Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met eerdere berichtgeving1 en recente voorbeelden, onder andere via videoverslagen op Instagram2, over onaangekondigde huisbezoeken door de politie aan mensen die overwegen te demonstreren?
Ja.
Hoe vaak en in welke situaties worden deze onaangekondigde huisbezoeken ingezet? Kunt u een overzicht geven van het aantal bezoeken in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst per regio?
Er zijn uiteenlopende redenen voor de politie om bij mensen thuis langs te gaan, aangekondigd en onaangekondigd. Het is een onlosmakelijk onderdeel van verbindend politiewerk. U kunt daarbij denken aan: de wijkagent die de verbinding met de wijk wil vergroten, een buurtonderzoek na een inbraak, het opvolgen van een melding over burenoverlast of over een mogelijk onveilige situatie bij de buren, een zogenaamd stopgesprek om bepaalde strafbare gedragingen en uitlatingen te bespreken en stoppen.
Thuis langsgaan bij mensen is derhalve deel van het reguliere politiewerk en wordt op verschillende wijze geregistreerd. Daarom is het niet mogelijk om het gevraagde overzicht te geven.
Deelt u de mening dat dergelijke huisbezoeken als zeer intimiderend kunnen worden ervaren door mensen die overwegen te demonstreren? Waarom wel of niet? Kunt u hierbij ingaan op de zorgen over een mogelijk «chilling effect», waarbij demonstranten ontmoedigd worden om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Ik kan mij voorstellen dat een huisbezoek door politie indruk kan maken. In het kader van demonstraties kunnen huisbezoeken worden afgelegd door politie. De politie kan informatie over de aard en omvang van een demonstratie proberen te verzamelen. Juist om de demonstratie goed te kunnen begeleiden. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Kunt u toelichten wat de wettelijke grondslag is voor deze bezoeken en welke (juridische) criteria worden gebruikt bij de beslissing om onaangekondigd bij mogelijke demonstranten thuis langs te gaan?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
In hoeverre zijn deze huisbezoeken in lijn met het grondwettelijke recht op demonstreren en de internationale mensenrechtenverplichtingen van Nederland?
Contact zoeken met mensen vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties en zoveel mogelijk wordt voorkomen dat daarvan in de praktijk sprake is. Dat houdt in dat huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval wordt afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken. Alleen iemands aanwezigheid bij demonstraties is geen reden voor een huisbezoek.
Kunt u bevestigen of bij deze huisbezoeken mensen worden gewaarschuwd voor deelname aan (vreedzame) demonstraties? Zo ja, hoe beoordeelt u de signaalwerking en het risico op ontmoediging van burgerparticipatie?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Welke protocollen of instructies bestaan er binnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voor het afleggen van onaangekondigde huisbezoeken aan potentiële demonstranten? Bent u bereid deze protocollen/instructies met de Kamer te delen?
Het Openbaar Ministerie kent dergelijke protocollen en instructies niet. Voor de politie geldt dat het algemene interne handelingskader demonstraties onlangs is aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Hoe wordt de proportionaliteit van deze maatregel beoordeeld? Wat zijn de afwegingen tussen het handhaven van de openbare orde enerzijds en de inperking van het recht op demonstratie anderzijds?
De overheid dient de uitoefening van het demonstratierecht te faciliteren. De politie levert hieraan een belangrijke bijdrage door in het kader van de politietaak demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen. In dit kader kunnen ook huisbezoeken worden afgelegd door politie, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over een demonstratie. Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Afwegingen over de politie-inzet rondom demonstraties worden gemaakt in afstemming met het bevoegd gezag op basis van kennis van de lokale omstandigheden. In het algemeen is dialoog en de-escalatie hierbij het uitgangspunt.
Bestaan er bij de politie en/of het OM specifieke trainingen of richtlijnen over hoe om te gaan met demonstranten om misverstanden of onnodige intimidatie te voorkomen, zowel vooraf, tijdens als achteraf bij demonstraties? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze er wel zouden moeten komen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Binnen het Openbaar Ministerie bestaan er geen specifieke trainingen of richtlijnen. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht en beperking ervan, in de breedste zin, dient conform de wet en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit plaats te vinden. Het Openbaar Ministerie hecht veel waarde aan deze uitgangspunten en zal zich er altijd van vergewissen haar handelen hieraan te laten voldoen, gelet op het belang van het demonstratierecht voor de samenleving.
De politie besteedt in de ME-opleiding en SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden)-opleiding aandacht aan het demonstratierecht en de omgang met demonstranten. Bij de beantwoording van vraag 7 ben ik ook reeds ingegaan op het interne handelingskader demonstraties van de politie dat onlangs is aangevuld.
Bent u van mening dat deze vorm van preventief optreden bijdraagt aan het vertrouwen in de politie en de overheid? Hoe waarborgt u dat burgers niet worden afgeschrikt om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Van de overheid mag worden verwacht dat het demonstratierecht wordt gefaciliteerd en er daarmee ook voldoende ruimte is om te demonstreren, maar ook dat dat op een veilige manier gebeurt. Daarom is het belangrijk dat wanneer het in het kader van de politietaak noodzakelijk is om contact te leggen in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Bent u voornemens maatregelen te treffen om deze vorm van huisbezoeken aan (mogelijke) demonstranten te beperken of beter te reguleren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over uw voornemens en de tijdsplanning? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huisbezoeken zijn en blijven onderdeel van het werk van politie. Contact zoeken met burgers vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan.
Kunt u deze vragen los van elkaar en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
Huisbezoeken aan demonstranten en de gegevensverwerking van demonstranten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Struycken , David van Weel (minister ) , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de kritische reacties op het huisbezoek van de politie aan een demonstrant in Amersfoort, waaronder die van korpschef Janny Knol?1
Ja.
Deelt u de mening van de korpschef dat dit nooit op deze manier had mogen gebeuren en het iedere inwoner van Nederland volledig vrijstaat voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Wat vindt u ervan dat de Nationale ombudsman zich genoodzaakt voelt een onderzoek in te stellen naar de huisbezoeken?2 Bent u bereid de resultaten hiervan, naast de resultaten van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC)-onderzoek over het demonstratierecht dat momenteel wordt uitgevoerd, mee te nemen in uw plannen om «hardere grenzen» te stellen aan het demonstratierecht? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman heeft in 2018 eerder onderzoek gedaan naar de demonstratiepraktijk3. Dit wordt nu herhaald. Oplevering van het onderzoek door de Nationale ombudsman is voorzien voor het eerste kwartaal van 2026. Zowel op het onderzoek door het WODC als het onderzoek van de Nationale ombudsman zal het kabinet een beleidsreactie geven.
Wat is uw reactie op onderzoek van Amnesty International3 waaruit blijkt dat er onvoldoende toezicht is op politiedatabanken, waarin grootschalige verwerking van gevoelige persoonsgegevens plaatsvindt van demonstranten? Klopt het dat dit in strijd is met mensenrechten?
In de briefing Toezicht Gezocht: Amnesty roept op tot controle op politiedatabanken van maart 2025 van Amnesty International wordt verwezen naar het rapport Ongecontroleerde macht: ID-controles en gegevensverzameling van vreedzame demonstranten in Nederland van 2023. Dit rapport heeft betrekking op de uitvoering van identiteitscontroles rondom demonstraties en gegevensverwerking in dit kader. Voor mijn reactie op dit rapport en de vraag met betrekking tot mensenrechten verwijs ik naar de brief van mijn voorganger van 12 december 2023 met daarin de beleidsreactie.
Toezicht op de gegevensverwerking door de politie vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens. Het is daarbij niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om mij uit te laten over de aanbevelingen die zijn gedaan richting de Autoriteit Persoonsgegevens, omdat de uitoefening van het toezicht onafhankelijk geschiedt.
Welke gesloten en open bronnen raadpleegt de politie in een onderzoek naar demonstranten? Op basis waarvan besluit de politie om over te gaan tot het verwerken van gevoelige persoonsgegevens?
Als Minister van Justitie en Veiligheid is het niet aan mij om in te gaan op de specifieke bronnen welke politie raadpleegt. Dit is afhankelijk van de operationele noodzaak tot informatie die politie heeft en die afweging maakt politie per geval.
In algemene zin kan ik zeggen dat de politie in het kader van openbare-ordehandhaving op basis van artikel 3 Politiewet informatie kan vergaren. De grens hiervan is dat met de informatievergaring niet een min of meer compleet beeld ontstaat van delen van iemands leven. Ten behoeve van de openbare-ordehandhaving raadpleegt de politie publiek toegankelijke online bronnen.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin bij een aanwijzing voor een ernstige verstoring van de openbare orde de politie stelselmatig informatie mag vergaren ten behoeve van de taakuitvoering. Dit betekent dat met de informatievergaring wel een beeld mag ontstaan van delen van iemands leven (zoals online al snel het geval is). Zoals toegezegd aan uw Kamer kunt u dit wetsvoorstel tegemoet zien. Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te laten gaan.
Op basis van welke wettelijke grondslag verwerkt de politie persoonsgegevens van demonstranten? Hoe is het verzamelen, verwerken en delen van deze gegevens begrensd?
Om invulling te geven aan haar taak om de openbare orde te handhaven vergaart de politie informatie, ook online. De grondslag van deze informatievergaring ligt in artikel 3 Politiewet. Op grond van dit wetsartikel mag de politie informatie vergaren ten behoeve van de taakuitvoering zolang hiermee niet een volledig beeld ontstaat van delen van iemands persoonlijke leven. Ook in publiek toegankelijke bronnen online wordt informatie vergaard. Deze informatievergaring heeft als doel de politie in staat te stellen keuzes te maken over de inzet van politiecapaciteit, het gezag te informeren en eventueel mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Kortom, deze informatievergaring is noodzakelijk om invulling te geven aan de daadwerkelijke uitvoering van de taak om de openbare orde te handhaven.
De grondslag voor de verwerking van politiegegevens zit in de Wet politiegegevens (Wpg). Elke verwerking dient te berusten op een wettelijke grondslag en vindt slechts plaats indien dit noodzakelijk is voor bij of krachtens die wet geformuleerde doeleinden (zie artikel 3 Wpg).
Zijn er interne protocollen die kaders stellen aan het verzamelen, verwerken en delen van persoonsgegevens van demonstranten? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, hoe zorgt u er voor dat de privacy van demonstranten voldoende is beschermd?
Persoonsgegevens kunnen worden verwerkt voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak, zo ook de persoonsgegevens van demonstranten. De politie heeft beleidskaders en interne protocollen met betrekking tot de verwerking van politiegegevens. Het algemene interne handelingskader demonstraties van de politie is onlangs aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op een demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor demonstranten wanneer hun persoonsgegevens worden opgenomen in politiedatabanken? Hoe lang blijven hun gegevens bewaard? Worden deze altijd binnen de wettelijk toegestane bewaartermijn vernietigd?
Verwerking van politiegegevens kan diverse gevolgen hebben voor betrokkenen. Politiegegevens kunnen vergeleken worden met andere politiegegevens, verrijkt worden met andere gegevens en verstrekt worden aan organisaties die bij of krachtens de Wet politiegegevens (Wpg) genoemd zijn indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van de ontvanger.
Politiegegevens die verzameld worden op basis van de ID-controles bij demonstranten worden doorgaans verwerkt voor de dagelijkse politietaak. Deze worden in beginsel vijf jaar verwerkt en daarna verwijderd. Verwijderde politiegegevens worden nog gedurende vijf jaar bewaard met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en is alleen toegankelijk voor poortwachters (artikel 14 Wpg).
In 2019 heeft de toenmalig korpschef besloten politiegegevens niet te vernietigen na overschrijding van de bewaartermijn van artikel 14 Wpg. Mijn ambtsvoorganger heeft de korpschef daarin gesteund en uw Kamer daar destijds over geïnformeerd. De gegevens zijn ondanks dat ze niet op grote schaal worden vernietigd absoluut niet breed toegankelijk. Zo hebben alleen poortwachters toegang tot deze afgeschermde politiegegevens en zijn de gegevens alleen toegankelijk met toestemming van het gezag. In het commissiedebat politie van 16 april jl. heb ik toegezegd5 een ultieme poging te doen om de opties voor verlenging van de bewaartermijn politiegegevens te verkennen en tussentijds geen gegevens te vernietigen.
Hoe vaak startten demonstranten de afgelopen twee jaar een klachtenprocedure bij de politie omdat zij zich zorgen maakten om de verwerking van hun gevoelige persoonsgegevens? In hoeveel van de gevallen bleek dat de gegevensverwerking onrechtmatig was?
Sinds 1 januari 2023 zijn er landelijk twintig klachten naar aanleiding van demonstraties ingediend die betrekking hebben op (het vragen naar) identificatie (volgens W.I.D.) en/of het vastleggen of verantwoorden van gegevens.
In zes van deze twintig klachtdossiers is om een oordeel van de politiechef gevraagd. Een klacht is alsnog ingetrokken en twee klachten zijn nog in behandeling. In drie klachtdossiers is een oordeel gegeven door een politiechef. In twee van die dossiers was het oordeel dat de klacht over de identificatie (volgens W.I.D.) gegrond was en in een van deze dossiers was ook de klacht over het vastleggen of verantwoorden gegrond. In het derde klachtdossier was de klacht ongegrond.
Klopt het dat de politie registraties niet verwijdert wanneer blijkt dat de gegevensverwerking onrechtmatig is verlopen? Zo ja, deelt u de mening dat betrokkenen hierdoor geen rechtsherstel krijgen? Waarom wel of niet?
Indien vaststaat dat een verwerking van politiegegevens onrechtmatig plaatsvindt, dan dient de verwerking te worden beëindigd. De korpschef is de verwerkingsverantwoordelijke en is gehouden aan de beginselen van de Wet politiegegevens. De wet schrijft voor dat alle verwerkingen noodzakelijk, rechtmatig, doelgebonden, juist, nauwkeurig en volledig dienen te zijn. De verwerkingsverantwoordelijke treft de nodige maatregelen om politiegegevens te verwijderen of vernietigen zodra de gegevens niet meer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor deze zijn verwerkt (artikel 4, tweede lid, Wpg).
De betrokkene heeft diverse mogelijkheden om rechtsherstel te bewerkstelligen. De betrokkene heeft het recht om inzage te krijgen in de hem of haar betreffende politiegegevens, recht op rectificatie van feitelijke onjuistheden en vernietiging van onrechtmatig verwerkte politiegegevens (artikelen 25 en 28 Wpg). Besluiten die hierop door de korpschef worden genomen zijn besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen beroep bij de bestuursrechter openstaat. Ook kan aan de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd worden te bemiddelen of adviseren in het geschil met de korpschef (artikel 29, tweede lid, Wpg). Daarnaast heeft de betrokkene de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de korpschef en bij de Autoriteit Persoonsgegevens en de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen (artikel 31a Wpg). Tot slot heeft de betrokkene het recht om een handhavingsverzoek in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens is bevoegd om handhavingsmaatregelen te treffen, zoals een last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en een boete.
Indien de politie persoonsgegevens verzamelt of verwerkt op een manier die achteraf onrechtmatig blijkt, worden de betrokkenen daar dan actief over geïnformeerd? Bent u het met de indiener(s) eens dat mensen het recht hebben om dit te weten?
De politie heeft geen algemene notificatieplicht om betrokkenen te informeren over een wijziging of vernietiging van de hem of haar betreffende politiegegevens. Bij datalekken worden betrokkenen geïnformeerd als deze inbreuk waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen met zich meebrengt (zie artikel 33a, vijfde lid, Wpg).
Wat vindt u van de oproep van Amnesty International aan de Nationale ombudsman en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om het toezicht op registraties in politiedatabanken te versterken? Bent u bereid de Ombudsman en AP te ondersteunen in de opvolging hiervan op het gebied van rechtsherstel, de oprichting van een laagdrempelig loket en de mogelijkheden om klachten op nationaal niveau te delen en evalueren? Kunt u daarbij apart ingaan op iedere aanbeveling?
Ten aanzien van de aanbeveling om te onderzoeken hoe de politie haar beleid en praktijk beter in lijn kan brengen, verwijs ik in eerste instantie naar de eigen verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef en naar de Autoriteit Persoonsgegevens die toezicht houdt op de verwerkingen van politiegegevens door de politie.
Ten aanzien van de mogelijkheden tot rechtsherstel verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 10. De geschetste mogelijkheden acht ik laagdrempelig. Een oprichting van een additioneel loket acht ik niet doeltreffend en maakt het stelsel nog diffuser.
Ten aanzien van de mogelijkheid om klachten op nationaal niveau te delen en te evalueren geldt dat dit in beginsel aan de gemeentelijke Ombudsmannen en de politie is om als verwerkingsverantwoordelijke te beslissen of een verstrekking van persoonsgegevens voor dit doel verenigbaar is met het aanvankelijke doel waarvoor de gegevens zijn verzameld binnen de kaders van de AVG, en geanonimiseerde klachtoordelen en evaluaties openbaar te maken conform de Wet open overheid (Woo).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
De vergoeding van hulpmiddelen aan kinderen |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat bij organisaties als Nationaal Fonds Kinderhulp en het Jeugdeducatiefonds regelmatig aanvragen worden gedaan voor eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen en specifiek ook voor kinderen met een beperking? Heeft u zelf in beeld van het probleem?
Ja, daarmee is het Kabinet bekend. Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp kunnen aanvragen gedaan worden voor kinderen en jongvolwassenen van 0 tot 21 jaar oud voor bijvoorbeeld een fiets, bed of een dagje uit. Er worden ook financiële aanvragen gedaan voor hulpmiddelen, zoals orthopedische hulpmiddelen, een bril of beugel. Dit zijn vaak middelen die niet (volledig) vergoed worden door de (aanvullende) zorgverzekering. Op de dag van kinderarmoede, 17 april, is het Nationaal Fonds Kinderhulp uitgekomen met een rapport over de actuele trends1. Daaruit is gebleken dat er een stijging is in de hulp voor basisvoorzieningen. Ook het Jeugdeducatiefonds ontvangt aanvragen voor hulpmiddelen bij ziekte, zoals orthopedische schoenen.
Hoeveel gezinnen moeten een beroep doen op stichtingen omdat hun eigen financiële middelen ontoereikend zijn, en onvoldoende hulp krijgen van sociale regelingen en andere voorzieningen? Om hoeveel kinderen gaat dit?
Een derde van de mensen in Nederland leeft met geldzorgen. Er zijn 540 duizend inwoners die onder de armoedegrens leven, waarvan 115 duizend kinderen. 1,2 miljoen mensen leven net boven de armoedegrens. Zij hebben weinig of geen spaargeld. Een kleine tegenslag, zoals een kapotte wasmachine of een ziekenhuisrekening die niet volledig wordt vergoed, leidt dan snel tot financiële problemen.
Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp zijn in 2024 ruim 118.000 kinderen geholpen. Bij het Jeugdfonds Sport en Cultuur zijn in 2024 ruim 86.000 kinderen lid geworden van een sport- of cultuurclub. Stichting Jarige Job heeft in 2023 85.000 verjaardagsboxen verstrekt aan kinderen. Stichting Leergeld Nederland heeft in 2023 ruim 181.000 kinderen geholpen. Het Jeugdeducatiefonds heeft samen met het Rode Kruis ruim 323.000 kinderen bereikt met het Programma Schoolmaaltijden (schooljaar 2023–2024).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in een welvarend land als het onze gezinnen een beroep moeten doen op maatschappelijke organisaties of stichtingen voor eerste levensbehoeften? Deelt u de mening dat eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen altijd ergens collectief belegd moet zijn als ouders dit zelf niet kunnen regelen?
Het Kabinet wil dat kinderen nooit in hun levensbehoeften en meedoen beperkt worden door de financiële positie van het gezin. De werkelijkheid is dat dit wel voorkomt en er gezinnen zijn die in armoede leven in Nederland. Het Kabinet probeert dat zo goed mogelijk te ondervangen. Vanuit het Rijk worden de landelijke werkende armoedefondsen ondersteund om te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen worden bereikt die dergelijke ondersteuning nodig hebben. Zo ontvangen verschillende landelijk werkende armoedefondsen en maatschappelijke organisaties (de partijen verenigd binnen het samenwerkingsverband «Sam& voor alle kinderen» (hierna: Sam&)) middelen ter ondersteuning van kinderen en jongeren, bijvoorbeeld op gebied van school, sport, cultuur en vrije tijd. Tevens worden de schoolmaaltijden voortgezet voor een aantal scholen. Ook gemeenten zijn verantwoordelijk voor armoedebeleid voor hun inwoners en worden daarbij ondersteund vanuit het Rijk.
Bent u ervan op de hoogte dat in groepen op sociale media, ouders oproepen doen voor noodzakelijke hulpmiddelen die de verzekeraar niet wil vergoeden? Wat vindt u ervan dat bij eerder genoemde organisaties aanvragen binnenkomen voor luiers, medische hulpmiddelen en orthopedische schoenen? Hoe kan het dat de zorgverzekeraar deze niet in alle gevallen vergoed of hier extra eisen aan stelt?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het is aan de zorgverlener om in overleg met de ouders of verzorgers van het kind of, afhankelijk van de leeftijd, met het kind zelf de medische noodzaak voor de genoemde hulpmiddelen aan te geven. Hierbij dient de zorgverlener rekening te houden met de indicatie van het kind voor het betreffende hulpmiddel. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of de aanvraag aan de voorwaarden voor het basispakket voldoet. Welke indicaties in aanmerking komen voor vergoede hulpmiddelen uit het basispakket staat beschreven op de website van Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut)2. Zorgverzekeraars houden zich aan deze indicaties.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op het internationale Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap?
Nee, deze mening deelt het Kabinet niet. Want, volgens artikel 24 van het Kinderrechtenverdrag en artikel 25 van het VN-verdrag Handicap heeft elk kind recht op de grootst mogelijke mate van gezondheid en medisch noodzakelijke basiszorg. Als de medische noodzaak is vastgesteld, zoals in vraag 4 beschreven, moet de verschaffing van de te vergoeden hulpmiddelen voldoende zijn om tegemoet te komen aan de zorgbehoefte van kinderen met een beperking.
Klopt het dat sommige verzekeraars eisen stellen waardoor een kind met een medische indicatie of beperking gebonden kan zijn aan een maximum aantal luiers of incontinentiemateriaal per dag? Zo ja, bent u bereid hen hierop aan te spreken en afspraken te maken zodat de vergoeding hier op maat is en voldoet aan de behoefte?
Voor de vergoeding van incontinentiematerialen werken de meeste zorgverzekeraars met profielen, variërend van zeer lichte incontinentie tot zeer zware incontinentie. In afstemming met de ouders of verzorgers van het kind bepaalt de continentieverpleegkundige van de leverancier in welk profiel het kind moet worden ingedeeld, welk soort incontinentiemateriaal daarbij passend is en hoeveel incontinentiemateriaal per dag nodig is.
Dit betekent niet dat als een kind meer materiaal verbruikt dan verwacht, dit materiaal niet vergoed wordt. Dat komt omdat zorgverzekeraars over het algemeen met een dagvergoeding werken. Het te vergoeden bedrag per dag verschilt per profiel. Als het kind over langere tijd meer materiaal per dag nodig heeft dan past binnen het profiel, dan kan de continentieverpleegkundige het kind in een ander profiel indelen. Er is geen maximumaantal opgenomen in de wet- en regelgeving waarin de aanspraak op incontinentiemateriaal is beschreven.
Ik vind het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot voldoende incontinentiemateriaal als ze die vanwege een medische indicatie of beperking nodig hebben. En ik zal hierover met verzekeraars in gesprek gaan.
Bent u bereid om in navolging van het amendement-Bushoff/Dijk een structurele oplossing te vinden voor de vergoeding van brillen voor kinderen zoals het onderbrengen van brillen in het basispakket? Zo nee, hoe legt u dit uit in het kader van het Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap waarin duidelijk staat opgenomen dat de overheid verantwoordelijk is voor het aanbieden van hulpmiddelen tegen een betaalbare prijs (artikel 20)?
Momenteel ben ik bezig met de uitvoering van het genoemde amendement voor de verstrekking van kinderbrillen aan kinderen waarvan de ouders of verzorgers dit financieel niet kunnen dragen. Parallel daaraan ben ik in gesprek met de veldpartijen en het Zorginstituut over het vinden van een structurele oplossing voor deze groep kinderen. Hierbij wordt ook bekeken of de huidige aanspraak op kinderbrillen herzien moet worden.
Ziet u ook dat een aanvullende verzekering voor minder draagkrachtige gezinnen vaak een probleem is en dit een belemmering is voor kosten die gemoeid gaan met orthodontie? Klopt het dat de aanvragen bij eerder genoemde fondsen voor beugels voor kinderen stijgen? Vindt u dit een probleem? Zo ja, werkt u aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Aan de vergoeding van orthodontie vanuit het basispakket zitten voorwaarden verbonden. Bij specifieke indicaties kan orthodontie wel voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking komen3. Ook kan orthodontie vanuit de aanvullende verzekering vergoed worden.
Daarnaast kunnen minima in veel gemeenten een gemeentepolis afsluiten met daarin altijd een vergoeding voor mondzorg, waaronder ook orthodontie voor kinderen. De gemeentepolis is een collectieve zorgverzekering voor minima. In Nederland hebben 635.000 mensen een Gemeentepolis. Het voordeel van een gemeentepolis is dat de gemeente en de zorgverzekeraar een bijdrage of premiekorting kunnen geven op het aanvullende deel van de polis. Daardoor is de polis goedkoper dan een «reguliere» verzekering.
Uit de recente armoedecijfers blijkt dat het aantal kinderen dat in armoede opgroeit al jaren daalt4. Ondanks de daling ziet het Jeugdeducatiefonds een stijging in aanvragen rondom zorg in de breedste zin, zoals brillen en kosten voor beugels. Om die reden hebben de fondsen van Sam& in 2024 extra middelen ontvangen van het Ministerie van SZW om meer kinderen te bereiken en te kunnen helpen.
Deelt u de mening dat aangepaste leermiddelen voor bijvoorbeeld kinderen met een beperking, taalontwikkelingsachterstand (TOS) of dyslexie altijd beschikbaar moet worden gesteld aan kinderen die dit nodig hebben? Zo ja, hoe kan het dat ook hiervoor beroep wordt gedaan op organisaties als het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp?
Het Kabinet vindt het belangrijk dat alle kinderen goed mee kunnen doen in het onderwijs. Voor leerlingen die daarvoor aangepaste leermiddelen nodig hebben, is het belangrijk dat die beschikbaar zijn. Daarom verstrekt het Ministerie van OCW subsidies aan organisaties zoals Dedicon en Stichting Toegankelijke Informatie om leermiddelen toegankelijk te maken. Daarnaast wordt in het Nationaal Groeifondsprogramma Impuls Open Leermateriaal gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van onder andere digitale leermiddelen. Samen met scholen, leraren en experts wordt leermateriaal ontwikkeld die vrij toegankelijk, aanpasbaar en direct inzetbaar is. Dit omvat ook het gespecialiseerd onderwijs.
Naast aangepaste leermiddelen zijn voor kinderen met een beperking soms ook andere hulpmiddelen nodig om deel te kunnen nemen aan onderwijs. Hiervoor zijn drie routes:
Indien de kosten voor een voorziening onder het drempelbedrag liggen en ouders of verzorgers deze niet zelf kunnen betalen, is het mogelijk dat zij een beroep doen op een sociaal fonds, zoals het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp. Het is ook voorstelbaar dat ouders of verzorgers niet altijd de juiste weg kunnen vinden om hulpmiddelen beschikbaar gesteld te krijgen voor hun kind. In het kader van de Nationale Strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap inventariseert het Kabinet knelpunten die leerlingen en/of studenten ervaren bij de inzet van hulpmiddelen in het onderwijs, onder andere in relatie tot hulpmiddelen die vanuit het zorg- en werkdomein worden verkregen. Daarbij wordt ook kritisch gekeken naar de informatievoorziening over beschikbaarheid van hulpmiddelen in het onderwijs en hoe dat kan worden verduidelijkt voor leerlingen, studenten, ouders en verzorgers.
Deelt u de mening dat reiskosten nooit een belemmering zouden mogen zijn voor ouders om hun kind die (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft op te zoeken?
Ik vind dat ouders of verzorgers hun kind moeten kunnen opzoeken als het kind (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft. Maar, reiskosten zijn voor ouders of verzorgers vaak voor eigen rekening. Als de reiskosten een belemmering zijn, kunnen ouders of verzorgers contact opnemen met hun gemeente voor eventuele financiële ondersteuning, bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand of andere lokale regelingen.
herkent u dat het leerlingenvervoer bij spoeduithuisplaatsing van moeder en/of kind vaak niet goed is geregeld en dat ook hierover aanvragen worden gedaan bij genoemde organisaties? Deelt u de mening dat dit beter georganiseerd moet worden omdat het van groot belang is dat het kind op dezelfde school blijft (tenzij er goede redenen zijn dan niet te doen)? Zo ja, wat gaat u doen?
Bij (spoed)uithuisplaatsingen is het vanzelfsprekend van belang dat leerlingenvervoer goed geregeld is, zodat – waar dat mogelijk is – leerlingen naar de eigen school kunnen gaan. Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk dat het leerlingenvervoer ook in dit geval goed geregeld is. Hier zijn geen landelijke kaders of richtlijnen voor, maar er zijn wel goede voorbeelden bij gemeenten. Zo zijn in de regio Noordoost-Brabant regionale afspraken gemaakt over bij welke gemeente de verantwoordelijkheid ligt bij (spoed)uithuisplaatsing over gemeentegrenzen heen. In de gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zal het Kabinet wijzen op het belang van zulke regionale afspraken.
Deelt u de mening dat het onthouden van medische hulpmiddelen en leermiddelen aan kinderen, kan leiden tot gezondheidsproblemen en ontwikkelingsachterstanden en dit uiteindelijk ook meer kosten voor de samenleving met zich meebrengt?
Het Kabinet kan zich voorstellen dat het ontbreken van medische hulpmiddelen en leermiddelen gezondheidsproblemen of ontwikkelingsachterstanden bij kinderen teweeg kan brengen. En dat dit zich daardoor vertaalt in meer kosten voor de samenleving. Het Kabinet vindt het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot deze middelen en zorgt er daarom voor dat deze toegang er is. Dit is geregeld op verschillende manieren, zoals via scholen, gemeenten of het basispakket.
Klopt het ook dat kinderen die geen wettelijke verblijfsstatus hebben, soms geen aanspraak kunnen maken op hulp en zorg omdat het burgerservicenummer nog niet geregeld is, waardoor ook er ook geen verzekering geregeld kan worden? Deelt u de mening dat dit haaks staan op het Kinderrechtenverdrag waarin staat dat kinderen áltijd recht op zorg hebben?
In Nederland krijgt ieder kind medische zorg als dat nodig is, ongeacht de verblijfsstatus. Dit is in lijn met het Kinderrechtenverdrag. De zorgkosten van deze kinderen komen, als de ouders of verzorgers dit zelf niet kunnen betalen, ten laste van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden of de Regeling onverzekerbare vreemdelingen. Deze financiële regelingen worden uitgevoerd door het CAK. Voor kinderen uit Oekraïne, en als zij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, is de vergoeding van zorg geregeld via de Regeling Medische zorg Oekraïners. De kosten voor kinderen van asielzoekers vallen onder de Regeling Medische zorg Asielzoeker. De dekking van zorg van al deze regelingen is gelijk of vergelijkbaar aan de basisverzekering.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen kinderen die vanwege medische redenen, een beperking, of de sociaaleconomische positie van ouders hetzelfde recht hebben op medische hulpmiddelen en leermiddelen, zoals ook volgt uit het Kinderrechtenverdrag?
Gemeentes krijgen middelen om kinderen in een slechtere sociaaleconomische positie te ondersteunen, ze staan hierin vrij eigen afwegingen te maken. Daarnaast ontvangen de Sam&-partijen subsidie voor het bieden van ondersteuning aan kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Het Kabinet vindt het belangrijk dat ouders en verzorgers deze mogelijkheden kennen. Daarvoor is Het Juiste Loket5 voor hen bereikbaar. Dit is een onafhankelijk informatie- en adviespunt voor vragen over de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Zvw, en de Wet langdurige zorg. De hulp van Het Juiste Loket is gratis.
Het sluiten van het Tijdelijk Noodfonds Energie |
|
Suzanne Kröger (GL), Barbara Kathmann (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Nobel , Sophie Hermans (minister ) (VVD), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte dat door het beperkte budget voor het Tijdelijk Noodfonds Energie en de grote stormloop door het lange wachten veel mensen nu geen aanvraag kunnen doen?1 2 3
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Erkent u dat het uw verantwoordelijkheid is om te zorgen dat middelen vanuit het Noodfonds rechtvaardig worden verdeeld en dat het systeem goed functioneert?
Het energiefonds 2025 is net als het Noodfonds in 2023 en het Noodfonds in 2024 een publiek-private samenwerking. De subsidie die het Rijk heeft verstrekt aan Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) is € 56,3 miljoen. Deze gelden zijn verstrekt ten behoeve van huishoudens. Vanuit de bijdragen van de energiesector worden de uitvoeringskosten van het fonds betaald. Er is gekozen om samen met de energiesector en TNE nog een allerlaatste keer een publiek-private samenwerking aan te gaan, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 april jl.4 Dit was noodzakelijk om in 2025 het energiefonds te openen.
Erkent u dat het beperkte budget en de technische problemen zorgen voor een schrijnende en oneerlijke situatie, waarin mensen die pech hebben of minder digitaal vaardig zijn worden buitengesloten van financiële steun?
Het is heel frustrerend en vervelend voor mensen dat het indienen van een aanvraag niet (goed) is gelukt. Vanwege de drukte in de eerste uren deden zich problemen voor in de wisselwerking tussen verschillende systemen. Daardoor konden meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen. TNE heeft de mensen die een aanvraag in wilden dienen en niet konden voltooien, benaderd om het opnieuw te proberen. Mensen die hulp nodig hadden bij het indienen van een aanvraag, konden hierin worden ondersteund. SZW heeft een subsidie verstrekt aan de Nederlandse Schuldhulproute (NSR) die een landelijk dekkende sociale kaart heeft. Met behulp van deze sociale kaart, is in samenwerking met Landelijk Steunpunt Thuisadministratie (LSTA) een doorverwijsroute ingericht naar lokale hulp. Specifiek hulp aan de keukentafel voor huishoudens die niet zelfstandig een aanvraag kunnen indienen. De LSTA heeft ook een directe lijn met het klantcontactcentrum van TNE, met als gezamenlijke prioriteit om deze huishoudens te ondersteunen.
Kunt u toezeggen dat u als eindverantwoordelijke aanvullende middelen beschikbaar stelt voor het Noodfonds zodat mensen alsnog het geld krijgen waar zij recht op hebben?
In de brief aan uw Kamer van 4 april jl. heb ik aangegeven dat het Tijdelijk Noodfonds Energie op basis van de huidige energieprijzen circa 100.000 huishoudens kon helpen.5 Daarbij heb ik ook aangegeven dat het goed is dat de Tweede Kamer zich realiseert dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen konden worden gehonoreerd. Dat betekent dat op het moment dat een marge tot aan de grens van de € 56,3 miljoen zou worden bereikt, TNE zou overgaan tot sluiting. Het Rijk kan om bestuurlijke risico’s te voorkomen enkel middelen inleggen wanneer derde partijen ook meer dan één derde van de totale som financieel bijdragen. Met de huidige bijdrage van € 56,3 miljoen van het Rijk is die verhouding gewaarborgd. Er zijn van derde partijen en daarmee ook van het Rijk geen extra middelen beschikbaar. Ik wil daarbij benadrukken dat we blij zijn dat er voldoende bijdragen beschikbaar waren gesteld door de energiesector, zodat het fonds van start kon. Ik erken dat het ontzettend spijtig is dat met de € 56,3 miljoen niet alle huishoudens geholpen konden worden. Ik wil echter ook benadrukken dat met deze middelen ook heel veel huishoudens wel zijn bereikt.
Kunt u garanderen dat het Noodfonds nog minimaal één week open blijft, zodat iedereen die nu is buitengesloten de kans heeft om een aanvraag in te dienen zonder technische problemen?
Nee, helaas was dat niet mogelijk. Er zijn geen aanvullende middelen van derde partijen en ook geen additionele publieke middelen. Dit betekent dat het energiefonds genoodzaakt was om te sluiten.
Bent u bereid af te zien van de financiële constructie waardoor het toevoegen van publieke middelen aan het fonds afhankelijk is van de bijdrage van private partijen, zodat het Noodfonds beschikt over de middelen die nodig zijn?
Het energiefonds 2025 is het een publiek-private samenwerking waar niet meer van kan worden afgezien. Echter, begrijp ik uw zorg en werk ik aan de mogelijkheid voor een publiek energiefonds in de toekomst. Om die reden hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het Social Climate Fund (SCF), waarbij ingezet wordt op maatregelen die bijdragen aan verduurzaming. Ook richten de maatregelen zich specifiek op het energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe tijdelijke steun op de energierekening voor huishoudens in een financieel kwetsbare positie. Het kabinet heeft besloten, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, om uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor een dergelijk publiek fonds.6 Samen met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is hiervoor € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus eveneens om keuzes bij de uitvoering. Bij de Voorjaarsnota is besloten om € 600 miljoen in te zetten voor het verlagen van de energiebelasting. Dit is, in tegenstelling tot het noodfonds, geen gerichte maatregel voor de doelgroep van het noodfonds, maar zal ook voor deze huishoudens zorgen voor een lagere energierekening.
Wat gaat u verder doen om het Noodfonds maximaal te ondersteunen? Bent u bereid een actieve rol te spelen om technische problemen op te lossen en ondersteuning bij het aanvragen te versterken?
We hebben intensief contact met TNE. Waar mogelijk, bieden wij ondersteuning. Om huishoudens zo goed mogelijk te ondersteunen bij het doen van een aanvraag is, zoals bij vraag 3 aangegeven, er door SZW een subsidie verstrekt aan NSR.
Bent u op de hoogte dat het maken van een op = op regeling voor financiële steun zorgt voor veel stress, waardoor mensen zo snel mogelijk hun aanvraag doen, met overbelasting van de website als gevolg? Vindt u dit een aanvaardbare manier om mensen financieel te ondersteunen?
Ik begrijp goed dat het frustrerend en vervelend is voor huishoudens die graag nog een aanvraag hadden willen indienen, niet meer in de gelegenheid zijn om dit te doen. Via vrijwilligersorganisaties en andere hulporganisaties zoals energiecoaches zijn huishoudens zo goed als mogelijk geïnformeerd en ondersteund in het doen van een aanvraag. Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven heb ik de Kamer op 4 april jl. geïnformeerd over het feit dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen gehonoreerd konden worden.
Wat moeten mensen doen als hun aanvraag door technische problemen niet lukt? Wat adviseert u hen, zonder te zeggen «probeer het later nog een keer»?4
In de eerste uren, deden problemen zich voor waardoor meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) konden indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen waarna TNE de mensen die hun aanvraag niet konden voltooien, per mail benaderd heeft om het opnieuw te proberen.
Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning.
Bent u het met de indieners eens dat het Noodfonds een belangrijke publieke taak vervult en voor iedereen toegankelijk moet zijn, zowel digitaal als analoog?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, was het dankzij de publiek-private samenwerking uiteindelijk toch mogelijk om het energiefonds te openen. Dit neemt niet weg dat het evidente beperkingen kent. Bijvoorbeeld, het beschikbare budget en het feit dat een aanvraag enkel met DigiD kon worden gedaan. Om de opening en de snelheid daarvan te borgen is ervoor gekozen om, binnen het beperkte budget, in te zetten op ondersteuning bij het indienen van een aanvraag. (Zie ook het antwoord op vraag 3 voor hoe de ondersteuning was vormgegeven). Het was uiteindelijk een keuze tussen geen energiefonds in 2025 of om de beperkingen te aanvaarden en een omvangrijk deel van de doelgroep te helpen. In nauw overleg met betrokken stakeholders en samenwerkingspartners is uiteindelijk voor het laatste gekozen. Verschillende moties en Kamervragen van uw Kamer vroegen hier ook expliciet om.8 Zoals gezegd is dit de laatste keer dat we het op deze manier doen.9 Voor de komende periode wordt gewerkt aan het voorstel voor het SCF.
Kunt u toezeggen dat het Noodfonds en toekomstige fondsen voortaan als een volwaardige overheidsdienst worden aangemerkt en aanvragen ook analoog kunnen plaatsvinden?5
De grote belangstelling voor het energiefonds toont dat er een significante groep huishoudens is die moeite heeft met het betalen van de energierekening. Om die reden hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van VRO gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het SCF, zie ook de beantwoording bij vraag 6.
Bent u bekend met de herhaalde oproepen van de Nationale ombudsman, die vraagt om een DigiD niet verplicht te stellen voor aanvragen bij het Noodfonds?6 7
Ja, hier ben ik mee bekend.
Waarom is het hebben van een DigiD voor de derde keer op rij verplicht voor het doen van een aanvraag, terwijl u op de hoogte bent van de problemen met toegankelijkheid?
De uitvoeringskosten van het energiefonds worden bekostigd door de energiesector. Wij zijn blij met de middelen die zij hiervoor beschikbaar hebben gesteld. Het totale beschikbare bedrag vroeg wel om het maken van keuzes in de uitvoering door TNE. Zoals bij vraag 10 aangegeven is extra hulp beschikbaar gesteld voor mensen die minder digitaal vaardig zijn. Het hebben van een DigiD was voorwaardelijk voor het indienen van een aanvraag, aangezien inkomensgegevens verzameld moeten worden voor de aanvrager. Dit is nodig om de steun gericht aan te kunnen bieden aan mensen met lage inkomens en een hoge energierekening. Dit betekent dat mensen zonder DigiD wordt gevraagd om een DigiD aan te vragen om een beroep te kunnen doen op het fonds. Om die reden is in de aanloop naar de opening van het loket actief gecommuniceerd dat mensen een DigiD moesten aanvragen indien ze die nog niet hadden.
Hoe heeft u sociaal werkers, hulploketten en andere ondersteuners voorbereid op vragen over het Noodfonds? Zijn zij voldoende voorbereid op de grote hoeveelheid vragen over het Noodfonds?
De NSR in samenwerking met de LSTA hebben een handleiding gemaakt en een toolkit verspreid naar de verschillende betrokken maatschappelijke organisaties.
TNE heeft webinars en vragen uurtjes verzorgd voor o.a. de VNG, maatschappelijke en vrijwilligers organisaties. Zowel met de VNG als hulporganisaties deden rond 150 deelnemers aan mee. Die organisaties zijn tijdig geïnformeerd over het fonds zodat zij mensen voor de opening van het loket al konden wijzen op de toekomstige opening en de aanwezige ondersteuning. Bovendien heeft TNE met verschillende belangenorganisaties het aanvraagproces doorlopen en op basis van die inzichten verbeteringen doorgevoerd.
De toolkit bevatte naast de handleiding ook de een flyer en poster van TNE. Deze flyer zijn door een aantal maatschappelijke (en lokale) organisaties ook vertaald in andere talen. Daarnaast is de toolkit verspreid naar een grote variatie aan maatschappelijke organisaties die mensen helpen met financiële problemen of energie besparen. Ook zijn inlooppunten vanuit het programma Samen Erop vooruit ingeschakeld. De gemaakte toolkit is dus uitgebreid verspreid.
Graag zou ik de rol van deze vrijwilligers- en andere hulporganisaties benadrukken. Zij hebben huishoudens gedurende de hele week geholpen bij het doen van een aanvraag. Ik besef dat het voor hen erg lastig was toen problemen zich voordeden en zij mensen niet konden helpen. Ik ben hen erkentelijk dat zij, net als TNE en hun klant contactcentrum, ook in de avond- en weekenduren hebben gewerkt om zoveel mogelijk mensen nog te helpen bij het doen van een aanvraag.
Bent u bereid om de technische problemen en de toegankelijkheid van het Noodfonds grondig te evalueren met aanvragers, sociaal werkers, hulploketten, de Nationale ombudsman, lokale overheden, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties?
Lessen en signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in het mogelijke vervolgtraject van het SCF. Ik zal hierbij input meenemen van aanvragers, sociaal werkers, hulploketten, lokale overheden, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties. Met de Nationale ombudsman is onder andere de klachtenregeling van TNE besproken en is er regelmatig contact over de signalen.
Kunt u met dezelfde partijen in kaart brengen op welke specifieke momenten mensen vastlopen in het systeem en werken aan oplossingen om die knelpunten gericht weg te nemen?
Het energiefonds 2025 is inmiddels gesloten. Daarmee is deze vraag niet meer van toepassing. TNE heeft vooraf de klantreis bij ervaringsdeskundigen gecheckt. Zie ook de Kamerbrief van 4 april jl.13 en de beantwoording bij vraag 15.
Kunt u de Kamer per kwartaal informeren over de vervolgstappen die u gaat nemen naar aanleiding van deze schrijnende situatie?
Na het meireces volgt een kamerbrief over de sluiting en laatste stand van zaken rond het energiefonds. De lessen worden zoveel als mogelijk meegenomen in het mogelijke vervolgtraject van het SCF. Uw Kamer wordt geïnformeerd over het definitieve plan voor het SCF. Dit plan moet uiterlijk 30 juni worden ingediend bij de Europese Commissie.
Kunt u vragen 1 t/m 11 uiterlijk op maandag 28 april los beantwoorden, en de rest van de vragen nog voordat het eerste geld aan aanvragers wordt uitgekeerd?
De vragen zijn zo snel als mogelijk en voor het uitkeren van steun aan aanvragers beantwoord.
Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen van het lid Lahlah over huisbezoeken aan demonstranten van 25 maart 2025?
Begrijpt u dat demonstranten huisbezoeken van de politie niet ervaren als «verbindend politiewerk» en «contact zoeken», zoals u de huisbezoeken in uw antwoord op de schriftelijke vragen noemt? Hoe rijmt u uw antwoord met de brief van de Inspectie aan de Nationale Politie, waarin de Inspectie schrijft dat deze huisbezoeken als intimiderend worden ervaren en het tegenovergestelde effect kunnen hebben van wat de politie wil1? Deelt u deze opvatting of is er sprake van een verschil in inzicht tussen u en de Inspectie?
Deelt u de mening dat een huisbezoek in verband met een buurtonderzoek na een inbraak, het opvolgen van een melding over burenoverlast of over een mogelijke onveilige situatie bij de buren, totaal andere situaties zijn dan huisbezoeken aan demonstranten, ook aangezien het vaak gaat om demonstraties waar zij nog niet aan hebben deelgenomen? Zo nee, waarom niet?
Volstaat het interne handelingskader demonstraties bij de politie wat u betreft? Hoe vaak wordt het handelingskader aangevuld en geactualiseerd? Is in het handelingskader voldoende aandacht voor de de-escalerende en faciliterende rol van de politie in demonstraties? Zo ja, op welke manier wordt hier aandacht aan gegeven? Zo nee, biedt dit wat u betreft aanknopingspunten om het handelingskader te actualiseren?
Op welke manier wordt bepaald of de vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie evenredig is en past bij de situatie, zoals is opgenomen in het handelingskader demonstraties bij de politie? Deelt u de mening dat deze definitie mogelijk te veel ruimte overlaat voor interpretatie? Zo ja, bent u bereid met de politie hierover in gesprek te gaan?
Bieden de aanstaande uitkomsten van het WODC-onderzoek wat u betreft aanleiding voor een herziening van het interne handelingskader demonstraties bij de politie? Waarom wel of niet?
Deelt u de mening dat aandacht aan het demonstratierecht en de omgang met demonstranten niet moet worden beperkt tot de Mobiele Eenheid (ME)-opleiding en SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden)-opleiding en dat veel meer groepen agenten vroeger of later met demonstranten te maken kunnen krijgen? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met de politie over een mogelijke herziening van het curriculum? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat overheidsoptredens rondom demonstraties niet gericht zijn op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties en dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat daarvan in de praktijk sprake is, doelen die u zelf aanhaalt in uw beantwoording op de schriftelijke vragen?
Hoe wordt voorafgaand aan een huisbezoek aan demonstranten van de politie bepaald of mogelijk wanordelijkheden of strafbare feiten gepleegd zullen gaan worden door de betreffende demonstrant? Worden de rechten van demonstranten hierbij voldoende geborgd? Kunt u dit toelichten?
Wat vindt u van de constatering van de Inspectie dat de zichtbare aanwezigheid van de ME bij demonstraties als een rode lap op een stier kan werken, terwijl de politie escalatie juist wil voorkomen, en dat daarom beter moet worden afgewogen wanneer ME zichtbaar aanwezig is en wordt ingezet?
Bent u bereid alsnog een overzicht te leveren van hoe vaak en in welke situaties onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten worden ingezet? Zo niet, denkt u dat het nuttig is dergelijke bezoeken beter te registreren, gezien de kritiek van de Inspectie hierop?
Raadsleden met een uitkering |
|
Glimina Chakor (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapportUitkeringsgerechtigden en de raadsvergoeding van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Chakor (beiden GroenLinks-PvdA) over ondersteuning voor mensen met een beperking voor hun functie als gemeenteraadslid, Statenlid of lid van het algemeen bestuur van een waterschap (20 januari 2025)?1
Deelt u de mening dat ook mensen met een uitkering in gemeenteraden vertegenwoordigd moeten kunnen zijn en dat het hebben van uitkering daarbij niet belemmerend mag werken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Herkent u de kernboodschap van dit rapport namelijk: «De toegang van uitkeringsgerechtigden tot het raadslidmaatschap wordt onnodig beperkt. De huidige regeling rond de raadsvergoeding ondermijnt het algemeen passief kiesrecht en sluit mensen met een uitkering feitelijk uit van deelname aan de lokale democratie»? Zo ja, wat gaat u ondernemen om hierin verbetering aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening uit dit rapport dat de regeling waarbij raadsleden die een uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen ontvangen hun raadsvergoeding moeten laten aanpassen «onduidelijk, complex en moeilijk uitvoerbaar» is, hetgeen eraan bijdraagt dat dat de combinatie van een uitkering met raadswerk onnodig onaantrekkelijk maakt? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze regelgeving beter uitvoerbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat uit uw eerdere antwoord op vraag vijf van de genoemde vragen over de complexiteit van de impact van een politieke functie op het recht op een uitkering ook al aangeeft dat het hebben van een uitkering voor het raadslidmaatschap onnodig belemmerend werkt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat uit het genoemde rapport weer blijkt dat ook voor raadsleden met een beperking de door u in de eerdere antwoorden genoemde website niet afdoende is om de benodigde op maat gemaakte informatie te krijgen? Zo ja, gaat u dan alsnog een vast informatiepunt instellen waar de individuele ambtsdrager of griffier (op het individu toegesneden) informatie kan verkrijgen en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?2
Deelt u de mening uit het rapport dat het raadslidmaatschap geen betaalde arbeid is die invloed zou mogen hebben op het recht op uitkering? Zo ja, wat is er nodig om de regelgeving in die zin aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u ingaan op de in het rapport genoemde voorstellen tot aanpassingen van de regeling, te weten dat voor raadsleden met een uitkering die uitkering tijdelijk wordt opgeschort met behoud van alle rechten op een uitkering na afloop van het raadslidmaatschap, of dat raadsleden in plaats van de raadsvergoeding kunnen kiezen voor een maximale vrijwilligersvergoeding?
Het aankomend verbod op gezichtsbedekking tijdens demonstraties |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Klopt het dat de Wet openbare manifestaties (Wom) wordt aangepast zodat er een verbod komt op het dragen van gezichtsbedekkende kleding tijdens demonstraties, zoals u aangaf in WNL Op Zondag op 11 mei 2025?1
Wordt een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding meegenomen in het WODC-onderzoek over het demonstratierecht? Kunt u toelichten waarom u kiest voor deze timing, terwijl het WODC-onderzoek nog loopt?
Acht u het juridisch haalbaar dat een algemeen verbod op gezichtsbedekking bij demonstraties standhoudt voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, gelet op artikel 10 en 11 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Waarom wel of niet?
Hoe verhoudt het verbod zich volgens u tot de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, die onlangs oordeelde dat de burgemeester te veel eisen had opgelegd aan een demonstratie van Kick Out Zwarte Piet en dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding alleen mag als dit noodzakelijk is om wanordelijkheden te voorkomen?2
Deelt u de lezing van de Wom dat burgemeesters met de huidige wet al voldoende mogelijkheden hebben om wanordelijkheden tijdens demonstraties aan te pakken? Zo nee, waarom niet en waar schiet de Wom wat u betreft momenteel tekort?
Deelt u de mening dat ingrijpen bij demonstraties alleen mag wanneer dat strikt noodzakelijk is, bijvoorbeeld wanneer strafbare feiten plaatsvinden? Zo ja, hoe past een algemeen verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding daar volgens u in?
Hoe schat u een mogelijk «chilling effect» van een verbod op gezichtsbedekkende kleding in op de bereidheid om te demonstreren?
Deelt u de zorgen over de veiligheid van demonstranten die risico lopen wanneer zij herkenbaar demonstreren, bijvoorbeeld bij demonstraties tegen autoritaire regimes? Erkent u dat zij belang hebben bij anonimiteit of gezichtsbedekking? Hoe weegt u dit belang ten opzichte van het voorgestelde verbod?
Deelt u de inschatting dat een verbod op gezichtsbedekking vooral demonstranten treft die bescherming zoeken tegen buitenlandse repressie, en dat dit hun bereidheid om te demonstreren ernstig kan inperken? Acht u een discretionaire bevoegdheid voor burgemeesters tot ontheffing toereikend om dit effect te ondervangen? Kunt u toelichten waarom wel of niet?
Kunt u garanderen dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding niet leidt tot meer politie-inzet, doordat zij hier in de toekomst op moeten handhaven, ook bij demonstranten die vreedzaam demonstreren? Deelt u de mening dat dit niet bij de de-escalerende rol van de politie tijdens demonstraties past?
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Kritische demonstranten die bij een bezoek aan de Chinese vicepremier buiten het zicht werden geposteerd |
|
Kati Piri (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Chinese vicepremier wordt in Den Haag toegejuicht, terwijl slachtoffers van Beijing op afstand moeten blijven»?1
Klopt het dat slachtoffers van het Chinese regime op afstand werden gehouden tijdens het bezoek van de Chinese vicepremier Ding Xuexiang, terwijl een Chinese steunbetoging wel op een prominente plek werd toegestaan?
Deelt u de opvatting dat het recht op demonstratie, zoals vastgelegd in artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), inhoudt dat demonstranten «within sight and sound» van hun beoogde publiek moeten kunnen protesteren? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat juist slachtoffers van het Chinese regime op afstand werden gehouden tijdens het bezoek van de Chinese Vice-President?
Hoe verhoudt zich dit tot internationale richtlijnen die voorschrijven dat het «first come, first served-principe» juist zoveel mogelijk moet worden vermeden om te voorkomen dat bepaalde groepen een tijd of plaats kunnen blokkeren die voor andere groepen demonstranten ook relevant zijn? Hoe kunt u burgemeesters hierin ondersteunen?
Erkent u dat het argument van veiligheid niet mag worden ingezet om demonstranten structureel uit het zicht van hun beoogde publiek te houden?
Kunt u uitsluiten dat druk vanuit de Chinese delegatie heeft geleid tot beperkingen van het demonstratierecht in Den Haag? Zo nee, hoe waarborgt u dat buitenlandse diplomatieke belangen nooit boven fundamentele mensenrechten gaan en dat burgemeesters hier een correcte afweging in kunnen maken?
Klopt het dat de demonstratie slechts tot 18.00 uur was toegestaan, terwijl de delegatie pas na 18.00 uur arriveerde? Zo ja, waarom is voor deze tijdsbeperking gekozen? Is overwogen de demonstratie langer toe te staan, zodat demonstranten daadwerkelijk binnen zicht en geluid konden protesteren tegen de delegatie?
Is er onderzoek gedaan naar signalen dat er misinformatie is verspreid door de Koninklijke Marechaussee over het tijdstip van aankomst van de Chinese vicepremier in het Catshuis? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te (laten) onderzoeken?
Bent u op de hoogte of er tijdens deze of soortgelijke demonstraties persoonsgegevens van demonstranten zijn verzameld, bijvoorbeeld via cameratoezicht of gezichtsherkenning? Zo ja, op welke juridische grondslag is dit gebeurd, met welk doel, en hoe wordt dit verantwoord in het licht van artikel 8 van het EVRM (recht op privacy)?
Deelt u de zorgen over omstanders die videobeelden van demonstranten maken en vervolgens mogelijk delen met de Chinese overheid? Deelt u de mening dat dit onderdeel is van transnationale repressie, acties vanuit de overheid om burgers in het buitenland het stilzwijgen op te leggen, te controleren, of om kritiek en andere meningen af te schrikken, wat een schending is van hun mensenrechten2? Wat gaat u eraan doen om deze mensen te beschermen?
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op enig moment contact gehad met de Chinese ambassade over het feit dat mensen gelieerd aan de Chinese overheid, demonstraties filmen en fotograferen? Zo ja, is daarbij te kennen gegeven dat Nederland dit afkeurt en dat er zal worden opgetreden tegen dergelijke intimidatie van demonstranten? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met de Chinese studentenorganisatie ACSSNL in Nederland? Wordt deze organisatie gezien als een instrument van ongewenste Chinese beïnvloeding? Zo ja, hoe wordt hiertegen opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de zorgen over de veiligheid van demonstranten die tegen dergelijke regimes in opstand komen? Erkent u dat demonstranten die zich uitspreken tegen autoritaire regimes, vaak extra risico lopen en daarom juist belang kunnen hebben bij anonimiteit of gezichtsbedekking? Hoe verhoudt dit zich tot het voorstel voor een verbod op gezichtsbedekkende kleding bij demonstraties?
Deelt u de zorg dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding in de praktijk vooral mensen raakt die bescherming zoeken tegen repressie van buitenlandse regimes, en dat dit een «chilling effect» kan hebben op hun bereidheid om überhaupt te demonstreren? Worden deze dilemma’s meegenomen in het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) over het demonstratierecht?
Erkent u dat er sprake kan zijn van een «chilling effect» doordat demonstranten en gemeenschappen zich extra conformeren aan politieaanwijzingen uit vrees toekomstige demonstraties in gevaar te brengen? Deelt u de opvatting dat demonstratierecht een fundamenteel recht is dat niet afhankelijk mag zijn van een «goede relatie» met de autoriteiten?
Bent u bereid om – mede in het licht van het EVRM en relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – te (laten) evalueren hoe bij staatsbezoeken het recht op demonstratie wordt gewaarborgd of dit mee te nemen in het WODC-onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze resultaten delen met de Kamer?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het sluiten van het Tijdelijk Noodfonds Energie |
|
Suzanne Kröger (GL), Barbara Kathmann (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Nobel , Sophie Hermans (minister ) (VVD), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte dat door het beperkte budget voor het Tijdelijk Noodfonds Energie en de grote stormloop door het lange wachten veel mensen nu geen aanvraag kunnen doen?1 2 3
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Erkent u dat het uw verantwoordelijkheid is om te zorgen dat middelen vanuit het Noodfonds rechtvaardig worden verdeeld en dat het systeem goed functioneert?
Het energiefonds 2025 is net als het Noodfonds in 2023 en het Noodfonds in 2024 een publiek-private samenwerking. De subsidie die het Rijk heeft verstrekt aan Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) is € 56,3 miljoen. Deze gelden zijn verstrekt ten behoeve van huishoudens. Vanuit de bijdragen van de energiesector worden de uitvoeringskosten van het fonds betaald. Er is gekozen om samen met de energiesector en TNE nog een allerlaatste keer een publiek-private samenwerking aan te gaan, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 april jl.4 Dit was noodzakelijk om in 2025 het energiefonds te openen.
Erkent u dat het beperkte budget en de technische problemen zorgen voor een schrijnende en oneerlijke situatie, waarin mensen die pech hebben of minder digitaal vaardig zijn worden buitengesloten van financiële steun?
Het is heel frustrerend en vervelend voor mensen dat het indienen van een aanvraag niet (goed) is gelukt. Vanwege de drukte in de eerste uren deden zich problemen voor in de wisselwerking tussen verschillende systemen. Daardoor konden meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen. TNE heeft de mensen die een aanvraag in wilden dienen en niet konden voltooien, benaderd om het opnieuw te proberen. Mensen die hulp nodig hadden bij het indienen van een aanvraag, konden hierin worden ondersteund. SZW heeft een subsidie verstrekt aan de Nederlandse Schuldhulproute (NSR) die een landelijk dekkende sociale kaart heeft. Met behulp van deze sociale kaart, is in samenwerking met Landelijk Steunpunt Thuisadministratie (LSTA) een doorverwijsroute ingericht naar lokale hulp. Specifiek hulp aan de keukentafel voor huishoudens die niet zelfstandig een aanvraag kunnen indienen. De LSTA heeft ook een directe lijn met het klantcontactcentrum van TNE, met als gezamenlijke prioriteit om deze huishoudens te ondersteunen.
Kunt u toezeggen dat u als eindverantwoordelijke aanvullende middelen beschikbaar stelt voor het Noodfonds zodat mensen alsnog het geld krijgen waar zij recht op hebben?
In de brief aan uw Kamer van 4 april jl. heb ik aangegeven dat het Tijdelijk Noodfonds Energie op basis van de huidige energieprijzen circa 100.000 huishoudens kon helpen.5 Daarbij heb ik ook aangegeven dat het goed is dat de Tweede Kamer zich realiseert dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen konden worden gehonoreerd. Dat betekent dat op het moment dat een marge tot aan de grens van de € 56,3 miljoen zou worden bereikt, TNE zou overgaan tot sluiting. Het Rijk kan om bestuurlijke risico’s te voorkomen enkel middelen inleggen wanneer derde partijen ook meer dan één derde van de totale som financieel bijdragen. Met de huidige bijdrage van € 56,3 miljoen van het Rijk is die verhouding gewaarborgd. Er zijn van derde partijen en daarmee ook van het Rijk geen extra middelen beschikbaar. Ik wil daarbij benadrukken dat we blij zijn dat er voldoende bijdragen beschikbaar waren gesteld door de energiesector, zodat het fonds van start kon. Ik erken dat het ontzettend spijtig is dat met de € 56,3 miljoen niet alle huishoudens geholpen konden worden. Ik wil echter ook benadrukken dat met deze middelen ook heel veel huishoudens wel zijn bereikt.
Kunt u garanderen dat het Noodfonds nog minimaal één week open blijft, zodat iedereen die nu is buitengesloten de kans heeft om een aanvraag in te dienen zonder technische problemen?
Nee, helaas was dat niet mogelijk. Er zijn geen aanvullende middelen van derde partijen en ook geen additionele publieke middelen. Dit betekent dat het energiefonds genoodzaakt was om te sluiten.
Bent u bereid af te zien van de financiële constructie waardoor het toevoegen van publieke middelen aan het fonds afhankelijk is van de bijdrage van private partijen, zodat het Noodfonds beschikt over de middelen die nodig zijn?
Het energiefonds 2025 is het een publiek-private samenwerking waar niet meer van kan worden afgezien. Echter, begrijp ik uw zorg en werk ik aan de mogelijkheid voor een publiek energiefonds in de toekomst. Om die reden hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het Social Climate Fund (SCF), waarbij ingezet wordt op maatregelen die bijdragen aan verduurzaming. Ook richten de maatregelen zich specifiek op het energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe tijdelijke steun op de energierekening voor huishoudens in een financieel kwetsbare positie. Het kabinet heeft besloten, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, om uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor een dergelijk publiek fonds.6 Samen met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is hiervoor € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus eveneens om keuzes bij de uitvoering. Bij de Voorjaarsnota is besloten om € 600 miljoen in te zetten voor het verlagen van de energiebelasting. Dit is, in tegenstelling tot het noodfonds, geen gerichte maatregel voor de doelgroep van het noodfonds, maar zal ook voor deze huishoudens zorgen voor een lagere energierekening.
Wat gaat u verder doen om het Noodfonds maximaal te ondersteunen? Bent u bereid een actieve rol te spelen om technische problemen op te lossen en ondersteuning bij het aanvragen te versterken?
We hebben intensief contact met TNE. Waar mogelijk, bieden wij ondersteuning. Om huishoudens zo goed mogelijk te ondersteunen bij het doen van een aanvraag is, zoals bij vraag 3 aangegeven, er door SZW een subsidie verstrekt aan NSR.
Bent u op de hoogte dat het maken van een op = op regeling voor financiële steun zorgt voor veel stress, waardoor mensen zo snel mogelijk hun aanvraag doen, met overbelasting van de website als gevolg? Vindt u dit een aanvaardbare manier om mensen financieel te ondersteunen?
Ik begrijp goed dat het frustrerend en vervelend is voor huishoudens die graag nog een aanvraag hadden willen indienen, niet meer in de gelegenheid zijn om dit te doen. Via vrijwilligersorganisaties en andere hulporganisaties zoals energiecoaches zijn huishoudens zo goed als mogelijk geïnformeerd en ondersteund in het doen van een aanvraag. Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven heb ik de Kamer op 4 april jl. geïnformeerd over het feit dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen gehonoreerd konden worden.
Wat moeten mensen doen als hun aanvraag door technische problemen niet lukt? Wat adviseert u hen, zonder te zeggen «probeer het later nog een keer»?4
In de eerste uren, deden problemen zich voor waardoor meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) konden indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen waarna TNE de mensen die hun aanvraag niet konden voltooien, per mail benaderd heeft om het opnieuw te proberen.
Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning.
Bent u het met de indieners eens dat het Noodfonds een belangrijke publieke taak vervult en voor iedereen toegankelijk moet zijn, zowel digitaal als analoog?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, was het dankzij de publiek-private samenwerking uiteindelijk toch mogelijk om het energiefonds te openen. Dit neemt niet weg dat het evidente beperkingen kent. Bijvoorbeeld, het beschikbare budget en het feit dat een aanvraag enkel met DigiD kon worden gedaan. Om de opening en de snelheid daarvan te borgen is ervoor gekozen om, binnen het beperkte budget, in te zetten op ondersteuning bij het indienen van een aanvraag. (Zie ook het antwoord op vraag 3 voor hoe de ondersteuning was vormgegeven). Het was uiteindelijk een keuze tussen geen energiefonds in 2025 of om de beperkingen te aanvaarden en een omvangrijk deel van de doelgroep te helpen. In nauw overleg met betrokken stakeholders en samenwerkingspartners is uiteindelijk voor het laatste gekozen. Verschillende moties en Kamervragen van uw Kamer vroegen hier ook expliciet om.8 Zoals gezegd is dit de laatste keer dat we het op deze manier doen.9 Voor de komende periode wordt gewerkt aan het voorstel voor het SCF.
Kunt u toezeggen dat het Noodfonds en toekomstige fondsen voortaan als een volwaardige overheidsdienst worden aangemerkt en aanvragen ook analoog kunnen plaatsvinden?5
De grote belangstelling voor het energiefonds toont dat er een significante groep huishoudens is die moeite heeft met het betalen van de energierekening. Om die reden hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van VRO gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het SCF, zie ook de beantwoording bij vraag 6.
Bent u bekend met de herhaalde oproepen van de Nationale ombudsman, die vraagt om een DigiD niet verplicht te stellen voor aanvragen bij het Noodfonds?6 7
Ja, hier ben ik mee bekend.
Waarom is het hebben van een DigiD voor de derde keer op rij verplicht voor het doen van een aanvraag, terwijl u op de hoogte bent van de problemen met toegankelijkheid?
De uitvoeringskosten van het energiefonds worden bekostigd door de energiesector. Wij zijn blij met de middelen die zij hiervoor beschikbaar hebben gesteld. Het totale beschikbare bedrag vroeg wel om het maken van keuzes in de uitvoering door TNE. Zoals bij vraag 10 aangegeven is extra hulp beschikbaar gesteld voor mensen die minder digitaal vaardig zijn. Het hebben van een DigiD was voorwaardelijk voor het indienen van een aanvraag, aangezien inkomensgegevens verzameld moeten worden voor de aanvrager. Dit is nodig om de steun gericht aan te kunnen bieden aan mensen met lage inkomens en een hoge energierekening. Dit betekent dat mensen zonder DigiD wordt gevraagd om een DigiD aan te vragen om een beroep te kunnen doen op het fonds. Om die reden is in de aanloop naar de opening van het loket actief gecommuniceerd dat mensen een DigiD moesten aanvragen indien ze die nog niet hadden.
Hoe heeft u sociaal werkers, hulploketten en andere ondersteuners voorbereid op vragen over het Noodfonds? Zijn zij voldoende voorbereid op de grote hoeveelheid vragen over het Noodfonds?
De NSR in samenwerking met de LSTA hebben een handleiding gemaakt en een toolkit verspreid naar de verschillende betrokken maatschappelijke organisaties.
TNE heeft webinars en vragen uurtjes verzorgd voor o.a. de VNG, maatschappelijke en vrijwilligers organisaties. Zowel met de VNG als hulporganisaties deden rond 150 deelnemers aan mee. Die organisaties zijn tijdig geïnformeerd over het fonds zodat zij mensen voor de opening van het loket al konden wijzen op de toekomstige opening en de aanwezige ondersteuning. Bovendien heeft TNE met verschillende belangenorganisaties het aanvraagproces doorlopen en op basis van die inzichten verbeteringen doorgevoerd.
De toolkit bevatte naast de handleiding ook de een flyer en poster van TNE. Deze flyer zijn door een aantal maatschappelijke (en lokale) organisaties ook vertaald in andere talen. Daarnaast is de toolkit verspreid naar een grote variatie aan maatschappelijke organisaties die mensen helpen met financiële problemen of energie besparen. Ook zijn inlooppunten vanuit het programma Samen Erop vooruit ingeschakeld. De gemaakte toolkit is dus uitgebreid verspreid.
Graag zou ik de rol van deze vrijwilligers- en andere hulporganisaties benadrukken. Zij hebben huishoudens gedurende de hele week geholpen bij het doen van een aanvraag. Ik besef dat het voor hen erg lastig was toen problemen zich voordeden en zij mensen niet konden helpen. Ik ben hen erkentelijk dat zij, net als TNE en hun klant contactcentrum, ook in de avond- en weekenduren hebben gewerkt om zoveel mogelijk mensen nog te helpen bij het doen van een aanvraag.
Bent u bereid om de technische problemen en de toegankelijkheid van het Noodfonds grondig te evalueren met aanvragers, sociaal werkers, hulploketten, de Nationale ombudsman, lokale overheden, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties?
Lessen en signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in het mogelijke vervolgtraject van het SCF. Ik zal hierbij input meenemen van aanvragers, sociaal werkers, hulploketten, lokale overheden, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties. Met de Nationale ombudsman is onder andere de klachtenregeling van TNE besproken en is er regelmatig contact over de signalen.
Kunt u met dezelfde partijen in kaart brengen op welke specifieke momenten mensen vastlopen in het systeem en werken aan oplossingen om die knelpunten gericht weg te nemen?
Het energiefonds 2025 is inmiddels gesloten. Daarmee is deze vraag niet meer van toepassing. TNE heeft vooraf de klantreis bij ervaringsdeskundigen gecheckt. Zie ook de Kamerbrief van 4 april jl.13 en de beantwoording bij vraag 15.
Kunt u de Kamer per kwartaal informeren over de vervolgstappen die u gaat nemen naar aanleiding van deze schrijnende situatie?
Na het meireces volgt een kamerbrief over de sluiting en laatste stand van zaken rond het energiefonds. De lessen worden zoveel als mogelijk meegenomen in het mogelijke vervolgtraject van het SCF. Uw Kamer wordt geïnformeerd over het definitieve plan voor het SCF. Dit plan moet uiterlijk 30 juni worden ingediend bij de Europese Commissie.
Kunt u vragen 1 t/m 11 uiterlijk op maandag 28 april los beantwoorden, en de rest van de vragen nog voordat het eerste geld aan aanvragers wordt uitgekeerd?
De vragen zijn zo snel als mogelijk en voor het uitkeren van steun aan aanvragers beantwoord.
Het uitblijven van investeringen voor het gevangeniswezen |
|
Derk Boswijk (CDA), Faith Bruyning (NSC), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Michiel van Nispen (SP), Willem Koops (NSC) |
|
Coenradie |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er bij de Voorjaarsnota geen geld is vrijgemaakt voor het gevangeniswezen, maar er in plaats daarvan een korting is ingeboekt van 23 miljoen euro?
Hoe kijkt u naar de afroming van 23 miljoen in 2025 van het surplus op het eigen vermogen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) door Justitie en Veiligheid (J&V)? Deelt u de mening dat dit de facto in bezuiniging is op het gevangeniswezen?
Waarom zijn deze middelen niet behouden voor het gevangeniswezen?
Wat betekent het uitblijven van investeringen voor de veiligheid en werkbeleving van het gevangenispersoneel?
Wat zijn de gevolgen van het uitblijven van investeringen op de korte termijn, zoals het mogelijk nog eerder heenzenden van gedetineerden dan de nu al geldende noodmaatregel van twee weken?
In hoeverre leidt het uitblijven van investeringen tot een toename van het aantal nog niet geëxecuteerde gevangenisstraffen?
Betekent het uitblijven van investeringen tot een mildere beoordeling van gratieverzoeken die gegrond zijn op het niet tijdig executeren van opgelegde gevangenisstraffen?
Kunt u deze vragen los van elkaar en vóór 1 juni 2025, doch uiterlijk voorafgaand aan de behandeling van de suppletoire begroting J&V, beantwoorden?
Klopt het dat bij de landelijke aanbesteding van de medische arrestantenzorg alle tien percelen zijn gegund aan één partij, een huisartsenorganisatie, die deze zorg wil leveren met verpleegkundigen, basisartsen en huisartsen? Hoe beoordeelt u dit besluit?
Deelt u de ernstige zorgen van het Forensisch Medisch Genootschap1 dat hiermee de medische arrestantenzorg – een van de drie pijlers van de forensische geneeskunde – verdwijnt, en het vakgebied daarmee fundamenteel wordt verzwakt?
Waarom is er niet gekozen voor het behoud van forensisch medische kennis in het hart van deze zorg, terwijl het gaat om verdachten en mensen in detentie, vaak in kwetsbare situaties, en om cruciale medische informatie die onderdeel kan uitmaken van strafrechtelijke procedures?
Hoe gaat geborgd worden dat de artsen die werkzaam zijn bij de huisartsenorganisatie in kwestie op de hoogte zijn van het juridische kader dat noodzakelijk is om goed voor deze doelgroep te zorgen en het strafrechtelijke proces niet in de weg zitten?
Hoe verhoudt de keuze om alle medische arrestantenzorg uit te besteden aan één huisartsenorganisatie zich tot de tekorten waar de huisartsenzorg nu al mee kampt? Lopen die tekorten naar verwachting op door deze aanbesteding?
Erkent u dat deze keuze de uitkomst lijkt van een aanbestedingslogica waarin prijs belangrijker wordt geacht dan kwaliteit, rechtszekerheid en continuïteit? Wat zegt dit over de prioriteiten van dit kabinet?
Deelt u de mening dat dit haaks staat de inspanningen van de afgelopen jaren om de forensische geneeskunde te professionaliseren en toekomstbestendig te maken? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat betekent deze gunning voor de artsen die momenteel werkzaam zijn in de forensische geneeskunde, en die deze pijler verliezen als onderdeel van hun professionele identiteit? Hoe voorkomt u dat ervaren forensisch artsen hierdoor afhaken? Hoe trekt u nieuwe artsen aan als deze pijler wegvalt, ook aangezien dit de pijler is waarbinnen men behandelt als arts in dit vakgebied?
Hoe kijkt u aan tegen de versnelde uitstroom die dreigt en de stagnerende instroom van nieuwe forensisch artsen, terwijl het vakgebied nu al kampt met tekorten en een vergrijzend bestand?
Kunt u garanderen dat de 24/7-beschikbaarheid van forensisch artsen voor lijkschouw en zedenonderzoek ook in de toekomst gegarandeerd blijft, ook met deze aanbestedingskeuze?
Wat zijn volgens u de risico’s voor de kwaliteit van waarheidsvinding en de rechtsgang als deze deskundigheid verschraalt of verdwijnt?
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met het Forensisch Medisch Genootschap, beroepsorganisaties en andere betrokkenen om te komen tot een structurele oplossing waardoor het vakgebied forensische geneeskunde in zijn volle breedte behouden wordt?
Kunt u de Kamer voor de zomer informeren over de impact van deze aanbesteding op de medische arrestantenzorg, de positie van forensisch artsen en het functioneren van de rechtsstaat?
Het bericht 'Vaker advies om van strafzaken af te zien bij jongeren zonder migratieachtergrond' |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Struycken |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vaker advies om van strafzaken af te zien bij jongeren zonder migratieachtergrond»?1
Kunt u reflecteren op de conclusie uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut dat de Raad voor de Kinderbescherming bij jongeren van Nederlandse afkomst significant vaker adviseert om strafzaken te seponeren dan bij jongeren met een migratieachtergrond?
Deelt u de mening dat (minderjarige) verdachten gelijk behandeld moeten worden en dat het wel of niet hebben van een migratieachtergrond geen rol zou mogen spelen in het verdere verloop van het strafproces? Waarom wel of niet?
Deelt u de mening dat de ongelijkheid in het advies van de Raad voor de Kinderbescherming over jeugdstrafzaken in strijd is met artikel 2 van het VN-kinderrechtenverdrag en niet past in een rechtsstaat? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen treffen?
Wat vindt u van het feit dat de onderzoekers op basis van de registratiegegevens geen directe oorzaken konden vaststellen voor deze verschillen?2 Deelt u de mening dat onderzoek naar deze oorzaken nodig is om eventuele vervolgstappen te kunnen nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit regelen? Bent u bereid dit onderzoek door een externe, onafhankelijke partij uit te laten voeren en niet door de Raad zelf?
Deelt u de mening dat kinderen van verschillende sociaaleconomische of etnische achtergronden gelijke toegang zouden moeten hebben tot alternatieve vormen van jeugdstrafrecht, zoals bijvoorbeeld taakstraffen of een sepot met voorwaarden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze toegang gelijk wordt getrokken?
Wat vindt u van het feit dat taakstraffen van jongeren met een migratieachtergrond of uit gezinnen die in armoede leven vaker als «mislukt» worden bestempeld? Hoe reflecteert u op de gevolgen die dat teweegbrengt voor deze groep kinderen, zoals een zwaardere vervolging? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat taakstraffen ook bij deze groep jongeren effectief is?
Hoe beoordeelt u de adviserende rol van de Raad voor de Kinderbescherming in jeugdstrafzaken? Bent u van mening dat het wenselijk is dat in jeugdstrafzaken het Openbaar Ministerie doorgaans het advies van de Raad voor de Kinderbescherming overneemt, nu uit onderzoek blijkt dat sprake kan zijn van ongelijke behandeling bij het uitbrengen van de adviezen? Acht u dit verenigbaar met het recht op een eerlijk en onpartijdig proces op grond van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Bent u van mening dat het Openbaar Ministerie zelf actiever invulling moet geven aan zijn verantwoordelijkheid om ongelijke behandeling bij de beoordeling van jeugdstrafzaken te voorkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Worden er maatregelen genomen om ongelijkheden jeugdstrafzaken te voorkomen? Zo nee, zijn die wat u betreft wel nodig na het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut?
Hoe reflecteert u op de bevindingen uit het rapport van Moviesie3 uit 2023 waarin wordt geconcludeerd dat discriminatie op basis van etniciteit op verschillende niveaus voorkomt in de jeugdzorg? Hoe beoordeelt u het feit dat, ondanks deze eerdere bevindingen, wederom blijkt dat jongeren met een migratieachtergrond ongelijk worden behandeld door bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming? Welke concrete stappen zijn er sindsdien genomen om discriminatie in de jeugdzorg te verbeteren?
Herkent u de signalen die wij krijgen dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, gedurende het hele jeugdzorgtraject worden gebruikt en niet tussentijds wordt herzien of geëvalueerd? Deelt u de zorg dat dit kan leiden tot ongewenste gevolgen in de bejegening en hulp van jongeren binnen de jeugdzorg, met name wanneer sprake is van vooringenomen aannames bij de Raad voor de Kinderbescherming? Ziet u ook dat dit extra nadelig kan zijn voor jongeren met een migratieachtergrond, nu er duidelijk verschil blijkt te zijn in de wijze waarop de Raad voor de Kinderbescherming hierover adviseert?
Hoe reflecteert u op de cijfers waaruit blijkt dat één op de tien medewerkers van de Raad discriminatie ervaart op de werkvloer, en dat dit bij medewerkers met een niet-Europese achtergrond het zelfs gaat om bijna één op de vier werknemers?
Bent u van mening dat het antidiscriminatiebeleid van de Raad voor de Kinderbescherming voldoende is? Of acht u aanvullende landelijke kaders, richtlijnen of extra toezicht wenselijk op het beleid van de Raad?
Hoe beoordeelt u de impact van de bevindingen uit het onderzoek op het vertrouwen van jongeren en ouders in de adviserende rol van de Raad voor de Kinderbescherming? Bent u van plan om iets te doen om dat vertrouwen te herstellen of te versterken?
Hoe worden de aanbevelingen uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut opgevolgd en gemonitord?4
Hoe beoordeelt u de doorslaggevende invloed van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming binnen de jeugdbeschermings- en strafketen? Acht u het, gezien de signalen van ongelijke behandeling en mogelijke vooringenomenheid, wenselijk om de rol en doorwerking ervan te herzien? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Huisbezoeken aan demonstranten en de gegevensverwerking van demonstranten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Struycken , David van Weel (minister ) , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de kritische reacties op het huisbezoek van de politie aan een demonstrant in Amersfoort, waaronder die van korpschef Janny Knol?1
Ja.
Deelt u de mening van de korpschef dat dit nooit op deze manier had mogen gebeuren en het iedere inwoner van Nederland volledig vrijstaat voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Wat vindt u ervan dat de Nationale ombudsman zich genoodzaakt voelt een onderzoek in te stellen naar de huisbezoeken?2 Bent u bereid de resultaten hiervan, naast de resultaten van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC)-onderzoek over het demonstratierecht dat momenteel wordt uitgevoerd, mee te nemen in uw plannen om «hardere grenzen» te stellen aan het demonstratierecht? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman heeft in 2018 eerder onderzoek gedaan naar de demonstratiepraktijk3. Dit wordt nu herhaald. Oplevering van het onderzoek door de Nationale ombudsman is voorzien voor het eerste kwartaal van 2026. Zowel op het onderzoek door het WODC als het onderzoek van de Nationale ombudsman zal het kabinet een beleidsreactie geven.
Wat is uw reactie op onderzoek van Amnesty International3 waaruit blijkt dat er onvoldoende toezicht is op politiedatabanken, waarin grootschalige verwerking van gevoelige persoonsgegevens plaatsvindt van demonstranten? Klopt het dat dit in strijd is met mensenrechten?
In de briefing Toezicht Gezocht: Amnesty roept op tot controle op politiedatabanken van maart 2025 van Amnesty International wordt verwezen naar het rapport Ongecontroleerde macht: ID-controles en gegevensverzameling van vreedzame demonstranten in Nederland van 2023. Dit rapport heeft betrekking op de uitvoering van identiteitscontroles rondom demonstraties en gegevensverwerking in dit kader. Voor mijn reactie op dit rapport en de vraag met betrekking tot mensenrechten verwijs ik naar de brief van mijn voorganger van 12 december 2023 met daarin de beleidsreactie.
Toezicht op de gegevensverwerking door de politie vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens. Het is daarbij niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om mij uit te laten over de aanbevelingen die zijn gedaan richting de Autoriteit Persoonsgegevens, omdat de uitoefening van het toezicht onafhankelijk geschiedt.
Welke gesloten en open bronnen raadpleegt de politie in een onderzoek naar demonstranten? Op basis waarvan besluit de politie om over te gaan tot het verwerken van gevoelige persoonsgegevens?
Als Minister van Justitie en Veiligheid is het niet aan mij om in te gaan op de specifieke bronnen welke politie raadpleegt. Dit is afhankelijk van de operationele noodzaak tot informatie die politie heeft en die afweging maakt politie per geval.
In algemene zin kan ik zeggen dat de politie in het kader van openbare-ordehandhaving op basis van artikel 3 Politiewet informatie kan vergaren. De grens hiervan is dat met de informatievergaring niet een min of meer compleet beeld ontstaat van delen van iemands leven. Ten behoeve van de openbare-ordehandhaving raadpleegt de politie publiek toegankelijke online bronnen.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin bij een aanwijzing voor een ernstige verstoring van de openbare orde de politie stelselmatig informatie mag vergaren ten behoeve van de taakuitvoering. Dit betekent dat met de informatievergaring wel een beeld mag ontstaan van delen van iemands leven (zoals online al snel het geval is). Zoals toegezegd aan uw Kamer kunt u dit wetsvoorstel tegemoet zien. Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te laten gaan.
Op basis van welke wettelijke grondslag verwerkt de politie persoonsgegevens van demonstranten? Hoe is het verzamelen, verwerken en delen van deze gegevens begrensd?
Om invulling te geven aan haar taak om de openbare orde te handhaven vergaart de politie informatie, ook online. De grondslag van deze informatievergaring ligt in artikel 3 Politiewet. Op grond van dit wetsartikel mag de politie informatie vergaren ten behoeve van de taakuitvoering zolang hiermee niet een volledig beeld ontstaat van delen van iemands persoonlijke leven. Ook in publiek toegankelijke bronnen online wordt informatie vergaard. Deze informatievergaring heeft als doel de politie in staat te stellen keuzes te maken over de inzet van politiecapaciteit, het gezag te informeren en eventueel mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Kortom, deze informatievergaring is noodzakelijk om invulling te geven aan de daadwerkelijke uitvoering van de taak om de openbare orde te handhaven.
De grondslag voor de verwerking van politiegegevens zit in de Wet politiegegevens (Wpg). Elke verwerking dient te berusten op een wettelijke grondslag en vindt slechts plaats indien dit noodzakelijk is voor bij of krachtens die wet geformuleerde doeleinden (zie artikel 3 Wpg).
Zijn er interne protocollen die kaders stellen aan het verzamelen, verwerken en delen van persoonsgegevens van demonstranten? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, hoe zorgt u er voor dat de privacy van demonstranten voldoende is beschermd?
Persoonsgegevens kunnen worden verwerkt voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak, zo ook de persoonsgegevens van demonstranten. De politie heeft beleidskaders en interne protocollen met betrekking tot de verwerking van politiegegevens. Het algemene interne handelingskader demonstraties van de politie is onlangs aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op een demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor demonstranten wanneer hun persoonsgegevens worden opgenomen in politiedatabanken? Hoe lang blijven hun gegevens bewaard? Worden deze altijd binnen de wettelijk toegestane bewaartermijn vernietigd?
Verwerking van politiegegevens kan diverse gevolgen hebben voor betrokkenen. Politiegegevens kunnen vergeleken worden met andere politiegegevens, verrijkt worden met andere gegevens en verstrekt worden aan organisaties die bij of krachtens de Wet politiegegevens (Wpg) genoemd zijn indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van de ontvanger.
Politiegegevens die verzameld worden op basis van de ID-controles bij demonstranten worden doorgaans verwerkt voor de dagelijkse politietaak. Deze worden in beginsel vijf jaar verwerkt en daarna verwijderd. Verwijderde politiegegevens worden nog gedurende vijf jaar bewaard met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en is alleen toegankelijk voor poortwachters (artikel 14 Wpg).
In 2019 heeft de toenmalig korpschef besloten politiegegevens niet te vernietigen na overschrijding van de bewaartermijn van artikel 14 Wpg. Mijn ambtsvoorganger heeft de korpschef daarin gesteund en uw Kamer daar destijds over geïnformeerd. De gegevens zijn ondanks dat ze niet op grote schaal worden vernietigd absoluut niet breed toegankelijk. Zo hebben alleen poortwachters toegang tot deze afgeschermde politiegegevens en zijn de gegevens alleen toegankelijk met toestemming van het gezag. In het commissiedebat politie van 16 april jl. heb ik toegezegd5 een ultieme poging te doen om de opties voor verlenging van de bewaartermijn politiegegevens te verkennen en tussentijds geen gegevens te vernietigen.
Hoe vaak startten demonstranten de afgelopen twee jaar een klachtenprocedure bij de politie omdat zij zich zorgen maakten om de verwerking van hun gevoelige persoonsgegevens? In hoeveel van de gevallen bleek dat de gegevensverwerking onrechtmatig was?
Sinds 1 januari 2023 zijn er landelijk twintig klachten naar aanleiding van demonstraties ingediend die betrekking hebben op (het vragen naar) identificatie (volgens W.I.D.) en/of het vastleggen of verantwoorden van gegevens.
In zes van deze twintig klachtdossiers is om een oordeel van de politiechef gevraagd. Een klacht is alsnog ingetrokken en twee klachten zijn nog in behandeling. In drie klachtdossiers is een oordeel gegeven door een politiechef. In twee van die dossiers was het oordeel dat de klacht over de identificatie (volgens W.I.D.) gegrond was en in een van deze dossiers was ook de klacht over het vastleggen of verantwoorden gegrond. In het derde klachtdossier was de klacht ongegrond.
Klopt het dat de politie registraties niet verwijdert wanneer blijkt dat de gegevensverwerking onrechtmatig is verlopen? Zo ja, deelt u de mening dat betrokkenen hierdoor geen rechtsherstel krijgen? Waarom wel of niet?
Indien vaststaat dat een verwerking van politiegegevens onrechtmatig plaatsvindt, dan dient de verwerking te worden beëindigd. De korpschef is de verwerkingsverantwoordelijke en is gehouden aan de beginselen van de Wet politiegegevens. De wet schrijft voor dat alle verwerkingen noodzakelijk, rechtmatig, doelgebonden, juist, nauwkeurig en volledig dienen te zijn. De verwerkingsverantwoordelijke treft de nodige maatregelen om politiegegevens te verwijderen of vernietigen zodra de gegevens niet meer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor deze zijn verwerkt (artikel 4, tweede lid, Wpg).
De betrokkene heeft diverse mogelijkheden om rechtsherstel te bewerkstelligen. De betrokkene heeft het recht om inzage te krijgen in de hem of haar betreffende politiegegevens, recht op rectificatie van feitelijke onjuistheden en vernietiging van onrechtmatig verwerkte politiegegevens (artikelen 25 en 28 Wpg). Besluiten die hierop door de korpschef worden genomen zijn besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen beroep bij de bestuursrechter openstaat. Ook kan aan de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd worden te bemiddelen of adviseren in het geschil met de korpschef (artikel 29, tweede lid, Wpg). Daarnaast heeft de betrokkene de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de korpschef en bij de Autoriteit Persoonsgegevens en de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen (artikel 31a Wpg). Tot slot heeft de betrokkene het recht om een handhavingsverzoek in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens is bevoegd om handhavingsmaatregelen te treffen, zoals een last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en een boete.
Indien de politie persoonsgegevens verzamelt of verwerkt op een manier die achteraf onrechtmatig blijkt, worden de betrokkenen daar dan actief over geïnformeerd? Bent u het met de indiener(s) eens dat mensen het recht hebben om dit te weten?
De politie heeft geen algemene notificatieplicht om betrokkenen te informeren over een wijziging of vernietiging van de hem of haar betreffende politiegegevens. Bij datalekken worden betrokkenen geïnformeerd als deze inbreuk waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen met zich meebrengt (zie artikel 33a, vijfde lid, Wpg).
Wat vindt u van de oproep van Amnesty International aan de Nationale ombudsman en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om het toezicht op registraties in politiedatabanken te versterken? Bent u bereid de Ombudsman en AP te ondersteunen in de opvolging hiervan op het gebied van rechtsherstel, de oprichting van een laagdrempelig loket en de mogelijkheden om klachten op nationaal niveau te delen en evalueren? Kunt u daarbij apart ingaan op iedere aanbeveling?
Ten aanzien van de aanbeveling om te onderzoeken hoe de politie haar beleid en praktijk beter in lijn kan brengen, verwijs ik in eerste instantie naar de eigen verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef en naar de Autoriteit Persoonsgegevens die toezicht houdt op de verwerkingen van politiegegevens door de politie.
Ten aanzien van de mogelijkheden tot rechtsherstel verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 10. De geschetste mogelijkheden acht ik laagdrempelig. Een oprichting van een additioneel loket acht ik niet doeltreffend en maakt het stelsel nog diffuser.
Ten aanzien van de mogelijkheid om klachten op nationaal niveau te delen en te evalueren geldt dat dit in beginsel aan de gemeentelijke Ombudsmannen en de politie is om als verwerkingsverantwoordelijke te beslissen of een verstrekking van persoonsgegevens voor dit doel verenigbaar is met het aanvankelijke doel waarvoor de gegevens zijn verzameld binnen de kaders van de AVG, en geanonimiseerde klachtoordelen en evaluaties openbaar te maken conform de Wet open overheid (Woo).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
Kent u de berichten «Toegang tot het recht krimpt, terwijl maatwerk faalt»1 en «Maatregelen regeerprogramma inkomenszekerheid: waarom de gemeente aan zet blijft»2?
Ik ben bekend met deze berichten en ik vind het belangrijk dat de overheid voor iedereen toegankelijk is, ongeacht woonplaats of achtergrond. Daarom zet het kabinet zich in voor een toegankelijke en makkelijk bereikbare overheid. De rol van gemeenten hierbij is essentieel. Dit vraagt om investeringen in toegankelijke, begrijpelijke en samenhangende dienstverlening zodat mensen niet verdwalen en op tijd de ondersteuning krijgen die past bij hun persoonlijke situatie.
Deelt u de mening dat als kwetsbare burgers niet in staat zijn om de overheidsdienstverlening of uitkering te krijgen waar zij recht op hebben dat dat ook een signaal is dat het recht niet voor iedereen even toegankelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit diverse onderzoeken blijkt dat de overheid niet voor iedereen even toegankelijk is. Sommige mensen ervaren barrières, bijvoorbeeld door ingewikkelde regels, digitale drempels of doordat ze niet goed weten waar ze moeten zijn. Hiermee kan niet iedereen goed gebruik maken van overheidsdienstverlening. Als het gaat om de toegang tot recht heeft mijn collega, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, uw Kamer in de brief van december over de voortgang van de aanpak versterking toegang tot het recht aangegeven dat informatie, advies en ondersteuning beschikbaar moeten zijn. Zoals ook in de Kabinetsreactie op het PEFD-rapport3 staat, is er een grote verscheidenheid aan sociaal juridische dienstverlening. Het is echter niet duidelijk waar problematische «witte vlekken» in het aanbod zijn. Ter uitvoering van de motie Van Nispen/Palmen4 wordt voor de zomer een kwartiermaker benoemd (J&V, BZK, SZW) die verkent hoe een landelijk dekkend netwerk van sociaaljuridische dienstverlening het best vormgegeven kan worden.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde ombudsvrouw dat als overheden naast burgers gaan staan en niet tegenover dat dan rechtshulp veel minder nodig zou zijn? Zo ja, waarom en wat heeft u gedaan om hier zorg voor te dragen? Zo nee, waarom niet?
Publieke dienstverlening moet in de basis menselijk, voor iedereen toegankelijk en begrijpelijk zijn. We werken aan deze basis van de dienstverlening en richten ons specifiek op de transformatie van overheidsorganisaties naar organisaties die dienstverlening ontwikkelen en verbeteren vanuit de leefwereld van mensen. Daarnaast zorgen we dat de feedback vanuit burgers en ondernemers op de goede plek terecht komt, zodat de dienstverlening verbeterd wordt vanuit de leefwereld van mensen en werken we aan begrijpelijke en gebruikersvriendelijke overheidscommunicatie en dienstverlening. Ik ben ervan overtuigd dat een toegankelijke, responsieve en proactieve overheid zorgt dat mensen de dienstverlening van de overheid ervaren als passend bij hun persoonlijke situatie en merken dat ze goed geholpen en ondersteund worden.
Deelt u de mening van de ombudsvrouw dat «mensen nog steeds van het kastje naar de muur [worden] gestuurd. Echt integraal werken is nog niet wijdverspreid binnen de overheid»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het voornemen uit uw Regeerprogramma om «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers [te verbeteren]» en «het maakt geen verschil bij welk loket de vraag wordt gesteld. De overheid zorgt achter het loket gezamenlijk voor een antwoord op de vraag of een oplossing voor de problemen»? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt het tegendeel?
Overheidsbreed samenwerken is een complex en langdurig veranderproces. Desalniettemin is er de afgelopen jaren een stevig fundament gelegd en zijn er concrete stappen gezet die invulling geven aan overheidsbreed samenwerken en het principe van «altijd de juiste deur». Uitgangspunt is dat het niet zou moeten uitmaken bij welke instantie of organisatie iemand aanklopt, de overheid werkt collectief aan de oplossing vanuit de beleving van mensen, ongeacht hoe de overheid zelf is georganiseerd. Door mensen direct te helpen of door warm door te verwijzen.
Onder coördinatie van de Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties werken we aan overheidsbrede toegankelijkheid en bereikbaarheid van dienstverlening, gezamenlijk met alle publieke dienstverleners, departementen en medeoverheden. Daarmee streven we naar dienstverlening die door mensen wordt ervaren als ware het één-overheid is (de zogenaamde één-overheidsbeleving).
Het aantal lokale praktijkinitiatieven waar integraal wordt samengewerkt door gemeenten en landelijke uitvoeringsorganisaties is dit jaar uitgebreid naar 25. Bij deze zogenoemde overheidsbrede loketten hebben overheidsdienstverleners op locatie contact met de burger en kunnen zij gebruikmaken van directe lijnen met andere overheidsorganisaties, zodat mensen direct geholpen worden met hun vragen aan de overheid – hoe complex die ook zijn – of warm worden doorverwezen naar een organisatie die hen beter kan helpen. Daarnaast werken de publieke dienstverleners zelf aan een betere bereikbaarheid, toegankelijkheid en nabijheid. Zodat mensen met vragen direct gericht aan de betreffende organisatie daar terecht kunnen.
Van belang is dat dienstverlening wordt aangeboden op plekken die voor mensen logisch en dichtbij voelen. De Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties presenteert voor de zomer zijn visie hierop aan de Kamer. In deze visie is een grote rol voor (het versterken van) het lokale ecosysteem en de inbedding daarin van overheidsbrede dienstverlening evenals voor informele helpers en sleutelpersonen. Informele helpers en sleutelpersonen vervullen een betekenisvolle functie voor inwoners, zijn goed verbonden met de lokale gemeenschap en zijn in staat om groepen te bereiken die voor gemeenten en bekende (gevestigde) uitvoeringsorganisaties soms lastig toegankelijk zijn.
Ook werken we aan het proactiever aanbieden van dienstverlening. Het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW beoogt mogelijk te maken dat UWV, SVB en gemeenten proactieve dienstverlening kunnen inzetten. Dit betekent dat zij mogen onderzoeken wie mogelijk recht heeft op een uitkering of een andere voorziening gericht op inkomensondersteuning, maar daar geen gebruik van maakt. Zij mogen dan contact opnemen met deze mensen en hen ondersteunen als zij een aanvraag voor een uitkering of een voorziening willen doen.
Vanuit mijn departement wordt, samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de mogelijkheid onderzocht van een Persoonlijk Digitaal Regelingenoverzicht (PDR). Een PDR beoogt mensen een gepersonaliseerd overzicht te geven van de regelingen waarop zij mogelijk recht hebben en vergemakkelijkt het komen tot een aanvraag ervan.
Wat is er tot nu toe gedaan om de in het Regeerprogramma genoemde doelstellingen om er voor te zorgen dat «de afstand tussen de burger en de overheid zo klein mogelijk is en de overheid menselijk, toegankelijk en nabij is» en «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers» verbeterd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Is daardoor de afstand tot de burger kleiner geworden en de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de overheid verbeterd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kunt u dat onderbouwen aan de hand van onderzoeken of cijfermateriaal? Zo nee, hoe kan dat?
Uit kwalitatief onderzoek – gesprekken die gevoerd zijn met bezoekers – blijkt dat mensen in overgrote mate blij zijn met de overheidsbrede dienstverlening zoals geboden vanuit de overheidsbrede loketten. De beleving loopt uiteen van «tevreden» tot het gevoel dat men echt gered is doordat men contact heeft gehad met een medewerker die echt oog had voor hun probleem. De dienstverlening voorziet in drie basisbehoeften van bezoekers, namelijk contact met iemand die:
Herkent u het beeld dat mensen die in armoede leven vaak niet meer in staat zijn om goede keuzes te maken, waardoor zelfs het aanvragen van een toeslag of ondersteuning niet meer lukt? Zo ja, gaat het Wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW waarmee het niet-gebruik van regelingen teruggedrongen moet worden hier verbetering in aanbrengen? En wat is de stand van zaken van deze wet? Zo nee, wat herkent u dan niet?
Het aanvragen van een toeslag of ondersteuning kan voor mensen een onoverkomelijke drempel zijn. Het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW wil de toegang tot de sociale zekerheid laagdrempeliger maken. Het doel is dat UWV, de SVB en gemeenten mensen actief wijzen waarop zij recht hebben en helpen bij het aanvragen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid streeft ernaar het wetsvoorstel in de loop van 2025 bij de Kamer in te dienen.5
Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met eerdere berichtgeving1 en recente voorbeelden, onder andere via videoverslagen op Instagram2, over onaangekondigde huisbezoeken door de politie aan mensen die overwegen te demonstreren?
Ja.
Hoe vaak en in welke situaties worden deze onaangekondigde huisbezoeken ingezet? Kunt u een overzicht geven van het aantal bezoeken in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst per regio?
Er zijn uiteenlopende redenen voor de politie om bij mensen thuis langs te gaan, aangekondigd en onaangekondigd. Het is een onlosmakelijk onderdeel van verbindend politiewerk. U kunt daarbij denken aan: de wijkagent die de verbinding met de wijk wil vergroten, een buurtonderzoek na een inbraak, het opvolgen van een melding over burenoverlast of over een mogelijk onveilige situatie bij de buren, een zogenaamd stopgesprek om bepaalde strafbare gedragingen en uitlatingen te bespreken en stoppen.
Thuis langsgaan bij mensen is derhalve deel van het reguliere politiewerk en wordt op verschillende wijze geregistreerd. Daarom is het niet mogelijk om het gevraagde overzicht te geven.
Deelt u de mening dat dergelijke huisbezoeken als zeer intimiderend kunnen worden ervaren door mensen die overwegen te demonstreren? Waarom wel of niet? Kunt u hierbij ingaan op de zorgen over een mogelijk «chilling effect», waarbij demonstranten ontmoedigd worden om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Ik kan mij voorstellen dat een huisbezoek door politie indruk kan maken. In het kader van demonstraties kunnen huisbezoeken worden afgelegd door politie. De politie kan informatie over de aard en omvang van een demonstratie proberen te verzamelen. Juist om de demonstratie goed te kunnen begeleiden. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Kunt u toelichten wat de wettelijke grondslag is voor deze bezoeken en welke (juridische) criteria worden gebruikt bij de beslissing om onaangekondigd bij mogelijke demonstranten thuis langs te gaan?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
In hoeverre zijn deze huisbezoeken in lijn met het grondwettelijke recht op demonstreren en de internationale mensenrechtenverplichtingen van Nederland?
Contact zoeken met mensen vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties en zoveel mogelijk wordt voorkomen dat daarvan in de praktijk sprake is. Dat houdt in dat huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval wordt afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken. Alleen iemands aanwezigheid bij demonstraties is geen reden voor een huisbezoek.
Kunt u bevestigen of bij deze huisbezoeken mensen worden gewaarschuwd voor deelname aan (vreedzame) demonstraties? Zo ja, hoe beoordeelt u de signaalwerking en het risico op ontmoediging van burgerparticipatie?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Welke protocollen of instructies bestaan er binnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voor het afleggen van onaangekondigde huisbezoeken aan potentiële demonstranten? Bent u bereid deze protocollen/instructies met de Kamer te delen?
Het Openbaar Ministerie kent dergelijke protocollen en instructies niet. Voor de politie geldt dat het algemene interne handelingskader demonstraties onlangs is aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Hoe wordt de proportionaliteit van deze maatregel beoordeeld? Wat zijn de afwegingen tussen het handhaven van de openbare orde enerzijds en de inperking van het recht op demonstratie anderzijds?
De overheid dient de uitoefening van het demonstratierecht te faciliteren. De politie levert hieraan een belangrijke bijdrage door in het kader van de politietaak demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen. In dit kader kunnen ook huisbezoeken worden afgelegd door politie, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over een demonstratie. Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Afwegingen over de politie-inzet rondom demonstraties worden gemaakt in afstemming met het bevoegd gezag op basis van kennis van de lokale omstandigheden. In het algemeen is dialoog en de-escalatie hierbij het uitgangspunt.
Bestaan er bij de politie en/of het OM specifieke trainingen of richtlijnen over hoe om te gaan met demonstranten om misverstanden of onnodige intimidatie te voorkomen, zowel vooraf, tijdens als achteraf bij demonstraties? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze er wel zouden moeten komen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Binnen het Openbaar Ministerie bestaan er geen specifieke trainingen of richtlijnen. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht en beperking ervan, in de breedste zin, dient conform de wet en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit plaats te vinden. Het Openbaar Ministerie hecht veel waarde aan deze uitgangspunten en zal zich er altijd van vergewissen haar handelen hieraan te laten voldoen, gelet op het belang van het demonstratierecht voor de samenleving.
De politie besteedt in de ME-opleiding en SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden)-opleiding aandacht aan het demonstratierecht en de omgang met demonstranten. Bij de beantwoording van vraag 7 ben ik ook reeds ingegaan op het interne handelingskader demonstraties van de politie dat onlangs is aangevuld.
Bent u van mening dat deze vorm van preventief optreden bijdraagt aan het vertrouwen in de politie en de overheid? Hoe waarborgt u dat burgers niet worden afgeschrikt om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Van de overheid mag worden verwacht dat het demonstratierecht wordt gefaciliteerd en er daarmee ook voldoende ruimte is om te demonstreren, maar ook dat dat op een veilige manier gebeurt. Daarom is het belangrijk dat wanneer het in het kader van de politietaak noodzakelijk is om contact te leggen in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Bent u voornemens maatregelen te treffen om deze vorm van huisbezoeken aan (mogelijke) demonstranten te beperken of beter te reguleren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over uw voornemens en de tijdsplanning? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huisbezoeken zijn en blijven onderdeel van het werk van politie. Contact zoeken met burgers vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan.
Kunt u deze vragen los van elkaar en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
De vergoeding van hulpmiddelen aan kinderen |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat bij organisaties als Nationaal Fonds Kinderhulp en het Jeugdeducatiefonds regelmatig aanvragen worden gedaan voor eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen en specifiek ook voor kinderen met een beperking? Heeft u zelf in beeld van het probleem?
Ja, daarmee is het Kabinet bekend. Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp kunnen aanvragen gedaan worden voor kinderen en jongvolwassenen van 0 tot 21 jaar oud voor bijvoorbeeld een fiets, bed of een dagje uit. Er worden ook financiële aanvragen gedaan voor hulpmiddelen, zoals orthopedische hulpmiddelen, een bril of beugel. Dit zijn vaak middelen die niet (volledig) vergoed worden door de (aanvullende) zorgverzekering. Op de dag van kinderarmoede, 17 april, is het Nationaal Fonds Kinderhulp uitgekomen met een rapport over de actuele trends1. Daaruit is gebleken dat er een stijging is in de hulp voor basisvoorzieningen. Ook het Jeugdeducatiefonds ontvangt aanvragen voor hulpmiddelen bij ziekte, zoals orthopedische schoenen.
Hoeveel gezinnen moeten een beroep doen op stichtingen omdat hun eigen financiële middelen ontoereikend zijn, en onvoldoende hulp krijgen van sociale regelingen en andere voorzieningen? Om hoeveel kinderen gaat dit?
Een derde van de mensen in Nederland leeft met geldzorgen. Er zijn 540 duizend inwoners die onder de armoedegrens leven, waarvan 115 duizend kinderen. 1,2 miljoen mensen leven net boven de armoedegrens. Zij hebben weinig of geen spaargeld. Een kleine tegenslag, zoals een kapotte wasmachine of een ziekenhuisrekening die niet volledig wordt vergoed, leidt dan snel tot financiële problemen.
Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp zijn in 2024 ruim 118.000 kinderen geholpen. Bij het Jeugdfonds Sport en Cultuur zijn in 2024 ruim 86.000 kinderen lid geworden van een sport- of cultuurclub. Stichting Jarige Job heeft in 2023 85.000 verjaardagsboxen verstrekt aan kinderen. Stichting Leergeld Nederland heeft in 2023 ruim 181.000 kinderen geholpen. Het Jeugdeducatiefonds heeft samen met het Rode Kruis ruim 323.000 kinderen bereikt met het Programma Schoolmaaltijden (schooljaar 2023–2024).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in een welvarend land als het onze gezinnen een beroep moeten doen op maatschappelijke organisaties of stichtingen voor eerste levensbehoeften? Deelt u de mening dat eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen altijd ergens collectief belegd moet zijn als ouders dit zelf niet kunnen regelen?
Het Kabinet wil dat kinderen nooit in hun levensbehoeften en meedoen beperkt worden door de financiële positie van het gezin. De werkelijkheid is dat dit wel voorkomt en er gezinnen zijn die in armoede leven in Nederland. Het Kabinet probeert dat zo goed mogelijk te ondervangen. Vanuit het Rijk worden de landelijke werkende armoedefondsen ondersteund om te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen worden bereikt die dergelijke ondersteuning nodig hebben. Zo ontvangen verschillende landelijk werkende armoedefondsen en maatschappelijke organisaties (de partijen verenigd binnen het samenwerkingsverband «Sam& voor alle kinderen» (hierna: Sam&)) middelen ter ondersteuning van kinderen en jongeren, bijvoorbeeld op gebied van school, sport, cultuur en vrije tijd. Tevens worden de schoolmaaltijden voortgezet voor een aantal scholen. Ook gemeenten zijn verantwoordelijk voor armoedebeleid voor hun inwoners en worden daarbij ondersteund vanuit het Rijk.
Bent u ervan op de hoogte dat in groepen op sociale media, ouders oproepen doen voor noodzakelijke hulpmiddelen die de verzekeraar niet wil vergoeden? Wat vindt u ervan dat bij eerder genoemde organisaties aanvragen binnenkomen voor luiers, medische hulpmiddelen en orthopedische schoenen? Hoe kan het dat de zorgverzekeraar deze niet in alle gevallen vergoed of hier extra eisen aan stelt?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het is aan de zorgverlener om in overleg met de ouders of verzorgers van het kind of, afhankelijk van de leeftijd, met het kind zelf de medische noodzaak voor de genoemde hulpmiddelen aan te geven. Hierbij dient de zorgverlener rekening te houden met de indicatie van het kind voor het betreffende hulpmiddel. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of de aanvraag aan de voorwaarden voor het basispakket voldoet. Welke indicaties in aanmerking komen voor vergoede hulpmiddelen uit het basispakket staat beschreven op de website van Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut)2. Zorgverzekeraars houden zich aan deze indicaties.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op het internationale Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap?
Nee, deze mening deelt het Kabinet niet. Want, volgens artikel 24 van het Kinderrechtenverdrag en artikel 25 van het VN-verdrag Handicap heeft elk kind recht op de grootst mogelijke mate van gezondheid en medisch noodzakelijke basiszorg. Als de medische noodzaak is vastgesteld, zoals in vraag 4 beschreven, moet de verschaffing van de te vergoeden hulpmiddelen voldoende zijn om tegemoet te komen aan de zorgbehoefte van kinderen met een beperking.
Klopt het dat sommige verzekeraars eisen stellen waardoor een kind met een medische indicatie of beperking gebonden kan zijn aan een maximum aantal luiers of incontinentiemateriaal per dag? Zo ja, bent u bereid hen hierop aan te spreken en afspraken te maken zodat de vergoeding hier op maat is en voldoet aan de behoefte?
Voor de vergoeding van incontinentiematerialen werken de meeste zorgverzekeraars met profielen, variërend van zeer lichte incontinentie tot zeer zware incontinentie. In afstemming met de ouders of verzorgers van het kind bepaalt de continentieverpleegkundige van de leverancier in welk profiel het kind moet worden ingedeeld, welk soort incontinentiemateriaal daarbij passend is en hoeveel incontinentiemateriaal per dag nodig is.
Dit betekent niet dat als een kind meer materiaal verbruikt dan verwacht, dit materiaal niet vergoed wordt. Dat komt omdat zorgverzekeraars over het algemeen met een dagvergoeding werken. Het te vergoeden bedrag per dag verschilt per profiel. Als het kind over langere tijd meer materiaal per dag nodig heeft dan past binnen het profiel, dan kan de continentieverpleegkundige het kind in een ander profiel indelen. Er is geen maximumaantal opgenomen in de wet- en regelgeving waarin de aanspraak op incontinentiemateriaal is beschreven.
Ik vind het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot voldoende incontinentiemateriaal als ze die vanwege een medische indicatie of beperking nodig hebben. En ik zal hierover met verzekeraars in gesprek gaan.
Bent u bereid om in navolging van het amendement-Bushoff/Dijk een structurele oplossing te vinden voor de vergoeding van brillen voor kinderen zoals het onderbrengen van brillen in het basispakket? Zo nee, hoe legt u dit uit in het kader van het Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap waarin duidelijk staat opgenomen dat de overheid verantwoordelijk is voor het aanbieden van hulpmiddelen tegen een betaalbare prijs (artikel 20)?
Momenteel ben ik bezig met de uitvoering van het genoemde amendement voor de verstrekking van kinderbrillen aan kinderen waarvan de ouders of verzorgers dit financieel niet kunnen dragen. Parallel daaraan ben ik in gesprek met de veldpartijen en het Zorginstituut over het vinden van een structurele oplossing voor deze groep kinderen. Hierbij wordt ook bekeken of de huidige aanspraak op kinderbrillen herzien moet worden.
Ziet u ook dat een aanvullende verzekering voor minder draagkrachtige gezinnen vaak een probleem is en dit een belemmering is voor kosten die gemoeid gaan met orthodontie? Klopt het dat de aanvragen bij eerder genoemde fondsen voor beugels voor kinderen stijgen? Vindt u dit een probleem? Zo ja, werkt u aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Aan de vergoeding van orthodontie vanuit het basispakket zitten voorwaarden verbonden. Bij specifieke indicaties kan orthodontie wel voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking komen3. Ook kan orthodontie vanuit de aanvullende verzekering vergoed worden.
Daarnaast kunnen minima in veel gemeenten een gemeentepolis afsluiten met daarin altijd een vergoeding voor mondzorg, waaronder ook orthodontie voor kinderen. De gemeentepolis is een collectieve zorgverzekering voor minima. In Nederland hebben 635.000 mensen een Gemeentepolis. Het voordeel van een gemeentepolis is dat de gemeente en de zorgverzekeraar een bijdrage of premiekorting kunnen geven op het aanvullende deel van de polis. Daardoor is de polis goedkoper dan een «reguliere» verzekering.
Uit de recente armoedecijfers blijkt dat het aantal kinderen dat in armoede opgroeit al jaren daalt4. Ondanks de daling ziet het Jeugdeducatiefonds een stijging in aanvragen rondom zorg in de breedste zin, zoals brillen en kosten voor beugels. Om die reden hebben de fondsen van Sam& in 2024 extra middelen ontvangen van het Ministerie van SZW om meer kinderen te bereiken en te kunnen helpen.
Deelt u de mening dat aangepaste leermiddelen voor bijvoorbeeld kinderen met een beperking, taalontwikkelingsachterstand (TOS) of dyslexie altijd beschikbaar moet worden gesteld aan kinderen die dit nodig hebben? Zo ja, hoe kan het dat ook hiervoor beroep wordt gedaan op organisaties als het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp?
Het Kabinet vindt het belangrijk dat alle kinderen goed mee kunnen doen in het onderwijs. Voor leerlingen die daarvoor aangepaste leermiddelen nodig hebben, is het belangrijk dat die beschikbaar zijn. Daarom verstrekt het Ministerie van OCW subsidies aan organisaties zoals Dedicon en Stichting Toegankelijke Informatie om leermiddelen toegankelijk te maken. Daarnaast wordt in het Nationaal Groeifondsprogramma Impuls Open Leermateriaal gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van onder andere digitale leermiddelen. Samen met scholen, leraren en experts wordt leermateriaal ontwikkeld die vrij toegankelijk, aanpasbaar en direct inzetbaar is. Dit omvat ook het gespecialiseerd onderwijs.
Naast aangepaste leermiddelen zijn voor kinderen met een beperking soms ook andere hulpmiddelen nodig om deel te kunnen nemen aan onderwijs. Hiervoor zijn drie routes:
Indien de kosten voor een voorziening onder het drempelbedrag liggen en ouders of verzorgers deze niet zelf kunnen betalen, is het mogelijk dat zij een beroep doen op een sociaal fonds, zoals het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp. Het is ook voorstelbaar dat ouders of verzorgers niet altijd de juiste weg kunnen vinden om hulpmiddelen beschikbaar gesteld te krijgen voor hun kind. In het kader van de Nationale Strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap inventariseert het Kabinet knelpunten die leerlingen en/of studenten ervaren bij de inzet van hulpmiddelen in het onderwijs, onder andere in relatie tot hulpmiddelen die vanuit het zorg- en werkdomein worden verkregen. Daarbij wordt ook kritisch gekeken naar de informatievoorziening over beschikbaarheid van hulpmiddelen in het onderwijs en hoe dat kan worden verduidelijkt voor leerlingen, studenten, ouders en verzorgers.
Deelt u de mening dat reiskosten nooit een belemmering zouden mogen zijn voor ouders om hun kind die (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft op te zoeken?
Ik vind dat ouders of verzorgers hun kind moeten kunnen opzoeken als het kind (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft. Maar, reiskosten zijn voor ouders of verzorgers vaak voor eigen rekening. Als de reiskosten een belemmering zijn, kunnen ouders of verzorgers contact opnemen met hun gemeente voor eventuele financiële ondersteuning, bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand of andere lokale regelingen.
herkent u dat het leerlingenvervoer bij spoeduithuisplaatsing van moeder en/of kind vaak niet goed is geregeld en dat ook hierover aanvragen worden gedaan bij genoemde organisaties? Deelt u de mening dat dit beter georganiseerd moet worden omdat het van groot belang is dat het kind op dezelfde school blijft (tenzij er goede redenen zijn dan niet te doen)? Zo ja, wat gaat u doen?
Bij (spoed)uithuisplaatsingen is het vanzelfsprekend van belang dat leerlingenvervoer goed geregeld is, zodat – waar dat mogelijk is – leerlingen naar de eigen school kunnen gaan. Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk dat het leerlingenvervoer ook in dit geval goed geregeld is. Hier zijn geen landelijke kaders of richtlijnen voor, maar er zijn wel goede voorbeelden bij gemeenten. Zo zijn in de regio Noordoost-Brabant regionale afspraken gemaakt over bij welke gemeente de verantwoordelijkheid ligt bij (spoed)uithuisplaatsing over gemeentegrenzen heen. In de gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zal het Kabinet wijzen op het belang van zulke regionale afspraken.
Deelt u de mening dat het onthouden van medische hulpmiddelen en leermiddelen aan kinderen, kan leiden tot gezondheidsproblemen en ontwikkelingsachterstanden en dit uiteindelijk ook meer kosten voor de samenleving met zich meebrengt?
Het Kabinet kan zich voorstellen dat het ontbreken van medische hulpmiddelen en leermiddelen gezondheidsproblemen of ontwikkelingsachterstanden bij kinderen teweeg kan brengen. En dat dit zich daardoor vertaalt in meer kosten voor de samenleving. Het Kabinet vindt het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot deze middelen en zorgt er daarom voor dat deze toegang er is. Dit is geregeld op verschillende manieren, zoals via scholen, gemeenten of het basispakket.
Klopt het ook dat kinderen die geen wettelijke verblijfsstatus hebben, soms geen aanspraak kunnen maken op hulp en zorg omdat het burgerservicenummer nog niet geregeld is, waardoor ook er ook geen verzekering geregeld kan worden? Deelt u de mening dat dit haaks staan op het Kinderrechtenverdrag waarin staat dat kinderen áltijd recht op zorg hebben?
In Nederland krijgt ieder kind medische zorg als dat nodig is, ongeacht de verblijfsstatus. Dit is in lijn met het Kinderrechtenverdrag. De zorgkosten van deze kinderen komen, als de ouders of verzorgers dit zelf niet kunnen betalen, ten laste van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden of de Regeling onverzekerbare vreemdelingen. Deze financiële regelingen worden uitgevoerd door het CAK. Voor kinderen uit Oekraïne, en als zij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, is de vergoeding van zorg geregeld via de Regeling Medische zorg Oekraïners. De kosten voor kinderen van asielzoekers vallen onder de Regeling Medische zorg Asielzoeker. De dekking van zorg van al deze regelingen is gelijk of vergelijkbaar aan de basisverzekering.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen kinderen die vanwege medische redenen, een beperking, of de sociaaleconomische positie van ouders hetzelfde recht hebben op medische hulpmiddelen en leermiddelen, zoals ook volgt uit het Kinderrechtenverdrag?
Gemeentes krijgen middelen om kinderen in een slechtere sociaaleconomische positie te ondersteunen, ze staan hierin vrij eigen afwegingen te maken. Daarnaast ontvangen de Sam&-partijen subsidie voor het bieden van ondersteuning aan kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Het Kabinet vindt het belangrijk dat ouders en verzorgers deze mogelijkheden kennen. Daarvoor is Het Juiste Loket5 voor hen bereikbaar. Dit is een onafhankelijk informatie- en adviespunt voor vragen over de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Zvw, en de Wet langdurige zorg. De hulp van Het Juiste Loket is gratis.
De gaten in de Nederlandse rechtsbescherming en het effect daarvan op het vertrouwen in de overheid |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het hele land door voor je burgerrecht»?1
Ja.
Hoe beziet u de bevindingen uit het artikel in het licht van de conclusies van commissie Van der Meer II?
Ik ben bekend met de signalen dat het aanbod van sociaal advocaten in sommige regio’s en op specifieke rechtsgebieden knelt. De signalen zijn zorgelijk, maar niet nieuw. De commissie-Van der Meer II beveelt onder meer aan om de Raad voor Rechtsbijstand het aanbod aan sociaal advocaten per regio en rechtsgebied te laten monitoren zodat gerichte maatregelen kunnen worden getroffen.2 Het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand houdt al gegevens bij over de ontwikkeling in het aantal sociaal advocaten in de afgelopen vijf jaar. Ik heb het Kenniscentrum gevraagd nader onderzoek te doen naar de ontwikkeling van het aanbod van sociaal advocaten en daarbij onder meer te differentiëren naar rechtsgebied en regio. Dit onderzoek zal op korte termijn van start gaan. Naast nader onderzoek naar de aanbodkant zal er in het kader van het onderzoek voor de periodieke geschilbeslechtingsdelta gekeken worden of er ook per provincie meer inzicht verkregen kan worden in welke mate burgers juridische problemen ervaren en of zij daar oplossingen voor kunnen vinden. Ik verwacht de volgende geschilbeslechtingsdelta eind dit jaar. Wanneer de onderzoeksresultaten van voorgenoemde onderzoeken bekend zijn kan bekeken worden of en zo ja welke (gerichte) maatregelen getroffen moeten worden. Daarnaast zijn met het plan van aanpak sociale advocatuur, aan uw Kamer toegezonden bij brief van 20 april 2023,3 al de nodige maatregelen in gang gezet om de aanwas van sociaal advocaten te stimuleren, waarover in de halfjaarlijkse voortgangsrapportages telkens de laatste stand zaken is geschetst.4 Ik werk bovendien op dit moment samen met onder meer de Raad voor Rechtsbijstand, Nederlandse orde van advocaten en de Vereniging Sociaal Advocatuur Nederland aan een visie op de toekomst van de sociale advocatuur. Daaraan worden concrete doelen en maatregelen gekoppeld. In mijn brief van 27 maart jl. heb ik u nader geïnformeerd over dit traject en mijn vervolgstappen naar aanleiding van de conclusies uit het rapport van de commissie-Van der Meer II.
Deelt u de mening dat iemands postcode geen invloed zou mogen hebben op diens toegang tot rechtsbijstand?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Nationale ombudsman Reinier van Zutphen dat de regionale verschillen in de toegang tot rechtsbijstand veel te groot zijn geworden, en dat veel burgers een overheid tegenover zich zien die hun problemen niet oplost? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, hoe duidt u het feit dat een sociaal advocaat in de Achterhoek zes keer zoveel mensen moet bedienen als een sociaal advocaat in regio Amsterdam?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Wat vindt u ervan dat mensen die afhankelijk zijn van sociaal advocaten, een groep die minder te besteden heeft dan gemiddeld en soms afhankelijk is van een bijstandsuitkering of Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-ondersteuning, vaak verder moet reizen voor een sociaal advocaat waardoor ze daar meer ov- of benzinekosten aan kwijt zijn? Deelt u de zorgen dat de kosten of bereikbaarheid voor sommigen een reden zijn om niet te gaan en ouderen of zieken überhaupt buitenspel zet? Bent u bereid hier iets aan te doen, bijvoorbeeld middels een reiskostenvergoeding?
Ik deel de zorgen over de afname van het aanbod aan sociaal advocaten. De toegang tot rechtsbijstand moet voor iedereen in Nederland gewaarborgd zijn; reistijd mag hierin geen belemmering zijn. Een vergoeding van reiskosten is mijns inziens echter niet de oplossing. Ik richt mij op het tegengaan en keren van het dalende aanbod aan sociaal advocaten zodat voor iedereen, waar ook in Nederland, een sociaal advocaat altijd beschikbaar en bereikbaar is. Zoals in mijn brief van 27 maart jl. heb aangegeven zie ik twee wegen waarlangs de versterking van de sociale advocatuur verder moet worden bevorderd: een redelijke vergoeding per zaak en toekomstbestendigheid voor sociaal advocaten. Ik acht het van belang om hierop in te zetten om het tij te keren.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Hogeschool Utrecht dat in gemeenten waar inwoners armer zijn minder laagdrempelige rechtshulp beschikbaar is, evenals in gemeenten waar relatief veel gedupeerden van de toeslagenaffaire wonen? Deelt u de mening dat laagdrempelige toegang tot sociale rechtsbijstand juist voor deze groep van groot belang is? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Van Nispen (SP) schreef, vind ik het belangrijk dat iedereen met sociaaljuridische problemen op een laagdrempelige manier ergens terecht kan en goed geholpen wordt.5
Specifiek vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand zet ik in op goede toegang tot en versterking van de dienstverlening door het Juridisch Loket en op samenwerking tussen het juridische en het sociale domein in regio’s. De recente motie van Van Nispen (SP) en Palmen (NSC)6 is aanleiding om concreet te laten verkennen hoe een landelijk dekkend netwerk sociaaljuridische hulp tot stand zou kunnen komen, met specifieke aandacht voor de gebieden waar het aanbod beperkt is. Dit vraagstuk reikt verder dan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De uitvoering van de motie pak ik samen met de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (programma Armoede en Schulden) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (programma overheidsbrede loketten) op. Ook betrek ik het Ministerie van Financiën, de VNG en Divosa bij het vraagstuk hoe Rijk en gemeenten op dit punt beter kunnen samenwerken. Het is mijn streven dat vóór de zomer een kwartiermaker aangesteld wordt.
Deelt u de zorg dat het aanstaande «Ravijnjaar» en de bezuinigingen op gemeenten er mogelijk toe bijdragen dat in nog meer gemeenten sociale raadslieden zullen verdwijnen?
Gemeentelijke inzet op gebied van lokale rechtsbescherming, bijvoorbeeld via sociaal raadsliedenwerk, is erg belangrijk. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand kan ik echter geen invloed uitoefenen op de keuzes die gemeenten hierin maken. Wel zie ik een rol voor de in het antwoord op vraag 6 genoemde kwartiermaker om hierover het gesprek met gemeenten aan te gaan.
Hoe verklaart u de tegenstelling dat het kabinet (beperkt) investeert in laagdrempelige juridische hulp, maar opnieuw bezuinigt op de sociale advocatuur, waar 12% op gekort wordt?
Er is geen tegenstelling, aangezien er geen sprake is van een korting van 12% op de sociale advocatuur.
Deelt u de grote zorg over de schatting van de Raad voor Rechtsbijstand dat 2500 van de 4400 sociaal advocaten in Nederland op hun pensioen afkoersen? Hoe verhoudt zich dit volgens u tot de uitstroom van jonge advocaten, die massaal de sociale advocatuur verlaten?
Ja, ik deel deze zorg. Ik zie de gevolgen die de vergrijzing, de beperkte jonge aanwas en de uitstroom van jonge sociaal advocaten heeft voor het totale aanbod van sociaal advocaten.
De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen genomen om de sociaal advocatuur te versterken. Deze zijn toegelicht in de brief aan uw Kamer van 20 april 2023 en de halfjaarlijkse voortgangsrapportages.7, 8 In mijn brief van 27 maart jl. ben ik ingegaan op hoe ik, voortbordurend op de al in gang gezette maatregelen de versterking van de sociaal advocatuur verder wil bevorderen, langs de lijnen van toekomstbestendigheid en een redelijke vergoeding. Met deze maatregelen wil ik onder andere de instroom van (jonge) sociaal advocaten in het stelsel stimuleren en de uitstroom van jonge sociaal advocaten uit het stelsel verder voorkomen.
Erkent u de gevolgen voor rechtszoekenden van het afwijzen van zaken door sociaal advocaten, die door overweldigende drukte steeds kritischer worden op zaken die ze accepteren en daardoor bijvoorbeeld toeslagenherstelzaken afwijzen?
Het is zorgwekkend als rechtzoekenden hun toegang tot het recht niet kunnen effectueren.
Artikel 13 Advocatenwet biedt, in uitzonderlijke gevallen en wanneer er aan de voorwaarden is voldaan, bescherming aan de rechtzoekende op dit punt. Wanneer een rechtzoekende niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt de rechtzoekende zijn diensten te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat noodzakelijk is, kan deze zich wenden tot de deken van de orde van advocaten met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Daarnaast acht ik het van groot belang om de sociale advocatuur te versterken en de instroom van (jonge) sociaal advocaten te bevorderen zodat de werklast beter kan worden gespreid.
Deelt u de mening dat het stelsel ernstig onder druk wordt gezet doordat toevoegingen die sociaal advocaten krijgen niet meer gecorrigeerd worden voor inflatie? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan de conclusies van commissie Van der Meer II en de grote uitstroom van sociaal advocaten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en op welke termijn? Bent u bereid hier extra geld voor vrij te maken, bijvoorbeeld bij de Voorjaarsnota?
Ik erken dat het stelsel onder druk staat, maar dit komt niet doordat de vergoedingen niet meer gecorrigeerd worden voor de inflatie. Op grond van artikel 3 tweede lid Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 worden de vergoedingen ieder jaar geïndexeerd. Met die indexering wordt de vergoeding onder andere gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (de inflatie). De indexering is in de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 december 2018 tijdelijk stopgezet, maar vanaf 2019 wordt deze weer jaarlijks toegepast.
Voor de maatregelen die ik tref voor de versterking van de sociale advocatuur en de inhoudelijke reactie op de conclusies van de commissie-Van der Meer II, verwijs ik u verder naar mijn brief van 27 maart jl.
Bent u van mening dat de aanbeveling van de Staatscommissie rechtsstaat in het rapport «De gebroken belofte van de rechtsstaat» naar aanleiding van het Groninger gasschandaal en de toeslagenaffaire om fors te investeren in de verbetering van rechtsbescherming, is opgevolgd? Waarom wel of niet?
Voor wat betreft de opvolging van de aanbeveling van de Staatscommissie rechtsstaat over het investeren in de rechtsbescherming verwijs ik naar de kabinetsreactie op het adviesrapport van de staatscommissie die voor het zomerreces van 2025 wordt verwacht. Ik wil daar hier niet op vooruit lopen.
Voor wat betreft investering in de sociale advocatuur het volgende. De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen genomen om de sociale advocatuur te versterken.9 Zo is met de invoering van scenario 1 van de commissie-Van der Meer I per 1 januari 2022 structureel geïnvesteerd in de sociale advocatuur en in december 2023 is een eenmalige compensatie van in totaal 26 miljoen euro uitgekeerd aan rechtsbijstandverleners werkzaam in het stelsel.
Recentelijk is de commissie-Van der Meer II met haar aanbevelingen gekomen, voor de inhoudelijke reactie daarop verwijs ik u naar mijn brief van 27 maart jl.
Deelt u de zorg van de Nationale ombudsman dat de afname in het aantal beroepszaken van burgers tegen de overheid deels komt doordat burgers niet meer kunnen procederen omdat ze niemand kunnen vinden of ze het niet meer kunnen betalen?
Waar de afname van het aantal beroepszaken dat burgers tegen de overheid voeren precies vandaan komt is niet bekend. Ik wil niet over de oorzaak speculeren. Wat vast staat is dat we de sociale advocatuur moeten versterken zoals in mijn vorige antwoorden toegelicht.
Aanvullend merk ik op dat de laatste jaren overheidsbreed een groot aantal initiatieven in gang zijn gezet die burgergericht werken van de overheid bevorderen. Deze initiatieven dragen eraan bij dat problemen en bezwaren van burgers zoveel mogelijk al vóór de beroepsprocedure worden erkend en opgelost. Denk aan programma’s zoals Werk aan Uitvoering en het deelprogramma Burgergerichte overheid van het programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand. Dit laatste deelprogramma had het voorkomen van onnodige procedures in het bestuursrecht expliciet als doel.
Klopt het dat nooit gedefinieerd is wat voldoende aanbod van rechtsbijstand zou moeten behelzen? Hoe kijkt u naar de opmerking van de Raad voor Rechtsbijstand dat die definitie niet gemaakt zou moeten worden door de Raad zelf, maar door het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Bent u bereid een dergelijke definitie op te stellen?
Een dergelijke definitie bestaat op dit moment inderdaad niet. Ik ben met de Nederlandse orde van advocaten, de Raad voor Rechtsbijstand en de Vereniging Sociaal Advocatuur Nederland een visietraject voor de sociale advocatuur gestart. Het doel is om een vernieuwende, concrete visie te vormen, met alle betrokken partijen in het veld, voor een duurzaam aanbod van sociaal advocaten. Het gaat om het ontwikkelen van fundamentele ideeën over waar we over 5–10 jaar willen staan. Mijns inziens valt uw vraag over de wenselijkheid van een definitie van voldoende aanbod van rechtsbijstand ook onder deze visie en ik neem deze vraag mee in dit traject.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over gesubsidieerde rechtsbijstand op 1 april?
Ja.
Het bericht dat het aantal gemeentelijke meldpunten (kliklijnen) voor uitkeringsfraude blijft stijgen. |
|
Merlien Welzijn (NSC), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Nobel |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal gemeentelijke kliklijnen voor uitkeringsfraude gestegen is en dat inmiddels 208 gemeenten gebruik maken van een kliklijn?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat na de evaluatie van de huidige Participatiewet en de nodige vernietigende rapporten over de uitvoeringspraktijk, de overheid vanuit een ander mensbeeld moet opereren en dat met de invoering van nieuwe wetgeving uitgegaan moet worden van vertrouwen in plaats van wantrouwen en van een reëel mensbeeld?
In de probleemanalyse van de Participatiewet die het kabinet op 16 december jl met uw Kamer heeft gedeeld, wordt inderdaad geconstateerd dat de Participatiewet niet aansluit bij wat mensen nodig hebben en bij wat we van mensen kunnen verwachten. Het kabinet wil mensen niet vanuit wantrouwen, maar vanuit vertrouwen tegemoet treden. Deze insteek heeft het wetsvoorstel Participatiewet in balans, en ook het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. Er moet ruimte zijn om de mens achter de uitkering te zien en die niet af te rekenen op een enkele fout. Met de genoemde wetsvoorstellen krijgen bestuursorganen de mogelijkheden en ruimte om op deze manier te werken.
Welk mensbeeld schuilt er achter de groei van deze anonieme kliklijnen en hoe verhoudt zich dit met de lessen die geleerd zijn uit de evaluatie van de huidige Participatiewet?
Uit onderzoek blijkt dat verreweg de meeste mensen de regels en verplichtingen van wet- en regelgeving willen naleven. Met Participatiewet in balans en het nieuwe handhavingsstelsel dat in de maak is, wordt meer uitgegaan van vertrouwen. Dat betekent echter niet dat misbruik in het geheel niet voorkomt. Voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid is het van belang dat mensen die een uitkering nodig hebben deze kunnen ontvangen, maar ook dat misbruik van de sociale zekerheid wordt voorkomen en bestreden. Als iemand misbruik maakt van het socialezekerheidsstelsel, verwacht de maatschappij dat de overheid responsief optreedt. Handhaving is dus noodzakelijk.
Dat wil niet zeggen dat bij handhaving geen oog kan zijn voor de mens achter de uitkering. In het nieuwe handhavingsstelsel is er meer begrip en aandacht voor de realiteit dat mensen (al dan niet tijdelijk) in de problemen kunnen komen. De ingewikkelde wet- en regelgeving, de zelfredzaamheid die van mensen wordt verwacht en de mate waarin zij daaraan kunnen voldoen, worden daarbij steeds meer belicht. Hoewel er nog steeds breed draagvlak is voor handhaving van misbruik van uitkeringen, vinden de meeste mensen ook dat daar waar een foutje gemaakt is, hier in de sanctionering rekening mee moet worden gehouden. Het nieuwe handhavingsstelsel dat in de maak is geeft hier uiting aan.
Wat betreft meldpunten zijn gemeenten (deels) verantwoordelijk voor het invullen van hun eigen handhavingsbeleid. Het gebruik van een meldpunt, waarbij dus gebruik wordt gemaakt van signalen vanuit de eigen inwoners, kan door een gemeente worden gezien als een effectief handhavingsmiddel. Zoals ik aangeef in de beantwoording van de vragen van de Kamerleden Van Kent en Van Nispen is er geen brede ervaring dat het hebben van een meldpunt de werking heeft dat mensen elkaar met meer wantrouwen of minder vertrouwen tegemoet treden en dat mensen actief op zoek gaan naar signalen van misbruik en/of oneigenlijk gebruik van sociale regelingen2. Het bestaan van meldpunten is enkel en alleen een handhavingsmiddel en doet dus niets af aan de lessen die geleerd zijn uit de evaluatie van de huidige Participatiewet, namelijk uitgaan van meer vertrouwen in de burger en een positief mensbeeld.
Wat vindt u van het voorbeeld van een stad als Rotterdam, waar 710 fraudemeldingen binnen zijn gekomen via een anonieme kliklijn, waarvan meer dan driekwart op geen enkele manier fraude blijkt te zijn en ruim 532 mensen valselijk zijn beticht van fraude?
Gemeenten mogen deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik vind het hierbij belangrijk te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Op het moment dat een onrechtmatigheid vermoed of geconstateerd wordt, doet een gemeente aanvullend onderzoek, waarbij zorgvuldigheid en proportionaliteit voorop staan. Indien uit onderzoek blijkt dat er niets aan de hand is geweest heeft de melding uiteraard geen gevolgen voor de betrokkene.
Deelt u de mening dat dit laat zien dat we in de praktijk nog mijlenver af staan van het mensbeeld dat uitgangspunt moet zijn van de nieuwe Participatiewet? Kunt u hierop reflecteren en aangeven hoe u gaat zorgen voor een cultuurverandering bij de uitvoerende organisaties?
De basis van de Participatiewet en ons sociale stelsel is solidariteit met elkaar en het is belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak blijft bestaan. Voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid is het van belang dat mensen die een uitkering nodig hebben deze kunnen ontvangen, maar ook dat misbruik van de sociale zekerheid wordt voorkomen en bestreden. Handhaving gaat over het controleren of aan de verplichtingen binnen een uitkering voldaan wordt, en of mensen op rechtmatige basis een uitkering ontvangen.
In het programma Participatiewet in Balans en het nieuwe handhavingsstelsel dat in de maak is, staan vertrouwen, menselijke maat en eenvoud centraal. Het wetsvoorstel Participatiewet in balans is eind 2024 naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit wetsvoorstel bevat meer dan 20 maatregelen die de uitvoering helpen om de regels en ondersteuning van de Participatiewet beter te laten aansluiten op wat mensen nodig hebben (Spoor3. Het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid ligt momenteel bij de Raad van State. Door deze wettelijke wijzigingen wordt een cultuurverandering bij uitvoerende organisaties mogelijk gemaakt.
Gelijktijdig is in 2024 gestart met het faciliteren van gemeenten bij de beweging richting uitvoering vanuit vertrouwen, menselijke maat en eenvoud zodat inwoners zich gehoord, begrepen en geholpen voelen (Spoor4. Dit doe ik samen met de VNG, Divosa, SAM, EAPN, de LCR en individuele gemeenten. Een belangrijk onderdeel van spoor 3 is het oprichten van leernetwerken voor en door uitvoerend professionals, leidinggevenden en bestuurders. In deze netwerken worden onder andere goede voorbeelden gedeeld.
Hoe ziet u deze inefficiënte inzet van ambtenaren in het licht van gemeenten die aangeven dat zij teveel taken hebben? Is dit niet een taak waar ze per direct mee moeten stoppen?
Handhaving is van belang in de sociale zekerheid. Ik onderschrijf volmondig dat we mensen met vertrouwen tegemoet moeten treden: we gaan ervan uit dat mensen een uitkering aanvragen omdat zij die nodig hebben en niet om misbruik te maken van de sociale zekerheid. Tegelijk blijven we alert op misbruik en treden we op als hier sprake van is met passende handhaving. Hierbij moet er ook oog zijn voor de mens achter de uitkering. Ik zie handhaving daarom niet als een inefficiënte inzet van ambtenaren, maar als een kerntaak die van belang is voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid. Meldpunten vormen een van vele instrumenten die gemeenten inzetten om die handhavingstaak vorm te geven.
Kunt u de Kamer informeren over het precieze aantal anonieme kliklijnen en hoeveel meldingen van vermoedens van fraude zijn binnengekomen en hoeveel daarvan net als in Rotterdam een wantrouwende, inefficiënte taakverrichting betreft en hoeveel deze activiteit de gemeenten in kwestie heeft gekost?
Ik beschik niet over de gevraagde gegevens. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen 2, 4, 5 en 6 van set 2025Z03090.
Wilt u deze vragen volledig en één voor één beantwoorden?
Ja.
Onderwijs in justitiële jeugdinrichtingen |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Coenradie , Eppo Bruins (minister ) (NSC), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het advies1 van de Onderwijsraad over onderwijs in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI's)?
Ja.
De Onderwijsraad spreekt van «aanhoudende zorgen» over het onderwijs in JJI’s en stelt dat zowel de wettelijke inbedding als de praktijk tekort schieten; deelt u deze zorg? Deelt u de mening, ook met de Onderwijsraad, dat ook deze jongvolwassenen recht op onderwijs hebben?
Wij vinden het belangrijk dat iedere jongere onderwijs krijgt, ook als deze tijdelijk in een justitiële jeugdinrichting verblijft. Onderwijs zorgt voor stabiliteit en geeft jongeren een perspectief voor na hun verblijf. Onderwijs is dan ook onderdeel van de gebruikelijke dagbesteding van jongeren. De afgelopen periode hebben we, samen met het veld, al ingezet op de nodige verbeteringen. Ook de komende periode zullen we dat blijven doen, waarbij we de adviezen van de Onderwijsraad daarin zullen betrekken.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen de constatering van de Onderwijsraad dat het onderwijs binnen JJI's structureel in de knel komt en onvoldoende gewaarborgd is? Welke concrete stappen heeft het kabinet tot op heden gezet om deze structurele problemen aan te pakken?
Het advies van de Onderwijsraad laat zien hoe complex het is om in de context van een justitiële jeugdinrichting onderwijs te bieden dat goed aansluit op de behoeften van de diverse doelgroep. Om de professionals binnen de scholen en jeugdinrichtingen die zich hier dagelijks voor inzetten verder te ondersteunen, zijn de afgelopen jaren een aantal concrete stappen gezet.
Ten eerste is vanaf kalenderjaar 2023 de bekostiging per capaciteitsplek voor scholen in JJI’s structureel opgehoogd en meer dan verdubbeld. In totaal ontvangen de scholen hiermee structureel 4 miljoen euro extra. Met deze extra middelen kunnen scholen onder meer het onderwijs- en stageaanbod passender maken voor de steeds ouder wordende doelgroep en nazorg leveren als de jongere uit de JJI is.
Ten tweede is in 2024 door het Ministerie van OCW een mbo-coördinator aangesteld waarmee tot 2026 extra inzet beschikbaar is om de samenwerking tussen scholen bij de JJI’s en mbo-instellingen te versterken. Bijvoorbeeld door te werken aan een betere doorstroom, duidelijke aanspreekpunten op mbo-instellingen en een convenant voor gegevensdeling. Ook wordt een aantal scholen bij JJI’s geholpen om de samenwerking met de mbo-instelling in de regio aan te gaan en bestendigen.
De komende tijd wordt naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad zorgvuldig onderzocht of en zo ja, welke verbeteringen er nog meer nodig zijn. Hierbij trekken wij nauw op met de JJI’s, de scholen van de JJI’s en de betrokken inspecties.
Wat is er concreet ondernomen na het rapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk»2 van september 2024 waarin de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) constateerde dat jongeren die worden verdacht van een strafbaar feit vaak lang moeten wachten op hun straf, en dit de ontwikkeling van jongeren onder druk zet?
De Staatssecretaris Rechtsbescherming heeft het rapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk» van de Inspectie van Justitie en Veiligheid op 10 september 2024 aan uw Kamer aangeboden.3 Dit rapport bevat belangrijke conclusies en aanbevelingen voor verbetering. Op dit moment worden deze besproken met de partners in de jeugdstrafrechtketen. De Staatssecretaris Rechtsbescherming stuurt uw Kamer vóór het zomerreces van 2025 een inhoudelijke reactie.
Deelt u de mening dat beide rapporten samen een somber beeld laten zien van de manier waarop de overheid zorg draagt voor het recht op onderwijs en de kansen voor deze jongeren en jongvolwassenen? Ziet u ook dat dit niet alleen voor de betrokkenen zelf, maar ook voor de samenleving nadelig uitpakt, omdat de kans op recidive groter is bij mensen die weinig perspectief hebben?
Zoals bij vraag 2 aangegeven vinden wij het belangrijk dat iedere jongere onderwijs krijgt, ook als deze tijdelijk in een justitiële jeugdinrichting verblijft. Onderwijs zorgt voor stabiliteit en geeft jongeren een perspectief voor na hun verblijf. Dat er aanhoudende zorgen zijn over het onderwijs in de JJI’s nemen wij uiterst serieus. Om die reden werken we de komende periode samen met het veld aan een goede reactie en vervolgstappen die nodig zijn.
De Onderwijsraad stelt dat het onderwijsbeleid onvoldoende is afgestemd op de praktijk binnen de JJI’s, bent u bereid de aanbeveling van de raad over te nemen om de regels en systemen van betrokken ministeries beter op elkaar af te stemmen en een gedeelde visie te ontwikkelen op onderwijs in JJI’s? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de Onderwijsraad bevat concrete adviezen en aanbevelingen die het onderwijs in de JJI’s verder kunnen brengen. Hier zijn wij dan ook al actief met de Onderwijsraad, de JJI’s en de scholen die in de JJI gehuisvest zijn over in gesprek. Wij willen de tijd nemen om de adviezen zorgvuldig uit te werken. Uw Kamer ontvangt voorafgaand aan het zomerreces een eerste reactie op het advies. Hierin wordt zo veel als mogelijk concreet ingegaan op de adviezen van de Onderwijsraad.
De Onderwijsraad pleit voor een herziening van de onderwijswetgeving, zodat JJI-scholen een specifieke plek krijgen binnen een sectorwet en examens gemakkelijker kunnen worden afgenomen, bent u bereid hier werk van te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Hier komen wij op terug in de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jongeren in JJI's daadwerkelijk de kans krijgen hun onderwijs te voltooien en een diploma, certificaat of getuigschrift te behalen? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de wettelijke belemmeringen die JJI-scholen momenteel ervaren bij examinering en het aanbod van beroepsonderwijs, zoals de juridische beperkingen in de Wet op de expertisecentra (Wec) en de noodzaak van extraneusconstructies voor mbo-examens?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
Acht u het aanvaardbaar dat jongeren door deze belemmeringen worden gehinderd in hun onderwijs en toekomstperspectief? Bent u bereid deze knelpunten per direct aan te pakken en zo ja, welke concrete stappen gaat u op korte termijn zetten?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
De Onderwijsraad stelt dat de samenwerking tussen JJI-scholen en andere onderwijsinstellingen versterkt moet worden, zodat de overgang tussen onderwijs binnen en buiten JJI’s soepeler verloopt; op welke manier gaat u deze samenwerking structureel verbeteren?
Zoals bij vraag 3 aangegeven is in 2024 een mbo-coördinator aangesteld om de komende jaren de samenwerking tussen scholen bij JJI-instellingen en mbo-instellingen structureel te versterken en verbeteren. De extra middelen die de scholen per 2023 structureel ontvangen kunnen hier ook voor worden ingezet. Wij komen hierop nader terug in de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad.
De Onderwijsraad signaleert dat het personeelstekort binnen JJI’s ook het onderwijs raakt en adviseert om personeelsbeleid mogelijk te maken dat aansluit op de specifieke behoeften van JJI-scholen; hoe beoordeelt u deze aanbeveling en welke maatregelen treft u om de tekorten aan te pakken?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om – in lijn met de aanbevelingen van de Onderwijsraad – onderwijsgerelateerde overwegingen een explicietere rol te geven bij beslissingen over jongeren binnen JJI’s, naast justitiële en behandelperspectieven? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
Kunt u toezeggen dat het kabinet op korte termijn met een concreet plan komt om de knelpunten in het JJI-onderwijs structureel op te lossen, en kunt u de Kamer hierover informeren vóór het zomerreces? Bent u bereid om in deze analyse ook in te gaan op het rapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk»?
Het inspectierapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk» gaat over de wachtlijsten in de jeugdstrafrechtketen. Uit dit onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid blijkt dat jonge verdachten te vaak en te lang moeten wachten op een passende straf of maatregel. Het advies van de Onderwijsraad daarentegen gaat over een specifiek onderdeel van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, namelijk het onderwijs dat in de JJI’s wordt geboden. Daarom ontvangt uw Kamer twee separate brieven: een beleidsreactie op het inspectierapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk» (zie het antwoord op vraag4 en een beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad over het onderwijs in de JJI’s (zie het antwoord op vraag5.
In de motie-Lahlah (Kamerstuk 24 587, nr. 957) heeft de Kamer uitgesproken dat jongeren die door capaciteitstekorten in volwassenendetentie worden geplaatst, het recht moeten behouden om onderwijs te volgen, kunt u aangeven welke stappen u sinds het aannemen van deze motie heeft gezet om dit te realiseren? Wat voor onderwijs krijgen deze jongeren nu?
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 4 november 2024 per brief op de motie-Lahlah gereageerd.6 Daarin schetste zij dat de onderwijsmogelijkheden in het gevangeniswezen voor deze doelgroep beperkt zijn. Wel is het mogelijk gebleken om via contact met de school van herkomst jongeren de mogelijkheid te bieden hun studiemateriaal beschikbaar te stellen zodat ze geen onnodige vertraging oplopen. Daarnaast sluit het educatieve programma van de Life Changing Group (LCG) beter aan bij de behoefte van deze doelgroep dan de in de motie-Lahlah aangedragen opties om de jongvolwassenen te laten deelnemen aan het onderwijsaanbod voor volwassenen of hen online onderwijs te laten volgen.
In een andere ingediende motie van het Kamerlid Lahlah c.s. wordt de regering verzocht om te onderzoeken of het mogelijk is om het aantal beschikbare uren van de LCG uit te breiden, bijvoorbeeld door ook in het weekend aanbod te realiseren.7 De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft dit onderzocht en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer hier eind maart 2025 per brief over.
Kunt u specifiek ingaan op de mogelijkheden die momenteel worden onderzocht om jongeren in volwassenendetentie toch onderwijs te laten volgen?
Zie het antwoord op vraag 14.
De vrees van gevangenispersoneel voor meerpersoonscellen |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gevangenispersoneel vreest meerpersoonscel: «Er zijn iedere dag incidenten»»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de zorgen van gevangenispersoneel over hun veiligheid door toenemende werkdruk, stress op de werkvloer en de veranderende populatie, onder andere vanwege de hogere instroom van gedetineerden met psychische problemen? Wat doet u om deze zorgen zoveel mogelijk weg te nemen?
Ja, ik deel deze zorg. Er is sprake van een hogere instroom van gedetineerden met psychische problemen. Het is daarbij belangrijk dat deze gedetineerden naar de juiste regimes/klinieken in-/doorstromen. Dit kan echter door beperkte capaciteit soms niet tijdig plaatsvinden. Denk hierbij aan onder andere het groeiende aantal TBS-passanten in het gevangeniswezen en de wachtlijst voor de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC) en de plaatsing van jongvolwassenen in een reguliere PI. Dit, in combinatie met personele krapte, heeft gevolgen voor de ervaren werkdruk en gevoel van veiligheid.
Om deze zorgen zoveel mogelijk weg te nemen is er brede ondersteuning op het gebied van vitaliteit om medewerkers duurzaam inzetbaar te houden. Zowel in de curatieve zin met bedrijfszorg, als met programma’s voor medewerkers in termen van preventie. Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zet zich in voor een veilige werkomgeving door onder meer aandacht te schenken aan de fysieke en sociale veiligheid, maar ook ondersteuning te bieden in de psychosociale arbeidsbelasting.
Verder zet ik samen met DJI, alles op alles om voldoende personeel te werven en fysieke capaciteit te realiseren. Zo is door voortdurende inspanningen van de Taskforce DJI het tekort van 330 plekken als gevolg van personeelstekorten teruggebracht naar circa 125. En ook is er afgelopen periode extra capaciteit binnen het gevangeniswezen gerealiseerd. In mijn Kamerbrief van 7 maart jl.2 heb ik een overzicht gegeven van alle maatregelen die tot nu toe zijn genomen en worden verkend. Uitgangspunten bij het zoeken naar oplossingen zijn het recht doen aan door de rechter opgelegde straffen en de veiligheid van mijn personeel en de gedetineerden.
Erkent u dat de politieke discussie en toenemende druk over het plaatsen van meer gevangenen in een cel de negatieve gevoelens onder gevangenispersoneel versterken?
Ik begrijp dat het capaciteitsprobleem een grote impact kan hebben op het personeel en dat sommige maatregelen die verkend worden negatieve gevoelens onder gevangenispersoneel kunnen veroorzaken. Laat ik voorop stellen, de medewerkers van DJI voeren een belangrijke taak uit en verdienen onze waardering en respect. Ik ben continue in gesprek met de uitvoering en luister daarin ook echt naar personeel.
Voor wat betreft meerpersoonscellen geldt dat DJI van mij de opdracht heeft gekregen om binnen de mogelijkheden te kijken op welke manier extra meerpersoonscellen kunnen worden gerealiseerd in het gevangeniswezen. Deze inspanning zorgt naar verwachting dit jaar voor ruim 100 extra plekken. Voldoende personeel blijft randvoorwaardelijk om deze aantallen daadwerkelijk te realiseren. Ook de criteria voor MPC plaatsingen blijven gehandhaafd, evenals de minimale gebouwelijke vereisten (zoals voldoende ventilatie). Ik blijf daarbij binnen de grenzen van wat verantwoord is voor de veiligheid van personeel en gedetineerden.
Deelt u de zorg dat het verder onder druk zetten van het gevangenispersoneel door meer gevangenen op een cel te plaatsen niet alleen gevaarlijk is, maar mogelijk ook leidt tot een nog hogere uitstroom van personeel? Zo ja, kunt u toezeggen dat gevangenen niet op een meerpersoonscel worden gezet als het personeel aangeeft dat dit mogelijke gevaren voor hen en/of gedetineerden oplevert?
Zoals ook hierboven benoemd blijft het uitgangspunt dat de veiligheid van personeel en gedetineerden geborgd is. Meer meerpersoonscellen worden dan ook alleen gerealiseerd waar dat qua gebouwelijke randvoorwaarden kan en qua personele bezetting verantwoord is.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die u op dit moment neemt om de druk op penitentiaire inrichtingen (PI's) te verlichten? In hoeverre kunnen taakstraffen of enkelbanden wat u betreft de druk op PI’s en personeel verlichten?
Voor een overzicht van alle maatregelen die genomen zijn of worden verkend verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 7 maart jl.3
Binnen het traject Straffen op maat worden maatregelen uitgewerkt die de rechter en officier van justitie bij het bepalen van de straf meer ruimte bieden om maatwerk te leveren. Alhoewel niet het primaire doel kan dit een positieve effect hebben op het capaciteitstekort bij DJI. Daarnaast zijn er vanuit de Tweede Kamer initiatieven genomen om verschillende maatregelen die onderdeel uitmaken van Straffen op maat of daarbij aansluiten wettelijk te regelen. Zo is door de leden Sneller (D66), Six Dijkstra (NSC), Boswijk (CDA) en Ellian (VVD) een amendement over invoering van de vervangende taakstraf ingediend bij het wetsvoorstel inzake het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Daarnaast is door de leden Sneller, Six Dijkstra en Boswijk het initiatiefwetsvoorstel Slimmer straffen aangekondigd, waarin onder meer elektronische detentie als hoofdstraf wordt voorgesteld.
Daarnaast is vorig jaar het capaciteitsverlof onder elektronisch toezicht ingevoerd waarbij het mogelijk was om gedetineerden, die de laatste fase van hun straf ingaan, met een enkelband thuis hun straf te laten uitzitten. Naar aanleiding van de motie van het lid Bruyning4 is deze maatregeleind 2024 beëindigd. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 7 maart jl. is onderzocht of deze maatregel opnieuw ingevoerd zou kunnen worden maar dan voor maximaal veertien dagen. Dit blijkt lastig uitvoerbaar omdat er bij elke gedetineerde een individuele afweging moet plaatsvinden of hij hiervoor in aanmerking komt (onder andere of iemand een huisadres heeft). Deze uitvoeringsconsequenties staan niet in verhouding met de periode van maximaal twee weken heenzenden. Daarom is deze maatregel afgevallen.
In hoeverre worden verloven voor personeel ingetrokken of niet verleend vanwege de tekorten op de werkvloer? Heeft u hier cijfers van en zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
Met name in de inrichtingen waar personele krapte is, kan het lastig zijn om voldoende verlof te verlenen. Hier zijn geen cijfers van beschikbaar.
Klopt het dat het ziekteverzuim onder personeel in de PI’s toeneemt omdat gevangenispersoneel permanent overbelast is? Heeft u hier cijfers van en zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
De ervaren werkdruk als gevolg van de personele tekorten kan negatieve effecten hebben op het verzuim. Of dit een causaal verband betreft kan niet worden aangetoond. Ik deel met u de cijfers over de afgelopen jaren waarin een beperkte afname is te zien van het verzuim.
* GW/VB staat voor Gevangeniswezen/Vreemdelingenbewaring
Klopt het dat personeel vaker «zomaar» ergens wordt ingezet binnen PI's vanwege de personeelstekorten, ook als zij niet toegerust zijn op het uitvoeren van de betreffende werkzaamheden? Deelt u de zorg dat dit mogelijk tot incidenten leidt? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om dit zoveel mogelijk te voorkomen?
Nee, dat klopt niet. Medewerkers worden niet willekeurig ingezet binnen de PI’s. Medewerkers die nog niet volledig zijn opgeleid worden begeleid en werken onder toezicht van ervaren collega’s. Als eraan wordt getwijfeld of dit verantwoord kan dan worden andere keuzes gemaakt, zoals het aanpassen van het dagprogramma. In alle gevallen staat de veiligheid van de medewerkers en justitiabelen voorop.
Wat doet u om het werk voor het huidige personeel aantrekkelijk te houden zodat zij er niet voor kiezen het vak te verlaten?
DJI kent de afgelopen jaren een toename van zowel instroom als uitstroom, waarbij de instroom hoger is dan de uitstroom. De instroom 2024 is in totaal 2.015. de uitstroom in 2024 is 1.509.
Om vertrek te voorkomen wordt ingezet op een goed wervings- en selectieproces en een uitgebreid onboardingsprogramma voor nieuwe medewerkers. Tevens is er aandacht voor opleidings-, ontwikkel- en doorgroeimogelijkheden en het bevorderen van duurzame inzetbaarheid van personeel. Ondanks de vele maatregelen die DJI op bovengenoemde terreinen treft, realiseer ik mij dat ik nooit iedereen zal kunnen behouden.
Klopt het dat er voldoende cellen zijn en de problemen rondom de capaciteitstekorten dan ook hoofdzakelijk voortvloeien uit de personeelstekorten? In hoeverre verwacht u dit probleem te kunnen oplossen met de honderden miljoenen euro’s extra die u vraagt bij de Voorjaarsnota, en op welke termijn?
Het capaciteitstekort is begonnen met een personeelstekort. Inmiddels is er ook een tekort aan cellen door een stijgende bezetting van cellen. Zoals aangeven in mijn brief van 7 maart jl.5 komen prognoses eind dit jaar uit op een tekort van circa 330 plekken, ondanks alle maatregelen. Het tekort daalt naar verwachting aan het einde van dit jaar te dalen naar circa 230 plekken dankzij de inzet van extra (meerpersoons)cellen.
Voor de voorjaarsbesluitvorming heb ik een forse claim ingediend. Er moeten gevangenissen geopend worden en daarvoor moet ook personeel geworven worden. We gaan van een periode van gevangenissen sluiten naar het creëren van meer capaciteit en daar is geld voor nodig. Als deze claim niet toegekend wordt, zal dit effect zal hebben op het aantal beschikbare cellen in de toekomst.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Bovenstaande vragen zijn los van elkaar beantwoord.
De financiële achteruitgang van mensen met een beperking door kabinetsbeleid |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Nobel , Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() ![]() |
Ontvangt u ook signalen van bezorgde jongvolwassenen met een handicap of hun ouders of betrokkenen omdat zij er tot wel 60–70 euro per maand op achteruitgaan door een verhoging van de eigen bijdrage Wet langdurige zorg (Wlz)?
Het kabinet zet in op het gelijkwaardiger maken van de toegang tot zorg. Daarom bevriest het kabinet het eigen risico in 2026 en verlaagt het kabinet daarnaast het verplicht eigen risico tot € 165 voor de jaren 2027 tot en met 2029. Het eigen risico wordt in die jaren bevroren, waardoor het eigen risico minder hard groeit dan de zorgkosten. Ook wordt het verplicht eigen risico vanaf 2027 in de medisch-specialistische zorg getrancheerd. Het kabinet wil met de verlaging van het verplicht eigen risico bereiken dat minder mensen noodzakelijke medische zorg uitstellen of hiervan afzien en ook dat de toegankelijkheid van de zorg groter en gelijkwaardiger wordt. Ook kiest dit kabinet met de verlaging van het eigen risico voor een lagere medefinanciering door zorggebruikers en daarmee voor een grotere solidariteit tussen gezonde en minder gezonde mensen. Door het verlagen van het verplicht eigen risico, stijgt de premie. Ter compensatie van die premiestijging is in het hoofdlijnenakkoord van het kabinet ook een compenserende lastenverlichting opgenomen. Deze lastenverlichting is verwerkt in de koopkrachtbesluitvorming. De genomen maatregelen leiden tot een positief koopkrachtbeeld over alle aankomende jaren.
Het kabinet is in het algemeen bekend met de mogelijke gevolgen die de structurele verhoging van het minimumloon in 2023 heeft op de hoogte van de eigen bijdrage vanaf dit jaar. Deze specifieke bedragen en signalen zijn het kabinet niet bekend. Het CAK registreert niet specifiek op de doelgroep, dus daarom kan er niets gezegd worden over signalen van jongvolwassenen. Wel is er een lichte stijging te zien van het aantal ingediende bezwaren in januari 2025 ten opzichte van januari 2024 en zien ze bij de betreffende afdeling bezwaren voorbijkomen die specifiek gaan over de hogere eigen bijdrage.
Het CAK geeft op haar website ook informatie over de mogelijkheden die mensen hebben indien zij door de hoogte van de eigen bijdrage in de problemen dreigen te komen. Het CAK geeft bijvoorbeeld informatie over de mogelijkheid een betalingsregeling af te sluiten, een verzoek in te dienen bij het CAK om de hoogte van de eigen bijdrage aan te passen of het aanvragen van bijzondere bijstand bij de gemeente. Welke mogelijkheid past, is natuurlijk afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van degene die de eigen bijdrage betaalt.
Bent u bekend met het feit dat medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven er eveneens tot wel 50 euro per maand op achteruit gaan?1 Kunt u bevestigen dat dit komt door een combinatie van het verhogen van de arbeidskorting en het verlagen van de algemene heffingskorting? En zo niet, kunt u de oorzaak delen?
Ja, het is ons bekend dat een deel van medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven er financieel op achteruitgaan. Dit komt door een samenloop van maatregelen uit het Belastingplan 2025 en het in 2024 aflopen en vervolgens stilzwijgend verlengen van de cao Aan de slag. Door het stilzwijgend verlengen neemt het inkomen van een deel van deze medewerkers niet toe, wat in combinatie met de reguliere indexatie van de arbeidskorting leidt tot minder recht op arbeidskorting in 2025. Dit kan voor mensen met een laag inkomen een grote impact hebben. Zeker als zij door een arbeidsbeperking of chronische ziekte niet meer uren kunnen werken om het verlies te compenseren. Een achteruitgang van tientallen euro’s per maand kan voor hen betekenen dat zij moeten bezuinigen op belangrijke uitgaven zoals boodschappen of vaste lasten.
Met ingang van 2025 hebben er verschillende wijzigingen plaatsgevonden in box 1 van de inkomstenbelasting. Een van die wijzigingen is een verlaging van de algemene heffingskorting met 335 euro. Daar staat tegenover dat het tarief in de eerste schijf daalt. Voor de meeste belastingplichtigen is het voordeel van de tariefverlaging groter dan het nadeel van de verlaging van de algemene heffingskorting. Voor mensen met een inkomen van ongeveer 26.000 euro weegt het voordeel van het lagere schijftarief op tegen het nadeel van de lagere algemene heffingskorting. De groep belastingplichtigen met een inkomen lager dan 26.000 euro ondervindt per saldo nadeel van beide maatregelen. Dit nadeel is groter naarmate het inkomen lager is, en bedraagt maximaal ongeveer 185 euro per jaar, circa 15 euro per maand. Mensen met een inkomen lager dan 26.000 euro per jaar gaan er dus op achteruit als gevolg van deze wijzigingen.
De arbeidskorting is beleidsmatig niet gewijzigd in 2025. Wel zijn de hoogte van de arbeidskorting en de inkomens waarbij de arbeidskorting op- en afbouwt geïndexeerd volgens de reguliere systematiek. Jaarlijks worden de meeste parameters in de inkomstenbelasting geïndexeerd om ervoor te zorgen dat de belastingheffing in reële termen ongeveer gelijk blijft. Inkomens stijgen in de regel ook jaarlijks. Voor een deel van de medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven geldt dat hun inkomen niet is gestegen door het aflopen van de cao Aan de slag eind 2024 en de stilzwijgende verlenging nadien. Doordat de arbeidskorting wel is geïndexeerd, leidt dit voor inkomens in het opbouwtraject van de arbeidskorting tot minder recht op arbeidskorting in 2025 dan in 2024 bij hetzelfde inkomen. Dit kan bij inkomens rond het tweede knikpunt van de arbeidskorting tot maximaal ongeveer 32 euro minder arbeidskorting per maand leiden. Dit nadeel is dus een gevolg van het feit dat het inkomen niet stijgt. Per saldo kunnen deze beide ontwikkelingen leiden tot een nadeel van maximaal ongeveer 35 euro per maand.
Het kabinet vindt bovenstaande situatie zorgelijk. Juist omdat het mensen raakt die al moeite hebben om rond te komen en voor wie de bestaanszekerheid kwetsbaar is. Daarom voert het kabinet gesprekken met de VNG om te onderzoeken hoe de bredere financiering van beschut werk kan bijdragen aan het verbeteren van de bestaanszekerheid van mensen die door de situatie getroffen zijn.
Deelt u de opvatting dat een achteruitgang van 50–70 euro per maand een zeer grote impact heeft gezien het feit dat het inkomen van deze groep vaak al niet hoog is?
Ja. Het kabinet is zich ervan bewust dat de situatie grote impact kan hebben op mensen. Zoals in het antwoord op vraag twee al is aangeven, kan een financiële achteruitgang van tientallen euro’s voor mensen betekenen dat zij moeten bezuinigen op essentiële uitgaven. Voor deze mensen brengt dit extra zorgen en onzekerheid met zich mee.
Tegelijkertijd neemt het kabinet ook maatregelen om de koopkracht van deze huishoudens te versterken. Zo worden de huurtoeslag en het kindgebonden budget bijvoorbeeld verhoogd. Het kabinet kijkt daarom vooral naar het totale effect van het koopkrachtbeleid en het gehele koopkrachtbeeld, en in mindere mate naar het effect van afzonderlijke maatregelen.
Hoe rijmt u de achteruitgang in inkomen van deze groep mensen met een beperking met de zorgen van het VN-comité dat in hun rapport met bevindingen expliciet aangeeft zorgen te hebben over het hoge risico op armoede voor mensen met een beperking? Deelt u de stelling dat een verhoging van de eigen bijdrage voor deze groep haaks staat op het VN-Verdrag en de aanbevelingen van het comité? Zo ja, wat gaat u doen?
Uiteraard heeft het kabinet oog voor de groep mensen met een beperking en hun financiële positie. Afgelopen februari 2024 heeft de Tweede Kamer de nationale strategie over het VN-verdrag Handicap goedgekeurd. Daarna zijn de verschillende ministeries aan de slag gegaan met de vervolgstap, het werken aan een werkagenda met maatregelen voor de komende vijf jaar om de doelen van deze nationale strategie uiterlijk in 2040 te bereiken. Zo brengt een interdepartementale werkgroep onder leiding van VWS in beeld welke financiële inkomensregelingen er bestaan specifiek voor mensen met een chronische ziekte of beperking. Op basis van dit overzicht kan bekeken worden of mogelijk nieuw of aanvullend beleid nodig is om de effectiviteit van de regelingen te verbeteren.
Wat betreft de stelling merkt het kabinet op dat de verhoging van de eigen bijdrage in 2025 voor de langdurige zorg een gevolg is van de structurele verhoging vanaf 2023 van het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen, zoals de AOW. De eigen bijdrage voor langdurige zorg hangt namelijk af van het inkomen van twee jaar geleden. Tegenover een hogere eigen bijdrage staat dus nagenoeg altijd een hoger inkomen dat meer is dan de verhoging van de eigen bijdrage. Het kabinet deelt daarom niet de stelling dat de verhoging haaks staat op de aanbevelingen rondom het VN-verdrag.
Over het algemeen hebben eigen bijdragen in de zorg het doel om bij te dragen aan de betaalbaarheid, de toegankelijkheid en de kwaliteit van de zorg. Verschillende eigen bijdragen kunnen daarbij verschillende en meerdere doelen nastreven. Een van de doelen van de eigen bijdragen betreft medefinanciering: een relatief beperkt gedeelte van de totale zorguitgaven wordt bij de zorggebruiker gelegd, wat bijdraagt aan het draagvlak voor de hoge mate van inkomens- en risicosolidariteit in ons stelsel.
Het kabinet zet verder vol in op het gelijkwaardiger maken van de toegang tot zorg voor iedereen. Daarom wordt het eigen risico per 2027 fors verlaagd naar € 165 en ook getrancheerd. Het kabinet is van mening dat niet je portemonnee, maar je medische urgentie leidend moet zijn in de toegang tot zorg. Tot de verlaging van het eigen risico en de tranchering, blijft het eigen risico bevroren op € 385 en is er een pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen.
Herkent u ook de zorgen van het VN-comité over het gebrek aan gegevens over aantallen mensen met een beperking die een slechte financiële uitgangspositie hebben? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Het kabinet herkent de zorg van het VN-comité over de beschikbaarheid van gegevens over het aantal mensen met een beperking en over uitsplitsingen naar uiteenlopende kenmerken, waaronder de financiële positie van deze mensen. Inzicht krijgen in het aantal mensen met een beperking in een slechte financiële positie is op dit moment niet mogelijk, aangezien er geen landelijke, sluitende, definitie van personen met een chronische ziekte of handicap is en er evenmin een omvattende registratie van mensen met een beperking beschikbaar is. Uit het oogpunt van de privacy van betrokkenen acht het kabinet het ook niet wenselijk om een dergelijke registratie aan te leggen. Dit laat onverlet, zoals ook in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, dat de financiële positie van mensen met een chronische ziekte of beperking, een belangrijk punt van aandacht is.
Zijn er andere groepen bekend die mogelijk financieel in de problemen komen door de verhoging eigen bijdrage Wlz?
Het kabinet is zich bewust van het feit dat mensen met beperkingen te maken kunnen hebben met meerkosten voor zorg ook waar het gaat om eigen betalingen voor de zorg. Wel wijst het kabinet erop wijzen dat de genoemde eigen bijdrage niet beleidsmatig is verhoogd maar het gevolg is van een eerdere verhoging van het minimumloon en daaraan gekoppelde uitkeringen. Die verhoging werkt door op de te betalen eigen bijdrage voor de langdurige zorg. De stijging van het inkomen is nagenoeg altijd hoger dan de omvang van de te betalen eigen bijdrage en in verhouding tot elkaar.
Op welke manieren kan het inkomensgat dat ontstaat voor deze groep gedicht worden?
Het inkomen van mensen kan toenemen doordat ze een hoger loon krijgen of meer uren gaan werken, hoewel het kabinet begrijpt dat voor mensen met een beperking meer uren werken vaak niet een reële mogelijkheid is. Afspraken over de loonontwikkeling komen tot stand in goed overleg tussen werkgevers en werknemers. Het kabinet is geen partij in de cao-onderhandelingen voor de doelgroep die werkt bij sociaal ontwikkelbedrijven en stelt zich daarom terughoudend op ten aanzien van de cao Aan de slag. Tegelijkertijd volgt de Staatssecretaris Participatie en Integratie vanuit zijn rol de ontwikkelingen rondom de cao aandachtig en is hij in gesprek met de VNG over bredere financiering van beschut werk. Onderdeel van dit gesprek is hoe via de bredere financiering van beschut werk een bijdrage geleverd kan worden aan een versterkte bestaanszekerheid van mensen die door de situatie getroffen zijn. Dit wordt ook toegelicht in het antwoord op vraag 12.
Daarnaast kan het kabinet middels beleid de koopkracht van mensen beïnvloeden. Het kabinet doet dat bij de augustusbesluitvorming, waarbij de verwachte koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen in de samenleving integraal wordt gewogen.
In hoeverre was het de intentie van het kabinet dat door de samenloop van indexaties van de Wajong en de eigen bijdrage Wlz, deze groep er financieel flink op achteruit zou gaan?
Het kabinet gaat ervanuit dat met deze vraag bedoeld wordt dat de structurele verhoging van het wettelijk minimumloon (wml), en de daaraan gekoppelde uitkeringen zoals de AOW en de Wajong, ervoor gezorgd hebben dat men vanaf 2023 structureel een hoger inkomen heeft. Dit leidt vanaf 2025 tot hogere eigen bijdragen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en voor beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Tegenover de hogere eigen bijdrage staat dus ook naar verwachting nagenoeg altijd een structureel hoger inkomen.
Hoe verhoudt de financiële achteruitgang van mensen in sociaal ontwikkelbedrijven, die vaak al naar maximaal vermogen werken en dus niet meer uren kunnen werken, zich tot het adagium dat werken moet lonen?
Het kabinet ziet dat de situatie voor mensen in sociaal ontwikkelbedrijven soms wringt. Juist voor mensen, die vaak al naar maximaal vermogen werken en niet in staat zijn om extra uren te werken, is een achteruitgang in inkomen pijnlijk. Dit raakt direct aan het uitgangspunt dat werken moet lonen. Het kabinet erkent dat hier spanning zit.
Voor de meeste mensen zorgt het beleid van dit kabinet er dan ook voor dat werken lonender wordt, bijvoorbeeld door de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, of de vereenvoudiging van de huurtoeslag. Een deel van de werkenden (mensen met een inkomen tot circa € 26.000) gaat er door de fiscale maatregelen uit het Belastingplan inderdaad op achteruit wanneer zij een gelijk aantal uur (blijven) werken en geen of beperkte loonstijging hebben. Ten opzichte van een uitkeringssituatie loont werken echter nog steeds altijd.
Hoewel er ook maatregelen zijn genomen om de koopkracht van deze groep te verbeteren, zoals de verhoging van de huurtoeslag en het kindgebonden budget, vindt het kabinet het zorgelijk dat mensen met een kwetsbare financiële positie er toch op achteruitgaan. Zoals in de beantwoording van vragen twee en zeven is aangegeven, is het kabinet daarom met de VNG in gesprek over de brede financiering van beschut werk. Daarnaast werkt het kabinet aan de hervorming van het stelsel van inkomensondersteuning, waarbij een belangrijk uitgangspunt is dat werken moet lonen.
Was het de intentie van het kabinet dat medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven erop achteruitgaan door de combinatie van het verhogen van de arbeidskorting en het verlagen van de algemene heffingskorting in het Belastingplan, of is dit een onbedoeld bijeffect?
Het is niet de intentie om met maatregelen specifieke groepen werkenden te benadelen. Het kabinet heeft tijdens de besluitvorming over koopkrachtmaatregelen niet expliciet gestuurd op het inkomen van medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven, maar heeft wel gestreefd naar een evenwichtig koopkrachtbeeld met aandacht voor het ondersteunen van kwetsbare groepen en werkende middeninkomens.
Indien het de intentie was dat mensen in sociaal ontwikkelbedrijven erop achteruitgaan, waarom? Als dit niet de intentie was, hoe gaat het kabinet dit corrigeren?
Het kabinet benadrukt dat het niet de bedoeling is geweest om specifiek medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven erop achteruit te laten gaan. Bij de besluitvorming over de koopkrachtmaatregelen is gestreefd naar een evenwichtig totaalbeeld, met aandacht voor mensen met een laag inkomen en het werkende midden.
Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat de uitwerking van beleid in de praktijk niet voor iedereen gelijk uitpakt. In de koopkrachtberekeningen wordt uitgegaan van een gemiddelde loonstijging voor alle werkenden. Wanneer lonen in specifieke sectoren, zoals bij een deel van de medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven, niet meestijgen, kan dit leiden tot een achteruitgang in koopkracht. Voor sommige mensen kan dit betekenen dat zij er financieel op achteruitgaan.
Daarom zijn er ook maatregelen genomen om kwetsbare huishoudens te ondersteunen, zoals de verhoging van de huurtoeslag en het kindgebonden budget.
Zoals eerder aangegeven, bespreekt het kabinet met de VNG de bredere financiering van beschut werk en onderzoekt daarbij mogelijke oplossingen om de bestaanszekerheid van deze groep te versterken.
Deelt u de visie dat dit alleen nog kan via de cao, aangezien het Belastingplan al is vastgesteld? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit via de cao gerepareerd wordt? Hoe ziet de Staatssecretaris daarin zijn rol als stelselverantwoordelijke, ondanks dat hij geen partij is bij de onderhandelingen?
Het kabinet is inderdaad geen partij in de cao-onderhandelingen en stelt zich daarom terughoudend op bij uitspraken over de inhoud van de cao. Zoals de Staatssecretaris Participatie en Integratie recent in de Kamerbrief «Banenafspraak bij de overheid» (Kamerstuk 34 352, nr. 336) aan uw Kamer schreef, volgt hij vanuit zijn rol de ontwikkelingen rondom de cao Aan de slag aandachtig en is hij met VNG in gesprek over de bredere financiering van beschut werk. Deze besprekingen gaan niet alleen over de cao Aan de slag, maar ook over de andere factoren die van invloed zijn op de betaalbaarheid van beschut werk.
Beseft u dat minder inkomen ertoe gaat leiden dat deze mensen minder vaak op pad kunnen, of nodige zorg en hulp niet meer kunnen betalen, en dat dit kan leiden tot meer eenzaamheid, gezondheidsproblemen en uiteindelijk hogere zorgkosten? Zijn deze nadelige effecten meegenomen in de besluitvorming?
Het kabinet begrijpt dat het van groot belang is voor mensen om volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving. Daarmee wordt voorkomen dat mensen eenzaam worden of hun gezondheidsproblemen verhogen waardoor zij mogelijk ook hogere zorgkosten krijgen. Het kabinet begrijpt ook dat een zekere financiële armslag hiervoor onontbeerlijk is. In 2023 heeft het vorige kabinet een fors pakket aan maatregelen getroffen om de effecten van de inflatie op de koopkracht te beperken. Een van de maatregelen was om het wettelijk minimumloon (wml) sneller en meer te verhogen. De ontwikkeling van het wml is gekoppeld aan andere uitkeringen, waaronder de AOW, bijstandsuitkeringen en de Wajong.2 Naast het minimumloon, stegen andere uitkeringen dus ook. Veruit de meeste cliënten in de Wlz en beschermd wonen in de Wmo 2015 ontvangen een uitkering. Een relatief beperkt gedeelte van de totale zorguitgaven wordt bij de zorggebruiker gelegd, wat bijdraagt aan het draagvlak voor de hoge mate van inkomens- en risicosolidariteit in ons stelsel. Hoewel een stijging van de eigen bijdragen als een financieel nadeel kan worden beschouwd, volgt dit logischerwijs uit een inkomensafhankelijke systematiek. Feitelijk is er sprake van een structureel hoger inkomen waarvan een deel wordt afgedragen als eigen bijdrage. De stijging van het inkomen is daarmee nagenoeg altijd hoger dan de omvang van de te betalen eigen bijdrage en in verhouding tot elkaar.
Een verhoging van de eigen bijdrage heeft daarmee niet het gevolg zoals in de vraag geschetst.
Daarnaast zet het kabinet vol in op het gelijkwaardiger maken van de toegang tot zorg voor iedereen. Daarom wordt het eigen risico per 2027 fors verlaagd naar € 165 en ook getrancheerd. Tot die tijd blijft het eigen risico bevroren op € 385 en is er een pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen. Het kabinet is van mening dat niet je portemonnee, maar je medische urgentie leidend moet zijn in de toegang tot zorg. De maatregelen van het vorige kabinet en het huidige kabinet maken duidelijk dat er oog is voor het belang van het kunnen participeren in de samenleving door iedereen.
Op welke manier zijn mensen of hun wettelijk vertegenwoordigers geïnformeerd over het besluit?
Het kabinet achtte het noodzakelijk om cliënten op tijd te informeren over deze stijging en de oorzaak hiervan. Dat is dan ook gebeurd. Het CAK heeft hierover de nodige mededelingen gedaan zowel op hun website3 als in de (rechtstreekse) communicatie richting de doelgroep. Ook ketenpartners zijn geïnformeerd die vervolgens hun eigen achterban hebben kunnen informeren4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De onrust na het dodelijke steekincident in Den Dolder |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Coenradie , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Na Anne Faber opnieuw een vrouw slachtoffer van een psychiatrisch patiënt: Den Dolder is «er klaar mee»»?1
Ja, daar zijn wij mee bekend.
Bent u bekend met de toezegging die de Minister voor Rechtsbescherming in 2017 in een openbare bijeenkomst met meer dan 200 Den Doldenaren heeft gedaan dat de kliniek Fivoor voor 2025 zal vertrekken vanaf de huidige locatie?
We kunnen ons de zorgen van de Den Doldenaren goed voorstellen en begrijpen dat zij uitzien naar een spoedige verhuizing van de klinieken van Fivoor. Daarom hechten we waarde aan heldere communicatie over onze mogelijkheden en bevoegdheden in deze kwestie. Naar aanleiding van de toen verschenen rapporten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en van de Inspectie voor Justitie en Veiligheid over Michael P. is de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming op 18 april 2019 op bezoek geweest in Den Dolder om te spreken met de inwoners. In tegenstelling tot wat in de vraag beschreven staat is er door de Minister voor Rechtsbescherming geen formele toezegging gedaan over een vertrekdatum voor de klinieken van Fivoor uit Den Dolder. Wel is door Altrecht, de eigenaar van het terrein, de intentie uitgesproken dat Fivoor in 2025 van het terrein vertrekt mits aan bepaalde randvoorwaarden is voldaan. Deze datum is daarop tijdens de bijeenkomst als uitgangspunt gehanteerd en herhaald door de Minister. Wij, als Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, en ook de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming, hebben geen verantwoordelijkheid of bevoegdheid om een dergelijke toezegging te doen. Zo schreef de Minister voor Rechtsbescherming op 29 mei 2019 in een brief richting de Belangenvereniging Den Dolder het volgende:
Aanvullend willen wij erop wijzen dat Fivoor een particuliere zorgaanbieder is die zorg biedt aan forensische én reguliere cliënten. Waar het reguliere zorg betreft, kopen de zorgkantoren de zorg in. Vanuit onze positie en bevoegdheden hebben wij beiden geen zeggenschap over de verhuizing van Fivoor. Dit neemt niet weg dat we de zorgen van de inwoners van Den Dolder begrijpen en willen verkennen wat wij wél kunnen betekenen. Hierover zijn wij op 6 maart met hen in gesprek gegaan.
Waarom is deze belofte niet ingelost en eenzijdig verschoven naar 2027?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u eerdere uitspraken van Fivoor-bestuurder Erik Masthoff dat ook januari 2027 onhaalbaar is en dat de instelling zeker vijf jaar nodig heeft voor een verhuizing naar een nieuwe vestiging?2 Kunt u beloven dat de eenzijdige toezegging tot het vertrek van de inrichting uit Den Dolder voor 1 januari 2027 wel nagekomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kunnen wij niet beloven. In de situatie rondom de verhuizing, is het niet aan de bewindspersonen van de Ministeries van Justitie en Veiligheid dan wel Volksgezondheid, Welzijn en Sport om zorgaanbieders te dwingen om locaties of klinieken te sluiten. Deze bevoegdheid heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Op basis van de huidige informatie is hier geen sprake van. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kan volgens de wet alleen met betrekking tot bepaalde verpleegden (tbs-dwang) aan het hoofd van de instelling bijzondere aanwijzingen geven in het belang van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen of het belang van de slachtoffers. Het is dus ook niet aan ons om een oordeel aan te meten over de haalbaarheid of onhaalbaarheid van plannen die zien op de aanpassing of verhuizing van zorglocaties.
Bent u op de hoogte van de angst en onrust bij de inwoners van Den Dolder nu voor de tweede keer iemand om het leven is gebracht door toedoen van een cliënt van Fivoor?
Ja, daarvan zijn wij op de hoogte. Hierover heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gesproken met de burgemeester van Zeist, de gemeente waaronder Den Dolder valt, en de betrokken wethouder en commissaris van de Koning. Wij kunnen ons alleen maar voorstellen hoe groot de impact moet zijn voor nabestaanden en naasten, de bewoners van Den Dolder, de werknemers van de kliniek en andere betrokkenen. Met name gezien de geschiedenis in Den Dolder realiseren wij ons dat dit voor veel onrust bij inwoners zorgt. Om te kijken wat wij kunnen betekenen rondom deze onveiligheidsgevoelens, zijn wij op 6 maart 2025 op uitnodiging van de burgemeester van Zeist in gesprek gegaan met bewoners.
Hoe weegt u het spanningsveld tussen de angst van bewoners voor incidenten enerzijds en de voordelen van behandeling in forensische klinieken zoals die in Den Dolder anderzijds, aangezien onderzoek uitwijst dat veroordeelden met een psychiatrische stoornis minder vaak een nieuw ernstig delict plegen als ze op dergelijke locaties worden voorbereid op terugkeer in de samenleving en deze terugkeer in veruit de meeste gevallen zonder grote problemen verloopt? Hoe zorgt u ervoor dat er voldoende draagvlak blijft voor forensisch psychiatrische klinieken? Deelt u de zorgen van uw voorganger Weerwind over «toenemende not-in-my-backyard-gevoelens die de forensische zorg in de weg zitten»?
Het hebben van een forensisch zorgsysteem waarin cliënten worden voorbereid op terugkeer in de samenleving is van groot belang voor zowel cliënt als samenleving. Zoals u aangeeft blijkt uit onderzoek dat terugkeer in de samenleving in verreweg de meeste gevallen succesvol is. Daarbij kunnen incidenten helaas nooit volledig worden voorkomen. We proberen met elkaar te leren van deze incidenten en op basis daarvan behandeling te verbeteren en veiligheid van samenleving te bevorderen. Het is daarom goed dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd onderzoekt doet, zodat we ook hier lessen kunnen trekken die ten goede komen aan de veiligheid van ons land en behandeling van cliënten.
Zoals aangegeven kunnen we ons de onrust onder inwoners goed voorstellen. Tegelijkertijd hebben het Rijk, de gemeenten en zorgaanbieders een gedeeld belang bij de beschikbaarheid van voldoende behandelaanbod. Zowel vanuit het oogpunt van behandeling van patiënten als vanuit het oogpunt van de veiligheid van de samenleving, zijn forensische klinieken bewezen erg effectief. Draagvlak voor deze zorgvorm is voor ons dus evident. Daarom zijn we van mening dat er nu en in de toekomst voldoende behandelaanbod moet zijn voor mensen die behoefte hebben aan (forensische) zorg.
Wij delen de zorgen over toenemende «not-in-my-backyard-gevoelens» in de huidige samenleving. De toename hiervan treft niet alleen de forensische zorg, maar speelt een rol in allerlei andere maatschappelijke opgaven. Voor de forensische en verplichte zorg betekent de toename van deze gevoelens dat het steeds moeilijker wordt om oplossingen te vinden voor onze capaciteitsvraagstukken. Daarom hechten we er belang aan dat de hierin betrokken partijen, lokaal, regionaal en landelijk, met elkaar in gesprek blijven en te leren van de manier waarop met dit fenomeen in vergelijkbare situaties wordt omgegaan.
Deelt u de mening dat mogelijke opheffing van de kliniek zeer nadelige gevolgen heeft omdat in Den Dolder patiënten worden ondergebracht die in reguliere GGZ-klinieken vanwege hun complexe problematiek niet terecht kunnen? Kunt u garanderen dat de instelling niet wordt opgeheven? Zo nee, waarom niet?
Ja, uw mening delen wij. Als de betreffende klinieken zouden sluiten heeft dat inderdaad zeer nadelige gevolgen voor de beschikbaarheid van het (forensisch en regulier) behandelaanbod. Het gaat in dit geval echter om een verhuizing en er is op dit moment geen sprake van mogelijke opheffing of sluiting.
Bent u op zeer korte termijn bereid om met de burgemeester van Zeist in gesprek te gaan en te komen tot een uiterste inspanning voor verplaatsing of sluiting van de kliniek met inachtneming van het belang van de cliënten, zodat deze kunnen worden overgeplaatst naar andere klinieken?
Ja, dat zijn wij. Op 5 februari jl. heeft er een overleg plaatsgevonden met zowel de burgemeester en de betrokken wethouder van de gemeente Zeist als de commissaris van de Koning van de provincie Utrecht. Hierbij is onder meer besproken of en hoe Rijksvastgoed kan worden ingezet voor de verhuizing van Fivoor. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd deze mogelijkheid te verkennen. Een verhuizing is niet vandaag of morgen geregeld. Ook het vinden van een geschikte locatie niet. Daarom kijken we ook naar wat er nu kan als het gaat om de veiligheid en leefbaarheid in het dorp. Er is niet expliciet gesproken over sluiting van de klinieken, waar wij zoals eerder genoemd geen bevoegdheid tot hebben in dit geval. Ons gesprek is tijdens het werkbezoek van 6 maart jl. voort gezet. Uiteraard zullen wij de Kamer informeren indien er specifieke actiepunten hieruit voortvloeien.
Private financiële middelen met betrekking tot een energiefonds |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Suzanne Kröger (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Nobel |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven waarom het niet is gelukt om voldoende private financiële middelen beschikbaar gesteld te krijgen?1
Voor het kerstreces werd er onvoldoende aan de juridische en financiële voorwaarden voldaan om over te gaan tot een subsidieverstrekking voor een energiefonds. Er is na het kerstreces opnieuw met de energiesector overlegd. Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Dat fonds ondersteunt huishoudens met een laag (midden) inkomen en een hoge energierekening bij het betalen van hun energierekening, gekoppeld aan verduurzaming.
Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. Een van de punten die nader wordt uitgewerkt, is de bijdrage vanuit de energiesector in brede zin ten behoeve van de uitvoeringskosten voor het energiefonds. Diverse energieleveranciers2 zijn reeds bereid om (opnieuw) een financiële bijdrage beschikbaar te stellen, waar wij hen erkentelijk voor zijn. Het is belangrijk dat de uitvoeringskosten om het energiefonds op te zetten niet door het Rijk bekostigd worden en daarmee het risico op staatsteun te mitigeren. Hiervan is sprake als er geen Europese aanbesteding wordt doorlopen. Een dergelijke procedure kent een lange doorlooptijd.
Bij een constructie zoals bij het Tijdelijk Noodfonds Energie in 2023 en 2024 is het randvoorwaardelijk dat andere partijen, anders dan het Rijk, ook financieel bijdragen tot meer dan één derde van de totale som. Dit bleek niet haalbaar. Daarbij is ook bezien of het mogelijk was om te komen tot een fonds met een lagere totale inleg. Daarbij moest geconstateerd worden dat daarmee de uitvoeringskosten van het fonds niet in verhouding stonden tot het aantal huishoudens dat met het resterende bedrag geholpen kon worden. Daarnaast bestaat het risico dat het fonds dan zeer snel de deuren weer zou moeten sluiten en veel huishoudens niet geholpen worden. Er is uiteindelijk besloten om de inleg van het Rijk meer dan twee derde van de totale inleg te laten zijn, zodat het toch mogelijk is om zoveel mogelijk huishoudens te helpen op de energierekening via het energiefonds en daarmee tot dit positieve besluit te kunnen komen. Dit belang weegt voor ons zwaarder dan het mogelijke risico van het creëren van een buitenwettelijk bestuursorgaan.
Met de stap om tot een energiefonds in 2025 te komen, wordt niet alleen ingezet op het kunnen blijven geven van inkomenssteun nu, maar wordt ook toegewerkt naar een meer structurele aanpak van energiearmoede door compensatie van hoge energierekeningen in combinatie met verduurzamingsmaatregelen die leiden tot structureel lagere energielasten voor huishoudens.
Vanaf 2026 staat Social Climate Fund (SCF) ter beschikking voor het opvangen van de effecten van het emissiehandelssysteem voor CO2-emissies van de gebouwde omgeving en transport (ETS2) voor kwetsbare huishoudens en micro-bedrijven. Om aanspraak te maken op deze middelen moet Nederland vóór juli 2025 een Sociaal Klimaatplan indienen bij de Europese Commissie.
Eind november heeft het kabinet zich gebogen over de voorstellen die door diverse departementen zijn ingediend ten behoeve van het SCF. Het kabinet heeft besloten om alle voorstellen in consultatie te brengen bij relevante stakeholders en de Tweede Kamer. Daarna wordt besloten welk voorstel ingediend wordt bij de Europese Commissie.
Het Ministerie van SZW en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) hebben gezamenlijk een voorstel ingediend voor het SCF, waarbij ingezet wordt op maatregelen die bijdragen aan verduurzaming en het energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe inkomenssteun voor kwetsbare groepen (energiefonds). Zo worden huishoudens structureel geholpen en worden zij weerbaarder voor stijgende energielasten, mede als gevolg van ETS2.
De partijen die nu betrokken zijn bij het energiefonds in 2025, worden ook betrokken bij de verdere uitwerking van de planvorming voor het SCF. Deze consultatie is inmiddels gestart.
Zodra meer duidelijk is over de openstelling van het fonds en de specifieke voorwaarden, informeren wij de Tweede Kamer en huishoudens hierover. Ik realiseer mij dat het al februari is en huishoudens behoefte hebben aan duidelijkheid. Mede vanwege dat er al veel huishoudens zijn met een vast contract, zien we dat steun op de energierekening het gehele jaar welkom is. Er wordt met de hoogste urgentie gewerkt aan de uitwerking van het fonds.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke inspanningen u heeft verricht, met welke partijen er is gesproken en welke partijen bereidheid toonden om financieel bij te dragen?
Er zijn door de Ministeries van SZW, KGG en VRO met de energiesector en medeoverheden meerdere gesprekken op bestuurlijk niveau gevoerd. Zo zijn er verschillende constructieve gesprekken gevoerd met de grote en kleine energieleveranciers, Energie Nederland, netbeheerders, Netbeheer Nederland, de VNG en als aandeelhouders van de netbeheerders met verschillende gemeenten en provincies. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met andere private partijen zoals een aantal banken. Ook zijn diverse particuliere fondsen, loterijen en goede doelenorganisaties gevraagd om bij te dragen. Schuldenlab heeft in het proces een faciliterende rol gespeeld. Een aantal energieleveranciers is bereid om (opnieuw) een financiële bijdrage beschikbaar te stellen.
Hoe groot is precies het verschil tussen de gewenste private bijdrage en de toegezegde private bijdrage? Door welke partijen zijn private bijdragen toegezegd? En waarom is dit bedrag naar uw opvatting onvoldoende om voortzetting van het Noodfonds in 2025 mogelijk te maken? Hoeveel huishoudens hadden in 2025 voor de beschikbare 60 miljoen euro geholpen kunnen worden?
Een deel van de vragen is op dit moment niet te beantwoorden. Na het Kerstreces is namelijk opnieuw het gesprek gevoerd met de energiesector (energieleveranciers en netbeheerders). Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle betrokken partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft minimaal 8 weken nodig vanaf het moment dat het formele verzoek van het kabinet wordt ingediend.
Het is belangrijk dat de uitvoeringskosten om het energiefonds op te zetten niet door het Rijk bekostigd worden en daarmee het risico op staatsteun te mitigeren. Hiervan is sprake als er geen Europese aanbesteding wordt doorlopen. Een dergelijke procedure kent een lange doorlooptijd.
Zijn er ook niet-financiële verschillen waarop de gesprekken zijn stukgelopen, en zo ja, welke?
Nee.
Blijft de gereserveerde 60 miljoen euro volledig beschikbaar voor ondersteuning voor huishoudens met betalingsproblemen?
De gereserveerde middelen komen ten goede aan huishoudens die een tegemoetkoming krijgen uit het energiefonds in 2025. Van de 60 miljoen euro wordt maximaal 1 miljoen euro gereserveerd voor financiële ondersteuning voor huishoudens in Caribisch Nederland. Daarnaast wordt ook een reservering gemaakt uit deze middelen voor aanvullende ondersteuning voor huishoudens bij het aanvraagproces en het mogelijk maken van een aanvraag door huishoudens met een blokaansluiting. Er wordt nog onderzocht of dit technisch mogelijk is.
Als dit technisch mogelijk blijkt, wordt invulling gegeven aan de motie van de leden Kops en Vermeer3 om bij de uitwerking van het energiefonds ervoor te zorgen dat ook huishoudens met blokaansluiting in aanmerking kunnen komen voor energiecompensatiemaatregelen, tot uitvoering te brengen.
Het energiefonds 2025 geldt als nieuw beleid dat in verband met het budgetrecht van de Eerste en Tweede Kamer pas van start kan gaan nadat de beide Kamers met de ontwerpbegrotingen hebben ingestemd. Om huishoudens zo snel mogelijk te kunnen ondersteunen bij de energierekening is subsidieverlening op korte termijn belangrijk. Om de effectiviteit van het beleid te waarborgen is het daarom van groot belang dat het wij zo snel mogelijk over kunnen gaan tot subsidieverlening en niet hoeven te wachten op de stemmingen in de Eerste Kamer over de ontwerpbegroting 2025 van SZW. Hiermee kan het fonds een aantal weken eerder open. Dat maakt echt een verschil voor kwetsbare huishoudens.
De subsidieverlening zal zo snel mogelijk worden gestart zodra de inleg vanuit de energiesector duidelijk is en de subsidieaanvraag is ontvangen. De beschikbare middelen kunnen vervolgens direct aan Stichting Tijdelijks Noodfonds Energie (TNE) worden betaald, zodat het energiefonds na subsidieverlening zo snel als mogelijk operatief kan zijn. Daarom willen wij voor het energiefonds een beroep doen op artikel 2.25 lid 2 van de Comptabiliteitswet, zodat kwetsbare huishoudens zo snel mogelijk ondersteund kunnen worden bij het betalen van de energierekening (bijlage 1). Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft minimaal 8 weken nodig vanaf het moment dat het formele verzoek van het kabinet wordt ingediend.
In hoeverre wilt u zich inzetten voor het behoud van de Noodfonds-infrastructuur?
Na het Kerstreces zijn er constructieve gesprekken gevoerd met de energiesector. Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle betrokken partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft minimaal 8 weken nodig vanaf het moment dat het formele verzoek van het kabinet wordt ingediend. De Kamer wordt hier zo snel mogelijk nader over geïnformeerd. Bij de uitvoering hiervan maakt het kabinet graag gebruik van de expertise, ervaring en reeds bestaande infrastructuur van de Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE). Daarover zal het gesprek gevoerd worden zodra de verdeling van de definitieve dekking van de uitvoeringskosten door de energiesector duidelijk is.
Bent u van plan om met overbruggingsmaatregelen te komen? Bent u bijvoorbeeld bereid om het huidige Noodfonds te verlengen ten minste totdat er een alternatief is ontwikkeld?
Na het kerstreces zijn er constructieve gesprekken gevoerd met de energiesector. Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle betrokken partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. De Kamer wordt hier zo snel mogelijk nader over geïnformeerd.
Vanaf 2026 staat Social Climate Fund (SCF) ter beschikking voor het opvangen van de effecten van het emissiehandelssysteem voor CO2-emissies van de gebouwde omgeving en transport (ETS2) voor kwetsbare huishoudens en micro-bedrijven. Één van de mogelijke voorstellen om in te dienen bij de Europese Commissie behelst maatregelen die bijdragen aan verduurzaming en energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe inkomenssteun voor kwetsbare groepen (zoals een energiefonds).
Bent u bereid om bovenstaande vragen separaat te beantwoorden en geen onomkeerbare stappen te zetten totdat u hierover met de Kamer van gedachten heeft gewisseld?
Ja.
Staat u nog steeds achter uw uitspraken over de motie van het lid Becker van 6 december jl. tijdens uw persconferentie dat «het voor het kabinet duidelijk is dat er geen opvattingen van mensen met een migratieachtergrond bijgehouden zullen worden.» Zo nee, waarom niet?
Vorige week heeft de Staatssecretaris van Participatie en Integratie een beantwoording van Kamervragen van het lid Ergin (DENK) naar de Kamer verzonden waarin het kabinet nogmaals heeft toegelicht hoe zij deze motie beschouwt en wat het onderzoek behelst. Deze beantwoording was mede namens de Minister-President en de Staatssecretaris van Rechtsbescherming. U wordt dan ook naar deze beantwoording van 10 december jl.1 verwezen. Zie ook de beantwoording van vraag 2 en 3 hieronder.
Deelt het kabinet de opvatting van de Staatssecretaris Rechtsbescherming die hij op 8 december jl. in Dit is Thijs deed dat de motie van het lid Becker in strijd is met het verbod op discriminatie? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris rechtsbescherming heeft in het genoemde vraaggesprek gesproken over het belang van de vrijheid van godsdienst. Onderscheid op basis van godsdienst is vanzelfsprekend nooit geoorloofd. Het kabinet heeft de motie ook nooit als zodanig geïnterpreteerd.
Het kabinet heeft de motie zo geïnterpreteerd dat het aankomende onderzoek dat het SCP in 2025 gaat starten het uitgangspunt is. Hierbij wordt er geen onderscheid tussen mensen met en zonder een migratieachtergrond gemaakt, daar het onderzoek naar sociaal-culturele oriëntaties de gehele bevolking in Nederland betreft. De motie is met deze interpretatie van het kabinet geapprecieerd, waarna «oordeel kamer» is gegeven en in stemming is gebracht. U wordt verwezen naar de schriftelijke reactie (d.d. 26 november 2024) op de moties en vragen van het wetgevingsoverleg van 25 november 20242 voor meer informatie over deze appreciatie.
Hoe rijmt het kabinet de uitspraken van de Minister-President en de Staatssecretaris Rechtsbescherming met uitspraken van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die aangaf de wensen van de Kamer mee te nemen en deze motie oordeel Kamer gaf?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u de tegenstrijdige uitspraken van de drie voornoemde bewindspersonen over deze motie? Op welke wijze wordt de eenheid van kabinetsbeleid hersteld?
Het kabinet constateert geen breuk in de eenheid van kabinetsbeleid. Het uitgangspunt van het kabinet, zoals ook herhaaldelijk uitgedragen, is dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen mensen met en zonder migratieachtergrond.
Wat bedoelt het kabinet precies met de uiting dat het kabinet de uitvoering van de motie van het lid Becker «heel zorgvuldig ter hand zal worden genomen»? Is het kabinet voornemens de motie slechts gedeeltelijk uit te voeren, of blijft het kernverzoek van de motie (gericht op mensen met een migratieachtergrond) in stand? En hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Staatssecretaris Rechtsbescherming dat deze motie in strijd is met het verbod op discriminatie?
Vanuit het onderzoek dat het SCP in het kader van het meerjarige onderzoekstraject «Samenleven in Meervoud» zal gaan uitvoeren, zal worden bezien op welke wijze het kabinet de Kamer de gevraagde informatie kan aanbieden, met inachtneming van de relevante wettelijke kaders. Indien nodig, zal hiertoe nader overleg met het SCP plaatsvinden.
Erkent het kabinet dat het uitvoeren van deze motie het schadelijke beeld versterkt dat bepaalde groepen in Nederland niet loyaal zouden zijn aan «Nederlandse normen en waarden»? Zo nee, waarom niet? Wat gaat het kabinet doen om deze stigmatisering en groeiende maatschappelijke zorgen tegen te gaan?
In de beantwoording van de Kamervragen van het lid Ergin (DENK) van 10 december jl. heeft het kabinet getracht een duidelijk en feitelijk beeld te scheppen van de wijze waarop zij de Kamer van de gevraagde informatie beoogt te voorzien, de aansluiting die wordt gezocht bij onafhankelijk SCP-onderzoek hieromtrent en wat dit onderzoek wel en vooral ook níet behelst.
Zoals eerder aangegeven wordt er aansluiting gezocht bij onafhankelijk onderzoek onder de totale Nederlandse bevolking. Het kabinet hoopt dan ook dat met deze beantwoording, alsook die van de vragen van het lid Ergin (DENK) van 10 december jl. er meer helderheid is verschaft en zorgen zijn weggenomen.
Het kabinet zet zich onverminderd in voor goede integratie en de open en vrije samenleving. Een goede informatiepositie – waar het SCP-onderzoek aan bijdraagt – over waar eventuele belemmeringen zitten om o.a. gelijkwaardig en inclusief te kunnen samenleven, is daarvoor onontbeerlijk.
Is het kabinet zich bewust van het risico dat het uitvoering geven aan deze motie een precedent schept voor beleid dat specifiek gericht is op culturele en religieuze opvattingen van bepaalde groepen? Hoe verhoudt dit zich tot de belofte om gelijkheid en inclusiviteit te bevorderen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft het kabinet kennisgenomen van de reactie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) waarin hij het kabinet oproept om geen uitvoering te geven aan deze motie, omdat het een «rechtstreekse aanval op het gelijkheidsbeginsel» zou zijn? Deelt het kabinet dit standpunt van de NCDR en hoe weegt zij dit mee in haar standpunt over de uitvoering van deze motie?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de reactie van de NCDR. Zie voor het overige de beantwoording van de vragen 2, 3, 5, 6 en 7.
Is het kabinet gelet op de uitspraken van de Minister-President, de Staatssecretaris Rechtsbescherming en het standpunt van de NCDR bereid het standpunt over deze motie te herzien? Zo nee, hoe rechtvaardigt het kabinet deze motie in het licht van de juridische, ethische en maatschappelijke bezwaren?
Zie de beantwoording van vraag 1 t/m 8 en de beantwoording van de vragen van het lid Ergin (DENK) van 10 december jl. De motie is aangenomen door de Kamer, waarmee het kabinet is verzocht de gevraagde informatie aan te leveren. Vanuit het eerdergenoemde SCP-onderzoek zal het kabinet bezien op welke wijze dit gedaan kan worden, indachtig de relevante wettelijke kaders.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar voor dinsdag 17 december 2024 beantwoorden?
Om herhaling te voorkomen en de Kamer zo spoedig mogelijk van beantwoording te kunnen voorzien, zijn de vragen mede namens alle drie de bewindspersonen beantwoord. Daarbij zijn sommige vragen samengetrokken en/of is er verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Ergin (DENK) van 10 december jl.