De wachtlijst voor een WIA-indicatie |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Klopt het dat mensen nog steeds ongeveer zes maanden moeten wachten op het toekennen van een eventuele Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)indicatie?
Het klopt dat mensen soms lang moeten wachten op een WIA-claimbeoordeling. Dit geeft onzekerheid over het mogelijke recht op een uitkering en daarmee hun inkomenszekerheid. Het oplossen van de mismatch en daarmee het terugdringen van de wachttijden heeft dan ook mijn hoogste prioriteit.
In de brief van 6 oktober jl.1 heb ik de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken rondom de mismatch. Ik heb toen aangegeven dat de wachttijd voor een WIA-claimbeoordeling gemiddeld 21 weken is (peildatum juli 2023). Het gaat om een gemiddelde, dus niet iedereen hoeft zo lang te wachten op een beoordeling. Sommige mensen moeten juist langer wachten. Daarom werkt UWV op dit moment toe naar een uniforme landelijke wachttijd. Hiermee moeten grote uitschieters in de wachttijden worden voorkomen.
Klopt het dat het voorschot dat mensen moeten aanvragen tijdens deze periode rond de 1.000 euro per maand ligt?
Nee, de hoogte van een voorschot verschilt per persoon en ligt daarmee niet noodzakelijkerwijs rond de 1.000 euro per maand. Een voorschot wordt verstrekt vooruitlopend op een eventuele WIA-uitkering. De hoogte van het voorschot wordt op dezelfde manier bepaald als de mogelijke WIA-uitkering en wordt daarmee gebaseerd op het dagloon van de aanvrager. Met het voorschot wordt op deze manier zoveel mogelijk aangesloten bij de situatie waarin er wel tijdig een beslissing had plaatsgevonden.
Bent u het ermee eens dat het praktisch onmogelijk is om van 1.000 euro per maand rond te komen? Zo ja, waarom is het bedrag van het voorschot dan zo laag?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven verschilt de hoogte van een voorschot per persoon. Het kan voorkomen dat bij het toekennen van het WIA-voorschot blijkt dat het gezinsinkomen onder het sociaal-minimum uitkomt. In dat geval kan er bij toekenning van een WIA-uitkering ook recht bestaan op een aanvulling op grond van de Toeslagenwet (TW). UWV kent in die gevallen aanvullend ook een TW-voorschot toe. Een aanvulling vanuit de TW (en het voorschot hierop) kan daarentegen nooit hoger zijn dan de gemiddelde inkomsten die de aanvrager had voordat de arbeidsongeschiktheid intrad. Het kan dus voorkomen dat het gezinsinkomen ondanks een WIA-voorschot met aanvullend TW-voorschot onder het sociaal-minimum komt.
Bent u het ermee eens dat de overheid mensen minimaal een uitkering op het sociaal minimum moet geven, ook als voorschot? Zo ja, bent u van plan het bedrag van het voorschot te verhogen?
Ja, ik ben het met u eens dat mensen ten minste recht een gezinsinkomen op het sociaal-minimum moeten hebben. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb uitgelegd kan het totale voorschot onder het sociaal-minimum uitkomen. In dat geval kan worden teruggevallen op de bijstand.
Op welke manier faciliteert het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat mensen, die lang moeten wachten op een WIA-indicatie, worden aangespoord het voorschot aan te vragen? Wordt hier door het UWV actief op gewezen? Zo nee, waarom niet?
Elke cliënt krijgt op vastgestelde momenten de volgende servicecalls:
Bent u het ermee eens dat niemand voor zijn lol een WIA-indicatie aanvraagt en daar dus niet voor gestraft zou moeten, ook als de indicatie uiteindelijk niet wordt toegewezen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Zoals ik in de antwoorden hiervoor heb uitgelegd is hier ook geen sprake van.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De vernietiging van persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die zijn ingekocht ten behoeve van het bestrijden van de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat er op 4 april 2023 een transport met mondneusmaskers naar het afvalverwerkingsbedrijf PreZero Recycling Services Zuid uit Amsterdam is gegaan, in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Dat klopt.
Klopt het dat bij dat transport in totaal 947.800 mondneusmaskers vervoerd zijn naar ProZero?
Dat klopt.
Kunt u aangeven wanneer de opdracht voor dit transport is gegeven, door wie, wie hiervoor heeft getekend en op basis van welke bevoegdheid?
Deze opdracht komt voort uit de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waarover uw Kamer op 10 december 2021 is geïnformeerd door de toenmalig Staatssecretaris van het Ministerie van VWS. Allereerst zijn goederen zoveel mogelijk gedoneerd of verkocht. Goederen die niet meer in aanmerking kwamen voor verkoop of donatie zijn duurzaam verwerkt. In december 2022 is er een eerste Europese aanbesteding voor duurzame verwerking gepubliceerd. Deze aanbesteding betrof alleen goederen met een verstreken houdbaarheidsdatum. De uitkomst van deze aanbesteding was dat er twee overeenkomsten zijn gesloten. De opdracht voor dit transport vloeit voort uit één van deze twee overeenkomsten. Zie https://www.tenderned.nl/aankondigingen/overzicht/279740/details.
Welke bewindspersonen waren op de hoogte van dit transport en de vernietiging van deze mondneusmaskers en is het kabinet hierover (vooraf) geïnformeerd?
Deze opdracht vloeit voort uit de uitvoering van de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waarover uw Kamer op 10 december 20211 is geïnformeerd door de toenmalig Staatssecretaris van het Ministerie van VWS. In deze brief is aangegeven dat goederen zoveel mogelijk gedoneerd of verkocht worden en dat goederen die niet meer in aanmerking komen voor verkoop of donatie duurzaam worden verwerkt.
In december 2022 is er een eerste Europese aanbesteding voor duurzame verwerking gepubliceerd. De opdracht voor dit transport komt voort uit één van de overeenkomsten die daarop gesloten zijn.
Is sprake geweest van een aanbestedingsprocedure voor de vernietiging van de mondneusmaskers die op 4 april 2023 naar ProZero zijn getransporteerd en kunt u deze inzichtelijk maken?
Ja. Er is een Europese aanbesteding volgens de openbare procedure gepubliceerd. Zie https://www.tenderned.nl/aankondigingen/overzicht/279740/details.
Kunt u aangeven waarom deze mondneusmaskers vernietigd moesten worden? Was dat omdat deze persoonlijke beschermingsmiddelen «over de datum» waren geraakt en zo ja, wat is de oorzaak dat deze persoonlijke beschermingsmiddelen niet op tijd zijn gebruikt?
De goederen zijn duurzaam verwerkt vanwege de verstreken houdbaarheidsdatum.
Bij de uitgave van PBM is steeds gekeken naar de houdbaarheidsdatum. Middelen met de kortste houdbaarheid gingen als eerste het magazijn uit. Middelen die uitgeleverd werden moesten een houdbaarheidsdatum van minimaal een maand hebben. De markt voor PBM heeft zich inmiddels al geruime tijd hersteld en zorgaanbieders kunnen PBM bij hun reguliere leveranciers inkopen.
De centrale voorraad is dusdanig groot dat het niet mogelijk is gebleken om alle middelen voor het verstrijken van de houdbaarheidsdatum uit te leveren aan de zorg of een andere goede bestemming te geven via verkoop of donatie.
Betreft het hier mondneusmaskers die waren ingekocht als gevolg van/voor de coronacrisis?
Ja.
Kunt u aangeven bij welke leverancier de mondneusmaskers die op 4 april 2023 op transport zijn gegaan, zijn ingekocht en tegen welke prijs per stuk? Gaat het om meerdere deals bij meerdere leveranciers en zo ja, kunt u gespecificeerd aangeven welke leveranciers? Wanneer zijn deze deals gesloten en wie heeft daar bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de rijksoverheid voor getekend en tegen welke prijs per stuk?
In dit transport zaten mondneusmaskers van vijf verschillende leveranciers: ADM, CCC Europe, Fresco Farma, Koninklijke Auping b.v. en Splendid Group.
Het betrof orders die in april en mei 2020 zijn geplaatst. De inkoopprijs van deze vracht betreft € 429.505,21. Dit is exclusief transportkosten.
Zijn er, behalve mondneusmaskers, op 4 april 2023, nog andere persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die ingekocht zijn ten behoeve van de coronacrisis op transport gegaan om vernietigd te worden? Zo ja, om welke en hoeveel persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen gaat het en zijn deze ook naar ProZero getransporteerd? Kunt u hiervan een gespecificeerd overzicht en een opdrachtbevestiging met daarbij behorende kosten geven?
Ja, er zijn ook andere persoonlijke beschermingsmiddelen verwerkt: desinfectants, brillen, chirurgische maskers, FFP maskers, KN95 maskers, handschoenen, jassen en schorten. De hoeveelheden worden door de uitvoerder van de goederen-exitstrategie, het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH), maandelijks gepubliceerd op www.lchulpmiddelen.nl. De inkoop van duurzame verwerking heeft plaatsgevonden door middel van meerdere Europese aanbestedingen, allen volgens de openbare procedure. PreZero is een partij waarmee overeenkomsten zijn gesloten voor het afvoeren en duurzaam verwerken van producten uit de noodvoorraad. Daarnaast zijn er nog drie bedrijven die één of meerdere overeenkomsten gegund hebben gekregen.
Bij Bureau LCH zijn overeenkomsten aanwezig met de afvalverwerkers. De verwerkingskosten zijn onderdeel van de overeenkomsten met de betreffende dienstverlener, deze afspraken zijn commercieel vertrouwelijk.
Op welke datums hebben er nog meer transporten plaatsgevonden van persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen, die zijn ingekocht ten behoeve van de coronacrisis, in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar ProZero en/of andere afvalverwerkingsbedrijven? Klopt het dat maandenlang meerdere transporten met persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen ter vernietiging hebben plaatsgevonden?
De handdesinfectiemiddelen zijn in augustus 2022 verwerkt. Vanaf 15 februari 2023 is het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) bezig met het duurzaam laten verwerken van goederen. De aanbesteding betrof goederen waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken en goederen die door veranderende wet- en regelgeving niet meer voldoen aan de juiste kwaliteitseisen. Er zijn inmiddels zo’n 2.500 transporten geweest om goederen duurzaam te verwerken.
Zo ja, kunt u voor al deze transport,- en vernietigings/verwerkingsopdrachten de aanbestedingsprocedures inzichtelijk maken?
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) heeft Europese aanbestedingen gedaan:
Kunt u gespecificeerd overleggen om welke transportopdrachten vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de rijksoverheid het precies gaat, op welke datums, welke en hoeveel persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen dit betrof, tegen welke prijs per stuk deze zijn ingekocht en hoeveel deze transportopdrachten en de vernietigingsopdrachten, gezamenlijk en afzonderlijk, hebben gekost?
Informatie over de aanbestedingsprocedures voor duurzame verwerking is gepubliceerd via de in antwoord 11 genoemde links. De verwerkingskosten zijn onderdeel van de overeenkomsten met de betreffende dienstverlener, deze afspraken zijn commercieel vertrouwelijk.
Kunt u aangeven welke transportbedrijven de transporten van persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die vernietigd moesten worden, hebben verzorgd?
Nee. In alle uitgevoerde Europese Aanbestedingen was de scope afvoeren en duurzaam verwerken, het afvoeren (transporteren) is niet separaat aanbesteed. De opdrachtnemer mocht voor het transport onderaannemers inzetten.
Voor welk totaalbedrag zijn persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen ten behoeve van de coronacrisis ingekocht en voor welk totaalbedrag zijn (tot nu toe) persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen, die waren ingekocht voor de coronacrisis, vernietigd?
Voor het antwoord over de inkoop van goederen tijdens de COVID19-crisis verwijs ik u naar het onderzoek van Deloitte: Hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg | Tweede Kamer der Staten-Generaal, voor de gevraagde informatie over de verwerking van goederen naar de bij vraag 11 genoemde aanbestedingsprocedures.
Is er door het Ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport en/of het kabinet op enige wijze melding gemaakt van de grote hoeveelheden mondneusmaskers en/of andere persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die vernietigd moesten worden aan de Kamer? Zo nee, waarom is hieraan geen ruchtbaarheid gegeven en/of verantwoording over afgelegd?
Over de uitvoering van de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) is uw Kamer op 10 december 20212 geïnformeerd. Zie voor de actuele cijfers www.lchulpmiddelen.nl.
Vindt u niet dat aangezien deze producten zijn ingekocht met gemeenschapsgeld en er tijdens de coronacrisis bovendien 5,1 miljard euro ongespecificeerd «verdwenen» is, dat de Kamer geïnformeerd had moeten worden over de vernietiging van deze producten, zodat de gang van zaken bevraagd en gecontroleerd had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Over de uitvoering van de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) is uw Kamer op 10 december 20213 geïnformeerd.
Kunt u aangeven of de persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die zijn ingekocht voor de coronacrisis, maar die moesten worden vernietigd, duurzaam zijn verwerkt? Zo ja, op welke manier is dat gebeurd en hoeveel heeft deze duurzame manier van verwerken gekost ten opzichte van wanneer een minder duurzame verwerkingsmethode zou zijn gebruikt?
Het principe van duurzaam verwerken maakt onderdeel uit van alle uitgevoerde aanbestedingen (zie antwoord 11). Er is dan ook geen vergelijking mogelijk met de hypothetische situatie waarin besloten zou zijn voor het niet-duurzaam verwerken.
Kunt u aangeven wat de schade is voor het milieu, bijvoorbeeld door CO2-uitstoot, als gevolg van het vernietigen en verwerken van deze grote hoeveelheden persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen?
Nee dat is mij niet bekend. Wel wil ik nogmaals benadrukken dat het op een duurzame manier verwerken van de goederen expliciet onderdeel is van alle aanbestedingsprocedures.
Kunt u aangeven hoeveel de vernietiging van alle persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen ten behoeve van de coronacrisis die vernietigd moesten worden tot nu toe per hoofd van de bevolking heeft gekost?
Informatie over de aanbestedingsprocedures voor duurzame verwerking zijn gepubliceerd via de in antwoord 11 genoemde links.
Hoeveel personeels,- en proceskosten zijn er door de rijksoverheid gemaakt voor het transporteren en laten vernietigen van persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die tot nu toe vernietigd hebben moeten worden?
Onderzoek wijst uit dat de kosten van een Europese Aanbesteding ongeveer 30.000 euro per procedure bedragen. Er zijn vijf aanbestedingsprocedures geweest voor de verwerking van de goederen.
Is getracht de persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die vernietigd hebben moeten worden eerst nog voor een ander doel in te zetten? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel van deze producten ingezet zijn voor een ander doel dan de coronacrisis en hoe groot het overschot in totaal precies is geweest?
Ja. De goederen-exitstrategie kent drie pijlers: verkoop, donaties en duurzaam verwerken. Uitgangspunt is: zoveel als mogelijk verkopen en doneren. Pas als blijkt dat er geen andere opties zijn, wordt overgegaan op duurzaam verwerken. De actuele gegevens over donaties, verkoop en verwerking zijn te vinden op Uitgegeven middelen | Actuele voorraden | LCH (lchulpmiddelen.nl).
Hoeveel persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die zijn ingekocht ten behoeve van de coronacrisis liggen op dit moment nog ongebruikt opgeslagen en zijn hiervoor door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport al overeenkomsten gesloten om deze te vernietigen/verwerken? Zo ja, kunt u de aanbestedingsprocedures, de opdrachtbevestigingen en bijbehorende kosten daarvan gespecificeerd overleggen?
De voorraad PBM/MHM wordt maandelijks geactualiseerd op Actuele voorraden | LCH (lchulpmiddelen.nl). Informatie over de aanbestedingsprocedures voor duurzame verwerking zijn gepubliceerd via de in antwoord 11 genoemde links.
De problemen bij de commerciële ggz-instelling Mindler in Zweden |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over de problemen bij de commerciële ggz-instelling Mindler in Zweden?1
Het bericht gaat in op de lengte van consulten, werkdruk en de financiële compensatie die de zorgaanbieder Mindler ontvangt binnen de context van het Zweedse zorgstelsel. Mijn verantwoordelijkheid gaat over geestelijke gezondheidszorg in de context van het Nederlandse zorgstelsel. Hieronder zal ik de vragen beantwoorden die u hierover heeft gesteld.
Hoeveel patiënten heeft Mindler in Nederland?
In het jaar 2022 stonden 3.601 unieke patiënten ingeschreven bij Mindler in Nederland, aan 3.566 patiënten is in dit jaar zorg verleend.2
Hoeveel omzet en winst behaalde Mindler de afgelopen jaren in Nederland?
Hieronder staan in een tabel de netto-omzet en het resultaat van Mindler in Nederland weergegeven in de jaren 2021 en 2022.3
Jaartal
Netto-omzet in euro’s
Resultaat na belastingen in euro’s
2021
1.180.597
– 2.946.478
2022
2.785.368
– 3.470.109
In hoeverre werkt Mindler ook in Nederland met consulten van tien minuten?
Voor de beantwoording van uw vraag is informatie ingewonnen bij Mindler in Nederland. Mindler geeft hierbij aan consulten van 45 en 30 minuten te hanteren, waarbij de keuze voor de lengte van het consult aan de psycholoog is. Daarnaast geeft Mindler aan te werken met adviesgesprekken en evaluatiegesprekken door een GZ-psycholoog van minimaal 15 minuten. In incidentele gevallen, bijvoorbeeld bij een cliënt in crisis, kan een 10 minuten consult worden geregistreerd. Mindler geeft hierbij aan dat hun werkwijze is ingericht conform het Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ.4
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is als er vanuit financiële overwegingen wordt gewerkt met zeer korte consulten?
Ik ben ermee eens dat het onwenselijk is als er enkel vanuit financiële overwegingen wordt gewerkt met zeer korte consulten. Een behandeling moet passen bij de klachten van een patiënt en voldoen aan de wet- en regelgeving en eisen met betrekking tot kwaliteit. Deze eisen zijn vastgelegd in de Wkkgz, waaraan iedere zorgaanbieder in Nederland dient te voldoen. Het is aan de zorgverlener om een inschatting te maken van de passende lengte van een consult, binnen de kaders van het ZPM.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is als commerciële bedrijven winst maken in de ggz? Zo ja, bent u bereid om winstuitkering in de ggz te verbieden? Zo nee, wat is volgens u precies het voordeel van het uitkeren van geld aan op winst beluste investeerders, dat eigenlijk bedoeld is om mensen met mentale problemen te helpen?
Het zorgbeleid is er op gericht dat de zorg betaalbaar is, van goede kwaliteit en toegankelijk voor iedereen die haar nodig heeft. Om hiervoor te zorgen moet onder andere worden voldaan aan de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wkkgz, de bepalingen rond het winstuitkeringsverbod in de Wtzi (dat ook geldt voor de intramurale ggz) en de bepalingen over bestuursstructuur zoals vastgelegd in de Wtza. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Nederlands Zorgautoriteit zien daarop toe.
Naar aanleiding van een door uw Kamer aangenomen motie van de leden Van den Berg en Dijk5 wordt onderzoek gedaan naar de omvang van private equity in diverse zorgsectoren en de invloed van private equity op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. Dit onderzoek ziet ook op de ggz. Naar verwachting zullen de resultaten van het private equity onderzoek einde van het eerste kwartaal 2024 beschikbaar komen. Ik vind het van belang om eerst beter zicht te krijgen op de rol en het effect van private equity in de zorg om te bepalen of, en zo welke, nadere maatregelen gewenst zijn. Daarbij zal ik ook de mogelijkheid van een breder verbod op winstoogmerk betrekken.
Bent u het daarnaast ermee eens dat private equity financiering binnen de ggz onwenselijk is? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit aan te pakken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 ben ik van mening dat het belangrijk is om eerst beter zicht te krijgen op de rol en het effect van private equity in de zorg, om daarna te kunnen bepalen of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Een dagboekverslag van een patiënt |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het volgende dagboekverslag van een patiënt?1
Ja
Is het correct dat patiënten, zoals de patiënt in dit dagboek, soms niet worden geholpen terwijl ze zorg nodig hebben en de benodigde zorgcapaciteit hiervoor ook aanwezig is, louter en alleen omdat, zoals in het bovengenoemde dagboekverslag beschreven staat, het budgetplafond van de zorgverzekeraar is bereikt?
De zorg in Nederland is erop gericht dat iedereen die zorg nodig heeft die zorg ook krijgt. Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht, de NZa houdt daar toezicht op. Dit betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners. Als er in een bepaald ziekenhuis geen capaciteit beschikbaar is of een budgetplafond bereikt is, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat de zorg elders beschikbaar is of vergoed wordt. De zorg hoeft niet per se ingekocht te worden bij een specifieke zorgaanbieder. Als de zorgverzekeraar voldoende zorg heeft ingekocht bij zorgaanbieders in de buurt, dan voldoet de zorgverzekeraar aan zijn wettelijke zorgplicht.
De NZa vraagt van zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat zij op een professionele manier samenwerken en goede afspraken met elkaar maken. Daar kunnen ook afspraken bij horen over hoe om te gaan met een hogere vraag dan verwacht. Van zorgaanbieders en zorgverzekeraars verwacht ik dan ook dat zij tijdig met elkaar in gesprek gaan wanneer zij denken dat het omzetplafond in zicht komt.
Als een verzekerde niet tevreden is over de zorgverzekeraar, dan kan deze een klacht indienen bij de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar is verplicht de klacht te behandelen. Als de verzekerde er met de zorgverzekeraar niet uit komt is een volgende stap om de klacht voor te leggen aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).
Vindt u het acceptabel als patiënten niet geholpen worden omdat het budgetplafond van hun zorgverzekeraar bereikt is?
Zie antwoord vraag 2.
De GDV-bekostiging voor apotheken |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het verschil in de mate van geneesmiddelgebruik tussen gemeenten niet alleen door verschillen in bevolkingsopbouw en/of sociaaleconomische status verklaard kan worden?1
Die mening deel ik. De mate van geneesmiddelgebruik hangt van meer factoren af.
Onderschrijft u het feit dat geneesmiddelen vaak onderliggende problemen niet aanpakken, maar in plaats daarvan vaak symptomen onderdrukken, zoals hoogleraar Van Bodegom in 2018 al bepleitte in zijn boek «Ontpillen»? Zo nee, waarom niet?2
Ja. Veel geneesmiddelen zijn beschikbaar ter behandeling van symptomen. Denk aan pijnklachten (in allerlei soorten en maten), misselijkheid, obstipatie, diarree, benauwdheid door astma/COPD, depressie, jeuk, koorts, etc. Er zijn ook geneesmiddelen die de oorzaak van ziekten behandelen denk aan antibiotica, antivirale middelen, gentherapie etc. Er zijn ook geneesmiddelen die ziektes voorkomen zoals vaccins, cholesterolverlagers, bloeddrukverlagers etc.
In hoeverre is er in de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bijgewerkte geïndividualiseerde distributievorm (GDV)-bekostiging rekening mee gehouden dat apothekers hiermee gestimuleerd worden om te ontpillen?
Het creëren van (meer) ruimte voor de apotheker om in te zetten op het afbouwen van geneesmiddelen bij patiënten met een geïndividualiseerde distributievorm (GDV) was voor de NZa één van de redenen om de GDV-bekostiging te wijzigen.
Tot en met 2022 brachten apothekers per UR-geneesmiddel(uitsluitend op recept) in de GDV een terhandstelling in rekening. Wanneer met één of meerdere geneesmiddelen in de GDV werd gestopt leidde dat tot (structureel) omzetverlies voor de apotheker op de betreffende zorgprestatie. Die prikkel kan passende zorg belemmeren, omdat het afbouwen van geneesmiddelen hiermee niet wordt gestimuleerd.
De beoogde wijziging in het beleid betekende dat apothekers één tarief in rekening mochten brengen voor de terhandstelling van alle UR-geneesmiddelen die onderdeel zijn van de GDV. Hiermee ontstond (meer) ruimte voor de apotheker om in te zetten op het afbouwen van geneesmiddelen.
De KNMP kon zich niet vinden in deze wijziging en spande hierover een zaak aan tegen de NZa. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft geoordeeld dat de NZa niet heeft onderbouwd dat met het nieuwe declaratievoorschrift afbouw van medicijnen daadwerkelijk wordt bevorderd3. Het CBb stelt daarom dit declaratievoorschrift van de NZa voorlopig buiten werking. Het CBb heeft in haar uitspraak de voorziening getroffen dat de per 1 januari 2023 gewijzigde GDV-prestatiebeschrijving (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023) buiten werking is gesteld en dat de «oude» GDV-prestatiebeschrijving herleeft, tot en met zes weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar.
Deelt u de mening dat een andere rolverdeling of taakherschikking tussen apotheker en huisarts met betrekking tot het voorschrijfproces kan bijdragen aan meer ontpilling? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met veldpartijen over welke verbeteringen mogelijk zijn in de samenwerking tussen eerstelijnszorgaanbieders, waaronder de apotheker en huisarts. Dit is een onderdeel van de gesprekken met veldpartijen om gezamenlijk de farmaceutische zorg te verbeteren.
Een betere farmaceutische zorg door de apotheker en betrokken zorgverleners dient veel doelen. Een van deze doelen is het minderen en stoppen van geneesmiddelen daar waar passend.
Ik heb toegezegd u dit jaar nog te informeren over de voortgang van deze gesprekken.
Hoe ziet u de verantwoordelijkheid van de apotheker met betrekking tot het ontpillen in relatie tot geneesmiddelen die door de medisch specialist zijn voorgeschreven?
Het minderen en stoppen van geneesmiddelen daar waar passend is onderdeel van goede farmaceutische zorg. De apotheker speelt als medicatiespecialist daarin een belangrijke rol, ongeacht welke voorschrijver de geneesmiddelen voorschrijft.
Beleid voor mensen met een beperking |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is om te luisteren naar de mening van mensen met een verstandelijke beperking? Zo ja, wordt er door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op toegezien dat dit overal gebeurt?
Ja. Ik vind het heel belangrijk dat er wordt geluisterd naar de mening van mensen met een verstandelijke beperking. Dat is ook niet altijd een eigen keus van partijen. Er zijn soms regels voor. Die regels zijn vastgelegd in de wet. Ze schrijven voor wanneer er naar de mening van mensen met een beperking móet worden geluisterd. Zo hebben sommige besluiten van een zorginstelling de goedkeuring van de cliëntenraad nodig. Naast regels in de wet maken landelijke partijen soms extra afspraken over het luisteren naar de mening van mensen met een verstandelijke beperking. Zo is afgesproken dat bewoners van een instelling regelmatig hun mening kunnen geven over de kwaliteit van de zorg en ondersteuning. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd let erop dat mensen en organisaties in de zorg zich houden aan die regels en afspraken.
Hoe betrekt u zelf de mening van mensen met een verstandelijke beperking bij uw beleid?
Mensen met een verstandelijke beperking moeten hun stem kunnen laten horen over de plannen van mijn ministerie. Vaak gebeurt dat door een organisatie die opkomt voor mensen met een beperking. Die organisaties krijgen van mij ieder jaar geld. Daarmee kunnen ze hun werk makkelijker doen. Voor mensen met een verstandelijke beperking zijn dat bijvoorbeeld LFB, KansPlus, Vereniging dit Koningskind, Sien en koepelorganisatie Ieder(in).
Mijn beleid voor mensen met een beperking heb ik opgeschreven in verschillende plannen. Eén van die plannen is de Toekomstagenda: zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Voor de uitwerking van de Toekomstagenda zijn werkgroepen opgericht. In een werkgroep zitten mensen van verschillende landelijke organisaties. Ook van organisaties van en voor mensen met een verstandelijke beperking. Iedere werkgroep bespreekt een onderwerp dat belangrijk is voor mensen met een beperking. Bijvoorbeeld de zorg voor mensen met een ingewikkelde zorgvraag. Of hoe we met technologie, zoals apps en robots, mensen met een beperking kunnen helpen om zelfstandiger te worden en meer dingen zelf te beslissen. Een ander plan voor mensen met een beperking gaat over het VN-verdrag Handicap. Dat plan noemen we de Nationale Strategie. Daaraan hebben organisaties van of voor mensen met een verstandelijke beperking meegewerkt.
Daarnaast vind ik het belangrijk om ervaringsdeskundigen zelf bij de uitvoering van mijn plannen te betrekken. Ook dat gebeurt op verschillende manieren. Ik praat bijvoorbeeld met de «spiegelgroep Onbeperkt meedoen». Dat zijn acht ervaringsdeskundigen die in hun eigen leven bijna iedere dag tegen drempels aanlopen. Zij denken met mij mee hoe we die drempels in de samenleving verder kunnen weghalen.
Als het gaat om plannen over zorg en ondersteuning, vind ik dat mensen met een beperking niet alleen horen mee te praten. Zij moeten ook gewoon mee kunnen doen. Daarom worden verschillende projecten van de Toekomstagenda uitgevoerd door organisaties van en voor mensen met een beperking. Zij krijgen daarvoor extra geld.
Herkent u de signalen dat er steeds minder ruimte is voor activiteiten en uitjes vanwege personeelstekorten en het wegvallen van fondsen en stichtingen? Bent u het ermee eens dat het juist voor mensen met een verstandelijke beperking belangrijk is om mee te doen in de samenleving en dat activiteiten buiten de instelling of woongroep daar belangrijk voor zijn?
Ik vind het voor iedereen belangrijk om mee te doen in de samenleving, ongeacht waar je woont of wat je beperking is. Iedereen op zijn of haar eigen manier. Dat geldt dus ook voor mensen met een verstandelijke beperking die in een instelling of woongroep wonen. Ik hoor in het land dat zorgaanbieders van instellingen en woongroepen te maken hebben met personeelstekorten. Hoe ze daarmee omgaan is verschillend. Maar ze zorgen er allemaal voor dat bewoners een zinvolle dag hebben en naar werk of dagbesteding kunnen gaan. En gelukkig lukt het veel zorgaanbieders nog steeds om daarnaast extra activiteiten en uitjes te organiseren. Er zijn ook andere organisaties die over geld beschikken om activiteiten te organiseren, zoals fondsen. Omdat dat geen officiële zorgaanbieders zijn, vallen zij buiten de onderwerpen waarvoor ik als Minister verantwoordelijk ben. Ik weet dan ook niet wat zij doen, en of ze ophouden te bestaan.
Klopt het dat feesten zoals het Witte Bedjes Sinterklaasfeest en het concert van «Maak de Droom Waar» in de afgelopen jaren zijn weggevallen? Zijn er meer van dit soort initiatieven die zijn gestopt? Weet u de oorzaken daarvan?
Feesten zoals de Witte Bedjes Sinterklaasfeest en het concert van «Maak de Droom Waar» zijn niet door mijn ministerie georganiseerd. Dat betekent dat het buiten de onderwerpen valt waarvoor ik als Minister verantwoordelijk ben. Er kunnen in het land heel veel feesten worden georganiseerd in dorpen en steden. Daar heb ik niet allemaal zicht op. Ik weet dus ook niet of sommige van die feesten niet zijn doorgegaan. Mijn ambtenaren hebben voor het beantwoorden van deze vraag contact opgenomen met de Stichting Welzijn Gehandicapten Nederland (SWGN). Zij hebben ons verteld dat het concert «Maak de Droom Waar» niet door kon gaan omdat de Jaarbeurs in Utrecht momenteel wordt verbouwd. De plek waar het feest ieder jaar plaatsvindt, is dit jaar dus niet beschikbaar. Ook hoorde SWGN dat mensen die het concert misschien wilden bezoeken, dat dit jaar nog spannend vinden. Dat komt door het coronavirus. Daarom hebben ze besloten het concert dit jaar in een kleinere vorm aan te bieden binnen de instellingen. Ze denken dat het concert volgend jaar weer door zal gaan.
Wat kunt u doen om te zorgen dat er weer meer activiteiten plaatsvinden voor mensen met een verstandelijke beperking?
Ik wil ervoor zorgen dat mensen met een verstandelijke beperking kunnen deelnemen aan álle uitjes en feesten die worden georganiseerd in het land. De samenleving hoort gewoon toegankelijk te zijn voor mensen met een beperking. Met de Nationale Strategie werk ik dat uit. Toegankelijke vrijetijdsbesteding – activiteiten en uitjes – valt daar ook onder.
Welke subsidies zijn er de afgelopen 10 jaar beschikbaar geweest voor het organiseren van uitjes voor mensen met een (verstandelijke) beperking? Wat waren de resultaten van die subsidies?
Een subsidie is een geldbedrag. Subsidies kunnen worden gegeven door een overheidsorganisatie zoals een ministerie, provincie of gemeente. Ze kunnen ook worden gegeven door een particuliere organisatie die niet bij de overheid hoort. Iedere organisatie heeft eigen regels voor het geven van subsidie. Ik weet niet welke organisaties in Nederland de afgelopen 10 jaar geld hebben gegeven voor het organiseren van uitjes.
Welke subsidies zijn vanuit het Rijk beschikbaar voor het organiseren van uitjes voor mensen met een (verstandelijke) beperking? Als subsidies zijn verdwenen, wat is daar dan de reden voor?
Het geven van extra geld (subsidies) voor het organiseren van uitjes voor mensen met een beperking hoort niet bij de taken van een ministerie. Voor mijn ministerie geldt dat het verantwoordelijk is voor het organiseren van goede zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Bij goede zorg hoort ook dat er voldoende momenten zijn om te ontspannen. Ik geef wel extra geld aan organisaties voor mensen met een beperking om bijeenkomsten te organiseren. Bijvoorbeeld de SamenSterkdagen. Die gaan over hoe je voor jezelf kunt opkomen. Ook wordt er over belangrijke onderwerpen informatie gegeven.
Met de Nationale Strategie wil ik drempels in de samenleving weghalen voor mensen met een beperking. Zodat iedereen die dat wil kan meedoen aan alle activiteiten, feesten of festivals. Ik hoop dat iedereen dat straks normaal vindt.
Wilt u de antwoorden op deze vragen in zo duidelijk mogelijke taal formuleren zodat het voor iedereen begrijpelijk is?
Ja.
Het artikel 'Commerciële buitenlandse route voor donorzaad voorziet meer dan helft van wensmoeders' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Commerciële buitenlandse route voor donorzaad voorziet meer dan helft van wensmoeders»?1
Ja.
Vindt u de ontwikkeling dat inmiddels meer dan de helft van de wensmoeders donorzaad uit het buitenland krijgt ook een zeer zorgwekkende ontwikkeling met het oog op het belang van de donorkinderen?
Bij gebruik van zaadcellen afkomstig uit het buitenland, kan een donorkind te maken krijgen met verwanten wereldwijd. Daarnaast is het op dit moment nog onduidelijk of buitenlandse donoren goed vindbaar zijn voor donorkinderen. Ik vind het daarom belangrijk dat wensouders een goed geïnformeerde keuze maken over het gebruik van buitenlandse spermadonoren. Ik zie het als een taak van de overheid dat betrouwbare en toegankelijke informatie beschikbaar is over de mogelijke consequenties van het gebruik van buitenlandse spermadonoren. Goede informatievoorziening wordt onder meer gerealiseerd via het digitale Landelijk Informatiepunt Donorconceptie (LIDC). Op de website donorconceptie.nl kunnen mensen informatie vinden over de gevolgen die een keuze voor een buitenlandse spermadonor heeft.
Daarnaast is in de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) vastgelegd dat de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb) de verplichting heeft om begeleiding te bieden bij het verstrekken van de persoonsidentificerende gegevens van donoren aan donorkinderen. Deze taak heeft de Sdkb bij Fiom belegd. Als een donorkind met behulp van zaadcellen van een buitenlandse donor in een Nederlandse kliniek verwekt is, dan kan dit donorkind als het de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt een aanvraag indienen bij de Sdkb voor de verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens. De eerste aanvragen worden vanaf 2025 verwacht. Fiom en de Sdkb bereiden zich voor op begeleidingstrajecten waarbij gebruik is gemaakt van buitenlandse donoren en op eventuele zoekacties.
Welke mogelijkheden heeft u verkend, in het licht van de aangenomen motie Bikker, in de vergunningverlening aan klinieken die anonieme donatie uit het buitenland niet uitsluiten? Welke mogelijkheden gaan een vervolg krijgen?2
Naar aanleiding van de aangenomen motie Bikker3, ten aanzien van anonieme donatie in het buitenland en vergunningverlening van klinieken die anonieme donatie in het buitenland niet uitsluiten, ben ik mij momenteel aan het oriënteren op hoe andere landen in Europa kunstmatige bevruchting met donorzaad hebben ingericht. Inmiddels is het mij duidelijk geworden dat het voor de meeste landen, waar anonieme donatie niet is toegestaan, (nog) niet mogelijk is om te voorkomen dat sperma dat in hun land gedoneerd is wordt gebruikt in landen waar anonieme donatie wel mogelijk is. In een aantal landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, vinden soortgelijke discussies plaats als in Nederland en wordt gewerkt aan een modernisering van de wetgeving rondom donorconceptie.
Ondanks dat binnen Europa medisch-ethische vraagstukken nationale aangelegenheden zijn, is er op Europees niveau wel aandacht voor vraagstukken op het terrein van donorconceptie. In het kader van het voorstel voor een Europese verordening lichaamsmateriaal zijn er momenteel onderhandelingen gaande om de verordening vorm te geven. Er is onder meer aandacht voor de distributie van gameten tussen landen. Daarnaast bezie ik hoe we mogelijk in de Nederlandse wet- en regelgeving kunnen borgen dat zaadcellen van Nederlandse donoren, die doneren in Nederland, niet gebruikt mogen worden voor fertiliteitsbehandelingen in landen waar de fertiliteitsbehandelingen met anonieme gameten zijn toegestaan.
De komende tijd zal ik verder gaan met bovengenoemde oriëntatie en zal ik, zoals aangegeven in mijn brief van 20 juni 20234, de Kamer in het eerste kwartaal van 2024 informeren over de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van deze en de andere moties die zijn aangenomen naar aanleiding van het plenaire debat in de Tweede Kamer op 12 april 2023 over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wdkb.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2024?
Ja.
Het bericht ‘Provincie stond jarenlang toe dat Tata-fabriek kankerverwekkende stoffen lekte’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Provincie stond jarenlang toe dat Tata-fabriek kankerverwekkende stoffen lekte»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie Noord-Holland al sinds 1983 wist dat er illegaal te veel kankerverwekkende polycyclische aromatische koolwaterstoffen (paks) langs de ovendeuren van de Kooksfabriek 2 weglekten, maar dat Tata Steel deze deuren pas in 2007 (ruim twintig jaar later!) hoefde te vervangen?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 later te nemen dan we vandaag de dag zouden doen, of het was indertijd niet mogelijk om deze maatregel eerder af te dwingen. Hoe dit in het verleden precies is gegaan ben ik niet nagegaan.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie Noord-Holland in 1988 een overeenkomst sloot met Tata Steel met betrekking tot milieumaatregelen, maar dat hierin geen afspraken zijn gemaakt om de deurlekkages tegen te gaan, waardoor de oude ovendeuren nog jarenlang kankerverwekkende stoffen hebben gelekt?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 niet op te nemen in het milieuconvenant.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie dus ruim twintig jaar lang heeft toegestaan dat er kankerverwekkende stoffen door de lekkende ovendeuren in het milieu en de leefomgeving van omwonenden terecht zijn gekomen?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 later te nemen dan we vandaag de dag zouden doen, of het was indertijd niet mogelijk om deze maatregel eerder af te dwingen. Hoe dit in het verleden precies is gegaan ben ik niet nagegaan. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Jacob de Boer, toxicoloog, dat de uitstoot van paks door de staalfabriek in eerdere decennia sterk heeft bijgedragen aan het relatief grote aantal kankergevallen in de IJmond?
Verschillende rapporten hebben inmiddels dit risico duidelijk gemaakt (waaronder ook het recent RIVM rapport «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico’s van omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving»). Zoals ik in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer heb aangegeven (Kamerstuk 30 175, nr. 448), is de concentratie van PAK’s in de leefomgeving in de afgelopen decennia fors afgenomen. In het meest recente Datarapport Luchtkwaliteit IJmond2 is te zien dat op het meetpunt in Wijk aan Zee de concentratie van BaP, wat een markerstof is voor PAK, in 2012 0,7 ng/m3 was en in 2022 0,2 ng/m3.
Vindt u, in het licht van het feit dat de provincie Noord-Holland ruim twintig jaar heeft toegestaan dat Tata Steel kankerverwekkende stoffen naar de omgeving lekte, dat de overheid de gezondheid van omwonenden van Tata Steel goed heeft beschermd in de afgelopen decennia?
In het verleden zijn in de context van de toen geldende wet- en regelgeving en de toen heersende maatschappelijke opvattingen bepaalde keuzes gemaakt. Door de jaren heen zijn wettelijke voorschriften en vergunningen aangescherpt en zijn er meerdere maatregelen genomen om de uitstoot te verminderen. De in het artikel genoemde vergunning over de deuren van Kooksfabriek 2 is daar een voorbeeld van.
Zijn alle lekkende deuren op het Tata Steel-complex inmiddels inderdaad vervangen voor niet lekkende exemplaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke deuren wanneer zijn vervangen? . Bent u van mening dat de landelijke overheid, met de kennis van nu, had moeten ingrijpen, zodat de lekkende ovendeuren eerder werden vervangen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De deuren worden conform het inspectie en onderhoudssysteem van Tata Steel periodiek vervangen. Daarnaast worden de deuren die vervangen worden voorzien van een extra dikke betonlaag om lekkages langs de randen te voorkomen.
Door Tata Steel wordt ieder kwartaal een overzicht van alle uitgevoerde en geplande onderhoudswerkzaamheden om de deuremissies te beperken toegestuurd aan de OD NZKG om aan te tonen dat aan de eisen wordt voldaan.
Bent u het ermee eens dat de vergunning van de Kooksfabriek 2 per direct moet worden ingetrokken en dat niet moet worden gewacht, totdat Tata Steel pas in 2030 zelf de installatie een keertje sluit? Zo nee, waarom staat u toe dat nog een hele generatie in de IJmond moet opgroeien met de giftige uitstoot van Tata Steel?
De kennis van nu was destijds niet beschikbaar. In het verleden zijn in de context van de toen geldende wet- en regelgeving en de toen heersende maatschappelijke opvattingen bepaalde keuzes gemaakt. Dat gaat met de kennis van nu geen verschil meer maken. Ik richt me liever op wat we nu wel kunnen doen.
Bent u ervan op de hoogte dat uit cijfers van Tata Steel zelf blijkt dat in 2021 uit de nieuwe deuren tien keer minder schadelijke stoffen lekten dan bij de oude deuren nog was toegestaan?
Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Noord-Holland, bij overtredingen handhavend op te treden. Of en wanneer de stap gezet moet worden om een vergunning in te trekken is ook aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet bij het overwegen van intrekken kijken naar de mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving. Een vergunning intrekken is een zwaarwegende vorm van handhaving die goed onderbouwd moet kunnen worden.
De in het NU.nl artikel genoemde uitstoot van het verleden is niet representatief voor de huidige uitstoot van het bedrijf. In het recente RIVM onderzoek is de impact van de huidige uitstoot van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden berekend. Dit onderzoek dient als de basis om te kijken hoe we de impact op de gezondheid van omwonenden zo effectief en snel mogelijk kunnen verminderen. In dit kader zal ook de Expertgroep Gezondheid IJmond een advies uitbrengen. Met deze rapporten en adviezen in de hand is mijn doel om de impact van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden zo snel mogelijk te verbeteren.
Vindt u de cijfers van Tata Steel betrouwbaar, wetende dat de meetapparatuur van Tata Steel onjuist geijkt is2 en wetende dat er nog steeds een onverklaard verschil is (tot wel een factor 5) tussen de door Tata berekende en de door het RIVM gemeten uitstoot van schadelijke stoffen3?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. Uit de elektronische milieujaarverslagen over 2021 en 2022 blijkt geen verlaging van de emissies omdat uitgegaan wordt van kengetallen.
Wanneer wordt de claim van Tata Steel dat de uitstoot van kankerverwekkende paks tussen 2019 en 2022 zou zijn gehalveerd, waarvoor Tata Steel door de Reclame Code Commissie op de vingers is getikt4, eindelijk geverifieerd?
Het genoemde verschil gaat volgens het RIVM over de berekende en gemeten concentratiebijdragen van de verschillende stoffen, niet over de uitstoot van de stoffen. De concentratiebijdragen zijn wel door het RIVM berekend op basis van emissies en emissiekenmerken aangeleverd door Tata Steel.
De OD NZKG controleert de cijfers van Tata Steel (die in het elektronisch – Milieu Jaarverslag, E-MJV) worden geleverd op o.a. betrouwbaarheid.
Een e-MJV bevat de stoffen die volgens een stoffenlijst5 moeten worden gerapporteerd. Indien de drempelwaarde wordt overschreden van één of meer stoffen op de stoffenlijst, dan moeten de emissies van deze stof(fen) worden gerapporteerd. Dit mag op basis van metingen, kengetallen, schattingen enzovoorts. Daar zijn allerlei regels voor. Niet goedgekeurde meetgegevens mogen niet als meting worden gebruikt in het e-MJV. Een verklaring voor het verschil van de factor 5 in concentratiebijdragen kan aan verschillende omstandigheden liggen, zoals de bronkenmerken waaronder hoogte waarop de uitstoot vrijkomt en de warmte van de uitstoot. Het hoeft niet te betekenen dat er een factor 5 meer wordt uitgestoten. In het rapport «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico's van de omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving6» is ingegaan op verschillen tussen gemeten en berekende concentratiebijdragen.
Wanneer worden de volledige meetgegevens beschikbaar van de diffuse en gekanaliseerde schadelijke uitstoot bij de ovens van de Kooksfabriek 2, zodat het onverklaarde verschil tussen de berekende en gemeten uitstoot van Tata Steel kan worden verklaard?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De reductieclaim zal in het e-MJV uit 2022 deels zichtbaar worden en op basis van de e-MJV’s uit de jaren daarna definitief geverifieerd kunnen worden om te kunnen spreken over een structurele reductie. De OD NZKG werkt momenteel aan een memo voor een eerste inzicht waarbij het e-MJV 2022 versus het e-MJV 2019 op jaarvrachten wordt vergeleken. Op basis van deze vergelijking kan worden aangegeven wat de reductie is geweest tussen deze twee jaren.
De claim die Tata Steel doet is gebaseerd op een proefsituatie uit een proevenprogramma dat het bedrijf uitvoert. Dit geeft nog geen beeld of sprake is van een aantoonbare structurele reductie. Wel zal kunnen worden aangeven wat de reductie is op basis van de gegevens uit de eerdergenoemde e-MJV’s.
Klopt het dat de omgevingsdienst het lekken van paks bij de ovendeuren probeert te meten, maar dat een onderzoek hiernaar (dat een jaar geleden is aangekondigd) nog steeds niet is uitgevoerd? Zo nee, hoe zit dit dan?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. In opdracht van de OD zijn eind juni 2023 door een geaccrediteerd meetbureau de eerste diffuse emissiemetingen uitgevoerd. Het resterende deel van de diffuse emissiemetingen en de herhaalmeting voor zware metalen bij batterij 23 stonden gepland voor eind oktober, maar zijn op het laatste moment geannuleerd door Tata Steel. Tata Steel heeft aangegeven de veiligheid van de meetploeg niet voldoende te kunnen borgen. De OD NZKG heeft hierdoor de metingen niet kunnen uitvoeren. De OD NZKG vindt het belangrijk dat de metingen ondanks deze omstandigheden zo spoedig mogelijk doorgang vinden en zoekt naar uitvoerbare oplossingen. De overige diffuse emissiemetingen zijn voorbereid en worden, indien de weersomstandigheden het toelaten, in het eerste kwartaal van 2024 uitgevoerd. Dit heeft echter niet tot doel om een verschil tussen «berekende en gemeten uitstoot van Tata Steel» te verklaren. Het doel van de metingen is om inzicht te hebben in de bijdrage van de luchtemissies van de verschillende bronnen om de geuroverlast te verminderen. Deze metingen komen nog voort uit het intensief toezichtstraject kooksgasfabriek 2.8
Gaat u met de provincie in gesprek om ervoor te zorgen dat het lekken van schadelijke stoffen bij de ovendeuren alsnog onafhankelijk en transparant wordt gemeten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen?
De OD NZKG voert met regelmaat eigen metingen uit op het terrein van Tata Steel naar de emissies vanuit de verschillende installaties. Het meten van gekanaliseerde en diffuse emissies van de Kooksfabriek 2 loopt inderdaad al geruime tijd. Een deel van deze metingen is uitgevoerd. Dat geldt niet voor de meting die de deuremissies bij de ovendeuren omvat.
De meting zal geen exacte getallen opleveren voor specifiek de deuremissies, maar een kwalitatief inzicht geven van het geheel aan diffuse emissies uit de deuren, vulgaten en een aantal andere bronnen. Om deze meting uit te voeren zijn bepaalde meteo-omstandigheden nodig, wat gecombineerd met de volle agenda’s van meetbureaus het uitvoeren van de metingen erg complex maakt.
Wanneer wordt er door het RIVM weer een vervolgmeting gedaan naar neerdalend stof op alle relevante punten in de omgeving van Tata Steel?
Nee, dit is niet nodig. De OD NZKG gaat deze metingen al uitvoeren.
Herinnert u zich dat onder andere het lid Van Esch vragen heeft gesteld over een nieuwsbericht waaruit bleek dat de Kooksfabriek 2 verkeerd is gebouwd, waardoor de installatie vanaf de eerste dag rookt en lekt aan alle kanten?5 En herinnert u zich dat u aangaf dat de omgevingsdienst geen aanwijzingen heeft gevonden voor mogelijke constructiefouten bij de Kooksfabriek 2 van Tata Steel?6
Op dit moment is deze meting voorzien voor de tweede helft van 2024, omdat dan naar verwachting verschillende maatregelen bij Tata Steel zijn uitgevoerd die zijn bedoeld om de emissie van het onderzochte grofstof te verminderen. Daarmee kan dan een goede vergelijking gemaakt worden met de eerdere onderzoeken.
Hoe verhoudt het nieuws dat er ruim twintig jaar lang illegaal te veel kankerverwekkende stoffen langs de ovendeuren van Kooksfabriek 2 weglekten zich tot de conclusie van de omgevingsdienst dat er geen aanwijzingen zijn voor mogelijke constructiefouten bij de Kooksfabriek 2?
Ja.
Is er bij het onderzoek dat de omgevingsdienst heeft gedaan naar constructiefouten bij Kooksfabriek 2 ook gekeken naar lekkende ovendeuren? Zo nee, waarom niet en kan dit dan alsnog gebeuren? Zo ja, hoe kan het dan dat de lekkende ovendeuren niet zijn aangemerkt als een constructiefout?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. Dat er geen constructiefouten zijn betekent niet dat er geen PAK emissie is. De constructie van de fabriek ziet op andere zaken dan deurlekkages. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Bent u het ermee eens dat wanneer er structureel kankerverwekkende stoffen langs deuren van installaties lekken, dit een fout is in de constructie? Zo nee, waarom niet en hoe classificeert u deze lekkende deuren dan?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De ovendeuren maken geen onderdeel uit van de bouwkundige constructie van de fabriek maar van de installatie. Bij het onderzoek is uitsluitend gekeken naar de constructie die onderdeel uitmaakt van de afgegeven (bouw)vergunningen van de fabriek. De installatie was niet (bouw)vergunningsplichtig. Als de installatie niet goed werkt blijkt dit uit de emissies die zijn vastgelegd in de milieuvergunning.
Hoe en wanneer gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van Esch c.s. over de effecten op gezondheid en milieu van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel, waaronder recycling en het afschalen van de fabriek, alsnog onafhankelijk en transparant in beeld brengen?7
Wanneer lekkages bij deuren plaatsvinden is niet per definitie sprake van een constructiefout. In de Europees voorgeschreven Best Beschikbare Technieken (BBT) staan diverse maatregelen om emissies te voorkomen. Alle van toepassing zijnde maatregelen zijn door Tata Steel toegepast. Ondanks alle genomen maatregelen zijn echter toch beperkte emissies mogelijk. Dit wordt ook in de BBT conclusie 46 bevestigd11.
Hoe en wanneer gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van Esch c.s. over structureel cameratoezicht bij Tata Steel en voldoende budget voor de omgevingsdienst om snel te handelen op basis van de camerabeelden?8 In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van de leden Hagen en Boucke (beiden D66) d.d. 1 november 2023
In een recente brief13 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangekondigd dat Hans Wijers en Frans Blom als externe adviseurs zijn gevraagd om de maatwerkinzet af te wegen tegen verschillende alternatieven, bezien vanuit het perspectief en de beleidskeuzes van de Staat. Dat onderzoek loopt. In dat onderzoek wordt ook gekeken naar de effecten op gezondheid en milieu van deze alternatieven. Ik verwacht gezien de breedte van dit onderzoek, dat de resultaten voldoende inzicht geven in de effecten van milieu en gezondheid van de verschillende alternatieven. Ik verwacht dan ook dat de motie met behulp van dit onderzoek kan worden afgedaan. Wanneer deze resultaten beschikbaar zijn zal ik dat nogmaals beoordelen, voor nu acht ik het onnodig om aanvullend onderzoek op te starten.
De dreigende sluiting van de huisartsenposten in het VUmc en het Erasmus MC |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de berichten over de dreigende sluiting van de huisartsenposten in het VUmc en het Erasmus MC?1 2
Een eventuele sluiting van een zorgvoorziening, in dit geval een huisartsenpost (HAP), zal altijd impact hebben op het lokale zorgaanbod. Tegelijk zien we dat de druk op de zorg en op het beschikbare zorgpersoneel sterk toeneemt, ook in de toekomst. Het is dus verstandig dat HAP’s goed nadenken over de optimale inzet van het beschikbare aanbod, zodat goede toegankelijkheid en kwaliteit van zorg kan worden geboden.
Aanbieders van acute zorg in een regio werken in een keten. Keuzes over de inrichting van één van de acute zorgvoorzieningen in de keten, hebben daardoor effect op andere aanbieders. Daarom vind ik het van groot belang dat bij voorgenomen sluitingen de procedure uit het Uitvoeringsbesluit Wkkgz (AMvB acute zorg) en Uitvoeringsregeling Wkkgz wordt gevolgd, waarin onder andere de verplichting is opgenomen om een continuïteitsplan op te stellen en te bespreken in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). Het verplicht de zorgaanbieder om met andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars een zorgvuldige afweging te maken over de continuïteit in de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute zorg in de regio en om gemeenten en inwoners goed en tijdig te betrekken bij deze afweging. Dat neemt niet weg dat het voorstelbaar is dat er situaties voorkomen waarbij gemeenten en inwoners zich niet voldoende betrokken voelen, ondanks dat de zorgaanbieder zich wel degelijk heeft ingespannen om hen op een goede manier te betrekken. De uiteindelijke uitkomst van de procedure kan daarnaast, ondanks alle inspanningen, anders zijn dan betrokkenen wensen.
Ziet u hoe het sluiten van de Spoedeisende Hulp (SEH) in het VUmc nu leidt tot sluiting van andere afdelingen? Bent u zich ervan bewust dat dit ook dreigt te gebeuren in streekziekenhuizen waar de SEH verdwijnt?
De spoedeisende hulp (SEH) van het Amsterdam UMC, locatie VUmc, krijgt een andere invulling maar verdwijnt niet. Patiënten die vanwege hun onderliggende aandoening al bekend zijn op locatie VUmc (gezien de op die locatie geconcentreerde specialismen) kunnen daar ook in de toekomst gewoon terecht voor een acuut probleem. Alleen patiënten die nog niet bekend zijn op locatie VUmc kunnen daar in de toekomst niet meer terecht bij een acuut probleem. Zij zullen zich dan moeten presenteren op de SEH van de locatie AMC. Dit heeft nagenoeg geen invloed op de aanwezige afdelingen/specialismen op locatie VUmc.
Verder zie ik dat streekziekenhuizen die nu aan het nadenken zijn over de toekomst van hun SEH, in het algemeen niet zozeer overwegen om de spoedzorg volledig af te stoten, maar om het huidige aanbod om te vormen tot een voorziening voor laagcomplexe acute zorg, met daarbij afspraken met andere zorgaanbieders in de regio voor hoogcomplexere patiënten. Bij dergelijke bewegingen is ook samenwerking met onder meer de HAP juist van belang.
Hoe reageert u op de kritiek van sommige Rotterdamse huisartsen dat sluiting van de huisartsenpost daar zal leiden tot meer onnodige drukte op de SEH?
Veruit de meeste patiënten die mogelijk zorg nodig hebben in de avond, nacht of weekend, bellen naar de HAP. Wanneer zij voor een spoedconsult moeten langskomen, worden zij verwezen naar de daarvoor bestemde HAP’s in Rotterdam-Noord of -Zuid, of vlakbij Rotterdam (in Spijkenisse of Capelle aan de IJssel) en niet naar de zogenaamde satelliet-post in het Erasmus. Die is daar ook niet op ingericht. Voor deze patiënten verandert er dus niets bij een eventuele sluiting van de HAP in het Erasmus MC.
Daarnaast zijn er de zelfverwijzers, mensen die op eigen gelegenheid naar het Erasmus MC komen. Wanneer zij niet op de SEH van het ziekenhuis hoeven te worden geholpen, kunnen zij nu op de HAP terecht als het nodig is. Goed hierbij te vermelden dat dit om een relatief klein deel gaat. Ik heb van Huisartsenposten Rijnmond begrepen dat er in 2022 2% van het totaal aantal patiënten door de HAP in het Erasmus MC is behandeld, de overige 98% bij de vier andere HAP’s. De eventuele sluiting van de HAP in het Erasmus MC zal voor deze groep betekenen dat indien nodig, zij op een veilige manier naar de HAP in Rotterdam-Noord worden doorgeleid. Huisartsenposten Rijnmond heeft hier afspraken over gemaakt met de SEH van het Erasmus MC. Voor sommige patiënten zoals bijvoorbeeld sociaal kwetsbare mensen zal de SEH zelf de zorg organiseren. Dit betreft ongeveer 5% van de gevallen.
Welke stappen bent u bereid te zetten om te voorkomen dat deze huisartsenposten verdwijnen?
Partijen kunnen zelf goede afwegingen maken over de inrichting van het spoedzorglandschap, zij kennen de lokale situatie het best. Eventuele wijzigingen in het aanbod zullen in samenhang moeten worden bezien met de gehele spoedzorgketen, zodat zorg van goede kwaliteit kan worden geleverd en deze ook voor iedereen goed toegankelijk blijft. Er zijn daarbij duidelijke procedures omschreven die hierbij gevolgd dienen te worden, zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord op vraag 1.
De Zembla-reportage ‘Het transgenderprotocol’. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers |
|
Hebt u de reportage «Het transgenderprotocol»1 van Zembla, uitgezonden op donderdag 26 oktober 2023, gezien?
Ja.
Wat vindt u van de bevindingen in de reportage, die melding maakt van ondermaatse en wetenschappelijk ondeugdelijke onderzoeken waarop het zogeheten «Dutch protocol» voor transgenderzorg is gebaseerd? Kunt u (de Minister van VWS) reflecteren op de conclusies die in de reportage getrokken worden?
Ik ga niet over de medische inhoud van de zorg en daarom is het niet aan mij om een oordeel te geven en te reflecteren op de conclusies die in de reportage getrokken worden over het «Dutch protocol». In mijn beantwoording van de Kamervragen van de leden Pouw-Verweij en Van der Plas2 ben ik uitgebreid ingegaan op de eerdere conclusies rondom de onderzoeken rond het «Dutch protocol». Ik ben van mening dat het goed is dat er wetenschappelijke discussies zijn over wat de beste zorg is en voor welke groep het geschikt is, en dat duidelijk wordt wat we wel en (nog) niet met zekerheid al weten over eventuele bijwerkingen van medicijnen.
Belangrijk daarbij is dat een dergelijke discussie een volledig beeld schetst van het vraagstuk en is gebaseerd op feiten. Vanuit veldpartijen heb ik begrepen dat in de uitzending van Zembla een enigszins eenzijdig beeld wordt geschetst. In deze reportage komt een beperkt aantal deskundigen aan het woord die kritiek hebben op het «Dutch Protocol». Artsen uit landen als Amerika en Duitsland, evenals de vele patiënten die baat hebben bij de huidige zorg, komen niet aan het woord. Vanuit de patiëntenvereniging TNN is een uitgebreide reactie geplaatst op de website met een reactie op de uitzending3. Ook heeft het Amsterdam UMC een uitgebreide reactie op de website geplaatst met uitleg over het «Dutch protocol»4.
Daarnaast is het belangrijk onderzoek te blijven doen naar de bredere groep aan zorgvragers en naar de vraag of een medische behandeling zinvol is bij de minder klassieke populatie die zich meldt. Onderzoekers uit het Amsterdam UMC hebben recent een Vidi-beurs gekregen van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) bestemd voor onderzoek naar de minder klassieke populatie minderjarigen die zich heden meldt op de transgenderzorg poli.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat een dergelijke nieuwe, experimentele en controversiële behandeling voor jonge personen (in sommige gevallen nog kinderen) in Nederland gegeven mag worden en al jaren wordt gegeven, als er voor de effectiviteit en de veiligheid van deze behandeling zo weinig wetenschappelijke en medische onderbouwing is?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb aangegeven is het aan veldpartijen om gezamenlijk, via professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede zorg is, en aan de manier waarop zorgverleners medisch inhoudelijke zorg verlenen. In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch8 9 is bepaald wat goede transgenderzorg is. Hierin wordt ook de huidige versie van het «Dutch protocol »uiteengezet.
In de Kwaliteitsstandaard wordt aangegeven dat hormonen onder voorwaarden onderdeel kunnen uitmaken van de behandeling van transgender personen (ook bij een deel van de minderjarigen). De criteria waaraan moet worden voldaan zijn samengevat in tabel 2.2 van de Kwaliteitsstandaard. Bestaande inzichten moeten steeds getoetst worden en nieuwe inzichten moeten verwerkt worden in de manier waarop zorg verleend wordt. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg en baseert haar toezicht op de richtlijnen. De IGJ heeft recent nog aangegeven dat er bij hen geen signalen bekend zijn over onveilige transgenderzorg.
Medische behandelingen moeten uiteraard onderzocht en goed geëvalueerd worden. Als er verbeteringen mogelijk zijn in de behandeling van transjongeren is het cruciaal dat dit gedaan wordt op basis van feiten, nuance en in gesprek met experts en ervaringsdeskundigen. De Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch wordt op dit moment geëvalueerd door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (KIMS). Dit wordt uitgevoerd in opdracht van ZonMw en met subsidie van het Ministerie van VWS. Het KIMS kijkt naar de richtlijn conform de methodiek die zij ook hanteert bij de ontwikkeling van andere medische richtlijnen, berustend op systematische samenvattingen (ook internationaal) van wetenschappelijk onderzoek en afwegingen van de voor- en nadelen van de verschillende zorgopties, aangevuld met expertise (op gebied van klinische praktijk) en ervaringen van zorgprofessionals en zorggebruikers conform de «Richtlijn voor Richtlijnen 2012» en de «Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0».
In de herziene Kwaliteitsstandaard zal net als bij de vorige standaard gekeken worden naar evidence based onderzoek. De herziene richtlijn zal nadien eveneens worden gepubliceerd op de richtlijnendatabase.nl. Daarnaast is het streven dat er jaarlijks modulair onderhoud plaatsvindt van de richtlijn, zodat nieuwe kennis sneller verwerkt wordt in de richtlijn en geïmplementeerd kan worden in de praktijk. Te zijner tijd zal de nieuwe/herziene richtlijn moeten voldoen aan het Toetsingskader om in het Register van het Zorginstituut Nederland te kunnen worden opgenomen.
Bij de ontwikkeling van deze Kwaliteitsstandaard waren in de werkgroep betrokken: Nederlands Internisten Vereniging; Nederlands Huisartsen Genootschap; Nederlands Instituut van Psychologen; Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde; Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie;
Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie; Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie; en Transvisie. Tijdens de ontwikkeling van de standaard (knelpunteninventarisatie en commentaarfase) zijn naast bovenstaande partijen, ook beroeps- en wetenschappelijke verenigingen alsmede de IGJ en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) betrokken geweest.
Het primum non nocere («als eerste niet schaden») is in het medisch jargon een advies dat artsen in gedachten moeten houden, vooral als ze de keus hebben tussen handelen, met onzeker resultaat, en afwachten. Ik ga niet over de medische inhoud van de zorg en daarom is het niet aan mij om een oordeel te hebben over het inhoudelijk proces van diagnosestelling. In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch worden duidelijke voorwaarden voor indicatiestelling beschreven (hoofdstuk 1.1), die per voorwaarde ook uitgebreid worden toegelicht.
Vanuit uw Kamer zijn de afgelopen periode ook vragen gekomen over de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg. Het Kennisinstituut heeft mij laten weten dat het zal bekijken of het aangewezen is om de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg in dit traject mee te nemen en beide standaarden te integreren. Ook in de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg10 wordt probleemverkenning benadrukt als belangrijke allereerste stap bij personen die zich melden bij een GGZ-hulpverlener binnen de transgenderzorg. Hier wordt ook expliciet benoemd dat het belangrijk is om te beseffen dat er een grote variatie aan hulpvragen is. Ook wordt er hier benoemd dat indien psychische problemen een goede beoordeling van de genderdysfore gevoelens in de weg staan, dit allereerst goed moet worden uitgezocht. De behandeling van genderdysforie vindt plaats in een multidisciplinair team (psychologen, psychiaters, (kinderarts-) endocrinologen, chirurgen, vruchtbaarheidsartsen en maatschappelijk werkers). Dit zorgt voor een breed scala aan expertises.
Daarnaast moeten nieuwe kennis en onderzoek ook in de transgenderzorg leiden tot betere zorg en kwaliteitsstandaarden, zeker bij het gebruik van puberteitsremmers. De vraag is hoe jongeren het best geholpen kunnen worden met alle kennis die op dit moment aanwezig is. Met het beschikbare evidence-based onderzoek, inclusief de beperkingen ervan, wordt in kwaliteitsstandaarden door wetenschappers, artsen/zorgprofessionals en patiënten samen bepaald hoe die zorg eruit zou moeten zien. Daarin werkt de transgenderzorg voor jongeren hetzelfde als elke andere zorg. Heel veel behandelingen worden doorlopend onderzocht terwijl ze gegeven worden. Ook is het bekend dat in de kindergeneeskunde een dubbelblind onderzoek met controlegroep onhaalbaar en onethisch is. Daarin wijkt het onderzoek naar transgenderzorg niet af.
Over de vraag welke landen de zorg hebben hervormd, heb ik contact gehad met het KIMS. Zij zijn op de hoogte van een aantal landen waar het beleid/richtlijnen herzien wordt (Zweden, Finland en Verenigd Koninkrijk) of herzien is (bijvoorbeeld Duitsland). Recent is ook in Nieuw-Zeeland een nieuwe richtlijn opgeleverd. Al deze richtlijnen als ook de internationale richtlijn Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People (SOC) door de World Professional Association for Transgender Health (WPATH) (versie 8, 2022/9) worden meegenomen in de evaluatie door het KIMS.
Het wetenschappelijk en internationaal zorgdebat richt zich op dit moment op de vraag of een medisch genderbevestigend traject op jonge leeftijd veilig is, of jongeren op jonge leeftijd zo’n beslissing kunnen nemen (of erop terugkomen, detransition) en of er voldoende evidence voor de effectiviteit van vroeg medisch ingrijpen is. Veel onderzoek hierover komt tot op heden uit Nederland en dat geldt vooral voor langetermijnuitkomsten. Ook wordt in Nederland vanaf de begintijd data verzameld. Regelmatig wordt er beweerd dat in het buitenland de «Dutch approach» werd gebruikt. Dit klopt vaak niet, bijvoorbeeld met betrekking tot de onlangs gesloten Tavistock kliniek in Engeland. In een recent rapport naar de zorg in deze kliniek, het Cass rapport, wordt onder andere geconcludeerd dat er significante verschillen zijn tussen de «Dutch approach» en de werkwijze van de Tavistock kliniek. In de Tavistock kliniek werd de «Dutch Approach» – multidisciplinaire zorg, aandacht voor psychische comorbiditeit en langdurig volgen en monitoren (psychologische begeleiding) – losgelaten.
Kunt u uitleggen waarom destijds is toegestaan dat de standaarden waaraan het onderzoek voor en naar deze vorm van transgenderzorg moesten voldoen zoveel lager waren, onder andere door geen controlegroep of een alternatief daarvoor te gebruiken, dan voor ander onderzoek naar medische behandelingen en behandelprotocollen? Wat was hiervoor de (medische) onderbouwing en hoe rijmt u dat met het «primum non nocere» beginsel in de gezondheidszorg en de medische ethiek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom de gebrekkige wetenschappelijke en medische onderbouwing voor deze behandeling nu pas (echt) aan het licht komt en waarom een dergelijke behandeling destijds is goedgekeurd, op basis van zo weinig en ontoereikend evidence based onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u wie er betrokken waren bij het onderzoek dat geresulteerd heeft in het «Dutch protocol» en de goedkeuring daarvan en hoe en door wie dit onderzoek is gefinancierd?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier en door wie is de voortgang en ontwikkeling van het «Dutch protocol» door de jaren heen geëvalueerd en getoetst? Wie waren hierbij allemaal betrokken en vanuit welke expertise en hoedanigheid?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u en/of hebben eerdere bewindspersonen en/of het kabinet de afgelopen jaren eerder signalen en/of klachten gekregen over de discutabele onderbouwing voor de Nederlandse transgenderzorg en de problemen die sommige patiënten en hun omgeving hierdoor hebben ondervonden? Zo ja, wanneer, wat voor signalen waren dat, wie hebben hierover aan de bel getrokken en wat is hier toen door wie mee gedaan?
Ik heb regelmatig Kamervragen ontvangen rond dit onderwerp met artikelen over de Nederlandse transgenderzorg en de onderbouwing.
In mijn verdere beantwoording (vraag 15) ga ik uitgebreid in op de opdracht tot evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Mochten patiënten problemen ervaren met de kwaliteit van de transgenderzorg dan kunnen klachten gemeld worden bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Wat vindt u ervan dat de artsen die door Zembla zijn geïnterviewd niet herkenbaar willen worden vermeld in de reportage, omdat zij bang zijn om bijvoorbeeld hun baan kwijt te raken? Kunt u reflecteren op de sterke politisering van dit onderwerp en is het naar uw mening mogelijk dat er de afgelopen jaren een dusdanig hevige transgenderlobby gaande is dat kritische geluiden hieromtrent geen ruimte krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om een volledig en democratisch debat over deze kwestie te bewerkstelligen?
Ik deel uw mening niet dat kritische geluiden geen ruimte krijgen. Wel herken ik de controverse op het onderwerp transgenderzorg, getuige ook de vele Kamervragen die ik over dit onderwerp de afgelopen periode heb beantwoord en de maatschappelijke aandacht voor het onderwerp. Ik vind het goed hierover het debat te voeren maar het is daarbij wel van belang dat het debat gevoerd wordt op basis van onderzoek, nuance en feiten.
Het is niet aan het kabinet om een mening te vormen over of personen wel/niet herkenbaar in beeld willen bij het deelnemen aan een uitzending op televisie.
Hoe reflecteert u, in het licht van de bevindingen van Zembla, op de groeiende internationale kritiek op en zorgen over2 het sterk toenemende aantal jongeren dat zich aanmeldt voor genderzorg en de geluiden die opgaan over «sociale besmetting», die (getroubleerde) jongeren ertoe aan zou kunnen zetten om te geloven dat zij in het verkeerde lichaam zijn geboren en daarom hormoonbehandelingen en transitieoperaties zouden moeten/willen ondergaan?
Ik verwijs hiervoor naar mijn uitgebreide brief van 9 mei 2023 waarin ik u twee onderzoeken op het gebied van transgenderzorg heb toegestuurd en mijn reactie hierop.
In het onderzoek «Mijn gender, wiens zorg?» van de Radboud Universiteit wordt aandacht geschonken aan het begrip «sociale besmetting». Hierin wordt geconstateerd dat de toegenomen vraag naar transgenderzorg niet simpelweg terug te leiden is op sociale besmetting, dat wil zeggen de veronderstelling dat transgender personen elkaar ‘aansteken’. Het rapport laat zien dat een veelheid aan individuele, sociale en maatschappelijke factoren tezamen bijdragen aan deze zorgvraag. Voor harde conclusies over oorzaak-gevolg is meer onderzoek met herhaalde metingen over tijd nodig. Dergelijk onderzoek ontbreekt vooralsnog. Het is en blijft belangrijk onderzoek te doen naar de bredere groep aan zorgvragers en of een medische behandeling zinvol is bij de minder klassieke populatie die zich meldt. Dit onderzoek loopt momenteel in het Amsterdam UMC.
Daarnaast blijkt het van belang onderzoek te doen naar trends in aanmeldingen, kort- en langetermijneffecten in kaart te brengen, de uitkomsten van behandelingen te monitoren etc. Recent is ook onderzoek gestart naar goede besluitvorming rond de verschillende stappen in het behandeltraject.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de kinderpsychiater in de Zembla-reportage: «Wij waren pioniers, maar de kinderen waren eigenlijk ook pioniers»? Vindt u het medisch-ethisch verantwoord dat jonge, kwetsbare mensen zijn ingezet als «proefkonijnen» voor een wetenschappelijk weinig onderbouwde experimentele behandeling, die verstrekkende en in sommige gevallen onomkeerbare gevolgen voor hun toekomst en gezondheid zou hebben?
Er is nog deels onduidelijkheid over de veiligheid en het effect van de behandeling van kinderen met genderdysforie. Dit is in sommige landen reden om te pleiten voor grote terughoudendheid. Deze onduidelijkheid wordt door medisch deskundigen in Nederland gezien als een belangrijk maar aanvaardbaar risico, waarbij de afweging wordt gemaakt dat het ontzeggen van zorg aan een grote groep transgender jongeren ook schadelijk is voor de mentale gezondheid. Onderzoek bij kinderen kan vaak niet met een controlegroep en dubbelblind plaatsvinden (onder andere vanwege ethische bezwaren). Dit neemt niet weg dat het belangrijk is dat bij deze behandelingen zorgvuldige monitoring plaatsvindt. Registratie van behandeling vindt nu plaats bij gebruik van dure geneesmiddelen zoals groeihormonen. Voor deze groep geldt dat behandelingen van tevoren landelijk getoetst worden en de behandelingen prospectief gevolgd worden. De Stichting Kind en Groei-LRG6 is initieel door de zorgverzekeraars opgezet en verzamelt als enige organisatie de gegevens van kinderen in Nederland die met groeihormoon behandeld worden. De database voor Landelijke Registratie Groeihormoonbehandeling bij kinderen is daarmee uniek.
Ik kan niet beoordelen of de drie geïnterviewden uit Finland, Zweden en Engeland als neutraal beschouwd kunnen worden en of de situatie vergelijkbaar is met Nederland. Als er onderzoeksuitkomsten zijn die aanleiding geven tot het verbeteren van de zorg voor transgenderpersonen dan zullen die door de betrokken veldpartijen worden meegenomen in de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg en baseert haar toezicht op de richtlijnen. De IGJ heeft recent nog aangegeven dat er bij hen geen signalen bekend zijn over onveilige transgenderzorg.
Kunt u aangeven op welke manier er gehandeld is naar het principe van informed consent bij het toepassen van transgenderzorg in Nederland door de jaren heen, zowel bij de patiënten zelf, als bij hun ouders en/of verzorgers? Zijn deze mensen altijd volledig geïnformeerd over de minimale wetenschappelijk onderbouwing voor het «Dutch protocol» en alle eventuele gevolgen/bijwerkingen/schade die deze zorg zou kunnen opleveren?
Alle jongeren die zich met een hulpvraag bij een genderteam melden, beginnen met psychologische counseling en het verkennen van hun genderidentiteit. Naast het verzamelen van informatie met de jongere over zichzelf en diens genderontwikkeling, staat het verstrekken van juiste informatie centraal. Doel hiervan is om samen met de jongeren en ouders of verzorgers tot gezamenlijke, goed geïnformeerde en weloverwogen besluitvorming te komen over wat de jongere nodig heeft om zichzelf te zijn op het gebied van gender. Een belangrijk aspect hierbij is de multidisciplinaire aanpak. In de Kwaliteitstandaard Transgenderzorg Somatisch worden de voorwaarden voor informed consent ook benoemd7.
Op welke manier wordt de transgenderzorg in Nederland en de «Dutch protocol»-aanpak op dit moment gefinancierd en door wie?
In de Standards of Care van de World Professional Association for Transgender Health (WPATH) en in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch wordt benoemd wat nodig is om een diagnose te kunnen stellen en over te gaan tot behandeling.
Wanneer iemand medisch op deze zorg is aangewezen, valt de volgende zorg binnen het basispakket: psychologische behandeling en begeleiding, hormoonbehandeling, gynaecologische chirurgie, genitale chirurgie, gezichtsontharing, mastectomie, aangezichtschirurgie, adamsappel-reductie, logopedie (eventueel stembandcorrectie), fertiliteitspreservatie, foniatrie, stemverhogende operatie, borstconstructie of vervanging van een borstprothese bij agenesie of aplasie van de borst (zie artikel 2.1, sub c Regeling zorgverzekering). Waar het gaat om behandelingen van plastisch-chirurgische aard, gelden in het algemeen beperkingen en uitsluitingen (zoals genoemd in artikel 2.4, lid 1, sub b Besluit zorgverzekering). Hiermee is geregeld dat behandelingen die alleen cosmetisch van aard zijn, uitgesloten zijn van het basispakket. Vanwege de extra eisen die gelden voor behandelingen van plastisch-chirurgische aard, hebben de zorgverzekeraars in hun polissen opgenomen dat de verzekerde voorafgaand toestemming (een machtiging) nodig heeft. De zorgverzekeraar kan dan toetsen of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.
Wat vindt u ervan dat in verschillende landen geen transgenderzorg meer geleverd wordt op basis van het «Dutch protocol» en dat transgenderzorgklinieken zijn gesloten en wat betekent dat voor de transgenderzorg in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens om een onderzoek in te stellen naar het «Dutch protocol» en de medische legitimiteit ervan en gaat u hiervoor actief ervaringen ophalen bij personen die deze behandeling de afgelopen jaren hebben ondergaan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u niet dat er in Nederland, in ieder geval tijdelijk, gestopt moet worden met het leveren van transgenderzorg in de vorm van het «Dutch protocol», totdat beter en uitgebreider onderzoek is gedaan naar deze methode? Zo nee, waarom niet?
De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaard en kwaliteitsstandaarden, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is.
In Nederland hebben we een voldoende stevige transgenderzorg voor jongeren met daarbij voldoende expertise in de academische centra en genderklinieken.
Dat er nog deels onduidelijkheid is over de veiligheid en over het effect van de behandeling, is in sommige landen reden om te pleiten voor grote terughoudendheid. In Nederland wordt die onduidelijkheid door medisch deskundigen gezien als een stevig maar aanvaardbaar risico, waarbij de afweging wordt gemaakt dat het ontzeggen van zorg aan een grote groep transgender jongeren ook schadelijk is voor de mentale gezondheid. Behandeling volgt pas na uitgebreide psychische, medische evaluatie, fertiliteitscounseling en informed consent procedure. Gedurende het gehele behandeltraject wordt de jongere begeleid door een multidisciplinair team. Dit wordt in veel landen niet gegarandeerd.
Gaat u jongeren actief voorlichten over de gevaren van «sociale besmetting» en trendgevoelige, maatschappelijke beïnvloeding op het gebied van transgenderissues, bijvoorbeeld door hier op scholen lessen aan te wijden en/of jongeren de reportage van Zembla in de klas te laten bekijken?
In Nederland hebben scholen in het funderend onderwijs zich te houden aan het curriculum en de daarbij horende kerndoelen en eindtermen van het onderwijs. In het curriculum staat globaal beschreven wat er in ieder geval besproken moet worden, en wat leerlingen in het primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) op landelijk niveau moeten kennen en kunnen. Hierbij hebben scholen ruimte gekregen om zelf inhoudelijke keuzes te maken en invulling te geven aan het onderwijsprogramma voor leerlingen.
Scholen in het funderend onderwijs hebben de wettelijke opdracht om de basisnormen en -waarden van de democratische rechtsstaat actief te bevorderen. Het thema «burgerschap» gaat over deze basisnormen en -waarden van onze samenleving. Er wordt hierbij aandacht besteed aan een gezamenlijke basis met gemeenschappelijke democratische waarden – gelijkheid, vrijheid en solidariteit – in een samenleving waar ook ruimte is voor verschillende denkwijzen, opvattingen en culturen. Verschillende kerndoelen in het po11 en vo, 12 13 hebben inhoudelijk betrekking op het thema burgerschap.
Het besluit van Leiden, Amsterdam en Utrecht om hun kinderhartzorg te concentreren |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat de universitair medisch centra van Leiden, Amsterdam en Utrecht hebben besloten om hun kinderhartzorg te concentreren en deelt u de verbazing van het UMCG?1
Ja, ik heb uit mediaberichten hier kennis van kunnen nemen. VWS is hier niet van te voren over geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u deze stap in het licht van uw genomen besluit?
Voorop gesteld moet worden dat ik van dit voornemen aanvankelijk uitsluitend kennis heb genomen via de media en later via een beknopt persbericht. Het is voor mij dan ook niet duidelijk hoe deze samenwerking inhoudelijk vormgegeven gaat worden. Uit de beperkt beschikbare informatie die ik op dit moment tot mijn beschikking heb, lijkt echter te volgen dat er een voornemen is tot het inrichten van een samenwerkingsverband tussen de centra in Leiden, Amsterdam en Utrecht.
Ik vind het goed om te zien dat deze partijen de samenwerking op dit gebied opzoeken. Het doel is dat deze drie centra niet alleen met elkaar gaan samenwerken maar met alle betrokken centra in een landelijk netwerk. De aangekondigde samenwerking is een stap in die richting. Ik ga ervan uit dat de samenwerking met het Erasmus MC en het UMC Groningen de volgende stap is. De complexe interventies bij volwassen patiënten met een aangeboren hartafwijking en de interventies bij kinderen zullen in lijn met het eerder genomen besluit uiteindelijk op twee locaties worden geconcentreerd: in Groningen en in Rotterdam. Dat verandert niet door het recente nieuws over de samenwerking tussen de universitair medisch centra van Leiden, Amsterdam en Utrecht. Voor de volledigheid merk ik op dat dit besluit wordt betwist door het LUMC, het Amsterdam MC en het UMCU. Op 30 november jongstleden was de inhoudelijke behandeling van het ingestelde beroep tegen dit besluit en de rechter heeft aangegeven te verwachten op 11 januari 2024 uitspraak te doen.
Hoe verhoudt deze stap zich tot de bediscussieerde optie om drie centra open te houden, ook in het licht van het nieuwe Amerikaanse onderzoek dat laat zien dat volumenormen mogelijk naar beneden bijgesteld kunnen worden?
Aan het concentratiebesluit van de operaties bij patiënten met een aangeboren hartafwijking is een zorgvuldig proces voorafgegaan waarin verschillende aspecten zorgvuldig zijn afgewogen. Een combinatie van die verschillende aspecten heeft geleid tot het besluit om deze operaties te concentreren op twee locaties in Nederland. Één van deze aspecten betreft de volumenormen. Dat het Amerikaanse onderzoek zou leiden tot de conclusie dat deze normen naar beneden bijgesteld moeten worden, onderschrijf ik niet. Mijn standpunt is mede gebaseerd op een advies dat ik daarover heb gevraagd aan de IGJ. De IGJ geeft aan geen aanleiding te zien terug te komen op de eerder gestelde norm.
Zoals eerder toegelicht in de Kamerbrief van 13 april 2023 stel ik mij op het standpunt dat ik in de besluitvorming uit mag gaan van de in het visierapport beschreven volumenorm van 60 ingrepen per jaar voor kinderen jonger dan 30 dagen.2 Indien discussie binnen de beroepsgroep zou resulteren in een nieuwe consensus over de te hanteren volumenormen voor deze vorm van zorg, dan dient dit te worden beschreven in een kwaliteitsrichtlijn of consensusdocument die vervolgens wordt gepubliceerd door de betrokken beroepsverenigingen. De IGJ beoordeelt in zo’n geval of de (nieuwe) norm op de daartoe geëigende wijze tot stand is gekomen. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 1 juni 2023 met de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) over volumenormen voor kinderhartchirurgiecentra.3
Bovendien is van belang dat er naast de volumenormen ook andere aspecten meespelen zoals de personele capaciteit, de diversiteit aan interventies en daarmee de mogelijkheid tot specialisatie en de Nederlandse geografie. Ook dat zijn zwaarwegende aspecten die zijn meegewogen in het besluit om de interventies bij patiënten met een aangeboren hartafwijking te concentreren op twee locaties in Nederland.
Ik acht concentratie bij twee centra van belang vanwege het structureel en op lange termijn waarborgen van de kwaliteit van de interventies. Er is een duidelijk, robuust en toekomstbestendig perspectief nodig. Bij een tussenstap naar concentratie in drie centra zou, altijd de vraag blijven of en wanneer nóg verdere concentratie nodig is. Dit ook gezien de verwachte ontwikkeling in patiëntenaantallen in relatie tot de volumenormen. Dat geeft twijfels over het voortbestaan van één van de interventiecentra en zou de bijl aan de wortel van het nodige commitment zijn. Een keuze voor drie in plaats van twee centra zie ik dan ook niet als een reële optie.
Deelt u het uitgangspunt dat een volwaardig kinderhartcentrum in Groningen essentieel blijft voor de acute zorg in Noord-Nederland en dit centrum daarom hoe dan ook nu en in de toekomst open moet blijven?
Uit de impactanalyse van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) volgt dat als het UMC Groningen niet als interventiecentrum wordt aangewezen, dit een risico zou kunnen opleveren voor de regionale toegankelijkheid van de (acute) zorg in Noord-Nederland voor zowel volwassenen als kinderen.4 De NZa wijst er daarbij op dat voor de zorginfrastructuur in Noordoost-Nederland het Centrum voor Congenitale Hartafwijkingen van het UMC Groningen een belangrijke schakel is.
Die zorginfrastructuur kan niet zomaar worden overgenomen en kan ook niet eenvoudig in stand worden gehouden. Dit heeft voor mij, zoals bekend, de doorslag gegeven om Groningen aan te wijzen als tweede interventiecentrum. Voor een toelichting op deze beslissing verwijs ik naar de Kamerbrieven van 13 februari 20235 en 13 april 2023.6
Het bericht 'In november geen schoolfruit meer' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel ««In november geen schoolfruit meer»; Leveranciers: voor dit bedrag kan het niet meer uit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het leveren van gratis fruit aan basisscholen een maatschappelijk belang dient, omdat het ervoor zorgt dat kinderen al op jonge leeftijd gezond leren eten?
Ja. De EU-Schoolregeling heeft tot doel de consumptie van fruit, groente en zuivel (voedingsmiddelen uit de Schijf van Vijf) door kinderen te bevorderen en hen gezonde en duurzame eetgewoonten aan te leren. Dit vindt plaats door het uit EU-budget verstrekken van fruit, groente en zuivel aan kinderen op scholen, in combinatie met begeleidende educatieve maatregelen.
Ziet u in dat dit alleen mogelijk is wanneer daar een fatsoenlijke subsidie tegenover staat?
Ja, de Europese regelgeving vereist dat lidstaten een vergoeding voor leveranciers vaststellen die eerlijk, billijk en controleerbaar is. Hier geef ik gehoor aan door de eenheidsprijzen voor het leveren van schoolfruit sinds 2015 vast te stellen op basis van onderzoeken naar de kostprijs van schoolfruit door Wageningen Economic Research (WEcR).
Kunt u toelichten waarom de subsidie wordt verlaagd, terwijl de kosten voor producenten en leveranciers stijgen?
Zoals is vastgelegd in de nationale strategie voor uitvoering van de EU-Schoolregeling, stel ik de eenheidsprijzen voor het leveren van schoolfruit sinds 2015 vast op basis van onderzoeken naar de kostprijs van schoolfruit door WEcR. WEcR gebruikt hiervoor een model dat inzichtelijk maakt wat een gemiddelde reële kostprijs is per portie product fruit/groenten voor inkoop, distributie en vervoer. In het onderzoek wordt gewerkt met gemiddelde inkoopprijzen over de afgelopen 5 jaar (2018–2022) waarbij een extra correctie wordt toegepast voor producten die in die periode structureel in prijs zijn gestegen.
De eenheidsprijs was in 2021 voor de schooljaren 2021/2022 en 2022/2023 vastgesteld op 17 eurocent. In 2022 is de eenheidsprijs als gevolg van een samenloop van onzekere kostprijsverhogende factoren (o.a. vanwege de oorlog in Oekraïne en de stremming van het Suezkanaal) eenmalig aangepast naar 24 eurocent voor het schooljaar 2022/2023. Voor het schooljaar 2023–2024 zijn een aantal van deze factoren weer genormaliseerd waardoor de prijsvergelijking met het jaar hiervoor niet kan worden gemaakt.
In juni 2023 is het onderzoek van WEcR gepubliceerd waarin voor het schooljaar 2023–2024 de kostprijs voor schoolfruit is vastgesteld op 17,7 eurocent. Op basis daarvan heb ik de eenheidsprijs in de Regeling vastgesteld op 18 cent per portie geleverd schoolfruit/-groente.
Naar aanleiding van vragen van marktpartijen is gebleken dat er in dit onderzoek berekeningsfouten zijn gemaakt. Dit betreur ik ten zeerste. Uit het gereviseerde onderzoeksrapport van WEcR blijkt dat de bijgestelde uitkomst van het kostprijsonderzoek 19,3 eurocent is. Daarom heb ik besloten de eenheidsprijs aan te passen naar 20 eurocent per portie geleverd schoolfruit/-groente in het schooljaar 2023/2024. Ik zal de Regeling op dit punt aanpassen.
Klopt het dat er verkeerde berekeningen zijn gemaakt door de Wageningen University & Research (WUR) waardoor de subsidie onbedoeld te laag uitvalt? Zo ja, waarom wordt deze fout niet hersteld?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u niet bereid bent om, zoals twee jaar geleden wél werd gedaan, de subsidie te verhogen? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de vergoeding alsnog te verhogen naar een marktconform niveau, zodat de levering van gratis fruit aan basisscholen kan worden voortgezet?
De uitkomsten van het WEcR- onderzoek zijn een schatting van een reële kostprijs voor het komende jaar voor het leveren van groente – en fruit. Ik heb n.a.v. het nieuwe rapport van de WEcR besloten de eenheidsprijs aan te passen en vast te stellen op 20 eurocent per portie geleverd schoolfruit/-groente. Ik zal de Regeling op dit punt aanpassen. Alle erkende leveranciers van schoolfruit/-groente ontvangen gedurende het schooljaar 2023–2024 deze eenheidsprijs voor alle leveringen.
Kunnen eventuele eenmalige meerkosten worden gedekt vanuit de onderuitputting in de lopende begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?
Omdat het Europese budget naar verwachting niet toereikend is om de verhoging van de eenheidsprijs van 18 naar 20 eurocent te bekostigen, wordt een eventueel tekort voor schooljaar 2023–2024 bekostigd vanuit de LNV-begroting. Zo zorg ik er voor dat de aanpassing in de eenheidsprijs geen invloed heeft op de hoeveelheid schoolfruit/- groente die kan worden geleverd.
Het artikel ‘Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit’ |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit» in Trouw?1
Ja.
Herkent u de signalen over cowboys die azen op de miljoenen van het Rijk die bedoeld zijn voor de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Zo ja, hoe wordt daarop geacteerd? Worden gemeenten hier actief over voorgelicht en gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
We horen van gemeenten dat zij worden benaderd door aanbieders van diensten en interventies met het oog de aanpak van jeugdcriminaliteit. In die zin herkennen we de in het artikel genoemde signalen.2 Het is goed dat we ons van deze ontwikkeling bewust zijn en we adviseren gemeenten waar nodig kritisch te zijn richting aanbieders.
Met de bij Preventie met gezag betrokken gemeenten spreken we hier in algemene zin over, omdat wij geen kennis hebben van specifieke lokale aanbiedingen. Om gemeenten binnen (de lerende aanpak van) Preventie met gezag te stimuleren en faciliteren delen wij wetenschappelijke kennis ten aanzien van risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen met hen. Daar waar het aanbieders van bewezen effectieve interventies betreft, kan dit een positieve ontwikkeling zijn, zodat de passende interventies worden ingezet in meer gemeenten. Dit is ook goed voor de ontwikkeling, het erkend houden en beschikbaar blijven van erkende interventies.
Wat is het beleid om te zorgen dat de miljoenen die gereserveerd zijn voor de preventie van jeugdcriminaliteit op een doelmatige manier worden ingezet? Op welke wijze wordt de effectiviteit van dit beleid gecontroleerd? Vindt daar onderzoek naar plaats? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie, en wat zijn de uitkomsten van deze onderzoeken? Wordt naar aanleiding van deze uitkomsten bijgestuurd indien blijkt dat de gelden niet doelmatig worden besteed? Zo ja, op welke wijze? Heeft u hier een concreet voorbeeld van?
Vanaf de uitnodiging aan gemeenten om een plan van aanpak Preventie met gezag op te stellen is bij gemeenten benadrukt om in te zetten op kansrijke en bewezen effectieve interventies en wetenschappelijke inzichten. Gemeenten maken mede op basis van de lokale probleemanalyse en de aangereikte informatie zelf keuzes in hun aanpak die passen bij de lokale context. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin de uitvoering in de (gebieden in de) gemeenten centraal staat; Rijk, gemeenten, regio’s en partners leren gezamenlijk van de uitvoering en ontwikkelen deze verder.
In een jaarlijkse monitorings- en evaluatiecyclus worden geleerde lessen samen met gemeenten en gezagspartners opgehaald uit de praktijk. De verzamelde voortgangsinformatie wordt verrijkt met de resultaten van lokale (en regionale) evaluaties en onderzoeken. Door bijstelling op basis van deze lessen verhogen we de doelmatigheid en effectiviteit. Een voorbeeld van een evaluatieonderzoek is van het EPIC-consortium.3 In het tweede deel van deze NWA-studie wordt lokaal onderzoek gedaan naar de effectiviteit van verschillende projecten en interventies. Het totaalpakket van alle monitorings- en onderzoeksresultaten wordt jaarlijks ontsloten via het halfjaarbericht Ondermijning en in een jaarlijkse uitgebreidere rapportage. De eerste rapportage wordt in 2024 naar uw Kamer gestuurd. De stand van zaken van Preventie met gezag wordt eveneens in de jaarlijkse Brede preventiebrief gemeld, waarin ook de voortgang wordt gemeld van bepaalde kansrijke en effectief bewezen interventies. Aanvullend wordt er via het WODC een overkoepelend evaluatieonderzoek opgezet dat naar verwachting in 2026 uit zal komen.
Hoeveel geld wordt de komende jaren geïnvesteerd in de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Hoe worden deze uitgaven verdeeld tussen gemeenten, politie, het Openbaar Ministerie (OM) en andere organisaties? Heeft u een overzicht van deze verdeling? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
In onderstaande tabel staat een overzicht van de verwachte uitgaven aan gemeenten en de justitiële partners binnen de domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak Preventie met gezag voor de komende jaren.
Naast deze domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak in 27 gemeenten investeren we ook op de inzet van kansrijke en bewezen effectieve interventies, een flexibele aanpak in andere (kleinere) gemeenten om een impuls te geven aan de lokale preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit, hebben we aandacht voor online jeugdcriminaliteit en versterken we de jeugdstrafrechtketen op landelijk niveau. Deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid 2024. De flexibele aanpak wordt momenteel nog verder uitgewerkt. Hierover informeren we uw Kamer in de eerstvolgende kamerbrief Preventie met gezag. Hierbij zal ook aandacht zijn voor de financiën.
27 gemeenten1
68,26
68,26
69,46
Nationale politie
6,2
6,7
6,7
OM
11,6
11,6
12,2
Raad voor de rechtspraak
10,75
10,9
11,8
Raad voor de Kinderbescherming
4,6
4,6
5,2
3RO
5,2
5,2
6
Een deel van deze middelen wordt door de gemeenten gedeeld met organisaties zoals Zorg- en Veiligheidshuizen, Stichting Halt of de Jeugdreclassering.
Welke voorwaarden worden er aan de uitgaven van de verschillende partijen die zich bezighouden met de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit gekoppeld? Worden alle doelgroepen daarin meegenomen en wordt daarin een onderscheid gemaakt in leeftijd? Wordt er een onderscheid gemaakt tussen jongeren die al wel en niet in de criminaliteit zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, maken de gemeenten lokale plannen die toegespitst zijn op de lokale problematiek. Vanaf het begin is gestuurd op inzet op de levensloopbenadering, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de verschillende doelgroepen, zoals risicojongeren, jonge aanwas, doorgroeiers en de harde kern. Kort gezegd van primaire preventie tot en met nazorg en re-integratie met specifieke aandacht voor de levensfase van kinderen, jongeren en jongvolwassenen.
Kunt u waarborgen dat het geld dat bedoeld is voor het voorkomen van jeugdcriminaliteit ook aangewend gaat worden voor dat doel en dan ook nog voor plannen die daar effectief aan bijdragen? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen en aan de Kamer verantwoording afleggen? Zo nee, waarom kunt u dat niet en betekent dat dan dat u het risico dat er belastinggeld verkeerd wordt besteed voor lief neemt? Kunt u waarborgen dat alleen wordt geïnvesteerd in plannen waarvan van tevoren al bewezen is dat die effectief zijn in het voorkomen van jeugdcriminaliteit en dat het geld niet voor experimenten wordt gebruikt?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 3 richten wij een stevig monitoringssysteem in waarmee we jaarlijks de voortgang ophalen. Hierop reflecteren wij samen met beleid, praktijk en wetenschap om te leren en waar nodig de lokale aanpakken aan te passen. Hierover wordt ook jaarlijks aan uw Kamer gerapporteerd.
Gemeenten zetten, mede gestimuleerd vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zo veel mogelijk in op risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen en kansrijke en bewezen effectieve interventies. De kennis van de wetenschap wordt hierbij (steeds beter) benut door nauwere samenwerking. Zo breidt het netwerk van gemeenten die samenwerken met wetenschappelijke onderzoekers en universiteiten steeds verder uit. Wij stimuleren steeds dat gemeenten en andere (justitiële) partners informatie met elkaar delen. Dit geldt ook voor de kritische geluiden vanuit de wetenschap met als doel de aanpak effectiever te maken. Voor de nodige scherpte hierop onderschrijven en delen we ook het door de wetenschap vaker aangehaalde adagium: baat het niet, dan kan het wel degelijk schaden.
Van sommige doelgroepen of specifieke problematiek is nog maar weinig bekend over wat effectief is, zoals de wijze waarop doorgroeiers weer uit de criminaliteit gehaald kunnen worden. Daarom wordt er gekeken naar de werkzame bestanddelen in verschillende interventies en hoe deze geïncorporeerd kunnen worden in nieuwe interventies. Daarnaast ontwikkelen we samen met de wetenschap een kwaliteitskader, zoals ook genoemd in de Initiatiefnota Verkuijlen. De daarbij te maken reflectietool gaat gemeenten ook praktisch nog beter ondersteunen bij de te maken keuzes voor effectieve interventies.
Hoe is gevolg gegeven aan de motie van het lid Mutluer c.s. over het laten onderzoeken hoe invulling moet worden gegeven aan specialistisch jongererenwerk? (Kamerstuk 36 200, nr. 72). Wat is de precieze uitvraag geweest, wat zijn de kosten van het onderzoek en wat is de huidige status van het onderzoek? Wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd?
Zoals aangekondigd in de Halfjaarbrief Aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit van 22 mei jl.4 is er dit jaar een groot actieonderzoek naar jongerenwerk gestart, zoals de regering ook is verzocht in de motie Mutluer c.s. over de invulling van het specialistisch jongerenwerk. In 2022 is samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een subsidie verstrekt aan Sociaal Werk Nederland om wetenschappelijk onderzoek uit te laten voeren naar de rol en bijdrage van het professionele jongerenwerk aan criminaliteitspreventie en ondermijning inzichtelijk te maken en te versterken. Voor dit grootschalige onderzoek «Drop In», dat drie jaar zal duren, is ongeveer 2,7 miljoen euro beschikbaar voor het in verschillende gemeenten opschalen van jongerenwerk, uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en de coördinatie en kennisuitwisseling.
Voor Drop In worden momenteel drie regionale werkplaatsen in Twente (Saxion Hogeschool, lectoraat Social Work), Zuid-Limburg (Hogeschool Zuyd, lectoraat Sociale Integratie) en Noord-Holland (Hogeschool van Amsterdam, lectoraat Youth Spot/Voorkomen probleemgedrag jongeren) gevormd. Onderzoekers van deze lectoraten gaan in samenwerking met jongerenwerkers op zoek naar inzichten in wat werkt voor wie in welke omstandigheden en zullen een proces in gang zetten om handelingsperspectieven voor jongerenwerkers gericht op criminaliteitspreventie te onderbouwen en te versterken. In januari 2024 vinden er regionale Kick off-bijeenkomsten plaatst, waarna het veldwerk van start gaat. In de tweede helft van 2024 worden tussentijdse resultaten n.a.v. fase 1 van het onderzoek verwacht en gedeeld met uw Kamer in de brief over de brede preventieaanpak Jeugdcriminaliteit. Om de kwaliteit van het onderzoek te borgen is een wetenschappelijke adviesraad samengesteld waaraan vijf experts deelnemen op het terrein van jeugd, criminaliteit en sociaal werk. Deze experts zijn ook betrokken bij ander lopend onderzoek naar preventie van jeugdcriminaliteit, waaronder het bij het antwoord op vraag 3 genoemde, grootschalige onderzoek EPIC. Daarnaast is er veel aandacht voor kennisuitwisseling met onder andere de opleidingen Sociaal Werk (mbo/hbo) in de regio’s, via een landelijk kennisnetwerk voor medewerkers van jongerenwerkorganisaties om kennis te delen over het thema jeugdcriminaliteit. Ook brengt het project stakeholders van het jongerenwerk, zoals jeugdreclassering, politie en HALT, regelmatig bij elkaar voor afstemming en uitwisseling.
De overname van Tandartspraktijk Kennemerland door een Deens private-equityhuis |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Scandinavisch private-equityhuis Axcel zet eerste stap in Nederlandse zorg met overname tandartspraktijk»?1
Ik ben bekend met de situatie die wordt geschetst in het aangehaalde artikel. In beginsel staat het elke partij in Nederland vrij om een (mondzorg) praktijk te starten of over te nemen mits vanzelfsprekend wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. Denk hierbij aan wetgeving over sturing van de zorg (zoals de Wet toetreding zorgaanbieders en de Mededingingswet) tot aan wetgeving over de kwaliteit van de zorg (zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg). Voor de volledigheid merk ik op dat op grond van art. 1.3 Uitvoeringsbesluit Wet toelating zorginstellingen voor mondzorgpraktijken een winstoogmerk is toegestaan.
Wat betreft overnames, deze dienen vooraf gemeld en goedgekeurd te worden door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Overnames waarbij door één van de partijen met meer dan 50 personen zorg wordt verleend, dienen bij de NZa te worden gemeld. Een melding bij de ACM dient gedaan te worden als sprake is van bepaalde omzetdrempels die door de overname zullen worden gehaald.
In lijn met de door uw Kamer aangenomen motie die de leden Van den Berg en Dijk hebben ingebracht tijdens het Wetgevingsoverleg in juni jl., laat ik zorgbreed een onderzoek doen naar de omvang van private equity in diverse zorgsectoren en de invloed van private equity op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg.2 Ook zal met het onderzoek worden onderzocht hoe de groei van investeringsfondsen en andere commerciële aanbieders in de zorg eventueel kan worden tegengegaan.
Bent u het ermee eens dat het een onwenselijke ontwikkeling is dat private equitybedrijven hiermee een nog groter deel van de tandartsenzorg in handen krijgen?
Het zorgbeleid is er op gericht dat de zorg betaalbaar is, van goede kwaliteit en toegankelijk voor iedereen die haar nodig heeft. Het is hierbij belangrijk om zicht te behouden op de effecten van private equity in onze gezondheidszorg zodat adequaat ingegrepen kan worden indien nodig. Het onderzoek dat ik laat uitvoeren naar de omvang van private equity in diverse zorgsectoren en de invloed van private equity op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg, zal hieraan bijdragen. Naar verwachting zullen de resultaten van het private equity onderzoek einde van het eerste kwartaal 2024 beschikbaar komen.
Daarnaast heb ik navraag gedaan bij de IGJ of zij signalen hebben ontvangen waaruit blijkt dat de kwaliteit van zorg in het geding is. De IGJ heeft aangegeven geen signalen t.a.v. ketenvorming in de zorg ontvangen te hebben. Ik ben mij er bewust van dat er zich kansen maar mogelijk ook risico’s voor kunnen doen bij private equity in de (mond)zorg, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van (uitkeerbare) winst van groter belang wordt dan de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg. Bij dergelijke situaties kunnen de in vraag 1 genoemde toezichthouders handhavend optreden. Ook merk ik op dat zorgverzekeraars, in het kader van de toegankelijkheid van zorg, als taak hebben te waarborgen dat verzekerden toegang tot goede zorg houden (de zorgplicht). De NZa toetst vervolgens op het naleven van de wettelijke zorgplicht door de verzekeraars.
Zijn er volgens u redenen om aan te nemen dat de groei van private equity in de tandartsenzorg minder negatieve effecten heeft dan in de jeugdzorg en de huisartsenzorg, ten aanzien waarvan de Kamer eerder al moties over de onwenselijkheid van private equity aannam?2 3
Het is te voorbarig om hier nu uitspraken over te doen. In lijn met de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Van den Berg en Dijk laat ik zorgbreed een onderzoek uitvoeren om beter inzicht te krijgen in de daadwerkelijke positieve en negatieve effecten van private equity in de zorg op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg.5 Ook zal met het onderzoek worden onderzocht hoe de groei van investeringsfondsen en andere commerciële aanbieders in de zorg eventueel kan worden tegengegaan.
Bent u bereid om stappen te zetten tegen de opmars van private equity in de tandzorg?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven vind ik het belangrijk om eerst beter zicht te krijgen op de rol en het effect van private equity in de zorg om te bepalen of, en zo welke, nadere maatregelen gewenst zijn en laat ik daarom zorgbreed een onderzoek uitvoeren naar private equity in de zorg. Doel van dit onderzoek is om beter inzicht te krijgen in de daadwerkelijke positieve en negatieve effecten van private equity in de zorg op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Indien één van de conclusies van dat onderzoek is dat de toezichthouders aanvullende middelen nodig hebben voor effectief toezicht, verwacht ik dat zij dit zullen aangeven. Daarna kan bepaald worden of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht dat ruim twee op de drie huisartsen een patiëntenstop hebben |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de berichten Ruim twee op de drie huisartsen hebben patiëntenstop, Huisartsentekort? Er zijn meer huisartsen dan ooit en Huisartsentekort: zo zit het met de patiëntenstop in jouw regio?1, 2, 3
Er zijn meer huisartsen dan ooit tevoren: het aantal werkzame huisartsen in Nederland is de afgelopen jaren zowel absoluut als relatief gegroeid.
Jaar
Inwoners
Werkzame huisartsen1
Inwoners/huisartsen
2000
16,3 mln.
8.600
± 1.900
2021
17,5 mln.
13.400
± 1.300
NIVEL, Cijfers uit de registratie van huisartsen 2021, https://www.nivel.nl/sites/default/files/bestanden/1004234.pdf
Daarnaast wordt op grond van het advies van het Capaciteitsorgaan het aantal opleidingsplekken huisartsgeneeskunde de komende jaren stapsgewijs verhoogd tot 1035 plekken in 2026.4 Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland zich kan inschrijven bij een huisarts. Dit vormt de basis van ons zorgsysteem. Het is dus onwenselijk dat er veel huisartsenpraktijken zijn die geen nieuwe patiënten aannemen.
Ik ben bekend met de problematiek die wordt geschetst in de aangehaalde artikelen. De druk op de huisartsenzorg en de daaruit volgende patiëntenstops hebben meerdere redenen, waaronder de stijgende zorgvraag, wachtlijsten elders in de zorg en de relatieve afname van het aantal praktijkhouders. Zoals geconcludeerd in de aangehaalde artikelen, biedt het simpelweg opleiden van meer huisartsen geen direct antwoord op de stops. Om de patiëntenstops aan te pakken, zet ik samen met het veld in op verschillende acties om de druk op de huisartsenzorg te verminderen, zowel op korte als op lange termijn. Dit doe ik onder andere door de afspraken gemaakt in het Integraal Zorgakkoord (IZA), over het anders organiseren van de avond-, nacht-, en weekendzorg, het mogelijk maken van meer tijd voor de patiënt voor elke huisartsenpraktijk, en het opstellen van een handreiking huisvesting huisartsen en gezondheidscentra.
Welke stappen zet u om huisartsen te ondersteunen bij het opzetten of overnemen van een huisartsenpraktijk?
Met de afspraken gemaakt in het IZA zetten we langs verschillende lijnen in op versterking van de huisartsenzorg en de eerste lijn. In het commissiedebat Eerstelijnszorg van 5 juli jl. heb ik daarnaast de toezegging gedaan om voor het einde van dit jaar met verschillende beleidsopties te komen die gericht zijn op het aantrekkelijker maken van het praktijkhouderschap. Hierover informeer ik uw Kamer voor het einde van het jaar.
Op welke manier zouden huisartsen beter kunnen worden ondersteund bij het opzetten of overnemen van een huisartsenpraktijk?
Ik vind het belangrijk dat iedere inwoner van Nederland zich kan inschrijven bij een huisarts en dat de continuïteit van de zorg wordt gewaarborgd. Dit leidt aantoonbaar tot betere kwaliteit van zorg en bijvoorbeeld minder doorverwijzingen naar de tweede lijn. Een huisarts kan zich op verschillende manieren verbinden met een vaste populatie, bijvoorbeeld als praktijkhouder, in loondienst of als vaste waarnemer. Daarnaast zijn er verschillende goede voorbeelden van initiatieven die (jonge) huisartsen helpen bij de stap naar het praktijkhouderschap. Zowel zorgverzekeraars, regionale huisartsenorganisaties als landelijke partijen – zoals Buurtdokters – zie ik daar steeds meer hun rol in pakken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, verken ik of er mogelijkheden zijn om het praktijkhouderschap aantrekkelijker te maken. Hierover zal ik uw Kamer voor het einde van dit jaar informeren.
Op welke manier worden de tarieven van freelance huisartsen momenteel gereguleerd?
Voor waarnemend huisartsen (dus niet-praktijkhouders en niet in dienst van een andere huisarts) gelden vrije tarieven, zowel voor overdag als in de avond-, nacht- en weekend (ANW) uren. Praktijkhouder en waarnemer maken hier onderlinge afspraken over.
In het Integraal Zorgakkoord heb ik met partijen afspraken gemaakt over een nieuwe organisatie van de ANW-zorg. Deze heeft als doel om de dienstendruk beter te verdelen tussen waarnemers en praktijkhouders. Onderdeel van de afspraken over de nieuwe organisatie is dat praktijkhouders en waarnemers dezelfde tarieven ontvangen voor dezelfde diensten. Het is dus de bedoeling dat diensten niet meer voor een hoger bedrag dan het maximumtarief van de NZa worden doorverkocht. Om partijen voldoende financiële ruimte te bieden voor deze nieuwe organisatie heeft de NZa de maximumtarieven voor ANW-zorg per 1-1-2023 verhoogd en gedifferentieerd.
Het is juridisch echter nog steeds mogelijk om ANW-diensten tegen een hoger tarief door te verkopen aan een waarnemer. Daarom heeft de NZa afgelopen zomer advies gegeven over de mogelijkheid van het reguleren van de tarieven bij doorverkoop van de diensten aan waarnemend huisartsen.5 Op basis van de resultaten van de nieuwe organisatie van ANW-zorg, zal ik beoordelen of aanvullende regulering noodzakelijk is. Betrokken partijen in de huisartsenzorg en zorgverzekeraars monitoren de effecten van de nieuwe ANW-organisatie. Ik ben met hen in gesprek over de ontwikkelingen en zal uw Kamer hier voor het einde van het jaar over informeren.
Hoe komt het dat de budgetten voor de huisartsenzorg niet worden opgemaakt, als huisartsen tegelijkertijd stellen dat de vergoedingen te laag zijn om fatsoenlijk een praktijk te kunnen runnen? Is er dan geen ruimte voor ruimere tarieven?4
Het door VWS vastgestelde macro budgettair kader voor huisartsenzorg betreft de maximale beschikbare budgettaire ruimte. Deze beschikbare ruimte groeit sterk, om de afspraken uit te kunnen voeren die in de hoofdlijnenakkoorden (tot en met 2022) en inmiddels het IZA (vanaf 2023) zijn gemaakt. Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders – individuele huisartsen en de regionale huisartsenorganisaties – om de macro budgettaire ruimte die beschikbaar is voor de huisartsenzorg (HAZ) en multidisciplinaire zorg (MDZ), goed te benutten. Dit doen zij met individuele afspraken, in de praktijk, in de wijk en regionaal. In 2022 werd 96% van de beschikbare middelen in de huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg uitgegeven.7 Op basis van voorlopige cijfers van het Zorginstituut lijkt het erop dat het kader in 2023 (licht) wordt overschreden, mede als gevolg van de uitvoering van IZA-afspraken over meer tijd voor de patiënt en verhoogde tarieven voor de ANW-zorg.8
In hoeverre wordt de toegenomen werkdruk voor huisartsen veroorzaakt door het feit dat veel andere zorgsectoren onder druk staan, waardoor er meer op het bordje van de huisarts terecht komt? Hoe kijkt u naar de rol die het kabinetsbeleid van de afgelopen dertien jaar daarbij heeft gespeeld?
De druk op de huisartsenzorg neemt toe, net als in de rest van de zorg. Wachtlijsten in andere sectoren, zoals de ggz of in de ouderenzorg, verhogen inderdaad de druk op de huisartsenzorg. Het oplossen van dit vraagstuk vereist een integrale aanpak. Samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zet ik daarop in met het Integraal Zorgakkoord.
De sluipende onderhandelingen over het WHO pandemieverdrag en de IHR |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Kuipers |
|
Klopt het dat de regering vóór 1 december 2023 bezwaar moet aantekenen tegen voorgestelde amendementen op de International Health Regulations (IHR),1 een bindende internationale regeling voor besmettelijke ziekten en andere grensoverschrijdende bedreigingen voor de volksgezondheid? Klopt dit ook met betrekking tot voorstellen rond het pandemieverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Conform de bepalingen in artikel 59 IHR, eerste lid, hebben lidstaten 18 maanden de tijd om bij een besluit tot wijziging van de IHR, een voorbehoud te maken of om dit af te wijzen. De 18 maanden gaan lopen vanaf het moment dat de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) conform artikel 65, tweede lid van de IHR, een wijzigingsvoorstel heeft genotificeerd aan de lidstaten van de WHO, nadat dit door de Wereldgezondheidsvergadering (WHA) is aangenomen. Met betrekking tot het besluit van de WHA om artikel 59 van de IHR te wijzigen, alsook de doorwerking daarvan in de artikelen 55, 61, 62 en 63, heeft de directeur-generaal van de WHO de lidstaten hiervan op 31 mei 2022 in kennis gesteld. Derhalve dienen lidstaten voor 1 december 2023 bezwaar aan te tekenen of de wijziging te verwerpen.
Nederland heeft de WHO op 16 augustus 2023 geïnformeerd dat het een voorbehoud heeft gemaakt op het door de WHA genomen besluit, aangezien er geen parlementaire goedkeuring was. De nationale goedkeuringsprocedure voor de wijziging wordt momenteel voorbereid. Mocht uw Kamer goedkeuring verlenen aan het besluit tot wijziging, dan kan ons land op grond van artikel 63 lid 1 van de IHR de verwerping van de wijziging weer intrekken, waarna dit ook voor ons land van kracht wordt.
Ten aanzien van de voorstellen rond het pandemieverdrag, is er op dit moment geen noodzaak noch mogelijkheid tot verwerping. De onderhandelingen over het verdrag zijn nog in volle gang en het uiteindelijke concept-verdrag zal na vaststelling daarvan door de WHA – conform de daarvoor geldende nationale goedkeuringsprocedure – worden voorgelegd aan de kamer.
Kunt u bevestigen dat de voorgestelde wijzigingen rond het WHO pandemieverdrag en de IHR een vergaande inbreuk teweegbrengen op de soevereiniteit en autonomie van Nederland met betrekking tot de aanpak van een toekomstige gezondheidscrisis in het bijzonder en met betrekking tot het gezondheidsbeleid in het algemeen?
De voorstellen voor een nieuw pandemieverdrag, alsook de wijzigingsvoorstellen die ingediend zijn voor de Internationale Gezondheidsregeling (IHR, 2005) en waarover momenteel wordt onderhandeld, bevatten geen elementen die resulteren in vergaande inbreuken op de soevereiniteit en autonomie van Nederland met betrekking tot de bestrijding van toekomstige gezondheidscrises of met betrekking tot gezondheidszorgbeleid in zijn algemeen.
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 23 februari 20232, vinden de onderhandelingen voor beide juridische instrumenten plaats onder het uitgangspunt dat niets is besloten, tot alles is besloten. De verwachting is dat het definitieve voorstel voor het pandemieverdrag én het definitieve voorstel tot wijziging van de IHR, in mei 2024 aan de Wereldgezondheidsvergadering (WHA) zullen worden voorgelegd ter vaststelling door de WHO-lidstaten.
Op basis van de op dat moment door de WHA vastgestelde inhoud van het pandemieverdrag en het besluit tot vaststelling van de wijzigingsvoorstellen op de IHR, kan ons land de beslissen om partij te worden bij het verdrag en/of de wijzigingsvoorstellen op de IHR te accepteren of deze af te wijzen.
Beide instrumenten zullen op dat moment volgens de daarvoor geldende goedkeuringsprocedure aan het parlement worden voorgelegd.
Bij de verdere ontwikkeling van het pandemisch instrument zal rekening worden gehouden met aangenomen moties vanuit uw Kamer.
Kunt u de Kamer nog deze maand informeren over het resultaat van de onderhandelingen over de IHR-amendementen en zo ja, wilt u aangeven welke amendementen voornamelijk technisch van aard zijn en welke wezenlijke veranderingen behelzen?
De onderhandelingen over de wijzigingsvoorstellen op de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) die in september 2022 door de lidstaten van de WHO zijn ingediend, zijn nog in volle gang. De verwachting is dat het totale pakket aan wijzigingen pas tijdens de Wereldgezondheidsvergadering in mei 2024 zal worden vastgesteld. Veel van de voorstellen die ingediend zijn op de IHR hebben tot doel de paraatheid en respons ten opzichte van toekomstige internationale gezondheidscrises te versterken. Dit onder meer door verbetering van surveillance en monitoring van ziekteverwekkers, het sneller delen van informatie, het versterken van nationale kerncapaciteiten, verbeterde samenwerking en coördinatie. Daarnaast zijn er ook nieuwe elementen, zoals een grotere aandacht voor gelijkheid en gelijkwaardigheid tussen rijke en arme landen wanneer het gaat om de verdeling van medische tegenmaatregelen in crisistijd en bijvoorbeeld rondom de versterking van de governance, toetsing en rapportage over naleving van de gemaakte afspraken. Het gezamenlijke doel is de IHR in de toekomst nog efficiënter te maken en de implementatie ervan te verbeteren.
Zoals hierboven aangegeven, is er in mei 2022 al één wijziging op de IHR aangenomen; de wijziging van artikel 59 van de IHR. Vanwege verwijzingen van/naar artikel 59 en doorwerking van de wijziging, gaf de juridische dienst van de WHO aan dat ook wijzigingen in artikelen 55, 61, 62 en 63 noodzakelijk waren. De wijziging ziet dus op de artikelen 55, 59, 61, 62 en 63 van de IHR.
Deze wijzigingen betreffen enerzijds inkorting van de beslistermijn voor lidstaten van de huidige 18 naar 10 maanden om ofwel een voorbehoud te maken tegen een wijziging van de IHR of om een dergelijk voorstel te verwerpen. Daarnaast wordt de termijn van inwerkingtreding van wijzigingen van de IHR teruggebracht van 24 naar 12 maanden.
Ik zal uw kamer binnen afzienbare tijd nader informeren over de stand van zaken rond beide onderhandelingsprocessen. Ik doe dit graag op een moment waarop ik u zo volledig mogelijk kan informeren. Naar mijn oordeel is er op dit moment geen urgente reden om dit voor het einde van deze maand te doen.
Welke onderhandelingspositie neemt Nederland in met betrekking tot specifieke onderdelen van de IHR en het WHO pandemieverdrag?
In beide processen vindt de Nederlandse inbreng zoveel mogelijk plaats in EU-verband en in afstemming met de overige lidstaten. De Europese Commissie voert de onderhandelingen namens de EU lidstaten voor beide instrumenten. Zoals in de brief aan uw Kamer van 23 februari 2023 aangegeven, richt Nederland zich voor beide processen vooral op enerzijds het verbeteren en versnellen van internationale samenwerking op het vlak van monitoring, surveillance en bestrijding van potentiële internationale gezondheidscrises en de verspreiding van (resistente) infectieziekten en wordt tevens een versterking van de implementatie van nationale capaciteiten ondersteund. Ons land steunt ook het principe dat bij een toekomstige pandemie er een rechtvaardigere en eerlijkere verdeling van medische tegenmaatregelen moet komen, met name ook richting ontwikkelingslanden. Om de implementatie van de afspraken in het pandemieverdrag goed te kunnen volgen, is er een adequaat rapportage- en nalevingsmechanisme nodig.
Voor de IHR geldt nog in het bijzonder dat ons land voorstander is van gerichte amendementen om het instrument en de implementatie ervan te versterken en verbeteren, zonder dat het karakter en de werking van de IHR fundamenteel veranderd.
Als de regering bezwaren aantekent, welke zijn dat? Zo nee, kunt u uitleggen waarom de regering geen overwegende bezwaren ziet om afstand te doen van wezenlijke bevoegdheden met betrekking tot het aanpakken van een gezondheidscrisis?
De mogelijkheid tot het aantekenen van een bezwaar geldt momenteel alleen nog voor mogelijke nieuwe wijzigingsvoorstellen conform artikel 59 van de IHR. Voor het pandemieverdrag moet nog nader vastgesteld worden volgens welke procedures partijen bij het verdrag kunnen aantekenen tegen onderdelen van het verdrag of toekomstige wijziging daarvan. Echter, noch bij de amendementen op de IHR, noch in het proces dat zou kunnen leiden tot een pandemieverdrag, is er sprake van afstand doen van wezenlijke bevoegdheden van nationale lidstaten met betrekking tot het aanpakken van een gezondheidscrisis. Ook in de toekomst zal de Directeur-Generaal van de WHO ten tijde van een internationale gezondheidscrisis aanbevelingen voor (inter-) nationale maatregelen kunnen doen.
Met het pandemieverdrag zullen WHO-lidstaten kunnen beschikken over nieuwe instrumenten en verbeterde samenwerkingsmechanismen voor en tijdens een gezondheidscrisis, zodat de wereld gezamenlijk beter voorbereid is op toekomstige pandemieën. Dit zijn belangrijke doelen die door het kabinet gesteund worden.
Kunt u de Kamer informeren over de vraag welke mogelijkheden er zijn om de regering op te dragen alsnog tijdig bezwaar aan te tekenen tegen het overhevelen van bevoegdheden rond de wijziging van het WHO pandemieverdrag en het uitvoeringsverdrag IHR, die op nationaal niveau horen te blijven?
In de door WHO-lidstaten ingediende voorstellen voor een pandemieverdrag, noch in de wijzigingsvoorstellen op de Internationale Gezondheidsregeling (IHR), is er sprake van het overhevelen van bevoegdheden die volgens het principe van subsidiariteit beter op nationaal niveau geregeld kunnen worden.
Voor de onderhandelingstrajecten geldt dat een besluit van de Wereldgezondheidsorganisatie tot vaststelling van een pandemieverdrag, dan wel tot wijziging van de IHR, volgens de daarvoor geldende goedkeuringsprocedure aan het parlement zullen worden voorgelegd, alvorens ze voor ons land in werking kunnen treden.
Doet de wijze waarop u uitvoering geeft aan de motie Van Haga/Smolders, waarin de regering wordt verzocht om de Kamer minimaal tweejaarlijks over de voortgang van het pandemieverdrag te informeren, voldoende recht aan de mogelijkheid voor het parlement om tijdig invloed uit te oefenen op voorgenomen fundamentele keuzes voor het WHO pandemieverdrag en de (wijziging van de) IHR?2
De kamer is sinds de motie Van Haga/Smolders meer dan tweejaarlijks geïnformeerd over beide processen, via twee kamerbrieven, de beantwoording van Kamervragen en via mondelinge vragen.
Het Bureau van de Intergovernmental Negotiation Body (INB) waarbinnen het pandemieverdrag wordt onderhandeld, heeft kort geleden een voorstel neergelegd voor een «Negotiation Text». De eerste beraadslagingen over deze tekst vinden momenteel plaats. Ik zal uw Kamer als hierboven aangegeven, op korte termijn informeren over dit nieuwe voorstel.
Krijgt de WHO in het pandemieverdrag en na aanpassing van de IHR een «absolute and non-questionable» leiderschap, absoluut dus en zonder dat daar iets tegenin kan worden gebracht, in een situatie waarin deze organisatie verwijst naar pandemische preventie, paraatheid en / of respons?
Nee dat is niet het geval.
Wat is de houding van Nederland tegenover het toekennen van deze zelfautorisatie aan de WHO?
Er is geen sprake van zelfautorisatie aan de WHO.
Kunt u een toelichting geven op de concrete invulling en afwegingscriteria voor het concept «one health», ofwel één gezondheid, dat cruciaal is in de plannen rond de rol van de WHO inzake pandemische preventie, paraatheid en respons?
Zoals beschreven in de Nederlandse Mondiale Gezondheidsstrategie4, is One Health een geïntegreerde, verbindende aanpak die gericht is op het duurzaam in balans brengen en optimaliseren van de gezondheid van mens, dier en ecosysteem. Aangezien vele mondiale gezondheidscrises veroorzaakt zijn door infectieziekten afkomstig van dierlijke reservoirs (zoönose, zoals SARS-CoV2, MERS, Ebola, vogelgriep, de builenpest), is het van wezenlijk belang dat zowel op het gebied van pandemische preventie alsook infectieziektesurveillance er rekening gehouden moet worden met ziekten die uit dierlijke reservoirs kunnen overspringen op mensen.
Wat kunt u zeggen over het voornemen om de directeur-generaal van de WHO zelfstandig te laten bepalen wanneer er een «international health development of concern», een zorgwekkende situatie dus, bestaat of mogelijk kan ontstaan, waarin hij de lidstaten min of kan dwingen om allerlei beperkende maatregelen te nemen zoals lockdowns, (camera)toezicht en andere zware maatregelen?
Op grond van artikel 12 van de Internationale Gezondheidsregeling (IHR, 2005) kan de Directeur-Generaal van de WHO bepalen of er naar zijn inzicht sprake is van een Public Health Emergency of International Concern (PHEIC) bij een specifieke gezondheidsbedreiging. De Directeur-Generaal baseert zich hierbij op hem beschikbare informatie, waaronder informatie zoals verstrekt door een betrokken WHO-lidstaat waar een crisissituatie zich voordoet, het beslisinstrument in annex 2 van de IHR, het advies van een «Emergency Committee» van onafhankelijke experts, wetenschappelijke inzichten en een inschatting van de risico’s voor de volksgezondheid, internationale verspreiding van een ziekte en/of mogelijke verstoring van het internationale personen en reizigersverkeer.
Op grond van artikel 15 respectievelijk artikel 16 van de IHR kan de Directeur-Generaal na het uitroepen van een PHEIC tijdelijke of staande aanbevelingen doen aan nationale lidstaten rondom te nemen maatregelen op het vlak van volksgezondheid, maar ook met betrekking tot het vervoer van reizigers en goederen. Deze aanbevelingen zijn niet bindend. Lidstaten zijn en blijven zelfstandig bevoegd om zelf te beslissen over nationale beschermingsmaatregelen, met inbegrip van eventuele maatregelen als lockdowns en (camera)toezicht.
Klopt het dat het pandemieverdrag in wording en de IHR geen mechanisme bevatten om besluiten van de WHO terzake te bevragen, bij te stellen of te stoppen?
Zowel bij de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) als het toekomstige pandemieverdrag, zijn lidstaten partij bij deze instrumenten. Lidstaten kunnen te allen tijde wijzigingsvoorstellen op de IHR indienen om de huidige bepalingen in de IHR omtrent het uitroepen van een PHEIC te veranderen. Dergelijke besluiten («decisions») worden door Wereldgezondheidsvergadering (WHA) genomen, waar alle lidstaten van de WHO zitting in hebben. Omdat de onderhandelingen over het pandemieverdrag nog in volle gang zijn, zijn de procedures rondom aanpassingen van besluiten nog niet vastgesteld.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de United States Court of Appeals for the Fifth Circuit, een federaal hof van beroep in de VS, waarin deze rechter de regering-Biden in de nasleep van het coronabeleid verbiedt om sociale mediaplatforms onder overheidsdwang aan banden te leggen wanneer daarop informatie wordt weergegeven die niet in overeenstemming is met dat beleid?3
Ja.
Wat heeft deze rechtelijke uitspraak voor de Amerikaanse situatie te zeggen voor de Nederlandse situatie, nu ook in Nederland sprake was van overheidssturing om sociale media in het gareel te krijgen?
Van de veronderstelde sturing is vanuit de overheid in Nederland geen sprake geweest. Bovendien beoordeelt de Amerikaanse rechtspraak aan haar voorgelegde rechtszaken volgens de geldende Amerikaanse wet- en regelgeving, waarmee er juridisch geen implicaties voor Nederland zijn.
Wat vindt u van het voornemen om de WHO aan lidstaten op te laten dragen wanneer en hoe informatie in de media en op sociale media moet worden gecontroleerd en bijgestuurd wanneer deze afwijkt van inzichten en het beleid van de WHO?
In het huidige voorstel van de onderhandelingstekst is een door lidstaten voorgesteld artikel opgenomen waarin overeengekomen wordt misinformatie over pandemieën tegen te gaan. In algemene zin vind ik het verstandig misinformatie tegen te gaan. In het huidige voorstel betreft het niet de WHO, maar de lidstaat die bepaalt wanneer en hoe in deze te handelen.
Bent u het ermee eens dat de nationale situatie rondom gezondheid en alles wat daarbij een rol speelt, te nemen maatregelen inbegrepen, zo specifiek nationaal is dat de grootst mogelijke terughoudendheid in acht genomen dient te worden om een internationale organisatie als de WHO daarover ook maar enige bevoegdheid te verlenen die verder strekt dan advisering aan de lidstaten?
Onze gezondheidszorg is primair nationaal georganiseerd. Dat geldt ook in belangrijke mate voor ons volksgezondheidsbeleid. Tegelijk is duidelijk dat de volksgezondheid in Nederland niet kan functioneren zonder internationale afspraken tussen landen en multilaterale organisaties, omtrent samenwerking en coördinatie. Dit geldt in belangrijke mate al voor onze samenwerking in EU-verband. Maar ook mondiaal is samenwerking noodzakelijk. Een voorbeeld is infectieziektesurveillance. Zonder afspraken over het delen van informatie over uitbraken van infectiezieken, kan een land zich niet voorbereiden, noch adequaat en tijdig reageren op mogelijke grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen wanneer die zich voordoen.
Ook is internationale coördinatie op het gebied van de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen wenselijk om sneller en effectiever te kunnen reageren op grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen en deze waar mogelijk in perken. Zoals aangeven, heeft de WHO op basis van de huidige IHR alsook ook na afronding van de onderhandelingen over de wijzigingsvoorstellen, enkel de bevoegdheid om niet-bindende aanbevelingen te doen voor gezondheidsmaatregelen op nationaal niveau ter bestrijding van een crisis. Hetzelfde zal gelden voor bepalingen in het pandemieverdrag.
Is er een ethische of neutrale omgang mogelijk met een pandemie? Zo nee, stemt u er dan mee in dat het onverantwoord is om nationale bevoegdheden over te dragen aan een internationale organisatie als de WHO, bevoegdheden die rechtstreeks raken aan het terrein van ethisch beladen en politieke keuzes met mogelijk verreikende maatschappelijke, psychosociale en economische strekking?
Zoals hierboven reeds vermeld, betreft het helaas een misverstand dat er voorstellen voorliggen om onze nationale bevoegdheden in aanzienlijke mate over te dragen aan de WHO.
Hoe passen plannen van de zogenoemde Global Health Hub Nederland en het onlangs ondertekende Global Health Pact in de plannen van de WHO voor een pandemieverdrag en het aanpassen van de IHR?
De Global Health Hub Nederland en het daarmee gepaarde pact is tijdens de lancering op 28 september jl. officieel van start gegaan. De Global Health Hub is een voornemen uit de Kabinetsbrede Mondiale Gezondheidsstrategie6. Voor het bevorderen van intersectorale samenwerking is deze Nederlandse Global Health Hub opgezet. De Global Health Hub verenigt alle relevante actoren en sectoren, zoals kennisinstituten en -platforms, academici, ngo’s, topsectoren, vernieuwers en denktanks op het gebied van verschillende facetten van mondiale gezondheid. Dit netwerk biedt (mondiale) gezondheidsactoren in Nederland de kans om krachten te bundelen en samen verder invulling te geven aan deze strategie.
Het Pandemieverdrag en het aanpassen van de IHR zijn onderhandelingen die bij de WHO lopen, waarbij de Global Health Hub niet betrokken is.
Leidt het Global Health Pact tot het aanpassen van wet- en regelgeving en tot het overdragen van nationale taken en bevoegdheden? Als dat niet zo is, sluit u dat ook uit voor de toekomst?
Het Global Health Pact heeft niet geleid tot het aanpassen van wet- en regelgeving. Het Global Health Pact heeft tevens niet de autoriteit en/of wens om wet- en regelgeving aan te passen en/of over te gaan tot het overdragen van nationale taken en bevoegdheden.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden, uiterlijk 10 november 2023?
Helaas is de beantwoording niet binnen de gevraagde termijn gelukt, zoals gemeld in de verzonden uitstelbrief. Bij deze worden de vragen alsnog een voor een beantwoord.
De ontwikkeling van medicijnen door ziekenhuizen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe een Gronings ziekenhuis het opneemt tegen big pharma»?1
Ik ben blij met de bijdrage die farmaceutische bedrijven en academische onderzoekers leveren aan de ontwikkeling van celtherapieën tegen kanker, zoals de genoemde CAR-T therapie. Een verkorting van de productietijd en lagere prijs zijn inderdaad wenselijk. Ik wacht de resultaten van het onderzoek met de CAR-T therapie vanuit het UMCG met interesse af.
Welke mogelijkheden ziet u om ziekenhuizen vaker te ondersteunen bij het zelf ontwikkelen van nieuwe medicijnen, zodat Nederland hiervoor minder afhankelijk wordt van de farmaceutische industrie?
Ik zet mij in op het stimuleren van academische ontwikkeling van geneesmiddelen. Dit biedt mogelijkheden om te sturen op onderzoek naar middelen die dicht op de zorgpraktijk worden ontwikkeld en zo goed aansluiten bij de behoeften van patiënten en artsen. Eerder dit jaar sprak ik met een onderzoekers van het Nederlands Kanker Instituut (NKI) / Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis (AVL), het Radboudumc en het Erasmus MC over hun onderzoek naar nieuwe innovatieve geneesmiddelen. Ik ben onder de indruk van deze initiatieven. De onderzoekers hebben me laten weten dat ze behoefte hebben aan ondersteuning bij de route naar registratie en vergoeding. Ik heb daarom contact opgenomen met het expertisecentrum FAST (Centre for Future Affordable Sustainable Therapy Development). FAST is opgericht voor het bevorderen van de ontwikkeling, productie en beschikbaarheid van nieuwe therapieën voor patiënten op een wijze die toekomstgericht, duurzaam en betaalbaar is. FAST zal, in nauwe samenwerking met VWS en relevante stakeholders, werken aan een overzicht van knelpunten en stimuleringsmogelijkheden voor academisch-gedreven geneesmiddelenontwikkeling.
Zijn er bij u nog meer gevallen bekend waarbij ziekenhuizen zelf een goedkoper alternatief voor een medicijn ontwikkelen? Zo ja, ziet u mogelijkheden om ziekenhuizen hierbij ook te ondersteunen? Zo nee, bent u bereid om hierover navraag te doen bij ziekenhuizen?
Een ander voorbeeld is de tumorinfiltrerende lymfocyten (TIL) therapie voor de behandeling van patiënten met een uitgezaaid melanoom. Deze therapie is ontwikkeld door een aantal academische ziekenhuizen onder leiding van het Antoni van Leeuwenhoek (AVL) en mede gefinancierd vanuit het Ministerie van VWS. Deze therapie wordt vanaf januari dit jaar vergoed vanuit het basispakket.
De behandeling heeft nog geen marktvergunning. Daardoor mogen patiënten in Nederland alleen met TIL behandeld worden met een zogenoemde hospital exemption (ziekenhuisuitzondering) die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft goedgekeurd. Het NKI heeft aangegeven te werken aan registratie van deze therapie bij het Europees Medicijn Agentschap (EMA).
Wat gebeurt er met het intellectueel eigendom van de medicijnen die door ziekenhuizen zelf ontwikkeld worden?
Universitair Medische Centra (umc’s) die een intellectueel eigendomsrecht hebben, zoals een octrooi, gaan daar in het algemeen bij het valoriseren van kennis mee om volgens de uitgangspunten die in het «Richtsnoer omgang met intellectuele eigendomsrechten (IER) richting academische start-ups» van de NFU en betrokken partners (UNL, KNAW, NWO) zijn opgenomen (volgens het principe «pas toe of leg uit»)2. Op initiatief van de NFU zijn aansluitend de tien principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren (MVL) geformuleerd in 20193. In 2020 is daar een MVL-Toolkit aan toegevoegd4. Over deze MVL-Toolkit heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 17 december 2020 geïnformeerd5. Ook in het UMCG worden deze uitgangspunten en principes waar mogelijk gehanteerd. De celtherapieën die voor de onderhavige studie in het UMCG worden vervaardigd, worden gemaakt op basis van een samenwerking en overeenkomst tussen het UMCG en Hospital Clinic Barcelona in Spanje, op basis waarvan het UMCG het recht op toepassing van deze celtherapie in Nederland heeft.
Hoe staat het met de ondersteuning van ziekenhuizen bij het zelf registreren van de medicijnen die zij hebben ontwikkeld, waar de Kamer ook eerder de motie Hijink/Paulusma2 over aannam?
De motie van de leden Hijink en Paulusma over ziekenhuizen ondersteunen in het registreren van hun eigen bereidingen dateert van 8 juli 2021. Op 9 juli 2021 zijn door het lid Paulusma Kamervragen gesteld van dezelfde strekking als de motie, naar aanleiding van het initiatief van een aantal ziekenhuizen in de strijd tegen geneesmiddelkaping. Deze vragen heb ik 11 oktober 2021 beantwoord (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 241). In mijn beantwoording heb ik aangegeven dat ik dergelijke initiatieven ondersteun, en dat de stichting Nationaal Farmaceutisch Kennis-, ontwikkel- en opleidingscentrum (NFKOO) mede voor dit doel subsidie ontvangt. Met de beantwoording van deze vragen beschouwde ik ook de motie als afgedaan7. Inmiddels biedt ook het expertisecentrum FAST, via een wegwijsloket, hulp bij therapieontwikkeling in Nederland.
Ziet u nog meer mogelijkheden voor samenwerking tussen ziekenhuizen in Nederland en in het buitenland bij het ontwikkelen en produceren van medicijnen, in navolging van de samenwerking tussen het UMCG en een ziekenhuis in Barcelona? Zo ja, welke stappen bent u van plan te zetten om dit te stimuleren?
Ik vind nóg intensievere samenwerking tussen de academische centra van groot belang. FAST zal, in nauwe samenwerking met VWS en relevante stakeholders, werken aan een overzicht van knelpunten en stimuleringsmogelijkheden voor academisch-gedreven geneesmiddelenontwikkeling. FAST zal ook onderzoeken hoe de samenwerking tussen academische centra kan worden geïntensiveerd.
Bent u het ermee eens dat het een goede zaak is dat er publiek gefinancierde alternatieven worden ontwikkeld voor dure geneesmiddelen van de farmaceutische industrie? Zo ja, bent u bereid om dat structureler te financieren, bijvoorbeeld via een nationaal onderzoeksfonds geneesmiddelen?
Ik acht het weinig zinvol om in te zetten op academisch-gedreven geneesmiddelenontwikkeling in directe concurrentie met de industrie. Ik wil inzetten op synergie zodat alle betrokken partijen hun expertise kunnen bijdragen. Eerder8 heeft de toenmalige Minister van VWS al laten weten dat het ontwikkelen van nieuwe businessmodellen voor het op de markt brengen van geneesmiddelen niet eenvoudig is. De ervaring laat zien dat een hoog investeerdersrisico en het vooruitzicht op een beperkte winst niet goed samengaan.
Ik geef er de voorkeur aan om te investeren in academische ontwikkeling van geneesmiddelen waar de grootste medische behoefte ligt, ook wel de unmet medical need. Idealiter investeert de overheid in projecten met een hoog potentieel maatschappelijk rendement en een relatief beperkte faalkans, die desondanks niet door private partijen worden opgepakt.
FAST zal tegelijkertijd mogelijkheden onderzoeken voor eventuele aangepaste processen om een middel bij de patiënt te brengen, bijvoorbeeld voor gepersonaliseerde therapieën. In dat verband wijs ik ook op de voorstellen voor aanpassing van de Europese farmawetgeving waarin wordt gesproken over onderzoek naar een aangepast regulatoir kader voor minder complexe ATMPs die onder de Hospital Exemption zijn ontwikkeld.
Hoewel de ontwikkeling van de TIL therapie door het NKI/AVL laat zien dat academische ontwikkeling van geneesmiddelen wel degelijk mogelijk is, kunnen we in algemene zin niet zonder de expertise en investeringen van de farmaceutische industrie. Bij de transitie van ontwikkeling vanuit de academie naar de industrie en het aangaan van licenties moeten de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) leidend zijn. Daarmee borg je het maatschappelijk belang. De uiteindelijke toepassing van de principes is afhankelijk van de onderhandeling. Een sterk product, dat bijvoorbeeld al getest is in patiënten, borgt een sterke onderhandelingspositie voor de academie. Het kan dan interessant zijn dat een product vanuit de academie zover mogelijk door hen wordt doorontwikkeld voor toepassing van MVL. Als de overheid besluit om verder te investeren dan moet het ook de risico’s accepteren die daarmee gepaard gaan.
Sepsis |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Zonder ingrijpen zal sepsis door vergrijzing vaker en dodelijker voorkomen»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met dat bericht. Sepsis is een medische term van bacteriën in het bloed. Een infectie kan op een tal van plekken voorkomen en sepsis is daar een complicatie van. Ik erken het belang van vroegtijdige herkenning en behandeling van sepsis en ben mij bewust van de ernst en de potentieel dodelijke gevolgen van deze aandoening.
Bent u ervan op de hoogte dat sepsis een van de meest dodelijke aandoeningen is, die jaarlijks meer levens eist dan hartinfarcten of verkeersongevallen?
Ja, ik ben op de hoogte van de ernst van sepsis en de impact die het heeft op de volksgezondheid. Sepsis is een ernstige aandoening die wereldwijd levens eist.
Bent u ervan op de hoogte dat bij sepsis elk uur telt en dat vroegere herkenning dus cruciaal is, maar dat vier op de vijf Nederlanders niet bekend zijn met sepsis? Wat is uw reactie hierop?
Ik ben op de hoogte van het feit dat bij sepsis een snelle diagnose en behandeling essentieel zijn voor de overlevingskansen van de patiënt. De onbekendheid herken ik; deze is gedeeld tijdens een conferentie bij VWS over sepsis op 20 mei 2022. Tegelijkertijd begrijp ik de zorgen van artsen dat een verhoogde alertheid onder het publiek kan leiden tot een toename van loos alarm op de toch al overbelaste eerste hulp. Het is essentieel dat bekendheid niet alleen gericht is op het herkennen van de symptomen van sepsis, maar ook op het juist interpreteren ervan.
Erkent u dat het feit dat Nederlanders nauwelijks bekend zijn met sepsis vertraging in de behandeling in de hand werkt en dat door deze vertraging de kans op een ic-opname toeneemt?
Het verband tussen publieke kennis over een aandoening en het effect daarvan op de behandeling en uitkomsten is een complex vraagstuk en hangt af van verschillende factoren, zoals de snelheid van ontwikkeling van het ziektebeeld, de snelheid van diagnose, de kwaliteit van de behandeling en de algemene gezondheidsstatus van de bevolking. Het is belangrijk om te benadrukken dat publieke kennis slechts één factor is binnen een complex systeem van zorgverlening.
Bent u ermee bekend dat in het Verenigd Koninkrijk2 en in Duitsland3 al jarenlang grote publiekscampagnes zijn en dat daarom de bevolking daar veel bekender is met sepsis dan in Nederland? Wat is uw reactie hierop?
Ik ben op de hoogte van deze publiekscampagnes. Tijdens de conferentie bij VWS over sepsis op 20 mei 2022 is het Britse voorbeeld uitgebreid besproken door experts. De meningen over het nut van een dergelijke publiekscampagne waren verdeeld; de nadruk lag tijdens de conferentie op andere prioriteiten. We doen al veel vanuit de overheid op het gebied van preventie, zoals vaccinaties die aangeboden worden in programma’s vanuit de overheid die de kans op sepsis kunnen verkleinen. Op basis van de feedback van de conferentie hebben we besloten geen grootschalige publiekscampagne over sepsis in Nederland te lanceren. We blijven de resultaten uit andere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, volgen en zullen indien nodig onze strategie heroverwegen.
Wat is uw reactie op de stelling van de in het artikel van de NOS genoemde Utrechtse hoogleraar acute interne geneeskunde, dat indien burgers bekender zijn met sepsis en doorvragen bij sepsissymptomen, dit levensreddende tijd zal opleveren?
Het is onbetwist dat vroegtijdige herkenning en een juiste behandeling cruciaal zijn om de ernstige gevolgen van sepsis te beperken. Ik verwijs u graag naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid ook in Nederland een publiekscampagne op te zetten rondom sepsis, zodat meer mensen bekend raken met sepsis? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen gaat u dan nemen om de bekendheid met sepsis onder Nederlanders te vergroten?
Ik ben niet voornemens een publiekscampagne op te zetten rondom sepsis voor het vergroten van bewustzijn over sepsis. Tijdens de recente conferentie, met experts op het gebied van sepsis, werd niet geconcludeerd dat een publiekscampagne de meeste prioriteit zou moeten hebben. Dit suggereert dat er meer effectieve methoden zijn die beter aansluiten bij de huidige behoeften en uitdagingen rondom sepsis. Het is daarnaast onduidelijk of een publiekscampagnes doeltreffend is in het langdurig veranderen van gedrag of het vergroten van bewustzijn rond sepsis. De complexiteit van de boodschap rond sepsis en het risico op campagnemoeheid onder het publiek spelen hierin een rol. Ik ben van mening dat de huidige strategie, gericht op onderzoek, training van professionals en gerichte gezondheidsinterventies, de meest effectieve manier is om de uitdagingen rondom sepsis aan te pakken. Ik verwijs u verder graag naar mijn antwoorden op vraag 5 en 15.
Erkent u dat sepsis vaak tussen wal en schip valt bij subsidieaanvragen, omdat sepsis door verschillende ziekteverwekkers veroorzaakt kan worden, de infectie in verschillende organen kan beginnen en de gevolgen zich ook in verschillende organen kunnen manifesteren? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dit niet. Voorstellen voor onderzoek naar sepsis kunnen ingediend worden bij de calls die uitgezet worden, zoals het programma Infectieziektebestrijding, waar ze beoordeeld worden op kwaliteit, relevantie en haalbaarheid. Dit programma heeft tot doel via gericht wetenschappelijk onderzoek tot komen tot een (nog) meer wetenschappelijk onderbouwde aanpak van de preventie en bestrijding van infectieziekten, waaronder sepsis. Het is tevens aan de beroepsgroepen om actuele kennis, ook vanuit internationale bronnen, te integreren in hun richtlijnen en hierover te adviseren.
Erkent u dat het aantal gehonoreerde subsidieaanvragen ontzettend laag is, zeker in vergelijking met andere ziektes met dergelijke gevolgen als sepsis? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang te benadrukken dat het honoreren van subsidieaanvragen een zorgvuldig proces is, waarbij de relevantie, kwaliteit en haalbaarheid van het voorgestelde onderzoek centraal staan. De vergelijking met andere ziektes is complex en dient zorgvuldig te worden gemaakt. Elke ziekte kent zijn eigen specifieke uitdagingen en behoeften.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer subsidies worden verstrekt voor onderzoek naar sepsis? Bent u bijvoorbeeld bereid om een op sepsis toegespitst financieringsprogramma op te zetten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de bestaande financieringsmogelijkheden – genoemd in mijn antwoord onder vraag 8 – en de brede opzet van onze huidige programma's zien wij op dit moment geen noodzaak om een specifiek op sepsis toegespitst financieringsprogramma op te zetten.
Erkent u dat een goede sepsisregistratie ontbreekt, waarbij er wel cijfers zijn van sepsispatiënten op de intensive care, maar er onvoldoende zicht is op patiënten die op een andere ziekenhuisafdeling sepsis hebben of ontwikkelen?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen zodat sepsis beter wordt geregistreerd?
Zorgprofessionals registreren sepsisgevallen op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst en maken gebruik van kwaliteitsregistraties om te leren en de zorg te verbeteren. Het is primair aan zorgprofessionals te bepalen hoe en welke gegevens zij in een kwaliteitsregistratie willen opnemen om de kwaliteit van zorg te bewaken en te verbeteren in samenspraak met patiënten. Het Ministerie van VWS ondersteunt en stimuleert wel transparantie en het delen van kwaliteitsinformatie.
Bent u ervan op de hoogte dat voor sepsis geen Diagnose Behandelcombinatie (DBC) bestaat, waardoor nazorg voor sepsispatiënten nergens op kan worden weggeschreven? Wat gaat u hieraan doen?
Alle directe patiëntenzorg geleverd in het ziekenhuis (waaronder diagnostiek, behandeling, controle en nazorg) wordt doorberekend in DBC’s. Er zijn ongeveer 4.500 verschillende DBC’s. Soms zijn de activiteiten die in een DBC staan specifiek aan een bepaalde ziekte te koppelen, soms zijn deze algemener in te zetten. Passende behandeling aan patiënten is leidend in wat een ziekenhuis als zorgverlening aanbiedt, niet de wijze waarop een DBC is samengesteld. Als er geen specifieke DBC is betekent het dus niet dat de zorg of nazorg niet wordt bekostigd.
Erkent u dat voor patiënten die sepsis hebben gehad maar níet op de ic hebben gelegen, nazorg en ondersteuning niet is geregeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze sepsispatiënten voortaan wel de nazorg krijgen die zij nodig hebben?
Iedereen heeft recht op passende zorg. Het behandelteam beoordeelt wat een passend zorgaanbod is, ook voor patiënten die niet op de ic hebben gelegen. Dit kan ook betekenen dat nazorg of ondersteuning ingezet moet worden. Denk bijvoorbeeld aan revalidatiezorg, polibezoek of thuiszorg.
Bent u bijvoorbeeld bereid om een post infectieus expertisecentrum op te zetten, zodat onder andere sepsispatiënten niet van de ene specialist naar de andere hoeven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb recent ZonMw de opdracht gegeven om een expertisenetwerk post-COVID op te richten. Doel van het expertisenetwerk is de coördinatie, organisatie en ondersteuning van onderzoek naar post-COVID en het delen van kennis over behandelingen en onderzoek met de zorgpraktijk. Daarbij heb ik aangegeven dat in het expertisenetwerk verbinding dient te worden gemaakt met onderzoek naar andere postinfectieuze aandoeningen. We streven niet naar een expertisecentrum op één locatie daar dat geen recht zou doen aan de omvang van de groep patiënten, maar naar een expertisenetwerk waarin kennis breed wordt gedeeld met alle zorgprofessionals die zich bezig houden met de behandeling van patiënten met post-COVID alsook patiënten met andere postinfectieuze aandoeningen.
Bent u ervan op de hoogte dat de WHO stelt dat nationaal beleid met een geïntegreerde aanpak nodig is op het gebied van infectie, antimicrobiële resistentie én sepsis?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier opvolging aan geven?
Ja, ik ben op de hoogte van het WHO-advies over een geïntegreerde aanpak van infecties, antimicrobiële resistentie en sepsis. Nederland heeft al stappen ondernomen met programma’s voor infectiepreventie en verantwoord antibioticagebruik. We ondersteunen initiatieven zoals Stichting Sepsisnet en richten ons op verbetering van preventie, diagnose en behandeling van sepsis. Ik vertrouw daarnaast ook op de expertise van medische professionals om dit belangrijke onderwerp verder aan te pakken.
Wanneer komt u met een dergelijke nationale aanpak, waarin in ieder geval sepsisregistratie, stimulering van onderzoek en sepsisawareness zijn meegenomen?
Voor sepsisregistratie, stimulering van onderzoek en sepsis awareness verwijs ik u graag naar mijn antwoorden op vraag 4, 5, 7–11 en 15. Wat betreft deze onderwerpen speelt Stichting Sepsisnet hierbij ook een belangrijke rol.
Het bericht 'Minder personeel dreigt in ouderenzorg door geldruzie met zorgkantoren' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Minder personeel dreigt in ouderenzorg door geldruzie met zorgkantoren» van 11 oktober 2023?1
Het is niet wenselijk dat zorgpersoneel ontslagen wordt. Met de toenemende vergrijzing is het van belang dat al het personeel dat in de zorg werkzaam is behouden blijft om de groeiende zorgvraag op te vangen. Het is aan zorgkantoren om een reële prijs te bieden aan de organisaties in de ouderenzorg, zodat die in staat zijn om het benodigde personeel te betalen.
Omdat ze het niet eens waren met de geboden tarieven hebben circa 250 organisaties een kort geding aangespannen. Op 31 oktober heeft de rechter uitspraak gedaan in dit kort geding. De rechter heeft aangegeven dat de door de zorgkantoren gehanteerde tarieven over het algemeen reëel zijn. Daarbij speelt mee dat de zorgkantoren het richttariefpercentage – op basis van de jaarcijfers over 2022 – naar boven hebben aangepast, dat de NZa de tarieven jaarlijks indexeert met de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA), zodat het mogelijk is om afspraken te maken over marktconforme arbeidsvoorwaarden, en dat de voorgenomen maatregelen, die samenhingen met het beleid om meerjarig te contracteren en de doorontwikkeling van het kwaliteitskader, voor 2024 zijn doorgevoerd.
Overigens wordt voor 2024 een aanzienlijke volumegroei in de ouderenzorg voorzien. De zorgorganisaties krijgen daarvoor ook de benodigde financiële middelen, waardoor ze het extra personeel dat daarvoor nodig is kunnen aantrekken.
Wat is uw reactie op het feit dat er in korte tijd meerdere rechtszaken zijn gestart tegen zorgkantoren in verband met niet toereikende Wet langdurige zorg (Wlz)-tarieven waardoor ontslagen in de zorg dreigen?
Zorgkantoren hebben de wettelijke plicht om de zorg doelmatig in te kopen. In het voorjaar 2023 hebben ze daartoe hun meerjarig inkoopkader 2024–2026 gepubliceerd. In dat inkoopkader worden allerlei zaken geregeld die van belang zijn voor de zorginkoop van de zorgkantoren, waaronder de te hanteren tarieven. Zorgaanbieders hebben vervolgens de mogelijkheid om daarover vragen te stellen en hebben daar ook veelvuldig gebruik van gemaakt. Mede op basis van de door de zorgkantoren gegeven antwoorden, hebben zorgaanbieders dit najaar besloten om het inkoopkader, meer specifiek de door zorgkantoren gehanteerde tarieven, aan de rechter voor te leggen. Dat was ook het moment om dat te doen.
De transitie die ik met WOZO in gang heb gezet vraagt wel om een gezamenlijke aanpak. Nu de rechter een uitspraak heeft gedaan, roep ik partijen op om met elkaar de noodzakelijke beweging in gang te zetten en/of te versnellen, zodat de langdurige zorg ook in de toekomst voor iedereen toegankelijk is die aangewezen is op zorg in het kader van de Wlz.
Wat voor gevolgen verwacht u voor de kwaliteit van de ouderenzorg na het lezen van dit bericht?
Dat de ouderenzorg onder druk staat is niet nieuw. Naast de stijgende kosten waar zorgaanbieders mee te maken hebben, is er ook een personele uitdaging. Door de algemene krapte op de arbeidsmarkt zijn vacatures moeilijk te vervullen. Het ziekteverzuim en het personeel niet in loondienst (PNIL) zijn hoog. Uit de benchmark ouderenzorg van BDO komt naar voren dat het ziekteverzuim eind 2022 op 9,3% ligt. Ook de kosten van PNIL zijn in 2022 ten opzichte van 2021 gestegen met € 374,5 miljoen. Het is aan de zorgaanbieders om te sturen op de interne bedrijfsvoering en op de omslag om de ouderenzorg toekomstbestendig te maken. Hiervoor is het nodig om het zorgpersoneel op een andere manier in te zetten door onder andere te investeren in een andere werkwijze (bijvoorbeeld met meer gebruik van technologie), zodat de zorg met minder mensen geleverd kan worden met behoud van kwaliteit. Ik ondersteun dat met de programma’s Wonen, Ondersteunen en Zorg voor Ouderen (WOZO) en Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & Welzijn (TAZ).
Welke stappen gaat u ondernemen om de kwaliteit van zorg binnen de ouderenzorg te waarborgen?
Ten eerste heb ik via het Zorginstituut partijen gevraagd om het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg door te ontwikkelen, zodat het zorgorganisaties meer mogelijkheden biedt om op een toekomstbestendige wijze goede kwaliteit van zorg te leveren, bijvoorbeeld door meer in te zetten op een andere manier van werken. Ten tweede ondersteun ik de zorgorganisaties met het programma WOZO hierbij, waarbij ik ook nadrukkelijk inzet op preventie en zorg en ondersteuning in de thuissituatie, zodat zwaardere vormen van zorg minder (snel) nodig zijn. In het kader van WOZO ben ik ook gestart met «Waardigheid en trots voor de toekomst», waarmee organisaties in de ouderenzorg ondersteund worden om deze omslag te realiseren. Ten derde ondersteun ik de zorgaanbieders met het programma TAZ in hun arbeidsmarktbeleid. Ten vierde heb ik besloten om de in het Coalitieakkoord opgenomen maatregelen met betrekking tot de doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg en het meerjarig contracteren voor het jaar 2024 niet door te voeren.
Welke gevolgen verwacht u voor de wachtlijsten voor de verpleeghuiszorg als vacaturestops worden ingesteld, ontslagen dreigen of als ouderenzorginstellingen zelfs dreigen om te vallen? Hoe gaat u hierop handelen?
Voldoende personeel voor de ouderenzorg is een forse uitdaging Er zijn veel vacatures en die zijn door de algemene krapte op de arbeidsmarkt niet altijd eenvoudig te vervullen. De uitstroom is nog altijd te hoog. We hebben daarom al het personeel dat beschikbaar is hard nodig. Vacaturestops en ontslagen zijn daarbij niet behulpzaam en kunnen de bestaande problemen verergeren, waaronder ook oplopende wachtlijsten. Als reactie op de motie Mohandis ga ik dan ook in kaart brengen in welke mate organisaties in de ouderenzorg personeel collectief dreigen te ontslaan. Ik doe dat door het volgen van de meldingen van zorgorganisatie bij het UWV in het kader van de Wet meldingen collectief ontslag (Wmco) en via een uitvraag van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bij de zorgkantoren. In de voortgangsbrief WOZO die ik u in december 2023 doe toekomen, neem ik de eerste resultaten hiervan op.2
Bent u het ermee eens dat ontslagen in de ouderenzorg het personeelstekort in deze sector zullen verergeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Daar ben ik het mee eens en dat moet dan ook zoveel mogelijk voorkomen worden.
Bent u het ermee eens dat een vacaturestop met het heersende personeelstekort in de ouderenzorg een negatieve invloed zal hebben op de werkdruk van het huidige personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een vacaturestop inhoudt dat er minder personeel beschikbaar is voor dezelfde werkzaamheden, dan zal dat de werkdruk van het personeel verhogen. Dat moet dan ook zoveel mogelijk voorkomen worden. Enerzijds door de redenen voor eventuele vacaturestops weg te nemen. Anderzijds door meer in te zetten op andere manieren van zorg verlenen met behoud van de kwaliteit van zorg.
Hoe rijmt u de dreigende ontslagen in de ouderenzorg met het doel van het kabinet om juist medewerkers in de sector zorg en welzijn te behouden, zoals omschreven in het Programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ)?
Met het programma TAZ zetten we zorgbreed in op een toekomstbestendige arbeidsmarkt in zorg en welzijn. Personeel collectief ontslaan past daar niet in. Dat moet dus ook zoveel mogelijk voorkomen worden. In dat kader is het ook belangrijk dat met TAZ ingezet wordt op regionale (brancheoverstijdgende) samenwerking om gezamenlijk de uitdagingen op de arbeidsmarkt aan te gaan. Ook zorginkopers (zorgkantoren, gemeenten, zorgverzekeraars) worden hierbij zoveel mogelijk betrokken.
Bent u het ermee eens dat een oplopende werkdruk door een vacaturestop of door ontslagen, niet in lijn is met het Programma TAZ waarbij juist gestreefd wordt naar een lagere werkdruk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het programma TAZ zetten we in op goede werkomstandigheden, waaronder een gezonde werkdruk. Vacaturestops en ontslagen die leiden tot een ongewenste hogere werkdruk passen daar niet bij. Ook hierbij kan de bij vraag 8 genoemde regionale samenwerking behulpzaam zijn.
Wat vindt u ervan dat uw eigen beleid lijkt te leiden tot een toename van personeelstekorten in de zorg?
Mijn beleid is erop gericht om de organisaties in de (ouderen)zorg te ondersteunen bij het beperken van de personeelstekorten in de (ouderen)zorg. De algemene krapte op de arbeidsmarkt vormt daarbij een forse uitdaging, voor zowel de zorgorganisaties als voor het kabinet. Met de programma’s WOZO en TAZ zet ik in op regionale samenwerking en een toekomstbestendige ouderenzorg. Daarnaast heb ik besloten om de in het Coalitieakkoord opgenomen maatregelen met betrekking tot de doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg en het meerjarig contracteren voor het jaar 2024 niet door te voeren. De ervaren financiële druk heeft overigens ook andere oorzaken dan de maatregelen uit het Coalitieakkoord, zoals ik ook in mijn brief van 13 september 2023 heb aangegeven.3 Daarbij gaat het onder andere om de hoge kosten van het ziekteverzuim en de inzet van personeel niet in loondienst, en de hoge inflatie.
Welke gerichte maatregelen gaat u nemen die ervoor zorgen dat ontslagen in de sector ouderenzorg worden voorkomen, waarbij uw recht doet aan één van de verzoeken van de aangenomen motie Mohandis c.s. van 28 september 2023 (Kamerstuk 31 765, nr. 807)?2
Ten eerste ondersteun ik met het programma TAZ de organisaties in de zorg in hun arbeidsmarktbeleid. Daarnaast heb ik het advies van de NZa gevolgd om het budgettair kader voor de Wlz te verhogen, waardoor er meer financiële middelen beschikbaar zijn om personeel aan te trekken.5 Ten derde volg ik, mede naar aanleiding van de aangenomen motie Mohandis c.s., nauwlettend of er sprake is van dreigende ontslagen in de ouderenzorg.6 Ten vierde heb ik in de brief over de uitvoering van deze motie aangegeven dat ik van mening ben dat met het niet doorvoeren in 2024 van een aantal in het Coalitieakkoord opgenomen maatregelen voor de ouderenzorg en het terugdraaien van de voorgenomen verlaging van de richttarieven door de zorgkantoren, er voldoende ruimte is geboden aan de organisaties in de ouderenzorg om de exploitatie rond te kunnen krijgen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Daartoe ben ik bereid.
Het bericht dat het OM over Fouad L. (verdachte van het doodschieten van drie mensen in Rotterdam op 29 september jl.) ook melding deed bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het Openbaar Ministerie (OM) ook bij de IGJ melding deed over Fouad L.?1
Het OM heeft in maart 2023 contact gezocht met de IGJ door middel van een brief aan de Inspecteur-Generaal. Dit is een soortgelijke brief die naar het Erasmus MC is gestuurd.
Zo ja, bent u daarvan op de hoogte gebracht? Zo ja, betrof dit beide Ministers of één van u beiden?
De IGJ heeft een eigenstandige informatiebevoegdheid om bewindspersonen te informeren. Dat is in dit geval ook gebeurd richting de toenmalige Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS).
Zo ja, wanneer was dat?
Op 3 oktober jl., dus na de gebeurtenis op 28 september.
Klopt het dat u in de richting van RTL Nieuws weigert iets bekend te maken over deze melding?
Ja, dat klopt. De voormalige Minister van VWS heeft dat inderdaad aangeven.
Zo ja, waarom weigert u dat en op welke wettelijke gronden?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen en het lopende onderzoek van het Openbaar Ministerie kan ik informatie over de melding niet delen.
Waren de meldingen bij de IGJ van voor de dodelijke schietpartij?
Ja, de meldingen waren van voor de dodelijke schietpartij.
Is er gehandeld op de meldingen bij de IGJ over Fouad L.? Zo ja, hoe?
Ja, er is gehandeld. De inspectie heeft het signaal destijds in onderzoek genomen. Hoewel het op het moment van melding ging over een student, zonder artsdiploma, maakte de inspectie zich zorgen omdat het een toekomstige zorgverlener betrof.
Het doel van het onderzoek was in eerste plaats het maken van een inschatting van het risico voor de patiëntveiligheid. De inspectie sprak naar aanleiding van de melding met de Erasmus MC en heeft de student per aangetekende brief uitgenodigd voor een gesprek. Op deze uitnodiging is hij niet ingegaan, waarna de inspectie alsnog herhaaldelijk heeft geprobeerd om in contact te komen. Het inspectieonderzoek werd na de gebeurtenissen op 28 september jl. opgeschort.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde?
Ik kan hier vanuit mijn positie niet verder op ingaan. De IGJ is een onafhankelijke organisatie en laat zich niet uit over individuele casuïstiek. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 & 7.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde voor de dodelijke slachtoffers?
Zie antwoord vraag 8.
Was Fouad L. op de hoogte van de meldingen bij de IGJ over hem?
Zie antwoord vraag 8.
Was de zorgverlening van Fouad L. op orde?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden?
Ik heb de vragen van uw Kamer zo snel mogelijk beantwoord. Door afstemming met meerdere partijen en het lopende onderzoek van het OM duurde de beantwoording langer dan gepland.
Kan de Kamer ook de aan de IGJ verzonden tijdlijn ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De memo d.d. 3 oktober 2023 die de IGJ naar mij en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft gestuurd, bevat vertrouwelijke toezichtsinformatie. Daarom kan ik de inhoud niet met uw Kamer delen. Wel heb ik in de voorliggende beantwoording globaal een tijdlijn geschetst van de gebeurtenissen. Zie daarvoor mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 7.