijn niet specifiek voor de zorgsector bepaald, maar afhankelijk van de specifieke functie of de gepleegde strafbare feiten. In de (particuliere) zorgsector geldt de reguliere terugkijktermijn van vier jaar, tenzij sprake is van een functie die aangewezen is voor de VOG P, waarvoor regulier een terugkijktermijn van tien jaar geldt. Voor functies bij DJI is bij hoge uitzondering een termijn van 30 jaar afgesproken. Bij seksuele misdrijven en terroristische delicten wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt.
Een apart verscherpt toetsingskader is er niet (expliciet) voor ernstige geweldsdelicten. Voor alle VOG-aanvragen geldt wel dat in uitzonderlijke gevallen, zeer ernstige feiten die buiten de terugkijktermijn vallen, tot een maximum van twintig jaar, aanleiding kunnen zijn om gebruik te maken van de bijzondere weigeringsgronden. Deze mogelijkheid dient terughoudend te worden ingezet omdat dit de rechtszekerheid, evenredigheid en proportionaliteit van de VOG kan ondergraven.
Welke verantwoordelijkheid rust op zorginstellingen en hun bestuur om antecedenten van werknemers en ervaringsdeskundigen te controleren? Acht u het nodig om deze verantwoordelijkheid te verduidelijken of uit te breiden bijvoorbeeld door een aangescherpte verantwoordingsplicht?
Op grond van onder meer de Wet forensische zorg (Wfz) en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn zorgaanbieders verplicht om te zorgen voor veilige en verantwoorde zorg. Daar hoort bij dat medewerkers geschikt en bekwaam zijn en worden gescreend op relevante justitiële antecedenten. De Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houden toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de forensische zorg. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om verantwoordelijkheid van de zorginstellingen in dit verband te verduidelijken of uit te breiden.
Hoe weegt u in deze zaak de belangen van re-integratie (werk voor ex-justitiabelen) af tegen de noodzaak van bescherming van kwetsbare personen in zorginstellingen? Klopt het dat in bepaalde gevallen het belang van de aanvrager zwaarder kan wegen dan het maatschappelijk risico?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 maakt Justis een zorgvuldige belangenafweging. Doelstelling van de VOG is de samenleving te beschermen tegen strafbaar handelen in de rol waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Waar dit passend wordt geacht met oog op de risico’s geeft Justis een VOG af. Daarmee kan de veroordeelde na gestraft te zijn weer deelnemen aan de maatschappij. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het risico beperkt wordt ingeschat op basis van informatie over behandeling en het tijdsverloop na het eerste delict zonder recidive. Of als er een beperkt verband is tussen het feit en de beoogde functie.
De brief van de minister van Justitie en Veiligheid “Informatiebeveiliging OM” |
|
Martijn Buijsse (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
van Marum , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat het loskoppelen van de interne digitale omgeving van het Openbaar Ministerie (OM) een zware maatregel is?
Het loskoppelen van het OM van het internet is inderdaad een zware maatregel. Het OM heeft mij echter laten weten dat die in dit geval onvermijdelijk werd geacht.
Kunt u uitleggen waarom dit uit voorzorg gedaan is? Welke gebeurtenissen of risico’s gaven daar aanleiding toe?
Op 17 juli jl. berichtte ik u dat het OM uit voorzorg de interne systemen heeft losgekoppeld van het internet vanwege signalen van een mogelijke kwetsbaarheid in de Citrix-systemen.2 Op basis van het technisch en forensisch onderzoek is vastgesteld dat er inderdaad gebruik is gemaakt van de kwetsbaarheden in die systemen. Tot op heden zijn er echter geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald. Verder forensisch en strafrechtelijk onderzoek vindt nog plaats. Inmiddels heeft het College van procureurs-generaal besloten om het OM stapsgewijs weer aan te laten sluiten op het internet. Hierover heb ik u op 4 augustus jl. geïnformeerd.3
Zijn er mogelijk vertrouwelijke gegevens ingezien of gestolen?
Zoals reeds gemeld in de brief van 4 augustus jl. zijn er tot op heden geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald.
Zijn de back-ups van dossiers geborgd?
Ja.
Bestaat het risico op vertraging of vormfouten in lopende strafzaken door het misbruik van deze kwetsbaarheid bij het OM? Of zijn er andere operationele risico’s?
In algemene zin had de gehele afsluiting van het OM van het internet impact op het OM zelf en alle samenwerkingspartners. Door alle betrokkenen is dagelijks hard gewerkt om de ontstane knelpunten en effecten zoveel mogelijk op te lossen, met als doel de impact zoveel mogelijk beperken en de mogelijke risico’s mitigeren. Het OM en alle ketenpartners hebben intensief samengewerkt. Het doorgaan van zittingen en behandelen van strafzaken hebben prioriteit gekregen en voor spoedeisende processen zijn afspraken gemaakt met ketenpartners.
Tegelijkertijd leidt de situatie tot verstoringen en vertragingen in de operationele werkprocessen met ketenpartners. Om deze operationele uitdagingen zoveel als mogelijk te mitigeren, zijn er verschillende maatregelen geïmplementeerd. Over de meest recente situatie, inclusief de knelpunten en effecten, heb ik uw Kamer op 12 augustus jl. geïnformeerd.4
Zijn er maatregelen genomen om de bestaande, bekende kwetsbaarheden te verminderen?
In de periode vanaf juni 2025 tot aan 23 juli 2025 zijn er meerdere kwetsbaarheden bekend geworden van Citrix-systemen. Het NCSC heeft alle organisaties die Citrix NetScaler ADC en Citrix NetScaler Getaway gebruiken opgeroepen om onderzoek te doen naar mogelijk gebruik van de kwetsbaarheden, ook als de kwetsbaarheden reeds waren verholpen middels de update. Het NCSC heeft hier verschillende beveiligingsadviezen voor uitgebracht.
Het OM heeft naar aanleiding hiervan verscheidene maatregelen genomen, waaronder het loskoppelen van de systemen van het internet, en het bijwerken onder meer van de software waardoor de kwetsbaarheid is ontstaan om het veiligheidslek te dichten. Ook loopt er een strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast heeft het OM onderzoek gedaan om gebruik van de systemen te kunnen onderkennen of uit te kunnen sluiten. Er zijn tot op heden geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald.
De livegang van de systemen van het OM dient stapsgewijs plaats te vinden, onder meer omdat deze zorgvuldig moet worden ingericht, met versterkte monitoring en detectie, omdat misbruik nooit helemaal kan worden uitgesloten.
Welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat rechters structureel door voorzorgsmaatregelen worden gehinderd in hun werkzaamheden, in het geval er toch een kwetsbaarheid aan het licht komt?
Met uitzondering van de (super) snelrechtzittingen hebben de zittingen voor het overgrote deel doorgang kunnen vinden. Wel zijn er alternatieve oplossingen bedacht voor werkprocessen om doorgang te kunnen waarborgen. Zo kon de advocatuur (proces)stukken die kort voor de behandeling van de zitting aangeleverd dienen te worden, sturen naar de Rechtspraak, die de processtukken vervolgens heeft verspreid naar de procespartijen. Daarnaast is er voor spoedeisende beslissingen geregeld dat de Rechtspraak – in plaats van het OM – deze naar het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) stuurt. Het CJIB legt de beslissingen vervolgens op gebruikelijke en juiste wijze ten uitvoer. De focus ligt nu op de livegang van het OM. Het is nog te vroeg om te beoordelen of het nodig is om structurele maatregelen te treffen.
Zijn er redenen waarom de beschikbare, uitgebrachte patch niet kon voorkomen dat deze kwetsbaarheid is gemitigeerd?
Het moment waarop gebruik is gemaakt van de kwetsbaarheid in relatie tot het moment van patchen hangt samen met onderdelen uit het strafrechtelijk onderzoek. Ik wil niet op de uitkomsten daarvan vooruitlopen.
Wanneer heeft het OM de patch geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 8.
Was de implementatietijd van de patch voldoende om de systemen te beschermen tegen de hack?
Zie antwoord vraag 8.
Is er binnen het huidige audit- en screeningbeleid voldoende en tijdige aandacht geweest voor deze kwetsbaarheid? Geldt dit ook voor de leverancier van Citrix Netscaler?
Het NCSC heeft op verschillende momenten beveiligingsadviezen uitgebracht aan alle organisaties over de kwetsbaarheden in de Citrix-systemen, en heeft het OM naar aanleiding daarvan verschillende stappen gezet. Het OM volgt standaard operationele procedures om zo adequaat mogelijk te reageren op waarschuwingen. Er loopt nog nader onderzoek naar de omvang van het eventuele gebruik, de preventieve maatregelen die zijn genomen en de effecten daarvan.
Heeft het OM tijdig en adequaat gereageerd op de waarschuwingen van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC)?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de protocollen voor het omgaan met dergelijke waarschuwingen en zijn deze gevolgd?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
De vragen zijn waar relevant in samenhang beantwoord ter voorkoming van herhaling.
Bent u bekend met het artikel «In de strijd tegen deepfakes krijgen Denen copyright op eigen gezicht en stem»?
Ja.
Deelt u de opvatting van de stichting Stop Online Shaming dat de politie, justitie en de Autoriteit Persoonsgegevens «blijkbaar niet de capaciteit en prioriteit [hebben] om partijen en personen die dit uploaden en verspreiden aan te pakken»?
Het kabinet erkent de grote impact die bepaalde deepfakes en online misbruik hebben op slachtoffers. Effectieve handhaving en bescherming van slachtoffers zijn van groot belang. De beleidsreactie op het rapport «Online seksueel geweld» van 21 maart 20252 zal ik u in het najaar doen toekomen, hierin wordt onder meer gereflecteerd op de capaciteit en prioriteit van onder andere de politie, het OM, de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de problematiek rondom online misbruik.
Het is daarnaast belangrijk om te benoemen dat het in de praktijk helaas soms lastig is om effectief op te treden tegen deepfake porno, omdat aanbieders van deepfake-websites vaak niet transparant zijn over hun identiteit of hun vertegenwoordiging binnen de EU. Dit bemoeilijkt het vaststellen van de juiste verantwoordelijke partij en daarmee de handhaving. Ook blijkt dat wanneer de identiteit van deze partijen wel te achterhalen is, zij niet in Nederland, of zelfs niet in de EU, gevestigd zijn, wat handhaving bemoeilijkt.
Wat vindt u ervan dat de stichting Stop Online Shaming geregeld zaken aanvoert bij grote techbedrijven, maar dat deze bedrijven weigeren mee te werken?
Grote techbedrijven hebben de verantwoordelijkheid om zich te houden aan geldende wet- en regelgeving en daarmee illegale inhoud tegen te gaan. Op grond van de Digitale Services Act (DSA) rust op zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines de verantwoordelijkheid om illegale inhoud op hun diensten tegen te gaan en systeemrisico’s te mitigeren, onder meer door het voor gebruikers van de platforms mogelijk te maken om illegale inhoud op eenvoudige wijze te melden.
Zeer grote online platforms en zoekmachines zijn daarnaast verplicht jaarlijks een risicobeoordeling uit te voeren om systeemrisico’s, zoals schadelijke deepfakes, te identificeren. Indien relevante risico’s aanwezig zijn, dan moeten zij passende maatregelen nemen om deze te beperken, zoals aanpassingen in diensten, de interface, algemene voorwaarden, moderatieprocedures en/of algoritmes. Indien een platform systematisch nalaat om adequaat op meldingen te reageren, kunnen nationale toezichthouders of de Europese Commissie daarop handhaven, bijvoorbeeld door boetes op te leggen. Daarnaast hebben gebruikers de mogelijkheid om, naast het doorlopen van de interne klachtenafhandelingsprocedure bij een aanbieder, een gerechtelijke procedure te starten.
Dat organisaties burgers vertegenwoordigen of ondersteunen, kan in het algemeen bijdragen aan de effectieve handhaving van gebruikersrechten onder de Digitaledienstenverordening (hierna: de DSA) en aan een betere rechtsbescherming in de digitale omgeving.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat grote techbedrijven hun verantwoordelijkheid gaan nemen om mensen te beschermen tegen online grensoverschrijdend gedrag, zoals het verspreiden van pornografische deepfakes?
Het kabinet is zich bewust van de enorme impact die online grensoverschrijdend gedrag, zoals het verspreiden van pornografische deepfakes, kan hebben op slachtoffers. Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3 beoogt de DSA de verspreiding van illegale inhoud en systeemrisico’s aan te pakken. Dat betreft vaak ook deepfake-pornobeelden, omdat die veelal illegaal zijn en dus onder toepassingsbereik van de DSA vallen.3 Onder meer de verantwoordelijke onafhankelijke toezichthouders kunnen optreden tegen bedrijven die bijdragen aan de creatie of verspreiding van dergelijk materiaal.
Daarnaast vindt er vanuit mijn departement en onder andere het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regelmatig overleg plaats met techbedrijven. Om de brede dialoog over online content te ondersteunen, is in 2023 – onder neutraal voorzitterschap van ECP4 – een overlegplatform opgericht waarin publieke en private partijen uitdagingen en ontwikkelingen op het gebied online contentmoderatie uitwisselen. Daarnaast ondersteunt het Ministerie van Justitie en Veiligheid het meldpunt Helpwanted van stichting Offlimits, om het voor burgers eenvoudiger te maken om hulp te zoeken en melding te doen van illegale content met als doel om dit snel verwijderd te krijgen. Offlimits onderhoudt contacten met platformen en heeft op 15 juli jl. de status van betrouwbare flagger toegewezen gekregen door de ACM. Hiermee is haar rol in het signaleren en melden van illegale inhoud geformaliseerd onder de DSA.
Welke juridische grondslag is er in Nederland om ongewenste deepfakes aan te pakken? In hoeverre is de bestaande auteursrechtwetgeving hiervoor geschikt?
Het Nederlandse recht biedt een breed scala aan instrumenten om ongewenste deepfakes aan te pakken, zowel civiel-, straf- als bestuursrechtelijk.5 Bij verwerking van persoonsgegevens in deepfakes, zoals gezichtskenmerken of stem, is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Zo verbiedt de AVG het maken en verspreiden – buiten de huiselijke sfeer – van deepfakes waarin persoonsgegevens zijn verwerkt zonder een verwerkingsgrondslag. In de praktijk is daardoor een deepfake die zonder toestemming is gemaakt, zeker als daarin gevoelige (bijvoorbeeld seksuele) content is te zien, strijdig met de AVG. De betrokkene kan een klacht indienen bij de AP wanneer het gaat om (deepfake)content waarbij onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt.
Het toepassen van deepfake-technologie kan onder omstandigheden een onrechtmatige daad vormen. Dit zal standaard het geval zijn bij publicatie van pornografische deepfakes die zonder toestemming zijn vervaardigd, maar kan bijvoorbeeld ook het geval zijn bij de imitatie van stemmen. Ook uit de regeling van het portretrecht in de Auteurswet volgt dat publicatie van een portret dat niet in opdracht is gemaakt (zoals bij deepfakes veelal het geval zal zijn) niet geoorloofd is als een redelijk belang van de geportretteerde zich tegen de openbaarmaking verzet (artikel 21 Auteurswet).
De DSA verplicht online platforms om het melden van illegale inhoud, zoals ongeoorloofde deepfakes, mogelijk te maken.6 Als zij vervolgens geen actie ondernemen op zulke meldingen dan kunnen zij er, mits aan de overige voorwaarden daarvoor is voldaan, zelf aansprakelijk voor worden gesteld. Als een platform structureel tekortschiet in de afhandeling van dit soort meldingen, kunnen daarnaast toezichthouders daar tegen optreden, bijvoorbeeld middels het opleggen van een boete. De DSA geeft gebruikers bovendien het recht om een klacht te kunnen indienen bij platformen, en in sommige gevallen kunnen gebruikers naar een onafhankelijke geschilbeslechtingscommissie om besluiten van platformen aan te vechten. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 4, zijn zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines op grond van de DSA verder verplicht om de systeemrisico’s die kunnen voortvloeien uit de verspreiding van kunstmatig gegenereerde of gemanipuleerde content, zoals deepfakes, te identificeren en te beperken. De transparantieverplichtingen uit de AI-verordening7 vereenvoudigen de opsporing van dergelijke, kunstmatig gegenereerde, content en het AI-systeem daarachter.
Het strafrecht, met onder meer artikel 254ba Sr (Wet seksuele misdrijven, in werking getreden per 1 juli 2024), stelt het zonder instemming maken of verspreiden van seksueel beeldmateriaal strafbaar, ongeacht of dit door een persoon of AI is vervaardigd. Ook andere strafrechtelijke bepalingen, zoals doxing (art. 285d Sr) en smaad/laster (art. 261 Sr), kunnen van toepassing zijn.
Gaat u naar Deens voorbeeld het auteursrecht uitbreiden door mensen copyright te geven op hun uiterlijk en stem, en grote techbedrijven aansprakelijk stellen voor het weghalen van ongewenste deepfakes?
Het Nederlandse recht biedt voldoende mogelijkheden voor juridische (civiele) vervolgstappen, strafrechtelijke vervolging en bestuursrechtelijke handhaving. Eerder werd door mijn ambtsvoorganger en de toenmalig Minister voor Rechtsbescherming naar aanleiding van de uitkomst van onderzoeken van het WODC geconstateerd dat het wettelijk kader voldoende mogelijkheden biedt om het onwenselijke gebruik van deepfaketechnologie te adresseren.8 Zoals hiervoor genoemd kunnen online platforms onder voorwaarden al aansprakelijk worden gesteld als zij geen medewerking verlenen aan het verwijderen van illegale content.
Recentelijk werd voor wat betreft pornografische deepfakes in het eerder genoemde rapport «Online seksueel geweld» geconcludeerd dat het bestrijden van online seksueel misbruik niet wordt belemmerd door een gebrek aan regelgeving.9 Hier komt bij dat het auteursrecht in de kern bedoeld is om de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst in staat te stellen het werk te (laten) exploiteren. Introductie van een auteursrecht op iets dat op zichzelf beschouwd geen creatieve prestatie is (een stem of beeltenis) en dat tot doel heeft openbaarmaking te voorkomen, staat daar haaks op. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ziet dan ook geen aanleiding om over te gaan tot aanpassing van wetgeving.
De ‘student encampment for Palestine’ op de Universiteit van Amsterdam |
|
Queeny Rajkowski (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de oproep van begin mei 2025 van Samidoun om deel te nemen aan een «student encampment for Palestine» die van 2 tot 20 juni plaatsvond op de Roeterseilandcampus van de Universiteit van Amsterdam (UvA)?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel en zeer zorgelijk is dat een organisatie als Samidoun, die in andere landen is verboden wegens banden met terreurbewegingen, in Nederland openlijk betrokken is bij en oproept tot demonstraties op universiteitscampussen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin vindt het kabinet organisaties en verenigingen die in Nederland steun uitspreken voor terroristische organisaties, extremisme en terrorisme bevorderen en geweld verheerlijken absoluut verwerpelijk. Extremistische uitingen, zoals haatzaaien, opruiing en aanzetten tot geweld horen niet thuis in onze democratische rechtsstaat.
Zoals u begrijpt kan er niet op individuele casuïstiek in worden gegaan, zo ook niet waar het gaat over de specifieke betrokkenheid van organisaties bij demonstraties, omdat hiermee in de bevoegdheid van de lokale driehoek, te weten de burgemeester, de politie en het Openbaar Ministerie, wordt getreden. Het verbieden van organisaties valt onder het civielrechtelijke domein. Het is aan het Openbaar Ministerie om een verzoek tot het verbieden van een rechtspersoon te doen bij de rechter. Uiteindelijk is het aan de rechter om een organisatie te verbieden.
Tevens heeft het kabinet, conform het Regeerprogramma 2024 en in reactie op verschillende moties, waaronder de motie Yeşilgöz c.s.1, een verkenning uitgevoerd naar de wijze waarop andere landen met eerdergenoemde type organisaties omgaan. Op 15 mei jl. is uw Kamer hierover geïnformeerd.2 Uit de verkenning volgt dat andere landen interessante instrumenten hebben om dergelijke organisaties aan te pakken. Dit biedt aanknopingspunten voor nader onderzoek. Hierover zal de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer in het najaar van 2025 nader informeren.
Hoe beoordeelt u de prominente rol van Samidoun bij deze demonstraties, mede in het licht van de kabinetswens om via het Openbaar Ministerie (OM) een verbod op deze organisatie te laten uitspreken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier biedt het door het kabinet aangekondigde wetvoorstel Strafbaarstelling verheerlijken terrorisme handvaten om de betrokkenheid van eventuele terroristische organisaties bij dit soort demonstraties en bezettingen aan te pakken?
Het kabinet geeft uitvoering aan het Regeerprogramma 2024 door het verheerlijken van terrorisme (inclusief de verspreiding van terroristische boodschappen) en het openlijk betuigen van steun aan terroristische organisaties strafbaar te stellen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel is recent in consultatie gegeven. Verheerlijkende of steun betuigende boodschappen kunnen bijdragen aan radicalisering en het plegen van (terroristisch) geweld, door de anderen ontvankelijk te maken voor deze ideeën. De voorgestelde strafbaarstellingen onderstrepen het gevaar dat (denkbeelden van) terroristische organisaties veroorzaken in onze maatschappij en het belang dat dit kabinet hecht aan de bescherming van de nationale veiligheid en democratische rechtsstaat.
Het Wetboek van Strafrecht kent op dit moment verschillende strafbaarstellingen waarmee in het openbaar gedane uitingen, waaronder ook het tonen van bepaalde afbeeldingen of symbolen, strafrechtelijk aangepakt kunnen worden, zoals opruiing (tot terroristische misdrijven), groepsbelediging en het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen mensen. De voorgenomen strafbaarstelling van het verheerlijken van terroristische misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld en van het openlijk betuigen van steun aan een terroristische organisatie vormt een aanvulling op het bestaande wettelijke instrumentarium. Het prijzen van terroristisch geweld wordt zelfstandig strafbaar, ook wanneer anderen niet direct worden opgeroepen tot het plegen van geweld. Dat is nu nog niet het geval. Daarnaast wordt het strafbaar om in het openbaar steun te betuigen aan een verboden terroristische organisatie. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan het in het openbaar dragen van kleding met symbolen of logo’s van zo’n organisatie.
Of deze nieuwe strafbaarstellingen kunnen worden toegepast op uitingen die bij demonstraties in het openbaar worden gedaan, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Dit is ter beoordeling van het Openbaar Ministerie en, indien strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld, aan de rechter. Daarbij kan ook worden onderzocht of er betrokkenheid is geweest van bepaalde organisaties of groeperingen, en zo ja, hoe die betrokkenheid strafrechtelijk dient te worden gekwalificeerd. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een strafbare vorm van deelneming, zoals medeplegen of uitlokking.
Krijgen onderwijsinstellingen met de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme handvaten om in te kunnen grijpen bij het tonen van symbolen van terroristische organisaties op en rondom universiteitsgebouwen en andere onderwijsinstellingen? Zo ja, op welke manier dan? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit wel wenselijk zou moeten zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is het afhankelijk van de omstandigheden van het geval of de nieuwe strafbaarstellingen kunnen worden toegepast op uitingen die bij demonstraties in het openbaar worden gedaan. Daarom kan er op dit moment niet vooruit worden gelopen op de vraag of het wetsvoorstel onderwijsinstellingen handvatten biedt. Wel is het zo dat instellingen op basis van de wet en hun huis- en gedragsregels afwegen wat wel en niet kan op privéterrein van hun instelling. De onderwijsinstellingen hebben afgesproken dat, indien zij van mening zijn dat er sprake is van een gepleegd strafbaar feit, er altijd aangifte wordt gedaan bij de politie. Het is aan het Openbaar Ministerie en, indien vervolging wordt ingesteld, aan de rechter om te bepalen of er in het concrete geval sprake is geweest van strafbare feiten.
Deelt u de analyse dat deze bezetting, net als eerdere rellen en bezettingen, het onderwijsproces ontregelt en de autoriteit van het universiteitsbestuur ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
De besturen op de instellingen spannen zich dagelijks in om hun verantwoordelijkheid voor de organisatie en continuïteit van het primaire proces in een veilige leer- en werkomgeving in te vullen. Dat betekent niet dat er geen incidenten plaatsvinden. In de praktijk komen besturen voor lastige dilemma’s te staan wanneer zij geconfronteerd worden met gebeurtenissen, incidenten of bezettingen waarbij zij het evenwicht moeten vinden tussen het demonstratierecht, de academische vrijheid en de continuïteit van onderwijs en onderzoek in een veilige leer- en werkomgeving. Door het stellen van heldere regels (waaronder de gezamenlijke «Richtlijn protesten») en deze te handhaven, de inzet van onder andere risicogericht toegangsbeleid, en inzet op verbetering van de informatiedeling tussen instellingen en lokale driehoek, ziet de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat de weerbaarheid van instellingen tegen verstoringen het afgelopen jaar is verhoogd. In de Kamerbrief van 3 juli jl. over veiligheid op universiteiten en hogescholen wordt hierop ingegaan en in de bijlage wordt door de koepels toegelicht hoe zij dit doen.3
Bent u van mening dat zolang er geen beslissing is genomen over een eventueel verbod op Samidoun, onderwijsinstellingen aangemoedigd moeten worden om afstand te nemen van deze organisatie en aanwezigheid ervan op hun instelling te weren?
Het is zaak dat het debat over de aanwezigheid van Samidoun op de campussen door de academische gemeenschap zelf op het scherpst van de snede gevoerd wordt. Het is aan de besturen van instellingen om dit debat te faciliteren en hierover te besluiten. Uiteraard zijn zij hierop aanspreekbaar. In de bijlage bij de Kamerbrief over veiligheid op universiteiten en hogescholen wordt een toelichting gegeven over welke mechanismen van escalatie er mogelijk zijn wanneer protesten op universiteiten of hogescholen uit de hand lopen of de veiligheid van studenten en medewerkers gevaar loopt.
Verder is voor haatzaaien en het verheerlijken van geweld is geen plaats in Nederland. De organisatie Samidoun spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties. De organisatie Samidoun legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Ook spreekt de organisatie actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Dergelijke uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Zo heeft dit er in oktober 2024 toe geleid dat een lid van deze organisatie vreemdelingrechtelijk gesignaleerd werd. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij Nederlands grondgebied wil betreden of hier wordt aangetroffen. Zoals gezegd is er in onze rechtsstaat ruimte om scherpe discussies te voeren en hiertoe bijeenkomsten te organiseren, maar altijd binnen de grenzen van de wet.
Bent u bereid om onderwijsinstellingen te informeren over waarom andere landen Samidoun op de terrorismelijst hebben staan en dat het onwenselijk is dat zulke organisaties de sfeer en het debat op onderwijsinstellingen domineren en sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat er nu geen landelijke richtlijnen bestaan over hoe om te gaan met dit soort bezettingen? Zo nee, welke richtlijnen zijn er dan? Zo ja, bent u het eens met de stelling dat de aangekondigde escalatieladder een dergelijke richtlijn moet vormen waarin concrete verantwoordelijkheden worden vastgelegd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 hebben universiteiten en hogescholen gezamenlijk de «richtlijn protesten» opgesteld. Deze richtlijn is ingebed in escalatiemogelijkheden bij veiligheidssituaties, waarover uw Kamer is geïnformeerd via de in het antwoord op vraag 7 en 8 genoemde Kamerbrief en bijlagen.
Heeft u of uw ambtenaren, vooruitlopend op de aangekondigde escalatieladder, steeds contact gehad met de UvA over de handhaving van huisregels en het inschakelen van politie bij dergelijke acties?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het afgelopen jaar regelmatig gesproken met bestuurders van universiteiten en hogescholen, waaronder ook de UvA en hierbij ook vertegenwoordigers uit het veiligheidsdomein uitgenodigd over de omgang met demonstraties en bezettingen en onderlinge samenwerking. In de Kamerbrief over veiligheid op universiteiten en hogescholen en bijlage van de koepels wordt ingegaan op de handhaving van huisregels en de samenwerking met de veiligheidsketen.
Deelt u de mening dat studenten die zich schuldig maken aan illegale bezetting, vernieling of het verhinderen van onderwijs in het uiterste geval moeten kunnen worden geschorst of hun recht op studiefinanciering kunnen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Als de huisregels en ordemaatregelen van instellingen worden overtreden kunnen instellingen op basis van artikel 7.57h van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) maatregelen nemen tegen studenten, waaronder het tijdelijk of definitief ontzeggen van de toegang of in het uiterste geval beëindiging van inschrijving. Indien instellingen overgaan tot ontzegging of opschorting van de inschrijving van een student, vervalt ook het recht op studiefinanciering. Inschrijving is immers een vereiste om studiefinanciering te kunnen ontvangen. Het vervallen van het recht op studiefinanciering is daarbij een gevolg van de stopzetting van de inschrijving en geen op zichzelf inzetbare strafmaatregel.
Het bericht ’UvA verhaalt schade bezettingen mei 2024 niet op demonstranten’. |
|
Claire Martens-America (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «UvA verhaalt schade bezettingen mei 2024 niet op demonstranten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het besluit van de Universiteit van Amsterdam (UvA) om de schade van bijna 1,5 miljoen euro, veroorzaakt tijdens de bezettingen op het Roeterseiland en Binnengasthuisterrein in mei 2024, niet op de demonstranten te verhalen vanwege juridische onhaalbaarheid?
De Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA) geeft aan dat het de juridische mogelijkheden grondig heeft onderzocht en op basis daarvan tot dit besluit is gekomen. Ik vertrouw erop dat dit besluit zorgvuldig tot stand is gekomen.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer onwenselijk is dat de kosten van vernielingen en schade als gevolg van ordeverstorende rellen op universiteiten verhaald worden op onschuldige studenten en de belastingbetaler?
Ik vind het belangrijk dat daders die schade veroorzaken, deze zoveel mogelijk vergoeden. Om schade te kunnen verhalen, moet duidelijk zijn wie voor de schade verantwoordelijk is. Helaas is er bij rellen vaak sprake van chaotische, onoverzichtelijke situaties. Hierdoor is het niet altijd mogelijk om aan te tonen wie welke schade heeft aangericht. Schadeverhaal op de daders zonder dat hun identiteit bekend is, is niet mogelijk. Zie ook het antwoord op vraag 5. Uit het mediabericht, waar in de eerste vraag naar verwezen wordt, blijkt dat het grootste gedeelte van de schade is vergoed door de verzekeraar. Op deze manier komt de schade niet ten laste van het onderwijsbudget, en ook niet ten laste van de overheid en daarmee de belastingbetaler.
Deelt u de mening dat het onvermogen van de UvA om individuele demonstranten aansprakelijk te stellen voor de aangerichte schade een precedent schept dat toekomstige gewelddadige of vernielzuchtige protesten kan aanmoedigen, gezien het gebrek aan (financiële) consequenties voor de daders?
Er is helaas bij een aantal demonstraties een kleine groep die de demonstratie aangrijpt om willens en wetens herhaaldelijk en soms serieuze strafbare feiten te plegen, soms al direct nadat de demonstratie een aanvang heeft genomen.
In dit geval hebben dertien van de veertien vervolgde demonstranten van de bezettingen in mei voor de rechter gestaan. Acht van hen zijn veroordeeld, van wie vier tot een gevangenisstraf, voornamelijk voor geweld tegen de politie. In dit kader is ook van belang dat zoveel mogelijk schade wordt verhaald, maar dat is niet altijd mogelijk, zie de antwoorden op vragen 3 en 5.
Welke juridische belemmeringen maken het voor onderwijsinstellingen moeilijk om schade veroorzaakt door demonstranten op hen te verhalen?
In veel gevallen zijn belemmeringen om schade te verhalen niet zozeer juridisch maar praktisch van aard. Als de identiteit van dader niet bekend is en niet te achterhalen is, is het verhalen van schade praktisch onmogelijk, ook als de juridische mogelijkheden er zijn. Het civiele recht biedt verschillende mogelijkheden om schade te verhalen. Degene die door een onrechtmatige daad schade toebrengt aan een ander, bijvoorbeeld aan eigendommen van een onderwijsinstelling, is verplicht om deze schade te vergoeden (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek).
Bij rellen kan er sprake zijn van onrechtmatige gedragingen in groepsverband. In dat geval is het vaak moeilijk om aan te tonen wie welke schade heeft aangericht. Om te voorkomen dat een groepsdeelnemer die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht, zich kan verweren met het betoog dat de schade ook zou zijn ontstaan als hij niet aan de rellen had deelgenomen, is de zogenoemde groepsaansprakelijkheid ingevoerd (artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek).
Bij groepsaansprakelijkheid gaat het om een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade.2 Ook voor groepsaansprakelijkheid is dus vereist dat de identiteit van de leden van de groep bekend is. Daarnaast moet hiervoor aan de volgende vereisten zijn voldaan:
Als aan deze vereisten is voldaan, zijn de deelnemers van de groep hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Dit betekent dat de benadeelde elke individuele deelnemer kan aanspreken voor het volledige schadebedrag.
Of een benadeelde zich met succes op de groepsaansprakelijkheid kan beroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Benadeelden kunnen hierbij praktische belemmeringen ervaren. Zo kan het moeilijk zijn om te achterhalen welke (groepen van) personen de schade hebben aangericht. Ik heb begrepen dat dat ook in de situatie waar deze Kamervragen betrekking op hebben (de pro-Palestinabezettingen in mei 2024) niet goed mogelijk is. Zoals ook blijkt uit het mediabericht waarnaar in de eerste vraag verwezen wordt, is de UvA wel voornemens om de schade van een kleine pro-Palestinabezetting op 21 juni 2024 te verhalen op demonstranten bij dat protest. Uit dat mediabericht blijkt dat deze vernielingen zijn aangericht in een kleinere ruimte en verricht door een klein aantal demonstranten.
Bent u bereid om deze belemmeringen te betrekken bij de uitvoering van de motie van de leden Six Dijkstra en Michon-Derkzen over het wegenemen van praktische en juridische belemmeringen om schadekosten te verhalen op vandalen en kan worden aangegeven wanneer de Kamer hierover wordt geïnformeerd?2
Over de uitvoering van de genoemde motie van de leden Six Dijkstra en Michon-Derkzen heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd op 12 juni jongstleden in het Eerste Halfjaarbericht Politie 20255. Hierin is aangegeven dat het door het onoverzichtelijke en chaotische karakter van dergelijke situaties niet altijd mogelijk is om te achterhalen wie verantwoordelijk is voor welke concrete schade. Politie en Openbaar Ministerie (OM) zetten zich altijd in om dit zoveel mogelijk te achterhalen.
Welke aanvullende maatregelen kunnen onderwijsinstellingen zelf treffen om tijdens protesten beter bewijs te verzamelen zodat het aansprakelijk stellen van relschoppers, zowel individueel als in groepsverband, haalbaarder wordt in de praktijk en op welke wijze ondersteunt het kabinet de onderwijsinstellingen hierbij?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 5 en 6 kunnen er tijdens protesten onoverzichtelijke en chaotische situaties ontstaan waardoor het niet mogelijk is een specifieke schade aan een dader te koppelen. Instellingen spannen zich in om studenten, personeel en bezoekers een veilige leer- en werkomgeving te bieden en het demonstratierecht te faciliteren. Indien bekend is of als er een vermoeden is dat er een demonstratie of bezetting zal plaatsvinden, dan treffen de onderwijsinstellingen zelf preventief maatregelen om schade en hinder zoveel mogelijk te voorkomen. Instellingen leren van elkaars ervaringen in de omgang met protesten, maar het is voor instellingen geen doel op zich om de capaciteit van hun crisis- en veiligheidsorganisatie specifiek in te zetten louter om beter bewijs tegen relschoppers te verzamelen. Het uitvoeren van opsporingstaken is een taak van de overheid die uitgevoerd wordt door de politie onder het gezag van het OM. Indien er een opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd naar de identiteit van de veroorzakers is er altijd overleg met de onderwijsinstellingen en worden waar nodig gegevens gevorderd.
Verder is het de verantwoordelijkheid van de individuele instelling om te beoordelen of het gevoerde beleid afdoende is, of dat er extra maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld het aanscherpen van het cameratoezicht op locaties met een verhoogd risico. Ik ondersteun de instellingen door regelmatig met bestuurders van instellingen te spreken over de omgang met protesten en waar nodig betrek ik daarbij ook vertegenwoordigers van de veiligheidsdiensten of de lokale driehoek.
Wat is de status van de uitvoering van de motie van het lid Boswijk over het makkelijker maken van het verhalen van schade op individuele relschoppers?3
Over de uitvoering van deze motie is uw Kamer door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd via het Eerste Halfjaarbericht Politie 2025.
Klopt het dat er groepsaansprakelijkheid toepasbaar was bij schadeverhaal bij de Maagdenhuisbezetting in 2015 en in hoeverre is dat bij deze en andere recente rellen het geval?
Op 22 januari 2016 heeft de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in beantwoording van schriftelijke vragen7 aangegeven de zienswijze niet te onderschrijven dat in het geval van de Maagdenhuisbezetting de schade verhaalbaar was, omdat bij die bezetting nauwelijks kon worden gesproken van één bepaalde groep. Voorts verzamel ik als Minister geen gegevens over het wel of niet toepasbaar zijn van groepsaansprakelijkheid bij rellen in het hoger onderwijs. De individuele instellingen dienen zelf te beoordelen of ze hierop beroep kunnen doen en het is vervolgens aan de rechter om daarover uitspraak te doen.
Bij de recente Maagdenhuisbezetting van 14 april 2025 is er wel een groep aangehouden die zich binnen het gebouw verschanst had waar mogelijk sprake kan zijn van groepsaansprakelijkheid. De UvA heeft aangifte gedaan en aangegeven de kosten te willen verhalen op de bezetters.
Hoe is de motie van het lid Duisenberg c.s., die de regering verzocht alles in het werk te stellen om binnen de juridische mogelijkheden schade maximaal te verhalen op relschoppers, uitgevoerd?4
Zoals aangegeven in bovengenoemde brief van 22 januari 2016, heeft de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover destijds meerdere malen gesproken met de UvA. Ik heb – zoals ik uw Kamer heb toegezegd – dit gesprek met de instellingen opnieuw gevoerd. De instellingen hebben aangegeven altijd aangifte te doen van strafbare feiten.
In hoeverre acht u het wenselijk dat universiteiten, zoals de UvA, afhankelijk zijn van verzekeringsuitkeringen om schade door gewelddadige protesten te dekken en wat gebeurt er als een claim door de verzekeraar afgewezen wordt?
Verzekeraars hebben een belangrijke maatschappelijk functie om de schade te vergoeden die kan ontstaan uit allerlei onvoorziene ingrijpende gebeurtenissen. Afhankelijk van de voorwaarden van de verzekeraar, geldt dit ook voor de schade als gevolg van ongeregeldheden. Als de verzekeraar de schade uitkeert, kan deze vervolgens regres nemen op de dader. Indien een verzekeraar een claim afwijst betekent dit dat de verzekeringsnemer de schade niet vergoed krijgt via de verzekeraar. De universiteit kan dan nog steeds proberen de schade rechtstreeks op de daders te verhalen, indien zij bekend zijn. Als dat niet mogelijk is, zijn zij aangewezen op eigen middelen.
Deelt u de mening dat wannneer relschoppers strafrechtelijk worden vervolgd voor strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens rellen bij onderwijsinstellingen, onderwijsinstellingen altijd zich zouden moeten voegen in het strafproces om een vordering benadeelde partij in te stellen en – los van civielrechtelijke procedures – ook strafrechtelijk maximaal in te zetten op verhaal van schade op relschoppers? Zo ja, hoe vaak is dat de afgelopen tien jaren gebeurd?
Als onderwijsinstellingen schade hebben geleden als gevolg van rellen zijn er verschillende mogelijkheden om de schade te verhalen. Welke weg gekozen wordt, bepalen de instellingen zelf. Daar hoort ook zeker de mogelijkheid bij om zich met hun schade als benadeelde partij te voegen bij het strafrechtelijk proces tegen de daders van strafbare feiten. Als de rechter de schadevordering toewijst en de schadevergoedingsmaatregel oplegt, int het CJIB de schade voor de universiteit bij de dader. Dat hoeft de universiteit niet zelf te doen. Verder kan de strafrechter bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde opleggen het storten van een geldbedrag aan het Schadefonds geweldsmisdrijven of aan een instelling die slachtofferbelangen behartigt.
Andere mogelijkheden zijn ook het verhalen van de schade via de verzekeraar. Als de verzekeraar de schade uitkeert, kan de verzekeraar vervolgens regres nemen op de daders. Als de daders bekend zijn, kunnen universiteiten de schade ook op hen verhalen via het civiele recht. Ten aanzien van de vraag hoe vaak dit de afgelopen tien jaar is gebeurd, heeft de rechtspraak laten weten dat deze informatie niet beschikbaar is in de managementinformatiesystemen. Ook ik beschik niet over informatie over rechtszaken die onderwijsinstellingen aangaan.
Het bericht ‘Brandweer ziet lastig te blussen branden door ontploffende zonnepanelen toenemen’ |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Peter de Groot (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Brandweer ziet lastig te blussen branden door ontploffende zonnepanelen toenemen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de toename van het aantal incidenten waarbij de brandweer wordt geconfronteerd met grote problemen als gevolg van slecht aangelegde installaties?
Ik ben bekend met deze signalen. Vanuit de rijksoverheid is ook aandacht voor brandincidenten met zonnepanelen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) heeft begin januari uw kamer geïnformeerd2 over de resultaten van het onderzoek naar de oorzaken van brand met zonnepanelen op gebouwen door TNO, NIPV en NEN.3 Dit is mede gedaan ter invulling van de toezegging van mijn ambtsvoorganger op 8 juni 2023.4
In dit onderzoek is er onder andere een landelijke database opgezet door NIPV waarin gebouwbranden met zonnepanelen werden gemonitord. Uit deze gegevens blijkt dat van de 10.000 gebouwbranden tussen 2022 en 2023 er 152 plaatsvonden in gebouwen met zonnepanelen, wat ongeveer 1% van het totaal aantal gebouwbranden uitmaakt. Volgens het CBS waren in 2023 in totaal 2.807.590 installaties met zonnepanelen op gebouwen gerealiseerd in Nederland. Dit betekent dat in de onderzoeksperiode ongeveer 0,005% van deze installaties betrokken is bij een gebouwbrand. Een heel klein aandeel dus.
Het onderzoek geeft ook aan dat de oorzaak van de brand even vaak wel, als niet, in de installatie ontstaat. Op basis van de verzamelde data kunnen beperkt conclusies worden getrokken, mede omdat branden met zonnepanelen niet vaak voorkomen. Om die reden wil het kabinet verder inzetten op monitoring.
Wie is verantwoordelijk voor het toezicht op monteurs die zonnepanelen installeren en welke mogelijkheden ziet u om toezicht op installatiekwaliteit te verbeteren?
Zonnepanelen moeten aangesloten worden volgens de veiligheidseisen in NEN 1010. Dit volgt uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
De gemeente is het bevoegd gezag voor het Bbl. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij invulling geeft aan het toezicht hierop.
Voor de nieuwbouw van grondgebonden woningen geldt verder dat sinds 1 januari 2024 een onafhankelijke kwaliteitsborger toeziet op de bouw (Wet kwaliteitsborging bouw). Na afronding van de bouw van een woning, verstrekt deze kwaliteitsborger een verklaring aan het bevoegd gezag dat de woning (inclusief daarbij behorende installaties) voldoet aan de bouwvoorschriften.
Het is primair de verantwoordelijkheid van de installateur dat zonnepanelen veilig worden geïnstalleerd. De sector geeft daarom ook zelf invulling aan kwaliteitsborging. Zo wordt bij grotere installaties met zonnepanelen vrijwillig of op verzoek van verzekeraars aanvullend een periodieke keuring uitgevoerd volgens de «SCIOS» certificatieregeling.5 Ook is er een erkenningsregeling voor het installeren van zonnepanelen.6 Leden van de branchevereniging Holland Solar werken volgens de gedragscode zonnepanelen.7
Het beperkt aantal incidenten met zonnepanelen in verhouding tot het totale aantal installaties in Nederland en de initiatieven door de sector geeft voor mij geen aanleiding om het toezicht op de kwaliteit van zonnestroominstallaties te verbeteren.
Erkent u dat de toegenomen aanwezigheid van zonnepanelen nieuwe risico’s met zich meebrengt voor de veiligheid van hulpdiensten en omwonenden bij brand, zoals ontploffende panelen, glasscherven en elektrocutiegevaar en wat is uw reactie op het in het artikel genoemde onderzoek van het Nederlands Instituut voor Publieke Veiligheid hierover?
De toegenomen aanwezigheid van zonnepanelen leidt inderdaad tot nieuwe risico’s voor de hulpdiensten en omwonenden. Er zijn echter al acties ondernomen om deze risico’s te ondervangen. Zo wordt in opleiding en training van de brandweer aandacht besteed aan de risico’s van de energietransitie, waaronder ook zonnepanelen. Zie hierover verder mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Voor wat betreft het vrijkomen van schadelijke stoffen is in 2022 onderzoek uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.8 Wanneer een zonnepaneel verbrandt, komen ongeveer dezelfde gevaarlijke stoffen vrij als bij een gemiddelde brand met elektronica en kunststoffen. Bij een gebouwbrand zijn de zonnepanelen op een dak maar een klein onderdeel van de totale brand. Daarom zal de rook van een brandend gebouw met zonnepanelen in de praktijk niet gevaarlijker zijn dan die bij een gewone brand. Wanneer de zonnecelscherven in een weiland terechtkomen, kunnen grazende dieren ze inslikken. Dat kan schadelijk zijn voor hun maag- en darmstelsel. Afhankelijk van de locatie (weiland of speeltuin) en de hoeveelheid scherven, kan het nodig zijn ze uit voorzorg op te ruimen.
Om provincies, gemeenten en veiligheidsregio’s te ondersteunen bij branden waar depositie van zonnecelscherven plaatsvindt heb ik samen met de Minister van KGG en de VNG opdracht verstrekt aan het NIPV om een handreiking te ontwikkelen over hoe te handelen bij grote branden met zonnepanelen waarbij depositie van deeltjes in de omgeving plaatsvindt. Het NIPV publiceert deze handreiking deze zomer. Daarmee geeft ik ook invulling aan de motie van de leden Beckerman, De Groot en Boulakjar.9
Is het juist dat er momenteel geen uniform protocol bestaat voor de installatie van zonnepanelen met het oog op brandveiligheid? Zo ja, acht u het wenselijk dat hier alsnog landelijke normen voor komen?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 3 moet de installatie van zonnepanelen voldoen aan het Bbl en bijhorende norm NEN 1010. Vanuit de sector zijn al diverse initiatieven opgezet om de kwaliteit van de installatie te borgen.
Daarnaast loopt in mijn opdracht ook nog een onderzoek bij NEN gericht op het vergroten van kennis over de brandveiligheid van zonnepanelen in en op de gebouwschil. De uitkomsten van dit onderzoek worden op termijn verwerkt in een landelijke norm die door de bouw- en installatiesector vrijwillig kan worden gebruikt voor het ontwerp en de aanleg van installaties met zonnepanelen.
Is de Minister van Justititie en Veiligheid bereid om samen met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met Brandweer Nederland en de relevante organisaties in overleg te gaan om te komen tot duidelijke richtlijnen en protocollen voor de brandbestrijding bij woningen met zonnepanelen?
Op dit moment bestaat er al een handreiking incidentbestrijding zonnepanelen.10 Brandweer Nederland heeft mij laten weten dat deze handreiking wordt vernieuwd en dat er binnenkort een nieuwe versie wordt gepubliceerd. Daarnaast is er een handreiking voor advisering en veilig installeren van zonnepanelen.11 Daarom zie ik nu geen aanleiding om in overleg te gaan om te komen tot duidelijke richtlijnen en protocollen voor de brandbestrijding van woningen met zonnepanelen.
Op welke manier wordt er op dit moment aandacht besteed aan deze risico’s in de opleiding en training van brandweerlieden? Is aanvullende training of oefencapaciteit nodig?
Er wordt in opleiding en training aandacht besteed aan de risico’s van de energietransitie in brede zin. Zowel bij landelijke opleidingen van het NIPV als bij de regionale opleidingsinstituten (vakbekwaam worden) en bij de veiligheidsregio’s zelf tijdens trainingen/oefenavonden (vakbekwaam blijven). Hierbij poogt de brandweer altijd zoveel mogelijk aan te sluiten bij de actualiteit en de stand der techniek. Elke Veiligheidsregio heeft beleidsvrijheid om bij de opleiding en training van brandweerpersoneel specifieke risico’s te behandelen op basis van landelijke ontwikkelingen. Het regionaal risicoprofiel vormt hier belangrijke input voor, net als geleerde lessen uit eerdere incidenten.
Daarnaast zorgt de brandweer dat geleerde lessen zo snel mogelijk met alle veiligheidsregio’s in Nederland worden gedeeld, zoals bijvoorbeeld is gebeurd na de brand in Arnhem.12
Hoe wordt er toezicht gehouden op de kwaliteit van de zonnepanelen zelf?
De productveiligheid van de betreffende zonnepanelen is in Europa geregeld via de Algemene productveiligheidsverordening «General Product Safety Regulation» (GPSR). De GPSR stelt algemene regels en procedures vast die consumenten moeten beschermen tegen onveilige producten.
De NVWA is in Nederland de toezichthouder voor productveiligheid van zonnepanelen die vallen onder de GPSR.
Is het risico van brand groter naarmate de panelen de economische levensduur naderen? Zo ja, hoe wordt hier controle op gehouden en wordt hierover naar consumenten gecommuniceerd?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 is de kans op brand door zonnepanelen erg klein. Mogelijk kan het risico op brand toenemen door slijtage en degradatie van componenten als gevolg van weersinvloeden of installatiefouten die in de loop van de levensduur problemen gaan geven, maar dit blijkt vooralsnog niet eenduidig uit het recente TNO-NIPV onderzoek.
Wel benoemen de onderzoekers dat veroudering mogelijk in de toekomst het aantal incidenten kan beïnvloeden. Ik vind het daarom belangrijk om het aantal incidenten met betrokkenheid van zonnepanelen te blijven monitoren. Hier wil het kabinet verder op inzetten. Het proactief informeren van consumenten is wat mij betreft daarom nu nog niet nodig.
Klopt het dat de zonnepanelen die in daken worden geplaatst brandgevoeliger zijn? Welke maatregelen worden genomen om de controle op deze panelen te vergroten?
Uit een eerdere inventarisatie door TNO13 uit 2019 kwam naar voren dat één derde van de branden waarbij zonnepanelen betrokken waren was opgetreden bij zogeheten «in-dak PV-systemen». In-dak systemen zijn systemen waarbij de zonnepanelen geïntegreerd zijn in het dak zelf, waarbij feitelijk de dakpannen zijn vervangen door zonnepanelen. De meest voorkomende installaties met zonnepanelen op woningen betreft het «op-dak-systeem», waarbij de zonnepanelen op de dakpannen worden geplaatst. Dit systeem is veel minder brandgevoelig, omdat bij een eventuele brand achter de zonnepanelen de dakpannen een brandwerende werking hebben.
Uit het recentere TNO-NIPV-rapport blijkt dat bij maar 3 van de 70 geanalyseerde gebouwbranden een «in-dak PV-systeem» was toegepast. Daarom zie ik nu geen reden om de controle op «in-dak PV-systemen» te vergroten.
De aangekondigde acties van XR in winkelgebieden met het verspreiden van butaanzuur |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Hoeveel acties van XR zijn er inmiddels geweest waarin butaanzuur werd verspreid en hoeveel zijn er nog aangekondigd?
Tot dusver is bekend dat bij acties in Naaldwijk (op 31 januari 2025) en Nijmegen (op 12 april 2025) butaanzuur is gebruikt. Bij de actie in Naaldwijk is door de politie aangegeven dat tussen de 5 en 10 mensen onwel zijn geworden en dat hulpdiensten hulp hebben verleend. Verder heeft de politie mij laten weten dat bij de actie in Nijmegen een kleine groep mensen last had van rode ogen. Medische zorg door de hulpdiensten was hier niet nodig.
Hoeveel mensen zijn er inmiddels onwel geworden door de verspreiding van butaanzuur door XR en hoe vaak hebben hulpdiensten hiervoor moeten uitrukken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het verspreiden van butaanzuur op geen enkele wijze wordt beschermd door het demonstratierecht door alle risico’s voor de veiligheid en gezondheid van burgers en dat enkel sprake is van een ordeverstorende actie?
Het gebruik van een chemische stof om een punt te maken keur ik ten zeerste af, zeker omdat is gebleken dat bij eerdere vergelijkbare acties mensen onwel zijn geworden. Maak je punt zonder anderen in gevaar te brengen. Demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van butaanzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan.
Deelt u de mening dat het verspreiden van butaanzuur een terroristische daad is? Zo nee, waarom niet?
In het Wetboek van Strafrecht is geen definitie opgenomen van het begrip «terrorisme». Wel is bepaald welke misdrijven kunnen worden aangemerkt als terroristische misdrijven. Daarbij gaat het – kort samengevat – om misdrijven die zijn gepleegd met een terroristisch oogmerk. Het is verder aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in bepaald geval sprake is van een (terroristisch) misdrijf.
Als een actie tot het verspreiden van butaanzuur vooraf wordt verboden door de burgemeester maar de organisatie roept alsnog op om de actie door te zetten; wat doet het Openbaar Ministerie (OM)? Is hier sprake van opruiing? Zo nee, waarom niet?
Artikel 113 van het Wetboek van Strafrecht kwalificeert opruiing als het oproepen tot deelnemen aan een strafbaar feit. Of er in een specifieke situatie sprake is van opruiing hangt af van de omstandigheden van het geval en is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Onderkent u dat het wenselijk is om alle plekken waar een organisatie aankondigt butaanzuur te verspreiden aan te merken als veiligheidrisicogebied, zodat de politie preventief kan fouilleren; en zo ja, wilt u dan alle lokale driehoeken wijzen op die mogelijkheid?
Ik kan mij voorstellen dat burgemeesters waar mogelijk deze keuze maken. De burgemeester kan, na overleg met de officier van justitie, op grond van de artikel 151b of 174b van de Gemeentewet een veiligheidsrisicogebied aanwijzen bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
Onder «wapen» worden overeenkomstig artikel 3 van de Wet wapens en munitie mede verstaan voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen. Daarnaast worden tot «wapens» gerekend voorwerpen waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en die niet onder een van de andere categorieën van de begripsbepalingen in de Wet wapens en munitie vallen.
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of butaanzuur in een concreet geval is aan te merken als wapen.
Onder meer via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden gemeenten geïnformeerd over de (juridische) mogelijkheden om veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen.
Hebben politie en buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) de juiste bevoegdheden om bij constatering van bezit van butaanzuur dat te confisqueren en mensen te beboeten?
In het algemeen geldt dat de politie bij de openbare-ordehandhaving bevoegd is tot tijdelijke inbeslagneming van goederen die de openbare orde verstoren.1 De burgemeester kan als het gaat om demonstraties het dragen van voorwerpen beperken of verbieden op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) als dit noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of om wanordelijkheden te voorkomen. Het handelen in strijd met een door de burgemeester opgelegde beperking of verbod levert een strafbaar feit op waarbij door de politie kan worden opgetreden.
Het is aan het lokale gezag om toepassing te geven aan deze bevoegdheden in een concrete situatie. Dat geldt ook voor het in beslag nemen van voorwerpen. Voor buitengewoon opsporingsambtenaren geldt dat zij bevoegd zijn om toe te zien op naleving van de voorschriften die zijn gesteld op grond van de Wet openbare manifestaties en handhavend op te treden. Buitengewoon opsporingsambtenaren worden echter niet ingezet in situaties waarin voorzienbaar is dat zich een verstoringen van de openbare orde zullen voordoen. Handhaving van de openbare orde is een taak voorbehouden aan politie.
Klopt het dat naast bezit ook de handel, doorvoer, productie en distributie van butaanzuur is verboden, en dat het OM een opsporingsonderzoek hiernaar kan starten?
Nee, butaanzuur is geen verboden stof in de zin van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
Klopt het dat het verspreiden van butaanzuur in overdekte winkelcentra onder de Public Order Act in het Verenigd Koninkrijk is verboden, en kunt u nagaan hoe hier strafrechtelijk, bestuursrechtelijk en civielrechtelijk tegen wordt opgetreden?
Onder de Public Order Act is specifiek het verspreiden van dergelijke zuren niet verboden.
Kunt u nagaan hoeveel zogenaamde demonstranten in België en Frankrijk zijn vervolgd en berecht voor het verspreiden van butaanzuur?
Ik heb deze gegevens vooralsnog niet kunnen achterhalen. Het is op dit moment niet te zeggen of deze gegevens beschikbaar en vergelijkbaar zijn.
Welke mogelijkheden hebben winkeliers om hun schade te verhalen na verspreiding van butaanzuur? Bent u bereid deze mogelijkheden te vereenvoudigen? Kunnen de kosten die winkeliers maken voor extra beveiligingsmaatregelen op organisatie van de actie en/of de daders worden verhaald?
Indien sprake is van een misdrijf en een dader wordt geïdentificeerd, kan het slachtoffer zich als benadeelde partij voegen in het strafproces om zo zijn schade te verhalen. Als in het vonnis de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, int het CJIB de schadevergoeding voor het slachtoffer bij de dader. Het slachtoffer hoeft dat niet zelf te doen. In het geval sprake is van schade in verband met een onrechtmatige daad kan ook civielrechtelijk worden verhaald.
De omstreden en nog altijd actieve sekte Pater Pio |
|
Michiel van Nispen , Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van RTV Oost en De Twentsche Courant Tubantia dat de omstreden sekte Pater Pio nog altijd actief is in Twente?1 2 3 4 Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de reportages over deze sekte, over zieke en inmiddels overleden volgelingen, de lijfstraffen voor minderjarigen en over kleine kinderen die werden gedwongen om mee te doen aan duiveluitdrijvingen?
Ik heb kennisgenomen van de inhoud van de reportages en ik neem deze berichtgeving serieus. Het is van groot belang dat we allen alert zijn op de activiteiten van groeperingen die mogelijk schadelijk zijn voor individuen en de samenleving, zeker als het gaat om minderjarigen.
Wat is uw reactie op het gegeven dat uit dit onderzoek blijkt dat de afgelopen jaren minstens drie patiënten zijn overleden onder de invloedssfeer van Pater Pio, omdat zij gebedsgenezing en handoplegging verkozen boven reguliere gezondheidszorg? Hoe kwalificeert u het onthouden van zorg aan doodzieke patiënten met fatale gevolgen?
Het grijpt me aan dat drie patiënten zijn overleden toen zij gebedsgenezing en handoplegging verkozen boven reguliere gezondheidszorg. Uit de berichtgeving volgt niet of de patiënten zelf uit vrije wil hebben gekozen om geen gebruik te maken van reguliere zorg of dat de stichting Pater Pio de drie patiënten van reguliere zorg heeft afgehouden. Dit is wel van belang, omdat patiënten het recht hebben om te kiezen voor alternatieve geneeswijzen. Bovendien regelt de Grondwet dat iedereen in Nederland het recht heeft om zijn of haar religieuze of levensbeschouwelijke keuze te maken.
Tegelijkertijd mag een alternatieve zorgaanbieder volgens de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, geen schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid veroorzaken. Van schade of een aanmerkelijke kans daarop kan sprake zijn als patiënten worden afgehouden van reguliere zorg. In dat geval kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ingrijpen. Ik vind het cruciaal dat mensen die negatieve gevolgen ondervinden van dergelijke keuzes, dit melden bij de IGJ. De IGJ kan de situatie dan onderzoeken en ingrijpen als dat nodig is.
Daarnaast kan een behandelaar strafrechtelijk worden vervolgd als hij een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van de cliënt veroorzaakt of als hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn behandeling en advisering daartoe leidt. Hierover kan aangifte worden gedaan. Uit de berichtgeving volgt dat in ieder geval twee ex-leden van de stichting aangifte hebben gedaan.
Ik roep iedereen op om alert te zijn en eventuele zorgen of problemen te melden bij de IGJ. Het is van groot belang dat we de veiligheid en gezondheid van patiënten vooropstellen, terwijl we ook hun recht op geloof en keuzevrijheid respecteren.
Wat is uw reactie op de bevindingen dat een kinderrechter heeft geoordeeld dat hier sprake is van een sekte en kinderen uit huis zijn geplaatst en dat daarnaast de stichting recent is veroordeeld om tienduizenden euro’s terug te betalen aan een persoon die financieel was uitgekleed door het genootschap?
Het is niet aan mij om rechterlijke uitspraken te becommentariëren.
Wat is er gebeurd met, en wat is de stand van zaken van de meldingen van volwassenen die er hun jeugd hebben doorgebracht die aangiftes deden van onder meer psychische terreur, kinderarbeid, lijfstraffen voor minderjarigen en duiveluitdrijving, waaraan kinderen vanaf zes jaar werden gedwongen mee te doen?
De politie en het Openbaar Ministerie hebben desgevraagd aangegeven dat er in 2016 in twee gevallen aangifte van mishandeling is gedaan bij de politie met betrekking tot de stichting Pater Pio. De aangevers waren ten tijde van de mishandeling minderjarig. Daarnaast is er in 2016 ook een aangifte gedaan van mishandeling/mensenhandel. Als gevolg van deze aangiftes heeft de politie contact gehad met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Sociale zaken en Werkgelegenheid. Deze zagen geen aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. Het Openbaar Ministerie heeft destijds besloten dat er geen strafrechtelijk onderzoek werd opgestart. De reden was dat de mishandeling verjaard was en er geen sprake van was van opsporingsindicatoren om bewijs te vergaren voor mensenhandel. Wel heeft de Belastingdienst, met terugwerkende kracht, de ANBI-status van de stichting opgeheven. Verder is er vanaf 2016 diverse keren contact geweest tussen de politie en de gemeente Tubbergen over de mogelijkheden om tegen de stichting op te treden. Meer recent, in 2022, is er aangifte gedaan van oplichting. Er is toen besloten wegens te weinig aanknopingspunten de aangifte niet verder strafrechtelijk op te pakken. Daarnaast is door de aangever een civiele procedure gestart, waarbij de aangever in het gelijk is gesteld. Op dit moment heeft de politie één aangifte in behandeling.
Hoe kan het nou dat ondanks meldingen en bewijzen deze sekte gewoon door kan gaan en tot op de dag van vandaag actief is?
Iedereen mag zijn eigen godsdienst of levensovertuiging kiezen en zich op zijn eigen manier daarnaar gedragen, mits dit past binnen de wettelijke regels. Strafrechtelijk kan pas worden ingegrepen als het Openbaar Ministerie (OM) voldoende bewijs heeft dat er sprake is van strafbare feiten.
Het OM kan, in beginsel, ook civielrechtelijk optreden tegen rechtspersonen indien het doel of de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde. In dat geval kan het OM de rechter vragen de rechtspersoon verboden te verklaren en te ontbinden. Uiteraard moet ook in dit geval genoeg bewijs zijn dat het doel en de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Wat is uw reactie op oud-leden en ex-volgelingen van deze sekte die hun verhaal doen en vinden dat deze «club moet worden gestopt»?
Ik hecht veel waarde aan de getuigenissen van mensen die zich in een kwetsbare positie hebben bevonden en die hun ervaringen willen delen. Het is van groot belang dat we de impact van deze ervaringen op individuen en hun welzijn erkennen.
Welke mogelijkheden zijn er om de schadelijke invloeden van deze sekte te stoppen en mensen hier tegen te beschermen? Welke belemmeringen zijn er volgens u op dit moment nog om in te grijpen?
Om de schadelijke invloeden van groeperingen zoals sektes te stoppen en mensen te beschermen, zijn er verschillende mogelijkheden. Bewustwording en educatie over de risico's zijn noodzakelijk. Hierin zal expertisecentrum Fier een belangrijke rol spelen. Fier lanceert naast een hulppunt een online platform voor slachtoffers van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen. Op dit platform kunnen gebruikers informatie vinden, zoals risico-indicatoren en een hulpwijzer. Na livegang zal ook campagne worden gevoerd. Juridisch kan het OM ingrijpen als er voldoende bewijs is van strafbare feiten of als de activiteiten van een groep in strijd zijn met de openbare orde. In dat geval kan het OM de rechter vragen om de rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Echter, belemmeringen zoals de vrijheid van godsdienst maken ingrijpen complex. Gemeenten kunnen ook optreden tegen groepen, hoewel hun mogelijkheden vaak beperkter zijn dan die van het OM. De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde. Als een groep activiteiten organiseert die overlast veroorzaken of in strijd zijn met lokale regelgeving, kan de gemeente in dat verband vergunningen weigeren of intrekken.
Wat is stand van zaken van de implementatie van het meldpunt bij Fier? Is de politie hierbij aangehaakt? Zo ja, op welke wijze precies en hoe intensief is die samenwerking?
Het hulppunt bij Fier zal in de zomer van 2025 live gaan. Slachtoffers en hun naasten kunnen dan kosteloos op een veilige en vertrouwelijke manier chatten, en via die weg informatie, advies en hulp ontvangen. Het is de bedoeling dat Fier in contact staat met de politie en hulpverleningspartners, zodat slachtoffers ook van hen (face-to-face) ondersteuning kunnen krijgen als ze dat willen. Het hulppunt zal daartoe met de politie samenwerken, onder meer met politiemedewerkers met de kenniscompetentie sektes en gesloten gemeenschappen. De gesprekken over hoe de samenwerking tussen het hulppunt en de politie vorm te geven, lopen nog. De precieze uitwerking van de samenwerking zal worden gepilot. Het hulppunt is daarnaast vanuit hun expertpositie beschikbaar voor de politie voor kennis en informatie ten behoeve van opsporing en vervolging.
Hoe beoordeelt u de wetgeving in Nederland om sektes effectief aan te pakken? Bent u bereid te kijken naar de ervaringen en de aanpak in het buitenland, zoals de aparte strafbaarstelling in de Franse wet (de wet Picard) die dit soort groeperingen verbiedt, om te bezien wat Nederland daarvan zou kunnen leren, met als doel een effectieve aanpak van misstanden bij sektes?
Strafbare feiten kunnen binnen het huidige instrumentarium worden aangepakt. De wettelijke aanpak van sektes in andere Europese landen is divers en niet één op één toepasbaar op de Nederlandse situatie met onder andere het primaat van de vrijheid van godsdienst en vereniging.
De omgang met een informant van de politie |
|
Michiel van Nispen , Willem Koops (NSC), Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het NRC-artikel «Hoe het geheime leven van een politie-informant zich tegen hem keerde»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud in dit artikel. Zie verder het antwoord op de vragen hieronder.
Kunt u bevestigen dat een man die al jarenlang informatie verschaft aan de politie op enig moment wordt opgepakt, van de politie moet blijven zwijgen, zich niet tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen en zelfs maandenlang in detentie terecht komt?
Als Minister ga ik niet in op individuele zaken en op zaken die zien op de vraag of personen als informant voor politie en justitie werken of in het verleden hebben gewerkt. Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om toe te lichten waarom ook de politie en het OM hier geen nadere mededelingen over kunnen doen.
De systematiek volgens welke het Team Criminele inlichtingen (hierna: TCI) werkt, valt of staat met een van de belangrijkste uitgangspunten ervan, namelijk dat de identiteit van een door TCI gerunde politie-informant in beginsel altijd afgeschermd blijft. Alleen een zogenoemde CI-officier van justitie heeft de bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke gevallen een afweging te maken om de informantenstatus te bevestigen of te ontkennen, bijvoorbeeld als daarmee andere levens kunnen worden gered of de integriteit van de opsporing ernstig in het geding is. Dat identiteiten van informanten te allen tijde dienen te worden afgeschermd is ook goed te begrijpen gelet op het feit dat zij informatie verzamelen over personen die zich vaak in hun nabije omgeving bevinden. Een bevestiging vanuit politie of justitie van de informantenstatus van deze personen kan henzelf in groot gevaar brengen doordat ze als verrader worden beschouwd.
Het gegeven dat een bepaalde persoon zélf met zijn verhaal naar buiten treedt en zich – al dan niet terecht – bekendmaakt als een politie-informant, maakt het bovenstaande niet anders. Potentiële informanten kunnen worden afgeschrikt om in de toekomst hun diensten aan TCI te verlenen als zij in dergelijke individuele casussen zien dat er door druk vanuit mediaberichtgeving, toch een informantenstatus van een persoon wordt bevestigd. Hiermee zou een belangrijk onderdeel in de informatievoorziening van de politie tegen de zware criminaliteit in het gedrang kunnen komen.
Op de vragen 3, 4 en 5 zal ik – gelet op de verwijzing naar de individuele casus – dan ook geen antwoord geven. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 die algemeen van aard zijn en op de regels zien rondom informanten en het plegen van strafbare feiten.
Klopt het dat deze man in een brief van het Openbaar Ministerie wordt omschreven als «een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit», dat eveneens in deze brief staat dat als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn rol als informant had kunnen vertellen, duidelijk was geworden dat hij «geen dader was maar slachtoffer» en dat hij in dat geval «vrijwel zeker» was vrijgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze persoon als gevolg van zijn detentie, die gelet op het gestelde in de vorige vraag gerelateerd is aan zijn hulp aan politie en justitie, na zijn vrijlating worstelt met het leven omdat tijdens detentie zijn bedrijf failliet is gegaan, hij door financiële problemen op straat belandt en Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om deze man, meer dan tot nu toe gedaan is, zijn schade te vergoeden voor de tijd in detentie en de gerelateerde schade? Kunt u toezeggen dat u zich inspant er op een nette manier uit te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraar strafrecht Brinkhoff, die stelt dat deze zaak duidelijk maakt dat er een gat in de wet zit omdat er niks geregeld is voor informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit?
Meer in het algemeen geldt dat de inzet van informanten die ten behoeve van het TCI informatie verzamelen, aan regels is gebonden. Het is zowel een verantwoordelijkheid voor de politie en het OM als voor de informant zelf om binnen deze regels te opereren. De regels worden met een informant besproken vóórdat deze als informant bij het TCI wordt ingeschreven. Deze regels betreffen niet alleen een verantwoordelijkheid aan beide zijden over de afscherming van de identiteit van de informant, maar ook over het plegen van strafbare feiten. Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Ofwel, alle door een informant gepleegde strafbare feiten zijn voor eigen rekening en risico.
Zoals in het antwoord op vraag 2 geformuleerd kan – bij uitsluiting – een CI-officier van justitie beslissen dat in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bevestigd of ontkend of iemand een informant is. Wat dit betreft zie ik dan ook geen lacune in de wet.
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze lacune kan worden gedicht om de rechtspositie van informanten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Politie en defensie worstelen met 'soevereine' collega's die overheid niet erkennen’ |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politie en defensie worstelen met «soevereine» collega’s die overheid niet erkennen»1? Wat is uw reactie op het bericht?
Ja. Als Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie nemen we het signaal van de Politie, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) zeer serieus en houden we de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten.
Wanneer soevereinen die bij de Rijksoverheid werkzaam zouden zijn zich niet meer aan geldende wet- en regelgeving houden en/of wanneer er structureel feitelijk onjuiste informatie wordt verspreid, wordt het vertrouwen in de overheid aangetast. Hiermee wordt de legitimiteit van overheidsorganisaties ondermijnd.
Bij hoeveel Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers zijn signalen bekend dat zij zich in enige mate «soeverein gedachtegoed» aanhangen of zich verwant voelen met «soevereinen»? Hoeveel daarvan zijn geplaatst op een vertrouwensfunctie in de zin van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Bij de politie zijn, sinds 2023, vijf politiemedewerkers bekend die uiting hebben gegeven aan het soevereine gedachtegoed. Na een intern onderzoek is bij twee van deze politiemedewerkers vastgesteld dat er geen sprake is van plichtsverzuim. Het onderzoek naar de andere drie politiemedewerkers loopt nog. In het algemeen kan niet worden ingegaan op het screeningsniveau van deze betreffende politiemedewerkers.
De MIVD heeft in 2024 onderkend dat enkele defensiemedewerkers dit gedachtegoed aanhangen. De MIVD gaat gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding, niet in op haar bronnen, het actuele kennisniveau en/of de modus operandi van de dienst. Daarom doet de MIVD geen specifieke uitspraken over de hoeveelheid, aard en ontwikkeling van bepaalde onderzoeken dan wel individuele casuïstiek.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Politie en Defensie voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Het zich «soeverein verklaren» kan erop wijzen dat deze medewerker de overtuiging heeft dat de Nederlandse wet- en regelgeving niet geldig is. Deze overtuiging is zeer onwenselijk bij ambtenaren die juist Nederland als democratische rechtsstaat dienen, haar beschermen en naar burgers toe vertegenwoordigen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat overheidsinstanties hun taken naar behoren en met respect voor de geldende wet- en regelgeving uitvoeren. Wanneer een medewerker vervolgens daadwerkelijk handelt vanuit het soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en zich niet als een goed ambtenaar gedraagt, wordt dit problematisch. Hetzelfde geldt wanneer een medewerker dergelijk gedachtegoed actief naar buiten uitdraagt en daarmee zijn functioneren of het functioneren van de overheidsinstantie belemmert. Dergelijk gedrag kan ernstige afbreuk doen aan het vertrouwen in de overheid en tevens de democratische rechtsorde. Dit geldt zeker voor organisaties als de politie en Defensie, waar het beschermen van burgers, de (internationale) rechtsorde en de rechtsstaat, alsook rechtshandhaving en het verlenen van hulp tot de kerntaken behoren. Het uitdragen van en handelen naar soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en het werken bij de Rijksoverheid, meer in het bijzonder bij politie en Defensie, staan in de basis dan ook op gespannen voet met elkaar.
Op grond van de Ambtenarenwet moeten rijksambtenaren hun uit de wet en uit de functie voorvloeiende verplichtingen vervullen en zich als een goed ambtenaar gedragen (artikel 6, eerste lid Ambtenarenwet 2017). Ook mogen zij geen uitingen doen waardoor een goede vervulling van de functie of het goede functioneren van de openbare dienst niet langer in redelijkheid is verzekerd (artikel 10 Ambtenarenwet 2017). Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient elke rijksambtenaar zich te houden aan de Gedragscode Integriteit Rijk. Bovendien legt de rijksambtenaar bij indiensttreding de eed of belofte af. Wanneer een ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen handelt, treedt de werkgever hiertegen op. BZK
Voor politiemedewerkers zijn de beginselen van een goed politieambtenaar vervat in de beroepscode die zij krijgen uitgereikt bij het afleggen van de eed of belofte. De Minister van Justitie en Veiligheid steunt het feit dat de korpsleiding de signalen serieus neemt en onderzoek instelt bij een vermoeden van plichtverzuim van politiemedewerkers die zich soeverein verklaren.
Dit plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift, als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Daar waar wordt gehandeld in strijd met die verplichtingen, kunnen leidinggevenden op basis van artikel 76 en artikel 77 Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) disciplinaire maatregelen opleggen.
Defensiemedewerkers die, met een verklaring van geen bezwaar (VGB), werkzaam zijn op een vertrouwensfunctie, moeten de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk volbrengen, waaronder het in de ambtseed beloofde, respecteren van de democratische rechtsorde. Ook is het binnen Defensie mogelijk om rechtspositionele maatregelen te treffen, op basis van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie (BARD). Wanneer defensiemedewerkers gedrag vertonen dat niet verenigbaar is met hun functie zullen leidinggevenden hierop actie ondernemen. Indien de MIVD aanleiding ziet, zoals vermeld in het antwoord op vraag 6, kan de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) worden ingetrokken. Ook kan de MIVD een ambtsbericht uitbrengen met betrekking tot de defensiemedewerker. Een ambtsbericht is een waarschuwing aan de reguliere Defensieorganisatie dat er binnen de organisatie een groot risico bestaat, waarop actie dient te worden genomen.
Deelt u de mening dat een medewerker van de Politie of Defensie die zich «soeverein verklaart» een groot risico vormt voor een goede taakuitoefening en het aanzien schaadt van de organisatie? Welke arbeidsrechtelijke consequenties (kunnen) worden getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Waar kunnen Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers terecht als zij zorgen hebben over collega’s die mogelijk soeverein gedachtegoed aanhangen en gedrag zien bij hen dat indruist tegen de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Als werkgever van de politie vind ik als Minister van Justitie en Veiligheid het belangrijk dat politiemedewerkers op een laagdrempelige wijze meldingen kunnen doen. Voor politiemedewerkers geldt dat zij allereerst het gesprek met de direct leidinggevende aangaan in het geval zij vragen of zorgen hebben omtrent een mogelijke misstand. Daarnaast kent de politieorganisatie ook andere loketten waartoe politiemedewerkers zich kunnen wenden, zoals de vertrouwenspersoon, de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), het klokkenluidersmeldpunt politie (KMP) of de Ombudsfunctionaris politie. Hierbij fungeert het Sociaal Loket als voorportaal om vragen of meldingen van mogelijke misstanden door te geleiden naar het juiste loket. Politiemedewerkers kunnen zich ook rechtstreeks bij een loket melden.
Ook vindt Defensie het belangrijk dat defensiemedewerkers weten hoe en waar zij meldingen kunnen doen wanneer zij zich zorgen maken over mogelijk soeverein gedachtengoed bij collega’s. Dit kan bij vermoedens van integriteitsschendingen, misstanden of (beveiligings)incidenten. Defensiemedewerkers kunnen eerst bij hun leidinggevende terecht, die een speciale verantwoordelijkheid heeft om ongewenst gedrag tegen te gaan en als voorbeeld te fungeren. Bij een melding worden leidinggevenden ondersteund door het Centrum Organisatie Integriteit Defensie (COID). Na een melding, bijvoorbeeld via e-mail, telefoon of een digitaal formulier, komt het COID zo snel mogelijk in actie om de situatie te beoordelen en advies te geven. Meldingen kunnen ook via het onafhankelijk ingerichte Meldpunt Integriteit Defensie (MID) worden gedaan, dat direct onder de Secretaris-Generaal valt. Indien nodig kan een melding bij de Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO) van de AIVD of de MIVD worden gedaan, of kan de Koninklijke Marechaussee worden ingeschakeld.
Onder welke omstandigheden kunnen signalen van het aanhangen van anti-institutioneel gedachtegoed of soeverein gedachtegoed aanleiding zijn om een hernieuwd onderzoek in te stellen op grond van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Per 1 januari 2023 is de Wijzigingswet Politiewet 2012, de Wet op de medische keuringen en het Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen van kracht. Het doel van deze wetten is de kans op integriteitsschendingen te verminderen door middel van het screeningsbeleid. Iedereen die bij of voor de politie gaat werken krijgt vóór de aanstelling een initieel screeningsonderzoek. Hierbij gelden dezelfde regels voor zowel politiemedewerkers als externen die voor de politie gaan werken. In de wet is opgenomen dat, afhankelijk van het type screening, na vijf of acht jaar een periodiek herhaalonderzoek wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een wettelijk vastgelegde meldplicht, waardoor politiemedewerkers veranderingen in hun persoonlijke situatie, zoals financiële problemen, dienen te melden bij hun leidinggevende. Bij veranderingen in de persoonlijke situatie van een politiemedewerker kan ook een incidenteel hernieuwd onderzoek plaatsvinden. Ook vindt er continue controle plaats op wijzigingen in het strafregister in relatie tot politiemedewerkers. De wijzigingen die verband houden met een misdrijf worden automatisch doorgegeven aan de politie. Deze aanpassingen van wetten zorgt ervoor dat de screening niet langer een eenmalige controle is voor de start van het politiewerk, maar dat de betrouwbaarheid en integriteit van politiemedewerkers ook tijdens hun werkzaamheden voortdurend wordt gecontroleerd.
Indien er sprake is van een (mogelijk) vermoeden van plichtsverzuim, kan een leidinggevende melding maken bij Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Vervolgens wordt de opvolging van de melding bepaald, namelijk het al dan niet instellen van een oriënterend-, disciplinair- of lijnonderzoek, een andere afdoening, of doorgeleiding naar het OM. VIK start alleen een onderzoek in opdracht van het bevoegd gezag.
Het overgrote deel van de defensiemedewerkers vervult een vertrouwensfunctie en ondergaat daarom een veiligheidsonderzoek. Dit omvat een zorgvuldig onderzoek door de UVO, een gezamenlijke eenheid van de AIVD en MIVD. Waarna een VGB wordt afgegeven of geweigerd. Vertrouwensfuncties zijn belangrijke functies, omdat personen in die functies over de mogelijkheid beschikken om de nationale veiligheid en die van de krijgsmacht te schaden. Om die reden moet gewaarborgd worden dat de persoon in deze positie de uit de vertrouwensfunctie voorvloeiende verplichtingen getrouw zal blijven vervullen. Wanneer er feiten en omstandigheden zijn die aanleiding vormen tot zorg over deze waarborging, is dit reden voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek, op grond van artikel 9 van de Wet veiligheidsonderzoeken, waarna, indien nodig, de VGB ingetrokken kan worden. Dit betekent dat de medewerker niet langer deze functie of andere vertrouwensfunctie kan vervullen, hetgeen aanleiding geeft tot herplaatsing of ontslag.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Rijksoverheid voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke taken en verantwoordelijkheden hebben de Ministers van BZK, SZW, J&V en Defensie bij de aanpak van anti-institutioneel gedachtegoed?
Zoals het artikel aangaf wees de MIVD in haar jaarverslag van 2023 al op de dreiging die anti-institutioneel extremisme kan vormen voor de krijgsmacht. Defensie wil risico’s van gezagsondermijnende en anderszins onwenselijke activiteiten, vanuit welke achtergrond dan ook, tegengaan. Hiervoor bestaat een stelsel van beveiligings- en rechtspositionele maatregelen gericht op het weren van personen die een risico vormen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van de krijgsmacht. Maatregelen die defensie hiertoe neemt zijn in het antwoord op vraag 5 en 6 beschreven.
De Minister van Justitie en Veiligheid gaat over de aanpak van strafbare feiten en het tegengaan van extremistische uitwassen. De bestaande aanpak op extremisme is toepasbaar op alle vormen van extremisme, zo ook anti-institutioneel extremisme. Hierbij wordt onder andere ingezet op het vergroten van kennis en bewustwording over mogelijke signalen en het bieden van handelingsperspectief. Zo zijn er diverse kennisproducten ontwikkeld, zoals de gezamenlijke publicatie van de AIVD, de politie en de NCTV «Met de rug naar de samenleving – Een analyse van de soevereinenbeweging in Nederland» en het «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland», waar in een apart hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van het anti-institutionele gedachtegoed binnen Nederland2. Daarnaast faciliteren de NCTV en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trainingen voor lokale professionals en bestuurders bij het Rijksopleidingsinstituut tegengaan radicalisering over anti-institutioneel extremisme en gesprekstechnieken. Daarnaast gaat aandacht uit naar het regionaal overstijgend uitwisselen van uitdagingen en good practices.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) heeft de coördinerende verantwoordelijkheid voor de rijksdienst en stelt vanuit die verantwoordelijkheid kaders en richtlijnen voor de rijksdienst, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gids Ambtelijk Vakmanschap. Het is aan de individuele werkgevers binnen de rijksdienst om dit te implementeren en, voor zover van toepassing, hierop te handhaven. Daarnaast heeft de Minister van BZK een bredere, overkoepelende verantwoordelijkheid voor de integriteit van het openbaar bestuur.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft afspraken gemaakt met de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om samen te werken op het thema anti-institutionele tendensen (inclusief soevereinen). Doel is om met name het lokaal bestuur te ondersteunen bij het opzetten van een preventieve benadering waarin aandacht is voor de perspectieven van mensen die wantrouwen ontwikkelen richting de overheid. Vanuit BZK is er een handelingskader opgesteld voor gemeenten waarin ook aandacht is voor het omgaan met escalatie en geweld, ook wanneer de agressie afkomstig is van soevereinen.
De ESS gaat daarnaast expertise en advisering aanbieden aan gemeenten en professionals. Ook zal ESS onder andere kennis- en netwerkbijeenkomsten organiseren met gemeenten en professionals en wordt er een handreiking uitgebracht om te ondersteunen bij het herkennen van en het omgaan met anti-institutionele tendensen. Verder investeert de ESS in netwerken rondom dit thema. Hierbij zet de ESS onder andere in op een versterking van de verbinding van overheden met mensen die zich aangetrokken voelen tot het anti-institutioneel gedachtegoed.
Welke Minister is eindverantwoordelijk voor het ontwikkelen van beleid bij het signaleren, tegengaan en opvolgen van anti-institutioneel gedachtegoed bij medewerkers?
De Ministers dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid. Dit omvat het vergroten van de meldingsbereidheid, het informeren en opleiden van ambtenaren over hun rol in de rechtsstaat en samenleving, en, in gevallen van strafbare feiten, het doen van aangifte.
Is er voldoende strafrechtelijk instrumentarium beschikbaar om aanbieders van «soevereinverklaringen» te vervolgen en te berechten, bijvoorbeeld op basis van oplichting? Heeft er een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden of loopt er een dergelijk onderzoek naar een medewerker die zich soeverein verklaarde?
Of het aanbieden van een soevereinverklaring kan worden gezien als oplichting is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Zo moet de aanbieder het oogmerk hebben om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De opsporing en vervolging is aan het Openbaar Ministerie.
De komst van omstreden predikers naar de Ramadan Expo in de Jaarbeurs |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Queeny Rajkowski (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV), David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten dat op de Ramadan Expo, 22-23 februari in de Jaarbeurs Utrecht drie omstreden buitenlandse predikers zijn uitgenodigd, waaronder Ali Hammuda, Mohammed Hijab en Abu Bakr Zoud, die in het verleden antisemitische, homofobe en extremistische uitspraken hebben gedaan?
Ja.
Klopt het dat Stichting Dawah Groep samen met Moslim Jongeren Almere, de Hadiethshop en Stichting Rizq de organisatoren zijn van dit evenement? Heeft u zicht op de activiteiten van deze organisaties en hun banden met extremistische netwerken?
Volgens berichtgeving van de Stichting Dawah groep zijn de organisatoren van de Ramadan Expo in de Jaarbeurs de Stichting Dawah-Groep, HadiethShop en MJA.
Organisaties zijn zelf verantwoordelijkheid voor de inhoud van hun activiteiten en kunnen deze vrijelijk organiseren binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving. In beginsel vindt er dan ook geen toezicht plaats op organisaties tenzij er daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld bij overtreding van de wet.
Welke juridische mogelijkheden heeft u om deze predikers uit Nederland te weren of, indien ze al op Nederlands grondgebied zijn, hen uit te zetten?
Voor alle vreemdelingen geldt dat, als zij naar Nederland willen komen, zij moeten voldoen aan de toegangsvoorwaarden, ongeacht of personen visumplichtig zijn of niet. Hierin speelt de Schengengrenscode een belangrijke rol. Zo kunnen visum- of grensautoriteiten vreemdelingen weren als zij niet voldoen aan de eisen voor doel, duur of middelen ten aanzien van hun bezoek aan Nederland. Lidstaten kunnen vreemdelingen ook weigeren als zij een dreiging vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid van Nederland. Indien de vreemdeling een bedreiging voor de openbare orde of nationale veiligheid vormt is het mogelijk om de betrokkene ongewenst te verklaren en/of te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS III). De toegangsvoorwaarden gelden ook in de periode dat vreemdelingen op Nederlands grondgebied verblijven. Indien zij hier niet meer aan voldoen, dienen zij Nederland te verlaten. Als zij weigeren om Nederland zelfstandig te verlaten, kan het gevolg zijn dat zij gedwongen worden uitgezet.
Kunt u aangeven of de drie predikers een visum hebben aangevraagd of reeds hebben verkregen voor hun komst naar Nederland? Bent u bereid deze personen een visum te weigeren?
Het kabinet is er alles aan gelegen om personen die naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden, te weren. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed. Hierin mag het ook best schuren, maar wel binnen de democratische waarden die we met elkaar hebben afgesproken. De drie sprekers die zijn uitgenodigd voor het evenement hebben in het verleden verwerpelijke uitspraken gedaan, waaronder over homoseksualiteit, geslachtsgemeenschap met minderjarigen en het bagatelliseren en vergoelijken van daden van terrorisme. Dit kan bijdragen aan een klimaat van haat, vijandigheid en het vergoelijken van geweld, waar in Nederland geen plek voor is. Dit heeft ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, op 19 februari 2025 besloten heeft om de drie sprekers uit Nederland te weren door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem. Hiermee is tevens invulling gegeven aan de motie van de leden Eerdmans (JA21) en Rajkowski (VVD).1 Op 20 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter deze besluiten geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met als gevolg dat de signaleringen in het Schengeninformatiesysteem verwijderd zijn en personen Nederland in kunnen reizen.
Gelet op de verwerpelijke uitspraken van deze omstreden sprekers, die bij kunnen dragen aan een klimaat van haat en vijandigheid, is het teleurstellend dat deze sprekers naar Nederland hebben kunnen afreizen en een podium hebben gekregen. Voor haatzaaien en het vergoelijken van geweld is in Nederland geen plek. Het lokaal bevoegd gezag heeft aangegeven uiteraard alert te zijn op ongeregeldheden rondom het evenement. Indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, kan het Openbaar Ministerie besluiten om hen te vervolgen.
Bent u bereid te bezien of genoemde predikers door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ongewenst kunnen worden verklaard?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de uitspraken van deze predikers een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het totaal onacceptabel is als haatpredikers als Ali Hammuda, Mohammed Hijab en Abu Bakr Zoud de mogelijkheid krijgen om naar Nederland te komen om te spreken op een groot publiek evenement? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kan de gemeente Utrecht doen om te voorkomen dat extremistische predikers op een publiek evenement in een gemeentelijke instelling als de Jaarbeurs een platform krijgen?
Ik heb kennisgenomen van de brief van burgemeester en wethouders van Utrecht welke zij aan de gemeenteraad hebben gestuurd over de samenwerking met de Stichting Dawah Groep. Ik deel de zorgen die zij daarin uiten. Het is verwerpelijk dat omstreden sprekers herhaaldelijk een podium wordt geboden. De burgemeester is verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en zal binnen de lokale driehoek in dat kader een beoordeling maken. Het vooraf verbieden is alleen mogelijk als sprake is van een concrete en ernstige bedreiging van de openbare orde. Het lokaal bestuur maakt daarin een eigen afweging.
De gemeente Utrecht heeft in oktober 2024 de samenwerking met Stichting Dawah Groep beëindigd wegens herhaalde uitnodigingen van omstreden sprekers; bent u het ermee eens dat deze stichting zich herhaaldelijk niet houdt aan de gemaakte afspraken en hoe kan hiertegen worden opgetreden?
Zie antwoord vraag 8.
Welke juridische en bestuurlijke maatregelen kunnen worden genomen tegen organisaties zoals Stichting Dawah Groep die herhaaldelijk extremistische sprekers uitnodigen, ondanks waarschuwingen van de overheid en de gemeente?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet u om te voorkomen dat anti-integratieve en haatzaaiende boodschappen worden verspreid via religieuze evenementen? Bent u bereid de regels rondom visumverstrekking voor dit soort sprekers aan te scherpen?
De EU-regelgeving rondom kort verblijf visumverlening biedt nu reeds alle ruimte om visumaanvragen af te wijzen als een aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid van EU-landen. In het kader van visumverlening wordt interdepartementaal nauw samengewerkt om te achterhalen of voorgenomen activiteiten van visumplichtige sprekers een bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid met zich meebrengen.
Kunt u garanderen dat de veiligheid en openbare orde in Utrecht gewaarborgd blijven tijdens dit evenement en dat er geen sprake zal zijn van haatzaaiende toespraken? Kunt u garanderen dat er wordt ingegrepen en het evenement wordt beëindigd zodra er haatzaaiende toespraken plaatsvinden?
Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Zij hebben aangegeven uiteraard alert te zijn op ongeregeldheden rondom het evenement. Het Openbaar Ministerie kan, indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, besluiten om sprekers te vervolgen die dergelijke boodschappen uiten.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor aanvang van het evenement?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Storingen in C2000 en eOCS-systemen |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Lilian Helder (PVV) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u het ermee eens dat het essentieel is dat C2000 en aanverwante systemen optimaal functioneren en adequaat beveiligd zijn, zeker tijdens de NAVO-top?
Ja, daarom werken er dagelijks vele betrokkenen aan het verbeteren van het bereik van C2000 en het optimaliseren van de betrouwbaarheid en veiligheid van alle systemen om de kans op verstoringen zo klein mogelijk te maken.
Bent u het met de vragenstellers eens dat de noodknop niet mag gelden als terugvaloptie?
De noodknop geldt niet als terugvaloptie. De noodknop is bedoeld voor directe communicatie tussen de meldkamer en een hulpverlener in acute nood. Het indrukken van de noodknop zorgt ervoor dat er een spreek-/luisterverbinding tot stand komt tussen degene die de noodknop indrukt en de centralist in de meldkamer. Er is op dat moment kortstondig geen mogelijkheid voor andere hulpverleners in de gespreksgroep om te communiceren met de centralist. De communicatie met de hulpverlener in nood krijgt voorrang boven alle andere communicatie.
Hoe waarborgt u dat zowel de communicatie tijdens deze top als de reguliere operaties elders in het land zonder problemen kunnen verlopen? Kunt u aangeven welke acties u concreet zult ondernemen om de urgente kwesties op te lossen en binnen welke termijn dit gerealiseerd zal worden?
Op dit moment is de voorbereiding van de NAVO-top in volle gang. Er worden in multidisciplinair verband voorbereidingen getroffen waarbij rekening gehouden wordt met diverse scenario’s. Voor alle deelsystemen van C2000 is een fallbackvoorziening beschikbaar die gebruikt kan worden bij verstoringen of gebieden waar het bereik ontoereikend is. Hierdoor is de communicatie tussen de meldkamer en de hulpverleners en tussen de hulpverleners onderling zo goed mogelijk geborgd. Alle betrokkenen worden hierop getraind om optimaal voorbereid te zijn, ook in bijzondere situaties zoals de NAVO-top.
De storing die rondom de jaarwisseling plaatsvond in radiobediensysteem eOCS werd veroorzaakt door drie technische oorzaken die direct zijn opgepakt en waarvoor maatregelen worden getroffen. Daarmee is een herhaling van een dergelijke storing onwaarschijnlijk. Ook wordt een second opinion onderzoek uitgevoerd naar oorzaken van en maatregelen na de storing. Deze second opinion moet ruim voor de NAVO-top gereed zijn, zodat alle oorzaken in beeld zijn en maatregelen worden genomen die redelijkerwijs mogelijk zijn voor de NAVO-top. Daarnaast wordt er continu gewerkt om C2000 te verbeteren volgens de vier actielijnen waar ik uw Kamer middels de verzamelbrieven brandweerzorg, crisisbeheersing en meldkamers1 over heb geïnformeerd.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat een overbelasting van het eOCS-systeem, zoals tijdens de afgelopen jaarwisseling, opnieuw kan plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 9.
Beschikt het huidige systeem over voldoende capaciteit om de datastromen van meldkamers en operaties tijdens grote inzetten te verwerken?
Zie het antwoord op vraag 3. De maatregelen die worden getroffen naar aanleiding van de eOCS-storing maken herhaling van een dergelijke storing onwaarschijnlijk. Dit wordt ook meegenomen in het eerdergenoemde second opinion onderzoek.
Deelt u de mening dat er een op maat gemaakt, goed functionerend back-upsysteem beschikbaar moet zijn voor hulpverleners die solo werken, zoals motorrijders? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Bent u het ermee eens dat het back-upsysteem Push to Talk gebruiksvriendelijker moet worden zodat het in de hectiek van de operatie een beter werkbaar systeem is?
Acht u het mogelijk om push to talk applicatie via portofoons te gebruiken in plaats van uitsluitend via diensttelefoons? Zo nee, welke stappen onderneemt u om politiemedewerkers uit te rusten met bijvoorbeeld een headset en spreeksleutel die compatibel zijn met het back-upsysteem, of een extra grote accu voor diensttelefoons, zodat deze een gehele dienst meegaan? Kunt u toezeggen dat deze aanpassingen voor de NAVO-top worden gerealiseerd?
Kunt u inzicht geven in uw langetermijnstrategie om storingen in kritieke systemen zoals C2000 en eOCS te voorkomen?
Zoals ik eerder aangaf is mijn ministerie intensief in gesprek met de leverancier om de oorzaak van de storing tijdens de jaarwisseling te analyseren en maatregelen te treffen. Samen met de leverancier voert de Landelijke Meldkamer Samenwerking ook gesprekken met de meldkamercentralisten om te zorgen dat de ervaringen van de eindgebruikers merkbaar worden meegenomen in de maatregelen. Zoals hierboven aangegeven heeft mijn ministerie ook de opdracht gegeven tot een second opinion onderzoek om te beoordelen of de leverancier de juiste oorzaken in beeld heeft en de juiste maatregelen heeft genomen. Daarnaast geef ik opdracht voor een breder onderzoek om de kwaliteit, robuustheid en kwaliteit van eOCS voor de langere termijn (extern) te beoordelen.
Zoals ook eerder beantwoord bij vraag 3, wordt er middels de vier actielijnen gewerkt aan verbeteringen aan C2000. eOCS is hier onderdeel van. De realiteit is daarentegen dat storingen nooit helemaal zijn te voorkomen en 100% dekking of werking van het systeem valt nooit te garanderen. Daarom zijn er ook fallbackvoorzieningen ingericht waarbij alle medewerkers worden getraind om hiermee op een juiste manier te kunnen werken.
Is er een strategie hoe de aansturing en operatie van politie en hulpdiensten vorm krijgt in het geval van volledige uitval van alle communicatiemiddelen?
Dit is onderdeel van de reguliere draaiboeken waarmee de verschillende hulpdiensten op de meldkamer zich op verstoringen in brede zin voorbereiden.
Bent u het ermee eens dat gezien de urgentie van deze problematiek creatieve en praktische oplossingen nodig zijn? Welke mogelijkheden ziet u om, indien noodzakelijk, buiten de reguliere Europese aanbestedingsprocedures te opereren, binnen de geldende wettelijke kaders?
Ik wil benadrukken dat er continu gewerkt wordt aan het oplossen van problemen en het voorkomen ervan rondom het C2000 netwerk. Ook worden diverse experimenten/pilots uitgevoerd om te bezien of er maatregelen genomen kunnen worden op het gebied van gebruiksvriendelijkheid, bereikbaarheid of betrouwbaarheid van de systemen. De Aanbestedingswet kent algemene procedures voor het plaatsen van opdrachten, waaronder de meest «reguliere» (niet-)openbare Europese aanbestedingsprocedure. Naast deze «reguliere» Europese aanbestedingsprocedures, kent de Aanbestedingswet een aantal minder vaak voorkomende algemene procedures en een aantal uitzonderingen. Tevens bestaat er een Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied.
In verband met het missie-kritische en vitale karakter van het C2000-netwerk, ligt het voor de hand om te bezien in hoeverre eventueel benodigde oplossingen binnen de reikwijdte van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied en/of de minder vaak voorkomende algemene procedures dan wel uitzonderingen binnen de reguliere Aanbestedingswet zouden kunnen vallen. Op voorhand valt niet te zeggen welke van deze mogelijkheden aan de orde zouden zijn, aangezien dit afhankelijk is van benodigde oplossingen. Ik sluit dit dus nadrukkelijk niet uit indien nodig.
Kent u het artikel «Hoe in Marokko een kaasfabriek werd opgezet met Nederlandse subsidies voor deradicalisering: «Het lijkt één grote misleiding»»?1
Ja.
Is het juist dat in de periode 2010 tot en met 2018 door stichtingen in Rotterdam, waaronder Platform Buitenlanders Rijnmond, geld dat als subsidie is verstrekt voor de deradicaliseringsaanpak en/of voor integratie, is ingezet voor het opzetten van een kaasfabriek in Marokko?
Hoewel het mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, niet past om in te gaan op individuele strafzaken en vragen over de door de gemeente Rotterdam verstrekte subsidies in eerste instantie thuis horen in de Rotterdamse gemeenteraad, kan ik u hierover het volgende berichten. Zoals ook is weergegeven in het persbericht heeft het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek gedaan naar fraude met gelden van een aantal stichtingen.2 Het ging daarbij om feiten van de periode van 2010 tot en met 2018. De stichtingen waren actief met projecten op het gebied van integratie, re-integratie en preventie van radicalisering, voornamelijk in en rondom de gemeente Rotterdam en de verdachten waren direct betrokkenen van deze stichtingen. Het OM heeft in maart 2018 een kopie van een eerste proces-verbaal aan de gemeente verstrekt (niet zijnde het procesdossier), opdat de burgemeester kon beoordelen of er maatregelen nodig waren met betrekking tot de door de gemeente verleende subsidies. Zie voor een nadere toelichting de beantwoording op vraag 3.
Zoals aangekondigd door gemeente Rotterdam in haar Collegebrief van 11 februari jl. heeft de gemeente aangekondigd om na te gaan of er bij de subsidieverstrekking aan deze stichtingen onregelmatigheden te vinden zijn.3
Is het juist dat de inhoud van de zaak tot 2024 niet bekend is gemaakt, vanwege een strafrechtelijk onderzoek?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven, heeft het OM in maart 2018 een kopie van een eerste proces-verbaal aan de gemeente verstrekt (niet zijnde het procesdossier), opdat de burgemeester kon beoordelen of er maatregelen nodig waren met betrekking tot de door de gemeente verleende subsidies. Het OM laat weten dat de gemeente daarna door de hoofdofficier van justitie van het Arrondissementsparket Rotterdam in de driehoek op procesniveau is geïnformeerd over de stand van zaken in het strafrechtelijk onderzoek. Gezien het feit dat de gemeente geen aangifte van strafbare feiten heeft gedaan en zich niet als benadeelde partij bij het OM heeft gemeld, bestond er voor het OM geen basis om op die gronden inhoudelijke informatie met de gemeente te delen. Momenteel is het OM met de gemeente in gesprek om te bezien welke informatie wel kan worden gedeeld.
Is u bekend waarom het OM het in februari 2024 nog opportuun achtte om tot vervolging over te gaan «om de ernst van misbruik van de stichtingen voor eigen financieel gewin aan de kaak te stellen» toch drie dagen voor zitting bekend maakte een OM-beschikking (?) te hebben gesloten met de drie verdachten?
Artikel 257a lid 1 van het wetboek van strafvordering bepaalt dat een officier van justitie een OM-strafbeschikking kan uitvaardigen voor misdrijven waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf staat. De OM-strafbeschikking komt, wat haar rechtskarakter betreft, overeen met een wettelijke veroordeling.4 Een strafbeschikking is een daad van vervolging, waarbij het van belang is om vast te stellen dat de opgelegde straf eenzijdig door het OM wordt bepaald (in dit geval de geldboete en taakstraffen die anders ter terechtzitting zouden zijn geëist). De straf is dus nadrukkelijk niet het resultaat van gesprekken of onderhandelingen met advocaat of verdachte. Als een verdachte de strafbeschikking niet accepteert, wordt alsnog een dagvaarding uitgebracht en gaat een dergelijke zaak naar zitting. Een geaccepteerde strafbeschikking houdt een schuldvaststelling in en staat op het strafblad van de verdachte.
In de onderhavige zaak liet een aantal verdachten in eerste instantie via hun advocaat weten geen buitengerechtelijke afdoening te willen overwegen, waarna het OM besloot tot dagvaarding over te gaan. Vervolgens kreeg het OM het bericht dat een buitengerechtelijke afdoening alsnog zou worden geaccepteerd, met de strafbeschikking als resultaat.
Is het juist dat deze OM-beschikking een taakstraf inhoudt tot 140 uur en boetes tot 2.000 euro per persoon, in ruil voor een schuldbekentenis?
Van een «ruil voor een schuldbekentenis» is geen sprake. Zoals vermeld in het persbericht van het OM hebben verdachten inmiddels werkstraffen geaccepteerd variërend van 100 tot 140 uur.5 Daarnaast moeten zij een boete betalen variërend van € 20.000 tot € 25.000». Zie voor een nadere toelichting op de OM-beschikking de beantwoording op vraag 4.
Hebben de bestuurders van deze stichting een beroepsverbod opgelegd gekregen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In het algemeen geldt dat een strafrechtelijk beroepsverbod ter terechtzitting als bijkomende straf door het OM kan worden geëist in die gevallen waarin zij vindt dat een verdachte bijvoorbeeld een aantal jaren niet als bestuurder van een stichting zou mogen optreden. De rechtbank beslist daar uiteindelijk over. Het beroepsverbod is een minder effectieve interventie in die gevallen waarin een verdachte niet zelf gedurende de (gehele) onderzochte periode formeel bestuurder is. Bovendien treedt een opgelegd beroepsverbod pas in werking na het onherroepelijk worden van de gerechtelijke uitspraak, dus mogelijk na jaren verder procederen.
Bij de keuze voor de strafbeschikking als afdoeningsmodaliteit in de onderhavige strafzaak was het feit dat – om bovenstaande redenen – geen beroepsverbod zou worden opgelegd voor het OM geen reden om hiervan af te zien.
Wat was het doel van Platform Buitenlanders Rijnmond, conform de statuten? Bestaat de stichting nog en/of zijn de bestuurders onder een andere stichting actief?
Het Platform Buitenlanders Rijnmond (PBR) heeft in 2016 haar naam veranderd in stichting MESAM. In het uittreksel van de Kamer van Koophandel is opgenomen dat stichting MESAM participatie en emancipatie bevordert van burgers met extra aandacht voor kwetsbaren en allochtonen in de Nederlandse samenleving. In maart 2020 is vanwege einde liquidatie de registratie van de stichting bij de KvK beëindigd.
Hoeveel geld heeft dit platform de afgelopen vijftien jaar ontvangen aan subsidies van zowel gemeente als provincie als Rijksoverheid of daaraan gelieerde fondsen? Kunt u dit uitsplitsen? Hoeveel geld hiervan is aantoonbaar gebruikt voor de doelen waarvoor de subsidie is verstrekt?
Sinds de eerste subsidie in oktober 2011 is vanuit de gemeente Rotterdam in totaal € 1.980.440,64 aan subsidies vastgesteld voor stichting PBR/MESAM. Deze subsidies zijn verstrekt voor activiteiten op het gebied van re-integratie, preventie van radicalisering, en integratie/samenleven.
Wat voor stichting is de stichting Attanmia en hoeveel geld heeft deze stichting de afgelopen vijftien jaar ontvangen aan subsidies van zowel gemeente als provincie als Rijksoverheid of daaraan gelieerde fondsen? Kunt u dit uitsplitsen? Hoeveel geld hiervan is aantoonbaar gebruikt voor de doelen waarvoor de subsidie is verstrekt?
Stichting Attanmia maakt zelf kenbaar dat het een non-profit organisatie is die projecten initieert, ontwikkelt en uitvoert op het gebied van sociale vraagstukken. De stichting verzorgt interculturele trainingen en verschillende activiteiten met partners uit het maatschappelijk veld en overheidsdiensten. Hierbij richt de stichting zich op sociale vraagstukken rondom met name participatie, opvoedingsondersteuning en burgerschap met projecten ter ondersteuning van voornamelijk allochtone gezinnen in achterstandswijken.
De gemeente Rotterdam heeft in totaal € 264.027 aan subsidies vastgesteld gerelateerd aan stichting Attanmia in de periode 2014–2017. Deze subsidies zijn verstrekt voor activiteiten op het gebied van re-integratie, preventie van radicalisering en integratie/samenleven.
De gemeente geeft aan te hebben beoordeeld of de afgesproken diensten, de afgesproken prestatie bij de toekenning van de subsidie, zijn geleverd. In het proces van subsidieverstrekking is het niet gebruikelijk dat de partij die een subsidie verstrekt, de administratie van de ontvangende partij controleert. De vraag hoe de subsidieverstrekking is gelopen en of er onregelmatigheden zijn te constateren in de vaststelling, verstrekking en controle op de geleverde dienst, is onderdeel van het onderzoeksvoorstel dat de burgemeester van Rotterdam aan de gemeenteraad heeft gestuurd.
Is het juist dat gedupeerde subsidieverstrekkers zoals de gemeente Rotterdam geen aanspraak meer kunnen maken op een terugvordering vanwege het feit dat termijnen zijn verlopen? Zo ja, om welke termijnen gaat het?
Ik heb van de gemeente Rotterdam begrepen dat het voor hen momenteel niet duidelijk is of en zo ja, in hoeverre sprake is van benadeling. Mocht na verder onderzoek blijken dat gemeente Rotterdam is benadeeld, merkt de gemeente in algemene zin op dat voor terugvordering een termijn van vijf jaar geldt. Dit betekent dat subsidies die voor 2019 zijn vastgesteld niet meer kunnen worden teruggevorderd.
Hoe is het huidige beleid voor het voorkomen en aanpakken van radicalisering vanuit uw beide ministeries op dit moment vormgegeven?
Een breed scala van partners – inlichtingen- en veiligheidsdiensten, politie, opsporingsdiensten, de justitiële keten, het sociaal domein, gemeenten, lokale professionals en vele anderen – zet zich in om radicalisering te voorkomen en tijdig in te grijpen.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zet in op behouden en bevorderen van de sociale stabiliteit door middel van het versterken van veerkracht en weerbaarheid. Daarbij werkt SZW aan het vergroten van het bewustzijn over radicalisering en extremisme bij gemeenten en professionals en door kennis te verspreiden over de veerkracht en weerbaarheid van individuen en «vatbare groepen» tegen radicalisering. Dit doet SZW op verschillende manieren, onder meer door het genereren en aanbieden van kennis over fenomenen en door voedingsbodems te verkleinen. Hierbij speelt het tegengaan van ongewenste polarisatie een rol, want verscherpte tegenstellingen kunnen radicalisering in de hand werken. Ook heeft SZW aandacht voor de rol en ondersteuning van families en de identiteitsontwikkeling van jongeren in vatbare groepen. Daarnaast zet SZW in op regionale advisering en pleegt SZW specifieke inzet op de rol van het online domein, zoals het gebruik van sociale-media en online weerbaarheid.
Onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid coördineert de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de inspanningen van alle partijen in Nederland die een rol hebben bij terrorismebestrijding. Extremistisch en terroristisch geweld blijft in de komende jaren in Nederland voorstelbaar, zoals blijkt uit het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (december 2024). De basis voor de aanpak van terrorisme ligt in de Nationale Contraterrorisme Strategie 2022–20266. Gemeenten en lokale partijen zijn onmisbaar in het tegengaan van radicalisering, extremisme en terrorisme. Om hen te ondersteunen bij de uitwerking en uitvoering van de lokale aanpak, heeft de NCTV in september 2024 een vernieuwde handreiking Lokale Aanpak gepubliceerd. De NCTV heeft daarbij gebruik kunnen maken van de praktijkervaring van verschillende gemeenten. Daarnaast ondersteunt de NCTV gemeenten middels de verstrekking van de versterkingsgelden.
Kunt u inzicht geven in de bedragen voor deradicalisering en voor integratie die vanaf 2018 tot 2027 vanuit de Rijksoverheid jaarlijks beschikbaar worden gesteld aan gemeenten en daarbij inzichtelijk maken hoeveel geld er naar welke gemeente gaat?
In de bijlage vindt u een overzicht van de versterkingsgelden die beschikbaar zijn gesteld aan gemeenten.
Hoe houdt u zicht op de rechtmatige besteding van deze middelen door gemeenten en hoe wordt voorkomen dat hiermee niet door stichtingen gefraudeerd wordt?
Het is aan gemeenten om zelf invulling te geven aan de lokale aanpak. Daarom leggen zij ook op lokaal niveau verantwoording af aan de gemeenteraad over de besteding van de door hen ontvangen middelen.
Conform de ministeriële regeling verantwoorden gemeenten de ontvangen versterkingsgelden middels de Single Information, Single Audit methodiek. Op basis van deze informatie, inclusief een accountantsverklaring, kan het ministerie de verantwoording opmaken. De verantwoording van deze middelen ziet op de rechtmatige uitgaven, niet op de inhoudelijke invulling van de verstrekte middelen. Wel adviseert de NCTV over de invulling van de lokale aanpak.
Hoe wordt het beleid rond preventie radicalisering geevalueerd door gemeenten en door het Rijk?
Gemeenten zijn in de gelegenheid hun lokale aanpak of onderdelen daarvan te (laten) evalueren. Hiervoor kunnen zij ook een beroep doen op de versterkingsgelden. Daarnaast organiseert de NCTV jaarlijks een themadag voor gemeenten, waarbij de uitwisseling van kennis en goede voorbeelden van de lokale aanpak centraal staat. In lijn met de aanbevelingen van het, in opdracht van het WODC en door RAND Europe uitgevoerde rapport over de effectiviteit van de versterkingsgelden, worden prestatie-indicatoren specifieker gevraagd bij de aanvraag. Tot slot hebben gemeenten de beschikking over de Toolkit Evidence-Based Werken bij de Preventie van Radicalisering (hierna: toolkit) om de effectiviteit van hun activiteiten en interventies te (laten) evalueren.
Het beleid rond preventie van radicalisering wordt meegenomen in de Strategische Evaluatie Agenda, waarvan de eerste uitkomsten in het najaar van 2025 naar uw Kamer worden verzonden.
Hoe staat het met de inzet van de toolkit Evidence based werken rond de aanpak preventie radicalisering waar de Kamer op heeft aangedrongen in 2019? Is deze aanpak al geëvalueerd en zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat alsnog te doen?
In 2019 heeft het Ministerie van SZW samen met de NCTV de toolkit gelanceerd. In 2023 is onder andere de bekendheid en het gebruik hiervan door gemeenten extern geëvalueerd. Uit de evaluatie bleek dat veel van de ondervraagde gemeenten bekend zijn met de toolkit en deze ook beschouwen als bruikbaar en van meerwaarde voor het veld. In het rapport is een aantal aanbevelingen gedaan om de toolkit verder te ontwikkelen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een actualisatie van het informatieaanbod en technische verbeteringen van de toolkit.7 Het afgelopen jaar zijn in opdracht van SZW vier klankbordsessies gehouden met gemeenten waarin nieuwe input is opgehaald om de huidige toolkit verder te ontwikkelen. Op basis van de praktijkervaring van gemeenten, recente wetenschappelijke inzichten en de technische aanbevelingen uit het evaluatierapport wordt momenteel gewerkt aan het verder ontwikkelen van de online tool.
Wat is de rol van de Expertise Unit Sociale Stabiliteit van het Ministerie van SZW bij het beleid ter voorkomen van radicalisering en bij het evalueren daarvan?
De Expertise Unit Sociale Stabiliteit (hierna: ESS) richt zich op diverse vormen van radicalisering en extremisme, met preventie als uitgangspunt. De ESS denkt mee met gemeenten en professionals en biedt handelingsperspectieven. Met ingang van 2025 verbreedt de ESS in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties haar rol naar het aanbieden van expertise op anti-institutionele tendensen en wordt er bijvoorbeeld ingezet op een betere verbinding met mensen die zich aangetrokken voelen tot het anti-institutioneel gedachtegoed. Het komend jaar zal de ESS onder andere regionale kennis- en netwerkbijeenkomsten organiseren met gemeenten en professionals, gericht op de preventieve aanpak van radicalisering. Daarnaast zet de ESS in op digitale weerbaarheid tegen online radicalisering en de opbouw van netwerken om samen te werken aan de preventie van radicalisering.
Op welke wijze communiceert de Expertise Unit Sociale Stabiliteit over bevindingen bij specifieke stichtingen met gemeentebesturen en bent u bereid dat te verbeteren naar aanleiding van onderhavige casuisitiek?
De ESS is onderdeel van het Ministerie van SZW en heeft dientengevolge geen juridische grondslag voor het doen van onderzoek naar personen of organisaties. De ESS beschikt derhalve niet over specifieke informatie ten aanzien van stichtingen. De ESS werkt aan kennisontwikkeling, en kan gemeenten generiek adviseren hoe in verbinding te staan met andere professionals, gemeenten en gemeenschappen om radicalisering tegen te gaan.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State van Femmes for Freedom (FFF) tegen de gemeente Den Haag?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Als het gaat om predikers die geweld en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen onderschrijf ik de zorgen van de burgemeester van Den Haag volledig. Het aanmoedigen van haat, geweld en onderdrukking van vrouwen is onacceptabel in onze democratische rechtsstaat.
Klopt het volgens u dat er in deze zaak sprake is geweest van predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van de burgemeester van Den Haag die hierover in de zaak zijn onderschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het volgens u dat de Gemeentewet geen geschikte grondslag biedt voor burgemeesters om op te treden tegen predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen? Zo ja of nee, waarom?
In haar uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat er voor de burgemeester in dit geval geen beginselplicht of mogelijkheid tot handhaving bestaat, omdat de predikers van de moskee in kwestie geen concrete wettelijke norm hebben overtreden en de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet geen grondslag bieden om het grondwettelijke recht op de vrijheid van meningsuiting te beperken2. Zodoende kunnen deze wetsartikelen niet worden gebruikt om bijvoorbeeld een gebedshuis te sluiten. Meer in het algemeen geldt dat de Gemeentewet geen bevoegdheden bevat waarmee de burgemeester van de Grondwet kan afwijken. In concrete gevallen waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, of opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of strafrechtelijk optreden opportuun is.
Wat zijn de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt aan de burgemeester om op te treden tegen predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan, kan ik op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen. Een voorbeeld hiervan is een gebiedsverbod. Voor mensen die naar Nederland willen komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden zijn er verschillende mogelijkheden om deze personen fysiek te weren. Dit kan bijvoorbeeld – binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving – door het weigeren van een visum, een signalering in het Schengeninformatiesysteem of het opleggen van een ongewenst verklaring door de IND. Dit wordt per geval beoordeeld.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Nederlands genootschap van burgemeesters te bezien hoe de wetgeving kan worden aangepast om handhavend optreden van burgemeesters tegen haatpredikers mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie zal in overleg treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Nederlands genootschap van burgemeesters om te verkennen of er eventuele problemen worden ervaren.
Wat zijn de mogelijkheden die in België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk bestaan om bestuursrechtelijk op te treden tegen organisaties die geweld en haat verheerlijken en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen en hoe beoordeelt u deze?
Organisaties die geweld en haat verheerlijken hebben geen plek in onze samenleving. Zoals in het regeerprogramma staat, blijf ik mij inzetten om organisaties die nauw verbonden zijn met organisaties die elders in de EU verboden zijn wegens een link met terroristische groeperingen tegen te gaan. In dit kader loopt er een uitvraag binnen de EU, waarbij informatie wordt opgehaald over de wijze waarop andere landen dergelijke organisaties tegen gaan. Aan de hand daarvan wordt onderzocht of aanvullende wetgeving nodig en mogelijk is om de genoemde organisaties binnen onze wettelijke kaders te verbieden. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2025 informeren.
Welke bestuursrechtelijke bevoegdheden heeft een burgemeester volgens u om op te treden nadat hij signalen ontvangt dat er haatpredikers in zijn gemeente geweld en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
De Gemeentewet noch de Wet openbare manifestaties bieden de grondslag om preventief de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Reactief optreden is in bepaalde gevallen wel mogelijk, maar dan gaat het niet om bestuursrechtelijke bevoegdheden en optreden van de burgemeester maar om strafrechtelijk optreden door het OM. Dit is het geval als sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, of opruiend zijn of (onnodig) beledigend.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het aanzetten tot geweld, het verheerlijken van terroristische daden en het openlijk steun betuigen aan terroristische organisaties een apart strafdelict wordt met een forse maximumstraf; op welke termijn wordt dit wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd?
Het kabinet acht het van belang het instrumentarium voor de aanpak van terrorisme te versterken. In het regeerprogramma is onder meer opgenomen dat het kabinet voornemens is om het openlijk steun betuigen aan een terroristische organisatie en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen. Wetgeving hiertoe is op dit moment in voorbereiding. Naar verwachting zullen deze wetsvoorstellen in het voorjaar van 2025 ter internetconsultatie worden aangeboden. Op welke termijn deze wetsvoorstellen daarna aan uw Kamer worden gestuurd, kan ik op dit moment nog niet met zekerheid zeggen aangezien dit van diverse factoren afhankelijk is. Ik streef er uiteraard naar deze wetsvoorstellen – en uiteraard ook de overige in het regeerprogramma aangekondigde wetsvoorstellen op het terrein van Justitie en Veiligheid – zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te sturen.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het openlijk steun betuigen aan terroristische organisaties wordt verboden; wanneer kan de Kamer daar een wetvoorstel voor tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 10.