Het bericht dat hij een deal sloot met een van martelingen verdachte Venezolaanse minister |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Blok sluit akkoord met Venezolaanse folteraar»?1
Ja.
Klopt het dat u een akkoord heeft gesloten met de Venezolaanse vicepresident Tareck El Aissami, die wordt verdacht van marteling en tegen wie EU sancties van kracht zijn? Zo ja, waar bestaat dit akkoord precies uit?
Op 7 april 2018 heb ik een bezoek gebracht aan Caracas om het akkoord te ondertekenen waardoor de grens met de Caribische delen van het Koninkrijk weer open zou gaan. Dit akkoord heb ik na overleg met de Caribische landen van het Koninkrijk ondertekend. Aan Venezolaanse zijde ondertekende de Venezolaanse vicepresident Wilmar Castro Soteldo. Hij was tevens delegatieleider in januari toen onderhandelingen over de overeenkomst plaats vonden. De vertaling van het akkoord is gepubliceerd in reactie op het WOB-verzoek dat door Zembla is gedaan en te vinden op de website van de rijksoverheid.2
Het Koninkrijk der Nederlanden onderhoudt diplomatieke betrekkingen met buurland Venezuela. De samenstelling van de delegatie is een prerogatief van het ontvangende land. Dat ook vicepresident El Aissami bij het gesprek aanwezig zou zijn was op een laat moment bekend.
Ik heb mijn gesprek op 7 april, zoals te doen gebruikelijk, met de Venezolaanse autoriteiten gebruikt om aandacht te vragen voor de mensenrechten – en humanitaire situatie. Op het moment dat het gesprek plaats had waren er geen EU-sancties tegen vicepresident El Aissami van kracht. Daartoe besloot de Raad op 25 juni. Overigens staan individuele sanctiemaatregelen een ontmoeting met personen die op de sanctielijst voorkomen niet in de weg. Voor aanvullende informatie verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen gesteld door de Leden Van Helvert en Sjoerdsma (d.d. 23 november 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 766).
Deelt u de mening dat er een verkeerd signaal van uit gaat als een Nederlandse Minister een akkoord sluit met een vertegenwoordiger van de Venezolaanse regering die van misdaden wordt verdacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u dit verklaren in het kader van uw uitgangspunt dat mensenrechten de hoeksteen zijn van het Nederlandse buitenlandbeleid, zoals u schrijft in de begroting Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het in algemene zin gepast om zaken te doen met een Minister die wordt verdacht van martelingen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Arubaanse Minister-President haar afkeer heeft uitgesproken over uw contacten met deze Venezolaanse vicepresident? Wat betekent dit voor de verhoudingen tussen de Nederlandse en Arubaanse regering?
De premiers van Aruba en Curaçao zijn voortdurend op de hoogte gesteld van de diplomatieke inspanningen die uiteindelijk hebben geleid tot mijn bezoek aan Venezuela en de ondertekening van het akkoord op 7 april. Bij de bespreking van het akkoord in januari was Aruba vertegenwoordigd. Het akkoord heb ik in overleg met alle landen van het Koninkrijk getekend.
Tijdens het jaarlijkse Koninkrijksoverleg Buitenlandse Betrekkingen (KOBB) op 5 april is mijn bezoek aan Caracas ook aan de orde gekomen. Mijn bezoek had de uitdrukkelijke steun van Aruba en Curaçao die hebben aangedrongen op een normalisering van de grensproblematiek. Op dat moment was de precieze samenstelling van de Venezolaanse delegatie niet bekend. Ik heb van premier Wever-Croes niet persoonlijk vernomen dat er ongenoegen zou zijn over het contact met vicepresident El Aissami.
Bent u bekend met de berichten over de Venezolaanse Consul Figueroa, die in verband wordt gebracht met drugscriminaliteit? Zo ja, waarom heeft u dan toch ingestemd met zijn benoeming op Aruba?
Voor deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen gesteld door de leden De Roon en De Graaf (d.d. 17 mei 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2294).
De resultaten van prijsonderhandelingen met farmaceuten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Een startprijs voor nieuwe medicijnen kan de prijs drukken?»1 2
Ja.
Kunt u nader specificeren waarop u baseert dat u door onderhandelingen dit jaar 130 miljoen euro minder heeft uitgegeven aan medicijnprijzen? Minder dan wat?
De uitgavenverlaging zoals vermeld in de Kamerbrief [1] is gebaseerd op het verschil tussen de uitonderhandelde prijs en de prijs die een leverancier zelf vraagt wanneer zij een aanvraag doet voor opname in het basispakket. Dit gebeurt in twee stappen:
Waarop baseert u de overtuiging dat uw onderhandelaars het maximaal haalbare resultaat hebben behaald en dat er na de onderhandelingen sprake is van een eerlijke prijs die in verhouding staat tot de ontwikkelkosten en waarbij geen sprake is van excessieve winst voor de farmaceutische fabrikant?
Met de prijsonderhandelingen beoog ik belangrijke maar dure geneesmiddelen toegankelijk te maken voor patiënten. Dat doe ik door de financiële risico’s die met opname van een middel in het basispakket gepaard gaan af te dekken. Die risico’s betreffen zowel het hoge macrokostenbeslag van het geneesmiddel op de zorgkosten, als de hoge kosten per behandeling en hoe die zich verhouden tot het effect van de behandeling. Bij de prijsonderhandelingen streef ik een prijsniveau na waarbij het (beperkte) zorgbudget zo effectief mogelijk wordt besteed en de zorg betaalbaar blijft. Ik streef echter ook een prijs na die in redelijke verhouding staat tot de investerings-, ontwikkelings- en productiekosten van het geneesmiddel. Ik wil waardevolle innovatie belonen, en daarmee stimuleren, maar niet tegen elke prijs.
Voorafgaand aan elke onderhandeling ontvang ik een advies van het Zorginstituut op basis van de vier pakketcriteria, te weten: effectiviteit, kosteneffectiviteit, noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid. Bij de kosteneffectiviteit gaat het om de balans tussen alle kosten en opbrengsten van het middel, afgezet tegen de effecten op de gezondheid van patiënten. Daarnaast brengt het Zorginstituut ook de impact van middel op het zorgbudget in kaart. Dit hoort bij het criterium uitvoerbaarheid.
Voorafgaand aan de onderhandelingen bepaal ik mijn onderhandelinzet ten aanzien van de gewenste prijs- en uitgavenniveaus. De mening dat de vraagprijs van de leverancier niet het startpunt van de onderhandelingen moet zijn, deel ik. Daarom is niet die vraagprijs, maar het advies van het Zorginstituut over de kosteneffectiviteit en de macro uitgaven leidend voor de onderhandeling.
Met het advies van het Zorginstituut streef ik naar een kosteneffectieve prijs.
Echter, een kosteneffectieve prijs staat m.i. niet bij voorbaat gelijk aan een redelijke en aanvaardbare prijs. Dat kan twee kanten op werken. Indien ook bij een kosteneffectief prijsniveau er (vanwege een hoog volume) nog steeds sprake is van een buitengewoon hoge omzet voor de fabrikant dan is er m.i. niet sprake van een aanvaardbare prijs. Omgekeerd kan een niet-kosteneffectieve prijs vanuit bedrijfseconomisch perspectief legitiem ogen als door een laag behandelvolume de totale omzet voor het bedrijf laag uitvalt, hetgeen vaak bij weesgeneesmiddelen het geval is.
Ik weeg dus ook het bedrijfseconomisch perspectief van de leverancier mee gelet op de te verwachten omzet in Nederland en wereldwijd. Daarbij geldt in algemene zin dus dat bij een hoge omzet voor een specifiek middel de prijs gedrukt moet worden. Hier dienen fabrikanten zich in hun eigen belang transparant op te stellen. Als ik een bedrijf een voorstel doe dat uitzicht biedt op een omzet van enkele tientallen miljoenen per jaar, dan is het wat mij betreft aan dat bedrijf om te motiveren waarom het nog meer moet zijn (in lijn met het idee van de secretaris van de Wetenschappelijke Adviesraad (WAR)). Ik vraag dus altijd expliciet naar een onderbouwing van de prijs. Leveranciers zijn tot dusver echter nog niet of nauwelijks bereid gebleken om dit inzicht te verschaffen. Ik kan dus enkel zeggen dat de uitonderhandelde prijs redelijk en aanvaardbaar is ten opzichte van de lijstprijs. Ik kan níet met zekerheid zeggen hoe de uitonderhandelde prijs zich verhoudt tot de kosten waarop een leverancier de prijs van een middel baseert.
Is het waar dat nooit met zekerheid te zeggen is hoe hoog de exacte winst van het onderhandelingsresultaat is, omdat farmaceuten niet transparant zijn over de kosten waarop hun prijzen voor geneesmiddelen zijn gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid een concrete onderbouwing te leveren op welke geneesmiddelen welk bedrag is bespaard door onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in de beantwoording van Kamervragen (Kamerstukken, Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel, nr. 476) over het geneesmiddel Orkambi heb aangegeven, kan ik deze informatie vanwege de gemaakte afspraken over vertrouwelijkheid niet met u delen. Zoals u weet stellen leveranciers vertrouwelijkheid als voorwaarde om dergelijke financiële afspraken te maken. Indien ik die voorwaarde over vertrouwelijkheid niet zou honoreren zou dat kunnen leiden tot twee situaties: de hoofdprijs betalen voor het geneesmiddel of het geneesmiddel niet opnemen in het pakket. Voor mij weegt het belang van betaalbare toegang voor patiënten, waarbij ik een vertrouwelijke prijs betaal die er voor zorgt dat patiënten nu en in de toekomst kunnen worden behandeld met nieuwe, innovatieve geneesmiddelen, in dit geval zwaarder dan transparantie over de uiteindelijke prijs. Wel informeer ik u jaarlijks over het totale bedrag dat met de onderhandelingen is bespaard.
Welke concrete maatregelen stelt u voor om meer transparantie van farmaceuten over geneesmiddelenprijzen af te dwingen? Welke mogelijkheden heeft u daartoe?
Transparantie over de wijze waarop geneesmiddelprijzen tot stand komen blijft een even belangrijke als lastige kwestie. Ik vind deze transparantie heel belangrijk en vind dat de farmaceutische bedrijven ook aan zet zijn om hierin stappen te maken en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid op dit vlak te nemen. Daarom ben ik met deze partijen in gesprek, zoals met de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) waarmee ik tot een memorandum of understanding probeer te komen. Ik dring er bij hen op aan om te laten zien waarom een bepaalde prijs voor een medicijn nodig is om de investeringen terug te verdienen. Ik zal zowel in nationale als internationale gremia de industrie blijven aanspreken op het punt van transparantie en de bedrijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Om transparante prijsstelling af te dwingen zet ik tevens in op samenwerking met andere landen om zo met gebundelde krachten meer transparantie te bereiken.
Wat vindt u ervan dat volgens de secretaris van de Wetenschappelijke Raad van het Zorginstituut Nederland «de branche zich nu rot lacht over hoe de prijzen tot stand komen»?
Ik maak uit het krantenartikel van Trouw op dat niet de secretaris van de WAR deze uitspraak heeft gedaan, maar de voorzitter van Generieke Leveranciers Nederland (GLN), de vereniging voor fabrikanten van generieke geneesmiddelen.
Deelt u de mening van de secretaris van de Wetenschappelijke Raad van het Zorginstituut Nederland dat de vraagprijs niet het startpunt van onderhandelingen moet zijn, maar we het moeten omdraaien? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Gemeenten verschillen te veel bij toewijzing langdurige zorg?’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Trouw «Gemeenten verschillen te veel bij toewijzing langdurige zorg»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Wat is uw reactie op het gegeven dat uit cijfers die tv-programma «De Monitor» heeft opgevraagd, blijkt dat in de gemeenten Nieuwegein, Leeuwarden of Groningen vorig jaar 44 procent «nee» kreeg te horen op een verzoek tot langdurige zorg en in de gemeente Almere dat 21 procent was? Kunt u dit verschil duiden? Kunt u ook aangeven of deze cijfers kloppen?
Deze cijfers tonen aan dat tussen gemeenten verschillen bestaan in het aantal afgewezen aanvragen tot de Wet langdurige zorg (Wlz). Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), van wie de cijfers afkomstig zijn, heeft aangegeven dat deze cijfers correct zijn. Belangrijk aandachtspunt is dat het aantal aanvragen per gemeente niet heel hoog is, waardoor de afwijzingspercentages ook erg kunnen variëren door een aantal extra afwijzingen. Ter illustratie: in 2017 waren er ongeveer 3.200 ouders van kinderen van 0 t/m 17 jaar die een aanvraag hebben gedaan voor de Wlz, verdeeld over 388 gemeenten. De cijfers per gemeente moeten dus met enige voorzichtigheid worden bekeken.
Op basis van deze cijfers is de oorzaak van de verschillen tussen gemeenten niet te duiden. Het gaat hier om een feitelijke constatering die geen informatie geeft over de reden van doorverwijzing en de zorg en ondersteuning die door de gemeente wordt geleverd. Aan dit verschil kunnen meerdere redenen ten grondslag liggen: naast de kleine aantallen per gemeente, kan het gaan om onvoldoende kennis bij zorgaanbieders, gemeenten of andere betrokkenen. Daarnaast kunnen de lokale omstandigheden een rol spelen. De gemeente is overigens niet altijd betrokken bij de Wlz-aanvraag.
Hoeveel verzoeken tot langdurige zorg zijn er in het afgelopen jaar ingediend? Hoeveel van deze verzoeken zijn afgewezen?
In 2017 hebben ongeveer 3.200 ouders van kinderen van 0 t/m 17 jaar een aanvraag gedaan voor de Wlz. Ongeveer 2.100 van deze kinderen kreeg toegang tot de Wlz, ongeveer 1.100 kinderen kregen geen toegang. Kinderen met een zware en/of langdurige zorgvraag kunnen voor zorg en ondersteuning ook in de Jeugdwet en/of Zvw terecht. Alle domeinen bieden voldoende ruimte om die passende zorg te organiseren.
Is er een duidelijk verschil te zien in het percentage afwijzingen per gemeente?
Er zijn inderdaad verschillen te zien tussen gemeenten. Er zijn gemeenten waar bijna alle kinderen die een aanvraag doen toegang krijgen tot de Wlz. In andere gemeenten worden veel kinderen afgewezen. Dit verschil is op basis van deze cijfers niet te duiden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef kunnen hier verschillende redenen aan ten grondslag liggen. Het CIZ gaat in gesprek met gemeenten waar relatief veel indicatieaanvragen worden afgewezen om te bespreken wat hier de reden van zou kunnen zijn en als nodig het kennisniveau bij de gemeente over de Wlz te vergroten.
Krijgen de inwoners uit elke gemeente na een afwijzing voor langdurige zorg, de juiste zorg waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn? Zo, nee kunt u aangeven waarom dit niet gebeurd en wat u hier aan gaat doen?
Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht op grond van de Jeugdwet. Bij een afwijzing voor de Wlz zijn gemeenten op grond van deze jeugdhulpplicht verantwoordelijk om passende zorg te bieden.
Ik heb eerder dit jaar signalen ontvangen vanuit onder andere Ieder(in) dat er gemeenten in Nederland zijn die zowel in de toegang als in het aanbod tekortschieten voor kinderen met een beperking, chronische ziekte of ontwikkelingsstoornis. Daarom heb ik in het actieprogramma «Zorg voor de Jeugd» opgenomen dat de toegang voldoende oog moet hebben voor kinderen die vanwege hun beperking zijn aangewezen op langdurige vormen van ondersteuning2. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van VWS aan de Tweede Kamer van 30 september 2018 over het programma «Volwaardig Leven»3, is met Ieder(in), VGN en diverse overige belangenbehartigers afgesproken om inzichtelijk te maken wat voor deze jeugdigen de belangrijkste knelpunten in bijvoorbeeld de toegang tot de jeugdhulp en ondersteuning zijn. Met tevens aandacht voor de daarbij behorende oplossingsrichtingen, handelingsopties en wie wat in dit kader oppakt.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Algemene Rekenkamer in het rapport «Focus op Toegang tot de Wet langdurige zorg» van 6 juni 2018 dat het geen zin heeft mensen eerder naar de langdurige zorg te sturen, wanneer de gemeente zelf voor een kwetsbare inwoner verantwoordelijk is?2 Deelt u de mening dat dit goed nieuws is, maar ook direct de vrees geeft dat gemeenten die snel indicaties aanvragen misschien wel minder goed zorg aanbieden? Deelt u deze vrees?
Dit is goed nieuws, aangezien het onderzoek aantoont dat het CIZ de indicatiestelling objectief en onafhankelijk uitvoert: het CIZ beoordeelt alle aanvragen op dezelfde manier. Ik heb geen reden om aan te nemen dat gemeenten die snel een Wlz-indicatie aanvragen misschien minder goede zorg bieden.
Wel wil ik zoveel mogelijk voorkomen dat ouders voor hun kinderen een aanvraag doen voor de Wlz, terwijl op voorhand al duidelijk is dat deze kinderen niet voldoen aan de daarvoor geldende toegangscriteria en zij de Jeugdwet of Zvw passende zorg kunnen krijgen. Daarom is het van belang dat alle betrokken partijen, zoals zorgaanbieders en gemeenten, het kennisniveau op orde hebben en beter met elkaar gaan samenwerken.
Bevestigt de reportage van de Monitor nu dat het CiZ objectief meet?
In de uitzending van de Monitor komt de objectiviteit van het CIZ niet aan de orde. Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt wel dat het CIZ de indicatiestelling voor de Wlz objectief uitvoert.
Is de zorg die men ontvangt van een gemeente, die sneller een indicatie aanvraagt bij het CiZ, schraler dan van een gemeente die terughoudend is met het aanvragen van indicaties?
Er is geen eensluidend beeld waarom de ene gemeente sneller een indicatie aanvraagt dan bij de andere. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat de zorg schraler is in de gemeente die sneller een indicatie aanvraagt bij het CIZ dan van een gemeente die terughoudend is met het aanvragen van indicaties. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening van de directeur van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) dat dergelijke verschillen ontstaan door het kennistekort bij sommige gemeenten.3 Zo ja, kunt u aangeven hoe u dit kennistekort bij deze gemeenten gaat aanpakken? Zo nee, kunt u aangeven wat volgens u de redenen zijn voor het verschil tussen de gemeenten in het percentage afwijzingen?
Verschillen tussen gemeenten in het percentage afwijzingen kunnen liggen aan kennistekort. Het betreft echter niet alleen een kennistekort bij gemeenten. Er zijn ook (ouders van) cliënten die zichzelf aanmelden bij het CIZ, zonder tussenkomst van de gemeente. Daarnaast worden aanvragen ook via zorgaanbieders bij het CIZ ingediend. Er rust dus niet alleen een verantwoordelijkheid op gemeenten, maar ook op zorgaanbieders, brancheorganisaties en andere betrokken instanties om ervoor te zorgen dat het kennisniveau bij alle betrokken partijen op orde is. Cliëntondersteuning kan hierbij ook een rol vervullen.
Ik vind het belangrijk om de kennis bij de partijen te vergroten en zal daarover in overleg treden met de VNG, brancheorganisaties en cliëntorganisaties, uiteraard in samenwerking met het CIZ.
Deelt u de stelling van de directeur van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland dat het hoge percentage afwijzingen mogelijk ook komt door financiële redenen: «intensieve zorg is kostbaar dus zoeken gemeenten of andere organisaties met enige regelmaat de oplossing bij het Rijk». Zo ja, kunt u aangeven hoe u dit wil tegen gaan?
Hoewel ik niet kan uitsluiten dat financiële overwegingen meespelen bij een verwijzing naar de Wlz, denk ik toch eerder dat de reden is gelegen in een kennistekort. Zie antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven hoe ouders / verzorgers van kinderen met een intensieve zorgvraag geholpen kunnen worden in de aanvraag van langdurige zorg? Is dit voldoende bekend bij deze groep ouders? Zo nee, hoe kunt u meer bekendheid hieraan geven?
De onafhankelijke cliëntondersteuning kan ouders helpen in de aanvraag van langdurige zorg. Vanuit het regeerakkoord is deze kabinetsperiode € 55 miljoen extra beschikbaar gesteld. Op 12 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inzet van de extra middelen op hoofdlijnen6. In deze brief zijn vier opgaven geformuleerd, waaronder een betere bekendheid over het recht op cliëntondersteuning bij cliënten of hun naasten. Momenteel worden de beschreven activiteiten met alle betrokken partijen verder uitgewerkt en in actie omgezet.
Ouders kunnen daarnaast met vragen over zorg en ondersteuning contact opnemen met het Juiste Loket7. Dat geldt ook voor zorgverleners of medewerkers van de gemeente.
Hoe kijkt u aan tegen de volgende oproep van de pleegmoeder van een jongen die intensieve langdurige zorg nodig heeft: «De gemeente betaalt en achter de schermen wordt door de gemeente gekeken wie de rekening betaald»?4
Ik sta positief tegenover de oproep van de pleegmoeder. Ik wil mij ervoor inzetten dat kinderen zoveel mogelijk in één keer op de juiste plek terecht kunnen met hun zorgvraag, zodat kinderen en hun ouders zo min mogelijk onrust hoeven ervaren en moeten regelen. Er zijn voorbeelden van gemeenten die gewoon starten met het bieden van intensieve langdurige zorg. Als later blijkt dat het kind toch onder de Wlz valt regelen zij dit achter de schermen, uiteraard met instemming van de ouders. Ik roep gemeenten op hierover in overleg te gaan met het CIZ en het zorgkantoor, als financier van de Wlz.
De moeizame recycling van textiel vanwege de slechte kwaliteit |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««100% katoen» is dat vaak niet» van Simon Smedinga (operationeel directeur Leger des Heils ReShare)?1
Ja, ik ben van dit bericht op de hoogte.
Deelt u de mening dat textielrecycling op veel grotere schaal zou moeten plaatsvinden, gezien de enorme milieudruk en watergebruik (7.000 liter water voor een katoenen shirt) bij de productie en het transport van nieuwe kleding?
Ja, deze mening deel ik.
Wat vindt u van het feit dat van alle afgedankte kleding veertig procent niet meer als tweedehands te verkopen is in Nederlandse tweedehands winkels en dat de recycling van de enorme textielberg zeer moeizaam is? Wat vindt u van de constatering van het Leger des Heils ReShare dat de samenstelling van grondstoffen op kledinglabels vaak niet klopt en dat vaak geen sprake is van 100% katoen of wol?
Het is mijn streven dat de textielsector uiteindelijk 100% circulair wordt. Dit betekent dat alle afgedankte textiel hergebruikt, gerepareerd of gerecycled kan worden. Dat een deel van het afgedankte textiel niet herbruikbaar is hoeft op zichzelf geen probleem te vormen, mits dit gerecycled kan worden. Ik ben het ermee eens dat deze recycling nu nog niet het schaalniveau heeft om de hoeveelheid te recyclen textiel te verwerken.
Het signaal dat de samenstelling van grondstoffen op kledinglabels vaak niet zou kloppen, baart mij zorgen. Dit zou betekenen dat er een gebrek aan transparantie is in de textielketen, wat voor alle ketenpartijen een probleem vormt. Retailers en consumenten die proberen duurzamere kleding (in) te kopen worden hiermee ook benadeeld. Ik ga in gesprek met de kledingbranche, waarna bezien of en zo ja hoe nader onderzoek dient te worden geïnitieerd.
Op welke manier wordt gewerkt aan een oplossing voor bovengenoemde problemen via de Transitieagenda Consumptiegoederen, waarin onder meer technische ontwikkeling van de herwinningstechnologieën als doel is opgenomen? Op welke manier wordt gewerkt aan opschaling en ontwikkeling van herwinningstechnologieën?
Op dit moment werk ik aan een Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie voor 2019–2023, waarin ik samen met de andere partijen uit het Grondstoffenakkoord concreet zal aangeven welke acties wij ondernemen. Hierin krijgt ook de textielketen een plek. De introductie van Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid (EPR) voor kleding & textiel helpt om de prikkels in de textielketen in duurzame richting bij te stellen, om te prikkelen tot innovatie. Daarnaast biedt chemische recycling van kunststoffen (waaronder synthetische textielsoorten) goede kansen, ook voor het terugdringen van CO2-emissies. Bij de besteding van de middelen uit de klimaatenveloppe voor 2019 heeft het kabinet voor dit onderwerp daarom ook middelen vrij gemaakt. Daarnaast is mijn ministerie in gesprek met diverse marktpartijen om te verkennen wat er aanvullend nodig is om de inzameling, sortering en recycling van textiel naar een hoger plan te tillen. De Roadmap Circulair Textiel die door de sector is opgesteld geeft daar richting aan. De resultaten van het European Clothing Action Plan (ECAP) waaraan Rijkswaterstaat als partner meewerkt, leveren inzicht in de mogelijkheden en uitdagingen hiervoor. De resultaten van ECAP komen begin 2019 beschikbaar.
Deelt u de mening dat ook moet worden gewerkt aan de bron van het probleem, namelijk de grootschalige productie van laagwaardige kleding van slechte kwaliteit? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken?
Ja, deze mening deel ik. In het IMVO Convenant Duurzame Kleding en Textiel wordt van deelnemende bedrijven verwacht dat zij hun productieketen verduurzamen. Het gebruik van water, energie en chemicaliën maakt hier nadrukkelijk onderdeel van uit, evenals de keuze voor duurzamere (bijv. gerecyclede) materialen.
Daarnaast is mijn ministerie dit jaar gestart met gesprekken met de brancheverenigingen om het vraagstuk van laagwaardige kleding aan te kaarten.
Bent u bereid met het Leger des Heils ReShare, de grootste textielinzamelaar van Nederland, in overleg te gaan over de moeizame recycling van textiel en misleidende kledinglabels?
Ja, ik ben hiertoe bereid.
Bent u bereid om bovenstaande problemen bij textielrecycling te bespreken met het Transitieteam Consumptiegoederen en met een aanpak te komen om textielrecycling op te schalen en te verbeteren? Bent u bereid om tot een doelstelling te komen voor een minimumpercentage gerecyclede textiel in nieuwe producten?
Ik zal met het Transitieteam Consumptiegoederen, met de betreffende sectoren en met de Europese Commissie verkennen of een minimumpercentage gerecycled textiel het beste instrument is om tot meer toepassing van textielrecyclaat te komen. In die verkenning neem ik mee dat ook de rijksoverheid met haar inkoopbeleid kan bevorderen dat meer recyclaat wordt toegepast in overheidskleding, zoals die van de geüniformeerde diensten.
Bent u bereid om in overleg te gaan met kledingbedrijven over het probleem van misleidende kledinglabels en het probleem van de productie van laagwaardige kleding van slechte kwaliteit?
Ja, ik ben hiertoe bereid, maar wil hier wel de uitkomsten van het onderzoek zoals genoemd onder 3 bij betrekken.
Kent u het bericht «Waarschuwingslabel plastic kleding hard nodig»? 2
Ja, ik ken dit bericht.
Deelt u de zorg over microvezels in synthetische kleding, die één van de belangrijkste bronnen van de plasticsoep zijn?
Ik deel de zorg over microvezels en de plastic soep. Om meer duidelijkheid te krijgen over het aandeel van microvezels uit synthetische kleding heb ik het RIVM gevraagd te komen met een discussienotitie, waarin zij alle feiten over dit onderwerp op een rij zet. Deze notitie wordt naar verwachting nog dit jaar opgeleverd.
Wat vindt u van het voorstel om synthetische kleding verplicht te voorzien van een waarschuwing in het label, waarin wordt aanbevolen om de kleding met de hand te wassen om vervuiling van het water tegen te gaan, net als in Californië? Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een verplicht waarschuwingslabel?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven komt het RIVM binnenkort met een discussienotitie waarin de aard en omvang van dit probleem uiteengezet worden. Als uit de verkenning van het RIVM blijkt dat synthetische kleding inderdaad een substantiële bijdrage levert aan de plastic soep problematiek, dan ben ik bereid de verschillende oplossingsrichtingen te verkennen. Te denken valt aan gedragsverandering waar handwassen er mogelijk een van is, maar ook aan technische oplossingen zoals filtersystemen in de wasmachine of preventie door het uitfaseren van bepaalde materialen bij productie. De verschillende mogelijkheden dienen op haalbaarheid en effectiviteit beoordeeld te worden.
Overigens is het wetsvoorstel in Californië ook niet aangenomen, mede wegens onvoldoende bewijs van effectiviteit.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting van Infrastructuur en Waterstaat?
Ja.
Bedrijfsovernames en de stakingsgolf bij AkzoNobel |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de recente reeks van stakingen bij AkzoNobel?1 2 3
Ja.
Wat vindt u van het feit dat werknemers bij AkzoNobel moeten staken voor 3,5% loonsverhoging en een fatsoenlijk pensioen, terwijl aandeelhouders de komende anderhalf jaar 5,5 miljard euro uitgekeerd zullen krijgen van dit bedrijf?4
Voor de inzet van haar werknemers zal elk bedrijf een passende beloning moeten bieden. Wat passend is, wordt onder meer in onderhandelingen tussen sociale partners bepaald.
De overheid biedt wettelijke kaders, maar is verder geen partij in het vaststellen van de hoogte van salarissen of bepalingen over pensioen bij een individueel bedrijf. Evenmin gaat de overheid over de opbrengst en de verdeling bij verkoop van (delen van) een bedrijf. Het is derhalve niet aan mij om hierover uitlatingen te doen.
Bent u van mening dat de werknemers van AkzoNobel voldoende gehoord zijn door het bestuur in het proces vóór en ná de verkoop van de Chemietak van het bedrijf, dat tegenwoordig Nouryon heet? Zijn de belangen van werknemers, bijvoorbeeld met betrekking tot hun pensioenen en het behoud van hun baan bij Nouryon, volgens u veiliggesteld?
Nederlandse beursvennootschappen kennen een zogenoemd Rijnlands ondernemingsmodel. Dit ondernemingsmodel kenmerkt zich door zijn aandacht voor de (effecten op de) belangen van alle betrokken stakeholders, waaronder zowel aandeelhouders als werknemers, en de focus op de langetermijnwaardecreatie van de onderneming. Het kabinet hecht grote waarde aan dit Rijnlandse model.
Bij strategische beslissingen zoals de verkoop van een bedrijfsonderdeel dient het bestuur het voorgenomen besluit te beoordelen op de effecten voor stakeholders, waaronder dus werknemers, weegt deze en neemt daarbij langetermijnwaardecreatie in ogenschouw.
Werknemers kunnen invloed uitoefenen middels, onder meer, de Wet op de Ondernemingsraden. Zo heeft de ondernemingsraad het recht om advies te geven over het voorgenomen besluit van het bestuur tot verkoop van bedrijfsonderdelen en kan hier over in gesprek gaan met het bestuur. Verder kunnen ondernemingsraden zelf onderwerpen aan de orde stellen bij het bestuur. Dit geldt dus ook voor het proces rondom de verkoop van de chemietak bij AkzoNobel, waarover ik uw Kamer per brief op 18 april jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk nummer 29 826, nr. 104, Afsplitsing chemietak AkzoNobel).
Met betrekking tot de gevolgen van de verkoop op het bedrijfspensioenfonds en het veiligstellen van de uitkeringen van toekomstige pensioengerechtigden van Nouryon, ligt de verantwoordelijkheid primair bij de werkgever en de werknemers.
Deelt u de mening dat de werknemers van AkzoNobel het bedrijf groot hebben gemaakt en in gelijke mate zouden moeten meeprofiteren van eventuele verkoop van bedrijfsonderdelen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u er van dat de nieuwe Amerikaanse eigenaar van Nouryon nu al aangeeft het bedrijf over drie tot vijf jaar weer te willen verkopen? Wat zegt dit over de «lange» termijnvisie van de nieuwe eigenaar?5
De overheid gaat niet over het aan- en verkoopbeleid van investeringsmaatschappijen. Overigens merk ik op dat de opmerkingen zijn gemaakt door de bestuurder en niet door de eigenaar van het bedrijf. Ik heb op 28 augustus jl. kennisgemaakt met het management van Carlyle en blijf op de hoogte van de ontwikkeling van het bedrijf.
Bent u bereid de nieuwe Amerikaanse CEO van Nouryon te wijzen op hoofdstuk een van de wettelijk vastgelegde Corporate Governance Code, waarin staat dat in Nederland, in tegenstelling tot in de Verenigde Staten, het bestuur zich richt op de lange termijn waardecreatie van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en daartoe de in aanmerking komende belangen van de stakeholders weegt? Bent u bereid de CEO van Nouryon daarom te sommeren tegemoet te komen aan de eisen van werknemers?
Ook in het geval van Nouryon wordt, net zoals bij AkzoNobel, onder meer in onderhandelingen tussen sociale partners bepaald wat een passende beloning voor werknemers is. De overheid biedt wettelijke kaders, maar is geen partij in het vaststellen van de hoogte van salarissen of bepalingen over pensioen bij een individueel bedrijf. Overigens is Nouryon geen beursgenoteerde onderneming en formeel niet gebonden aan de gedragsregels zoals die zijn vastgelegd in de Corporate Governance Code.
Vindt u het ook moreel verwerpelijk dat aandeelhouders van AkzoNobel bovendien over een groot deel van de 5,5 miljard euro die zij de komende anderhalf jaar zullen ontvangen, namelijk 2 miljard «kapitaalteruggave», helemaal geen belasting zullen betalen?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelasting kan ik niet ingaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen.
In zijn algemeenheid geldt dat in de Wet op de dividendbelasting 1965 is opgenomen onder welke voorwaarden inhoudingsplichtigen onbelast gestort kapitaal kunnen terugbetalen aan de aandeelhouders. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Indien aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, kan terugbetaling van gestort kapitaal plaatsvinden zonder inhouding van dividendbelasting.
Wat vindt u er van dat ook bedrijven als Unilever het fenomeen «kapitaalteruggave» gebruiken om de dividendbelasting geheel te omzeilen en op deze manier belasting ontwijken?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het ook zorgelijk dat veel investeringsmaatschappijen Nederlandse bedrijven die ze de afgelopen jaren hebben gekocht, zoals Leaseplan en Exact, nu snel weer willen verkopen voordat het economische tij keert?6
Uiteraard kunnen marktontwikkelingen, evenals tal van andere overwegingen, een rol spelen in het aan- en verkoopbeleid van investeringsmaatschappijen. Overigens zijn er bij een transactie altijd meerdere partijen betrokken. Ik ga er vanuit dat al deze partijen zich informeren of laten informeren over de relevante marktontwikkelingen bij een specifieke transactie. Overigens heb ik vernomen dat Leaseplan en haar aandeelhouders hebben voorgenomen om voorlopig af te zien van de voorgenomen verkoop.
Hoe verhoudt de uitspraak van een anonieme zakenbankier over de huidige opstelling van buitenlandse investeringsmaatschappijen in Nederland dat het economisch gedreven vehikels zijn en geen sociale dienst is, die kijken naar de optimalisatie van het rendement voor hun eigen kapitaalverschaffers, zich volgens u met de Corporate Governance Code?7
Zoals gezegd gelden de gedragsregels zoals die zijn vastgelegd in de Corporate Governance Code voor beursgenoteerde ondernemingen met een statutaire zetel in Nederland. Deze zijn niet van toepassing op buitenlandse investeringsmaatschappijen.
Daarnaast is het zo dat buitenlandse investeringsmaatschappijen gebonden zijn aan het wettelijke kader waarbinnen ook de rechten van werknemers zijn geborgd. Kortom, investeringsmaatschappijen zijn vrij om de optimalisatie van het rendement voor hun eigen kapitaalverschaffers na te streven, maar wel binnen dit wettelijke kader.
Volledigheidshalve, in de voorkomende gevallen dat buitenlandse investeringsmaatschappijen aandeelhouder zijn in een Nederlandse beursvennootschap is de Code wel van toepassing, voor zover het hun rol als aandeelhouder in de desbetreffende Nederlandse beursvennootschap betreft.
Denkt u dat de wettelijke bedenktijd voor Nederlandse raden van bestuur, waar het kabinet thans aan werkt, iets zal veranderen aan de verstoorde machtsbalans tussen investeerders en werknemers? Wat gaat u nog meer doen om sprinkhanengedrag van buitenlandse investeerders in Nederland tegen te houden?
Ter uitvoering van de aangekondigde maatregelen in het regeerakkoord wordt door de Minister voor Rechtsbescherming gewerkt aan het wetsvoorstel inzake de bedenktijd voor beursvennootschappen. Het strekt ertoe het bestuur van een beursvennootschap meer tijd en rust te gunnen voor de inventarisatie en weging van belangen van de onderneming en haar stakeholders. Tot de stakeholders behoren ook de werknemers van een onderneming, die vertegenwoordigd zijn via de ondernemingsraad.
Uw Kamer is per brief op 29 maart jl. (Kamerstuk 29 826, nr. 97, Borging maatschappelijke en publieke belangen bij overnames) geïnformeerd over de opvolging van de vier actielijnen uit de brief «Overnames van bedrijven» (20 mei 2017, Kamerstuk 29 826, nr. 70).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja.
De ING als huisbankier van de staat |
|
Henk Nijboer (PvdA), Bart Snels (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording van eerdere Kamervragen over de ING als huisbankier van de staat, waarin staat dat gegadigden in een aanbestedingsprocedure zich aan de wet dienen te houden?1 Deelt u de mening dat dat gezien de transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die recentelijk door het openbaar ministerie (OM) aan ING is aangeboden, niet het geval geweest is lopende de door het Ministerie van Financiën aanbestede opdracht?
Ja.
Ik deel uw mening niet. Op het moment dat ING gegadigde was voor de opdracht voor huisbankier voor de Staat, waren de feiten die van belang waren voor de genoemde transactie nog niet door het OM vastgesteld.
Heeft ING bij de aanbestedingsprocedures in de periode 2014–2017 een of meerdere keren een (model voor een) eigen verklaring als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 (Regeling modellen eigen verklaring) ingevuld en ingestuurd?
Ja.
Heeft ING in een of meerdere eigen verklaring verklaard dat er geen sprake is van (een veroordeling vanwege) witwassen van geld?
Ja, ING heeft verklaard dat er geen sprake is van een veroordeling bij onherroepelijk rechterlijk vonnis met betrekking tot witwassen van geld.
Heeft u nog steeds de mening, zoals in uw eerdere antwoorden geschreven, dat ING nog steeds voldoet aan de destijds gestelde eisen in de aanbestedingsdocumenten? Zo ja, bent u nog steeds die mening aangedaan, gezien de transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die recentelijk door het OM aan ING is aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ING voldoet nog steeds aan de destijds gestelde eisen in de aanbestedingsdocumenten. De transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht is geen veroordeling bij een onherroepelijk rechterlijk vonnis.
Valt het handelen van ING, zoals vastgesteld voorafgaand aan de transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die recentelijk door het OM aan ING is aangeboden, onder de verplichte uitsluitingsgrond bij aanbestedingen zoals bedoeld in de Aanbestedingswet 2012? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. De transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht is geen veroordeling bij een onherroepelijk rechterlijk vonnis. Daarmee is geen sprake van een verplichte uitsluitingsgrond als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012.
Welke consequenties heeft het antwoord op de vorige vraag voor ING bij mogelijke aanbestedingsprocedures van overheden in de komende jaren?
ING kan na de transactie deelnemen aan volgende aanbestedingsprocedures. Het betalingsverkeer van het Rijk en van de Belastingdienst zijn daarbij de belangrijke percelen. Voor de volledigheid vermeld ik hierbij nog het totale betalingspakket van de rijksoverheid, dat er op dit moment als volgt uit ziet:
De vier contracten kennen verschillende momenten waarop een contract afloopt of na evaluatie verlengd kan worden. Deze momenten zijn respectievelijk 1 mei 2020, 1 mei 2022, 31 januari 2021 en 1 januari 2019. Daarnaast ben ik nog bezig met een aanbesteding voor een vijfde contract betreffende inkomende card- en online betalingen (naar verwachting 3 miljoen transacties per jaar). Deze aanbesteding heeft betrekking op een zogenaamde payment service provider, een service die nu door verschillende aanbieders wordt verzorgd.
Bent u het ermee eens dat het niet aan wet- en regelgeving voldoen, zoals regelgeving om witwassen tegen te gaan, gevolgen moet (kunnen) hebben bij de volgende aanbestedingsprocedure?
Het stellen van eisen en wensen in een aanbesteding dient proportioneel te zijn. Ik ben aan het verkennen of en zo ja welke aanvullende eisen ten opzichte van het standaard Europees aanbestedingsrecht passend zijn bij volgende aanbestedingsprocedures.
De eerstvolgende aanbesteding die voor de verscherpte eisen in aanmerking komt, is die van de uitgaande credit card betalingen. Hiervan loopt het contract per 1 januari 2019 af. De dienstverlening onder dit contract kan nog doorlopen zodat in de nieuwe aanbesteding de aanvullende eisen meegenomen kunnen worden voor een contract per 1 januari 2020. Daarnaast heb ik de lopende aanbesteding voor het nieuwe vijfde contract inkomende card- en online betalingen afgebroken, zodat ik daarmee in het vervolg de aangescherpte criteria kan meenemen. Ook bij de evaluatiemomenten van de bestaande contracten zal ik de aangescherpte criteria meenemen.
Bent u bereid af te zien van een eventuele verlenging van het contract in 2020, gezien de gebeurtenissen bij ING?
Ik zal mijn beslissing tot eventuele verlenging van het contract ten aanzien van het betalingsverkeer van het Rijk (van departementen en diensten) bezien in de maatschappelijke, juridische en commerciële context en met medeneming van de aangescherpte criteria als bedoeld in het antwoord op vraag 7. Ik loop daar nu niet op vooruit.
Wilt u bovenstaande vragen een voor een en inhoudelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat in de vier grote steden 1 op de 5 huizen wordt verkocht aan beleggers |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt de Minister de mening dat verkoop van woningen in de flat Lichtboei in de wijk Lewenborg Groningen via een openbare aanbiedingsprocedure zeer ongewenst is, omdat waarschijnlijk beleggers deze huizen opkopen wat leidt tot huurstijgingen? Hoe voorkomt u dat?1
De gemeente Groningen en de corporatie Mooiland hebben gehandeld volgens de wet. Op basis van artikel 39 van het Besluit toegelaten instellingen (Btiv) en op basis van artikel 43 van de herziene Woningwet moeten corporaties in hun voorgenomen activiteiten, die zij jaarlijks aan gemeenten en huurdersorganisaties sturen, aangeven welke woningen zij voornemens zijn te verkopen. De corporatie moet de voorgenomen verkopen specificeren op het niveau van wijken of buurten aan de hand van de cijfers van de postcodes. Deze voorgenomen activiteiten zijn de opmaat naar prestatieafspraken met huurdersorganisaties en gemeenten.
Het Btiv stelt voorts een openbare aanbieding van corporatiewoningen verplicht in die gevallen dat de woningen worden verkocht aan een koper die er niet zelf gaat wonen. De openbare aanbieding komt de transparantie van het verkoopproces en de adequate prijsvorming ten goede. Voor verkoop door de corporatie van woningen aan derden, dat wil zeggen eigenaren die daar niet zelf gaan wonen, heeft de corporatie toestemming nodig van de Autoriteit woningcorporaties. Bij huurwoningen met een maximale huurprijs in het gereguleerde prijssegment (dat wil zeggen onder de liberalisatiegrens van € 710,68), zoals aan de orde is bij het complex de Lichtboei, is een zienswijze van de gemeente en van de huurdersorganisatie verplicht. De zienswijze van de gemeente en van de huurdersorganisatie wegen zwaar mee bij de beoordeling door de Autoriteit woningcorporaties van het verkoopverzoek.
Het is aannemelijk dat de woningen in de flat Lichtbloei in de wijk Lewenborg in het gereguleerde segment blijven na de verkoop. De huurprijsstijgingen blijven derhalve aan regels gebonden.
Hoe vaak worden in Nederland sociale huurwoningen verkocht via vergelijkbare aanbestedingen? Hoe vaak vallen deze sociale huurwoningen vervolgens in handen van beleggers en wat zijn daarvan de gevolgen voor de prijs?
Ik beschik niet over cijfers hoe vaak een sociale huurwoning via een vergelijkbare aanbesteding wordt verkocht. In 2016 zijn van alle verkopen van sociale huurwoningen 5.600 woningen gekocht door (particuliere) beleggers. Datzelfde jaar zijn echter ook 5.000 woningen van (particuliere) beleggers gekocht door de corporatiesector. In 2017 is het totaal aantal verkopen door corporaties met circa 20 procent afgenomen.
Ook beschik ik niet over de huurprijsontwikkeling van corporatiewoningen die via openbare aanbestedingen zijn gekocht door beleggers. In 2018 was de huurontwikkeling inclusief het effect van bewonerswisseling (harmonisatie-effect) in gereguleerde woningen van particuliere verhuurders 3,3 procent en van particuliere verhuurders in het vrije huursegment 3,0 procent. Voor alleen zittende huurders was de huurontwikkeling in gereguleerde woningen van particuliere verhuurders 2,9 procent en van particuliere verhuurders in het vrije huursegment 2,0 procent.
Deelt u de mening dat het feit, dat – volgens De Nederlandsche Bank – in 2017 particuliere beleggers zorgen voor 21 procent van het aantal woningaankopen in de vier grote steden, een explosie is gezien het feit dat in 2016 nog één op de acht huizen in handen van particuliere beleggers viel? Deelt u de mening dat «oververhitting van de woningmarkt» een reëel risico is? Bent u naar aanleiding van deze hernieuwde waarschuwing wel bereid maatregelen te nemen?2
Particuliere verhuur groeit in Nederland. De lage hypotheek- en spaarrente, in combinatie met stijgende huizenprijzen maken woninginvesteringen aantrekkelijk. Ook de wijziging van de Leegstandswet heeft tot een impuls voor particuliere verhuur gezorgd.
Huren in de vrije sector kan een gewenste oplossing zijn voor huishoudens met een flexibelere woonvraag, zoals voor starters in het nog schaarse middenhuursegment. Verhuur in het ongereguleerde segment is nodig voor een goede balans op de woningmarkt en kan een oplossing zijn voor vele huishoudens die voor het eerst onzelfstandig wonen en een meer flexibelere woonvraag hebben. Particuliere verhuur moet wel voldoen aan de basisprincipes van een leefbare woonomgeving. Het moet bijdragen aan een betaalbaar, toegankelijk en leerbaar woonmilieu, en geen onaanvaardbare risico’s creëren voor de (financiële) stabiliteit. De komende tijd houd ik dit nauwlettend in de gaten.
De Nederlandsche Bank (DNB) en het Internationaal Monetair Fonds waarschuwen voor het effect van de toename van beleggers met geleend «goedkoop» geld voor de stabiliteit van de woningmarkt. Een toenemende activiteit van beleggers kan reguliere kopers aanzetten tot riskanter leengedrag, zoals het bieden op een woning zonder voorbehouden in het koopcontract3. Uit onderzoek dat ik heb laten uitvoeren blijkt overigens dat in de periode 2012–2017 kopers niet anders zijn omgegaan met voorbehouden in het koopcontract in een gespannen of ontspannen markt, en ook niet in de tijd.
Ik vind het van belang om goed in beeld te krijgen wat de toenemende activiteiten van beleggers betekenen voor de financiële stabiliteit en toegankelijkheid van de woningmarkt. Samen met onder andere het Kadaster en DNB onderzoek ik daarom in hoeverre sprake is van een prijsopdrijvend effect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Een prijsopdrijvend effect kan een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt, en voor andere risico’s. Ik zal uw Kamer komend jaar over dit onderzoek informeren.
Bent u bereid belastingvoordelen van expats af te schaffen om te voorkomen dat alleen zij nog de huurprijzen kunnen betalen van de beleggers die de huizen hebben opgekocht en vervolgens zeer duur verhuren?
De 30%-regeling is een regeling om op een administratief eenvoudige wijze tegemoet te komen aan de extra kosten die werknemers uit het buitenland hebben door de tewerkstelling in Nederland. Uit de evaluatie van vorig jaar (Kamerstuk 34 552, nr. 84.) blijkt dat de hoogte van het forfait passend is bij de extra kosten die deze werknemers maken. Wel maakt het kabinet deze regeling doelmatiger door de looptijd van de regeling te verkorten van acht naar vijf jaar. De Staatssecretaris van Financiën geeft binnenkort een nadere toelichting over de voorgenomen aanpassing van de 30%-regeling.
Deelt u de mening dat ook de toestroom van internationale studenten doorgeslagen is en mede oorzaak is van de prijsopdrijvende effecten van gekochte huizen, omdat deze vervolgens vaak verkamerd aan meerdere studenten worden verhuurd?
Zoals door de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap aangegeven in haar Kamerbrief «internationalisering in evenwicht» (Kamerstuk 22 452, nr. 59) heeft het aantrekken van internationale studenten toegevoegde waarde voor de Nederlandse student, onderwijsinstelling en voor onze kenniseconomie. Hierbij is wel essentieel dat een aantal randvoorwaarden op orde is, waaronder studentenhuisvesting.
De mate van toestroom van internationale studenten en druk op de studentenhuisvesting verschilt per studentenstad. Oplossingen vragen om lokaal maatwerk. Kern van het recent afgesloten actieplan studentenhuisvesting 2018–2021 is dan ook dat gemeenten, huisvesters, onderwijsinstellingen en studentenorganisaties op lokaal niveau gezamenlijk overleggen over afstemming van vraag en aanbod en productieafspraken maken, met als doel om binnen 10 jaar vraag en aanbod structureler in evenwicht te brengen.
Hoe kan een gemiddelde starter hiermee concurreren? Erkent u dat hier sprake is van verdringing van de starter en/of de lokale student?
Het is van belang dat particuliere verhuur bijdraagt aan een betaalbare en toegankelijke lokale woningmarkt, en geen onaanvaardbare risico’s creëert voor de (financiële) stabiliteit van de woningmarkt.
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. Daarom is het belangrijk om de bouw van nieuwe woningen te versnellen om de druk van de ketel te halen, ook in het huursegment.
Particuliere investeerders kopen vooral kleinere, goedkopere appartementen in stedelijke gebieden4, woningen waar ook starters in geïnteresseerd zijn. Lokaal zijn er indicaties dat in Amsterdam, Leiden en Groningen het aantal jonge koopstarters afneemt5, met daarbij de kanttekening dat niet duidelijk is in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van verdringing of dat er ook andere factoren in deze steden een rol spelen. De problematiek lijkt vooralsnog lokaal van aard.
Voor de toegankelijkheid van de lokale woningmarkten spelen gemeenten een belangrijke rol. Ik roep gemeenten op om goed gebruik te maken van de beschikbare mogelijkheden om huishoudens te laten starten op hun lokale woningmarkt. Gemeenten beschikken over diverse mogelijkheden daarvoor. Het is van belang dat gemeenten actief afwegen welke wettelijke mogelijkheden voor hen passend zijn, en daarnaast ook stevig handhaven op de naleving ervan om de toegankelijkheid langdurig te borgen.
Een gemeente kan in een woonvisie opnemen dat een bepaald percentage van de nieuwbouw of van (vrijkomende) huurwoningen van corporaties bestemd is voor starters. De prijs van nieuwbouwwoningen kan aan een maximum worden gebonden. De gemeente maakt voor het realiseren van de woonvisie privaatrechtelijke afspraken met bijvoorbeeld een ontwikkelaar. Juridisch is de ontwikkelaar niet gebonden aan het realiseren van de woonvisie, wel aan de privaatrechtelijke afspraken.
Als een gemeente in het bestemmingsplan opneemt dat woningen in de categorie sociale koop worden gebouwd, dan kan een woning voor maximaal tien jaar behouden blijven in het koopsegment met een prijs tot maximaal 200.000 euro. Een projectontwikkelaar kan dan niets anders bouwen dan dit type woning op de desbetreffende bestemming. Een gemeente kan het aantrekkelijker maken om te bouwen voor een bepaalde doelgroep door residueel grondbeleid te voeren. Dan houdt een gemeente bij het bepalen van de grondwaarde rekening met de waarde van het object dat erop wordt gebouwd. Verder kan een gemeente in erfpachtvoorwaardenvereisten opnemen waar een woning aan moet voldoen, zoals de doelgroep, maar ook het aantal vierkante meters en de prijs. Als een gemeente geen gronden in eigendom heeft, dan kan de gemeente in een exploitatieplan het percentage en de locatie van goedkope koopwoningen afdwingbaar vastleggen.
Via een huisvestingsverordening kan een gemeente een woonplicht instellen, waarbij de koper van de woning voor enkele jaren daadwerkelijk zelf in het huis moet wonen. De gemeente kan verder sturen op activiteiten van beleggers door in de huisvestingsverordening een ontheffingsmogelijkheid op te nemen, waardoor een deel van de koopwoningen met een zelfbewoningplicht alsnog verhuurd kan worden, maar dan alleen na expliciete toestemming van een gemeente. In de bestaande bouw kan de huisvestingsverordening worden gebruikt om het splitsen of verkameren van woningen vergunningplichtig te maken.
In de bestaande bouw kan een gemeente in de prestatieafspraken met lokale corporaties op verschillende manieren borgen dat het aanbod voor starters wordt vergroot. Zoals in de woningtoewijzing, maatregelen om doorstroming te stimuleren, omzetting van dure huurwoningen van de DAEB naar de niet-DAEB, of de verkoop van woningen om vervolgens passende nieuwbouwwoningen voor de doelgroep te bouwen. Een gemeente kan verder leegstaande panden die op dit moment nog geen woonbestemming hebben inzetten voor de lokale woningvoorraad. Hiervoor is een bestemmingswijziging nodig, waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van de specifieke bestemming voor goedkope koopwoningen.
Gemeenten blijven het beste zicht hebben op de lokale woonbehoeften en mogelijkheden, hier zijn enkele voorbeelden beschreven wat een gemeente kan doen om te sturen op de toegang van doelgroepen als starters tot de lokale woningmarkt. Hoe een gemeente deze instrumenten inzet is aan de gemeente zelf, ook is het aan de gemeente om te borgen dat de navolging van regels en afspraken wordt gehandhaafd.
Het is van belang dat gemeenten, corporaties en marktpartijen samen afspraken maken over het bouwen van meer woningen, de inzet van de bestaande voorraad en doorstroming. Ik hoop te zien dat deze partijen goed met elkaar samenwerken, luisteren naar elkaars perspectief, samen naar oplossingen zoeken en hun verantwoordelijkheden nemen om het woningtekort terug te dringen en daarbij oog te houden voor de kwaliteit van de woonmilieus.
Deelt u de mening dat het op de vrije markt aanbieden van voormalige sociale huurwoningen ongewenst is, gezien het feit dat dit leidt tot extra verkopen aan beleggers? Bent u bereid maatregelen te nemen, die voorkomt dat woningcorporaties sociale huurwoningen verkopen?
Bij de verkoop van sociale huurwoningen zijn corporaties gebonden aan de verkoopregels welke zijn opgenomen in het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting en de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting. Hierin is opgenomen dat blijvend gereguleerde huurwoningen eerst moeten worden aangeboden aan zittende huurders en andere toegelaten instellingen alvorens deze aan een derde (waaronder ook buitenlandse beleggers vallen) mogen worden verkocht. Daarbij geldt dat voor deze woningen gemeenten en huurdersorganisaties een zienswijze moeten geven welke toeziet op de te verkopen woning en de koper. Voor de potentieel te liberaliseren woningen geldt de aanbiedingsvolgorde niet. Wel geldt dat voor deze woningen ook een zienswijze van de gemeente verplicht is, tenzij de woningen worden verkocht ten behoeve van het middenhuursegment met een huur tot € 850, met een minimale voortzetting van de exploitatie van 7 jaar en in de prestatieafspraken afspraken zijn gemaakt over het terugbouwen van ten minste een zelfde aantal goedkope sociale huurwoningen. Daarnaast geldt dat verkoopvoornemens van een corporatie onderdeel zijn van de prestatieafspraken die tussen een gemeente, huurdersorganisatie en een corporatie worden overeengekomen. Gemeenten en huurdersorganisaties kunnen op deze manier ook vooraf met de prestatieafspraken nadere afspraken maken over voorgenomen verkopen. Het hangt af van de lokale volkshuisvestelijke doelstellingen die door corporatie, gemeente en huurdersorganisatie worden overeengekomen hoeveel en welke woningen worden verkocht. Indien er een geschil is tussen de partijen die het maken van prestatieafspraken in de weg staat, kan dat worden voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie. Op basis van dit advies zal ik in het geschil een uitspraak doen.
Het bericht 'Heya! Kilo’s knallen!' |
|
Steven van Weyenberg (D66), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Heya! Kilo’s knallen!»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld van arbeidsomstandigheden in de sector vleesverwerking?
Het beeld dat naar voren komt in het artikel waarbij het gaat om de arbeidsomstandigheden van arbeidsmigranten zie ik niet terug in klachten en meldingen die worden ingediend bij de Inspectie SZW. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 9.
Herkent u het beeld dat structureel werk wordt ingevuld met uitzendkrachten en dat uitzendbureaus de grootste werkgevers zijn in de sector?
In algemene zin herken ik het beeld dat werkgevers in een aantal sectoren, waaronder in deze sector met uitzendkrachten werken waarbij het veelal gaat om arbeidsmigranten uit Midden -en Oost-Europa.
Herkent u het beeld dat sommige uitzendbureaus werknemers telkens in dienst nemen bij een andere besloten vennootschap (bv), waardoor de werknemer langdurig op een uitzendcontract kan werken zonder dat de werknemer in een volgende fase terecht komt of doorlopend pensioen opbouwt?
In de uitzendbranche zijn twee sectorcao’s van toepassing. In de uitzendcao’s is een artikel opgenomen dat rekening houdt met «opvolgend werkgeverschap». Het arbeidsverleden telt dan mee wanneer een uitzendkracht bij een ander uitzendbureau in dienst treedt, maar bij dezelfde inlener hetzelfde werk blijft doen. De uitzendkracht kan dus niet onbeperkt in de eerste uitzendfase blijven zitten. Als de uitzendkracht bij een andere inlener aan het werk gaat of als er sprake is van een onderbreking met zes maanden start de telling opnieuw en begint de uitzendkracht wel weer in de eerste fase. Iedere uitzendkracht heeft na 26 gewerkte weken bij dezelfde uitzendonderneming recht op pensioen als deze uitzendonderneming onder de werkingssfeer valt van StiPP. Als een uitzendkracht eenmaal pensioen opbouwt bij StiPP dan blijft die in de pensioenregeling bij wisseling naar andere uitzendondernemingen of andere bv’s. Bij een onderbreking van meer dan 52 weken start de telling van 26 gewerkte weken voor Stipp weer opnieuw. Als in strijd gehandeld worden met de telling van het arbeidsverleden of opbouw van pensioen, dan kan de uitzendkracht een klacht indienen bij de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU), het pensioenfonds of kan een zaak tegen het uitzendbureau worden gestart.
Is het wettelijk toegestaan dat werknemers op dezelfde plek voor vergelijkbare werkzaamheden verschillend worden beloond als zij bij andere uitzendbureaus werkzaam zijn?
Dit is mogelijk omdat verschillende cao’s van toepassing kunnen zijn op uitzendkrachten in de vleessector. Uitzendkrachten in de vleessector kunnen onder de uitzend-cao vallen waarin is bepaald dat vanaf dag 1 de inlenersbeloning geldt die bestaat uit de in de uitzend-cao gespecificeerde looncomponenten.
In de vleessector gespecialiseerde uitzendbedrijven kunnen volgens de werkingssfeerbepaling van de vlees-cao echter direct onder die vlees-cao vallen en niet onder de cao voor uitzendkrachten. Dan wordt de vlees-cao toegepast (en niet alleen de gespecificeerde looncomponenten uit de uitzend-cao).
Herkent u de constructie zoals genoemd in het artikel waarbij uitzendbureaus zelf hun werknemers om de zoveel tijd «op vakantie» sturen, bijvoorbeeld met WW-uitkering, om loonsverhogingen en vaste contracten te voorkomen?
Als er voldoende arbeidsverleden is opgebouwd dan bestaat er recht op een WW-uitkering voor een uitzendkracht als deze ontslagen wordt. Als sprake is van fraude is dat onacceptabel en dient dit te worden aangepakt. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer2 heb aangegeven doet de Inspectie SZW ook in voorkomende gevallen onderzoek naar meldingen van fraude met uitkeringen door een uitzendbureau.
Hoe kijkt u aan tegen de situatie dat de werkdruk steeds hoger wordt, waardoor het eigenlijk niet goed mogelijk is om voldoende controle uit te oefenen bij het uitvoeren van werkzaamheden?
Op basis van onderzoek van TNO/CBS lijken werknemers bij slachthuizen een hogere werkdruk te ervaren dan gemiddeld. Dit geldt vanzelfsprekend, helaas, ook voor andere sectoren. De branche zelf neemt reeds maatregelen, blijkend de Arbocatalogus die is opgesteld door de sector zelf. Werkdruk is hierin een belangrijk onderwerp.
Voor de werkdruk en de controle over de werkzaamheden is de slachtsnelheid van belang. Zoals de Minister van LNV op 1 augustus in antwoord op Kamervragen heeft geantwoord kan een slachthuis in principe zelf de slachtsnelheid bepalen, de EU-regelgeving of de NVWA heeft daar geen concrete normen voor. Wel moet de snelheid zodanig zijn dat er aan de regels voor bedwelmen en verbloeden van de dieren kan worden voldaan, dat er hygiënisch geslacht kan worden en dat de keuring na het slachten onder adequate omstandigheden kan worden uitgevoerd.3
Is een hygiënetraining in deze sector verplicht? Op welke manier wordt er toezicht gehouden op het daadwerkelijk afleggen van de training?
Opleiding van het personeel op het gebied van hygiëne is een basisvoorwaarde voor medewerkers van alle levensmiddelenbedrijven en dus ook voor alle bedrijven in de vleesverwerkende industrie. De wettelijke basis hiervoor is te vinden in Europese Verordening 852/2004 (Inzake levensmiddelenhygiëne), bijlage II, Hoofdstuk XII (Opleiding). Hierin is verwoord dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven erop moeten toezien, dat al wie met levensmiddelen omgaat, wordt gecontroleerd en opgeleid en/of gevormd op het gebied van de hygiëne, naar gelang van hun beroepsactiviteit en dat wordt voldaan aan de nationale voorschriften inzake de opleidingseisen voor personen die werkzaam zijn in bepaalde levensmiddelensectoren. De NVWA controleert periodiek of de vereiste opleidingen zijn gevolgd.
Op welke manier bereiken signalen over de arbeidsomstandigheden in deze sector de Inspectie SZW (ISZW)?
Voorop moet worden gesteld dat de werkgever verantwoordelijk is voor de arbeidsomstandigheden waaronder zijn werknemers moeten werken. De Inspectie SZW ziet toe op de naleving van de regels die daarop betrekking hebben.
Signalen over arbeidsomstandigheden kunnen worden gemeld bij de centrale intake van de Inspectie SZW. Bij de Inspectie aangedragen klachten, meldingen over misstanden kunnen voor de Inspectie aanleiding zijn een onderzoek in te stellen. De inspectie ontvangt in deze sector weinig klachten.
Wat zijn de mogelijkheden van vakbonden om actie te ondernemen bij signalen over arbeidsomstandigheden in deze sector?
Klachten of meldingen door vakbonden of medezeggenschapsorganen worden door de Inspectie SZW altijd in behandeling genomen. Het staat de vakbonden vrij te kiezen op welke wijze zij actie willen ondernemen om bijvoorbeeld signalen onder de aandacht te brengen.
Bent u over deze kwestie in contact met werkgevers in de vleessector?
Ik ben hier niet over in contact met werkgevers. Zoals gezegd kunnen meldingen over mogelijke misstanden gemeld worden bij de Inspectie SZW zowel door een werknemer, als door een vakbond of medezeggenschapsorgaan. De Inspectie SZW werkt risicogericht en neemt meldingen in deze risicoanalyse mee.
Hoe kijkt u naar de toezichthoudende rol van de Stichting Normering Arbeid in deze sector? Is de afgesproken tweejaarlijkse steekproefsgewijze controle wat u betreft voldoende effectief?
In de uitzendbranche bestaat het private keurmerk van de Stichting Normering Arbeid (SNA). Het SNA-keurmerk is vrijwillig. In het kader van dit keurmerk vinden niet tweejaarlijks, maar twee keer per jaar controles plaats. Daarbij gaat het om alle uitzendbureaus die het keurmerk willen voeren, ook de uitzendbureaus die zicht richten op de vleessector en die direct vallen onder de vlees-cao. Naast de SNA is er de SNCU die op basis van risicoselectie of meldingen de juiste toepassing van de uitzendcao’s controleert.
Hoe kijkt u aan tegen het bredere probleem dat een groep op de arbeidsmarkt niet in staat blijkt te zijn om hun rechten te materialiseren, zelfs niet nu de arbeidsmarkt erg krap is? Komt dat omdat niet alle werknemers weten wat hun rechten zijn, of zijn er andere knelpunten?
Om te voorkomen dat arbeidsmigranten in een kwetsbare positie komen is het belangrijk om aandacht te hebben voor preventie. Er loopt een project met de Nederlandse ambassade in Polen waarbij Poolse arbeidsmigranten al voordat ze naar Nederland komen geïnformeerd worden over hun rechten en over het werken via uitzendbureaus. Ook via subsidieverlening aan de NGO FairWork wordt ingezet op preventie. Daarbij wordt onder meer via social media informatie in verschillende talen beschikbaar gesteld voor arbeidsmigranten en als er dan toch sprake is van misstanden, dan wordt hulp en ondersteuning geboden aan arbeidsmigranten. Bij signalen van arbeidsuitbuiting doet FairWork daarvan melding bij Inspectie SZW.
De registratie van AED’s |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Derde van Nederlanders weet niet waar defibrillator te vinden is»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat burgerhulpverleners weten waar een Automatische Externe Defibrillator (AED) in de buurt te vinden is en dat het daarom van groot belang is dat er zoveel mogelijk AED’s worden geregistreerd?
Ja deze mening deel ik.
Het landelijk alarmeringsnetwerk HartslagNu en de Hartstichting hebben mij laten weten dat er tenminste 30.000 geregistreerde AEDs nodig zijn in Nederland om 6-minutenzones te realiseren. Op dit moment zijn er zo’n 16.000 AEDs geregistreerd. Er zijn dus nog minimaal 14.000 AEDs nodig, afhankelijk van de spreiding. Er zijn naar schatting zo’n 100.000 AEDs in Nederland in gebruik, waarvan het grootste deel nog niet is geregistreerd. Een landelijke oproep om AED’s aan te melden is derhalve van zeer groot belang. In vind het dan ook heel positief dat de Hartstichting hier onlangs een campagne voor heeft gestart die is gericht op het registreren en aanmelden dan AED’s.
Kunt u aangeven in welke regio’s er nog een tekort is aan de zogenaamde 6-minutenzones?
In 11% van Nederland is momenteel sprake van dekkende 6-minutenzones. Dit is met name in regio’s in het oosten en zuiden van het land.
In 87% van Nederland is momenteel sprake van een groeiende dekking. In deze gebieden, het overgrote deel van Nederland, is derhalve nog werk te verrichten.
In 2% van Nederland is momenteel nog een nadrukkelijk tekort aan 6-minutenzones. Dit is met name in het gebied in en rondom Amsterdam.
Welke acties gaat u ondernemen om het aantal registraties van AED’s te vergroten? Bent u bereid om hierbij specifiek te kijken naar de dekking van de 6-minutenzones?
Zoals ik heb aangegeven in mijn beantwoording op eerdere vragen van het lid Dik-Faber2, wordt er door betrokken partijen (HartslagNu, de Hartstichting, het Rode Kruis, Stan en Regionale Ambulancevoorzieningen) hard gewerkt aan het
realiseren van een 6-minutenzone in heel Nederland. Ik heb regelmatig overleg met deze partijen over de voortgang. Er worden op dit moment veel acties ondernomen om het aantal registraties van AEDs te vergroten. Enkele relevante acties zijn:
Welke acties gaat u ondernemen om burgerhulpverleners meer bekend te maken met de locaties van AED’s?
Burgerhulpverleners zijn als zodanig ingeschreven bij het landelijk alarmeringsnetwerk HartslagNu. Via de app van HartslagNu kunnen zij te allen tijde zien waar -in de buurt van waar zij op dat moment zijn- zich (geregistreerde) AED’s bevinden. Zij zijn dus bekend met de locaties van de (geregistreerde) AED’s.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het samenvoegen van de alarmeringsnetwerken voor AED-burgerhulpverlening?
Sinds augustus van dit jaar is de samenvoeging van de twee voormalige alarmeringsnetwerken tot het nieuwe netwerk HartslagNu voltooid. Het resultaat van dit proces is mede tot stand gekomen met een subsidie van 1 miljoen euro van het Ministerie van VWS. Momenteel bevindt het project landelijke samenwerking AED-burgerhulpverlening zich in een afrondende fase en worden de organisatorische inrichtingsactiviteiten voltooid.
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van de gesprekken die u zou voeren met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Rijkswaterstaat en andere relevante organisaties over het registreren van AED’s in/aan (semi-)overheidsgebouwen?2
Deze gesprekken zijn naar verwachting begin volgend jaar afgerond. Ik vind het belangrijk dat zoveel mogelijk beschikbare AED’s worden geregistreerd.
Het bericht ‘Wel vragen, geen zorgen over breken politiehandboeien’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wel vragen, geen zorgen over breken politiehandboeien»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat een arrestant erin is geslaagd handboeien die door politieagenten zijn aangebracht, doormidden te breken?
Ik deel de mening dat politieagenten met deugdelijk materiaal dienen te werken. Om die reden worden handboeien uitgebreid getest, voordat ze door de politie worden gebruikt. Handboeien horen immers niet te breken. Gelet op het belang van goed werkende handboeien voor de veiligheid van de agent, de verdachte en de maatschappij wordt dit voorval daarom zeer serieus genomen. Op dit moment is nog niet duidelijk wat de oorzaak voor het materiaaldefect in het betreffende voorval is geweest. De fabrikant doet hier nader onderzoek naar.
De politie heeft laten weten op dit moment geen twijfels te hebben over de kwaliteit van de in gebruik zijnde handboeien. Er is op dit moment dan ook geen reden voor aanvullende maatregelen of nader onderzoek – naast het onderzoek dat door de fabrikant wordt verricht.
Wat is de levensduur en de gemiddelde leeftijd van het type handboeien dat door de politie wordt gebruikt?
De levensduur van de handboeien is sterk afhankelijk van (de intensiteit van) het gebruik en de omstandigheden waaronder ze worden gebruikt.
Recentelijk is de aanbesteding van de nieuwe serie handboeien afgerond. De nieuwe handboeien worden komende jaren geleidelijk ingevoerd op basis van vervanging en nieuwe instroom van medewerkers.2
Deelt u de mening dat onze politieagenten met deugdelijk materiaal dienen te werken? Zo ja, bent u van plan te onderzoeken wat de oorzaak is van dit voorval? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om te achterhalen of het mogelijk is via een bepaalde tactiek de handboeien te kunnen openen?
Zie antwoord vraag 2.
De aanval van het Israëlische leger op Palestijnse betogers langs de grens tussen Gaza en Israël |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeven Palestijnse betogers gedood langs grens met Israël»?1
Ja.
Wat vindt u van de bloedige aanval van het Israëlische leger waarbij zeven Palestijnse betogers werden gedood, waaronder twee kinderen van 12 en 14 jaar oud?
Het kabinet is bezorgd dat er bij het Israëlisch optreden nog altijd doden en gewonden vallen, maar ook dat de aanhoudende protesten bij Gaza in toenemende mate gewelddadig verlopen. Het kabinet blijft bij Israël aandringen op terughoudendheid en ervoor te zorgen dat het optreden voldoet aan de eisen van het internationaal recht, waaronder proportionaliteit en noodzakelijkheid. Tegelijk roept het kabinet de Palestijnse autoriteiten en organisatoren op om het vreedzame karakter van demonstraties te waarborgen en te voorkomen dat minderjarigen in gevaarlijke situaties terecht komen.
Op basis van welke formele gronden heeft het Israëlische leger de aanval op deze Palestijnse betogers geopend?
Israël betoogt dat er sprake is van een gewelddadig conflict waarbij demonstranten geweld gebruiken, waardoor het leger om de openbare orde en veiligheid te handhaven in sommige gevallen gericht met scherp moet schieten. Op basis van het bezettingsrecht, dat onderdeel uitmaakt van het humanitair oorlogsrecht, is Israël als bezettende mogendheid verplicht de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied zo veel als mogelijk te herstellen en te verzekeren. Dit sluit de mogelijkheid van geweldgebruik niet uit, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Voor het gebruik van scherpe munitie, zijn de eisen vastgelegd in de VN Basic Principles on the Use of Force and Firearms by Law Enforcement Officials relevant. Het is aan Israël om aan te tonen dat zijn handelen in overeenstemming is met deze voorwaarden en het gebruik van scherpe munitie als het laatste redmiddel geoorloofd was.
Klopt het dat het Israëlische leger dodelijk geweld inzet tegen burgers, zonder dat er daadwerkelijk sprake is van een acute dreiging? Hoe rijmt dit met het internationaal recht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat het Israëlische leger mensenrechten heeft geschonden toen zij deze Palestijnse betogers van het leven beroofde?
Nee. Het Israëlisch onderzoek naar de gebeurtenissen is nog niet afgerond. Ook de door de VN ingestelde Commission of Inquiryheeft zijn werk nog niet afgerond.
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse wapens of hulpgoederen zijn geleverd aan het Israëlische leger die worden ingezet tegen ongewapende Palestijnse betogers?
Nederland levert geen hulpgoederen aan het Israëlische leger. Ten aanzien van de export van militaire goederen geldt dat elke aanvraag case-by-case wordt getoetst aan de 8 criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport (944/2008/GBVB). Op basis hiervan wordt een vergunningaanvraag onder meer afgewezen wanneer er een duidelijk risico bestaat dat de goederen worden ingezet voor ernstige mensenrechtenschendingen of ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
Het Nederlandse exportcontrolebeleid berust op een risico-inschatting vóórafgaand aan de export. Ten principale kan niet worden uitgesloten dat goederen – ondanks de kritische toetsing vooraf – alsnog worden gebruikt bij ernstige schendingen. Mocht uit informatie achteraf blijken dat een dergelijk gebruik toch het geval is, zal een mogelijke soortgelijke toekomstige aanvraag uiteraard worden afgewezen.
Waarom heeft de Nederlandse regering zich niet openlijk uitgesproken tegen de golf van geweld van het Israëlische leger tegen deze Palestijnse demonstranten? Is de Nederlandse regering bereid dit zo spoedig mogelijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU hebben meermaals de zorgen uitgesproken over het hoge aantal slachtoffers. Het hoge aantal, en het feit dat er onder de slachtoffers hulpverleners, journalisten en minderjarigen zijn roept vragen op
of het Israëlische optreden altijd proportioneel is geweest. Tegelijk is er ook in toenemende mate sprake van gewelddadigheden door demonstranten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het Israëlische leger het vuur heeft geopend op een menigte waar kinderen aanwezig zijn?
Zie antwoord op vragen 1, 3 en 4.
Hoe beoordeelt u dat het Israëlische leger in haar gewapende aanvallen geen onderscheid maakt tussen volwassenen en kinderen?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat Israël een beleid zou voeren om een dergelijk onderscheid niet te maken.
Bent u bereid met de Israëlische autoriteiten contact op te nemen om dit te veroordelen en om de Israëlische regering met klem te verzoeken alle vormen van geweld tegen kinderen en ongewapende betogers onmiddellijk te staken? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vragen 1, 2 en 7. Het kabinet hecht eraan op te merken dat de protesten zich afspelen tegen de achtergrond van de crisis in Gaza. Het kabinet verwelkomt de inzet van Egypte om Fatah en Hamas te bewegen tot verzoening om zo een terugkeer van de Palestijnse Autoriteit als legitiem gezag in Gaza mogelijk te maken. Tevens steunt het kabinet de inzet van Egypte en de VN om overeenstemming te bereiken met alle partijen over stabiliteit en verbetering van de humanitaire en economische situatie in Gaza.
Gaat u alle middelen (juridisch, diplomatiek, politiek, bilateraal) inzetten, ook in Europees verband, om de Israëlische overheid op te roepen om de recente geweldsgolf op de Palestijnen onmiddellijk te staken? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om proactief deze ernstige mensenrechtenschendingen door het Israëlische leger aan te kaarten bij de VN-Mensenrechtenraad?
Het is in eerste instantie aan partijen zelf om gedegen en onafhankelijk onderzoek te doen. Daar dringt Nederland ook op aan. Zie tevens de Kamerbrief d.d. 16 mei jl. (Kamerstuk 23 432, nr. 449). De VN Mensenrechtenraad heeft reeds een Commission of inquiryingesteld naar de gebeurtenissen bij Gaza. Het kabinet had overigens graag gezien dat het mandaat niet alleen gericht was op het Israëlisch handelen, maar ook op wat het handelen aan Palestijnse zijde, inclusief Hamas.
Bent u bereid om de Israëlische ambassadeur op het matje te roepen? Zo ja, kunt u daarvan verslag van doen aan de Tweede Kamer?
De zorgen over de gebeurtenissen worden in reguliere gesprekken met vertegenwoordigers van Israël, zowel in Israël als hier in Nederland aan de orde gesteld. Dat heb ik zelf ook gedaan in mijn kennismakingsgesprek met de Israëlische ambassadeur. Dit wordt ook gedaan met vertegenwoordigers van de Palestijnse Autoriteit.
Het bericht dat de apotheker de keuze van de arts voor een bepaald medicijn negeert |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat apothekers de keuze van de arts voor een bepaald medicijn negeren, wanneer deze keuze medisch noodzakelijk is bevonden door de arts?1 Wat vindt u daarvan?
Ja, ik ken het bericht uit de Volkskrant. Hieruit blijkt onder meer dat er onder zorgverleners geen overeenstemming is over wat onder «medische noodzaak» moet worden verstaan.
Hoe staat dit volgens u in verhouding tot de in 2013 aangenomen motie-Van Gerven, waarin uitgesproken wordt dat de vermelding «medische noodzaak» op een recept voldoende moet zijn om de voorgeschreven medicijnen verstrekt te krijgen?2
De vermelding «medische noodzaak» op een recept ter indicatie van de situatie waarin behandeling met het door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddel voor de verzekerde medisch niet verantwoord is, zou idealiter moeten kunnen volstaan. In het bericht in de Volkskrant wordt echter gesteld dat apothekers en huisartsen in een «fel debat» zijn verwikkeld over wanneer «medische noodzaak» écht medische noodzaak is. Een geïnterviewde apotheker zegt dat «medische noodzaak» een gedevalueerd begrip is en dat er lichtvaardig of onder druk van patiënten wordt voorgeschreven. Dit wordt door de LHV ontkend. Aangezien er onder zorgverleners geen duidelijkheid is over het begrip medische noodzaak, en er ook geen overeenstemming is over hoe hiermee om te gaan, neem ik het initiatief voor een bestuurlijk overleg en nader onderzoek hiernaar. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat het preferentiebeleid op dit moment door verzekeraars misbruikt wordt om apothekers te verplichten louter de goedkope middelen aan patiënten te geven?
Daar ben ik het niet mee eens. Zorgverzekeraars hebben naast hun zorgplicht ook de opdracht om de zorgkosten voor de samenleving beheersbaar te houden. Het preferentiebeleid is daarbij een effectief middel gebleken.
Wat gaat u er aan doen om ervoor te zorgen dat niet de zorgverzekeraars, maar de arts bepaalt wat de patiënt voor medicijn meekrijgt?
Zoals eerder toegezegd ga ik op 31 oktober aanstaande in overleg met de verschillende belanghebbenden in de keten (van patiënt tot zorgverzekeraar) om gezamenlijk voor te zorgen dat uitgangspunten worden geformuleerd op basis waarvan geneesmiddelen niet, dan wel verantwoord kunnen worden gewisseld.
Apothekers die een voorschrift van een arts negeren |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de enquête van de Patiëntenfederatie waaruit blijkt dat apothekers vaak een ander geneesmiddel meegeven dan de arts onder vermelding medische noodzaak heeft voorgeschreven?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat apothekers het voorschrift van de arts negeren? Wat vindt u ervan dat zij dat naar eigen zeggen doen uit kostenoverwegingen?
Een recept kan niet zomaar worden genegeerd. Kostenoverweging spelen ten algemene altijd een rol, echter op het niveau van de individuele patiënt kunnen kostenoverwegingen niet de doorslag geven. Het criterium is of het medisch niet verantwoord is om een preferent geneesmiddel af te leveren.
Wie schrijft voor, de arts of de apotheker?
De arts schrijft het geneesmiddel voor, en de apotheker controleert het recept.
Bent u van mening dat wanneer een apotheker zich niet kan vinden in de «medische noodzaak» die de arts op het recept aangeeft, een ander, goedkoper middel aan de patiënt gegeven mag worden? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen? Zo ja, waarom?
Ik vind dat een apotheker met de patiënt en met de voorschrijvende arts moet kunnen bespreken welk (ander) geneesmiddel wordt verstrekt, indien hij zich niet kan vinden in (onderdelen van) een recept.
Ik organiseer een bestuurlijk overleg met alle betrokken partijen om tot heldere uitgangspunten te komen bij het wisselen van geneesmiddelen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4 van het Lid Van Gerven over dit onderwerp (vragen 2018Z18055).
Deelt u de mening dat de discussie over welk geneesmiddel wordt afgeleverd, gevoerd dient te worden tussen de zorgverleners onderling en niet met de patiënt aan de balie? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat de apotheker met de voorschrijvend arts overlegt en uiteindelijk het geneesmiddel aan de patiënt geeft dat de arts voorschrijft?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat uitleg over het preferentiebeleid een onderdeel van de zorgtaak van de apotheker is? Zo ja, denkt u dat de apothekers hiervan ook voldoende overtuigd zijn of dient u hen daarop te wijzen?
Zorgverleners zullen soms aan patiënten uitleg moeten geven over de gevolgen die regelgeving kan hebben voor hun persoonlijke situatie. Ik denk dat apothekers daar voldoende van overtuigd zijn. Daarnaast verwacht ik ook van de verzekeraars dat zij hun verzekerden goed inlichten over hun (preferentie)beleid.
De geloofwaardigheid van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ACM verliest geloofwaardigheid als ze niet bijt»?1
Ja.
Hoeveel formele handhavingsbesluiten op het gebied van mededinging heeft de ACM sinds oktober 2017 genomen?
De ACM heeft sinds oktober 2017 drie formele handhavingsbesluiten genomen op het gebied van mededinging.
Is het waar dat de ACM meer dan andere Europese toezichthouders voor informele handhaving van de mededingingsregels kiest? Zo ja, waar blijkt dat uit en waarom is dit zo? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet het geval is?
De ACM is inderdaad actiever op het vlak van informele handhaving dan sommige andere Europese toezichthouders. De achtergrond daarvan is de probleemoplossende toezichtstijl van de ACM, die niet alle toezichthouders kennen, alsmede de wettelijke taken die de ACM heeft op het gebied van markt en overheid. Ik wijs u in dit verband ook op het antwoord op vraag 8. Zoals de boetes in bijvoorbeeld de Limburgse OV-aanbestedingszaak, de zaak rond prijsafspraken bij accu’s voor vorkheftrucks en de dieselfraudezaak laten zien maakt de ACM als onderdeel van het probleemoplossend toezicht ook gebruik van formele instrumenten.
Waaruit bestaat de informele handhaving van de ACM en welke afspraken worden er gemaakt?
De ACM steekt ten eerste veel energie in het geven van duidelijkheid aan de markt. Dat betreft bijvoorbeeld ACM-richtsnoeren en zienswijzen voor huisartsen, fysiotherapeuten, zzp’ers, inkopende ziekenhuizen en duurzaamheidsinitiatieven. Dit voorkomt in een later stadium problemen. Daarnaast neemt de ACM regelmatig contact op met marktpartijen om schadelijke gedragingen in een vroegtijdig stadium te stoppen. Dat kan meer geïsoleerde gedragingen of marktpartijen betreffen, maar ook (deel)sectoren. Voorbeelden van sectorale acties zijn de ACM-aanpak in de haven- en transportsector en de waarschuwing dit jaar aan consumenten, garages en importeurs rond adviesprijzen voor auto-onderhoud. De afspraken die worden gemaakt betreffen vaak naast vanzelfsprekend het respecteren van de wettelijke grenzen, ook het werken aan bewustwording in de branche. Deze aanpak sluit overigens ook in die sectoren het opleggen van boetes niet uit.
Deelt u de mening dat transparanter moet worden gemaakt welke informele handhaving er plaatsvindt? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De ACM verantwoordt zich elk jaar in haar jaarverslag over de uitvoering van haar wettelijke taken. Waar passend gaat zij daarbij ook in op informele handhaving. Zo heeft zij in haar jaarverslag over 2017 toegelicht op welke wijze zij kartelvorming in de sector havens en transport heeft helpen te voorkomen. Verder publiceert de ACM met grote regelmaat berichten op haar website over onderzoeken naar mogelijke overtredingen van de mededingingsregels. Ik vind deze mate van transparantie voldoende. Nog meer openheid van zaken kan ook een averechts effect hebben op de effectiviteit van de ACM omdat ondernemingen dan kunnen inspelen op mogelijke handhaving door de ACM.
Deelt u de mening dat formele handhaving van mededingingsregels en bekendmaking van de desbetreffende sancties kunnen helpen bij het duidelijk maken aan welke regels bedrijven gebonden zijn en wat de gevolgen van overtreding daarvan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Mededingingswet schrijft voor aan welke regels ondernemingen gebonden zijn. Voor de interpretatie van die wet kan formele handhaving, en de gerechtelijke uitspraken die daar mogelijk uit volgen, helpen bij het verschaffen van duidelijkheid aan ondernemingen. Dit is niet de enige wijze waarop duidelijkheid kan ontstaan over de interpretatie van de mededingingsregels. De ACM kan bijvoorbeeld ook beleidsregels uitvaardigen over de wijze waarop zij toezicht houdt, of een (informele) zienswijze geven over een specifieke (nieuwe) casus. De ACM bekijkt afhankelijk van het geval wat de meest effectieve handelwijze is. Daarbij is van belang dat handhaving via boetes nooit primair tot doel mag hebben duidelijkheid over de interpretatie van een wet te verbeteren. Het belangrijkste is naleving van de regels te bewerkstelligen of af te dwingen zodat overtredingen worden voorkomen en consumenten worden beschermd.
Is het waar dat andere Europese toezichthouders (relatief) meer dan de ACM dat doet, formele besluiten zoals boetes nemen? Zo ja, in welke orde van grootte verschilt dit van de ACM? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Hoewel de aantallen boetes fluctueren over de jaren en over het algemeen bij de meeste toezichthouders een neergaande tendens laten zien, lijkt de ACM wel te behoren tot de toezichthouders in Europa die relatief minder boetebesluiten nemen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde vicepresident bij het Gerecht van de Europese Unie dat de ACM te weinig zijn tanden laat zien? Zo ja, waar blijkt dat uit en waarom is dat zo? Zo ja, wat kunt u doen om hier verandering in te laten brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat overtredingen van de mededingingsregels ook tot boetes kunnen leiden, omdat daar een afschrikwekkend en preventief effect van uitgaat. Formele handhaving hoeft echter niet altijd het meest geschikte instrument te zijn. Onderdeel van de toezichtstrategie van de ACM is de probleemoplossende toezichtstijl («probleemoplossend toezicht») waarbij het effect van het optreden centraal staat. De ACM kijkt daarbij met een breed vizier en onderzoekt niet alleen wat de mogelijke overtreding is, maar tevens wat de aard van het markt- of consumentenprobleem is. Vervolgens kiest de ACM het instrument, of een combinatie van instrumenten, die de meeste kans op een structurele oplossing van het probleem geeft.
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en zij maakt zelf de afweging welk instrument het meest geschikt is om een probleem effectief op te lossen. Door uiteenlopende omstandigheden, waaronder het aantal klachten en clementiemeldingen, de duur van een onderzoek of de complexiteit ervan, kan het gebeuren dat er in een jaar geen of minder boetes worden opgelegd. De ACM heeft mij laten weten dat boetes en maatregelen onverminderd een onderdeel zijn van haar toezichtstrategie. Hoewel ik van mening ben dat deze toezichtstrategie bijdraagt aan de doeltreffendheid en doelmatigheid van het toezicht door de ACM, zal deze onderdeel zijn van de eerstvolgende evaluatie van de ACM die ik ga uitvoeren.
Het definitieve energielabel voor woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van het tv-programma Radar over het definitieve energielabel voor woningen?1
Ja
Deelt u de opvatting dat het belangrijk is dat mensen kunnen vertrouwen op de juistheid van het definitieve energielabel dat ze van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid geeft geen energielabels af, maar registreert deze. De betrouwbaarheid van de in de database van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) geregistreerde energielabels moet uiteraard wel zo hoog mogelijk zijn. Op 25 oktober 2017 is een rapport verschenen2 over de betrouwbaarheid van het vereenvoudigd energielabel.
Zie ook antwoord op vraag 5 van het lid Kops (PVV), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 670.
Bent u tevreden over het functioneren van het huidige energielabelsysteem? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het vereenvoudigd energielabel is in 2015 op verzoek van de Kamer geïntroduceerd om de administratieve lasten en de complexiteit van het aanvragen van het energielabel voor de burger te verminderen. Het vereenvoudigde energielabel voor woningen voldoet als bewustwordingsinstrument. Uit gegevens van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt dat tegenwoordig bij ongeveer 90% van de woningverkopen een energielabel wordt overlegd door de verkoper aan de koper. Dit hoge nalevingspercentage stemt tot tevredenheid en is voor mij een indicatie dat het registreren van een vereenvoudigd energielabel laagdrempelig en betaalbaar is.
De energie-index is uitgebreider en nauwkeuriger en werkt naar behoren als instrument om de energieprestatie van een woning te onderbouwen bij de koppeling aan een financiële regeling, zoals het Woningwaarderingsstelsel en de STEP-regeling. Hoewel het energielabelsysteem voor deze twee doeleinden naar behoren functioneert, is de vraag legitiem of het onderscheid tussen een vereenvoudigd en uitgebreide methode ook voor de toekomst gewenst is en houdbaar. Zie ook het antwoord op vraag 15.
Daarnaast verdient het handhavingsinstrumentarium aandacht en verbetering. Tot voor kort werd als handhavingsinstrument de last onder dwangsom ingezet, een herstelsanctie. Deze last onder dwangsom werd opgelegd aan woningeigenaren die hun woning hadden verkocht zonder een geldig energielabel. Zij kregen de mogelijkheid om achteraf alsnog een energielabel voor de verkochte woning te registreren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 oktober jl. een uitspraak gedaan, waarin gesteld wordt dat er geen juridische grondslag is om een dergelijke last onder dwangsom toe te passen. De last onder dwangsom wordt daarom niet langer opgelegd. Momenteel bekijk ik wat de gevolgen van de uitspraak zijn voor de handhaving. Ik onderzoek daarbij of de bestuurlijke boete ingezet kan worden als alternatief voor de last onder dwangsom.
Hoeveel definitieve energielabels zijn er in 2015, 2016, 2017 en tot nu toe in 2018 verstrekt?
In de onderstaande tabel is het aantal geregistreerde energielabels vanaf 2015 aangegeven. In totaal, dus vanaf de introductie van het energielabel eind 2007, is voor ruim 3,6 miljoen woningen in Nederland een energielabel geregistreerd.
Vereenvoudigd energielabel (VEL)
Energielabel op basis van energie-index (EI)
2015
283.900
172.900
2016
242.000
245.600
2017
237.000
343.500
2018 (t/m september)
161.000
333.500
Hoeveel Energieprestatieadvies-adviseurs (EPA-adviseurs) zijn er op dit moment gemachtigd om een energielabel te verstrekken?
Er zijn bijna 900 erkend deskundigen actief, een groot deel daarvan is ook EPA-adviseur. Er is een verschil tussen EPA-adviseurs en erkend deskundigen. Het bepalen van energie-indexen gebeurt door een EPA-adviseur. Om EPA-adviseur te worden moet een bewijs van vakbekwaamheid worden behaald volgens BRL 9500-01. Bij het laten registreren van een vereenvoudigd energielabel via www.energielabelvoorwoningen.nl worden de door de woningeigenaar ingevoerde woningkenmerken en bewijsstukken gecontroleerd door een erkend deskundige. Er zijn twee manieren om erkend deskundige te worden: op basis van het bewijs van vakbekwaamheid als EPA-adviseur of door het succesvol afleggen van het examen «Erkend Deskundige Energielabel Woningbouw».
Op welke manier wordt gecontroleerd of de EPA-adviseurs hun werk naar behoren doen? Hoeveel controles zijn er in 2015, 2016, 2017 en tot nu toe in 2018 in dit kader uitgevoerd? En hoeveel boetes zijn er opgelegd?
In de beantwoording van deze vraag ga ik in op de controles op het werk van de erkend deskundigen, omdat de vorige vragen betrekking hadden op het vereenvoudigd energielabel voor woningen. Voor de controles op het werk van de EPA-adviseurs verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 4 en 5 van het lid Van Eijs met kenmerknummer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 668). De Inspectie Leefomgeving en Transport voert steekproefsgewijs controles uit op de dossiers die door de erkend deskundigen zijn behandeld. Het aantal controles is in de onderstaande tabel te vinden. Wanneer fouten worden ontdekt, kan de ILT een bestuurlijke boete opleggen aan de erkend deskundige. De hoogte van de boete is afhankelijk van het aantal gemaakte fouten. Tot nu toe zijn er 134 boetebeschikkingen opgelegd.
Inspectieronde
Aantal erkend deskundigen
Totaal aantal onderzochte dossiers
Ronde 1
(energielabels afgemeld in periode januari 2015 – mei 2016)
200
1.571
Herinspectie ronde 1
(energielabels afgemeld in periode januari 2017 – augustus 2017)
60
639
Ronde 2
(energielabels afgemeld in periode maart 2017 – november 2017)
200
1.144
Ronde 3
(energielabels afgemeld in periode maart 2017 – maart 2018)
390
2.248
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen, waarvoor het definitieve energielabel achteraf niet blijkt te kloppen, het gevoel hebben dat zij van het kastje naar de muur worden gestuurd? Hoe kan dit gevoel bij mensen worden weggenomen?
Ik vind het vervelend om te horen dat mensen dit gevoel hebben. Het is niet een signaal dat mij vaak bereikt, maar ik ga bezien op welke manier de communicatie richting kopers en verkopers van woningen verder verbeterd kan worden.
Waarom kan iemand met een klacht over het definitieve energielabel niet bij de geschillencommissie terecht? Bent u bereid om te bezien of dit in de toekomst alsnog mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Een erkende deskundige moet op grond van het consumentenrecht voorzien in een klachtenregeling.
Kunt u in algemene zin aangeven wie aansprakelijk is voor eventueel geleden schade wanneer achteraf blijkt dat een definitief energielabel niet blijkt te kloppen? Kunt u daarbij ook specifiek ingaan op de rol die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hierbij heeft?
Dat hangt van de omstandigheden af en de vraag door wiens toedoen een verkeerd label is afgegeven. De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de invoer van de juiste woningkenmerken en de bewijzen daarvan. De erkend deskundige is verantwoordelijk voor het controleren van de juistheid van de door de woningeigenaar ingevulde woningkenmerken en aangeleverde bewijsstukken. Wanneer een energielabel niet blijkt te kloppen kan de opdrachtgever, de eigenaar van de woning, de erkend deskundige die de gegevens en bewijsstukken heeft gecontroleerd hierop aanspreken. Het energielabel is geen besluit in de zin van Algemene wet bestuursrecht. Het staat daarmee niet open voor bezwaar en beroep. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) registreert de energielabels in de database. RVO.nl is niet aansprakelijk voor de juistheid van de energielabels.
Hoe kan het dat er zoveel beunhazen actief zijn? Deelt u de mening dat men voor 10 euro geen fatsoenlijke analyse van de energieprestaties van een woning kan verwachten? Waarom zijn deze zogenaamde energiedeskundigen überhaupt gecertificeerd? Dit ondermijnt toch het draagvlak voor duurzaamheidsmaatregelen?
Zoals ik eerder aangaf is het registreren van het vereenvoudigd energielabel op verzoek van de Kamer zo laagdrempelig en goedkoop mogelijk gehouden. Bij het vereenvoudigd energielabel is het aantal handelingen dat de erkend deskundige moet uitvoeren beperkt. De erkend deskundige moet de tien door de woningeigenaar ingevoerde woningkenmerken en het aangeleverde bewijs controleren. Doordat het toetsen van het bewijs door de erkend deskundige volledig digitaal wordt uitgevoerd en het systeem «dwingend» is ingericht, is de benodigde tijd voor het beoordelen van het bewijs relatief beperkt. Het bepalen van de hoogte van de prijs voor de geleverde dienst is aan de erkend deskundige zelf.
Waarom is het geen praktijk – net als in andere Europese landen – dat, zeker voor de hogere labels, iemand thuis komt inspecteren?
In Nederland is een onderscheid gemaakt tussen het vereenvoudigd energielabel en de energie-index. Bij het vereenvoudigd energielabel is geen huisbezoek nodig. Het is een bewustwordingsinstrument dat een indicatie geeft van de energieprestatie van de woning. Het vereenvoudigd energielabel is betrouwbaar, maar minder nauwkeurig.
Voor het bepalen van een energie-index is wel een huisbezoek nodig, onafhankelijk van de labelklasse. De energie-index is nauwkeuriger en wordt gevraagd wanneer aan de energieprestatie van een woning een financiële regeling gekoppeld is, zoals bij het Woningwaarderingsstelsel en de STEP-subsidie.
Wat is de actuele stand van zaken voor wat betreft de inbreukprocedure van de Europese Commissie tegen Nederland ten aanzien van de Europese richtlijn energieprestatie gebouwen (EPBD-richtlijn)?
Op 16 juli 2018 heeft Nederland een reactie aan de Europese Commissie gestuurd op het Met Redenen Omkleed Advies. Op 20 augustus 2018 heb ik de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de hoofdlijnen van deze reactie (Kamerstuk 30 196, nr. 609). De Europese Commissie is de Nederlandse reactie op dit moment nog aan het bestuderen. Op basis van de reactie kan de Europese Commissie besluiten de inbreukprocedure verder voort te zetten of te beëindigen. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen in deze procedure.
Wat vindt u van de kritiek dat het stelsel onvoldoende functioneert en de vergelijking met de Europese autotests: op papier rijden de auto’s 1 op 20, in de praktijk wordt 1 op 14 nauwelijks gehaald?
Ja, ik ken het onderzoek. Ik wil opmerken dat de bepaling van de energieprestatie van gebouwen, die de basis vormt van zowel het energielabel als bewijs dat aan energetische eisen in de regelgeving wordt voldaan, niet het daadwerkelijk energiegebruik aangeeft. De bepaling van het energiegebruik van gebouwen geeft het gebouwgerelateerde energiegebruik aan, dus de energie die nodig is om het gebouw te verwarmen, te koelen, te ventileren en het energiegebruik voor warmtapwater. Het energiegebruik van bewoners, zoals de energie voor de koelkast en overige apparatuur wordt niet meegerekend. Verder wordt, conform de eisen van de Europese richtlijn energieprestatie gebouwen (EPBD), uitgegaan van een normaal gebruik onder standaard-aannamen. Door bovengenoemde uitgangspunten wijkt de theoretisch berekende energieprestatie af van het werkelijke energiegebruik «op de meter».
Bij de ontwikkeling van de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen (NTA 8800) die per 2020 in werking zal treden, heb ik meegegeven dat deze beter moet aansluiten bij de gemiddelde werkelijkheid dan de huidige bepalingsmethoden (NEN 7120 en Nader Voorschrift). Ook bij de NTA 8800 wordt, conform de Europese richtlijn, alleen het gebouwgerelateerde energiegebruik onder normaal gebruik en standaard-aannamen bepaald.
Kent u het Onderzoek voor de gebouwde omgeving (OTB-onderzoek) waaruit blijkt dat het werkelijk energiegebruik bij de hogere A en B labels veel hoger ligt dan verwacht en dat het omgekeerde geldt voor de lagere labels? Bent u bereid het systeem zo aan te passen dat meer gekeken wordt naar het werkelijke, in plaats van het theoretische energieverbruik van een woning?
Zie antwoord vraag 13.
Wat gaat u doen om het vertrouwen van mensen in het energielabelsysteem te vergroten?
Ik vind het van belang dat er vertrouwen is in het energielabelsysteem. Aan energielabels wordt in het economische verkeer een steeds grotere waarde toegekend, en naarmate de betekenis van het energielabel voor de woningwaarde en voor de nog te nemen verduurzamingsmaatregelen toeneemt, stijgt het belang van de nauwkeurigheid van het energielabel. Dit is voor mij aanleiding om de communicatie over het onderscheid tussen vereenvoudigd energielabel en de energie-index, als uitgebreidere en nauwkeuriger methode, te verbeteren. Tevens zal ik meer ten principale bezien of (op termijn) het vereenvoudigd energielabel kan vervallen. Ik zal dit betrekken bij de introductie van de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen (NTA 8800) die ook van invloed is op de wijze waarop zowel het vereenvoudigd energielabel als de energie-index tot stand komt.
Leraren meer laten werken voor hetzelfde salaris |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «OGVO wil leerkrachten meer laten werken voor zelfde salaris»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat het bestuur van de Onderwijsgemeenschap Venlo & Omstreken (OGVO) de cao naast zich neerlegt door de leerkrachten op jaarbasis dertig extra uren te laten werken zonder daar extra voor te betalen? Wat vindt u hiervan?
Het gaat hier om de vraag of de werkgever de cao-vo op een juiste wijze toepast. Dit is een vraag die beantwoord moet worden door degenen die deze cao gesloten hebben. Dat zijn de sociale partners. De cao-vo biedt ruimte voor een maximale lestaak van leerkrachten van 750 klokuren per jaar in 2018.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het OGVO-bestuur om opheldering te vragen en de ontstaansgeschiedenis van dit voorstel bloot te leggen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het gaat hier om de vraag of de werkgever de cao-vo op een juiste wijze toepast. Dit is een vraag die beantwoord moet worden door degenen die deze cao gesloten hebben, nl. de sociale partners. Ik heb begrepen dat de Algemene Onderwijsbond inmiddels betrokken is.
Op welke manier denkt u dat het veelbesproken lerarentekort debet is aan het voorstel van een schoolbestuur om leraren extra uren te laten werken zonder daarvoor te betalen?
Wel of geen lerarentekort, de scholen dienen zich te houden aan de maximale lestaak van leerkrachten van 750 klokuren per jaar in 2018. De maximale lestaak van leerkrachten gaat in 2019 naar 720 klokuren per jaar.
Staat het voorstel van het OGVO-bestuur op zichzelf, of bent u bekend met andere situaties waarin een dergelijk voorstel is gedaan of uitgevoerd?
Ik ben niet bekend met andere gevallen waarin schoolbesturen vergelijkbare voorstellen hebben gedaan.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat schoolbesturen, ondanks het huidige en groeiende lerarentekort, hun cao’s na blijven leven?
De cao-partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van cao-afspraken en het toezicht hierop. Dat is in alle sectoren zo, óók in het onderwijs.
Het bericht dat ziekenhuispersoneel inschrijft op obligaties van het Bernhoven ziekenhuis |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat artsen en verpleegkundigen van het Bernhoven ziekenhuis in hun eigen ziekenhuis investeren middels de uitgifte van obligaties?1
Ja.
Ziet u de uitgifte van obligaties door het Bernhoven ziekenhuis ook als een poging van ziekenhuizen om goedkope leningen te vinden?
Ik vind het niet de rol van de overheid om zorginstellingen te financieren. Zorginstellingen hebben diverse mogelijkheden om financiering aan te trekken, waaronder bijvoorbeeld het aangaan van een lening bij een bank of de uitgifte van obligaties. In dit geval heeft het Bernhovenziekenhuis ervoor gekozen om medewerkers de mogelijkheid te geven om via obligaties te participeren in hun ziekenhuis. Hiermee wil het ziekenhuis de betrokkenheid van medewerkers vergroten. Zolang medewerkers vrij zijn in hun keuze om wel of geen obligaties te kopen heb ik hier geen bezwaar tegen. In algemene zin vind ik het goed als de betrokkenheid van medewerkers wordt vergroot, dit versterkt de gelijkgerichtheid binnen een organisatie.
Vindt u dat de uitgifte van obligaties om een ziekenhuis te financieren zorgt voor rust in de sector zorg?2
Naar mijn indruk leidt de uitgifte van obligaties niet tot onrust in de zorgsector.
Is het volgens u de rol van het personeel van een ziekenhuis om via obligaties ziekenhuizen te financieren, of zou de overheid dit moeten doen op grond van een regionaal bepaalde zorgbehoefte op basis van aantal inwoners en hun te verwachten ziektelast zonder tussenkomst van zorgverzekeraars en banken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat het ziekenhuis via een obligatie goedkoper geld kan lenen dan via een bank, waar er 5 tot 6 procent rente betaald moet worden?
Het Bernhovenziekenhuis is als uitgever van de obligaties vrij om de hoogte van de rentevergoeding te bepalen. Zolang medewerkers vrij zijn in hun keuze om wel of geen obligaties te kopen heb ik hier geen oordeel over.
Is u bekend of er meer zorginstellingen zijn waar obligaties worden uitgegeven?
Het gebeurt vaker dat zorginstellingen obligaties uitgeven. Een voorbeeld is het Prinses Máxima Centrum dat in 2015 obligaties uitgaf, maar ook kleinere instellingen maken gebruik van deze mogelijkheid.
Zijn er volgens u risico’s verbonden aan de uitgifte van obligaties door een ziekenhuis? Kunt u dit toelichten? In hoeverre lopen artsen en verpleegkundigen het risico geld te verliezen in het geval van wanbeleid?
Het kopen van een obligatie brengt altijd enig risico met zich mee. Zo is er het risico dat de obligatie minder waard wordt als de marktrente stijgt (renterisico). Daarnaast is er risico dat de instelling niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen (kredietrisico). In het uiterste geval raakt de koper van de obligatie dan zijn inleg kwijt.
Wat vindt u ervan dat via de obligatie elk jaar 4% rente wordt uitgekeerd en hiermee geld voor de zorg uit de zorg vloeit? Kunt u dit toelichten?
Om investeringen te kunnen doen moeten zorginstellingen geld aantrekken, bijvoorbeeld in de vorm van een bancaire lening of in dit geval een obligatie. Het is gebruikelijk dat degene die deze middelen beschikbaar stelt hier een vergoeding voor ontvangt.
Hoeveel geld wordt er opgeteld aan rente en rendement in totaal aan de zorg onttrokken, nu de overheid niet langer garant staat voor de financiering van ziekenhuizen en de zorginstellingen moeten voldoen aan hoge solvabiliteitseisen?
Ik beschik niet over de precieze cijfers waarnaar gevraagd wordt. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedroegen de financiële lasten (de rentelasten, het verlies op deelnemingen, de kosten van leningen en het verlies op beleggingen) van middelgrote en grote zorginstellingen in 2016 in totaal € 940 miljoen.3
Bent u voornemens het verbod op winstuitkering voor zorginstellingen af te schaffen? Denkt u dat er draagvlak in ons land is voor het maken van winst op zorg voor mensen die ziek zijn?
Zoals de Minister van VWS, de staatsecretaris van VWS en ik in onze brief van 13 juli jl. hebben toegelicht, wordt op dit moment nader onderzoek verricht naar de praktijk rondom winstuitkering in de zorg en de gevolgen daarvan voor de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg (Kamerstuk 34 775, nr. 150). Wij streven ernaar uw Kamer begin 2019 over de uitkomsten en onze conclusies te informeren.
Wat vindt u ervan dat de obligaties van het Bernhoven ziekenhuis worden omgezet naar aandelen wanneer het verbod op winstuitkering voor zorginstellingen wordt afgeschaft?
Ik verwacht van alle zorginstellingen dat zij zich houden aan geldende wet- en regelgeving. Zie verder het antwoord op vraag 10.
De registratie van incidenten met vuurwapens |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er geen cijfers beschikbaar zijn over incidenten met vuurwapens?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja. Ik heb geen reden te twijfelen aan de juistheid van de feitelijke gegevens in het artikel.
Klopt het dat de registratie van vuurwapenincidenten altijd al gebrekkig is geweest en dat de vorming van de Nationale politie niet aan een betere registratie heeft bijgedragen? Zo ja, waardoor is dit veroorzaakt en bent u bereid om hier zo snel mogelijk verandering in te brengen?
De politie registreert zaken onder een hoofdfeit, bijvoorbeeld overval of moord, omdat de zaak zich doorgaans hierop concentreert. Als hierbij een vuurwapen is gebruikt, wordt dit wel in de vrije tekstvelden in de systemen vastgelegd, maar dit is tot op heden niet goed terug te vinden bij het genereren van statistische gegevens. Omdat het voor operationele analyses en beleidsmatige vraagstukken wenselijk kan zijn deze gegevens te genereren, werkt de nationale politie aan een model waarmee beter overzicht kan worden gemaakt van schietincidenten binnen heel Nederland. Concreet houdt dit in dat ook in vrije tekst binnen de registraties gezocht kan worden. Deze aanpak bevindt zich op dit moment nog in een experimentele fase.
Welke concrete acties neemt u zich voor om de verspreiding van (vuur)wapens onder scholieren te bestrijden?
Ieder wapen op school is er een teveel. Daarom heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2015, samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de checklist «invoering controle op wapenbezit» laten actualiseren en bij scholen onder de aandacht gebracht via de Stichting School en Veiligheid, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en Bureau Beke.
De aanpak van verspreiding van vuurwapens onder scholieren is tevens onderdeel van de politieopleiding «Handelen in Jeugd Problematiek». Hierbij wordt uitgebreid stilgestaan bij het fenomeen schoolshooting, het voorhanden hebben van vuurwapens onder jongeren en kluisjescontroles. Deze controles zijn primair een verantwoordelijkheid van de school. Bij het aantreffen van bijzondere goederen (zoals vuurwapens) in kluisjes wordt de politie ingeschakeld. Daarnaast draaien verschillende projecten waarbij wijkagenten aandacht vragen voor het verspreiden van nepwapens onder jongeren.
In Rotterdam is een bewustwordingscampagne in de wijken gestart. Deze kent een meersporenaanpak. Zo wordt door de politie preventief gefouilleerd en is de buurt betrokken bij de bepaling van de locaties waar deze acties plaatsvinden. In samenwerking met het OM wordt gesproken over de strafmaat bij deze acties. Ook komt er op korte termijn een inleveractie voor wat betreft vuurwapens.
Meer in het algemeen is de aanpak van illegale vuurwapens in Nederland de laatste jaren op beleidsmatig en operationeel niveau behoorlijk geïntensiveerd. Zo is er onder meer aandacht voor handel in en bezit van illegale vuurwapens en is een verbeterde informatiepositie gerealiseerd. Daarnaast is een landelijke portefeuillehouder «aanpak illegale vuurwapens» bij de politie aangesteld, heeft het OM een landelijk officier van justitie «vuurwapens» aangewezen en is het Landelijk Netwerk bestrijding illegale vuurwapens ingesteld. Deze maatregelen hebben geleid tot een toename in operationele onderzoeken en inbeslagnames van partijen wapens en explosieven. Kortom, de aanpak van illegale vuurwapens is verbeterd en zal de komende tijd aandacht blijven krijgen van politie en justitie. Tegelijkertijd wordt continu bezien of en op welke wijze de aanpak verbeterd kan worden.
De organisatie van cold case teams |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de tekortschietende organisatie van cold case teams?1
Ja.
Klopt het dat in verschillende politie-eenheden slechts zeer beperkte capaciteit en expertise is vrijgemaakt voor het onderzoek naar cold cases? Wat is uw oordeel over de huidige organisatie van de afzonderlijke cold case teams? Deelt u de mening dat het oplossen van cold cases gebaat is bij structureel geborgde expertise van ten minste méér dan drie rechercheurs? Deelt u de mening dat daarom een zekere centralisatie van het onderzoek betere garanties kan bieden voor het oplossen van cold cases? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om de aanpak verder te professionaliseren?
Voor de vraag over de capaciteit voor het onderzoek naar cold cases verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van het lid Kuiken (PvdA).
Gelet op het aantal (actuele) misdrijven en de beschikbare politiecapaciteit is het noodzakelijk om te prioriteren in het oppakken van concrete zaken. Voor de vraag of de expertise afdoende is binnen cold case teams, verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van het lid Kuiken (PvdA).
Ik ben geen voorstander van een landelijk team voor het uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar cold cases. Voor een meer uitgebreide uitleg verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 van het lid Kuiken (PvdA). Wel is het van belang dat de politie op landelijk niveau inzet op een innovatievere en effectievere aanpak. De politie doet dit onder andere door het verspreiden van een cold case-kalender en door te experimenteren met de inzet van kunstmatige intelligentie waardoor in de toekomst snel kan worden ingeschat of een zaak kansrijk is of niet.
Samenwerking van Israël met antisemitische regeringen en leiders |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «The State of Israel vs. the Jewish people»?1
Ja.
Bent u ook verbijsterd over de bevinding, zoals uiteengezet in dat artikel, dat de Israëlische regering in toenemende mate samenwerkt met regeringen en leiders die zijn opgevallen door antisemitische uitlatingen, en/of die antisemitisme in eigen land gedogen of zelfs aanwakkeren?
Nee. Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat de Israëlische premier Netanyahu «enthousiast steun» verleent aan «antisemitische leiders», of «in toenemende mate» samenwerkt met regeringen die antisemitisme zouden steunen of aanwakkeren.
Zoals bekend is het Israëlische nederzettingenbeleid volgens het kabinet en de EU strijdig met internationaal recht en een obstakel voor vrede. Nederland en de EU blijven zich daarom richting Israël uitspreken tegen dit beleid en gerelateerde stappen, zoals gevallen van sloop of confiscatie van land.
Deelt u de mening van de auteur van het betreffende artikel dat premier «Netanyahu’s enthousiaste steun voor autoritaire, antisemitische leiders» getuigt van een diepgaande verschuiving in Israël richting een staat die door de inbeslagname van land, schending van het internationaal recht en uitsluiting en discriminatie probeert uit te dijen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent deze verschuiving voor de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Israël?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat pro-Israël organisaties als het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI), die van zichzelf menen een actieve rol op te eisen in de bestrijding van antisemitisme, geen bezwaar lijken te maken tegen de toenadering die premier Netanyahu zoekt tot regeringen en leiders die de verdenking van antisemitisme op zich hebben geladen?
Het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) is een onafhankelijke organisatie, die zelf haar beleid bepaalt en geen subsidierelatie met de overheid onderhoudt. Het kabinet ziet geen aanleiding een eventuele stellingname van het CIDI te kwalificeren.
Deelt u de mening dat dit gedrag getuigt van selectiviteit en politieke bijbedoelingen, aangezien dergelijke organisaties maar al te graag personen en politici die voor de rechten van de Palestijnen opkomen van antisemitisme betichten?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich het volgende kabinetsstandpunt: «Het kabinet blijft benadrukken dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme. Dit is staand beleid dat het kabinet uitdraagt, zowel nationaal als internationaal»?2 Wilt u een overzicht geven van de momenten en manieren waarop het kabinet dit standpunt en beleid sinds medio 2017 nationaal en internationaal heeft uitgedragen en bevorderd?
Het kabinet herinnert zich het standpunt, en blijft dit uitdragen wanneer daar aanleiding toe is. Het kabinet houdt geen overzicht bij van het aantal gelegenheden waarbij dit ter sprake is gekomen.
Herinnert u zich het volgende kabinetsstandpunt: «De IHRA (International Holocaust Remembrance Alliance) werkdefinitie is een instrument van en voor de IHRA en leidt voor overheidsinstellingen niet tot een andere juridische weging van uitingen die het beleid van de Israëlische regering betreffen»?3 Is dit standpunt ongewijzigd? Zo nee, waarom niet?
Dit standpunt is ongewijzigd.