De eisen ten aanzien van de kleurenblindheid bij de politie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent u de «Eisen politie voor ogen, oren en medicijngebruik»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de behoefte aan politiepersoneel dat de toelatingseisen ten aanzien van het onderscheiden van kleuren niet onnodig streng moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
In het kader van goed werkgeverschap en de veiligheid en bescherming van een politiemedewerker zijn aanstellingseisen vastgelegd. Gedurende de selectieprocedure wordt getoetst of kandidaten voldoen aan deze eisen, waaronder medische eisen. Eén van deze medische eisen is dat een kandidaat kleuren kan zien en onderscheiden. De (medische) eisen waaraan kandidaten moeten voldoen, verschillen per type aanstelling.
Het onderscheiden van kleuren is voor politiemedewerkers met executief werk van belang. Deze eis is voor politiemedewerkers met een generiek executieve aanstelling daarom vastgelegd in de Regeling aanstellingseisen politie 2023. De reden hiervoor is de noodzaak van correcte waarnemingen bij incidenten en het voorkomen van veiligheidsrisico’s. Correcte waarneming is bijvoorbeeld nodig voor het opstellen van een proces verbaal of een getuigenis. Waarnemingen zoals welke kleur jas de verdachte aan had en in welke kleur auto de verdachte wegreed zijn hierbij van belang. Bovendien kan onvoldoende kleur onderscheidend vermogen van een medewerker invloed hebben op de reactiesnelheid die vereist is in het politiewerk. Het gevolg kan zijn dat in een situatie te laat wordt gereageerd of een inschattingsfout wordt gemaakt. Dit kan leiden tot veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor betrokkene of derden.
Voor politiemedewerkers met een executieve specifieke aanstelling (ESI) is de functie, met de daarbij behorende werkzaamheden, bepalend of kleuren zien en onderscheiden een vereiste is2.
Voor politiemedewerkers met een niet-executieve functie geldt de aanstellingseis van kleur onderscheidend vermogen niet, tenzij in uitzonderlijke gevallen aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid zijn gesteld.
Deelt u de mening dat veruit de meeste taken van de politie uitgevoerd kunnen worden zonder dat daarbij het onderscheiden van kleuren nodig is? Zo nee, welke specifieke taken kunnen niet zonder het kunnen onderscheiden van kleuren worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke hulpmiddelen zoals apps en speciale brillen zijn er beschikbaar bij het ondersteuning bieden in situaties waarin kleurenonderscheiding bij de politie wel relevant is?
Bij het testen van het kleuronderscheidingsvermogen van een kandidaat is het gebruik van hulpmiddelen, zoals brillen met gekleurde glazen, niet toegestaan. Dit is gebruikelijk bij medische keuringen voor veiligheidsfuncties. De werking van hulpmiddelen bij kleurenblindheid is niet wetenschappelijk bewezen.
Deelt u de mening dat bij het afgeven van signalementen niet alleen het kunnen onderscheiden van kleuren van belang is maar dat een breed scala aan kenmerken waaronder lichaamsbouw, kledingstijl en gezichtskenmerken daarbij minstens zo relevant is? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Voor een goed signalement zijn meerdere aspecten van belang. Het kunnen onderscheiden van kleuren is daarbij een belangrijk aspect.
Deelt u de mening dat aangezien agenten in teamverband werken een agent zonder kleurenblindheid desnoods een kleurenblinde collega kan aanvullen? Zo nee, waarom niet?
Voor executieve politiemedewerkers is het van belang om kleuren te kunnen zien en te onderscheiden. Gezien de aard van het executieve politiewerk is afhankelijkheid van een collega voor het zien en herkennen van kleuren onwenselijk, omdat het politiewerk niet altijd samen met een collega plaatsvindt. Zo kunnen politiemedewerkers in de situatie komen waarbij zij van elkaar worden gescheiden en goede waarneming van belang is.
Kunt u in overleg met de politieorganisatie treden om de nu geldende eisen ten aanzien van het onderscheiden van kleuren niet meer absoluut doorslaggevend te laten zijn bij het werven van nieuw personeel en ook kleurenblinde sollicitanten in aanmerking te laten komen en daarbij meer ruimte mogelijk te maken voor individuele beoordelingen en praktische aanpassingen? Zo ja, op welke termijn gaat u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
De politie is gestart met een herijking van de aanstellingseisen. Dit traject zit in de oriëntatiefase. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van externe wetenschappelijke expertise. Deze herijking heeft onder andere als doel om zoveel mogelijk kandidaten in de gelegenheid te stellen als executief politiemedewerker bij de politie te kunnen werken, mits de kandidaat voldoet aan de benodigde (medische) eisen die het politiewerk vraagt. Of de eisen ten aanzien van het zien en herkennen van kleuren op basis van deze herijking kunnen worden aangepast is nu nog onbekend.
Kunt u tevens in overleg met de politieorganisatie inventariseren of er ten aanzien van de medische toelatingseisen mogelijk meer maatwerk kan worden toegelaten zodat er meer ruimte ontstaat voor het aannemen van nieuw personeel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Evangelist op station Maastricht met machtsvertoon staande gehouden: «Intimiderende en dreigende sfeer»»?1
Voor de regering staat voorop dat iedereen in Nederland de vrijheid heeft om zijn of haar geloof te belijden. Dat grondrecht staat niet ter discussie.
De politie is ter plaatse geweest naar aanleiding van een melding van overlast door de Nederlandse Spoorwegen (NS). Het optreden van de politie is op basis van de kennis van de lokale situatie en onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Een melding van overlast kan in het algemeen worden gezien als handhaving van de openbare orde wat onderdeel is van de politietaak.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele zaken. De inzet van politie is een lokale aangelegenheid. Ik verwijs uw Kamer dan ook naar de beantwoording van vragen van de gemeenteraad van Maastricht door de burgemeester2.
Kunt u bevestigen dat de politie ter plaatse is geweest? Op welke manier heeft de politie vervolgens opgetreden? Kunt u aangeven om welke reden de politie op deze wijze ingegrepen heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het zingen van christelijke liederen bij een stationspiano een geheel onschuldige activiteit betreft, wat de verbazing over handhavend ingrijpen door de politie voedt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het handhavend optreden van de politie bij het zingen van liederen bij stationspiano’s zich slecht verhoudt tot de schaars beschikbare handhavingscapaciteit? Deelt u de mening dat de politie haar tijd beter kan besteden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke manier het ingrijpen van de politie bij het zingen van christelijke liederen zich verhoudt tot de vrijheid van godsdienst?
Zonder diep in te gaan op deze individuele zaak kan ik uw Kamer laten weten dat ik van de burgemeester heb begrepen dat er door de politie geen beperkingen zijn opgelegd aan het samenkomen van de groep. De groep is vrijwillig vertrokken en er is geen sprake geweest van het aantasten van de vrijheid van godsdienst.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Ceder, Grinwis en Bikker?2 Deelt u nog steeds de mening dat het uitdelen van folders met een christelijke boodschap op stations verboden kan worden met een beroep op huisregels? Erkent u dat dit voorbijgaat aan de vrijheid van godsdienst?
Ja, deze antwoorden zijn mij bekend. Ten aanzien van de huisregels op stations kan het uitdelen van folders onder omstandigheden worden verboden. Dit gaat niet per definitie voorbij aan de vrijheid van godsdienst, maar bij het opstellen en het toepassen van de huisregels dient er wel rekening gehouden te worden met de bescherming van de grondrechten. Een verbod op het uitdelen van folders dient bijvoorbeeld af te worden gewogen tegen de bescherming van de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting.
In ieder geval mag de inhoud van een folder in geen geval een rol spelen bij een verbod op het uitdelen daarvan en mag een verbod het uitoefenen van een grondrecht niet illusoir maken. Het is in voorkomend geval aan de rechter om te beoordelen of een verbod proportioneel is.
Deelt u de mening dat de Nederlandse Spoorwegen (NS) te strikt handelen bij evangeliserende activiteiten op stations, waardoor de vrijheid van godsdienst zelfs in het gedrang zou kunnen komen? Deelt u de mening dat de NS hier meer ontspannen mee zouden moeten omspringen?
Zowel de gebeurtenissen op het station Maastricht als die in 2023 op het station Utrecht Centraal, waar in de vraagstelling op wordt gedoeld, zijn in goede orde verlopen en in beide gevallen hebben betrokkenen vrijwillig ervoor gekozen om te stoppen met hun activiteiten. Daarbij is wel een beroep gedaan op de inzet van de politie.
Binnen de stations zijn de NS en ProRail als beheerder bevoegd om huisregels op te stellen. Deze regels dragen bij aan schone, prettige en veilige stationsgebouwen. Een van deze huisregels is dat er schriftelijk toestemming nodig is voor het maken van reclame en het verspreiden van teksten bij het organiseren van een evenement op het station. Voor de activiteiten op station Maastricht op 1 november jl. was voorafgaand geen toestemming gevraagd.
Daarnaast verbiedt artikel 72 van de Wet Personenvervoer 2000 (WP2000) een ieder die zich zodanig gedraagt dat de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord en is een ieder op basis van artikel 73 verplicht de aanwijzingen van de vervoerder op te volgen. De huisregels voor stations en de daaropvolgende handhaving komen daarmee voort uit de wettelijke verplichtingen. Bij een orde verstorende gebeurtenis speelt het onderwerp van de verstoring geen rol en gelden de algemene regels voor alle gebruikers van een station.
De NS handelt bij iedere ordeverstoring op gelijke wijze op basis van de geldende huisregels. Op dit moment zie ik daarom geen reden om met de NS in gesprek te gaan over de huisregels of de handhaving hiervan op stations.
Meer in zijn algemeenheid kan ik uw Kamer meegeven dat de Taskforce Bestrijding Antisemitisme ook gaat kijken naar veiligheidsconsequenties bij sit ins op NS-stations, zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030.4
Bent u bereid om in gesprek te treden met de NS over het harde ingrijpen bij evangelisatieactiviteiten, zoals we vorige week en vorig jaar hebben kunnen zien? Bent u bereid de NS te wijzen op het grote belang van de vrijheid van godsdienst en de zorgvuldigheid waarmee de vrijheid van godsdienst benaderd moet worden? Bent u bereid afspraken met de NS te maken over hoe (niet) op te treden bij evangelisatieactiviteiten op stations, teneinde hier meer ontspannen mee om te gaan? Kunt u de Kamer inlichten over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Toenemende discriminatie tegen moslims |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Nobel , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat volgens onderzoek van het Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten discriminatie tegen moslims is toegenomen en dat 55 procent van de ondervraagde Nederlandse moslims zegt discriminatie te hebben ervaren?1 Zo ja, wat vindt u van het bericht dat dit Nederlandse cijfer hoger is dan het Europese gemiddelde en dat het in 2016 nog ging om 39 procent?
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek «Een moslim zijn in de EU» dat door het EU-grondrechtenagentschap in oktober 2024 is gepubliceerd. Het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt bevestigt het beeld dat uit onze onderzoeken naar voren komt.2 In het onderzoek van het EU-grondrechtenagentschap gaf 55 procent van de moslims in Nederland aan de afgelopen vijf jaar met discriminatie te maken te hebben gehad. Dit is hoger dan het Europese gemiddelde van 47 procent. In 2016 was dat Europese cijfer nog 39 procent. Ik vind dat een onwenselijke ontwikkeling waar ik mij bovendien zorgen over maak.
In het eerste kwartaal van 2025 zal de Staatssecretaris Participatie en Integratie aan de Tweede Kamer het Nationale Onderzoek naar Moslimdiscriminatie toesturen. Op grond van de uitkomsten van het onderzoek wordt bezien welke specifieke maatregelen aanvullend getroffen kunnen worden om moslimdiscriminatie te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat volgens sociologen de kansenongelijkheid op langere termijn toeneemt door veelvoorkomende discriminatie op scholen en dat er een causaal verband bestaat tussen discriminatie op school en leerprestaties?
Ik vind dat een verontrustende conclusie, die onze aandacht vraagt.
Discriminatie heeft verschillende negatieve effecten. Het kan ertoe leiden dat mensen zich terugtrekken uit het maatschappelijk leven en zich niet meer thuis voelen in Nederland. Discriminatie heeft ook een negatief effect op welzijn en zorgt voor een afnemend vertrouwen in instituties en de samenleving. Specifiek geven jongeren aan dat zij vaker depressieve klachten hebben en zich terugtrekken van sociale activiteiten zoals school en werk als gevolg van (online) discriminatie. Discriminatie heeft dan ook vergaande gevolgen voor het individu, de omgeving én de samenleving als geheel. Om die reden zet dit kabinet dan ook stevig in op het bestrijden van discriminatie.
Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van leerlingen. Die zorgplicht breidt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs. Hierin wordt onder andere geregeld dat alle leerlingen in staat worden gesteld om bevraagd te worden op de (ervaren) veiligheid, en worden er ook meer verdiepende vragen gesteld, waaronder over discriminatie. Daarnaast wordt zowel in het mbo als in het hbo en wo- in onderlinge afstemming en samenwerking – ingezet op een stevige aanpak van discriminatie. Deze aanpak wordt geborgd middels het Stagepact mbo 2023–20273, het manifest tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs4 en de integrale aanpak sociale veiligheid in het hoger onderwijs en wetenschap5.
Wat vindt u van de constatering van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat het Nederlandse antidiscriminatiebeleid nog niet goed vorm en inhoud heeft gekregen? Deelt u de opvatting van de Nationaal Coördinator dat er «tot de dag van vandaag» geen goede aanpak van discriminatie is? Zo nee, waarom niet?
Antidiscriminatiebeleid is onderwerp van constante zorg. Er zijn veel inspanningen verricht door de gehele Rijksoverheid om discriminatiebeleid goed vorm en inhoud te geven teneinde discriminatie te voorkomen en aan te pakken. Wel is de aanpak versnipperd. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) heeft een belangrijke sleutel in handen om met de samenleving, partijen en organisaties, NGO’s en de Rijksoverheid de aanpak van discriminatie te versterken. Zoals bleek uit de evaluatie die ik op 29 oktober jl. naar uw Kamer heb gestuurd6, draagt de NCDR bij aan de versterking van een gecoördineerde aanpak van discriminatie. Ook zal de versterking van het antidiscriminatievoorzieningen stelsel met een stevige centrale organisatie, die rechtstreeks wordt gefinancierd vanuit het Rijk7, bijdragen aan een gecoördineerde aanpak van discriminatie.
Dat neemt niet weg dat we er echt nog niet zijn. De aanpak van discriminatie is een kwestie van lange adem, ook omdat de samenleving zelf steeds aan veranderingen onderhevig is en om beleidsaanpassingen vraagt. Rapporten, zoals dat van het EU-grondrechtenagentschap, maar ook het onderzoek naar ervaren discriminatie van het SCP, illustreren dat discriminatie en racisme nog steeds onderdeel zijn van onze maatschappij en we nog veel verbeterslagen moeten maken. Om deze verbeterslagen te maken is het belangrijk dat de aanpak van discriminatie in samenwerking tussen de NCDR en alle departementen wordt geformuleerd.
Kunt u voorzien in een compleet overzicht wie op welk terrein verantwoordelijk is voor het voorkomen en bestrijden van discriminatie, welke (beleids)instrumenten daarvoor worden gehanteerd en welke effecten dit tot nu toe heeft gesorteerd?
Voor een overzicht van de rijksbrede aanpak van discriminatie verwijs ik u naar de Nationale Programma’s tegen Discriminatie en Racisme, waarin deze aanpak samenkomt. Deze programma’s worden opgesteld en gepubliceerd in samenwerking met de NCDR. We werken nu aan een derde programma, waaraan ook een meerjarenagenda wordt toegevoegd. Bovendien wordt er in het nationaal programma ook aandacht besteed aan de voortgang en het monitoren van het beleid. Gezien het grote aantal thema’s waarop de kabinetsaanpak van discriminatie betrekking heeft, wordt uw Kamer, in aanvulling op de nationale programma’s, ook op deelonderwerpen geïnformeerd over maatregelen die worden genomen en de effecten van beleid.
Wat de taakverdeling op dit dossier betreft, kan ik u het volgende melden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is coördinerend bewindspersoon voor de aanpak van discriminatie. Vanwege mijn coördinerende rol valt zowel de NCDR als de Staatscommissie tegen discriminatie en racisme onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid. Daarnaast ben ik verantwoordelijk voor artikel 1 van de Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, de landelijke rapportage van meldcijfers en de aanpak van discriminatie in Caribisch Nederland. Daarnaast heeft BZK taken m.b.t. de aanpak van discriminatie vanuit de directies Ambtenaar en Organisatie, Digitale Overheid en het programmateam slavernijverleden.
Naast BZK werken Ministers en Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) aan de aanpak van discriminatie. De Staatssecretaris Participatie en Integratie is verantwoordelijk voor het voorkomen en aanpakken van racisme en discriminatie op basis van herkomst, huidskleur of religie (o.a. moslimdiscriminatie, antizwart-racisme, Roma en Sinti, anti Aziatisch racisme). Daarnaast is de Minister van SZW verantwoordelijk voor arbeidsmarktdiscriminatie en het tegengaan van discriminatie op de werkvloer. De Minister van JenV is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en de taakuitvoering van de politie en het OM. Ook valt de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van JenV. De Minister en Staatssecretaris van OCW zijn verantwoordelijk voor de aanpak van discriminatie en racisme in het onderwijs en overige OCW-beleidsterreinen, zoals opgenomen in de OCW-brede agenda tegen discriminatie en racisme. Daarnaast is de Staatssecretaris verantwoordelijk voor het emancipatiebeleid dat zich met name richt op gelijke kansen en rechten voor vrouwen en LHBTIQ+ personen. De Minister van VRO is verantwoordelijk voor de aanpak van woondiscriminatie, toegankelijk bouwen en het woonwagenbeleid. Ten slotte zijn discriminatie in de zorg en sport en de rechten van mensen met een beperking belegd bij de Minister van VWS.
Wat vindt u van de voorstellen van de Nationaal Coördinator om trainingen in organisaties voor de bewustwording van racisme en discriminatie te verplichten, inclusiviteit als competentie in functioneringsgesprekken voor te schrijven en verbreding van het curriculum op scholen te faciliteren?
Op 27 maart 2024 is het wetsvoorstel Toezicht Gelijke Kansen bij Werving en Selectie verworpen in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel zou werkgevers en intermediairs verplichten om beleid te hebben voor het tegengaan van discriminatie in o.a. de werving en selectie. Hierbij was bewust gekozen om geen specifieke instrumenten te verplichten, maar om de werkgever de vrijheid te bieden om op basis van de stand van de wetenschap, praktijktesten en goede ervaringen, een invulling te geven aan het beleid. Deze lijn wordt nog steeds gevolgd. Het is belangrijk dat werkgevers goed geëquipeerd worden om gelijke kansen te bieden bij het wervings- en selectiebeleid. In de werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) werkt de Staatssecretaris Participatie en Integratie daarom samen met werkgevers aan de (door)ontwikkeling van effectieve interventies in de in- en doorstroom en de talentontwikkeling van werknemers, de actieve ondersteuning van bedrijven en het uitdragen van de opgedane inzichten op het gebied van objectieve werving en selectie. Daarnaast is de Staatssecretaris onder andere met de AWVN, SER Diversiteit in Bedrijf en VNO-NCW/MKB Nederland in gesprek over de opschaling van interventies met betrekking tot objectieve werving en selectie in de instroom bij met name het midden- en kleinbedrijf. Dit krijgt een plek in de Ontwikkelagenda Gelijke kansen, die naar verwachting begin volgend jaar gelanceerd wordt.
Welke andere maatregelen neemt u zich voor om het voorkomen en bestrijden van discriminatie te versterken?
De maatregelen op de aanpak discriminatie en racisme zullen worden opgenomen in het derde Nationale Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat momenteel in samenwerking met de NCDR wordt opgesteld. Ik verwacht het programma komend voorjaar met uw Kamer te kunnen delen. Nadere maatregelen tegen discriminatie van moslims moeten blijken uit het Nationale onderzoek Moslimdiscriminatie. De uitkomsten van het onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2025 aan uw Kamer toegestuurd.
De berichten dat criminelen op grote schaal actief zijn in de zorg |
|
Sarah Dobbe |
|
David van Weel (minister ) , Fleur Agema (minister ) (PVV), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Onderwijsminister waarschuwt opleidingen voor fraude met zorgcertificaten»?1
Misstanden in de zorg waarbij sprake is van slechte kwaliteit van zorg, zorgfraude of zorgcriminaliteit zijn ernstig en moeten koste wat kost worden tegengegaan. Vanwege de financiële gevolgen en vooral ook vanwege de maatschappelijke gevolgen, bijvoorbeeld dat patiënten dan vaak niet de zorg krijgen die zij nodig hebben of in een extra kwetsbare positie terechtkomen. De verwevenheid met zware criminaliteit maakt dit zorgelijker.
Zoals in eerdere Kamerbrieven aangegeven, zijn verschillende partijen, zoals de Inspectie van het Onderwijs (IvhO), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), het Openbaar Ministerie (OM) en de betrokken ministeries, daarom gezamenlijk aan de slag om paal en perk te stellen aan misstanden in de zorg.2
De Minister van OCW heeft met zijn brief van 6 november 2024 mbo-instellingen verzocht om tot nader order voor een aantal opleidingscodes terughoudend te zijn met het in behandeling nemen van ervaringscertificaten (EVC) van EVC-aanbieders. Instellingen moeten er zeker van zijn dat het EVC-ervaringscertificaat deugdelijk is onderbouwd. De examencommissies zijn gewezen op hun wettelijke taak om zorgvuldig om te gaan met het verlenen van vrijstellingen. Op deze manier kunnen kwaadwillenden minder gemakkelijk via EVC aan een zorgdiploma komen.3 De Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) heeft op 8 november 2024 besloten om tijdelijk alle registratieaanvragen met een EVC-certificaat op te schorten om de betrouwbaarheid en kwaliteit van het register te waarborgen. Tegelijkertijd worden de registratieaanvragen nader onderzocht, worden de dossiers van eerdere registraties bekeken en wordt het proces rondom de registratie tegen het licht gehouden.
De relevantie hiervan wordt met de bevindingen, zoals aan de orde komen in de artikelen die u noemt, onderstreept. Het probleem vraagt ook om maatregelen ten behoeve van een integere en weerbare economie en maatschappij, zoals de zorgsector. Conform de in eerdergenoemde Kamerbrieven aan uw Kamer gedane toezegging, wordt u op korte termijn nader geïnformeerd over vervolgacties. Daar wordt op dit moment aan gewerkt op basis van een brede integrale benadering en in samenwerking met onder andere de betrokken ministeries, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgkantoren, zorgverzekeraars en opleiders. Het doel van de aanpak is om het zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor criminelen om nog in het zorgdomein actief te zijn en om de zorgsector weerbaarder te maken tegen criminelen. Er wordt op drie speerpunten ingezet om dit doel te bereiken. Het gaat om (1) het opwerpen van barrières, (2) het vergroten van de weerbaarheid en (3) het verstevigen van toezicht, handhaving en opsporing.
Wat is uw reactie op het bericht ««Drugshandelaren en plofkrakers op grote schaal» actief in de zorg, kwetsbare patiënten in gevaar»?2
Conform de in eerdergenoemde Kamerbrieven aan uw Kamer gedane toezegging, wordt u op korte termijn nader geïnformeerd over vervolgacties van onder andere de betrokken ministeries om gezamenlijk paal en perk te stellen aan de geschetste misstanden in de zorg.
Hoe kan het dat er van de 100 meldingen van diplomafraude die in 2023 door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) werden gedaan, geen enkele is opgepakt door de politie?
In de afweging of een aangifte wordt opgepakt door de politie worden onder verantwoordelijkheid van de Officier van Justitie verschillende aspecten afgewogen, waaronder de vraag of voldoende bewijs voorhanden is of de vraag hoe schaarse capaciteit binnen de opsporing het beste kan worden ingezet. In 2023 werden de meldingen van DUO die lokaal werden gedaan, nog niet gezien in het licht van de latere analyse van ondermijning in de zorg en de schakel die diplomafraude daarin blijkt te vormen.
Hoe kan het dat er van de 900 risicomeldingen die in twee jaar tijd door de Kamer van Koophandel (KvK) werden gedaan, geen enkele heeft geleid tot vervolging?
Het bestrijden van een maatschappelijk probleem als zorgcriminaliteit en zorgfraude vraagt om een ketenbrede inspanning. Het strafrecht moet worden gezien als ultimum remedium, naast de inzet van civiel- en bestuursrechtelijk toezicht en handhaving.
Het is van veel factoren afhankelijk of een risicomelding van de Kamer van Koophandel (KvK) leidt tot een onderzoek van een toezichthouder in de zorg of een opsporingsdienst en vervolgens tot vervolging. Zo weegt bijvoorbeeld mee of er al andere (onderzoeks)informatie of meldingen bekend zijn. In het algemeen geldt dat gelet op het moment van inschrijving bij de KvK en het dan gesignaleerde risico, er nog onvoldoende bekend is voor een toezichtsonderzoek dan wel het starten van een strafrechtelijk onderzoek of vervolging. In het traject verbeteren van screening aan de voorkant van zorgaanbieders, wordt het hele proces van inschrijving van een zorgonderneming tot aan het daadwerkelijke leveren van zorg onder de loep gehouden. Dat betekent dat ook wordt gekeken naar de werkwijze van KvK en de partijen die deze risicomeldingen ontvangen en de verbeteringen die daarin mogelijk zijn.
Bent u van plan om ervoor te zorgen dat de meldingen die worden gedaan van (mogelijke) zorgfraude daadwerkelijk worden opgepakt door de verantwoordelijke instanties en hier voldoende capaciteit voor vrij te maken?
Op de wijze waarop toezichthouders in het zorgdomein invulling geven aan hun taak en capaciteitsinzet, voeren zij eigenstandig beleid. Het Ministerie van VWS en de toezichthouders voeren structureel overleg om hen in staat te stellen hun taak zo optimaal mogelijk uit te oefenen. Opsporingsdiensten maken afspraken met het OM in de vorm van handhavingsarrangementen over de prioritering en capaciteit. Ook voor zorgfraude is er een handhavingsarrangement.
Beseft u dat het afbraakbeleid dat de afgelopen jaren op de zorg is gevoerd, via bezuinigingen, marktwerking en achtergebleven lonen en zeggenschap voor zorgverleners, de zorg tot een ideale prooi voor criminelen maakt, doordat zij misbruik kunnen maken van personeelstekorten en een enorm gebrek aan effectief toezicht op een zeer complex zorgsysteem? Zo ja, bent u bereid om te stoppen met dit afbraakbeleid?
Criminaliteit en fraude zijn strafbaar, maar ook van alle tijden. De aanpak van zorgfraude is opgenomen in het hoofdlijnenakkoord en is dus een prioriteit van dit kabinet. Er gaat dit jaar 109 miljard euro om in de zorg en dat trekt ook mensen met verkeerde bedoelingen aan. De problematiek van ondermijning en zware criminaliteit gaat verder dan het zorgdomein. Daarom pakt dit kabinet dit breed en in samenhang aan.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat mensen die afhankelijk zijn van zorg niet langer ten prooi vallen aan zorgcowboys?
In het zorgdomein zijn toetredingsdrempels opgeworpen met bijvoorbeeld de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) en lokale regelgeving van gemeenten. Er kan zowel wat betreft kwaliteit, rechtmatigheid als integriteit naar (het verleden van) bestuurders en zorgverleners worden gekeken, onder andere door het CIBG, de IGJ, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en gemeenten.
De doelgroep voor de vergunningplicht Wtza is per 1 januari 2025 uitgebreid. Vanaf dat moment moeten alle zorginstellingen die zorg verlenen op grond van de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg beschikken over een toelatingsvergunning, ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners. Dat vergroot bijvoorbeeld de groep zorginstellingen van wie in het kader van de vergunningplicht een VOG verlangd kan worden en ten aanzien van wie een integriteitsbeoordeling op grond van de Wet Bibob kan worden uitgevoerd.
Het is aan inkopers van zorg om met inkoopbeleid, contractvoorwaarden en beheersmaatregelen in waarborgen te voorzien en zorgvuldig te zijn in met wie een contract wordt aangegaan of verlengd. Daarbij kan per 1 januari 2025 gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) biedt. Er is onder andere mogelijk gemaakt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders, waaronder diens bestuurders en leidinggevenden, kunnen waarschuwen. Daarmee kan worden tegengegaan dat zij hun activiteiten elders voortzetten of anderszins opnieuw beginnen.
In aanvulling op het beleid dat gericht is op de zorginstellingen, geldt dat per 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium op de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) is opgeheven. Dit betekent dat weer volledig gehandhaafd gaat worden op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffing. De verwachting is dat hierdoor bij diverse instellingen minder zzp’ers en daarmee meer vaste gezichten op groepen met kwetsbare patiënten ingezet zullen worden. Gelet op de signalen dat sprake is van een toename van het aantal criminele zzp’ers in de zorg, kan voornoemde maatregel ook bijdragen aan veilige en goede zorg.
De Minister van VWS wil in het eerste kwartaal van 2025 het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) aan uw Kamer aanbieden. Met dat wetsvoorstel worden de weigerings- en intrekkingsgronden van een vergunning uitgebreid en kunnen zorgaanbieders waarvan niet aannemelijk is dat ze aan de voorwaarden voor het verlenen van goede en rechtsmatige zorg gaan voldoen, beter worden geweerd of gestopt.
Zoals bij vraag 1 aangegeven, heeft de Minister van OCW onderwijsinstellingen opgeroepen om terughoudend te zijn met het in behandeling nemen van EVC-certificaten voor een aantal opleidingen. Op deze manier wordt voorkomen dat te gemakkelijk vrijstellingen voor de gehele of een deel van een mbo-opleiding wordt gegeven op basis van een ondeugdelijk EVC-certificaat. Ook de SKJ heeft besloten om tijdelijk alle registratieaanvragen met een EVC-certificaat op te schorten om de betrouwbaarheid en kwaliteit van het register te waarborgen. Daarnaast voert de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gericht kwaliteitsbezoeken uit bij leerbedrijven in de zorg om sneller in te kunnen grijpen bij malafide stagebedrijven in de zorg.
De Minister van JenV wijst erop dat werkgevers in de zorgsector bovendien kunnen vragen om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Werknemers en ondernemers kunnen met een VOG worden onderzocht op hun justitiële verleden.
De aanbesteding van rechtsbijstand aan Nederlandse ter doodveroordeelden |
|
Jan Paternotte (D66), Ulysse Ellian (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat een aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden ten behoeve van de bijstand aan Nederlanders die in het buitenland ter dood zijn veroordeeld of zouden kunnen worden?
Ja. Net als in 2020 is een meervoudige onderhandse aanbestedingsprocedure gevolgd.
Waarom zijn deze diensten met hetzelfde soort werk in diverse «lots» opgeknipt? Waren deze diensten eerder ook in diverse percelen opgeknipt?
Bij de meervoudige onderhandse aanbesteding in 2020 zijn meerdere Nederlandse partijen benaderd. Destijds heeft slechts één partij zich ingeschreven. Bij de nieuwe aanbesteding is ervoor gekozen de werkzaamheden te verdelen over drie percelen, zodat meer partijen, nationaal en internationaal, gecontracteerd konden worden. Het doel hiervan was meer expertise en ervaring ten gunste van de juridische bijstand van de Nederlandse gedetineerden te kunnen inzetten. Daarnaast biedt het contracteren van meerdere partijen de mogelijkheid dat partijen elkaar kunnen vervangen bijv. in geval van belangenconflict of benodigde flexibele capaciteit. Verder komt dit tegemoet aan de wens juridische bijstand niet alleen in individuele zaken in te zetten, maar ook beleidsmatig deze expertise te versterken ten behoeve van het afschaffen van de doodstraf wereldwijd.
Welke rol speelt de aantoonbare ervaring met bijstand aan Nederlandse gedetineerden die een organisatie wel of niet heeft en specifiek in de landen Indonesië en Iran?
Voor de aanbesteding is gezocht naar partijen met kennis, ervaring en een netwerk op het gebied van internationaal strafrecht en specifiek doodstrafzaken. Dit omvat ervaring met alle landen wereldwijd waar de doodstraf bestaat.
Waarom kan de uitkomst van deze aanbestedingsprocedure zijn dat een Engelse organisatie Nederlandse ter dood veroordeelden in het buitenland gaat bijstaan?
Zoals bij vraag 2 aangegeven was bij de meervoudige onderhandse aanbestedingsprocedure in 2020 weinig respons. Daarom zijn bij deze aanbesteding bewust ook potentiële buitenlandse partijen met ervaring in het bijstaan van gedetineerden uit meerdere landen uitgenodigd een offerte in te dienen.
Van belang is dat bij doodstrafzaken per definitie juridische bijstand moet worden geboden in niet-Nederlandse rechtsstelsels. Specifieke kennis, ervaring en een netwerk met betrekking tot dat lokale rechtsgebied en een goede communicatielijn in het betreffende detentieland, hebben voorop gestaan bij deze aanbesteding. Een lokale advocaat in het buitenland is cruciaal: deze advocaat moet goed kunnen communiceren met de lokale autoriteiten en organisaties. De Nederlandse taal is vooral relevant in de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland (en hun thuisfront) op andere vlakken zoals consulaire bijstand, resocialisatie en zorg. Deze begeleiding wordt door consulair medewerkers van Buitenlandse Zaken en Nederlands sprekende subsidiepartners gedaan. In het bijzonder bij zaken met een risico op doodstraf wordt door consulair medewerkers een vinger aan de pols gehouden.
Waarom zou het in het belang van een Nederlandse ter dood veroordeelde in het buitenland zijn dat hij of zij wordt bijgestaan door mensen die geen Nederlands spreken, geen Nederlands netwerk hebben en het Nederlandse rechtssysteem niet kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke (ervarings-)deskundigen op het gebied van de doodstraf zijn betrokken geweest bij de samenstelling van de aanbestedingsprocedure?
Een team van ervaren consulaire beleidsmedewerkers en inkoopspecialisten is betrokken geweest bij de aanbestedingsprocedure. Buitenlandse Zaken heeft jarenlange ervaring op het gebied van het geven van consulaire bijstand. Ook heeft een marktverkenning naar Nederlandse en buitenlandse partijen die ervaring hebben met het bijstaan van buitenlandse gedetineerden bij doodstrafzaken plaatsgevonden en zijn partnerlanden benaderd voor uitwisseling van inzet, ervaring en strategie.
Vindt u het belangrijk dat Nederlandse ter dood veroordeelden in het buitenland juist worden bijgestaan door een organisatie met mensen die Nederlands spreken? Zo ja of nee, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zorg te dragen dat Nederlanders in het buitenland die ter dood worden veroordeeld, worden bijgestaan door een Nederlandse organisatie? Zo ja of nee, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend of het Openbaar Ministerie (OM) in cassatie is gegaan of zal gaan bij de Hoge Raad in deze zaak? Zo ja, kunt u een stand van zaken over de zaak geven?1
Het Openbaar Ministerie (OM) is niet in cassatie gegaan.
Is het OM sinds de Kamervragen van 20 april 2023 vaker tot vervolging overgegaan in zaken waar sprake is van oproeping tot vrouwelijke genitale verminking? Zo ja, is er door rechters overgegaan tot veroordeling?
Het OM is sinds 20 april 2023 niet vaker tot vervolging gegaan in zaken waarin vermoedens bestonden van oproeping tot vrouwelijke genitale verminking.
Acht u het kansrijk om, bij het uitwerken van een juridisch houdbare definitie van problematisch gedrag, ook het oproepen of aanzetten tot ernstige aantastingen van zelfbeschikking (zoals vrouwelijke genitale verminking) te definiëren als een overtreding waar bestuursrechtelijk tegen opgetreden kan worden?
Het kabinet heeft in het regeerprogramma aangekondigd werk te maken van een verkenning naar mogelijkheden om tegenwicht te bieden aan de ondermijnende invloeden van een kleine groep die zich niet houdt aan de regels van de democratische rechtsstaat met intolerante of onverdraagzame gedragingen of anderen daartoe aanzet. De Staatssecretaris Participatie en Integratie heeft tijdens het Wetgevingsoverleg Integratie en Maatschappelijke Samenhang op 25 november jl. toegezegd met de Kamer op zoek te gaan naar mogelijkheden om voor specifieke gedragingen te komen tot specifieke juridische definities. Dit punt kan daarin meelopen.
Zijn de indicatoren die worden genoemd in antwoord op vraag 12 vorig jaar gedeeld met de Koninkijke Marechaussee (KMar)? Zo ja, heeft dit geleid tot meer aanhoudingen op Schiphol? Zijn deze indicatoren al geëvalueerd? Zo niet, waarom zijn deze niet gedeeld met de KMar? Worden deze indicatoren ook dit jaar weer gebruikt?
Ja, deze signalen zijn in de zomer van 2023 gedeeld met de Koninklijke Marechaussee (KMAR). Het onderkennen van signalen van vrouwelijke genitale verminking wordt middels een e-learning meegenomen in de basisopleiding van de grenswachters. In de uitvoeringspraktijk is een handelingskader vrouwelijke genitale verminking beschikbaar die de grenswachters van de KMAR kunnen gebruiken indien zij hierop stuiten. Tot op heden zijn er nog geen incidenten geregistreerd die terug zijn te leiden naar het voorkomen van vrouwelijke genitale verminking. Bij incidenten die zijn gerelateerd aan vrouwelijke genitale verminking wordt contact gelegd met Veilig Thuis. Mogelijk dat zij wel benaderd zijn voor advies, maar dit is niet af te leiden uit registraties in de operationele systemen van de KMAR. Tot op heden heeft er nog geen evaluatie plaatsgevonden.
Monitort uw ministerie online activiteiten rondom vrouwelijke genitale verminking? Denk aan het oproepen tot, of het faciliteren van verminking? Zo ja, kunt u iets delen over de aard en omvang van deze activiteiten? Zo nee, bent u bereid dit te gaan monitoren en hier op te handhaven indien u oproepen tot verminking constateert?
Het aanzetten tot of het faciliteren van vrouwelijke genitale verminking, zowel online als offline, is strafbaar. Bij vermoedens hiervan kan aangifte worden gedaan bij de politie. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid monitort online activiteiten met betrekking tot genitale verminking echter niet actief. De verantwoordelijkheden voor het monitoren en handhaven liggen respectievelijk bij de hosting servicediensten (zoals facebook en google) en de politie. Personen die dergelijke activiteiten online tegenkomen, kunnen dit melden bij de hosting servicediensten. Op basis van artikel 16 van de Digital Services Act (DSA) zijn aanbieders van hostingdiensten verplicht mechanismen in te richten waarmee personen en entiteiten melding kunnen maken van inhoud die zij als illegaal beschouwen. De politie neemt uiteraard actie wanneer zij meldingen of signalen ontvangt over oproepen tot vrouwelijke genitale verminking.
Bestaan er toegankelijke en veilige meldpunten waar mensen die oproepen tot vrouwelijke genitale verminking constateren deze kunnen melden?
Wij adviseren oproepen tot strafbare feiten, waaronder vrouwelijke genitale verminking, te melden bij de politie. Dit stelt de politie in staat om onderzoek te doen en zo nodig in te grijpen. Wanneer dergelijke oproepen online op een platform verschijnen, kan de melding ook direct bij het betreffende platform worden gedaan.
Tevens kan er bij vermoedens van een (potentieel) slachtoffer van genitale verminking advies worden gevraagd of melding worden gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis is het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en kindermishandeling. Zij geven advies en ondersteuning of doen onderzoek bij meldingen van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder genitale verminking.
Veilig Thuis is 24/7 telefonisch bereikbaar via een gratis nummer (0800-2000) en is via de website tussen 9 en 17 ook bereikbaar via de chat. Advies vragen kan anoniem, Veilig Thuis denkt dan mee wat er mogelijk aan de hand is en wat nodige vervolgstappen zijn.
Momenteel werken we samen met de gemeenten en Veilig Thuis aan het vergroten van de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis2. Hierover wordt uw Kamer in februari 2025 en in de voortgangsrapportage van het plan van aanpak «Stop Femicide» voor de zomer van 2025 geïnformeerd.
In 2021 en 2022 hebben er gerichte communicatie-acties plaatsgevonden via onder andere posters op Schiphol, klopt het dat in 2023 en 2024 deze posters niet meer op Schiphol hingen. Zo ja, waarom niet meer? Hangen de posters op dit moment op Schiphol? Is de effectiviteit van de posters geëvalueerd?
In 2021 zijn in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en (VWS) gedurende een maand posters op Schiphol geplaatst ter voorkoming van vrouwelijke genitale verminking. Het effect van deze campagne is niet geëvalueerd. Vanuit het ministerie is ook opdracht gegeven aan Pharos om een campagne te ontwikkelen op social media over vrouwelijke genitale verminking, eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achterlating. Deze campagne, #rechtopnee, is gericht op jongeren van 15 tot 25 jaar en de professionals die met hen werken. De campagne is in januari 2023 gelanceerd. Deze campagne is wel geëvalueerd en bleek zeer succesvol. Over een periode van ongeveer 6 maanden zijn meer dan 3.2 miljoen mensen bereikt. Ruim 16.000 jongeren hebben doorgeklikt naar de website. Dit is exclusief organische bezoekers (bezoekers via onbetaalde zoekresultaten) aan de website (rechtopnee.nl). Gezien het succes van de campagne is vanuit VWS ingezet op verlenging van deze campagne. De campagne is verder uitgebreid en de boodschap die erachter schuil gaat is verstevigd en verdiept. Ook is er een 5e thema aan toegevoegd, namelijk huwelijkse gevangenschap.
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis zou, volgens de antwoorden op vraag 13, worden voorzien van een update in 2023. Is dit gebeurd? Zo ja, kan de nieuwe versie met de Kamer worden gedeeld? Zo niet, waarom niet?
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is inderdaad voorzien van een update. Voor de nieuwe versie is zowel de vormgeving als de teksten aangepast zodat de boodschap van de verklaring beter overkomt. De verklaring is beschikbaar in acht talen. De verklaringen zijn te downloaden via meerdere websites, waaronder de website van Pharos.3
Zijn er cijfers bekend hoeveel gemeenten het gratis materiaal, waarin ook informatie over vrouwelijke genitale verminking is opgenomen, hebben opgevraagd? Zo ja, om hoeveel gemeenten gaat het? Zo niet, waarom wordt dit niet bijgehouden?
Nee, die cijfers zijn niet bekend. De verklaringen zijn door iedereen digitaal te downloaden en door organisaties in gedrukte vorm te bestellen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Vanuit het Ministerie van VWS zijn de gedrukte versies met name verspreid onder uitvoeringsorganisaties binnen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Recent zijn ruim 32.000 exemplaren verspreid. Het is niet mogelijk om het aantal exemplaren bij te houden dat via downloads wordt verspreid.
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is bestemd voor ouders afkomstig uit risicolanden die van plan zijn om op vakantie te gaan naar hun land van herkomst. Jeugdgezondheidszorg professionals kunnen de verklaring meegeven aan deze ouders, zodat zij hun familieleden kunnen informeren over de consequenties en strafbaarheid van meisjesbesnijdenis.
Het is belangrijk dat familieleden in het land van herkomst goed geïnformeerd zijn over de consequenties van een besnijdenis van het meisje en ook over de strafbaarheid daarvan. In gesprekken tussen professionals en ouders uit risicolanden over vrouwelijke genitale verminking, komt regelmatig de sterke invloed van de familie aan de orde. Ouders geven aan hun dochters niet te willen laten besnijden, maar de familie in het land van herkomst kan daar anders over denken. Op het moment dat een meisje, bijvoorbeeld in de zomervakantie, de familie daar bezoekt, ontstaat er een risico.
Hoe staat met het vervolg op de actieagenda schadelijke praktijken zoals wordt toegezegd in de beantwoording op vraag 19?
De Kamer heeft 14 september 2023 een Kamerbrief ontvangen waarin de resultaten van en het vervolg op de Actieagenda Schadelijke Praktijken is opgenomen. In deze brief zijn vervolgacties opgenomen, aansluitend op de actieagenda. Dit betreft onder andere inzet op bewustwording, bijvoorbeeld door het actualiseren van de verklaring vrouwelijke genitale verminking («Verklaring tegen meisjesbesnijdenis») en het vervolg van de voorlichtingscampagne «Recht op nee».
Naast bewustwording, komt de inzet op deskundigheidsbevordering bij professionals aan bod. Vanuit de brede aanpak van gendergerelateerd geweld wordt een strategie ontwikkeld voor de deskundigheidsbevordering van professionals in het veld. Kennis(behoud) over eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en achterlating wordt daarin meegenomen. Het is van belang dat professionals signalen van een onveilige situatie, zoals in het geval van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking of achterlating, kunnen herkennen en weten waar zij terecht kunnen voor advies of melden. De verantwoordelijkheid om als zorg- en onderwijsprofessional stappen te zetten bij vermoedens van één van deze geweldsvormen is vastgelegd in het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. In verschillende handreikingen staat het stappenplan van de meldcode voor professionals nader uitgelegd. Advies inwinnen kan professionals helpen bij het bepalen van de te zetten stappen in geval van vermoedens van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking of meisjesbesnijdenis.
In 2024 is in opdracht van de ministeries van VWS en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een onderzoek uitgevoerd naar de uitvoerbaarheid, risico’s en meerwaarde van een adviesplicht voor zorg- en onderwijsprofessionals, gericht op eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en achterlating. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. De Kamer wordt in 2025 geïnformeerd over de onderzoeksbevindingen en de opvolging daarvan.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor 1 december 2024?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het ‘EU Internet Forum’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Staat de regering via het «EU Internet Forum» in contact met socialemediabedrijven?
Het EUIF fungeert als samenwerkingsplatform voor EU-lidstaten, de brede internetindustrie – waaronder sociale mediabedrijven –, NGO’s en andere partners om de uitdagingen van kwaadwillende en illegale online-content te bespreken en aan te pakken. Het EUIF doet dit door middel van het verzamelen en delen van best practices en kennis van deelnemers over alle vormen van kwaadwillende en illegale online-content, en het organiseren van expertsessies op sub-onderwerpen. Nederlandse ambtenaren nemen geregeld deel aan deze bijeenkomsten. Jaarlijks organiseert de Commissie ook een ministeriële vergadering.
Wat voor soort vragen/verzoeken verstuurt de Nederlandse regering (eventueel) naar socialemediabedrijven via het «EU Internet Forum»? Kunt u een paar voorbeelden van dit soort vragen/verzoeken geven?
De regering stuurt geen vragen/verzoeken naar socialemediabedrijven via het EUIF, dat is niet de opzet van het forum. De organisatie van het EUIF (waarvoor de Europese Commissie verantwoordelijk is) dient als vragende/verzoekende partij richting alle deelnemers, waaronder de regering en socialemediabedrijven. Een aantal voorbeelden hiervan zijn vragenlijsten over beleid ter bestrijding van online terrorismecontent of kindermisbruikmateriaal, of online terminologie voor narcotica. Het delen van informatie is op vrijwillige basis voor de deelnemers. Het EUIF verzamelt en deelt dit via o.a. workshops, informatiepakketten en meldpunten. Vragen ter verduidelijking of ter opvolging worden afgehandeld door het EUIF.
Kan de Kamer over het afgelopen jaar de correspondentie ontvangen tussen de Nederlandse regering en socialemediabedrijven die is verlopen via het «EU Internet Forum»?
Zoals vermeld vindt er geen correspondentie plaats tussen de Nederlandse regering en socialemediabedrijven via het EUIF. Er wordt alleen kennis en informatie gedeeld die het EUIF vrijblijvend beschikbaar stelt.
Kan de Kamer de lijst met «Violent Right-Wing Extremism (VRWE)»-groepen ontvangen die het «EU Internet Forum» heeft opgesteld?
Het betreft een beveiligde website waarvan het eigenaarschap bij de Commissie ligt. Het is niet aan het kabinet om documenten van het EUIF openbaar te maken die ook informatie van andere lidstaten bevatten. Documenten kunt u opvragen via het documentportaal op de website van de Europese Commissie.
Kunt u de bovenstaande vragen binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enkele dagen langer in beslag genomen.
De inzet van digitale surveillance bij demonstraties |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International, getiteld «In beeld bij de politie: Camerasurveillance bij vreedzaam protest in Nederland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat vreedzame demonstranten onderworpen zijn aan vormen van digitale surveillance zoals bijvoorbeeld, doch niet uitsluitend, drones, videosurveillancewagens of andere camera- en geluidsopnametechnologie? Zo ja, bij welke demonstraties is dit gebeurd? Kunt u per demonstratie aangeven wie daartoe de opdracht heeft gegeven, wat het doel was van de inzet, wat er met de opnames is gebeurd, hoe lang de opnames bewaard worden of bewaard zijn gebleven en of aan de hand van de opnames persoonsgegevens zijn verwerkt? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u dan bereid om navraag te doen bij gemeenten, teneinde deze informatie te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn demonstraties waarbij de politie gebruik maakt van verschillende vormen van cameratoezicht. De politie maakt geen geluidsopnamen tijdens demonstraties. Ik beschik niet over een overzicht van demonstraties waarbij de politie camera’s heeft ingezet.
Voorafgaand aan een demonstratie wordt binnen de lokale driehoek een risicoafweging gemaakt op basis waarvan de politie-inzet wordt bepaald. Daarin wordt onder andere gekeken naar de complexiteit van een demonstratie en het risico op ongeregeldheden.
Onderdeel van die afweging is dat er geen onnodige inbreuk op de privacy van burgers wordt gemaakt en dat de veiligheid van demonstranten en omstanders wordt gewaarborgd. Cameratoezicht wordt ingezet om voldoende zicht te hebben op de demonstratie om zo te kunnen zorgen voor een ordelijk en veilig verloop ervan. Denk aan het voorkomen van onveilige (verkeers)situaties en het tijdig in kunnen grijpen als een groep/groepen de demonstratie willen verstoren. De inzet van camera’s is zeker niet standaard en vindt bij een klein deel van alle demonstraties plaats. Eventuele camerabeelden worden verwerkt conform de bepalingen in de Wet politiegegevens.
Ik ben niet bereid om de detailinformatie waar u naar vraagt op te vragen bij gemeenten. Desgewenst wordt over cameratoezicht door het lokale gezag verantwoording afgelegd in de betreffende gemeenteraad.
Wordt de identiteit van deelnemers aan demonstraties geregistreerd? Zo ja, worden deze gegevens ook gekoppeld aan andere databases van de politie of andere (overheids)organisaties? Zijn de door de politie verzamelde data ook gedeeld met inlichtingendiensten of andere (overheids)organisaties? Kunt u deze vraag zo specifiek mogelijk beantwoorden?
Nee. Politiemedewerkers zijn bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Dat houdt in dat sprake dient te zijn van een concrete aanleiding en een afweging in afstemming met het bevoegd gezag. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan dreigende wanordelijkheden waarbij de inzet van politie gericht is op de-escalatie.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Amnesty International dat het gebruik van digitale surveillance door de politie in strijd is met fundamentele grondrechten zoals het recht op privacy en het demonstratierecht?
Mijn reactie op de aanbevelingen van Amnesty International volgt in het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024.
Op basis van welke wettelijke grondslag wordt digitale surveillance tijdens demonstraties ingezet? Erkent u dat artikel 3 van de Politiewet niet volstaat, omdat bevoegdheden die inbreuk maken op grondrechten een specifieke wettelijke grondslag vereisen?2
Als er op de locatie al gemeentelijke camera’s hangen (artikel 151c Gemeentewet), dan zal de politie die gebruiken. Als de situatie om extra camera’s vraagt, dan geschiedt dat op geond van artikel 3 Politiewet 2012. Deze grondslag volstaat als er een concrete aanleiding is voor die inzet, er niet meer dan een geringe inbreuk wordt gemaakt op het grondrecht van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en die inzet kortstondig en incidenteel van aard is
Erkent u dat voor burgers voldoende duidelijk moet zijn in welke gevallen en met welk doel zij gemonitord kunnen worden? Vindt u dat de huidige wet- en regelgeving rondom het gebruik van digitale surveillance tijdens demonstraties voldoende duidelijk is? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, bent u voornemens om hier verduidelijking in te brengen?
Deze vraag sluit aan bij de aanbevelingen van Amnesty over het reguleren van de inzet van camera’s en over publieke verantwoording en transparantie. Mijn reactie op de aanbevelingen van Amnesty International volgt in het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024.
Hoe beoordeelt u het oordeel van Amnesty International dat het gebruik van digitale surveillance een afschrikwekkend effect heeft, waardoor burgers worden ontmoedigd om deel te nemen aan vreedzame demonstraties uit vrees voor monitoring en mogelijke negatieve gevolgen? Deelt u de zorg dat dit een ontoelaatbare inperking is van het demonstratierecht? Zo nee, waarom niet?
In het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024 ga ik nader in op het rapport van Amnesty International.
Kunt u toezeggen dat alle data die (onrechtmatig) zijn verzameld tijdens demonstraties, onmiddellijk worden vernietigd en niet verder worden gebruikt? Kunt u, indien dit al is gebeurd, aangeven wanneer en op welke wijze dit heeft plaatsgevonden?
Er is geen indicatie van onrechtmatig verzamelde data bij demonstraties. De gegevens die de politie verzamelt voor de handhaving van de openbare orde kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak. Afgeleid van artikel 151c Gemeentewet bewaart de politie camerabeelden standaard 28 dagen. Beelden waarop een strafbaar feit zichtbaar is, mogen langer worden bewaard. De bewaartermijnen die daarvoor gelden staan in de Wet politiegegevens.
Bent u bereid om het gebruik van alle vormen van digitale surveillance door de politie in de context van vreedzame demonstraties te heroverwegen, gezien de substantiële risico’s voor het recht op privacy, het afschrikwekkende effect op demonstranten en het demonstratierecht? Zo nee, waarom niet?
Gelet op die potentiële inbreuk wordt de inzet van dergelijke technologieën goed overwogen. Voorafgaand aan een demonstratie wordt in de lokale driehoek een risicoafweging gemaakt op basis waarvan de politie-inzet wordt bepaald. Cameratoezicht kan daar onderdeel van zijn wanneer dit noodzakelijk is voor een ordelijk en veilig verloop van een demonstratie. De inzet van camera’s is zeker niet standaard en vindt bij een klein deel van alle demonstraties plaats.
In het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024 ga ik nader in op het rapport van Amnesty International.
Bent u bereid om alle burgers die hebben deelgenomen aan demonstraties, waarvan persoonsgegevens zijn verwerkt, daarover te informeren? Kunt u, indien dit al is gebeurd, aangeven wanneer en op welke wijze dit heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Iedere burger heeft het recht op inzage in de persoonsgegevens die de politie over hem of haar verwerkt. De betrokkene kan daartoe een schriftelijk verzoek indienen op basis van artikel 25 van de Wet politiegegevens.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De invoering van interne grenscontroles in Nederland |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , David van Weel (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzendingen van Nieuwsuur en EenVandaag van respectievelijk 27 en 28 oktober over de invoering van interne grenscontroles in Nederland?
Ja.
Welke directe en indirecte kosten zullen worden veroorzaakt door verscherpte grenstoezicht in Nederland? Kunt u toelichten waar deze kosten uit bestaan? Kunt u specifiek ingaan op de economische kosten?
Het kabinet neemt maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de (grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is scherp op signalen vanuit de praktijk. Zoals aan uw Kamer eerder is meegedeeld, zullen de Nederlandse grenscontroles niet systematisch uitgevoerd worden, maar risico-/informatiegestuurd. Bij de controles worden geen snelheidsbeperkende maatregelen genomen, tenzij strikt noodzakelijk. Ook heeft Nederland ervoor gekozen om geen doorlaatposten aan te wijzen wat inhoudt dat grensoverschrijdend verkeer gebruik kan blijven maken van de reguliere wegen van en naar buurlanden. Het kabinet verwacht daarom dat er geen significante extra kosten zullen ontstaan vanwege de herinvoering van binnengrenstoezicht.
Welke dragende motivering voor het aanscherpen van het grenstoezicht heeft u?
Zoals opgenomen in de notificatie1 die uw Kamer ook heeft ontvangen is het besluit voor de herinvoering van het grenstoezicht o.a. gebaseerd op de bestrijding van irreguliere migratie. Nederland wordt al jaren geconfronteerd met de gevolgen van een hoge instroom van irreguliere migratie en aanzienlijke secundaire migratiestromen, die worden versterkt door een slecht functionerend Dublin-systeem. Irreguliere migratie gaat deels gepaard met grensoverschrijdende criminaliteit, in het bijzonder mensensmokkel. Dit veroorzaakt een hoge druk op het bestaande migratiesysteem en in het bijzonder op de opvangcapaciteit en beschikbare huisvesting op lokaal niveau. Tegelijkertijd is het aantal criminele incidenten in opvangcentra toegenomen. Het kabinet neemt alle mogelijke maatregelen om verdere verstoring van het migratiesysteem te voorkomen, omdat dit kan leiden tot schrijnende situaties en een grotere dreiging voor de openbare orde. Deze factoren samen hebben geleid tot het besluit van het kabinet om tijdelijk het binnengrenstoezicht opnieuw in te voeren.
Van welke «ernstige bedreiging van de openbare orde en binnenlandse veiligheid», zoals nodig is om een uitzondering aan te vragen bij de Europese Commissie, zou er volgens u momenteel sprake zijn die verscherpt grenzen rechtvaardigt?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is deze «bedreiging van de openbare orde en binnenlandse veiligheid» volgens u voorbij of minimaal genoeg om het verscherpte grenstoezicht af te bouwen en/of te stoppen met het verscherpte grenstoezicht? Op welke cijfers en/of feitelijke inzichten baseert u zich?
Voor het kabinet is het van belang dat herinvoering binnengrenstoezicht moet bijdragen aan het meer grip krijgen op de instroom van irreguliere migratie, waaronder asiel. Bij deze instroom speelt mensensmokkel ook een belangrijke rol. De instroom leidt tot grote uitdagingen voor de migratieketen, in de eerste plaats voor de opvang. Tegelijk met de herinvoering, werkt het kabinet aan maatregelen die eraan zullen bijdragen om het instrument van binnengrenstoezicht op termijn af te bouwen, waaronder het versterken van de controles in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV).
Klopt het dat u eind november met de verscherpte interne grenscontroles in Nederland van start wil gaan? Zo ja, heeft u al aangetoond bij de Europese Commissie en de andere Europese lidstaten wat de gronden zijn waarop u de grenscontroles wil invoeren? Zo ja, wat heeft u hierbij als «gevaar voor openbare orde dan wel binnenlandse veiligheid» opgegeven? Zo ja, kunt u deze communicatie met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Zal Nederland zich houden aan het opgelegde maximum van een verlenging van twee jaar in het geval dat de interne grenscontroles worden verlengd?
Herinvoering van binnengrenstoezicht is conform de Schengengrenscode een tijdelijke maatregel. Verlengen is onder strikte voorwaarden mogelijk. De vraag of eventuele verlening mogelijk of noodzakelijk is, zal tegen het einde van de eerste zes maanden bezien moeten worden, onder meer door te kijken naar de effecten van grenstoezicht. Het kabinet kan hier niet op vooruitlopen.
Hoe lang zullen de maatregelen voor interne grenscontroles aan de Nederlandse grenzen blijven gelden?
Herinvoering binnengrenstoezicht vindt plaats tussen 9 december 2024 en 8 juni 2025. Voor verdere details verwijs ik u naar de brief van Minister Asiel en Migratie d.d. 11 november jl.
Welke personele gevolgen zullen de verscherpte grenscontroles hebben voor de Koninklijke Marechaussee (KMar), waar reeds een enorm personeelstekort is met meer dan 1600 openstaande vacatures?
Uitgangspunt is dat het grenstoezicht niet-systematisch wordt uitgevoerd en binnen de bestaande beschikbare KMar-capaciteit. De verwachting is dat de impact op de KMar beperkt zal zijn, net als eventuele verdringingseffecten voor andere taken van de KMar.
Zullen alle 840 grensovergangspunten in Nederland beveiligd worden? Zo ja, hoe wilt u dit doen gezien de grote personeelstekorten bij de KMar?
Nee, de KMar zal niet parallel toezicht houden op alle grensovergangen, maar op basis van informatie en risicoanalyse gericht controles uitvoeren. De KMar maakt hierbij gebruik van technische ondersteuning. De controles worden niet-systematisch en plaatselijk uitgevoerd. De KMar verkent momenteel de wijze waarop de controles zo effectief mogelijk uitgevoerd kunnen worden.
Deelt u de mening van experts dat aangescherpt grenstoezicht zal leiden tot het in de kaart spelen van meer mensensmokkel? Zo nee, waarop baseert u dit?
Nee. Doordat herinvoering binnengrenstoezicht de mogelijkheid geeft om meer controles uit te voeren, kan dit juist het zicht op grensoverschrijdende criminaliteit, waaronder mensensmokkel vergroten.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden, bij voorkeur voorafgaand aan de Asiel en Migratie-begrotingsbehandeling?
Beantwoording voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Asiel en Migratie is niet gelukt, mede omdat de notificatie aan de Europese Commissie nog niet was afgerond.
De mishandeling van een bejaarde vrouw in Den Haag |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de mishandeling van een bejaarde vrouw in Den Haag?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u het ermee eens dat deze afschuwelijke racistische mishandeling van een hoogbejaarde vrouw totaal onacceptabel is en afkeuring verdient?
Mishandeling (van een hoogbejaarde vrouw) is afschuwelijk en keur ik te allen tijde af.
Welke maatregelen zijn getroffen en welke acties worden nog ondernomen om de veiligheid van het slachtoffer te waarborgen?
Het college van B&W van Den Haag heeft in antwoorden op raadsvragen laten weten dat de verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd door het Openbaar Ministerie.2 Daarnaast staat slachtofferhulp Nederland in nauw contact met het slachtoffer en heeft de politie extra maatregelen getroffen, waaronder verscherpt toezicht in de straat waar het slachtoffer woonachtig is. Tenslotte is de gemeente in contact met de woningcorporatie om een passende en duurzame oplossing te vinden.
Hoe verklaart u dat, ondanks herhaaldelijke signalen, de politie, de woningcorporatie Hof Wonen en de gemeente Den Haag niet hebben ingegrepen tegen de haat en bedreigingen richting het slachtoffer?
Het college van B&W van Den Haag heeft laten weten dat er bij de politie twee meldingen van overlast bekend zijn. Op 27 juni 2024 is de eerste melding binnengekomen, gevolgd door een melding op 4 juli 2024. Ten aanzien van beide meldingen is door de politie inzet gepleegd om de overlast te doen stoppen. De politie tracht, waar mogelijk, bemiddelend op te treden bij dit soort incidenten en/of verwijst door naar relevante instanties, zoals woningcorporaties.
Vanwege de privacy van de beide partijen kan ik verder niet inhoudelijk op deze casus ingaan.
Hoe verklaart u dat de politie geen verdere stappen ondernam nadat het slachtoffer van mishandeling hulp zocht, met ook elke keer de mededeling aan het slachtoffer dat er niks meer gedaan kon worden? Bent u van mening dat deze reactie passend is binnen de plicht van de politie om slachtoffers van geweld bij te staan en te beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om ervoor te zorgen dat de politie adequaat en empathisch reageert op meldingen van mishandeling, vooral wanneer slachtoffers kwetsbare burgers betreffen? Hoe garandeert u dat slachtoffers niet worden afgewezen met de mededeling dat «er niks meer gedaan kan worden»?
Ik vertrouw net als het college van Den Haag op het professioneel handelen van de politie en het Openbaar Ministerie in deze zaak.
Bent u bereid om persoonlijk contact op te nemen met het slachtoffer, gezien de ernst en impact van deze situatie?
Een wethouder van Den Haag is namens het college van Den Haag bij het slachtoffer en de familie geweest om medeleven te betuigen. Daarnaast is er vanuit de gemeente Den Haag contact met het slachtoffer en de familie van het slachtoffer.
Hoe beoordeelt u het feit dat bedreigingen en mishandelingen zich in de directe woonomgeving van kwetsbare ouderen voordoen, waar zij zich veilig zouden moeten voelen?
Ik vind dat verschrikkelijk en keur dat ten zeerste af. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen.
Welke maatregelen kunnen woningcorporaties treffen om huurders te beschermen tegen structurele intimidatie of geweld door medebewoners?
Het college van B&W van Den Haag heeft in antwoorden op raadsvragen laten weten dat een woningcorporatie als beleid heeft dat iedere bewoner zich volgens de wet als goed huurder moet gedragen en geen overlast of onenigheid voor omwonenden mag (laten) veroorzaken. Een bewoner heeft in eerste instantie een eigen verantwoordelijkheid om overlast of onenigheid zelf op te lossen en/of te melden bij de woningbouw en/of de politie. Iedere melding neemt de woningcorporatie serieus. Er vindt onderzoek plaats en zij proberen dit samen met bewoners op te lossen. Als er een strafbaar feit is gepleegd met betrekking tot intimidatie of geweld wordt er doorverwezen naar de politie voor het doen van aangifte.
Waarom grijpt de politie pas actief in tegen moslimhaat wanneer het escaleert tot fysiek geweld, zoals in dit geval? Wat kan het lokale gezag doen om te voorkomen dat dergelijke incidenten uitmonden in intimidatie en/of geweld?
Het college van B&W van Den Haag heeft laten weten dat de vraag naar een eventueel motief onderdeel uitmaakt van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie. Zoals hierboven aangegeven kan hier niet op worden vooruitgelopen.
In algemene zin is er veel aandacht voor de aanpak van discriminatie. De politie zet stevig in op de aanpak van incidenten waarbij mogelijk sprake is van discriminatie. Elke melding wordt uiterst serieus genomen. In de gesprekken met aangevers streeft de politie ernaar hen zo goed mogelijk verder te helpen. Daarbij hoort ook het doorverwijzen naar het antidiscriminatie meldpunt. Dit gebeurt ook als mensen telefonisch contact opnemen met de politie via 0900-8844.
De politie heeft binnen haar organisatie aandacht voor het vergroten van het kennisniveau en de bewustwording ten aanzien van het thema discriminatie. Zo zijn en worden politiemensen van onder meer het Regionaal Service Centrum, Intake en Service en politiemensen die werkzaam zijn in de basispolitiezorg voorgelicht via interne sessies. Binnen de politie-eenheid Den Haag zijn meerdere medewerkers voor discriminatiefeiten werkzaam. Iedere twee weken wordt door de politie een overzicht van discriminatie-incidenten gegenereerd dat met het OM en de antidiscriminatie voorzieningen wordt gedeeld en besproken.
Erkent u dat er sprake lijkt te zijn van een groeiend en zorgwekkend patroon van etnisch gedreven geweld, haatmisdrijven, moslimhaat en discriminatie tegen burgers met een migratieachtergrond?
Het is zeer zorgwekkend dat burgers discriminatie ervaren. Dat dit veelvoorkomend is blijkt uit verschillende onderzoeken.3 Jaarlijks wordt er een rapport over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij anti-discriminatievoorzieningen en andere organisaties in Nederland naar de Kamer gestuurd.4 In deze rapportages worden ook de cijfers ten opzichte van vorige jaren weergegeven. Daarnaast wordt er context aan de cijfers meegegeven. Het Openbaar Ministerie publiceert jaarlijks een rapport «Stafbare Discriminatie in Beeld».5
Bent u bekend met het EU-rapport «Moslim zijn in de Europese Unie» en bent u bereid om op basis van dat rapport te verkennen welke extra maatregelen er op landelijk niveau mogelijk zijn om moslimhaat en discriminatie aan te pakken, vóórdat het tot geweldsincidenten leidt?2 Zo ja, welke concrete maatregelen stelt u voor? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met het rapport. Om te bezien waar aanvullende maatregelen voor de aanpak van moslimdiscriminatie nodig zijn, wordt een Nationaal Onderzoek naar Moslimdiscriminatie uitgevoerd. In het eerste kwartaal van 2025 zal de Staatssecretaris Participatie en Integratie aan de Tweede Kamer de uitkomsten van dit Nationale onderzoek naar Moslimdiscriminatie toesturen. Onderdeel van dit onderzoek is een literatuuronderzoek, waarbij relevante rapporten zoals van het bureau van de EU voor de grondrechten meegenomen worden.
Kunt u een gedetailleerd overzicht verstrekken van alle bij u bekende incidenten met een racistisch of discriminerend motief tegen moslims sinds 2020?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 11.
Het artikel 'Kinderrechten en de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming' |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
David van Weel (minister ) , Karremans , Struycken |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kinderrechten en de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming» in het Nederlands Juristenblad van 1 november 2024?
Ja, ik heb kennis genomen van het wetenschappelijk artikel van de heer mr Bart Tromp in NJB 2024/2135.
Kunt u toelichten waarom het acceptabel is dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), als onderdeel van de uitvoerende macht van de overheid, toetst of een ander onderdeel van de uitvoerende macht terecht kinderbeschermingsmaatregelen al dan niet wil verlengen? Hoort die taak niet te worden opgedragen aan een onafhankelijke en onpartijdige kinderrechter?
De RvdK heeft sinds 1995 de wettelijke taak om te toetsen of een besluit van een gecertificeerde instelling (hierna: GI) rondom het al dan niet verlengen of beëindigen van kinderbeschermingsmaatregelen zorgvuldig en goed onderbouwd is.1 Er werd toen geen rol voor de kinderrechter gezien en de toets van de RvdK werd gezien als een «extra waarborg».2 De toetsende rol van de RvdK versterkt de zorgvuldigheid en uniformiteit binnen het kinderbeschermingssysteem. De RvdK doet dat onafhankelijk en met inzet van verschillende disciplines (gedragswetenschappers, pedagogen, juristen).
Bij een verlenging van een ondertoezichtstelling (hierna: OTS) dan wel het voortzetten van een machtiging uithuisplaatsing (hierna: MUHP) gaat het om een voortzetting van een inbreuk op het privé en gezinsleven van betrokkenen. Daarover beslist een kinderrechter, op verzoek van de GI.
De situatie is anders waar het gaat om niet-verlenging van een OTS. Het voornemen van de GI om geen verlenging te verzoeken behelst niet een besluit dat een inbreuk maakt op de rechtsposities van het kind en de ouders met ouderlijk gezag. De RvdK toetst het voornemen van de GI met betrekking tot de niet-verlenging van een ondertoezichtstelling en de niet-verlenging dan wel tussentijdse beëindiging van een uithuisplaatsing van een kind. Hierbij beoordeelt de RvdK of de gronden voor de ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing niet langer aanwezig zijn. Ook deze beoordeling door de RvdK behelst niet een besluit dat als zodanig een inbreuk maakt op of wijziging aanbrengt in de rechtsposities van het kind en de ouders met ouderlijk gezag. Bij twijfel over het bestaan van gronden voor de verlenging, kan dit worden voorgelegd, waarbij het uiteindelijke besluit is voorbehouden aan de rechter. De overheid heeft de verantwoordelijkheid om in te grijpen wanneer de rechten van kinderen in het geding zijn en dient waarborgen te bieden voor hun veiligheid. Wanneer de RvdK, net als de GI, geen aanleiding ziet om de maatregel te verlengen, wordt er geen verzoek bij de kinderrechter ingediend nu er geen (verdere) inbreuk op de rechten van ouders en kinderen wordt gevraagd. Dit stelsel bij niet-verlenging van een maatregel zorgt er voor dat de beoordeling door de GI wel onafhankelijk wordt getoetst maar niet onnodig beroep op de rechter wordt gedaan. Uit recente rapporten blijkt bovendien geen aanleiding om deze taakverdeling te herzien.3
Overigens veronderstelt de vraag ten onrechte dat een GI onderdeel uitmaakt van de uitvoerende macht. Een GI is een private instelling die op basis van een vergunning binnen ruime beoordelingsmarges, maar wel onder toezicht van de Inspectie Justitie en Veiligheid, kinderbeschermingsmaatregelen uitvoert.
Deelt u de conclusie van de schrijver, mr. B.R. Tromp, namelijk dat op basis van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de toetsende taak moet zijn belegd bij de (kinder)rechter in plaats van de RvdK, zodat het nemen, verlengen of beëindigen van een ondertoezichtstelling valt binnen de reikwijdte van het recht op een eerlijk proces?
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en de door de auteur aangehaalde rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens schrijven toegang tot een door de wet ingestelde rechter voor. Zowel het voor het eerst instellen als het verlengen van een OTS of MUHP is een beslissing die in het stelsel van de wet wordt genomen door de kinderrechter. Een dergelijk besluit leidt tot een (al dan niet) tijdelijke inbreuk op de normale rechtsposities van kind en ouders in hun onderlinge verhoudingen. De beëindiging van een dergelijke inbreuk is niet van dezelfde orde als het ontstaan van de inbreuk. Uit artikel 6 EVRM en de jurisprudentie blijkt niet dat de beslissing om een OTS of MUHP te beëindigen per se door de kinderrechter moet worden genomen.4 Uiteraard moet bij iedere beslissing inzake kinderbeschermingsmaatregelen, waaronder de keuze om een maatregel te beëindigen of niet te verlengen, sprake zijn van een zorgvuldig besluitvormingsproces en van controle op de beslissing. Dit volgt ook uit het EVRM, het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met de toetsende rol van de RvdK wordt invulling gegeven aan deze zorgvuldigheid. Deze toetsing behelst echter niet een beslissing die leidt tot een inbreuk op rechtsposities, maar juist een beëindiging van die inbreuk.
In de publieke zaak Savanna, zoals beschreven in een van de voetnoten van het artikel, heeft de RvdK binnen de toetsende taak geen eigen onderzoek gedaan, met verregaande gevolgen, kunt u toelichten of de RvdK eigen onderzoek heeft gedaan in het toetsingsproces naar de zaak over het meisje uit Vlaardingen?
De RvdK heeft in de zaak van het meisje uit Vlaardingen onderzoek gedaan in het kader van de gezagsbeëindigende maatregel van de biologische moeder van het meisje. Daarnaast is onderzoek uitgevoerd in het kader van de herscreening van de pleegouders. Beide onderzoeken zijn in het inspectieonderzoek beschreven en de inspecties hebben op beide onderzoeken conclusies geformuleerd en om een verbeterplan gevraagd.5
Als het antwoord op vraag 4 ja is, heeft de RvdK, gelet op de lessen die getrokken konden worden uit de zaak Savanna, eigen onderzoek gedaan en met het Vlaardinger meisje dat veel ouder is dan Savanna, zelf gesproken voordat zij een toetsingsadvies heeft gegeven?
In het onderzoek naar de gezagsbeëindigende maatregel is eigen onderzoek gedaan, is met meerdere bronnen gesproken en met het meisje zelf gesproken door de RvdK. Voor verdere informatie over de werkwijze van de RvdK in de zaak van het Vlaardinger meisje verwijs ik naar de inspectierapporten en de beleidsreactie daarop.6
Vindt u dat de RvdK (ook) in die zaak zelf met het kind had moeten spreken (indien dat niet is gebeurd) voordat een toetsingsbesluit werd genomen?
Er is met het kind gesproken in deze zaak. In het algemeen ben ik van mening dat een kind in een dergelijke situatie de mogelijkheid moet krijgen, in lijn met art. 12 IVRK, om zich uit te spreken in zaken die op hen betrekking hebben en dat het oordeel of de wens van het kind meegewogen moet worden in de beslissing die de rechter met betrekking tot dat kind neemt.
Ziet u, gelet op de in het artikel gegeven verwijzingen naar het EVRM en de in het artikel aangehaalde rapporten en de zaken en het Vlaardinger meisje, de tekortkomingen in de toetsing die op zich al reden zouden moeten geven om de toetsende taak weg te halen bij de RvdK en op te dragen aan de onafhankelijke kinderrechter?
Een jeugdbeschermer kan om verlenging van een OTS en/ of MUHP vragen en legt dat voor aan de rechtbank. De kinderrechter beslist derhalve inzake verlengingen, zie art. 1:260 BW. Als de jeugdbeschermer niet tot verlengen overgaat, toetst de RvdK enkel de voorgenomen beslissingen van de GI met betrekking tot de niet-verlenging van een ondertoezichtstelling en de niet-verlenging dan wel tussentijdse beëindiging van een uithuisplaatsing van een kind. Op dit moment is er geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in de toetsende taak van de RvdK. De toetsing in een dergelijk geval behelst een controle op de beoordeling door de GI maar niet een beslissing die een inbreuk op rechtsposities creëert of bestendigt.
De toetsing door de RvdK wordt zorgvuldig en onafhankelijk uitgevoerd en er zijn geen aanwijzingen dat hierin structureel wordt tekortgeschoten. Het belang van de onafhankelijke positie en rol van de RvdK is recent nog in het advies van de commissie Van Dooijeweert onderstreept.7 Aanwijzingen dat er een groot gemis bestaat bij ouders en kinderen om te kunnen procederen bij de kinderrechter tegen de niet-verlenging of de beëindiging van een OTS en/of MUHP die een wijziging rechtvaardigen zijn mij niet bekend.
Deelt u de zienswijze over dat kinderen door de RvdK voor een toetsingsbeslissing niet worden gehoord of gesproken in strijd is met artikel 12 van het Kinderrechtenverdrag?
Ik vind dat het belangrijk is dat kinderen, indien hun ontwikkeling dat toelaat, worden betrokken bij beslissingen die hun raken. Dit wordt ook gegarandeerd door verschillende nationale, internationale en supranationale regelgeving. Uit artikel 12 IVRK volgt dat ieder kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht heeft die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen. Uit lid 2, van dat artikel, volgt dat ieder kind in de gelegenheid wordt gesteld om gehoord te worden in iedere gerechtelijke of bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger. In de Nederlandse wetgeving rondom kinderbeschermingsmaatregelen bestaat voor het kind de mogelijkheid om zijn stem te laten horen, zoals blijkt uit de artikelen 1:260 lid 2 BW en 1:265d lid 2 BW. Het uitgangspunt van de RvdK is kinderen te spreken, afgestemd op hun ontwikkelingsniveau en op de behoefte aan inspraak. De praktijk laat zien dat er niet altijd een kindgesprek plaatsvindt, bijvoorbeeld omdat het kind geen behoefte heeft aan een gesprek of doordat een gesprek niet kan plaatsvinden vanwege de verstandelijke beperking van een kind.
Momenteel onderzoekt de RvdK of de aanpak met de zogenaamde toetstafel structureel en landelijk kan worden ingevoerd. Bij deze aanpak worden kinderen en hun ouders uitgenodigd om voorafgaand aan de toetsing aan te schuiven aan tafel met professionals van de RvdK, de gemeente en jeugdhulp. De reden om deze methode in te voeren is verdere verbetering van de kwaliteit van de toetsing. Ouders en kinderen worden op deze manier vroeger en laagdrempeliger betrokken in het toetsingsproces. Hierdoor kunnen zij hun eigen visie op de situatie geven en heeft de RvdK meer informatie over het gezin.
Aangenomen dat u de voorgaande zienswijze deelt, op welke wijze bevordert u dan dat de RvdK zijn verdragsrechtelijke plicht alsnog nakomt en kinderen gaat horen voordat zij een beslissing neemt?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u in dit verband ook de zienswijze van de schrijver van het artikel dat de belangen van ouders en kinderen bij het al dan niet verlengen van een beschermingsmaatregel, niet met elkaar mogen worden vereenzelvigd en dat een toetsing door een kinderrechter bovendien niet afhankelijk worden gemaakt van het initiatief van ouders?
Ik ben het eens met de zienswijze dat de belangen van ouders en die van het kind niet vereenzelvigd mogen worden bij het al dan niet verlengen van een beschermingsmaatregel.
In het huidige stelsel is opgenomen dat in zaken betreffende minderjarigen van twaalf jaar en ouder de rechter niet beslist dan na de minderjarige gehoord te hebben. In het nu in consultatie zijnde wetsvoorstel Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming wordt de participatie van kinderen versterkt door het verlagen van de leeftijdsgrens voor het hoorrecht van twaalf naar acht jaar. Daarnaast wordt ook voorgesteld de minderjarige van twaalf jaar of ouder toe te voegen aan art. 1:260 lid 2 BW. In dat geval krijgt de minderjarige van twaalf jaar of ouder net als de ouder en de pleegouder op grond van art. 1:260 lid 2 BW de mogelijkheid om de kinderrechter te verzoeken de OTS te verlengen indien zij van mening zijn dat de maatregel wel moet voortduren ondanks het andersluidende oordeel van de GI en de RvdK.
Deelt u de zienswijze van de schrijver van het artikel dat vanuit het perspectief van de rechten van het kind de overheid moet borgen dat de toetsing over het al dan niet beëindigen of verlengen van kinderbeschermingsmaatregelen altijd door de kinderrechter plaatsvindt?
Het nemen van de beslissing tot het verlengen van de OTS of MUHP wordt door de kinderechter genomen. Uit het artikel en de jurisprudentie blijkt niet dat de beslissing om een OTS of MUHP te beëindigen per se door de kinderrechter moet worden genomen. De aangehaalde uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens laten onvoldoende zien dat Nederland voorbij gaat aan de in de rechtspraak ontwikkelde overwegingen. Ik vind het belangrijk dat bij de keuze om een kinderbeschermingsmaatregel al dan niet te beëindigen sprake moet zijn van een zorgvuldig besluitvormingsproces en controle op de beslissing van de jeugdbescherming. Met de toetsende rol van de RvdK is de zorgvuldigheid in dit besluitvormingsproces wat mij betreft voldoende gewaarborgd met betrekking tot zowel het kind als de ouder(s).
Als u de laatste zienswijze deelt, welke gevolgen verbindt u daaraan? Als u de zienswijze niet deelt, wilt u dan uitleggen op welke gronden voorbij kan worden gegaan aan de rechtspraak van het Europees Hof waar de schrijver van het artikel in zijn noten naar verwijst?
Zie antwoord vraag 11.
De uitzending van Het Misdaadbureau (NPO radio 1) van 25 oktober 2024 over de strafmaat op het wegmaken van een lijk |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de uitzending op 25 oktober jongstleden van Het Misdaadbureau op NPO radio 1 over de strafmaat op het wegmaken van een lijk?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Bent u het ermee eens dat de reden voor de strafmaat van maximaal 2 jaar gevangenisstraf (het onttrekken van een lijk aan nasporing, ofwel de oorzaak van het overlijden verhullen) en het te beschermen belang (de openbare orde, meer in het bijzonder het ongestoord laten van lijken, de betrouwbaarheid van de registers van de burgerlijke staat en het voorkomen van het ontdekken van andere misdrijven of het wederrechtelijk verkrijgen van voordeel) in de huidige tijd onvoldoende zijn? Zo nee, waarom niet?
Er zijn signalen dat het huidige wettelijke kader niet volstaat om passend op te treden en te reageren op lijkschendende gedragingen. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger hier onderzoek naar laten doen door het WODC. Op grond van de bevindingen van dit onderzoek en de moties die door uw Kamer zijn aangenomen om fysieke lijkschennis en necrofilie strafbaar te stellen, is toegezegd dat er een wetstraject in gang wordt gezet voor het zelfstandig strafbaar stellen van deze gedragingen. Zoals aangegeven tijdens het Commissiedebat «Zeden en (on)veiligheid van vrouwen» van 16 oktober 2024 is dit najaar gestart met de voorbereiding van een wetsvoorstel daartoe. Daarbij zal niet alleen worden gekeken naar hoe de bestaande strafbaarstellingen moeten worden gewijzigd en aangevuld, maar zal ook aandacht zijn voor de strafmaxima, opdat de diverse vormen van lijkschennis passend kunnen worden bestraft.
Deelt u de mening dat vanwege het feit dat in het huidige strafrecht de rol van slachtoffers en nabestaande veel groter is geworden en met meer (wettelijke) waarborgen is omgeven, het leed dat nabestaande is aangedaan in de overweging voor het bepalen van de wettelijke, maximale strafmaat moet worden meegenomen?
Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel zal, zoals gebruikelijk, een weging worden gemaakt van alle van factoren die relevant zijn voor het bepalen van het strafmaximum, zoals de aard en ernst van het strafbare feit en de verhouding tot strafmaxima die gelden voor andere feiten. In die weging komt uiteraard ook betekenis toe aan de impact die een strafbaar feit heeft op de maatschappij in het algemeen en de gevolgen daarvan voor direct betrokkenen.
Zo ja, bent u bereid om het betreffende wetsartikel (artikel 151 wetboek van strafrecht) aan te passen en de wettelijke strafmaat te verhogen, met in de toelichting de in vraag 3 genoemde gronden (huidige rol van slachtoffers en nabestaanden in strafproces en het leed van nabestaanden)?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Indien u van mening bent dat het wetsartikel in dat geval niet meer in de systematiek van de betreffende afdeling van het wetboek van strafrecht past, bent u dan bereid om een nieuw wetsartikel ter zake in het wetboek van strafrecht te (laten) opnemen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de huidige maximale strafmaat op zijn minst verdubbeld dient te worden en dus moet worden verhoogd van 2 naar 4 jaar gevangenisstraf zodat er (meer) recht wordt gedaan aan het leed dat nabestaanden is en in een aantal gevallen nog steeds wordt aangedaan en tevens meer ruimte is voor maatwerk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
En zo nee, kunt u dan in het antwoord het volgende meenemen: indien een dader goed gedrag vertoont kan hij/zij in aanmerking komen voor een strafkorting van 2 jaar, hetgeen naar men van mening kan zijn, in de praktijk inhoudt dat in het geval van een veroordeling voor het wegmaken van een lijk, de maxinale strafmaat van 2 jaar gevangenisstraf daarin volledig is verdisonteerd waardoor er in de praktijk niets van overblijft?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid?
Dat is helaas niet gelukt.
Het woke-beleid op ministeries |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Femke Wiersma (minister ) (BBB), Mona Keijzer (minister ) (BBB), David van Weel (minister ) , Dirk Beljaarts (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Barry Madlener (minister ) (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD), Fleur Agema (minister ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Marjolein Faber (minister ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
|
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komend jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?
Voor een overzicht van het geld dat het komende jaar geoormerkt is voor diversiteit en inclusiebeleid per ministerie, voor zover nu bekend, verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid te intensiveren of af te bouwen?
Het diversiteits- en inclusiebeleid van de Rijksoverheid is van belang voor het streven een inclusieve, betrouwbare, kwalitatief goed functionerende en slagvaardige overheid te zijn. Een organisatie waar inclusie en gelijkwaardigheid de norm zijn en die vrij is van discriminatie en racisme. De overheid dient in verbinding te staan met de samenleving en deze zo goed mogelijk te vertegenwoordigen en te bedienen. Hiervoor is een representatief medewerkersbestand dat aansluit bij de samenleving in al haar verscheidenheid noodzakelijk. Dat betekent dat de Rijksoverheid een goede mix van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis in huis moet hebben.
Om dit te bewerkstelligen worden verschillende maatregelen gericht op instroom, doorstroom, uitstroom en inclusie ingezet. Dit gebeurt zowel rijksbreed als binnen de ministeries en de verschillende organisatieonderdelen. Daarmee wordt recht gedaan aan de verschillen tussen organisaties, werkwijzen en opgaven binnen het Rijk.1 Het Ministerie van Defensie valt niet onder de sector Rijk en voert een eigen personeelsbeleid, waarbij wel zo veel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij rijksbrede ontwikkelingen.
De afgelopen jaren is binnen het Rijk vooruitgang geboekt op het gebied van diversiteit en inclusie. Echter, op dit moment worden de gestelde doelstellingen nog niet gehaald en wordt de overheid door haar (potentiële) medewerkers nog niet voldoende ervaren als een inclusieve werkgever. Recente onderzoeken naar discriminatie en racisme binnen de Rijksoverheid onderschrijven dit beeld.2
Het is daarom nodig om een effectief diversiteit- en inclusiebeleid te voeren. Rijksbreed wordt deze aanpak en de daarbij horende doelstellingen voortgezet. Het is aan departementen zelf om hier op een zo efficiënt mogelijke manier invulling aan te geven, mede in de context van de taakstelling op apparaatsuitgaven. Voor meer informatie over de manier waarop dit beleid vormgegeven is en wordt door de verschillende ministeries verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Voor de antwoorden per ministerie verwijs ik naar de bijlage.
Is er de afgelopen jaren op uw ministerie sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Binnen de ministeries is er geen sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw ministerie een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
Binnen de Rijksoverheid wordt gebruik gemaakt van één quotum voor personeel, de Wet banenafspraak. In het sociaal akkoord van 2013 hebben het kabinet en sociale partners afgesproken dat extra banen bij reguliere werkgevers gecreëerd worden voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De kwantitatieve doelstelling – het wettelijke quotum – voor het Rijk wordt vastgesteld op basis van deze wet. Het exacte aantal fluctueert op basis van het aantal fte. Over dit wettelijke quotum en de voortgang hierop wordt jaarlijks gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.3
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid binnen uw ministerie gemeten? Welke criteria of KPI's («key performance indicators») hanteert u om het beleid te beoordelen?
Om het succes van de maatregelen voor de bevordering van gender- en culturele diversiteit te meten hanteren we de volgende meetbare ambities:
Naast deze meetbare ambitie(s) om de nagestreefde diversiteit van het medewerkersbestand te monitoren wordt gebruik gemaakt van specifieke en algemene instrumenten om het effect van beleidsmaatregelen in kaart te brengen.
Daarnaast is het Rijk ondertekenaar van verschillende maatschappelijke initiatieven waar rapportageverplichting een deel van kunnen uitmaken zoals het Charter Diversiteit van de SER en de Verklaring van Amsterdam. Over de prestaties van ondertekenaars wordt regelmatig gerapporteerd door de organisaties die deze data verzamelen. Deze rapportages en benchmarks dragen bij aan het inzichtelijk maken van het effect van het gevoerde beleid en de prestaties van het Rijk ten opzichte van publieke- en marktpartijen. Voor meer informatie over het gebruik van KPI’s per ministerie die afwijken van het bovenstaande verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw ministerie te adviseren over diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
Vanuit BZK zijn er in 2024 geen externe organisaties of consultants ingehuurd om te adviseren over het rijksbrede diversiteits- en inclusiebeleid. Wel is een aantal organisaties ingehuurd voor de begeleiding en ondersteuning van de uitvoering, waaronder AWVN voor inhoudelijke expertise bij de pilot Breed werven en objectief selecteren, en het CBS voor de uitvoering van de pilot Barometer Culturele diversiteit. De kosten hiervoor bedroegen respectievelijk € 32.961,01 en € 25.000. Momenteel worden deze beide pilots geëvalueerd.
Enkele ministeries hebben externe organisaties of consultants ingehuurd voor advies. Voor meer informatie over deze adviezen verwijs ik naar de bijlagen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van de vorige Minister van Justitie en Veiligheid dat «woke een bedreiging voor de rechtsstaat is»?1
Het inclusiebeleid dat bij de Rijksoverheid gevoerd wordt is gericht op het insluiten van perspectieven die in de samenleving bestaan, zo lang ze niet in strijd zijn met de Grondwet of deze onder druk zouden kunnen zetten.
Omdat «Wokisme» geen helder gedefinieerd begrip is kan ik over de uitspraken van de vorige Minister van Justitie Yeşilgöz in algemene zin geen uitspraak doen.
In hoeverre bestaat er bij u een vrees dat door de woke-ideologie ambtenaren niet meer vrijuit durven te spreken, omdat ze hierdoor mogelijk gecanceld kunnen worden?
Ik heb geen aanleiding voor die vrees, maar ik realiseer me dat deze angst toch zou kunnen bestaan bij sommige medewerkers, het beleid is juist gericht op het bevorderen van inclusie en het hebben van een open en veilige gesprekscultuur zodat ambtenaren zich veilig voelen om hun mening te delen, uiteraard binnen de wettelijke kaders en de ambtseed. Het inzetten op een diversiteit aan meningen en perspectieven wordt juist gestimuleerd omdat dit gezien wordt als cruciaal voor een Rijksoverheid die in verbinding staat met de samenleving.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Hamas in Europe»1 en het bericht «Buurlanden komt hij niet in, tóch mag omstreden kopstuk van pro-Palestinaclub spreken op universiteit in Nijmegen»2?
Het rapport «Hamas in Europe» is onder de aandacht gebracht bij de daartoe bevoegde instanties. Hamas is een terroristische organisatie en staat sinds 2003 op de Europese sanctielijst terrorisme. Ook aan Hamas gelieerde organisaties als Islamic Jihad en Al Qassem brigades staan op deze lijst. Sinds 2023 is ook de aan Hamas gelieerde stichting Al Aqsa op de nationale sanctielijst terrorisme geplaatst.
Het kabinet is er alles aan gelegen om onze samenleving te beschermen tegen terrorisme en extremisme en er worden stappen gezet op nationaal en internationaal niveau om de steun aan Hamas in en vanuit Nederland tegen te gaan. Vanzelfsprekend kan in de openbaarheid geen uitspraak worden gedaan over al dan niet lopende onderzoeken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten naar personen of organisaties, waarvan het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) mag op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 onderzoek doen naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. De AIVD meldt in het jaarverslag van 2023 dat onderzocht wordt of de dreiging vanuit Hamas voor de nationale veiligheid van Nederland mogelijk verandert sinds het conflict in Gaza en enkele aanhoudingen in Europa.3 Dat onderzoek loopt door.
Het Openbaar Ministerie kan beoordelen of er sprake is van strafbare feiten en kan bepalen of er een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld. De daarin te maken afwegingen zijn echter aan het Openbaar Ministerie; het kabinet geeft daartoe geen opdracht.
Zijn, behalve Amin Abou Rashed, die al vervolgd wordt, ook de andere in het rapport genoemde personen en organisaties bij u bekend en is u bekend of zij banden hebben met Hamas?
Zie antwoord vraag 1.
Indien zij niet bekend zijn of onbekend is of zij banden hebben met Hamas, bent u van mening dat dit rapport voldoende serieuze aanwijzingen bevat om onderzoek in te laten stellen door de daartoe bevoegde en aangewezen diensten naar genoemde organisaties en personen om na te gaan of zij inderdaad banden hebben met Hamas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dergelijk onderzoek in te laten stellen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer personen of organisaties aantoonbaar banden hebben met Hamas, welke consequenties heeft dat, aangezien Hamas op de lijst van terreurorganisaties staat?
Welke (juridische) consequenties het onderhouden van banden met Hamas heeft, zal afhangen van de feiten en omstandigheden van het geval. Het geven van financiële steun aan Hamas kan bijvoorbeeld worden beschouwd als terrorismefinanciering (als bedoeld in artikel 421 Wetboek van Strafrecht), of als een overtreding van de Sanctiewet 1977. Of er in een specifieke casus sprake is van het plegen van strafbare feiten is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen en – indien strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld – uiteindelijk aan de rechter.
Hoe heeft u, mede in het licht van dit rapport en het recente verbod in onder meer Canada van Samidoun3, gekeken naar de uitnodiging van de Radboud Universiteit aan de Europa-coördinator van Samidoun, Mohammed Khatib, die door onder meer een universitair docent Sociale Geografie actief wordt verspreid?
Voor haatzaaien en het verheerlijken van geweld is geen plaats in Nederland. De heer Khatib, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijk en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorisme sanctielijst van de Europese Unie staan. Betrokkene heeft ook actief zijn steun uitgesproken voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene geweerd uit Nederland. Zie voor verdere toelichting de beantwoording op vraag acht.
Universiteiten zijn geen plek voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Er is ruimte om scherpe discussies te voeren, maar deze dienen zich te bewegen binnen de grenzen van de wet, de academische standaarden, en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Zolang er geen wettelijke beperkingen gelden voor een organisatie of beoogd spreker, is de instelling zelf verantwoordelijk voor bijeenkomsten die gehouden worden op het terrein van de instelling en voor afstemming met de lokale driehoek. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Deze academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing die door de Radboud Universiteit is geannuleerd nadat de spreker de toegang tot Nederland was ontzegd.
Het kabinet zal tevens onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid op korte termijn de Taskforce Bestrijding Antisemitisme oprichten. Deze Taskforce gaat op hoog niveau het komend jaar aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, waaronder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten, het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten en veiligheidsconsequenties van de sit-ins op de NS stations.
In hoeverre bent u voornemens met de Radboud Universiteit in gesprek te gaan naar aanleiding van de komst van dit Samidoun-kopstuk?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u reeds gesproken met uw Duitse collega’s over hoe om te gaan met organisaties als Samidoun, zoals u aangaf in antwoord op Kamervragen op 26 juli 2024?4
De Minister van Justitie en Veiligheid gaat in gesprek met collega’s in Duitsland over hoe om te gaan met deze en soortgelijke organisaties. Door het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden op dit moment voorbereidingen getroffen voor het laten plaatsvinden van dit gesprek. Over de uitkomsten zal de Kamer, conform de toezegging, vanzelfsprekend worden geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat u conform de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding een gebiedsverbod voor de Radboud Universiteit aan Mohammed Khatib kan opleggen? Waarom heeft u dit tot op heden nog niet gedaan?
Voor vreemdelingen die naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden en die daarmee een gevaar vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid is in Nederland geen plaats. Het kabinet is er alles aan gelegen om deze personen te weren als zij een dreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Dit kan bijvoorbeeld – binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving – door het weigeren van een visum, een signalering in het Schengeninformatiesysteem of het opleggen van een ongewenstverklaring door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Betrokkene is inmiddels gesignaleerd ter fine van toegangsweigering. Hier is uw Kamer op 25 oktober over geïnformeerd.7 8
De Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt de mogelijkheid om aan een persoon, die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in het belang van de nationale veiligheid. Een mogelijke maatregel is een gebiedsverbod voor een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, mits kan worden onderbouwd dat de aanwezigheid van de persoon in dit specifieke gebied een dreiging tegen de nationale veiligheid vormt en de gedragingen van de persoon voldoen aan bovenstaande norm. Een gebiedsverbod voor heel Nederland is met het oog op de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel niet waarschijnlijk.
Het is van belang om te benadrukken dat er een verschil is in toetsingskaders tussen visumplichtigen en personen met een rechtmatig verblijf in de EU. Voor de laatstgenoemde categorie is de norm voor toegangsweigering hoger. Verder gaat de Minister van Justitie en Veiligheid niet in op de besluitvorming in deze individuele zaken.
Hoe verhouden de gronden waarop David Icke op 3 november 2022 door de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de toegang tot Nederland is ontzegd5 zich tot de mogelijkheden die u heeft om ook dit Samidoun-kopstuk de toegang tot Nederland te ontzeggen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u nauwkeurig inzichtelijk maken op welke termijn en op welke manier u uitvoering gaat geven aan de motie-Diederik van Dijk/Eerdmans6 over organisaties als Samidoun op de nationale sanctielijst terrorisme en in het CTER-register plaatsen?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)10 toegezegd in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie en de AIVD over hoe zij om kunnen gaan met deze en soortgelijke organisaties. Vanzelfsprekend kunnen in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan over de onderzoeken en werkwijze van de AIVD. Het is van belang om te benadrukken dat het aan het Openbaar Ministerie en de AIVD zelf is om hier een afweging in te maken.
Het gesprek met het Openbaar Ministerie heeft op vrijdag 29 november plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie gaf daarbij aan geen aanknopingspunten te hebben voor strafrechtelijke verdenkingen ten aanzien van Samidoun in Nederland.
De jaarcijfers Mensenhandel 2023 |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent met de onlangs gepubliceerde jaarcijfers over mensenhandel in 2023 van de Nationaal Rapporteur Mensenhanden en Seksueel Geweld tegen Kinderen?1
Ja.
Deelt u de mening van de Nationaal Rapporteur dat de toename van het aantal slachtoffers in de thuisprostitutie zorgelijk is, omdat deze sector minder zichtbaar is voor de handhavende instanties? Zo ja, deel u dan ook de mening dat dit om aanpassing van opsporingsmiddelen en mogelijkheden voor digitale opsporing vraagt en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De toename van het aantal meldingen van slachtoffers van seksuele uitbuiting in de thuisprostitutie is zorgelijk. Tegelijkertijd kan de toename (deels) het effect zijn van de inzet om de meldingsbereidheid onder slachtoffers te verhogen. Het is voor slachtoffers in de sekswerkbranche niet makkelijk om een melding te doen. Zij zijn vaak bang voor repercussies waardoor er geen melding of aangifte wordt gedaan en zorgelijke situaties blijven voortbestaan. Het landelijk beleid is er dan ook op gericht om de meldingsbereidheid onder slachtoffers te verhogen.
Los daarvan moet seksuele uitbuiting, juist ook in de thuisprostitutie, kunnen worden aangepakt. Binnen dat kader zijn signalen die voortkomen vanuit het toezicht op de sekswerkbranche van groot belang voor het opstarten en uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar mensenhandel. In beginsel is het de taak van de gemeente om toezicht te houden op de sekswerkbranche. Om het zicht op slachtoffers van mensenhandel binnen deze sector te verbeteren, wordt er gezamenlijk tussen de VNG, de politie, maatschappelijk werk organisaties, ervaringsdeskundigen en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) aan een handelingskader gewerkt ten aanzien van het uitvoeren van de controles op de sekswerkbranche. De acties onder actielijn 5 uit het Actieplan programma Samen tegen Mensenhandel voor het verbeteren van de gegevensverwerking en informatiedeling dragen ook bij aan een verbeterd zicht op slachtoffers van mensenhandel, doordat signalen van misstanden eenvoudiger tussen de bij de aanpak van mensenhandel betrokken partijen kunnen worden gedeeld.
Daarnaast is het uiteraard van belang dat de opsporingsdiensten zich door blijven ontwikkelen als het gaat om (online) opsporing om mensenhandel op een passende wijze aan te kunnen (blijven) pakken. Door de politie wordt onder andere met de kwalitatieve afspraken in de Veiligheidsagenda op deze doorontwikkeling ingezet. Zo werkt de politie aan de versterking van samenwerking met partners bij het signaleren van uitbuiting die online plaatsvindt en heeft de politie een online opsporingsstrategie opgezet die gericht is op mensenhandel. Uw Kamer is in de Kamerbrief over toezeggingen op het dossier mensenhandel nader geïnformeerd over de online opsporingsstrategie.2
Wanneer wordt het wetsvoorstel regulering sekswerk in consultatie naar de Kamer gestuurd?
Ter uitvoering van het vorige coalitieakkoord is een nota van wijziging bij het wetsvoorstel regulering sekswerk opgesteld. De nota van wijziging is in consultatie gegaan, maar door de val van het vorige kabinet niet verder gebracht. De Kamer wordt begin 2025 geïnformeerd over de visie op sekswerk. Daarin wordt ingegaan op de invoering van de minimumleeftijd voor prostitutie van 21 jaar zoals afgesproken in het regeerprogramma en de relatie die deze invoering heeft met het wetsvoorstel voor de wet regulering sekswerk. De wijze waarop de minimumleeftijd van 21 jaar voor prostitutie in wetgeving wordt geregeld is namelijk ook afhankelijk van de bredere visie op sekswerk en de regels opgenomen in het nu in de Kamer aanhangige wetsvoorstel regulering sekswerk.
Hoe komt het dat het aantal verdachten dat in 2023 in beeld kwam bij de politie gedaald is terwijl het aantal meldingen van mensenhandel bij diverse instanties licht is gestegen? Hoe verhoudt zich dat tot een van de doelen van uw programma Samen tegen mensenhandel om «daders te frustreren en zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk aan te pakken»?2
Het melden van slachtoffers van mensenhandel bij het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) is niet voorbehouden aan de politie. Iedereen die zicht heeft op een mogelijk slachtoffer kan hierover melding doen bij CoMensha. Hoewel het voor het opstarten van een onderzoek zeer wenselijk is dat deze signalen ook worden doorgezet aan de politie, komt het voor dat slachtoffers (nog) niet willen dat hun gegevens worden gedeeld met de politie en/of dat zij (nog) geen verklaring willen afleggen, waardoor dit slachtoffer en mogelijk ook de verdachte niet bij politie in beeld komen. Daarnaast biedt niet iedere verklaring of aangifte van een slachtoffer voldoende aanknopingspunten om tot een succesvolle aanhouding en vervolging van een dader te komen. Deze aspecten gezamenlijk zorgen ervoor dat een stijging van het aantal meldingen niet automatisch een stijging van het aantal verdachten dat in beeld is bij de politie betekent. Daarbij komt dat de politie niet de enige opsporingsinstantie is die betrokken is bij de aanpak van mensenhandel en aldus niet als enige partij zicht heeft op verdachten.
Het versterkt Actieplan programma Samen tegen mensenhandel is op 17 juni jl. naar uw Kamer gestuurd.4 Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van het Actieplan. De jaarcijfers mensenhandel gaan over 2023, maar blijven relevant voor de uitvoering van de acties over daders. De acties uit het Actieplan dienen ook ter verbetering van de aanpak van daders. Zo zijn er acties die zich richten op het voorkomen van herhaald daderschap. Daarnaast wordt ingezet op het vergroten van de aangiftebereidheid en meldingsbereidheid van slachtoffers en op het verbeteren van de (boven) regionale samenwerking om zo ook meer zicht op daders van mensenhandel te krijgen en hen aan te kunnen pakken.
Hoe komt het dat het percentage zaken dat door het Openbaar Ministerie geseponeerd al jaren stijgt en dat daardoor het jaarlijkse aantal zaken waarin de rechter uitspraak doet daalt?
De officier van justitie kan onder meer op gronden aan het algemeen belang ontleend beslissen om niet of niet verder te vervolgen. De zaak wordt dan geseponeerd. Indien op grond van het onderzoek geconcludeerd moet worden dat niet vervolgd kan worden of een veroordeling niet haalbaar is wegens onvoldoende bewijs, dan wordt geseponeerd met een «technisch sepot». In het geval van mensenhandel is onvoldoende bewijs de meest voorkomende reden voor een sepot.
Specifieke redenen voor de lichte stijging van het aantal sepots in de afgelopen jaren zijn niet bekend. In algemene zin zijn er verschillende factoren die bij strafrechtelijke onderzoeken naar mensenhandel kunnen bijdragen aan een sepot.
Zo schrijft de Aanwijzing Mensenhandel voor dat opsporingsdiensten worden geacht in alle gevallen signalen van mensenhandel op te pakken. Als er voldoende relevante aanknopingspunten voor opsporing zijn, dienen deze in overleg met de officier van justitie te worden onderzocht. Bij mensenhandel wordt de benodigde bewijsdrempel relatief vaak niet gehaald. Dit hangt samen met de aard van het delict. De uitbuiting is vaak het gevolg van geweld, dwang of een afhankelijkheidsrelatie, en hierdoor is de aangiftebereidheid laag. Als er geen of onvoldoende ondersteunend bewijs voor handen is, kan niet worden overgegaan tot vervolging. In gevallen waarbij wordt besloten niet te vervolgen voor mensenhandel, zal in sommige gevallen worden gedagvaard voor andere strafbare feiten die bij mensenhandel kunnen spelen, zoals mensensmokkel of voor het verschaffen van wederrechtelijk verblijf als de slachtoffers van buiten de EU zijn.
Is het waar dat in een aanzienlijk deel van bovengenoemde zaken ondanks indicaties van arbeidsuitbuiting, waaronder de kwetsbare situatie waarin slachtoffers verkeren en het misbruik daarvan, er toch geen vervolging voor mensenhandel plaatsvond? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dit door de Nationaal Rapporteur gestelde?
De Nationaal Rapporteur stelt dat de opsporing en strafrechtelijke vervolging van arbeidsuitbuiting in Nederland al beperkt was en in 2023 nog verder in omvang is afgenomen. Zij stelt dat het aantal gestarte opsporingsonderzoeken naar arbeidsuitbuiting afnam van 15 in 2022 naar 8 in 2023. In dezelfde periode zou het aantal zaken van arbeidsuitbuiting dat is ingeschreven bij het Openbaar Ministerie afgenomen zijn van 31 tot 18, en het aantal door de rechter afgedane zaken van arbeidsuitbuiting nam af van 8 in 2022 tot 2 in 2023.
Niet alle zaken met een indicatie van arbeidsuitbuiting leiden tot vervolging. De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie beoordeelt alle meldingen van mogelijke arbeidsuitbuiting en pakt deze zo nodig op, zoals bepaald in de Aanwijzing mensenhandel. De Opsporingsdienst beziet of er voldoende aanknopingspunten zijn om op te treden, zoals de benadering van een mogelijk slachtoffer of de inzet van opsporingsmiddelen tegen een specifieke verdachte. Dit blijkt bij veel meldingen niet het geval.
Daarnaast leidt niet elk strafrechtelijk onderzoek tot vervolging door het Openbaar Ministerie, omdat vaak onvoldoende bewijs kan worden gevonden. Overigens wordt in deze zaken ook bekeken of vervolging voor andere strafbare feiten mogelijk is, bijvoorbeeld voor mensensmokkel of valsheid in geschrifte. Bovendien kunnen misstanden in de arbeidssfeer bestuursrechtelijk worden aangepakt.
Met het wetsvoorstel Modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel kan arbeidsuitbuiting (art. 273f Wetboek van Strafrecht) naar verwachting effectiever worden aangepakt. Dit wetsvoorstel is 25 april jl. bij de Tweede Kamer ingediend. Het doel van dit wetsvoorstel is om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel – inclusief arbeidsuitbuiting – effectiever te maken en de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers te verbeteren. Daarnaast wordt ernstige benadeling als zelfstandig delict strafbaar gesteld, waarmee wordt beoogd dat substantiële onderbetaling en slechte huisvestingsomstandigheden, zoals geschetst in het wetsartikel, effectiever aangepakt kunnen worden.
Overigens is na de publicatie van deze jaarcijfers over het aantal gestarte opsporingsonderzoeken onder meer gebleken dat de Arbeidsinspectie sommige onderzoeken naar arbeidsuitbuiting abusievelijk op een andere wijze had geregistreerd. De Arbeidsinspectie komt tot de conclusie dat zij in 2022 28 en in 2023 21 opsporingsonderzoeken naar arbeidsuitbuiting is gestart.
Geven de cijfers naar uw mening aanleiding om het toezicht op arbeidsuitbuiting in sectoren die daarvoor gevoelig zijn te verscherpen? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor de opsporing van arbeidsuitbuiting. Zoals hiervoor is aangegeven wordt elke melding over mogelijke arbeidsuitbuiting door de Opsporingsdienst opgepakt, ongeacht de sector waar de melding betrekking op heeft.
Deel u de mening van de Nationaal Rapporteur dat «de cijfers laten zien dat blijvende aandacht voor de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel noodzakelijk is»? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de Nationaal Rapporteur dat er blijvende aandacht nodig is voor de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel. Daarom is de aanpak van mensenhandel een van de centrale thema’s in de Veiligheidsagenda 2023–2026 en zijn er in het kader hiervan kwalitatieve en kwantitatieve afspraken gemaakt. Via de Jaarverantwoording Politie, die jaarlijks middels het Jaarverslag JenV met uw Kamer wordt gedeeld, wordt uw Kamer op de hoogte gehouden over de uitvoering van de veiligheidsagenda.5 Ook wordt er op dit moment gewerkt aan het moderniseren en uitbreiden van het artikel waarin mensenhandel strafbaar wordt gesteld (art. 273f Sr). Het aangepaste artikel moet de aanpak van mensenhandel, en dan met name misstanden in de arbeidssfeer door hoofdzakelijk de Nederlandse Arbeidsinspectie, verbeteren. Zoals gezegd bij het antwoord onder vraag 4, zijn er daarnaast ook in het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel acties die moeten bijdragen aan de aanpak van daders.
Wanneer wordt het wetsvoorstel dat voorziet in de modernisering en uitbreiding van de strafbaarstelling van mensenhandel (artikel 273f Sr) naar de Kamer gestuurd?
Het wetsvoorstel is reeds op 29 april bij uw Kamer ingediend en uw Kamer heeft daarover op 13 juni verslag uitgebracht. De nota naar aanleiding van dit verslag is 23 oktober jl. aan uw Kamer aangeboden.6
Gaat u naar aanleiding van de door de Nationaal Rapporteur gemelde cijfers en de observaties die zij daaraan verbindt het Actieplan van het programma Samen tegen mensenhandel aanpassen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De cijfers die zijn gepubliceerd passen in een trend van de afgelopen jaren waarin het zicht op slachtoffers slecht is. Dit is onderkend in de probleemanalyse van het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel. De komende jaren worden verschillende acties binnen het Actieplan uitgevoerd die het zicht op het aantal slachtoffers vergroten, zodat slachtoffers eerder en beter kunnen worden geholpen.
Het bericht 'Omstreden Samidoun-kopstuk Mohammed Khatib komt naar Radboud Universiteit Nijmegen: ’Extremistische haatprediker’' |
|
Ingrid Michon (VVD), Claire Martens-America (VVD), Bente Becker (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Eppo Bruins (minister ) (NSC), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bereid om Mohammed Khatib een visum te weigeren of te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS II) of ongewenst te verklaren, omdat hij een evident gevaar vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid? Welke andere mogelijkheden ziet u om hem te weren en kunt u het antwoord op deze vraag -desnoods separaat van de overige antwoorden- geven voor de geplande bijeenkomst op 28 oktober 2024?
De vrijheid van meningsuiting is een fundamenteel recht en een belangrijk goed in onze democratische rechtsstaat. Het kabinet staat voor een samenleving waarin er ruimte is voor verschillende levensovertuigingen, meningen, culturen en wereldbeelden wanneer deze plaatsvinden binnen de grenzen van de rechtsstaat. Hierin is het juist van belang dat het kan schuren, maar wel binnen de democratische waarden die we met elkaar hebben afgesproken. Waar de grenzen van de wet worden overtreden, kan strafrechtelijk worden opgetreden. De beoordeling, of daar sprake van is en of strafrechtelijk wordt opgetreden, is aan het Openbaar Ministerie.
De organisatie Samidoun, waar betrokkene toe behoort, spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties en noemt het plegen van terroristische aanslagen «verzet». Betrokkene heeft zich hier op verschillende momenten ook over uitgelaten. Dit vinden wij absoluut verwerpelijk. Betrokkene, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Hij spreekt ook actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene heeft gesignaleerd in E&S (Executie en Signalering). Dit is een informatiesysteem van de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij in Nederland wordt aangetroffen.
Universiteiten zijn geen plek voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Er is ruimte om schurende gesprekken te voeren, maar deze dienen zich te bewegen binnen de grenzen van de wet, de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Zolang er geen wettelijke beperkingen gelden voor een organisatie of beoogd spreker, is de instelling zelf verantwoordelijk voor bijeenkomsten die gehouden worden op het terrein van de instelling en voor afstemming met de lokale driehoek. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om toe te zien op de naleving. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren.
Bent u bekend met het bericht «Omstreden Samidoun-kopstuk Mohammed Khatib komt naar Radboud Universiteit Nijmegen: «Extremistische haatprediker»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de uitspraken van Mohammed Khatib een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het totaal onacceptabel is als haatpredikers als Mohammed Khatib de mogelijkheid krijgen om naar Nederland te komen om te kunnen spreken op één van onze universiteiten en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe voorkomt u dat universiteiten en andere onderwijsinstellingen een podium bieden aan boodschappen van Jodenhaat en/of het verheerlijken van terrorisme, zoals Mohammed Khatib deze verkondigt?
Op dit moment is de spreker de toegang tot Nederland ontzegd. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing.
Op universiteiten is er ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar alleen binnen de grenzen van de wet. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Inclusiviteit en veiligheid voor iedere deelnemer aan de bijeenkomst zijn daarbij belangrijke voorwaarden, ongeacht de aard van de bijeenkomst. De academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen.
Welke afspraken heeft u met hogescholen en universiteiten gemaakt over het tegengaan van antisemitische en extremistische boodschappen? Als u deze niet heeft gemaakt, bent u bereid deze alsnog te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hogescholen en universiteiten zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving. Uitgaande hiervan zijn er geen specifieke afspraken met hogescholen en universiteiten gemaakt over het tegengaan van antisemitische en extremistische boodschappen.
Via de integrale aanpak sociale veiligheid werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap samen met de sector aan het vergroten van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen. Aanvullend op deze integrale aanpak zijn in april jongstleden extra maatregelen aangekondigd in het kader van antisemitismebestrijding binnen het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Zo wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Verder wordt momenteel kabinetsbreed gewerkt aan een nationale strategie antisemitismebestrijding. Deze wordt dit najaar naar de Kamer gestuurd. Bezien zal worden hoe bovengenoemde maatregelen uitpakken voordat aanvullende maatregelen in overweging worden genomen
Bent u ook verbouwereerd dat deze haatprediker nota bene uitgenodigd is door docenten en werknemers van de universiteit zelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u contact opgenomen met de Radboud Universiteit gezien deze situatie? Zo ja, wat heeft u daar besproken? Zo nee, bent u van plan dit nog te gaan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat de Radboud Universiteit in een verklaring aangeeft dat inclusiviteit en veiligheid voorop moeten staan wanneer Mohammed Khatib komt spreken? Hoe kijkt u naar deze verklaring?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat de verklaring van de Radboud Universiteit te staan voor inclusiviteit en veiligheid niet overeenkomt met de uitspraken die Samidoun doet op hun pagina’s? Kunt u zich voorstellen dat dit geen veilige omgeving is voor alle studenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeveel Europese lidstaten, zoals in Duitsland, is inmiddels Samidoun verboden verklaard?
Binnen de Europese Unie heeft tot op heden alleen Duitsland Samidoun verboden.
Ten aanzien van de organisatie Samidoun geldt dat andere landen banden met terroristische organisaties hebben vastgesteld. De Minister van Justitie en Veiligheid vindt deze signalen zeer zorgelijk. Daarom steunt Nederland het Duitse voorstel om Samidoun op de Europese Hamas- Palestijnse Islamitische Jihadsanctielijst te plaatsen. De Minister van Justitie en Veiligheid gaat, zoals eerder toegezegd, in gesprek met Duitsland om te leren hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe mogelijk in internationaal verband verder kan worden samengewerkt.
Bent u bereid om -met gelijkgestemde landen zoals Duitsland- u ervoor in te zetten dat Samidoun alsnog op de Europese lijst van terroristische organisaties wordt geplaatst?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met de recente uitspraken van een Hezbollah-official op Russische tv, die aangeeft dat bepaalde studentenprotesten in het Westen voortkomen uit gerichte investeringen vanuit organisaties als Hezbollah in westerse studenten, zodat het Hezbollah gedachtegoed in het hart geraakt van de westerse samenlevingen? Is dit een beeld dat u herkent en zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De Minister van Justitie en Veiligheid is bekend met deze uitspraak. Dergelijke uitspraken van een vertegenwoordiger van Hezbollah vindt hij onacceptabel. In brede zin vindt het kabinet het onacceptabel dat statelijke actoren of buitenlandse groeperingen zich op een onwenselijke wijze inmengen in westerse samenlevingen.
Bent u het ermee eens dat extra waakzaamheid nodig is ten aanzien van dergelijke buitenlandse beïnvloeding? Zo ja, op welke wijze voert u een strategie tegen ongewenste buitenlandse beïnvloeding van studenten en dan met name tegen antisemitische en antiwesterse narratieven die onderdeel uitmaken van die beïnvloeding?
Het kabinet vindt elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel. Iedereen in Nederland moet vrij en ongehinderd diens leven kunnen leiden, zonder ongewenste bemoeienis door autoriteiten van andere landen. Het kabinet voert daarom een geïntensiveerde aanpak om dit fenomeen tegen te gaan, binnen de bredere aanpak van statelijke dreigingen. Over de voortgang van deze aanpak is uw Kamer onlangs geïnformeerd. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoekt momenteel hoe ongewenste buitenlandse inmenging gericht op kennisinstellingen en buitenlandse studenten kan worden opgepakt binnen deze bredere aanpak. Over de uitkomsten hiervan gaat de Minister van Onderwijs, cultuur en Wetenschap in gesprek met de kennisinstellingen.
Wanneer kan de Kamer de uitvoering van de motie-Becker tegemoetzien, waarin wordt verzocht alle juridische mogelijkheden op een rij te zetten en verder te verkennen om in te kunnen grijpen bij onwenselijke organisaties als Samidoun, Hizb-ut Tharir en PFLP?2
Met de motie Becker3 wordt de regering verzocht in kaart te brengen welke juridische mogelijkheden bestaan en verder kunnen worden ontwikkeld om in te grijpen bij organisaties die onvrij en antisemitisch gedachtegoed verspreiden. De mogelijkheden zoals door het lid Becker verzocht, namelijk de rechtssystemen in andere landen, de grondslagen van de NCTV, artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek en een juridische definitie van problematisch gedrag, zijn reeds in de appreciatie4 uiteengezet, dan wel toegelicht. Aanvullend zal, zoals hierboven aangegeven, de Minister van Justitie en Veiligheid in gesprek gaan met Duitsland over hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe Nederland en Duitsland eventueel in internationaal verband samen kunnen optrekken. Ook gaat de Minister van Justitie en Veiligheid, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)1, in gesprek met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om Samidoun te verbieden.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja, hiertoe hebben wij ons ingezet.
Gezichtsherkenning bij de politie |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Struycken , David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de briefing «In beeld bij de politie: camerasurveillance bij vreedzaam protest in Nederland» van Amnesty International?1
Ja.
Kunt u dit rapport zo spoedig mogelijk voorzien van een appreciatie? Kunt u daarbij expliciet reageren op de afzonderlijke aanbevelingen?
Mijn reactie op de aanbevelingen van Amnesty International volgt in het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024.
Bent u het eens met de mening dat u uiterst terughoudend dient te zijn met de inzet van camerasurveillance en gezichtsherkenning bij vreedzame demonstraties?
Allereerst wil ik benadrukken dat de politie geen realtime gezichtsherkenningstechnologie inzet bij demonstraties om demonstranten te identificeren. Enkel wanneer sprake is van strafbare feiten kan door de politie achteraf gezichtsherkenningstechnologie worden ingezet om verdachten te identificeren.
Ik ben me er goed van bewust dat het gebruik van camera’s een inbreuk vormt op de privacy van de burger en dus voorzien moet zijn bij wet, een legitiem doel moet dienen en noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving. Gelet op die inbreuk wordt de inzet goed overwogen. Voorafgaand aan een demonstratie wordt in de lokale driehoek een risicoafweging gemaakt op basis waarvan de politie-inzet wordt bepaald. Daarin wordt onder andere gekeken naar de complexiteit van een demonstratie en het risico op ongeregeldheden.
Cameratoezicht wordt ingezet om voldoende zicht te hebben op de demonstratie om zo te kunnen zorgen voor een ordelijk en veilig verloop ervan. Denk aan het voorkomen van onveilige (verkeers)situaties en het tijdig in kunnen grijpen als een groep/groepen de demonstratie willen verstoren. De inzet van camera’s is zeker niet standaard en vindt bij een klein deel van alle demonstraties plaats. Voor de goede orde: de politie doet niet aan biometrische surveillance.
Deelt u de mening dat het inzetten van camerasurveillance bij vreedzame demonstraties een onwenselijk afschrikkend effect kan hebben voor het uitoefenen van dit grondrecht?
Ik ben me ervan bewust dat mensen het niet prettig kunnen vinden om gefilmd te worden. Mogelijk passen zij zelfs hun gedrag aan, bijvoorbeeld door af te zien van deelname aan een demonstratie. Dit zogenaamde «chilling effect» wordt niet licht bezien, en wordt meegewogen in het besluit om camera’s al dan niet in te zetten. Voor de goede orde: de politie doet niet aan biometrische surveillance.
Vindt u ook dat adequaat toezicht op het gebruik van camerasurveillance en gezichtsherkenningstechnologie een randvoorwaarde is om het te mogen gebruiken? Kunt u onderbouwen dat de Autoriteit Persoonsgegevens voldoende is uitgerust om hierop toe te zien?
In de brief van 30 september jl. naar aanleiding van de motie van het lid Kathmann over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie heeft het kabinet de onderliggende zorgen van de motie onderschreven en aangegeven dat er heldere wettelijke kaders noodzakelijk zijn bij de inzet van gezichtsherkenning, toezicht en controle daarop.2
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft voldoende expertise en middelen om toezicht te houden op het gebruik van cameratoezicht en gezichtsherkenningstechnologie. De wijze waarop de AP de middelen die hen ter beschikking worden gesteld verdeelt over de afzonderlijke taken is uitsluitend aan de AP, als onafhankelijke toezichthouder.
In wat voor situaties vindt u het gerechtvaardigd dat de politie gezichtsherkenning gebruikt om demonstranten te identificeren? Binnen welke wettelijke kaders is dit toegestaan?
Enkel wanneer er strafbare feiten zijn gepleegd door demonstranten kan de politie achteraf proberen de identiteit van de verdachten te achterhalen door middel van gezichtsherkenningstechnologie. Dit doet de politie door afbeeldingen van de verdachten geautomatiseerd te vergelijken met afbeeldingen van veroordeelden en aangehouden verdachten van een strafbaar feit waar minimaal 4 jaar gevangenisstraf voor staat.
De gelaatsafbeelding van een verdachte kan afkomstig zijn van een tijdelijke politiecamera of een bodycam (beide op grond van artikel 3 Politiewet 2012), een gemeentelijke camera (artikel 151c Gemeentewet) of van een particuliere camera (gevorderd op grond van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering). Ook kan het zo zijn dat beeldmateriaal door burgers of bedrijven aan de politie wordt verstrekt op grond van de AVG.
De gegevens worden gelet op artikel 3 Wet Politiegegevens (Wpg) slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens de Wpg geformuleerde doeleinden. Het omzetten van een gelaatsafbeelding in biometrische kenmerken moet dan ook altijd noodzakelijk zijn voor een van de doeleinden in de Wpg. Bijvoorbeeld voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8 Wpg). Met het extraheren van biometrische kenmerken uit een gelaatsafbeelding worden gegevens gecreëerd die die moeten worden aangemerkt als een bijzondere categorie van politiegegevens in de zin van artikel 5 van de Wpg. Dergelijke politiegegevens mogen alleen worden verwerkt voor zover dat onvermijdelijk is voor het doel van de verwerking en in aanvulling op andere politiegegevens. Dit vereist dan ook een extra zware noodzakelijkheidstoets. Ook moeten de gegevens afdoende worden beveiligd.
Politiegegevens kunnen geautomatiseerd vergeleken worden op grond van artikel 8, lid 2 en artikel 11, lid 1 en 2 Wpg. Vergelijking van gelaatsafbeeldingen aan de hand van biometrische kenmerken is daarvan niet uitgesloten.
Er is geen sprake van inzet van gezichtsherkenningstechnologie voor het identificeren van demonstranten. Daarnaast wordt geen gebruik gemaakt van realtime gezichtsherkenningstechnologie.
Kunt u alle relevante interne protocollen en afwegingskaders voor het inzetten van gezichtsherkenning door de overheid delen met de Kamer?
In februari 2023 is de Kamer geïnformeerd over het inzetkader gezichtsherkenningstechnologie dat de politie heeft ontwikkeld.3 In het tweede halfjaarbericht politie 2023 is de Kamer geïnformeerd over de eerste ervaringen met dit inzetkader.4
Op welke termijn verwacht u moderne wet- en regelgeving aan de Kamer aan te bieden over de strikte inzet van gezichtsherkenning en geautomatiseerde besluitvorming van de overheid, zoals aangekondigd in het regeerprogramma?2
Het voornemen in het regeerprogramma om te zorgen voor passende, moderne wet- en regelgeving op het gebied van gezichtsherkenning wordt uitgewerkt in het kader van de implementatie van de Europese Verordening Kunstmatige Intelligentie (AI-verordening).
De AI-verordening is in augustus 2024 van kracht geworden. Deze verordening verbiedt de inzet van realtime gezichtsherkenningstechnologie in de openbare ruimte met het oog op de rechtshandhaving. Uitzonderingen op dat verbod zijn mogelijk als daar nationale wetgeving voor wordt gecreëerd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderzoekt nu of dat wenselijk en noodzakelijk is. Als onderdeel van dat traject wordt ook gekeken naar het steviger wettelijk borgen van de huidige toepassing van deze technologie (niet real time) door de politie. Dit traject bevindt zich in een verkennende fase.
In het kader van geautomatiseerde besluitvorming door de overheid is een reflectiedocument «Algoritmische besluitvorming en de Awb» in internetconsultatie gegeven waarop tot en met 31 juli jl. 53 openbare reacties zijn ontvangen. Tijdens de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is toegezegd dat de Kamer uiterlijk in het eerste kwartaal van 2025 een brief ontvangt waarin een analyse is opgenomen van de consultatiereacties op het reflectiedocument. In die brief zal nader worden ingegaan op de vraag waarin de wet- en regelgeving momenteel tekortschiet en binnen welke termijn een wetsvoorstel kan worden verwacht.
Op welke manieren moet de aangekondigde wet- en regelgeving de bestaande praktijk aanvullen? Waarin schiet wet- en regelgeving momenteel tekort en hoe gaat u deze gebreken nader invullen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke technologie(ën) gebruikt Nederland momenteel voor gezichtsherkenning? Kunt u per toepassing aangeven of deze gebruikmaken van een algoritme of kunstmatige intelligentie (AI)? In het geval van AI-toepassingen: kunt u aangeven op welke datasets de modellen getraind zijn?
Ik lees uw vraag in de context van het rapport van Amnesty International. Ik beperk me in mijn antwoord tot het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie.
De politie maakt gebruikt van het systeem CATCH. Daarnaast zijn er twee databases: CATCH-strafrecht en CATCH-vreemdelingen. De laatste is de Vreemdelingendatabase die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Asiel en Migratie valt. In de Kamerbrief van november 2019 worden de juridische kaders en waarborgen rondom het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie beschreven en wordt er dieper ingegaan op het gebruik van CATCH-strafrecht.5 In maart 2023 is in antwoord op schriftelijke vragen over CATCH-vreemdelingen uitleg gegeven over de wettelijke grondslag.6 De algoritmes die CATCH gebruikt zijn niet door de politie getraind. Ze zijn getraind aangekocht.
Momenteel is de politie bezig met het inrichten van een nadere kwaliteitstoets op algoritmen. De aanleiding hiervoor is de AI-verordening. In artikel 6 van deze verordening zijn verplichtingen opgenomen voor hoog-risico AI-systemen. CATCH is in het huidige gebruik door de politie zeer waarschijnlijk aan te merken als een hoog-risico systeem. De verplichtingen en verantwoordelijkheden die hier mee samenhangen treden op 1 augustus 2026 in werking. Dit behelst, ten behoeve van de verscherping en nadere toetsing op de juridische en technische kwaliteit, ook een uitvoeriger bestudering van de initiële datasets waar het model op is gerealiseerd.
Met welke toepassingen van gezichtsherkenning wordt er momenteel geëxperimenteerd, zoals aangegeven door de vorige Minister van Justitie en Veiligheid in haar antwoorden op vragen van het lid Sneller?3
In haar antwoord op vragen van het lid Sneller geeft mijn ambtsvoorganger aan dat eventuele experimenten plaats vinden binnen de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Bij het Centrum voor Biometrie van de politie vinden geen experimenten plaats. Bij de toetsingscommissie gezichtsherkenningstechnologie van de politie is geen experiment bekend.
Deelt u de mening van uw ambtsvoorganger dat nieuwe experimenten met gezichtsherkenning zonder expliciete wettelijke grondslag moeten worden toegestaan? Acht u dit in lijn met de aangenomen motie-Kathmann (Kamerstuk 26 643, nr. 1172), die vraagt om toepassingen altijd van een expliciete grondslag te voorzien en anders te beëindigen?
Ik hecht eraan om de mening van mijn ambtsvoorganger in context te lezen. Het ontbreken van een expliciete wettelijke grondslag betekent niet dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de toepassing van een technologie door de politie. Voor de uitleg van die wettelijke grondslag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. Als de politie binnen de kaders van onze wetgeving handelt en de voorgeschreven waarborgen treft, zoals het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffeceoordeling, dan zie ik geen bezwaren. In dat opzicht deel ik de mening van mijn ambtsvoorganger.
De motie waar u naar verwijst is op verzoek van de indiener aangehouden.8 Ik verwijs u voor een reactie op de aangenomen motie 1171 naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 oktober 2024.9
Klopt het dat er momenteel geen centraal overzicht is van de plekken en manieren waarop de overheid gezichtsherkenning toepast? Waarom is dit nog niet inzichtelijk gemaakt?4
De AI-verordening verplicht de registratie van hoog risico AI-systemen door aanbieders en gebruiksverantwoordelijken van deze systemen in een EU-databank. Deze verplichting geldt per 2 augustus 2026 voor nieuwe hoog risico AI-systemen. Voor hoog risico AI-systemen op het gebied van rechtshandhaving, migratie, asiel en grenstoezichtbeheer vindt registratie plaats in een niet openbaar gedeelte van de databank, die wel toegankelijk is voor toezichthouders. Het kabinet onderschrijft de noodzaak van transparantie over het gebruik van AI-systemen door de overheid. Op nationaal niveau wordt daarom aanvullend invulling gegeven aan deze transparantie middels het algoritmeregister. Met uw Kamer is afgesproken dat voor zover het de Rijksoverheid betreft, ten minste alle hoog risico AI-systemen eind 2025 in het register zijn gepubliceerd. Voor registratie in het algoritmeregister geldt dat publicatie in het register begrensd kan worden door wettelijke of gerechtvaardigde uitzonderingen die van toepassing zijn in het kader van bijvoorbeeld opsporing, rechtshandhaving, defensie of inlichtingenverzameling.
Kunt u met een tijdlijn aangeven hoe u zo snel mogelijk gaat voldoen aan de registratieverplichting van hoogrisico AI-systemen, die per 2026 geldt? Deelt u de mening dat Nederland transparant dient te zijn en hierin vooruit moet lopen op de deadline uit de Europese AI-verordening?
Zie antwoord vraag 13.
Welke toetsen gaan vooraf aan het besluit om camerasurveillance bij vreedzame demonstraties in te zetten? Met welke organisaties moeten deze gedeeld worden?
Ik wil hier benadrukken dat iedere demonstratie uniek is en een unieke afweging vraagt. Voorafgaand aan een demonstratie wordt binnen de lokale driehoek een risicoafweging gemaakt op basis waarvan de politie-inzet wordt bepaald. Daarin wordt onder andere gekeken naar de complexiteit van een demonstratie en het risico op ongeregeldheden.
Onderdeel van die afweging is dat er geen onnodige inbreuk op de privacy van burgers wordt gemaakt en dat de veiligheid van demonstranten en omstanders wordt gewaarborgd. Cameratoezicht wordt ingezet om voldoende zicht te hebben op de demonstratie om zo te kunnen zorgen voor een ordelijk en veilig verloop ervan. Denk aan het voorkomen van onveilige (verkeers)situaties en het tijdig in kunnen grijpen als een groep/groepen de demonstratie willen verstoren. De inzet van camera’s is zeker niet standaard en vindt bij een klein deel van alle demonstraties plaats. Er wordt niet geregistreerd hoe vaak cameratoezicht wordt toegewezen.
Worden alle relevante rapportages en stukken die de toezichthouders nodig hebben om de inzet van gezichtsherkenning te toetsen altijd in volledigheid met hen gedeeld? Kunt u deze vraag ter bevestiging aan de relevante toezichthouder(s) voorleggen en, indien hier niet aan wordt voldaan, alsnog alle stukken met hen delen?
Ja. Uit de terugkoppeling die ik heb ontvangen van de politie blijkt niets anders dan volledige medewerking.
In hoeveel gevallen is de inzet van camerasurveillance bij vreedzame demonstraties, al dan niet in combinatie met gezichtsherkenning, vooraf óf achteraf afgekeurd? Om welke redenen is dit gebeurd?
De politie inzet bij demonstraties wordt bepaald door een risicoafweging in de lokale driehoek. Zoals uiteengezet wordt de inzet van cameratoezicht niet licht bezien gelet op die potentiële inbreuk op de privacy van burgers of het zogenaamde «chilling effect» dat kan optreden. Vanzelfsprekend kan een risicoafweging ook leiden tot een negatief besluit over de inzet van camera’s. Bijvoorbeeld omdat het voorziene veiligheidsrisico niet opweegt tegen de beschreven inbreuk. Bij de meeste demonstraties wordt dan ook geen gebruik gemaakt van cameratoezicht. Daarnaast kan gezichtsherkenningstechnologie enkel achteraf toegepast worden voor de identificatie van verdachten van strafbare feiten. Bij een vreedzame demonstratie zal dit in de regel niet aan de orde zijn.
Er wordt niet geregistreerd hoe vaak cameratoezicht wordt toe- of afgewezen.
Welke toetsen gaan vooraf aan het besluit om gezichtsherkenning ter identificatie in te zetten in politieonderzoek? Met welke organisaties moeten deze gedeeld worden?
De politie maakt op dit moment alleen gebruik van het systeem CATCH. Ieder voornemen voor een andere toepassing van gezichtsherkenningstechnologie dan CATCH moet worden getoetst door de toetsingscommissie gezichtsherkenningstechnologie van de politie. Die commissie doet dit aan de hand van het inzetkader gezichtsherkenning. Een positief advies van de toetsingscommissie moet voorafgaand aan de operationele inzet worden bekrachtigd door de korpschef.
Indien de politie in het kader van een opsporingszaak beschikt over een gelaatsafbeelding van de verdachte, dan kan de politie trachten de identiteit te achterhalen met behulp van gezichtsherkenningstechnologie. Voor zowel de verkrijging van de verdachtenfoto als voor de verdere verwerking is een wettelijke grondslag nodig. Voor de toepassing van CATCH-Strafrecht voert de betrokken opsporingsambtenaar deze toets uit. In bijzondere gevallen kan als laatste redmiddel gebruik worden gemaakt van de Vreemdelingendatabase (CATCH-vreemdelingen) in het kader van de opsporing. Hiervoor moet de officier van justitie een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris hebben alvorens hij deze informatie kan vorderen, zie voor de eisen artikel 107 zesde lid, Vreemdelingenwet 2000.
Hoeveel verdachten worden jaarlijks succesvol herkend door het gebruik van gezichtsherkenning? Hoeveel mensen worden jaarlijks aangehouden of ondervraagd op basis van een foutieve match?
In 2023 zijn er 1693 gezichtsafbeeldingen van Nederlandse opsporingsonderzoeken aangeboden voor vergelijking. Hiervan bleken 660 gezichtsafbeeldingen niet geschikt voor verdere verwerking. Van de 1033 geschikt bevonden gezichtsafbeeldingen, leidden 424 gezichtsafbeeldingen tot een herkenning. De overige 609 werden niet herkend.
Een herkenning door middel van de inzet van deze technologie én de beoordeling van biometrie-experts levert ondersteunend bewijs op in het onderzoek naar verdachten.
Welke foutmarges kennen de systemen voor gezichtsherkenning die nu in gebruik zijn? Zijn deze gelijk voor alle huidskleuren en geslachten? Kunt u in een percentage uitdrukken welke foutmarge volgens u acceptabel is?
De gebruikte gezichtsherkenningstechnologie genereert een «shortlist» van personen die een zekere mate van gelijkenis vertonen met de persoon op de verdachtenfoto. De uiteindelijke beoordeling wordt uitgevoerd door meerdere, onafhankelijk van elkaar werkende, biometrie-experts. Door dit principe van «human-in-the-loop» is er altijd sprake van menselijke interactie.
De politie is bezig een intern proces op te zetten om, naast de staande processen, een aanvullende kwaliteitstoets op algoritmen te implementeren. Nu kan er nog geen uitspraak worden gedaan naar wat acceptabel is.
Rondom de initiële inzet van CATCH is gekeken naar de daartoe beschikbare externe kwaliteitsrapportages. In dit geval van het Amerikaanse National Institute of Standards and Technology (NIST). CATCH is gebaseerd op een model van IDEMIA waar het NIST een evaluatie op heeft uitgevoerd.11
Welke middelen, zoals bodycams en videosurveillanceauto's, mag de politie gebruiken voor camerasurveillance? Met welke regelmaat worden de beelden gebruikt om met gezichtsherkenningstechnologie mensen te identificeren?
Camerasurveillance, of cameratoezicht in het Nederlands, is een breed begrip. Daaronder vallen o.a. de volgende vormen: bodycams, drones en helikopters die zijn uitgerust met een camera, videosurveillancewagens, tijdelijke camera’s, of vast bevestigde tijdelijke camera’s (om tijdelijk een bepaald gebied of bepaalde locatie te monitoren). Ook kan de politie beschikken over de beelden van Openbare orde camera’s (op grond van artikel 151c Gemeentewet). ANPR-camera’s zijn, hoewel specifiek gericht op het herkennen van voertuigen, ook een vorm van cameratoezicht.
Voor het tweede deel van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 19.
Welke eisen stelt u aan de camera's die voor opsporing en handhaving worden ingezet? Kunt u garanderen dat Nederland geen gebruik maakt van hardware of software die ontwikkeld is in landen met offensieve cyberprogramma's tegen ons land?
De politie is bij de aanschaf van technologische middelen gehouden aan de Europese en nationale aanbestedingsregels, zoals de Aanbestedingswet 2012. Het uitgangspunt is dat het gebruik van apparatuur en programmatuur veilig moet zijn en dat eventuele risico’s beperkt en/of gemonitord worden. Het risicobeleid ten aanzien van nationale veiligheid bij inkoop en aanbesteding is constant in ontwikkeling en heeft blijvende aandacht van de politie.
Bij de aanschaf en implementatie van apparatuur of programmatuur waarbij risico’s optreden voor de nationale veiligheid wordt geanticipeerd op zowel algemene risico’s in relatie tot leveranciers, als op specifiekere risico’s met betrekking tot het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om fysieke of digitale toegang door derden. Per praktijksituatie moet worden bezien of en zo ja, hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Er kunnen bijvoorbeeld technische beveiligings- of organisatorische maatregelen worden getroffen binnen de eigen organisatie. Ook kunnen strenge eisen gesteld worden aan de beveiliging van producten en diensten en kunnen ondernemers gevestigd in bepaalde landen uitgesloten worden van aanbestedingsprocedures.
De politie kan niet garanderen dat er geen gebruik wordt gemaakt van hardware of software die ontwikkeld is in landen met offensieve cyberprogramma's tegen ons land. Dat komt deels omdat de politie niet alle camera’s zelf aanschaft. Deels stond de Aanbestedingswet 2012 tot voor kort het niet toe om bepaalde aanbieders uit te sluiten.
Welke databronnen worden gebruikt als referentiemateriaal bij gezichtsherkenning? Kunt u expliciet maken welke open en gesloten bronnen hiervoor gebruikt mogen worden of mogen worden opgevraagd?
De politie maakt voor gezichtsherkenning gebruik van het eerder genoemde systeem CATCH. CATCH kan een gezichtsvergelijking uitvoeren door een verdachtenfoto te vergelijken met referentiemateriaal. Dat referentiemateriaal is opgeslagen in twee bestanden: één met gelaatsafbeeldingen van aangehouden verdachten van een strafbaar feit waarvoor minimaal 4 jaar celstraf staat en van veroordeelden (CATCH Strafrecht) en één met gelaatsafbeeldingen van vreemdelingen (CATCH Vreemdelingen). Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen (enkele keren per jaar) kan er worden gekeken of de verdachte voorkomt in de Vreemdelingendatabank. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 18.
De grondslag voor het verkrijgen van het referentiemateriaal is artikel 55c Wetboek van strafrecht voor de afbeeldingen van verdachten en veroordeelden. En artikel 107, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voor de gelaatsafbeeldingen van vreemdelingen.
De politie maakt geen gebruik van open of andere gesloten bronnen bij de operationele inzet van de genoemde CATCH varianten.
Worden opgeslagen beelden van vreedzame demonstraties gebruikt als referentiemateriaal om verdachten op te sporen, ook als hun vermeende misdrijf niks met de demonstratie te maken heeft?
Zoals omschreven in reactie op vraag 23 wordt in de huidige toepassing van gezichtsherkenningstechnologie door de politie geen gebruik gemaakt van beelden van vreedzame demonstraties als referentiemateriaal. Wel kan het voorkomen dat op beeldmateriaal van een demonstratie een strafbaar feit zichtbaar is. In dat geval kan dat beeldmateriaal worden gebruikt als bewijsmateriaal en voor de identificatie van de verdachte. Het maakt hierbij geen verschil of de verdachte wel of niet als demonstrant wordt aangemerkt.
Welke bewaartermijn hanteert de politie voor beelden van vreedzame demonstraties? Hoe wordt erop toegezien dat de beelden na deze termijn daadwerkelijk worden verwijderd? Heeft de politie op dit moment beelden van vreedzame demonstraties bewaard die reeds vernietigd hadden moeten worden?
De Wet politiegegevens (Wpg) en de Gemeentewet regelen de bewaartermijnen. Afgeleid van artikel 151c Gemeentewet bewaart de politie camerabeelden maximaal 28 dagen. Beelden waarop een strafbaar feit zichtbaar is, mogen worden bewaard zolang het opsporingsonderzoek loopt.
Jaarlijks wordt er een interne privacyaudit uitgevoerd (de zogenaamde Wpg-audit). Eens in de 4 jaar wordt er een externe privacyaudit uitgevoerd.
Op uw vraag of de politie op dit moment beelden van vreedzame demonstraties bewaart die reeds vernietigd hadden moeten worden, kan de politie in zijn algemeenheid geen uitspraak doen. De procedure is zodanig dat de camerabeelden binnen 28 moeten zijn beoordeeld en er een besluit moet zijn genomen.
Worden politiebeelden waarvan blijkt dat ze achteraf onrechtmatig verkregen zijn altijd op tijd verwijderd? Waaruit blijkt dit?
De betrokken officier van justitie maakt de afweging welk belang het zwaarst weegt: het belang van waarheidsvinding of het belang van de rechten van de op de politiebeelden zichtbare personen. Als blijkt dat de politiebeelden onrechtmatig zijn verkregen, dan kan een rechter besluiten dit niet als bewijs toe te laten. Bij een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan dit worden meegewogen in de strafmaat.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo snel mogelijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zo goed mogelijk beantwoord, waarvoor het in gevallen wenselijk is ze gezamenlijk te behandelen.
Bent u bekend met het bericht dat Mohammed Khatib van Samidoun op 28 oktober 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze gedragswijze van de Radboud Universiteit in het licht van de aangenomen motie-Diederik van Dijk/Eerdmans over het plaatsen van Samidoun op de nationale terreurlijst (Kamerstuk 29 279, nr. 882) en de oproep van het kabinet aan het Openbaar Ministerie om hier snel mee aan de slag te gaan?2
Op dit moment is de spreker de toegang tot Nederland ontzegd. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing.
Op universiteiten is er ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar alleen binnen de grenzen van de wet. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Inclusiviteit en veiligheid voor iedere deelnemer aan de bijeenkomst zijn daarbij belangrijke voorwaarden, ongeacht de aard van de bijeenkomst. De academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat docenten van Nederlandse universiteiten actief uitnodigingen verspreiden en stellen «verheugd» te zijn dat een lid van het in Duitsland verboden Samidoun openlijk (joden)haat komt verspreiden op een Nederlandse universiteit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om Mohammed Khatib de toegang tot Nederland te ontzeggen op grond van de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt teneinde de nationale veiligheid te waarborgen? Kunt u hierbij de aangenomen motie-Diederik van Dijk/Eermans (Kamerstuk 29 279, nr. 882) meewegen die verzoekt om Khatib op de nationale terreurlijst en in het CTER-register (Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering) te plaatsen en het besluit van Canada en de Verenigde Staten om Samidoun op de terreurlijst te plaatsen?
De organisatie Samidoun, waar betrokkene toe behoort, spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties en noemt het plegen van terroristische aanslagen «verzet». Betrokkene heeft zich hier op verschillende momenten ook over uitgelaten. Dit vinden wij absoluut verwerpelijk. Betrokkene, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Hij spreekt ook actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene heeft gesignaleerd in E&S (Executie en Signalering). Dit is een informatiesysteem van de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij in Nederland wordt aangetroffen.
Op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) is het niet mogelijk om een persoon te weren uit Nederland door hem de toegang tot Nederlands grondgebied te ontzeggen. De Twbmt biedt wel de mogelijkheid om aan een persoon, die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in het belang van de nationale veiligheid. Een mogelijke maatregel is een gebiedsverbod voor een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, mits kan worden onderbouwd dat de aanwezigheid van de persoon in dit specifieke gebied een dreiging tegen de nationale veiligheid vormt en de gedragingen van de persoon voldoen aan bovenstaande norm. Een gebiedsverbod voor heel Nederland is met het oog op de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel niet mogelijk.
De precieze overwegingen die ten grondslag liggen aan het Belgische besluit om de heer Khatib te bestempelen als «extremistische haatprediker» zijn niet bekend. Het hangt van de wetgeving van het betreffende land af of een dergelijke kwalificatie (juridische) gevolgen heeft of niet. In Nederland wordt gekeken naar alle uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
Bent u bereid de overwegingen en het besluit van de Belgische Staatssecretaris over te nemen teneinde Khatib te bestempelen als «een extremistische haatprediker»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in overleg met de Radboud Universiteit de bijeenkomst van Samidoun te beletten en in overleg met het Openbaar Ministerie te verkennen wat er nodig is om Samidoun in Nederland te verbieden? Wilt u hierbij ook ingaan op de aangenomen motie-Diederik van Dijk (Kamerstuk 36 476, nr. 6) over zich er in Europees verband voor inspannen dat organisaties zoals Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties worden geplaatst?
Het is niet aan het kabinet om over de keuze van de Radboud Universiteit te oordelen. Bijeenkomsten op instellingen moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Dit betekent onder andere dat er geen ruimte is voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om de naleving hiervan te borgen. Ingrijpen op een bijeenkomst die in het kader van het academisch debat wordt georganiseerd zou een vergaande inbreuk zijn op de academische vrijheid. Het uitoefenen van invloed op het debat aan onderwijsinstellingen, is een brug die we niet over moeten gaan.
Ten aanzien van de organisatie Samidoun geldt dat andere landen banden met terroristische organisaties hebben vastgesteld. De Minister van Justitie en Veiligheid vindt deze signalen zeer zorgelijk. Daarom steunt Nederland het Duitse voorstel om Samidoun op de Europese Hamas- Palestijnse Islamitische Jihadsanctielijst te plaatsen. De Minister van Justitie en Veiligheid gaat, zoals eerder toegezegd, in gesprek met Duitsland om te leren hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe mogelijk in internationaal verband verder kan worden samengewerkt.
Ook gaat de Minister van Justitie en Veiligheid, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)3, in gesprek met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om Samidoun te verbieden.
Bent u bereid met uw Duitse collega’s in gesprek te gaan om te bezien wat er mogelijk is om Samidoun een halt toe te roepen vanwege het steun verlenen aan Hamas, het verspreiden van anti-Joodse propaganda, het bepleiten en uitlokken van geweld als middel om politieke belangen af te dwingen, het oproepen tot een wereldwijde studentenintifada en het verheerlijken van de terreur op 7 oktober 2023 jegens de staat Israël?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen vóór 27 oktober 2024 beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Oplichting door nepagenten stijgt explosief, dit jaar al 3500 incidenten' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oplichting door nepagenten stijgt explosief, dit jaar al 3500 incidenten»?1
Ja.
Wat is volgens u de reden dat er dit jaar al in september meer mensen zijn aangehouden die ervan worden verdacht zich voor te doen als nepagenten ten opzichte van vorig jaar?
Oplichting door middel van nepagenten is inderdaad dit jaar gestegen. De politie geeft hier ook expliciet aandacht aan door te waarschuwen voor deze vorm van criminaliteit en hierbij de wijze van opereren van deze criminelen te communiceren, bijvoorbeeld in de media. Daarbij geeft de politie nadrukkelijk aan dat de slachtoffers vooral melding en aangifte moeten doen.
De slachtoffers zijn grotendeels ouder dan 70 jaar. De daders van deze vorm van babbeltrucs doen dit zogenaamd uit naam van de politie. Hierbij staat voor de politie ook de eigen reputatie en het vertrouwen op het spel. De politie heeft mede daarom veel zaken van deze vorm van criminaliteit in onderzoek. Er is een landelijk gecoördineerde informatievoorziening en dit levert aanhoudingen op. De eerste verdachten zijn al voor de rechter gebracht.
Bent u het met de stelling eens dat het ongelofelijk laf is dat criminelen zich voordoen als nepagenten en doelbewust kwetsbare mensen proberen om te praten?
Ja. Dat is mede de reden dat babbeltrucs onder de zogenaamde high impact crimes worden geschaard.
Zo ja, welke preventieve maatregelen kunt u nemen om deze kwetsbare personen weerbaarder te maken tegen babbeltrucs van nepagenten?
Er is een brochure met handelingsperspectief voor het voorkomen van deze delicten. In samenwerking met zowel publieke en private partners organiseert het Ministerie van Justitie en Veiligheid jaarlijks in april een aantal informatieve bijeenkomsten voor senioren waarbij de werkwijze van criminelen en het handelingsperspectief uitgebreid aan de orde komen. Ook worden de campagnemiddelen weer onder de aandacht gebracht en beschikbaar gesteld aan gemeenten en ouderenorganisaties. De maand april staat jaarlijks speciaal in het teken van senioren en veiligheid waarbij wordt ingezet op het vergroten van het versterken van de weerbaarheid, alertheid en veiligheid van senioren. Voor deze doelgroep zijn diverse communicatiemiddelen beschikbaar. Zo zijn er informatiefilmpjes over de veelvoorkomende delicten waar senioren vaak slachtoffer van worden, waaronder babbeltrucs.
Daarnaast werkt de politie samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan een podcast over dit onderwerp. Deze podcast, waarin een dochter van een slachtoffer aan het woord komt die haar verhaal vertelt, biedt handelingsperspectief voor de (klein)kinderen van (kwetsbare) senioren. Zo richt de politie zich, samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, ook op de persoonlijke omgeving van senioren. Deze podcast is beschikbaar op verschillende platforms.
Tenslotte wordt gewerkt met boegbeelden uit de politie voor de woordvoering. Specifiek voor babbeltrucs, en in dit geval die met nepagenten, wordt het boegbeeld van het landelijke coördinatieteam High Impact Crimes van de politie ingezet in de landelijke, regionale en plaatselijke media om de preventieboodschap naar voren te brengen.
Klopt het dat slachtoffers zich soms schamen om aangifte te doen tegen nepagenten, en zo ja, hoe kan de aangiftebereidheid worden vergroot?
Ja, het is bekend dat de schaamte onder de slachtoffers vaak groot is. Met de slogan «Je bent een held als je het vertelt» besteden de politie en het ministerie tijdens de bijeenkomsten én in de podcast uitgebreid aandacht aan het schaamtegevoel en het belang van het doen van aangifte. Ook in de media wordt deze slogan door de politie gebruikt en het belang van aangifte benadrukt.
Deelt u de constatering van de politie dat hoe meer mensen op de hoogte zijn van de werkwijze van deze criminelen, hoe weerbaarder we mensen kunnen maken en zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ja, ik deel deze mening. Daarom zal de politie zich blijven inzetten om op verschillende manieren voorlichting te geven en handelingsperspectief te bieden. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wanneer een nepagent is aangehouden en in bezit is van een uniform, wordt dan automatisch onderzocht hoe deze persoon aan een politie-uniform is gekomen?
In het Wetboek van Strafrecht is onder artikel 196 opgenomen dat «Hij die opzettelijk onderscheidingstekens draagt of een daad verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt of waarin hij geschorst is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.» Het dragen van een namaak-uniform bij bijvoorbeeld carnaval is op zichzelf niet strafbaar, maar bovenstaande betekent wel dat wie zich in een sterk gelijkend uniform als politieagent gedraagt wél kan worden bestraft omdat dit tot verwarring leidt bij burgers bij noodhulp en handhaving. Daarbij is het politielogo geregistreerd en mag dit ook niet worden gebruikt op nagemaakte kleding.
De aanschaf van een politie-uniform kan strafbaar zijn als voorbereidingshandeling van een strafbaar feit, mits op dit strafbare feit een minimale maximum gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (artikel 46 Sr). De maximale gevangenisstraf voor oplichting is vier jaar. De aanschaf van een politie-uniform ter voorbereiding van oplichting is op grond van het Wetboek van Strafrecht dus niet strafbaar.
De politie zal bij het aantreffen van een uniform van politie bij een niet-bevoegd persoon en gebruik van het politielogo onder gezag van het Openbaar Ministerie onderzoek verrichten. De politie handhaaft zoveel mogelijk op schendingen van het modelrecht op het politie-uniform en van het merkrecht op het politielogo, onder meer door aanbiedingen van namaakuniformen en namaakpolitielogo’s van internet te laten verwijderen.
De strijd tegen namaak-uniformen vindt ook buiten Europa plaats. Chinese bedrijven zijn vaak bereid om inbreukmakende advertenties snel te verwijderen, omdat ze geen problemen willen met de politie. Helaas komt er dan soms vrij snel weer een nieuwe aanbieder. De politie blijft dit aankaarten om ervoor te zorgen dat een dergelijke advertentie snel weer verwijderd wordt. Ten slotte zijn op 7 november jl. aanvragen voor optreden door de douane (grensbewaking) ingediend bij de General Administration of Customs (GACC) in China. Normaliter doet het GACC er zo'n 30 dagen over om aanvragen goed te keuren. Daarna kan ook langs die weg eventuele illegale handel in nepuniformen worden bestreden.
Bent u ervan op de hoogte dat online gemakkelijk politie-uniformen gekocht kunnen worden die sterk lijken op echte politie-uniformen?
Zie antwoord vraag 7.
Is het op dit moment toegestaan om een politie-uniform, dat erg veel lijkt op het officiële uniform, online aan te schaffen en in bezit te hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Wat kan de politie op dit moment doen wanneer een melding wordt gedaan van online illegaal aanbiedingen van politie-uniformen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u maatregelen nemen tegen websites die sterk lijkende politie-uniformen aanbieden?
Zie antwoord vraag 7.
De oproep van Amnesty voor een verbod op gezichtsherkenning om mensen te identificeren tijdens demonstraties |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van Amnesty International’s briefing genaamd «In beeld bij de politie: camerasurveillance bij vreedzaam protest in Nederland»?
Ja
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Amnesty International over het gebruik van gezichtsherkenning en andere biometrische surveillancetechnologieën door de Nederlandse politie?
Mijn reactie op de aanbevelingen van Amnesty International volgt in het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024.
Deelt u de zorgen van Amnesty over de mogelijke inbreuk op privacy en andere mensenrechten door het gebruik van deze technologieën?
Ik ben me er goed van bewust dat het gebruik van technologieën waarbij biometrische gegevens worden verwerkt een inbreuk kunnen vormen op de privacy van de burger. Gelet op die potentiële inbreuk wordt de inzet van dergelijke technologieën goed overwogen. Voor een nadere duiding van het wettelijk kader verwijs ik u naar het eerste halfjaarbericht politie 2024.1
Voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie is het inzetkader gezichtsherkenning ontwikkeld.2 Daarnaast heeft de politie een inzetkader bodycams en een inzetkader drones. Tevens werkt de politie momenteel aan een landelijk beleidskader gegevensverwerking camerabeelden. De gegevensbeschermingseffectbeoordeling videovoertuigen is recent afgerond en formeel ondertekend.
Daarnaast wordt bij het ontwikkelen van een nieuwe technologie met bijbehorend werkproces het principe van «privacy by design» toegepast. Achter privacy by design schuilt de gedachte dat gegevensbescherming het beste kan worden nageleefd wanneer deze al in de technologie is geïntegreerd. Indien de verwerking van gegevens die een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert, dan moet voor de start van die verwerking in het kader van die nieuwe technologie een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) worden uitgevoerd. Uit die beoordeling kunnen risico’s naar voren komen die eerder niet onderkend waren en die alsnog tot maatregelen leiden. Bijvoorbeeld het aanpassen van de kaders.
Welke waarborgen zijn er momenteel om misbruik van gezichtsherkenning en biometrische surveillance door de politie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de stelling van Amnesty dat het huidige wettelijke kader ontoereikend is voor het reguleren van deze technologieën? Op welke wijze gaat u dit gebrek herstellen?
In het eerstvolgende halfjaarbericht politie ga ik nader in op de aanbevelingen van Amnesty International.
Welke stappen gaat u ondernemen om de transparantie rondom het gebruik van deze technologieën door de politie te vergroten?
De politie geeft op hun website www.politie.nl uitleg over de inzet van onder andere drones, bodycams, camera’s en gezichtsherkenningstechnologie. Ook de eerder genoemde inzetkaders gezichtsherkenningstechnologie en bodycams zijn daar te raadplegen. Het inzetkader drones wordt binnenkort op www.politie.nl geplaatst. Op straat, tijdens de inzet, zijn bijvoorbeeld de dronevliegers van de politie duidelijk herkenbaar aan de felgele jacks of hesjes en worden er borden geplaatst bij het gebied waar er wordt gevlogen. In het eerstvolgende halfjaarbericht politie ga ik nader in op de aanbevelingen van Amnesty International.
Hoe waarborgt u dat het gebruik van gezichtsherkenning en biometrische surveillance niet leidt tot discriminatie of disproportionele surveillance van bepaalde groepen?
De politie toetst zelf of de inzet van bepaalde technologieën voldoet aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit en het beginsel van non-discriminatie. In paragraaf 3.3 van het rapport van Amnesty International legt de politie uit hoe zij daarin te werk gaan. In het eerstvolgende halfjaarbericht politie ga ik nader in op de aanbevelingen van Amnesty International.
Bent u bereid om onafhankelijk toezicht in te stellen op het gebruik van deze technologieën door de politie, zoals Amnesty aanbeveelt?
Ik ga in het eerstvolgende halfjaarbericht politie nader in op de aanbevelingen van Amnesty International. Dat halfjaarbericht wordt in december 2024 aan uw Kamer gestuurd.
Kunt u aangeven welke en in hoeverre u de aanbevelingen gaat overnemen of gaat onderzoeken bijvoorbeeld in het voorgenomen onderzoek van het demonstratierecht door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC)?
Zie antwoord vraag 8.