De zin en onzin van de Nutri-Score |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kent u de aflevering van Kassa «De zin en onzin van de Nutri-Score» (Kassa, 28 september 2024)?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat de doelen uit het nationaal preventieakkoord niet gehaald worden en het aantal mensen met overgewicht zelfs toeneemt?2
Ja, het Ministerie van VWS is de opdrachtgever van het RIVM-onderzoek waarnaar u verwijst.
Bent u van mening dat de Nutri-Score op dit moment bijdraagt aan het tegengaan van overgewicht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Overgewicht verhoogt het risico op (chronische) ziekten. Er is veel gezondheidswinst te halen als mensen gezonder gaan eten.
Het bewerkstelligen van een gezond voedingspatroon vraagt om een langdurige en samenhangende aanpak, een pakket aan diverse maatregelen en de inzet van zowel overheid als maatschappelijke partijen.
Voor een gezond voedingspatroon is de Schijf van Vijf de belangrijkste leidraad: welke producten passen in welke hoeveelheid in een gezond voedingspatroon. Met de Kies Ik Gezond? App van het Voedingscentrum kunnen consumenten direct zien of een product in de Schijf van Vijf staat.
In het Nationaal Preventieakkoord zijn met de ondertekenaars afspraken gemaakt over de introductie van een voedselkeuzelogo zodat consumenten in een oogopslag eenvoudig bewuste keuzes kunnen maken. Om hierin te faciliteren heeft de rijksoverheid het voedselkeuzelogo Nutri-Score geïntroduceerd, op basis van onafhankelijk consumentenonderzoek dat uitwees dat Nutri-Score een makkelijk te begrijpen logo is.
De Nutri-Score wordt bepaald aan de hand van de samenstelling van een product. Heeft een product een donkergroene Nutri-Score A, dan heeft het een betere samenstelling dan eenzelfde soort product met een oranje Nutri-Score D. Producten met eiwit, vezels, fruit, groenten en peulvruchten krijgen een hogere Nutri-Score. En een lagere score door een hoog energiegehalte (kcal), suikers, verzadigd vet en zout.
Als consumenten boodschappen doen kunnen ze met Nutri-Score in één oogopslag kiezen voor het product met de betere samenstelling. Ook voor producten die niet in de Schijf van Vijf staan en waarvoor nu geen eenvoudige handvatten bestaan om de betere keuze te maken.
Nutri-Score is gebaseerd op de nieuwste wetenschappelijk inzichten en zo goed mogelijk in lijn met de voedingsrichtlijnen die gelden in de deelnemende landen aan Nutri-Score.
De Gezondheidsraad heeft eind 2022 advies uitgebracht over het herziene algoritme van Nutri-Score en geconcludeerd3: «het logo heeft een meerwaarde in het bijzonder voor mensen met beperkte voedingskennis die met de huidige voedingsvoorlichting moeilijk te bereiken zijn en die vaker een ongezond voedingspatroon hebben. Nutri-Score is een intuïtief en visueel krachtig logo dat al bekendheid heeft doordat het logo al op tal van producten staat. Bovendien is het in de ons omringende landen ingevoerd en komt het via die landen op de Nederlandse markt».
Het logo is daarnaast ook een prikkel voor fabrikanten om de samenstelling van hun producten te verbeteren en draagt bij aan de Nationale Aanpak Productverbetering met als doel de hoeveelheid zout, suikers en verzadigd vet in producten te verlagen of het vezelgehalte te verhogen.
Bent u van mening dat de Nutri-Score misleidend kan werken omdat producten per categorie worden vergeleken, waardoor een pizza bijvoorbeeld een betere score kan krijgen dan een appel? Zo nee, waarom niet?
In de communicatie vanuit de rijksoverheid, en ook in de introductiecampagne van Nutri-Score is benadrukt dat het logo bedoeld is om producten uit dezelfde categorie te vergelijken. Met Nutri-Score kan binnen de pizza’s gemakkelijk worden gekozen voor de pizza met de betere samenstelling. Pizza’s berekend met het herziene algoritme krijgen een C of een D.
Deze uitleg zal ik blijven benadrukken en is ook onderdeel van de communicatieleidraad over Nutri-Score die is ontwikkeld in afstemming met betrokken partijen zoals de brancheorganisaties voor supermarkten en producenten, het Voedingscentrum, de samenwerkende gezondheidsfondsen, RIVM en de Consumentenbond. Om er zo voor te zorgen dat alle partijen het gebruik van Nutri-Score op dezelfde manier uitleggen.
Per wanneer moeten de producenten de nieuwe normering gebruiken, zodat de verschillende normeringen niet meer door elkaar gebruikt worden? Is er een instantie die hier op toeziet? Kan hier meer uitleg aan worden gegeven? Welke fouten zijn er nog met betrekking tot de Nutri-Score, waarop de expert in het programma Kassa op wijst? Binnen welke termijn zijn deze naar verwachting opgelost?
In Nederland moeten producenten vanaf de invoering van Nutri-Score per 1 januari 2024 direct de score op basis van het herziene algoritme gebruiken.
Nederlandse producenten die voor 2024 een pilot hebben gedaan op basis van het oude algoritme hadden tot 1 juli 2024 de tijd om de score aan te passen. Internationaal zijn afspraken gemaakt over de overgangstermijnen voor de landen die Nutri-Score al hadden geïntroduceerd.
De NVWA is de toezichthouder. Als producenten verkeerde scores op het etiket zetten is de NVWA bevoegd om te handhaven.
De Gezondheidsraad concludeerde in het advies over Nutri-Score dat het herziene algoritme goed aansluit bij de Richtlijnen Goede Voeding en de Schijf van Vijf: de producten buiten de Schijf van Vijf krijgen met het herziene algoritme bijna allemaal een D of E. Bij de productgroepen die een groene score krijgen is de aansluiting tussen Nutri-Score en de Nederlandse voedingsaanbevelingen vaak wel goed, maar niet altijd.
Het Internationaal Wetenschappelijk Comité (IWC) van Nutri-Score blijft de komende jaren werken aan verdere verbeteringen van het algoritme en betrekt hierin de aanbevelingen van de Gezondheidsraad. Het IWC richt zich hierbij op het optimaliseren van het algoritme voor het groente-, fruit- en peulvruchtenaandeel, zoetstoffen in vaste voedingsmiddelen, het vetgehalte van kaas en beter onderscheid tussen granen (wel of niet volkoren).
Deelt u de mening dat de Nutri-Score zijn doel voorbij schiet als onder meer Unilever, Heineken, Arla Foods, Cono Kaasmakers aangeven het voedsellogo niet meer te gaan gebruiken? Wat is uw reactie dat diverse fabrikanten de Nutri-score niet meer op verpakkingen gaan vermelden? Wat vindt u van de situatie die dan ontstaat, als vooral ongezondere producten met een lage Nutri-Score het niet op de verpakking zet, zoals in de aflevering van Kassa wordt gesuggereerd?
Mijn oproep aan bedrijven is om Nutri-Score op hun producten te zetten om zo de vergelijkbaarheid voor consumenten van producten te vergroten en hiermee bij te dragen aan de doelen van het NPA. Nutri-Score is echter een vrijwillig logo. Het staat voedingsproducenten vrij om het te gebruiken voor hun levensmiddelen en (niet-alcoholische) dranken.
Ik ben blij dat de meeste supermarktketens meedoen met hun huismerkproducten die de volle breedte van de productcategorieën beslaan. Het gaat om duizenden huismerkproducten.
Ik vind het teleurstellend als bedrijven niet meedoen helemaal als een bedrijf dit eerst wel gebruikte maar ermee stopt omdat de herziene scores te negatief uitpakken voor hun producten.
Via het monitoringsprogramma voor Nutri-Score door het RIVM zal ik vinger aan de pols houden door hoeveel producenten Nutri-Score wordt gebruikt. Zo kan ik ook zien of vooral producenten van producten met een lage Nutri-Score het logo niet gebruiken.
Bedrijven kunnen in veel gevallen de score verbeteren door de samenstelling van hun producten te verbeteren. Daarvoor hebben we in samenspraak met producenten de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV).
Deelt u de mening dat de Nutri-Score alleen doelmatig is als het verplicht wordt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de vrijblijvendheid er vanaf te halen?
Ik onderschrijf dat als de Nutri-Score op alle producten vermeld staat het logo het beste werkt als keuzehulp voor consumenten. Op dit moment laat de Europese wetgeving alleen een vrijwillig gebruik van voedselkeuzelogo’s toe. De Europese Commissie heeft in haar vorige periode een voorstel voor een verplicht Europees voedselkeuzelogo aangekondigd. Dit proces is vertraagd. Hoewel Nederland, samen met andere Europese landen, heeft aangedrongen op dit voorstel, is er nog geen zicht op een tijdspad waarop dit alsnog gaat komen. Ik blijf dit verzoek onder de aandacht brengen bij de Commissie.
Wilt u volgend jaar de eerste monitor van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) inzake de Nutri-Score, voorzien van een kabinetsreactie, met de Kamer delen?
Ja, zodra de resultaten van de monitor beschikbaar zijn, zal ik deze voorzien van mijn reactie en met uw Kamer delen.
Wat gaat u ondernemen om consumenten beter te informeren over de Nutri-Score, gezien het feit dat veel consumenten de score niet snappen?
In 2019 is in voorbereiding op de besluitvorming over de invoering van Nutri-Score consumentenonderzoek naar het logo-beeldmerk uitgevoerd.
Uit dit onderzoek bleek dat Nutri-Score de consument het eenvoudigst en beste helpt bij de keuze van producten met een betere samenstelling. Consumentenonderzoek in andere landen wees hetzelfde uit.
Afgelopen voorjaar heeft de publiekscampagne voor Nutri-Score gelopen, vanwege de invoering Score als officieel toegestane voedselkeuzelogo in Nederland dit jaar. Uit het campagne-effectonderzoek blijkt dat de campagne effectief is geweest in het bekendmaken van Nutri-Score, uitleggen hoe het logo werkt en het stimuleren van gebruik bij aankopen. Meer consumenten weten waar Nutri-Score voor staat en hoe ze het logo moeten gebruiken (score voor campagne: 72%, na de campagne 80%), meer consumenten vinden het Nutri-Score logo een nuttig label (52% vs 59%) en dat helpt om betere keuzes te maken tussen dezelfde soort producten bij het doen van boodschappen (44% vs 52%) is behaald4.
Ik reken erop dat ook producenten en supermarkten zich zullen (blijven) inspannen voor de bekendheid van het logo en hierbij gebruik maken van de communicatieleidraad en communicatietools die door de overheid in nauwe afstemming met de brancheorganisaties van producenten en retail zijn ontwikkeld. Juist via de kanalen van de retail en producenten kunnen consumenten goed worden bereikt met informatie over hoe het logo werkt.
Bent u op de hoogte dat minder suiker, zout en vetten in producten kunnen bijdragen aan het behalen van de doelen van het nationaal preventieakkoord? Bent u van plan om dit een verplichtend en concreet karakter te geven aan voedselproducten? Zo ja wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Om overgewicht en daaraan gerelateerde chronische ziekten te bestrijden zet ik in op een gezond eetpatroon volgens de Schijf van Vijf.
Omdat nog relatief veel bewerkte producten worden geconsumeerd buiten de Schijf van Vijf, zet ik daarnaast in op het bevorderen van een betere samenstelling van bewerkte producten.
In 2020 is de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV) gestart, gericht op het verminderen van zout, suiker en verzadigd vet in bewerkte producten en het verhogen van het vezelgehalte. Op basis van levensmiddelendata in 2025/2026 zal een RIVM-monitor laten zien of de samenstelling van voedingsmiddelen daadwerkelijk verbetert. Verplichtende nationale voorschriften zullen in lijn moeten zijn met het EU-recht. Hierover is advies gevraagd aan de landsadvocaat. Deze geeft aan dat dergelijke voorschriften alleen kunnen als ze noodzakelijk zijn voor de volksgezondheid en geschikt en evenredig. Dit is eerder, op 19 juni 2023 met uw Kamer gedeeld5. Ik ga de mogelijkheden hiervan verder onderzoeken.
Deelt u de mening dat supermarkten actiever moeten bijdragen aan een gezondere eetomgeving? En dat een logische consequentie hiervan is dat er dwingende maatregelen nodig zijn om het aantal ongezonde reclames terug te dringen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen?
Ik ben van mening dat naast de overheid ook de maatschappelijke partijen, inclusief de supermarkten, een belangrijke rol spelen in het bevorderen van een gezondere eetomgeving en bijdragen aan een gezondere generatie.
Dat is ook de insteek van het Nationaal Preventieakkoord. Daar staat bijvoorbeeld in dat supermarkten streven naar een groter aanbod van producten uit de Schijf van Vijf.
Op dit moment ontbreken onderling goed vergelijkbare resultaten van supermarktketens over de verkoop van Schijf van Vijf producten. Ik hecht aan meer transparantie hierover om de voortgang van meer aanbod Schijf van Vijf te kunnen monitoren en tussendoelen te kunnen stellen.
Ik ben bereid indien nodig wettelijke maatregelen in te zetten. Zoals ook in het Regeerprogramma aangegeven, werk ik aan wettelijke beperking van marketing voor ongezonde producten gericht op kinderen en jongeren.
Bent u op de hoogte dat ongeveer 80% van al het voedselaanbod in de supermarkt ongezond is en bijvoorbeeld te veel zout of te veel vet of te veel suiker bevat? Bent u van mening dat een ongezond voedselaanbod bij supermarkten van 80% te veel is? Wat vindt u een acceptabel aanbod van ongezond voedsel in supermarkten, bijvoorbeeld 50%? Bent u bereid concrete stappen te nemen om dit percentage naar beneden te krijgen?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Onderzoek hiernaar is in opdracht van het Ministerie van VWS uitgevoerd. De consumptie van bewerkte producten en producten buiten de Schijf van Vijf is hoog. Wat we eten wordt sterk beïnvloed door onze (voedsel)omgeving. Het aanbod in supermarkten is hier een belangrijk onderdeel van. Van de verhouding gezond versus ongezond aanbod gaat een norm uit. Dat circa 80% van het aanbod buiten de Schijf van Vijf valt, maakt de gezonde keuze niet makkelijker.
Ik ben voornemens om uw Kamer begin 2025 te informeren over de samenhangende effectieve preventiestrategie die ik voorbereid en waarin ik zal aangeven hoe ik samen met relevante partijen blijf werken aan de doelen van het Nationale Preventieakkoord.
Welke concrete extra stappen gaat u ondernemen om te zorgen dat het aantal mensen met overgewicht wordt teruggedrongen gezien het feit dat de doelen uit het nationaal preventieakkoord bij lange na niet worden gehaald, zoals het RIVM bericht?
Ik vind het belangrijk dat alle betrokken partijen zich in blijven zetten voor een gezonde generatie die op kan groeien in een gezondere voedselomgeving.
Zoals hierboven aangegeven werk ik dit uit in een samenhangende effectieve preventiestrategie.
Het bericht ‘Dramatisch meer valdoden onder ouderen: ‘Bont en blauw, pezen afgescheurd, maar ik kwam er nog goed vanaf’ |
|
Thiadens |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dramatisch meer valdoden onder ouderen: «Bont en blauw, pezen afgescheurd, maar ik kwam er nog goed vanaf»?1
Ja.
Hersenletsel was in 2023 de meeste voorkomende verwonding na een val bij 65-plussers, is bekend hoeveel van deze mensen bloedverdunners (anticoagulantia) gebruikten? Zo ja, welke soorten? Zo nee, waarom wordt dit niet bijgehouden?
Het is bekend dat bepaalde medicatie, waaronder bloedverdunners, het risico verhoogt op een valincident en kan de ernst van het letsel verergeren. Om die reden wordt medicatiegebruik vermeld in de SEH-registratie, wanneer er een direct verband is met de letseldiagnose, zoals bij vergiftiging. Ook de directe oorzaak (val) en toedracht (wijze van vallen, locatie) worden geregistreerd. Wanneer er geen direct verband is tussen medicatiegebruik en de letseldiagnose, wordt het medicatiegebruik niet geregistreerd om onnodige registratielast te voorkomen.
Is bekend in hoeveel van de 112.000 valpartijen in 2023 Midazolam of vergelijkbare medicatie bij de zorgvrager in gebruik was? Zo nee, waarom wordt dit niet bijgehouden?
Nee. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2, wordt het medicatiegebruik niet standaard vermeld in de SEH-registratie, tenzij er een direct verband is met de letseldiagnose.
Wordt er bij de oorzaken van het vallen voldoende gedaan aan het voorkomen van een val door onjuist medicatie gebruik (over of onder dosering), bijvoorbeeld door tijdige medicatie evaluaties? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, waarom niet?
In 2024 heeft mijn ambtsvoorganger onderzoek laten uitvoeren naar hoe verschillende interventies, waaronder valpreventie, bijdragen aan het optimaliseren van medicatiegebruik bij ouderen. Dit onderzoek is op 14 mei aan Uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 477, nr. 888).
De onderzoeksresultaten tonen aan dat twee derde van de huisartsen structureel aandacht besteedt aan valpreventie. Apothekers richten zich hierbij vooral op valpreventie tijdens medicatiebeoordelingen. De onderzoekers concluderen dat er ruimte is om de interventies voor medicatiebeoordelingen, het minderen en stoppen van medicatie, valpreventie en andere vormen van medicatie-evaluaties verder te optimaliseren. Momenteel werk ik samen met het veld aan de aanbevelingen uit dit onderzoek. Ik ben voornemens uw Kamer voor het einde van 2024 te informeren over de voortgang.
Zetten gemeenten de middelen waarover zij beschikken op een juiste wijze in om te voldoen aan de verplichting om een valpreventie-programma aan te bieden voor inwoners vanaf 65 jaar en ouder? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, wat ontbreekt er?
Voor gemeenten zijn vanaf 2023 via de brede SPUK middelen beschikbaar gesteld om de ketenaanpak in samenwerking met de zorgverzekeraars in te richten en onderdelen van de ketenaanpak, zoals een valrisico-inschatting en beweegprogramma’s, aan te bieden voor inwoners vanaf 65 jaar en ouder. Gemeenten zetten diverse middelen in om aan de afspraken te voldoen, afhankelijk van de fase waarin zij zitten cq waar het zwaartepunt ligt bij de inrichting van de keten (afspraken maken met zorgverzekeraars, contacten met ouderen, beweegaanbod aanbieden).
Er zijn diverse mogelijkheden voor gemeenten en zorgverzekeraars om informatie en ondersteuning te krijgen bij de inzet op valpreventie. In samenwerking met de relevante kennisinstituten, het ondersteuningsteam van de VNG/VSG en het RIVM is een breed ondersteuningsaanbod ingericht. Voor gemeenten en GGD’en zijn en worden webinars, vragenuurtjes en bijeenkomsten georganiseerd. Op de website van het RIVM, Centrum Gezond Leven is veel informatie te vinden over de ketenaanpakken. Zoals handreikingen met toelichting op de te zetten stappen en goede voorbeelden. En onlangs is met de inzet van ZonMW extra inzet van de GGD’en mogelijk gemaakt om gemeenten te ondersteunen.
Om inzicht te krijgen in de voortgang is door het RIVM al eerder een valpreventie-monitor ingericht. Ook is dit jaar informatie verzameld over de voortgang van het GALA breed. De publicaties van het RIVM hierover volgen binnenkort. De informatie wordt gebruikt voor de midterm review van het GALA waarover ik uw Kamer begin volgend jaar informeer. Waar nodig zullen aanvullende acties worden afgesproken om de voortgang van de acties, waaronder de inzet op valpreventie, te ondersteunen en stimuleren.
De antwoorden op eerdere vragen over het opleggen van budgetplafonds aan Pro Persona door de zorgverzekeraars |
|
Sarah Dobbe , Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Op basis waarvan oordeelt u dat omzetplafonds een effectief middel zijn voor zorgverzekeraars om de «schaarse personele inzet en schaarse middelen zo goed mogelijk te verdelen en idealiter terecht te laten komen bij de mensen die de zorg het hardst nodig hebben»? Zorgen de omzetplafonds er niet juist voor dat het juist minder aantrekkelijk wordt om de mensen die de meeste zorg nodig hebben te helpen?1
De toegankelijkheid van de ggz moet beter, zeker voor mensen met ernstige, complexe psychische problematiek. Het is aan zowel zorgaanbieders, zorgprofessionals als zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat de patiënt de zorg krijgt die hij nodig heeft. Het is aan de zorgprofessional om via een goede triage ervoor te zorgen dat de patiënt met de meest noodzakelijke zorgvraag deze ook tijdig krijgt. Het is aan de zorgaanbieder om patiënten die te lang op zorg moeten wachten actief te wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling via hun zorgverzekeraar, zodat met behulp van de zorgverzekeraar deze patiënten sneller in zorg komen. Het is aan zorgverzekeraar om ervoor te zorgen dat deze voldoende kwalitatief goede zorg inkoopt en bij wachtlijsten patiënten bemiddelt naar aanbieders die plek hebben. Verzekeraars moeten, via de zorginkoop, niet alleen maar sturen op het behandelen van zoveel mogelijk patiënten, maar zij moeten er ook voor moeten zorgen dat de zorg terecht komt bij de cliënten die de zorg het hardst nodig hebben.
In de ggz is sprake van een grotere vraag naar ggz-zorg dan dat er aanbod beschikbaar is, waardoor er op dit moment sprake is van een verdelingsvraagstuk van de beschikbare capaciteit. Uit interne analyses van de NZa over de werking van omzetplafonds komt het beeld naar voren dat omzetplafonds door zorgverzekeraars vooral worden ingezet om de schaarse personele capaciteit zo goed mogelijk te verdelen en niet zozeer om financiële besparingen te realiseren. Zij zien bijvoorbeeld dat er in regio’s waar zorgverzekeraars omzetplafonds hanteren geen sprake is van onbenutte capaciteit. Wat opvalt is dat de grote ggz-instellingen hun budget niet volmaken, wat komt door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters. Daarnaast helpt de sturing van zorgverzekeraars met omzetplafonds ook juist om meer personele capaciteit van aanbieders met laagcomplexe ggz meer te bewegen richting de gespecialiseerde instellingen, waar de wachtlijsten het langste zijn.
Waarom zegt u dat verzekerden recht hebben «op zorg binnen de treeknorm en redelijke reisafstand», terwijl u weet dat de treeknormen in de ggz bij ruim veertig procent van de wachtenden wordt overschreden en nota bene uw eigen ministerie hier gegevens over publiceert? Waarom wijst u op «waarborgen» in het systeem als u weet dat deze waarborgen niet in de praktijk worden toegepast?2
Het klopt dat de treeknormen in de ggz voor veel wachtenden worden overschreden. Dat neemt niet weg dat de treeknormen wel een waarborg zijn in het systeem. Een zorgaanbieder is namelijk verplicht om de verzekerde naar de verzekeraar te verwijzen voor zorgbemiddeling als er sprake is van een wachtlijst langer dan de treeknorm. De verzekeraar is vervolgens vanuit zijn zorgplicht verplicht om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm. Kan de verzekeraar vervolgens op een andere plek geen passende zorg bieden binnen de treeknorm, dan moet er worden bij gecontracteerd, of moet de zorg – als deze bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder wordt betrokken – alsnog vergoed worden alsof er sprake is van een contract (zonder een eigen bijdrage voor de verzekerde).
Door de gestegen zorgvraag, waarbij het aanbod niet in dezelfde mate is meegestegen, werken deze waarborgen helaas onvoldoende en is er meer nodig om ervoor te zorgen dat de wachttijden worden verkort, zeker voor mensen met ernstige, complexe psychische problematiek. Daar werk ik hard aan met de zorgverzekeraars, zorgaanbieders en professionals. Zo zijn in het Integraal Zorgakkoord afspraken gemaakt om onnodige instroom in de ggz te voorkomen, over het vormen van een regionale ggz-wachtlijst en over het creëren van meer behandelcapaciteit, bijvoorbeeld door meer in te zetten op hybride zorg.
Ik ga hier bovenop aanvullende stappen zetten en bouw daarbij voort op de beweging die met het Integraal Zorgakkoord in gang is gezet. De aanvullende maatregelen neem ik langs de volgende lijnen. Ik zet in op het verbeteren van mentale gezondheid, het voorkomen van instroom in de ggz en het verbeteren van prikkels in het stelsel. Zorgaanbieders en financiers hebben er dan alle belang bij om de zorg te richten op de meest kwetsbaren. Als laatste zet ik in op het bevorderen van uitstroom uit de ggz. De maatregelen zullen landen in zowel het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord dat u later dit jaar ontvangt en de Werkagenda mentale gezondheid en ggz waar ik uw Kamer begin volgend jaar over informeer.
Daarnaast heeft de NZa recentelijk de regelgeving explicieter gemaakt, waarbij zorgaanbieders verplicht moeten wijzen op zorgbemiddeling. De NZa is recentelijk gestart met een onderzoek (0 meting) op de daadwerkelijke naleving hiervan.
Hoe kunt u beweren dat het «niet zo [is] dat door omzetplafonds minder patiënten in de ggz geholpen kunnen worden», als u tegelijkertijd toegeeft dat u ook «geen zicht [heeft] op het effect van budgetplafonds op het aantal behandelde mensen» en dat u «geen zicht [heeft] op welke middelen en tijd [...] worden ingezet» voor het herinrichten van de zorg, als gevolg van deze budgetplafonds? Hoe rijmt u deze antwoorden met elkaar? Heeft u geen inzicht nodig in de effecten van de budgetplafonds om te kunnen beoordelen of deze effecten positief of negatief zijn?
In de beantwoording op de vorige Kamervragen3 gaf ik aan dat het niet per definitie zo is dat omzetplafonds bij specifieke aanbieders ervoor zorgen dat er over het geheel minder patiënten behandeld kunnen worden. Er is sprake van een tekort aan behandelcapaciteit dat niet snel uit te breiden is, omdat we tegen de grenzen van het beschikbare zorgpersoneel en de beschikbare plekken aanlopen.
Uit interne analyses van de NZa komt naar voren dat in regio’s waar zorgverzekeraars omzetplafonds hanteren, geen sprake is van onbenutte capaciteit. Wat hierbij opvalt is dat de grote ggz-instellingen hun budget niet volmaken door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters. Verzekeraars moeten niet alleen maar sturen op het behandelen van zoveel mogelijk cliënten, maar er ook voor moeten zorgen dat de zorg terecht komt bij de cliënten die de zorg het hardst nodig hebben en hier kunnen afspraken over omzetplafonds voor gebruikt worden. Uit de analyse van de NZa is niet naar voren gekomen dat omzetplafonds in de GGZ worden gebruikt om geld te besparen.
Waarom stelt u «Dat omzetplafonds worden gehanteerd, mag niet betekenen dat er onvoldoende beschikbare zorg wordt ingekocht door de verzekeraar ten opzichte van zijn verzekerden», als duidelijk uit de brandbrief van de gezamenlijke cliëntenraden van Pro Persona GGZ blijkt dat dit in de praktijk wel gebeurt? Denkt u dat deze cliëntenraden ernaast zitten? Zo ja, waar baseert u dit op? Wat gaat u doen op het moment dat verzekeraars zoals in dat geval te weinig zorg inkopen?
In Nederland is het zo geregeld dat de zorgverzekeraars zorgplicht hebben en op basis hiervan voldoende zorg in moeten kopen voor iedereen die zorg nodig heeft. De NZa is verantwoordelijk voor het toezicht op zorgverzekeraars met betrekking tot de zorgplicht. De zorgplicht houdt niet in dat er een recht is op zorg bij een specifieke zorgaanbieder, maar wel een recht op zorg heeft binnen een redelijke termijn en afstand. Als een verzekerde door een budgetplafond niet, of later, terecht kan bij een specifieke aanbieder is het aan de zorgverzekeraar om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm bij een andere aanbieder.
De zorgplicht is grotendeels een open norm. Zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid om hier – binnen de kaders van de wet- en regelgeving – invulling aan te geven. Naar aanleiding van de wachtlijsten in de ggz heeft de NZa met zorgverzekeraars de zorgplicht nader verduidelijkt en aangescherpt. De NZa verwacht dat zorgverzekeraars nadrukkelijker invulling geven aan een signaleringsproces: het achterhalen van behoeften en knelpunten in het zorgaanbod, het bepalen van mogelijke gevolgen voor verzekerden en het uitwerken van manieren om dit op te lossen. Ten slotte kijkt de NZa naar de afspraken die zorgverzekeraars hebben met zorgaanbieders en de resultaten van zorgbemiddeling. Een aantal zorgverzekeraars is op basis van de verduidelijking van de zorgplicht aangesproken door de NZa, waarbij ze de invulling van hun zorgplicht moeten verbeteren. De NZa verwacht van de betreffende zorgverzekeraars dat zij de verbeterpunten opvolgen. De nacontroles door de NZa hebben vorige week plaatsgevonden. De conclusies hiervan zijn nog niet beschikbaar.
Ten aanzien van de brandbrief van de cliëntenraden van Pro Persona heb ik geen rol in de individuele casuïstiek, maar ben ik wel verantwoordelijk voor het overkoepelde vraagstuk van het tekort aan capaciteit om de zorgvraag op te vangen. Op dit moment moeten patiënten te lang op de noodzakelijke zorg wachten. Ik snap dan ook heel goed dat de cliëntenraden van Pro Persona ggz zich zorgen maken. Daarom wil ik graag met hen in overleg treden, samen met zorgverzekeraars en de NZa, om hun ervaringen te gebruiken bij het verder verbeteren van het systeem. Met als doel de wachtlijsten voor individuele patiënten te verkorten. Daarmee geef ik ook vorm aan de wens van uw Kamer4 om een reactie te geven op de brandbrief van Pro Persona. Ik koppel de uitkomsten van dat gesprek terug in de volgende brief die betrekking heeft op de ggz.
De te lange wachttijden in de ggz vind ik een onwenselijke situatie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zet ik daarom in op aanvullende maatregelen langs vier lijnen. Eén van de lijnen is het verbeteren van de financiële prikkels in het stelsel. Ik denk daarbij aan maatregelen als het stimuleren van het gebruiken van de «zorgzwaarte» (zorgvraagtypering) bij de contractering van zorg door zorgverzekeraars, zodat zowel zorgaanbieders als financiers er alle belang bij hebben om de zorg te richten op de meest kwetsbaren. Daarnaast gaat de Minister van VWS onderzoek laten doen om de risicoverevening voor ernstig chronische zieke ggz-patiënten verder te verbeteren, door gebruik te maken van de gegevensstroom van de zorgvraagtypering, die meer inzicht geeft in de zorgzwaarte; per 2028 is hiervoor voldoende data beschikbaar. Verder is met de sector afgesproken om de cruciale ggz vanaf 2026 waar nodig gelijkgericht in te kopen. Ik ben actief met het veld in gesprek om te bepalen of er meer nodig is.
Waarom stelt u in antwoord op vraag 5 dat de zorgverzekeraar mensen moet doorverwijzen naar een aanbieder die de zorg wel kan leveren, als het niet de aanbieders zijn, maar de zorgverzekeraar die het budgetplafond bepaalt? Hoezo is het dan een «alternatief» als mensen naar een instelling buiten de eigen regio worden verwezen? Ziet u met ons het probleem dat mensen worden doorgeschoven en doorverwijzingen vaak betekenen dat mensen elders op een wachtlijst komen te staan?
De zorgverzekeraar moet voldoende zorg inkopen om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. In de contractuele afspraken kan de zorgverzekeraar een omzetplafond afspreken om bijvoorbeeld te zorgen dat patiënten met een zwaardere en urgentere zorgvraag eerder geholpen worden. Als patiënten niet binnen redelijke termijn en afstand geholpen kunnen worden, is het aan de zorgverzekeraar om te bemiddelen naar een andere zorgaanbieder of om bij te contracteren.
De zorgverzekeraars hebben alleen geen zicht op wie van hun verzekerden er op de wachtlijst bij welke individuele aanbieder staat en ook niet op de mate van urgentie van de zorgvraag van de wachtenden patiënten. Als de zorgaanbieder de patiënt op de wachtlijst plaatst en niet doorverwijst naar de zorgverzekeraars dan kan de zorgverzekeraar dus ook niet bemiddelen naar een aanbieder die de patiënt in zorg kan nemen.
Het is voor het terugdringen van wachtlijsten daarom belangrijk dat duidelijk is wie bij welke zorgaanbieder voor welk behandelgebied op de wachtlijst staat. Dit inzicht stelt zorgverzekeraars in staat om meer te doen tegen lange wachtlijsten door gerichtere zorginkoop en door nog actievere zorgbemiddeling. Als een zorgverzekeraar bijvoorbeeld weet dat zijn verzekerde X op de wachtlijst staat bij zorgaanbieder Y voor behandelsoort Z, dan kan de zorgverzekeraar actief de verzekerde benaderen om te vertellen dat hij sneller geholpen kan worden bij een andere zorgaanbieder. Uiteraard moet dit passen binnen de kaders van de privacywetgeving, waaronder de criteria van noodzakelijkheid en proportionaliteit. We verkennen dan ook samen met de zorgverzekeraars en andere betrokken partijen steeds of en hoe dat inzicht verbeterd kan worden en betrekken daarbij ook nadrukkelijk de privacywetgeving
Daarnaast worden vanuit het Integraal Zorgakkoord stappen gezet om het regionaal inzicht in wachtlijsten te verbeteren vanaf 2026. Dat zit hem enerzijds in het verbeteren van bestaande wachttijdinformatie. Anderzijds zit hem dat in het op regionaal niveau inzichtelijk maken van behandelaanbod, verdeling van in- en exclusiecriteria en intakecapaciteit voor een bepaalde periode. Dit moet zorgverzekeraars gaan helpen om cliënten tijdiger naar de juiste zorg te bemiddelen.
Is het niet overduidelijk dat deze budgetplafonds niet helpen om zorgaanbieders te stimuleren de wachtlijsten in de ggz zoveel mogelijk terug te brengen als zorgaanbieders hierdoor letterlijk gratis zorg moeten leveren?
Omzetplafonds zijn een belangrijk instrument voor zorgverzekeraars om de bestaande zorgcapaciteit zo goed mogelijk te benutten en hiermee te sturen dat zwaardere en urgentere zorgvragen eerder worden geholpen. Deze zorg die wordt geleverd wordt vergoed, conform de contractuele afspraken. Het kan zijn dat de zorgaanbieder en zorgverzekeraar een doorleverplicht zijn overeengekomen. Dit is een afspraak waarbij de zorg geleverd moet worden, nadat het omzetplafond is bereikt.
Bent u bereid om in kaart te brengen wat de effecten zijn van omzetplafonds op het aantal patiënten dat behandeld wordt in de ggz en de mate waarin mensen met de grootste zorgvraag geholpen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, op die manier zou ik het niet willen. Ik vind het belangrijk dat iedereen die recht op zorg heeft dit ook krijgt. Hier wil ik mij voor inzetten. Regionale samenwerking op mentale gezondheid en cruciale zorg is noodzakelijk om te zorgen dat alle capaciteit optimaal benut wordt. In het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord wil ik hier met partijen afspraken over maken om hiermee aan de slag te gaan en het verschil voor patiënten te kunnen maken.
Wat zijn volgens u de gevolgen als budgetplafonds worden afgeschaft?
Zonder omzetplafonds is het risico groter dat meer van de beschikbare capaciteit op zou gaan aan mensen die de zorg minder hard nodig hebben, waardoor mensen die de zorg het hardst nodig hebben langer moeten wachten voordat er voor hen weer capaciteit beschikbaar is. Op grond van interne analyses constateert de NZa nu al dat gespecialiseerde instellingen, die complexe zorg leveren hun budget niet volmaken door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters.
Hoe rijmt u het antwoord op vraag 12 met uw eerdere constatering dat er een wettelijke zorgplicht is? Betekent dit dat de wettelijke zorgplicht ondergeschikt is aan de betaalbaarheid van zorg? En wat is dan het criterium voor «betaalbaarheid»? Wie bepaalt dit?
De wettelijke zorgplicht is niet ondergeschikt aan de betaalbaarheid van de zorg. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, dat is wettelijk geregeld. Daarnaast hebben zorgverzekeraars de plicht om te bewaken dat de kosten voor de zorg niet onnodig hoog zijn, door toe te zien op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de zorg. Ik merk overigens graag op dat de afgelopen jaren het macrokader voor de ggz flink is overschreden.
Waarom stelt u dat het niet past dat u zich zou mengen in de gesprekken over deze budgetplafonds? Wat is dan volgens u uw taak als Staatssecretaris? Bent u het met ons eens dat u stelselverantwoordelijke bent? Zo ja, wat houdt deze verantwoordelijkheid volgens u precies in?
In ons stelsel zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars private partijen die met elkaar contracten sluiten. Wel gelden daarbij publieke randvoorwaarden, zoals onder andere de zorgplicht van de zorgverzekeraars. In dit stelsel ben ik dus niet degene die gaat over de contracten die zorgaanbieders met zorgverzekeraars afsluiten. Wel ben ik – via de NZa – verantwoordelijk voor het naleven van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
ADL-hulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Om 22.00 uur naar bed, omdat het van de hulpverlener moet: ooit zo geroemde zorginstelling onder vuur»?1 Herkent u de aard van de klachten in dit artikel?
Ik heb het artikel gelezen. Ik vind het belangrijk dat mensen die bij Fokus wonen (de instelling die in dit artikel wordt beschreven) passende zorg en ondersteuning krijgen en ik vind het pijnlijk te horen dat sommige cliënten dat op dit moment anders ervaren. Ik heb zelf in gesprekken met individuele cliënten ook een aantal klachten gehoord en ik ben daarvan geschrokken.
Ik vind het belangrijk om alle perspectieven bij dit vraagstuk mee te nemen. Daarom ga ik binnenkort op werkbezoek bij een locatie van Fokus. Daar wil ik graag in gesprek met het bestuur en de cliëntenraad van Fokus. Ook heb ik de IGJ gevraagd naar hun bevindingen. Zij houden toezicht op de kwaliteit van zorg bij Fokus. Binnenkort vindt hierover ook nog een gesprek plaats met de IGJ.
Hoeveel aanbieders maken gebruik van de landelijke subsidieregeling ADL-assistentie?2 Hoe wordt naast de financiële verantwoording door het Zorginstituut verantwoording afgelegd over de geleverde kwaliteit en de beschikbaarheid van assistentie?
Er zijn in Nederland drie zorgaanbieders die zorg leveren die wordt bekostigd uit de subsidieregeling ADL-assistentie. Fokus is daarvan met ongeveer 95% van de omzet verreweg de grootste. Het gaat dan om circa 1.500 cliënten op circa 100 locaties in Nederland.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg bij Fokus. Fokus wordt regelmatig bevraagd door de IGJ over specifieke cliëntsituaties, projectgebonden omstandigheden of de sturing op kwaliteit van de organisatie in het algemeen.
Desgevraagd moet Fokus verbeterplannen aanleveren en de voortgang van die plannen gedurende langere tijd aan de IGJ rapporteren. Fokus doet melding van en onderzoek naar calamiteiten en incidenten conform de richtlijnen van de IGJ.
Verder heeft Fokus een eigen Kwaliteitsmanagementsysteem. Hierin is opgenomen dat jaarlijks een Kwaliteits-jaarverslag wordt opgesteld, dat eveneens wordt gedeeld met de IGJ.
Eén van de kwaliteitsindicatoren is de wachttijd, die aangeeft wat de beschikbaarheid is van de ADL-assistentie. Volgens cijfers van Fokus zijn in 2023 1.890.586 oproepen van cliënten geregistreerd. Voor 86% (1.626.464 oproepen) geldt dat de assistentie binnen 15 minuten na de oproep is gestart en 9,6% binnen 30 minuten, uiteindelijk was in 4,4% de responstijd langer dan 30 minuten. Voor 2024 geldt tot en met augustus een respons van 85% binnen 15 minuten.
Welke concrete verbeteringen ziet u precies als het gaat over de klachten zoals door uw voorganger is beschreven, waaronder gebrek aan voldoende personeel, veel verschillende assistenten over de vloer, deskundigheid, bejegening en gebrek aan alternatieven?3 Heeft u hier met Fokus of andere organisaties specifieke en meetbare afspraken over gemaakt? Waar zijn die vastgelegd en welke zijn dat?
Ik vind het belangrijk dat Fokus net als alle andere zorginstellingen in Nederland goede zorg en ondersteuning levert. Het is vooral ook aan de zorgaanbieder om in overleg tussen management, zorgprofessionals en cliënten om tot goede afspraken te komen. Ik maak hier geen specifieke afspraken over met zorginstellingen.
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven, houdt de IGJ toezicht op de kwaliteit van zorg bij Fokus. De IGJ kan van Fokus eisen om de verbeteringen door te voeren en erop zien dat dit ook gehandhaafd wordt. Tijdens de werkoverleggen met de IGJ zal ik de IGJ hier ook op wijzen.
Hoeveel klachten en meldingen zijn het afgelopen jaar binnengekomen bij het Landelijk Meldpunt Zorg over ADL-voorzieningen? Welke opvolging is hieraan gegeven?
Fokus is een grote zorgorganisatie van circa 100 locaties en bijna 1.500 bewoners. In 2023 zijn er 10 signalen/meldingen bij het Landelijk Meldpunt Zorg over de zorg/ADL-assistentie van Fokus gedaan. In 2024 zijn dat er tot nu toe 23.
Aan de hand van de informatie van de melder/melding geeft het Landelijk Meldpunt Zorg passend advies aan de burger. Veelal ziet dit advies op de klachtenroute van de zorgaanbieder. Ernstige signalen worden direct onder de aandacht van een inspecteur gebracht. De inspecteur beoordeelt op welke wijze hier vanuit het toezicht vervolg aan wordt gegeven. De opvolging verschilt per situatie. Een voorbeeld hiervan is dat de inspectie contact opneemt met de zorgaanbieder en monitort of de zorgaanbieder de melding voldoende onderzoekt en navolgbare verbetermaatregelen treft.
De IGJ heeft op dit moment enkele meldingen bij Fokus openstaan. In dat geval is er sprake van een lopend onderzoek bij Fokus, waarbij de inspectie uiteindelijk oordeelt of de situatie voldoende is onderzocht waarbij de zorgaanbieder laat zien van de gebeurtenis te hebben geleerd of dat de zorgaanbieder voor de inspectie een adequate en navolgbare reactie heeft gegeven.
Alle signalen -ook die niet direct worden doorgezet aan een inspecteur- worden door de inspectie meegenomen in het zogenoemde risicogestuurde toezicht. Op deze manier schat de inspectie de grootste risico’s voor de zorg aan cliënten in op basis van meerdere bronnen, waaronder de signalen vanuit het Landelijk Meldpunt Zorg.
De IGJ heeft ook periodiek contact met het bestuur en de cliëntenraad van Fokus (ongeveer jaarlijks). Hierin wordt o.a. ingegaan op de wijze waarop de organisatie omgaat met meldingen en klachten, intern toezicht en medezeggenschap. Veelal komen dan aspecten ter sprake als: cultuur van leren en verbeteren, de kwaliteit en kwantiteit van het personeel, verzuim en uitval, arbeidsmarktproblematiek en interne behandeling van klachten. Ook op deze wijze controleert de inspectie hoe Fokus omgaat met dergelijke meldingen en bepaalt in welke vorm eventueel vervolgtoezicht gewenst is.
Herkent u ook de signalen uit het AD-artikel van vrouwen die slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik en tegen hun wens in een mannelijke hulpverlener kregen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is, zeker bij vrouwen die eerder slachtoffer zijn geweest?
Ik deel de mening dat het voor vrouwen die eerder slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik ongewenst kan zijn als zij worden geholpen door een mannelijke hulpverlener. Met individuele voorkeuren kan rekening worden gehouden, maar dit kent wel zijn grenzen en is ook geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting. Bij het aanstellen van personeel (en het plaatsen van personeel op een groep) kan Fokus niet discrimineren tussen mannen en vrouwen. Fokus kan daarmee niet garanderen dat er op een locatie geen mannen worden ingezet.
Als op de groep alleen een mannelijke zorgverlener aanwezig is, dan kan dit betekenen dat cliënten op dat moment niet geholpen kunnen worden doordat de cliënten dat niet willen. Op andere momenten kan het betekenen dat cliënten langer moeten wachten indien zij een assistent oproepen. In noodgevallen kan het onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke assistenten niet worden gehanteerd; dan moet per direct worden ingegrepen. Ik vind het heel belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt tussen Fokus en de bewoners over de mogelijkheden om rekening te houden met de wensen van deze vrouwen en dat beide partijen zich vervolgens aan die afspraken houden.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat cliënten zich onveilig voelen in hun eigen omgeving? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om het gevoel van veiligheid onder cliënten te bevorderen?
Ik vind het ontzettend zorgelijk als cliënten zich onveilig voelen in hun eigen woning. Voor iedereen is veiligheid in de eigen woonomgeving essentieel, maar wanneer wonen en zorg nauw met elkaar verweven zijn en cliënten in alles afhankelijk zijn, wordt een veilige leefomgeving nog crucialer. Het bevorderen van het gevoel van veiligheid is vooral iets dat tussen cliënten en zorgverlener dient plaats te vinden.
Fokus geeft aan dat het nieuwe beleid «Veilige Zorgrelatie» volgens de daartoe opgestelde richtlijn van de IGJ bijna afgerond is (deze wordt integraal voorbereid met onder andere de cliëntenraad) en in 2025 kan worden geïmplementeerd. Ook zal vanaf 1 januari naast de onafhankelijk klachtenfunctionaris, de clientondersteuner en de gedragskundige (gericht op samenwerkingsvraagstukken) de externe functie van clientvertrouwenspersoon worden ingericht.
Bent u bereid om in beeld te brengen hoeveel verschillende hulpverleners er gemiddeld bij een cliënt over de vloer komen? Kunt u dit delen met de Kamer?
Fokus geeft aan dat het aantal verschillende medewerkers per cliënt per maand in 2023 36,9 was. In 2022 was dat nog 40,1.
Dat zijn hoge aantallen en is te verklaren door een aantal factoren. Het concept van ADL-assistentie is er zo op ingericht dat de cliënt op ieder moment assistentie kan oproepen via het alarm-intercomsysteem. Daarom dienen er 24/7 meerdere assistenten op een locatie aanwezig te zijn om op een oproep te kunnen reageren. Zeker op piekmomenten (in de ochtend en avond) kan dit betekenen dat het niet mogelijk is om altijd dezelfde medewerker naar de cliënt te sturen. Ook zien we dat veel medewerkers parttime werken, wat maakt dat het in deze situatie, waarin er sprake is van vraaggestuurde zorg, lastig is om een optimale afstemming te vinden tussen de vraag en het aanbod van medewerkers. Hierbij dient er namelijk ook rekening gehouden te worden met de duurzame inzetbaarheid van de medewerkers, Dit samen maakt dat het gemiddeld aantal medewerkers dat bij een cliënt over de vloer komt, al snel oploopt.
Herkent u dat het als zeer onprettig ervaren wordt door cliënten als er veel verschillende en wisselende hulpverleners bij hen over de vloer komen? Deelt u de mening dat het voor hen wenselijk is als de hulp geleverd kan worden door een vast team?
Natuurlijk is een vast team wenselijk, maar ook een vast team heeft al snel een behoorlijke omvang. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat er 120 openstaande vacatures zijn, maar op de website van Fokus vrijwel geen vacature een full-time aanstelling is?
Fokus geeft aan dat het genoemde aantal van 120 vacatures een momentopname is geweest van kort voor de zomer 2024, toen ze naast reguliere vacatures ook voor veel locaties vakantiekrachten aan het werven waren. Het gemiddeld aantal vacatures op de website ligt volgens Fokus tussen de 75–85, voor in totaal 98 locaties.
Het aanbieden van relatief weinig fulltime aanstellingen is een vraagstuk waar alle vraaggestuurde zorg mee worstelt. Vraaggestuurde zorg betekent, dat het aanbod en de beschikbaarheid van medewerkers zo goed mogelijk wordt afgestemd op de vraag. De assistentievraag kent piekmomenten met name in de ochtend en in de avond. Ook voor medewerkers met een fulltime contract geldt, dat een gezond rooster voorwaarde is voor duurzame inzetbaarheid. Optimale afstemming op de vraag zou dus betekenen dagelijks gebroken diensten van een paar uur in de ochtend en een paar uur in de avond. Bekend is, dat dit een zeer ongezond rooster is en dat deze medewerkers snel in de knel kunnen komen met de Arbeidstijdenwet.
Wat zijn de te verwachten tekorten in de toekomst? Bent u bereid een arbeidsmarktprognose op te laten stellen voor ADL-assistentie?
Ik heb geen specifieke arbeidsmarktprognose of maatregelen om personeelstekorten tegen te gaan binnen de ADL hulpverlening. De ontwikkelingen binnen de ADL-assistentie zullen in grote mate overeenkomen met de ontwikkelingen in andere (zorg)sectoren.
Welke concrete maatregelen neemt u om het personeelstekort binnen de ADL hulpverlening tegen te gaan?
Ik stel via de subsidieregeling ADL-assistentie middelen ter beschikking waarmee de zorgaanbieders personeel kunnen aanstellen. Naar aanleiding van het kostprijs onderzoek dat recentelijk is verricht, zullen de uurtarieven in 2024 (met terugwerkende kracht) en 2025 worden verhoogd.
Kunt u aangeven in welk stadium de herijking van de tarieven voor ADL-assistentie zich bevindt? Kunt u ook toelichten wanneer deze herijking precies verwacht kan worden?
Het kostprijsonderzoek dat de basis vormt voor herijking van de tarieven is inmiddels afgerond. Ik werk op dit moment aan de aanpassing van de subsidieregeling voor 2025 en 2024 (met terugwerkende kracht). Deze zal voor het einde van dit jaar worden gepubliceerd.
Welke concrete maatregelen neemt u momenteel om te zorgen dat ADL-hulp aan een cliënt zoveel mogelijk geleverd wordt door een vast team? Welke aanvullende concrete maatregelen zouden hiervoor genomen kunnen worden en bent u ook bereid deze maatregelen in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3, 8 en 9. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders hier zelf invulling aan geven.
Welke opleidingseisen worden gesteld aan ADL-assistenten? Aan welke criteria moet het interne opleidingstraject voldoen en wie ziet hierop toe? Welke criteria zijn er voor personen in leidinggevende functies?
ADL-assistentie wordt geleverd op regie en aanwijzing van de client; de cliënt geeft zelf aan hoe hij/zij geholpen wil worden. ADL-assistentie is daarmee anders dan de reguliere zorg. Fokus werft in principe ook geen medewerkers met een zorgachtergrond; een dienstverlenende instelling en communicatieve vaardigheden worden binnen dit concept belangrijker gevonden bij de werving van personeel. Het opleidingstraject van Fokus is dan ook vooral gericht op het leren werken op aanwijzing, wat eenvoudiger klinkt dan het is. Uiteraard zijn er ook praktische vaardigheden die geleerd moeten worden en dat vindt plaats door BIG geregistreerde fysiotherapeuten (transfers) en verpleegkundigen (verpleegkundige handelingen). Fokus handelt conform de wet BIG waar van toepassing. De IGJ houdt hier toezicht op. De ADL opleiding van Fokus is van zodanige kwaliteit dat medewerkers met dit certificaat in samenwerking met het ROC deelcertificaten voor het diploma Helpende 2 kunnen behalen.
Deelt u de mening dat het onveilig kan voelen om een klacht in te dienen bij een instelling of organisatie waar je als cliënt volledig van afhankelijk bent? Begrijpt u dat cliënten hierdoor een barrière voelen om klachten te melden?
Ik kan me voorstellen dat het voor cliënten ongemakkelijk kan zijn en zij zich zelfs onveilig voelen om een klacht in te dienen bij een instelling waarvan zij volledig afhankelijk zijn voor hun basisbehoeften. Bij Fokus is die afhankelijkheid nog groter, omdat wonen en zorg aan elkaar gekoppeld zijn, dus ik begrijp dat dat als een barrière kan voelen. Tegelijkertijd is van belang dat cliënten met de zorgaanbieder in gesprek gaan over hun ontevredenheid, hun wensen en behoeften, opdat de zorg verbeterd kan worden. Om in gesprek te gaan met de zorgaanbieder, kan de cliënt de hulp inschakelen van een klachtenfunctionaris. Die heeft als taak de cliënt gratis van advies te dienen met betrekking tot het indienen van een klacht, het formuleren daarvan en het onderzoeken van de mogelijkheden om tot een oplossing van de klacht te komen. De klachtenfunctionaris functioneert onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder. De cliënt kan – als hij zelf de klacht niet wil indienen – deze ook laten indienen door een ouder of wettelijk vertegenwoordiger.
Daarnaast is er een rol voor de cliëntenraad weggelegd. De medezeggenschapsrechten van de cliëntenraad zijn ervoor bedoeld dat cliënten invloed kunnen uitoefenen op de zorg en dat bestuurders de zorg goed kunnen afstemmen op de wensen en behoeften van de cliënten. De cliëntenraad kan er bijvoorbeeld voor kiezen om advies uit te brengen en in gesprek te gaan over het beleid over de tijdstippen waarop cliënten uit en naar bed geholpen worden en waarop cliënten geholpen worden met wassen, aankleden en naar buiten gaan. Over het algemene beleid ter zake van kwaliteit, veiligheid en hygiëne heeft de cliëntenraad instemmingsrecht. De regels over de cliëntenraden zijn opgenomen in de Wet medezeggenschap cliëntenraden 2018.
Deelt u de mening dat dit probleem breder speelt binnen de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en bent u bereid om met cliëntenorganisaties en vertrouwenspersonen in beeld te brengen welke verbeteringen in deze wet mogelijk zijn?
Op basis van het krantenartikel en de overige informatie die ik heb, kan ik niet concluderen dat de Wkkgz een probleem met zich meebrengt. In de evaluatie van de Wkkgz uit 2021 kwam dit niet als knelpunt naar voren. Ik zal cliëntenorganisaties en vertrouwenspersonen vragen in hoeverre zij dit probleem herkennen. Tegelijkertijd is het volgens mij van groot belang dat cliënten en het bestuur van de instelling in overleg met elkaar gaan en blijven over de wensen en behoeften van de cliënten. Oók als de instelling met personeelstekort of andere uitdagingen te maken heeft.
Het bericht dat er voor het eerst iemand stierf in een zelfdodingsmachine |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Karremans , van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eerste persoon ter wereld sterft in «zelfdodingscapsule» in Zwitserland»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u bevestigen dat de zelfdodingscapsule werd ontwikkeld en gebouwd in Nederland?
Uit mediaberichten maak ik op dat de zelfdodingscapsule in Nederland is ontwikkeld en gebouwd. Of dit daadwerkelijk het geval is kan ik niet bevestigen.
Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk en zorgwekkend is?
Het ontwikkelen, demonstreren en zelfs gebruiken van een dergelijke zelfdodingscapsule vind ik onwenselijk. De inzet van dit kabinet is juist om het aantal suïcides terug te dringen, onder andere door de toegang tot dodelijke middelen te beperken. Waar het gaat om euthanasie of hulp bij zelfdoding kent Nederland een wettelijk kader waarmee uitsluitend artsen bevoegd zijn om dit, met inachtneming van de wettelijke zorgvuldigheidseisen, uit te voeren.
Waarom is het bouwen en bezitten van zo’n zelfdodingsmachine in Nederland niet verboden? Hoe verhoudt dit zich tot het wettelijk kader als het gaat om euthanasie en hulp bij zelfdoding?
Op dit moment loopt er een strafrechtelijk onderzoek in Zwitserland. Zoals wellicht bekend hebben de Zwitserse autoriteiten een rechtshulpverzoek ingediend bij het Openbaar Ministerie (OM) in Nederland dat inmiddels is uitgevoerd. In het belang van dit onderzoek zal ik mij hierover niet verder uitlaten.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat euthanasie en hulp bij zelfdoding niet strafbaar zijn, mits verricht door een arts die voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig de Wet op de lijkbezorging. Dit volgt uit artikel 293, tweede lid en artikel 294, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Indien niet aan deze eisen is voldaan en een persoon een ander behulpzaam is bij zelfdoding of hem daartoe de middelen verstrekt, is deze persoon strafbaar als de dood ook daadwerkelijk intreedt. Het is aan het OM om te beoordelen of iemand wordt aangemerkt als verdachte van hulp bij zelfdoding en uiteindelijk aan de rechter om de strafbaarheid te bepalen, dat is niet aan mij.
Kunt u bevestigen dat het eventueel gebruiken van deze zelfdodingsmachine in Nederland verboden is?
Zelfdoding is niet strafbaar. Indien een persoon deze capsule voor zichzelf gebruikt is deze dus niet strafbaar. Het is daarbij aan het OM om te beoordelen of eventuele derden die hierbij betrokken zijn, moeten worden vervolgd vanwege hulp bij zelfdoding.
Bent u bereid om in overleg te treden met het Openbaar Ministerie om te bezien welke stappen er gezet zouden kunnen worden in de richting van de bedenker van deze zelfdodingsmachine?
De beoordeling of strafrechtelijk optreden opportuun is, is aan het OM. Het is aan het OM om deze beoordeling eigenstandig en zonder politieke inmenging te maken. Ik zal hierover dan ook niet in overleg treden met het OM.
Heeft de bedenker van deze zelfdodingsmachine in Nederland een vergunning en/of patent aangevraagd voor zijn «uitvinding»? Is het bedenken van een apparaten waarmee mensen kunnen worden gedood, gereguleerd?
In de octrooidatabank Espacenet heb ik geen octrooi kunnen vinden. Het is mij niet bekend of er een octrooiaanvraag loopt. Voor het aanvragen van een octrooi moet een uitvinding voldoen aan de eisen van nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid. Het Europees Octrooiverdrag stelt daarnaast in artikel 53, eerste lid dat Europese octrooien niet worden verleend voor uitvindingen waarvan de commerciële toepassing strijdig zou zijn met de openbare orde of met de goede zeden. Wel is het zo dat een dergelijke strijdigheid niet kan worden afgeleid uit het enkele feit dat de toepassing van de uitvindingen in bepaalde of alle Verdragsluitende Staten door een wettelijke of reglementaire bepaling verboden is.
De uitvinder van de zelfdodingscapsule heeft zelf overigens eerder aangegeven dat er geen patent rust op het ontwerp en dat hij geen enkel commercieel motief heeft.2
Is het naar het buitenland exporteren van deze zelfdodingsmachine legaal?
Onder de geldende handelsregels (onder andere ten aanzien de export van strategische goederen) zijn er geen belemmeringen voor de in- of uitvoer van de betreffende zelfdodingscapsule.
Hoe verhoudt het bouwen van een zelfdodingsmachine zich tot de inzet van het kabinet om het aantal suïcides terug te dringen?
Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het verminderen van het aantal suïcides. Het is en blijft nodig om mensen met suïcidale gedachten te bereiken en met hen in gesprek te gaan om daarmee een suïcide te voorkomen. Onderdeel van het beleid is ook het beperken van toegang tot dodelijke middelen om het aantal suïcides terug te dringen. Dit is één van de pijlers van de derde landelijke agenda suïcidepreventie. Er is daarbinnen aandacht voor de middelen en omstandigheden die het mogelijk maken om suïcide te plegen. Binnen deze pijler staan gebouwveiligheid, verkrijgbaarheid en veilig omgaan met dodelijke middelen en de risico’s van sociale media centraal.
Onderzoeken waaruit blijkt dat de slachtoffers van zorgboerderij Aurora Borealis opnieuw in verkeerde handen terecht zijn gekomen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen in Dagblad van het Noorden1 2 3 waaruit blijkt dat de meervoudig gehandicapte slachtoffers van zorgboerderij Aurora Borealis opnieuw in verkeerde handen zijn terechtgekomen en de podcast4 «Radio Ramkraak» waar de onderzoeksjournalisten vertellen over hun onderzoek? Wat denkt u als u dit allemaal leest?
Ja, ik ken de publicaties.
Ik vind het vreselijk dat de voormalig bewoners van zorgboerderij Aurora Borealis opnieuw te maken kregen met een onveilige woonsituatie waar de kwaliteit van zorg niet voldeed. Dat is absoluut niet wat we met elkaar voor ogen hebben.
Mijn eerste zorg gaat uit naar de mensen om wie het gaat: de cliënten. Ik ben blij dat voor hen een vervangende plek is gevonden.
Deelt u de mening dat het ontluisterend is dat nadat de eerste misstanden nota bene door een tv-programma zijn ontdekt, waarna uw ambtsvoorganger na Kamervragen heeft laten weten mee te leven en ervan te leren en heeft aangegeven de afhandeling te volgen, het nu opnieuw journalisten zijn die misstanden ontdekken? Wat vindt u daarvan? Wat zegt het over het systeem van toezicht voor de meest kwetsbare mensen die vaak niet zelf aan de bel kunnen trekken?
Volgens mijn informatie waren het ditmaal niet de journalisten die de misstanden als eerste ontdekten. Voordat de publicaties in Dagblad van het Noorden verschenen, was Zorgpro al op de radar bij zowel het zorgkantoor als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Op 11 september 2023 legde de IGJ een onaangekondigd inspectiebezoek af bij Zorgpro Wonen. De inspectie concludeerde dat de geboden zorg voor vijf van de elf getoetste normen grotendeels voldeed en voor zes van de elf getoetste normen grotendeels niet voldeed. Zij bleef Zorgpro daarom volgen. Begin 2024 sprak de IGJ met Zorgpro over de ingezette verbeteringen en ontwikkelingen. Zorgpro moest voor 1 mei 2024 een resultaatverslag met verbeteracties opleveren bij de inspectie. Voor die datum ging de organisatie failliet.
Ondertussen sloot zorgkantoor Zilveren Kruis per 1 januari 2024 een contract onder voorwaarden af met Zorgpro. De eerste voorwaarde die het zorgkantoor stelde, was het verhogen van de kwaliteit van zorg. Zorgpro moest een verbeterplan opstellen en het zorgkantoor periodiek informeren over haar vorderingen. Een tweede voorwaarde was: Zorgpro deelt proactief het inspectierapport naar aanleiding van het inspectiebezoek in september. Bij het niet voldoen aan deze voorwaarden, zou het zorgkantoor het contract kunnen herzien of ontbinden. Ook hier geldt: vanwege het faillissement is het niet zover gekomen.
Het baart me grote zorgen dat ondanks deze stappen dit dan tóch kan gebeuren. Juist bij deze cliënten. Ik vind dat we alles op alles moeten zetten om te garanderen dat zij goede zorg krijgen. Ik heb zorgkantoren daarom verzocht hun screening van zorgaanbieders aan te scherpen. Dit soort aanbieders wil ik buiten de zorg houden. Ook heb ik het zorgkantoor gevraagd de voormalige Aurora Borealis-cliënten intensief te blijven volgen.
Was u eigenlijk op de hoogte van de gang van zaken? Zo ja, sinds wanneer bent u bekend met de bevindingen in de artikelen?
De zaak kwam op mijn netvlies door het eerste bericht erover in Dagblad van het Noorden (18 juli 2024), kort na mijn aantreden in het kabinet. Naar aanleiding van de berichtgeving is er contact gezocht met de cliëntondersteuning, betrokken zorgkantoren (Menzis en Zilveren Kruis) en de IGJ.
Hoe vindt u met de kennis van nu dat de nazorg is georganiseerd? Zag u reden om in te grijpen of om contact op te nemen met betrokken instanties, slachtoffers en familie? Zo nee, waarom niet? Welke instantie was primair verantwoordelijk voor de nazorg aan de slachtoffers?
De gang van zaken bij Zorgpro vind ik stuitend. Voor alle cliënten, maar in het bijzonder voor de voormalige Aurora Borealis-cliënten. De situatie bij Aurora Borealis was voor cliënten en hun familie een zeer aangrijpende zaak.
Betrokken instanties waren ook geraakt door de gebeurtenissen bij zorgboerderij Aurora Borealis. De zaak liet ook hen niet los. Zij spanden zich in voor goede nazorg. Zo is aan de cliënten van Aurora Borealis en hun verwanten direct Slachtofferhulp aangeboden. De pgb-afdeling van zorgkantoor Menzis gaf verwanten ook een direct telefoonnummer, waarop zij het zorgkantoor konden bereiken. Toen cliënten overgingen naar Zorgpro, bleef dit telefoonnummer bereikbaar. Verwanten konden altijd spreken met een medewerker van het zorgkantoor of met een onafhankelijk cliëntondersteuner.
Toen drie Aurora Borealis-cliënten in het voorjaar van 2023 verhuisden naar Zorgpro Wonen in Drenthe, gingen zorgkantoor Menzis en zorgkantoor Zilveren Kruis (waar Zorgpro onder viel) samen bij hen langs. De bekostiging van Zorgpro Wonen liep tot 1 januari 2024 namelijk via het persoonsgebonden budget (pgb). De zorgkantoren kregen in deze gesprekken geen signalen of klachten over de zorg.
Ook de IGJ hield vinger aan de pols. Een bij Aurora Borealis betrokken inspecteur onderhield contact met verwanten van cliënten.
Ten slotte ging mijn voorganger – Minister Conny Helder – met verwanten in gesprek. Zij bood een vervolggesprek aan als daar behoefte aan was. Ook was de casus voor haar aanleiding voor leersessies met betrokken partijen, waarna zij maatregelen presenteerde.
En toch: ondanks deze inspanningen ging het gruwelijk mis. Dat trek ik mij aan. Ik wil dat de nazorg in dit soort situaties staat als een huis. Het zorgkantoor heeft een zorgplicht richting cliënten. Die willen ze graag goed invullen. Vooral voor de meest kwetsbare cliënten. Ik heb de betrokken zorgkantoren verzocht om afspraken te maken over hoe we de nazorg aan alle voormalige Aurora Borealis cliënten garanderen, ook nu nog. Ik ga ook afspraken maken met ZN/zorgkantoren over nazorg in het algemeen, los van deze specifieke casus. Dat betekent bijvoorbeeld dat een zorgkantoor bij getraumatiseerde cliënten alles in het werk stelt om procedures soepel te laten verlopen. En dat het zorgkantoor blijvend contact houdt met cliënten, via zorgkantoormedewerkers en/of een door het zorgkantoor ingezette onafhankelijk cliëntondersteuner.
Ik ga graag met verwanten van cliënten en andere betrokkenen bij Aurora Borealis of Zorgpro in gesprek, indien zij daar behoefte aan hebben. Ik luister heel graag naar hun ervaringen. Om van te leren en om te horen wat ik, als Staatssecretaris, verder nog kan betekenen.
In antwoord op mijn Kamervragen in april 20245 stelde u leersessies te hebben georganiseerd met partijen die direct bij Aurora Borealis betrokken waren of een rol hebben bij het voorkomen van misstanden, waaronder de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, zorgverzekeraars, zorgkantoren, de Nederlandse Zorgautoriteit en cliëntondersteuners. Zijn deze nieuwe misstanden in de leersessies aan bod gekomen? Wat is er besproken bij deze leersessies en wat is er concreet mee gedaan?
Na de verschrikkelijke gebeurtenissen bij Aurora Borealis hebben inderdaad twee leersessies plaatsgevonden De leersessies leidden (mede) tot vier maatregelen. Met betrokken partijen (IGJ, zorgkantoren, NZa) monitor ik de voortgang van deze maatregelen.
Ten eerste onderzoekt VWS met ketenpartijen hoe we de toegang tot het pgb kunnen verstevigen. Aurora Borealis was immers een pgb-gefinancierde zorgboerderij. Zorgpro Wonen was dat bij aanvang ook. Ik streef ernaar om per juli 2025 «toekennen onder voorwaarden» beter mogelijk te maken met een wijziging van de Regeling langdurige zorg (Rlz). Dat betekent dat zorgkantoren beter voorwaarden kunnen stellen aan het toekennen van het pgb, ook als budgethouders het pgb in een wooninitiatief besteden.
Ten tweede ontwikkelt VWS een transparantieregister, voor beter zicht op pgb-gefinancierde wooninitiatieven. Ik wil dit register in de tweede helft van 2025 lanceren.
Ten derde optimaliseert VWS de informatie-uitwisseling over wooninitiatieven tussen betrokken partijen. Ik onderzoek nu of ik dit onderwerp kan opnemen in de Verzamelwet gegevensverwerking VWS IV. Deze wet treedt per 1 januari 2027 in werking.
Tot slot werken we aan de verbeterde mogelijkheden van contractering voor kleinschalige wooninitiatieven, om de gedwongen inzet van pgb terug te dringen. ZN en zorgkantoren zijn hier aan zet. Zij onderzoeken hoe zij contracteringsmogelijkheden voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven kunnen verbeteren per contractjaar 2026.
In de Kamerbrief over wooninitiatieven en pgb van 12 juni 2024 zijn deze maatregelen verder toegelicht.6
Waarom is, gezien alle aandacht die er ook in de Kamer was voor de slachtoffers van Aurora Borealis, de Kamer niet op enig moment actief geïnformeerd?
Met de Kamerbrief wooninitiatieven en pgb van 12 juni 2024 heeft mijn voorganger de Kamer geïnformeerd over vervolgstappen.7
Ik vernam vervolgens in juli van dit jaar – via de berichtgeving door Dagblad van het Noorden – over de ontwikkelingen bij Zorgpro Wonen. Ik kreeg daarover geen signalen van het zorgkantoor of de IGJ. Ik zal daar in het vervolg extra scherp op zijn.
Wat vindt u ervan dat getraumatiseerde cliënten werden opgevangen door het zorgbedrijf Zorgpro, dat amper anderhalf jaar bestond en volgens de onderzoeksjournalisten van Dagblad van het Noorden (DVHN) zeer discutabel is, vanwege onder meer een aangifte van vermeende kindermishandeling, zorgen over de kwaliteit, conflicten met (oud-) werknemers en de discutabele bestuurders waarvan een persoon de ex-partner was van een veroordeelde crimineel en een tweede persoon geen bedrijf op zijn naam kan zetten vanwege een persoonlijk faillissement van een scooterhandel?
Dat vind ik afschuwelijk. Genoemde feiten waren niet bekend bij het zorgkantoor of de IGJ. Zij kwamen ook niet naar boven bij de verstrekking van de toelatingsvergunning aan Zorgpro Wonen op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Bij aanvang was Zorgpro Wonen een pgb‐gefinancierde zorgaanbieder. In 2024 werd de zorgaanbieder door Zilveren Kruis onder voorwaarden gecontracteerd.
Bij het contracteren van een nieuwe zorgaanbieder voert het zorgkantoor een toets uit. Dat gaat dan o.a. om een toets op de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, het UBO8-register en een controle van Verklaringen Omtrent Gedrag (VOGs). Uit deze formele documenten en ook het toetsende gesprek wat daarop volgde, kwamen genoemde punten niet naar voren. Het zorgkantoor informeert daarnaast bij andere zorgkantoren of gemeenten of ze bekend zijn met de zorgaanbieder: wat zijn hun ervaringen? Voor Zorgpro Wonen kwamen hier geen negatieve signalen of waarschuwingen uit voort. Gegevens over ex‐partners maken geen onderdeel uit van een dergelijke screening, maar informatie over de financiële situatie (schuldsanering) zijn uiteraard wel relevant. Omdat de persoon die betrokken was bij een persoonlijk faillissement niet de formele bestuurder was, is deze omstandigheid onopgemerkt gebleven.
Deze informatie had kunnen leiden tot een integriteitstoets op bestuurders door de afdeling Speciale Zaken van het zorgkantoor. Ik ga met zorgkantoren in gesprek over hun werkwijze bij voor hen nieuwe zorgorganisaties en over die gevallen waarbij zij twijfels hebben: wat kunnen zijzelf extra doen en wat hebben zij daarvoor eventueel nog voor nodig?
Hoe en door wie is de keuze gemaakt om de slachtoffers van Aurora Borealis bij dit zorgbedrijf onder te brengen? Was het ministerie daar destijds van op de hoogte? Wat vindt u met de kennis van nu van deze keuze?
Toen de misstanden bij zorgboerderij Aurora Borealis aan het licht kwamen, schakelde zorgkantoor Menzis Zorgpro flex in. Dit was een onderdeel van Zorgpro. Zorgpro flex organiseerde een interim zorgteam op het moment dat de zorg bij Aurora Borealis stopte – op bevel van de IGJ. Het zorgkantoor had goede ervaringen met deze aanbieder van zorg in crisissituaties.
Bewoners van Aurora Borealis raakten vertrouwd met zorgverleners van Zorgpro flex. Drie van hen kozen er vervolgens voor om met hun pgb over te stappen naar Zorgpro Wonen in Emmen. Bij het pgb staat eigen regie voorop. Verwanten maakten de keuze voor Zorgpro Wonen voor of samen met cliënten.
In contacten met het zorgkantoor en cliëntondersteuners stelde VWS steeds de vraag: is voor cliënten een nieuwe, veilige plek gevonden? Dat leek het geval. VWS kende niet de details van de locaties waar Aurora Borealis‐cliënten gingen wonen.
Hoe en door wie is gecontroleerd of er binnen deze zorgorganisatie geschikte expertise aanwezig was om de getraumatiseerde cliënten van Aurora Borealis op te vangen?
Zorgpro Wonen startte als een pgb-gefinancierd wooninitiatief. Zorgkantoor Menzis en zorgkantoor Zilveren Kruis bezochten gezamenlijk de cliënten (budgethouders) die naar Zorgpro Wonen verhuisden. Zij geven aan dat zij van cliënten geen signalen ontvingen over zorg die niet op orde zou zijn. Dit, gecombineerd met de eerdere positieve ervaringen met Zorgpro flex, maakte dat het zorgkantoor vertrouwen had in de zorgverlening door Zorgpro Wonen.
Bij het pgb heeft de budgethouder (of diens vertegenwoordiger) zelf ook een belangrijke verantwoordelijkheid in het beoordelen van de kwaliteit van zorg. Het zorgkantoor beoordeelt de zorgovereenkomsten met de zorgaanbieders die de budgethouder afsluit. Ik kan me voorstellen dat verwanten van voormalige Aurora Borealis-cliënten, ten tijde van de verhuizing, enorm veel aan hun hoofd hadden. Zij moesten omgaan met de wetenschap dat er vreselijke gebeurtenissen hadden plaatsgevonden in de zorgboerderij waar hun familielid woonde. Ook praktisch moesten zij veel regelen. Op zo’n moment is alles erop gericht weer een goede plek te vinden. Ik realiseer me dat dat ingewikkeld was en dat de rol de verantwoordelijkheid van een pgb dat extra zwaar maakt.
Bij de contractering, per 2024, heeft Zilveren Kruis ook onderzocht of de zorgaanbieder verantwoorde zorg levert. Daarbij zijn de bevindingen van de IGJ betrokken. Zorgkantoor Zilveren Kruis geeft aan dat de zorgaanbieder onjuiste informatie heeft verstrekt over het personeel. De aanbieder gaf aan dat zij volwaardig opgeleid personeel in dienst had; zij zou niet werken met zzp-ers. Dit blijkt achteraf onjuist. Zorgkantoor Zilveren Kruis heeft haar screening van zorgaanbieders aangescherpt, om te voorkomen dat dit nog eens kan gebeuren. Ik ben ook met de andere zorgkantoren in overleg over hun screening.
Hoe kan het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ook na het Inspectiebezoek aan het Boshuis van Zorgpro in Emmen (waar toen drie slachtoffers van Aurora Borealis woonden) de organisatie niet onder verscherpt toezicht heeft gesteld, terwijl er al klachten waren over slechte zorg en behandeling?
De IGJ concludeerde na een onaangekondigd inspectiebezoek op 11 september 2023 dat de geboden zorg bij Zorgpro Wonen voor vijf van de elf getoetste normen grotendeels voldeed en voor zes van de elf getoetste normen grotendeels niet voldeed.9 De eindconclusie van het inspectiebezoek luidde als volgt:
De interventie van de inspectie is gericht op het door de zorgaanbieder herstellen van geconstateerde tekortkomingen in de zorg. Afhankelijk van de ernst van de tekortkomingen en de mate van vertrouwen dat de zorgaanbieder in staat is om weer goede zorg te verlenen (verbeterkracht) kiest de inspectie voor vervolgtoezicht, zoals een verbeterplan met termijnen, of een verscherpt toezicht. Bij aanbieders waar de inspectie de verbeterkracht nog niet goed kan vaststellen, bijvoorbeeld omdat het de eerste keer is dat de inspectie om verbeteringen vraagt, kiest de inspectie in principe voor de interventie van een verbeterplan met termijnen. De inspectie volgt tijdens dit traject of de aanbieder dit inderdaad kan. De inspectie is Zorgpro blijven volgen. Begin 2024 sprak de IGJ met Zorgpro over de ingezette verbeteringen en ontwikkelingen. Zorgpro moest vóór 1 mei 2024 een resultaatverslag opleveren met verbeteracties, maar ging voor die datum failliet.
Wat vindt u van de uitspraak van een woonbegeleider van het Boshuis die gedetailleerde meldingen deed bij de IGJ van overbelast, ongediplomeerd personeel, kwalitatief slechte zorg, verwaarlozing van cliënten en zelfs ongeoorloofde dwang tegen cliënten, en in de krant liet optekenen: «Dwangmiddelen waarvan je denkt: hoe haal je het in je kop om dat soort dingen toe te passen op een cliënt uit Wedde, van wie je weet dat die al gigantisch is beschadigd»? Deelt u de mening dat het beschamend is dat getraumatiseerde cliënten nog beschadigder zijn geraakt? Voelt u zich hiervoor verantwoordelijk? Zo nee, wie zou zich dit dan moeten aantrekken?
Ik vind het allereerst ontzettend goed dat een medewerker melding maakte bij de IGJ. Dit draagt bij aan het beëindigen van slechte zorg en misstanden.
Ik vind het vreselijk wat hier is gebeurd met kwetsbare mensen. Dat juist deze voormalige Aurora Borealis cliënten hiervan slachtoffer werden, maakt het extra schrijnend. Ik deel absoluut de mening dat het beschamend is als getraumatiseerde cliënten nog beschadigder raken.
De eerst verantwoordelijke voor het traumatiseren van mensen die afhankelijk zijn van zorg is de zorgaanbieder. Die is primair verantwoordelijk voor het leveren van goede, veilige zorg. Maar ik reflecteer ook op hoe dit kan gebeuren binnen het zorgsysteem. Daar ligt ook een verantwoordelijkheid voor mij, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang van zorgaanbieders tot de zorgsector. De komende Kabinetsperiode doe ik mijn uiterste best om zoveel mogelijk niet-integere zorgaanbieders te weren uit de zorg. In mijn antwoord op vraag 14 ga ik hier verder op in.
Hoe kan het dat de IGJ sprak met een bestuurder die op papier helemaal geen bestuurder was en kon zijn, vanwege een persoonlijk faillissement? Hoe controleert de Inspectie dit soort zaken? Is hier voldoende informatie ingewonnen?
De IGJ geeft aan dat het inspectiebezoek van 11 september 2023 gericht was op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Daarbij meldt de IGJ dat zij sprak met op oprichter van Zorgpro Wonen, die ook belast was met de zorginhoud bij Zorgpro Wonen. Volgens de IGJ nam deze persoon op dat moment de taken over van de vorige bestuurder, de algemeen directeur en manager zorg. Later bleek deze persoon niet de bestuurder te zijn. De inspectie meldt dat zij gegevens over de bestuurder controleert als daar een aanleiding toe bestaat. Begin 2024 sprak de IGJ met Zorgpro wonen over de ingezette verbeteringen; toen sprak de inspectie wel met de daadwerkelijke bestuurder. Ik ga met de IGJ in gesprek over deze werkwijze.
Wat vindt u van de structuur die Dagblad van het Noorden beschrijft: «de kerstboom aan BV’s» waar Zorgpro Wonen onder viel? Zou deze structuur de alarmbellen niet moeten laten rinkelen? Of is dit onopgemerkt gebleven?
Het is niet ongebruikelijk dat zorgaanbieders werken met een complexe juridische structuur. De structuur bij Zorgpro Wonen is daarin zeker niet uniek. Zorgorganisaties kunnen verschillende motieven hebben om de zorgverlening met meerdere rechtspersonen te organiseren. De NZa noemt bijvoorbeeld de volgende redenen: «om economisch en juridisch zeggenschap te splitsen, flexibiliteit in geldstromen te bewerkstelligen, goed te kunnen sturen op het aannemen van kwalitatief hoogwaardig personeel, dividend te kunnen uitkeren of om financiële risico's te spreiden en daarmee een duurzame bedrijfsvoering na te streven.»10
Bij complexe bedrijfsstructuren hoeft niet direct sprake te zijn van achterliggende motieven die schade toebrengen aan de betaalbaarheid, toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg. In dit geval was de structuur niet op voorhand een aandachtspunt bij het toezicht. Ook het zorgkantoor geeft aan dat de structuur van Zorgpro geen reden was om een contract te weigeren.
Welke informatie wordt ingewonnen voordat mensen een nieuw zorgbedrijf willen opstarten? Hoe wordt gecheckt of mensen affiniteit hebben met en verstand hebben van zorg, en of ze in staat zijn om goede zorg te leveren aan mensen die hiervan afhankelijk zijn?
Koophandel (KvK) en aan de KvK informatie verstrekken over de onderneming. De KvK kan weigeren tot inschrijving over te gaan, bijvoorbeeld als de KvK gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave door de ondernemer.
Specifiek voor startende zorgaanbieders geldt een meldplicht, op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Zorgaanbieders moeten zich melden voordat ze starten. Daarbij geven ze via een meldformulier informatie over o.a. de soort zorg die ze gaan leveren, in welke vorm, of de bestuurder ervaring hee in de zorg en over de randvoorwaarden voor de kwaliteit van de zorg. Deze informatie gebruikt de IGJ om te beoordelen of toezicht noodzakelijk is en zo ja; wanneer en hoe.
Als zorginstellingen met meer dan tien zorgverleners zorg verlenen vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz), dan moeten zij op grond van de Wtza beschikken over een toelatingsvergunning. Die vergunning wordt geweigerd als de zorgaanbieder niet aannemelijk maakt dat hij goede of rechtmatige zorg gaat verlenen. Bij de vergunningverlening worden ook vragen gesteld over de leden van dagelijkse of algemene leiding van de zorgaanbieder en over de leden van het onafhankelijk intern toezicht.
Ik ben blij dat de Wtza met ingang van 1 januari 2025 wijzigt: de vergunningsplicht wordt uitgebreid. Vanaf dat moment moeten alle zorginstellingen die zorg verlenen vanuit de Zvw of de Wlz beschikken over een toelatingsvergunning. Ook de kleinere zorginstellingen met tien of minder zorgverleners. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag is het mogelijk om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) op te vragen of een integriteitsonderzoek op grond van de Wet Bibob te initiëren. Een VOG opvragen of een integriteitsonderzoek op grond van de Wet Bibob starten is ook mogelijk als een zorginstelling al over een vergunning beschikt.
De Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht de zorgaanbieder bij de start van een bedrijf om zorgverleners te screenen: vormt de manier waarop de zorgverlener in het verleden functioneerde geen bezwaar voor het verlenen van zorg aan de cliënten? Dit geldt ook voor zzp’ers, uitzendkrachten of gedetacheerden die met patiënten en cliënten in contact komen. Zo wordt voorkomen dat iemand wordt ingezet die niet bevoegd of bekwaam is.
Ook is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders en Jeugdhulpverleners (Wibz) in voorbereiding. In deze wet wordt het aantal weigerings- en intrekkingsgronden van een vergunning uitgebreid. Een ander onderdeel in de wet gaat over het verstrekken van KvK-nummers van startende aanbieders aan de IGJ, NZa en zorgverzekeraars. Zij kunnen dan intern nagaan of er iets bij hen bekend is wat van belang is voor de beoordeling van de vergunningaanvraag door het CIBG. De Wibz helpt bij het beter weren van zorgaanbieders waarvan niet aannemelijk is dat zij aan de voorwaarden voor het verlenen van goede en rechtmatige zorg gaan voldoen. Het streven is dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2025 naar Uw Kamer te sturen.
Voor een effectieve aanpak van zorgfraude is gegevensuitwisseling tussen betrokken partijen essentieel. Met wetgeving worden ook hier stappen gezet. Zo treedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) op 1 januari 2025 in werking. Door betere gegevensuitwisseling komen frauderende zorgaanbieders eerder in beeld bij opsporingsinstanties, inkopers en toezichthouders. Die wet maakt het mogelijk dat ziektekostenverzekeraars en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders kunnen waarschuwen. Daarmee ga ik tegen dat deze aanbieders hun activiteiten elders voortzetten of opnieuw beginnen.
Daarnaast heeft de Eerste Kamer op 1 oktober de Verzamelwet gegevensverwerking VWS I aangenomen. Deze wet maakt onder andere onderlinge gegevensuitwisseling tussen gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars bij fraudeonderzoek mogelijk. Daarnaast werk ik ook aan betere mogelijkheden voor informatie-uitwisseling – specifiek over wooninitiatieven – tussen de IGJ en zorgkantoren.11
Tot slot: in september 2023 is een pilot afgerond met DSW, de IGJ, de NZa en het CIBG. Het doel van de pilot was om de screening aan de voorkant te verbeteren. We onderzoeken nu welke interventies nodig zijn, in aanvulling op de uitbreiding van de vergunningplicht naar alle instellingen en de extra intrekkings- en weigeringsgronden op grond van de Wibz. De uitkomsten van de pilot neem ik mee in mijn overleg met zorgkantoren over de aanscherping van hun screening. Specifiek voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven bekijk ik bovendien hoe we de toegang tot het pgb kunnen verstevigen, door zorgkantoren meer mogelijkheden te geven om voorwaarden te stellen bij de toekenning van het pgb.12
Hoe verklaart u het dat sommige zzp’ers 7 dagen per week, 24 uur per dag hun uurtarief declareerden? Zijn dit soort zaken opgemerkt bij het Inspectiebezoek?
Dit is zeer opmerkelijk en uiterst onwenselijk. Ik kan het niet verklaren.
De inspectie heeft geen zicht op dergelijke declaraties.
Zorgkantoor Zilveren Kruis meldt dat Zorgpro bij een toetsend gesprek (onderdeel van de contractering) aangaf niet te werken met zzp’ers. Zorgpro Wonen stelde dat zij alleen werkte met mensen in loondienst. Deze informatie bleek onjuist. Het zorgkantoor heeft haar screening aangepast, zodat dergelijke gegevens in de toekomst beter naar boven komen. Ik wil dit gesprek verbreden van zorgkantoor Zilveren Kruis naar alle zorgkantoren en ga daarover in gesprek met ZN.
Deelt u de mening dat het tijd wordt dat de regels voor het starten van een zorgorganisatie worden aangescherpt? Gaat u zich inspannen om wettelijke mogelijkheden te creëren om zorgaanbieders beter te screenen aan de voorkant? Deelt u ook de mening dat gegevensuitwisseling tussen externe instanties en het zorgkantoor verder vergroot moeten worden als het gaat over onder meer de bedrijfsstructuur, facturen en kwaliteit?
Ik vind ook dat aanscherping van regels nodig is. We willen zorgaanbieders met verkeerde intenties nog beter weren. Daar werk ik hard aan, in aanvulling op de regels die er al zijn. In mijn antwoord op vraag 14 licht ik toe hoe.
Hoe gaat het nu met de getraumatiseerde cliënten? Kunt u garanderen dat ze allemaal afzonderlijk op een veilige en passende plek zitten?
Zorgkantoor Zilveren Kruis deed eerder navraag bij familie en een onafhankelijke cliëntondersteuner. Zij vroeg naar de geboden zorg bij de aanbieders waar de drie voormalig Aurora Borealis cliënten nu wonen. De vertegenwoordigers geven aan heel tevreden te zijn over de huidige zorg. Ik ga het zorgkantoor verzoeken om vanuit haar zorgplicht (opnieuw) contact op te nemen met deze cliënten, hun verwanten en de betrokken zorgaanbieders. Ik wil dat zij mij ervan vergewissen dat de situatie in orde is én blijft, door hen intensief te monitoren.
Het bericht ‘VWS negeert advies Raad van State bij regie over opleidingsplekken’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VWS negeert advies Raad van State bij regie over opleidingsplekken»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat u 9 september jl. een besluit heeft vastgesteld houdende wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wmg in verband met beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheidbijdrage voor (medische) vervolgopleidingen?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het volgens de Raad van State sterk de vraag is of het door u gebruikte artikel 56a Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), u de bevoegdheid geeft om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) te regelen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een beschikbaarheidbijdrage alleen kan toekennen voor ten hoogste het aantal opleidingsplaatsen, zoals opgenomen in het door u vastgestelde verdeelplan?3
De afdeling advisering van de Raad van State heeft opgemerkt dat het de vraag is of artikel 56a Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) de regering de bevoegdheid geeft om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) te regelen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een beschikbaarheidbijdrage alleen kan toekennen voor ten hoogste het aantal opleidingsplaatsen, zoals eerder was opgenomen in het verdeelplan. De Raad van State merkt daarbij op dat in de toelichting alleen wordt gesproken over de bevoegdheid van de NZa om beschikbaarheidbijdragen toe te kennen en de verplichting daartoe beleidsregels vast te stellen. De reactie van de regering op het advies van de Raad van State staat in het nader rapport, dat is gepubliceerd in de Staatscourant: Stcrt. 2024, 30362. In het nader rapport staat beschreven waarom de wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG juridisch verdedigbaar is.
Kunt u bevestigen dat met het bepalen van het maximale aantal opleidingsplaatsen u in strijd handelt met het advies van de Raad van State om, indien u wilt regelen dat u regie houdt over de wijze waarop de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gebruikmaakt van haar bevoegdheid om een beschikbaarheidbijdrage toe te kennen, dit niet bij AMvB te regelen, maar via een (spoed)wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg?
Een dictum C houdt in dat de Raad van State adviseert om het voorstel niet bij de Tweede Kamer in te dienen, tenzij het is aangepast. De regering heeft naar aanleiding van het advies opnieuw onderzocht of de gekozen grondslag volstaat. Zij heeft geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Deze bevoegdheid is namelijk aan het wetsvoorstel toegevoegd bij nota van wijziging.
Deelt u de mening dat de rechtsonzekerheid die de Raad van State bij het besluit constateert, onwenselijk is?
Ja die mening deel ik. Daarom is het besluit op dit punt na het advies van de Raad van State verduidelijkt. Het besluit beoogt op het punt van rechtsbescherming geen wijzigingen aan te brengen ten aanzien van de situatie zoals die bestond voordat het verdeelplan 2023 werd herroepen. Dat betekent dat belanghebbenden binnen zes weken na de publicatie bezwaar kunnen maken tegen het besluit.
Indien de Raad van State al op 29 april jl. advies uitbracht over de Wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wmg, waarom zijn de achterliggende vier maanden niet gebruikt om een spoedwijziging van de Wmg voor te bereiden, om zo alle juridische onzekerheid weg te nemen?
Door de regering is geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Deze bevoegdheid is namelijk aan het wetsvoorstel toegevoegd bij nota van wijziging. Een wetsaanpassing is dus niet nodig. Het instrument beschikbaarheidbijdrage wordt op dit moment geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht. Ik wil de uitkomsten van deze evaluatie afwachten voordat ik een besluit neem over mogelijke aanpassingen in de wet.
Waarom neemt u het juridische risico van een AMvB? Hoe groot acht u de kans dat het besluit juridisch aangevochten zal worden?
Door de regering is geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Als er geen verdeeloverzicht wordt vastgesteld, kan de beschikbaarheidbijdrage voor (medische) vervolgopleidingen niet worden toegekend aan opleidende zorgaanbieders en kan er niet worden opgeleid. Daarom acht de regering het belangrijk om zo snel mogelijk te handelen. Met de vaststelling van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG kan de NZa aan de slag met de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage voor 2023 en 2024 en met de verlening van de beschikbaarheidbijdrage voor 2025. De mogelijkheid bestaat om binnen zes weken bezwaar in te dienen tegen het besluit. Deze termijn loopt op dit moment nog.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd dat u inzake het vaststellen van het Besluit beschikbaarheidsbijdrage Wmg in strijd handelt met het advies van de Raad van State, terwijl u al eerder bent teruggefloten door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)omdat het door u vastgestelde verdeelplan een deugdelijke wettelijke grondslag miste?
Het kabinet licht in het nader rapport toe hoe het gevolg geeft aan het advies van de Raad van State. Dit is opnieuw besproken en vastgesteld in de ministerraad. Dit is gepubliceerd in de Staatscourant: Stcrt. 2024, 30362. Er is in de Wmg niet voorzien in een nahangprocedure voor algemene maatregelen van bestuur, waarbij de Kamers worden betrokken in het vervolg dat wordt gegeven aan het advies van de Raad van State.
Waarom is het besluit zelf al op 13 september jl. gepubliceerd, maar het nader rapport met daarin uw reactie op het kritische advies van de Raad van State pas op 20 september?4
Dit is geen vooropgezet plan geweest. De Staatscourant en het Staatsblad kennen elk een eigen werkwijze. Na de besluitvorming is bij het Staatsblad gevraagd om extra spoedige publicatie van het besluit vanwege het grote belang voor de praktijk. De Staatscourant heeft het reguliere tijdspad voor publicatie doorlopen, omdat het nader rapport op zichzelf geen rechtskracht heeft.
Bent u van plan om alsnog een reparatiewet in te dienen?
Nee. De regering heeft naar aanleiding van het advies opnieuw onderzocht of de gekozen grondslag volstaat. Zij heeft geconcludeerd dat deze er is. Het instrument beschikbaarheidbijdrage wordt op dit moment geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht. Ik wil de uitkomsten van deze evaluatie afwachten voordat ik een besluit neem over mogelijke aanpassingen in de wet.
Het bericht ‘Lange wachttijden voorkomen? Privé-kliniek aast op ’makkelijke’ patiënt’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Lange wachttijden voorkomen? Privékliniek aast op «makkelijke» patiënt» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het artikel richt zich op zelfstandig behandelcentra (zbc’s). Zbc’s zijn aanbieders van medisch-specialistische zorg die zich richten op planbare zorg. Zij leveren verzekerde zorg, die voldoet aan kwaliteitseisen en andere geldende regelgeving. Dat is wat anders dan privéklinieken die onverzekerde zorg leveren, zoals sommige cosmetische ingrepen.
Zbc’s leveren een belangrijke bijdrage aan het verminderen van wachtlijsten voor eenvoudigere, zogeheten laagcomplexe ingrepen en worden door hun efficiënte en patiëntgerichte werkwijze gewaardeerd door patiënten. Zbc’s kunnen daarmee een goede aanvulling zijn op de zorg die in ziekenhuizen wordt geleverd. Maar het is niet de bedoeling dat de ene partij voor het leveren van zorg een gunstiger uitgangspositie heeft dan de andere. Dat vraagt een goede balans tussen grote ziekenhuizen, kleine ziekenhuizen en zbc’s. Eén van de uitgangspunten van mijn beleid wordt om streekziekenhuizen en kleine ziekenhuizen te behouden, zodat patiënten gelijkwaardigere toegang tot ziekenhuiszorg dichtbij huis hebben. Dit betekent dat ik afspraken wil maken zodat grote ziekenhuizen kleine ziekenhuizen ondersteunen, zodat zij goede zorg kunnen leveren en operaties van eenvoudiger aard worden niet langer gecentreerd. Ook wil ik goede en eerlijke afspraken maken met zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zbc’s over bijvoorbeeld het opleiden van professionals, tarieven die passen bij de zorgzwaarte en bij de noodzakelijk beschikbaarheidsfuncties in een regio en het op de juiste plekken inzetten van het beschikbare personeel. Dit vraagt van zorgverzekeraars dat zij via hun inkoopbeleid sturen op een evenwichtig zorglandschap en meerjarige financiële afspraken maken. Daarnaast zal ik bekijken of er, bijvoorbeeld als het gaat om een eerlijke verdeling van de baten en lasten van het opleiden van specialisten, aanleiding is om in de voorwaarden tot toelating voor het verlenen van medisch specialistische zorg aanvullende eisen te stellen die een gelijk speelveld en samenwerking bevorderen.
Vindt u het wenselijk dat bijna een kwart van alle patiënten die planbare ziekenhuiszorg nodig heeft wordt geholpen in een zelfstandige kliniek? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat dit percentage minder wordt?
Patiënten mogen zelf hun zorgverlener kiezen. Patiënten kunnen vaak eerder geholpen worden in een zbc waardoor zij minder lang hoeven te wachten; dat is een belangrijke reden waarom zij voor een zbc kiezen. Zbc’s dragen daarmee bij aan de toegankelijkheid van planbare ziekenhuiszorg. Maar, zoals ik in mijn vorige antwoord al aangaf, is het wel van belang dat de ene partij voor het leveren van zorg niet een gunstiger uitgangspositie heeft dan de andere en dat gestuurd wordt op een evenwichtig zorglandschap.
Erkent u dat er door de toename van het aantal behandelingen in deze klinieken steeds meer publiek geld voor zorg weglekt naar private winsten? Vindt u dit een goede of een foute ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Nederlandse zorgstelsel zijn zorgaanbieders private organisaties. Dat betekent dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het aantrekken van vermogen om te investeren. Dat is ook nodig om een zbc op te richten of uit te breiden. Ik vind het niet gek dat partijen die hiervoor kapitaal verstrekken daar ook iets voor terugvragen. Dat doen banken immers ook. Voor aanbieders van medisch-specialistische zorg geldt een winstuitkeringsverbod. Zbc’s mogen dus geen winst uitkeren. Dit winstuitkeringsverbod geldt niet voor onderaannemers, zoals leveranciers of zorgverleners die in opdracht werken van de zorgaanbieder die contracten afsluit met zorgkantoren of zorgverzekeraars over verlening van zorg uit hoofde van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. In sommige gevallen maken zbc’s gebruik van onderaannemers. In het merendeel van de gevallen leveren zbc’s kwalitatief goede en doelmatige zorg en worden zij ook gecontracteerd door zorgverzekeraars. We moeten voorkomen dat winstuitkeringen waar dat in de zorg is toegestaan, excessief zijn en er onevenredig veel geld uit de zorg wordt weggetrokken. Dat doen we bij alle aanbieders. In het eerste kwartaal van 2025 stuur ik het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) naar uw Kamer met voorstellen om excessen te voorkomen.
Ziet u voor het wegwerken van wachtlijsten in ziekenhuizen een rol weggelegd voor deze privéklinieken, of bent u bereid om meer te investeren in ziekenhuizen waardoor deze privéklinieken overbodig worden? Welke rol speelt de huidige bekostigingssystematiek van ziekenhuiszorg hierin?
Zorg moet toegankelijk, van goede kwaliteit en betaalbaar zijn. Zoals toegelicht onder vraag 2 hebben zbc’s daarin een rol. Ziekenhuizen geven aan dat het belangrijk is dat er ook planbare zorg wordt uitgevoerd in het ziekenhuis onder andere omdat daardoor planbare zorg toegankelijk blijft voor alle patiënten, bijvoorbeeld voor de complexere patiënten die niet in een zbc behandeld kunnen worden.
Ik vind dat we tot een evenwichtig zorglandschap moeten komen, met gelijkwaardigere toegang voor patiënten. Daarvoor is van belang dat er goede en eerlijke afspraken moeten worden gemaakt tussen zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zbc’s over bijvoorbeeld het opleiden van professionals, tarieven die passen bij de zorgzwaarte en de noodzakelijk beschikbaarheidsfuncties in een regio en het op de juiste plekken inzetten van het beschikbare personeel. Ik zal bekijken of er aanleiding is om in de voorwaarden tot toelating voor het verlenen van medisch specialistische zorg aanvullende eisen te stellen die een gelijk speelveld en samenwerking bevorderen. Daarnaast wordt één van de uitgangspunten van mijn beleid om streekziekenhuizen en kleine ziekenhuizen te behouden. In het regeerprogramma heb ik hiervoor verschillende lijnen uitgezet. Een belangrijk onderdeel hiervan is de acute zorg uit de marktwerking te halen. Dit wil ik doen door de Intensive Care, Spoedeisende Hulp en Acute Verloskunde op basis van
een vast budget te bekostigen. Daarnaast vraagt dit van zorgverzekeraars dat zij via hun inkoopbeleid sturen op een evenwichtig zorglandschap en meerjarige financiële afspraken maken.
Bent u het eens met de oproep van de directeur van DC Klinieken om voortaan alle planbare zorg door zelfstandige klinieken uit te laten voeren om op deze manier als «BV Nederland een stap te zetten»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voor een evenwichtig zorglandschap, waarin grote ziekenhuizen, kleine ziekenhuizen en zbc’s elkaar versterken en samenwerken, in plaats van elkaar tegenwerken. Ik wil met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken maken om te komen tot een evenwichtig zorglandschap, waarbij gelijkwaardigere toegang tot zorg dichtbij huis voor patiënten een uitgangspunt is.
Wat vindt u van de uitspraak van dezelfde bestuurder dat het «niet erg is als een aandeelhouder rendement krijgt»? Vind u het weglekken van zorggeld naar aandeelhouders ook niet erg?
In het Nederlandse zorgstelsel zijn zorgaanbieders private organisaties. Dat betekent dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het aantrekken van vermogen om te investeren. Dat is ook nodig om een zbc op te richten of uit te breiden. Ik vind het niet gek dat partijen die hiervoor kapitaal verstrekken daar ook iets voor terugvragen. Dat doen banken immers ook. Voor aanbieders van medisch-specialistische zorg geldt een winstuitkeringsverbod. Zbc’s mogen dus geen winst uitkeren. Dit winstuitkeringsverbod geldt niet voor onderaannemers, zoals leveranciers of zorgverleners die in opdracht werken van de zorgaanbieder die contracten afsluit met zorgkantoren of zorgverzekeraars over verlening van zorg uit hoofde van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. In sommige gevallen maken zbc’s gebruik van onderaannemers. In het merendeel van de gevallen leveren zbc’s kwalitatief goede en doelmatige zorg en worden zij ook gecontracteerd door zorgverzekeraars. We moeten voorkomen dat winstuitkeringen waar dat in de zorg is toegestaan, excessief zijn en er onevenredig veel geld uit de zorg wordt weggetrokken. Dat doen we bij alle aanbieders. In het eerste kwartaal van 2025 stuur ik het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) naar uw Kamer met voorstellen om excessen te voorkomen.
Deelt u de mening dat de privéklinieken op dit moment parasiteren op ons zorgsysteem door de meest eenvoudige ingrepen te doen waardoor hun kosten laag zijn en geld weglekt naar aandeelhouders? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind dat zbc’s een belangrijke bijdrage leveren aan ons zorgsysteem. Ik vind het echter wel van belang dat de partijen in ons stelsel die zorg leveren een gelijkwaardige uitgangspositie hebben, en dat er gestuurd wordt op een evenwichtig zorglandschap.
Vindt u het wenselijk dat er concurrentie bestaat in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals toegezegd door de Minister-President in het debat over de regeringsverklaring, stuur ik uw Kamer dit najaar een brief over mijn visie op marktwerking in de zorg.
Welke plannen heeft u om ervoor te zorgen dat personeel niet wordt weggekaapt door privéklinieken maar in reguliere ziekenhuizen blijft werken? Bent u van plan om de zorgsalarissen te verhogen voor het ziekenhuispersoneel? Zo nee, waarom niet?
Sociale partners in de zorg maken via cao’s afspraken over de hoogte van de zorgsalarissen. Ik ben geen partij aan de cao-tafel en mag mij conform internationale verdragen ook niet bemoeien met deze onderhandelingen. Dat neemt niet weg dat het door de schaarste aan personeel extra van belang is dat we zorgverleners op de beste plek inzetten. Daarvoor is van belang dat er goede en eerlijke afspraken moeten worden gemaakt tussen zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zbc’s over bijvoorbeeld het opleiden van professionals, tarieven die passen bij de zorgzwaarte en de noodzakelijk beschikbaarheidsfuncties in een regio en het op de juiste plekken inzetten van het beschikbare personeel.
Ziet u ook een risico in de toename van privéklinieken dan wel ziekenhuizen met «focusklinieken» waardoor de mogelijkheid tot het verdwijnen van de IC, SEH en geboortezorg uit ziekenhuizen steeds groter wordt? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat deze ontwikkeling doorzet?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland gelijkwaardige toegang heeft tot zorg dichtbij huis. Het is aan zorgaanbieders om keuze te maken over het zorgaanbod en aan zorgverzekeraars om voldoende goede zorg in te kopen en goede afspraken met zorgaanbieders te maken. Ik ga de Intensive Care (IC), Spoedeisende Hulp (SEH) en Acute Verloskunde uit de marktwerking halen en financieren op basis van een vast budget.
Wanneer ontvangt de Kamer de wetgeving die de acute zorg in ziekenhuizen uit de marktwerking haalt?
Zoals toegezegd door de Minister-President in het debat over de regeringsverklaring, stuur ik uw Kamer dit najaar een brief over marktwerking in de zorg. In die brief zal ik nader ingaan op het uit de marktwerking halen van de acute zorg.
Wanneer heeft u voor het laatst gesproken met één of meerdere vertegenwoordigers van privéklinieken in Nederland? Kunt u de Kamer alle onderliggende stukken van voor, tijdens en na dit overleg toesturen?
De ambtenaren van mijn ministerie hebben regelmatig contact met vertegenwoordigers van zbc’s. Voor het laatst op 2 oktober met Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN). Deze overleggen worden niet voorbereid. Daarom zijn er geen onderliggende stukken.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de winstcijfers van de privéklinieken van afgelopen 10 jaar?
Het Ministerie van VWS beschikt niet over zo’n overzicht.
Het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Bart van Kent , Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onderzoekers waarschuwen: staalslak als bouwstof voldoet niet aan Nederlandse en Europese milieuregelgeving, milieuramp in de maak» en het onderliggende onderzoeksrapport over de juridische status van LD-staalslakken, afkomstig van Stichting Natuurlijk Schoon Eerbeek?1 2
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Wat is uw reactie op het onderzoeksrapport van Stichting Natuurlijk Schoon Eerbeek?3
In dit rapport met de titel «LD-staalslakken zijn onder Europese richtlijn en Nederlandse wet een afvalstof gebleven en nimmer een bijproduct of bouwstof geworden» wordt geconcludeerd dat het rechtsoordeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat staalslakken een bijproduct zijn, onjuist is. Met dit rechtsoordeel zou een afvalstof ten onrechte als bouwstof zijn gekwalificeerd.
De conclusies die worden getrokken over de status en betekenis van het rechtsoordeel en het doel waarmee dit rechtsoordeel is opgesteld zijn onjuist. De kaders voor bouwstoffen gelden zowel voor materialen met als zonder afvalstatus. Een bouwstof (dus ongeacht of het afvalstatus heeft) moet altijd aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie en de toepassing moet binnen de aangegeven kaders plaatsvinden. Daarbij geldt er ook een zorgplicht die een toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van de bouwstof dat schade aan het milieu wordt voorkomen. Of aan de wettelijke toepassingskaders en zorgplicht wordt voldaan, moet altijd per geval worden bepaald. In de praktijk zijn er situaties geweest waarin de toepassing van staalslakken als bouwstof niet goed is gegaan. Hiertegen kan door het bevoegd gezag handhavend worden opgetreden. Overigens bevat het rechtsoordeel uit 2017 over staalslakken geen generieke uitspraak in de zin dat op grond van dit rechtsoordeel staalslakken altijd de status van bijproduct zouden hebben. Het is aan het lokale bevoegd gezag om dit per specifiek geval te beoordelen.
Dit komt in het onderzoeksrapport niet naar voren. Dit leidt er toe dat er onjuiste conclusies worden getrokken.
Kunt u aangeven welke informatie uit dit rapport bij uw ministerie al bekend was en welke informatie nieuw is?
Er ontbreekt ook informatie in het rapport die betrokken had moeten worden om de juiste conclusies te kunnen trekken:
Deelt u de constatering dat staalslakken een productieresidu zijn? Zo nee, waarom niet?
Een productieresidu is een stof of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof. Van dit materiaal kan vervolgens bepaald worden of het een bijproduct is, in de zin van de Kaderrichtlijn afvalstoffen artikel 5. Deze beoordeling vindt per geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Kaderrichtlijn afvalstoffen die zijn geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
Om te bepalen of staalslakken een productieresidu zijn, moet dus gekeken worden of ze het resultaat zijn van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof. Aangezien staalslakken ontstaan bij een productieproces dat in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van staal, zouden staalslakken gezien kunnen worden als productieresidu. Dit zegt niets over de eventuele bijproductstatus van staalslakken. Die dient apart en per geval beoordeeld te worden.
Deelt u de constatering dat om een productieresidu te mogen gebruiken er speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen vanwege het schadelijke karakter voor het milieu? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw constatering niet dat bij gebruik van een productieresidu er altijd sprake zal zijn van een schadelijk karakter voor het milieu en er daardoor speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen. Om een productieresidu als bijproduct te kunnen gebruiken moet aan de gestelde voorwaarden voor een bijproduct worden voldaan. Een van de voorwaarden die voor het bereiken van de bijproductstatus vervuld moet zijn, luidt nu juist dat «verder gebruik rechtmatig is, inhoudende dat de stoffen, mengsels of voorwerpen voldoen aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en dat gebruik niet zal leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid» (art. 1.1 lid 4 onder d van de Wet milieubeheer). Is deze voorwaarde niet vervuld, dan is een productresidu geen bijproduct maar een afvalstof en moet op basis van het afvalstoffenrecht worden beoordeeld of nuttige toepassing van die afvalstof mogelijk is of dat deze afvalstof moet worden verwijderd (bijvoorbeeld stort of verbranding).
Erkent u, naar aanleiding van onder andere verschillende reacties uit het land, dat veel mensen zich zorgen maken over staalslakken en het liever niet als bouwstof zien?
Ik weet dat er zorgen zijn over de toepassing van staalslakken als bouwstof. Het is belangrijk om op te merken dat deze zorgen vooral voortkomen uit incidenten met het verkeerd toepassen van staalslakken als bouwstof. De toepassing moet voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke kaders om te waarborgen dat de toepassing niet leidt tot schadelijke effecten voor mens en milieu. Dit moet per geval worden beoordeeld en als niet wordt gehandeld in overeenstemming met de wettelijke eisen dan kan daar handhavend tegen worden opgetreden.
Deelt u de constatering van het Europese Hof van Justitie dat staalslakken een afvalstof zijn, omdat ze niet gebruikt kunnen worden zonder verdere behandeling, anders dan bij normale productie gangbaar is?
Het Hof heeft hier geen uitspraak over gedaan. Als een dergelijke zaak aan het Europese Hof zal worden voorgelegd, dan zal het Hof de vraag of staalslakken een afvalstof of niet-afvalstof zijn, beoordelen aan de hand van hetgeen is bepaald in artikel 5 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen over de bijproductstatus.
Wat is uw reactie op de conclusie dat staalslakken een afvalstof zijn en geen bijproduct/bouwstof in de zin van de Wet milieubeheer?
Deze conclusie is niet juist, omdat een generieke uitspraak over de afvalstatus van materialen niet mogelijk is. Dit zal van geval tot geval moeten worden bekeken.
Concludeert u op basis van het onderzoek van Natuurlijk Schoon Eerbeek dat staalslakken juridisch niet ingezet kunnen worden als bouwstof? Zo nee, welke wetenschappelijke en juridische onderbouwing heeft u daarvoor?
Die conclusie kan niet worden getrokken. De kaders voor bouwstoffen gelden, zoals aangegeven, voor materialen met en zonder afvalstatus. Een bouwstof (dus ongeacht de afvalstatus) moet altijd aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) en de toepassing moet binnen de aangegeven kaders uit het Besluit activiteiten leefomgeving plaatsvinden. Daarbij geldt er ook een zorgplicht die een toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van de bouwstof dat schade aan het milieu wordt voorkomen.
Klopt het dat de beoordeling of iets een afvalstof of bijproduct is vanuit Europa wordt bepaald en het niet aan de lokale overheid is om elk individueel geval apart te oordelen? Zo nee, hoe zit dat dan precies?
De kaders voor de beoordeling of een materiaal een afvalstof of bijproduct is, zijn Europees vastgesteld in de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Deze richtlijn bevat voorwaarden om vast te stellen of er sprake is van een bijproduct en deze beoordeling dient per geval plaats te vinden. De Kaderrichtlijn afvalstoffen is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het is aan het bedrijf om aan te tonen dat, en aan het bevoegd gezag om te toetsen of, aan de bijproductvoorwaarden is voldaan en geen sprake is van een afvalstof. In de Wet milieubeheer (art. 18.2a t/m d) en de Omgevingswet (art. 18.2) is geregeld welke bevoegd gezagen de verantwoordelijkheid hebben om hierop toe te zien, gekoppeld aan de diverse wettelijke voorschriften en regels die op afvalstoffen van toepassing zijn. Waar het gaat om export van afvalstoffen (Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen) is de ILT het bevoegd gezag (art. 18.2b Wm), in andere gevallen is dat de gemeente, provincie en/of het waterschap.
Zijn er voorschriften voor de gebruiker hoe staalslak veilig toegepast kan worden en, zo ja, hoe zien die er precies uit en hoe worden die in praktijk overgebracht naar gebruikers?
Een bouwstof moet altijd voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Verder gelden inhoudelijke voorschriften uit het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat hierbij om functionele toepassing en hoeveelheid, terugneembaarheid en verwijderplicht. Bovendien geldt er nog een zorgplicht die de toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal zodat schade aan het milieu wordt voorkomen.
De Rbk 2022 schrijft voor dat de producent of leverancier van bouwstoffen in de milieuverklaring bodemkwaliteit eventuele voorwaarden en beperkingen moet vermelden die door de toepasser in acht moeten worden genomen. Deze toepassingsvoorwaarden kunnen bijvoorbeeld gaan over het beperken van intredend regenwater en het voorkomen van het afstromen van water dat in contact is geweest met staalslakken naar klein oppervlaktewater. Op deze manier is gewaarborgd dat de toepasser, die over de milieuverklaring moet beschikken, bekend is met deze informatie en dat hiermee rekening wordt gehouden. In de toelichting bij de Rbk 2022 wordt in dit verband expliciet gewezen op de incidenten die zich hebben voorgedaan met staalslakken10.
Ook kunnen er sinds de invoering van de Omgevingswet aanvullende regels worden gesteld vanuit lokale regelgeving.
Hoe kunnen staalslakken op de juiste manier afgedekt worden waarbij wetenschappelijk gegarandeerd kan worden dat ze niet in contact komen met water, regenwater en grondwater?
Staalslakken worden op verschillende locaties, in verschillende toepassingen gebruikt en hiervoor zijn verschillende producten waarin staalslakken zijn verwerkt op de markt. Problemen ontstaan vooral bij grootschalige toepassingen in combinatie met afspoeling naar kleine volumes water.
De producent en/of leverancier kent de eigenschappen van deze producten, de toepassingen waarvoor ze geschikt zijn en of er bepaalde voorzorgsmaatregelen nodig zijn. Zoals bij het antwoord op vraag 11 ook is aangegeven is de producent of leverancier verplicht om informatie te verstrekken over de voorwaarden en beperkingen zodat de toepasser hier in het kader van het voldoen aan de zorgplicht kennis van kan en zal moeten nemen.
Bovendien is er een circulaire «Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) als bouwstof in een werk»11 waarin aandacht gevraagd wordt voor de specifieke eigenschappen van staalslakken en de risico’s die hiermee gepaard gaan. Deze circulaire is in 2005 opgesteld en heeft op 8 mei 2024 een update gekregen.
Zijn er wettelijke regels voor het afdekken van staalslak? Zo ja, is die manier toegepast bij alle gevallen waar tot nu toe verontreiniging is geweest? En wilt u per geval aangeven in hoeverre dat is gelukt, zoals bijvoorbeeld in Beverwijk (Aagtenbelt), Spijk en Eerbeek?
Er zijn geen specifieke wettelijke regels voor het afdekken van staalslakken. Wel is er een zorgplicht die de toepasser verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om te voorkomen dat er schade ontstaat aan het milieu of de gevolgen daarvan ongedaan te maken. Het afdekken van staalslakken kan deel uitmaken van deze maatregelen.
Klopt het dat afdekking met fijn gemalen staalslak die een harde koek zou vormen in de praktijk niet werkt en ook een leeflaag onvoldoende is, omdat het water doorlaat?
Door carbonatatie van fijnkorrelige staalslak (een reactie onder invloed van water en lucht) kan bovenop een partij staalslakken een harde laag ontstaan. Die laag vermindert de hoeveelheid regenwater die de onderliggende staalslak kan bereiken. Een leeflaag kan daar ook aan bijdragen.
Als de staalslak niet van homogene kwaliteit is en geen of weinig fijne fractie bevat, kan dat effect minder zijn.
Wat zijn de concrete risico's van zware metalen in staalslak voor het milieu en de volksgezondheid, en hoe worden deze risico’s gemonitord?
Bij de toepassing van staalslak kan als gevolg van de uitspoeling van vrije kalk de zuurgraad van grondwater of van bijvoorbeeld een nabij gelegen sloot afnemen (verhoging van de pH-waarde). Grond of water met hoge pH-waarden kan in directe zin schadelijk zijn voor organismen die hiermee in aanraking komen. In extreme situaties kan deze uitspoeling o.a. leiden tot vissterfte en risico’s voor de gezondheid van mensen en dieren die met dit water in aanraking komen.
Hoge pH-waarden kunnen ook leiden tot indirecte effecten door mobilisatie van stoffen die van nature, of als gevolg van bodemverontreiniging, reeds in de bodem aanwezig zijn. Ook kunnen uit staalslak door uitloging metalen vrijkomen. Deze stoffen kunnen nadelige effecten hebben op het bodem- en grondwaterecosysteem en, indirect, via drainage op waterlopen op het oppervlaktewaterecosysteem. Bovendien kunnen metalen die in het grondwater terecht komen op termijn private en publieke drinkwaterbronnen bereiken.
Opwaaiend stof, wat vooral optreedt tijdens de realisatiefase van een toepassing, kan leiden tot bloedneuzen, irritatie van de huid, ogen en de luchtwegen12.
Wanneer staalslakken niet op de juiste manier worden toegepast, kunnen bovengenoemde effecten optreden. De mate waarin deze dan optreden, is afhankelijk van diverse factoren, zoals de omvang van het werk, het ontwerp van het werk, de omvang en de mate van doorstroming van het aanwezige (oppervlakte)water.
Als er in een specifiek geval het vermoeden bestaat dat er risico’s optreden, kan het bevoegd gezag bepalen dat er moet worden gemonitord.
Hoe verhouden de huidige normen voor de samenstelling en uitloging van staalslak zich tot de normen die zijn vastgesteld onder de Kaderrichtlijn Water?
De normen voor staalslakken zijn gebaseerd op risico’s voor het bodemecosysteem. In de Kaderrichtlijn Water zijn geen normen voor de samenstelling en uitloging van staalslakken vastgesteld.
Bent u ervan op de hoogte dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft opgemerkt dat staalslakken in toenemende mate in grootschalige toepassingen worden verwerkt en dat risico's voor milieu en gezondheid het grootst zijn bij zulke grootschalige toepassingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de literatuurstudie naar de milieuhygiënische risico’s van LD-staalslakken brengt het RIVM de risico’s van het gebruik van zandvervangende staalslakken in grootschalige toepassingen (aanvullingen en ophogingen) in kaart. Het RIVM concludeert dat er meerdere risico’s zijn bij het toepassen van staalslakken in grote hoeveelheden en in dikkere lagen dan bij het opstellen van de wetgeving het uitgangspunt was.
De resultaten van deze studie waren reden voor ILT om een Signaalrapportage staalslakken uit te brengen. In deze Signaalrapportage van april 2023 gaf de ILT aan dat staalslakken de afgelopen jaren grootschalig toegepast zijn op verschillende locaties en dat de verwachting is dat dit ook de komende jaren zal gebeuren.
Bent u het er dan mee eens dat het niet wenselijk is, als er prikkels zijn die grootschalige toepassingen van staalslakken steeds verder aanjagen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet wenselijk dat er prikkels zijn waardoor toepassers gestimuleerd worden grootschaliger toe te passen dan nodig is.
Deelt u de constatering dat de realiteit waarin afnemers zelfs geld toe krijgen om staalslakken grootschalig af te nemen en toe te passen niet in het voordeel werkt van zorgvuldig beleid dat de gezondheid en het milieu zou moeten beschermen?
De wettelijke kaders zijn leidend en gericht op het beschermen van de gezondheid en het milieu. Grootschaliger toepassen dan nodig past niet binnen de wettelijke kaders. Prikkels die hiertoe leiden, zijn niet wenselijk.
Bent u bereid om uw «rechtsoordeel» van 22 september 2017 te heroverwegen en een nieuw beleidsstandpunt over LD-staalslakken in te nemen, dit mede gezien in het licht van de veranderde maatschappelijke opvattingen over het gebruik van staalslakken? Zo nee, waarom niet?
Rechtsoordelen waren opinies van IenW die tot 2019 konden worden aangevraagd. Het zijn casus-en tijdspecifieke, niet-juridisch bindende adviezen. Er is gekeken naar de feiten en omstandigheden van het geval zoals die op dat moment golden. In een rechtsoordeel is nadrukkelijk een disclaimer opgenomen dat het rechtsoordeel is gebaseerd op de door de aanvrager aangeleverde feiten en omstandigheden en dat bij gewijzigde feiten en omstandigheden het rechtsoordeel achterhaald kan zijn en daardoor niet meer geldt. Dat is ook het geval bij bijvoorbeeld gewijzigde wet- en regelgeving en nieuwe jurisprudentie. Vermeld is dat het de verantwoordelijkheid is van de verzoeker om zich van deze wijzigingen op de hoogte te stellen. Het rechtsoordeel is dus nadrukkelijk geen generieke uitspraak van het ministerie dat staalslakken altijd de bijproductstatus hebben. Zoals al eerder aangegeven, zijn generieke uitspraken niet mogelijk omdat er per geval (door de houder) aangetoond en (door het bevoegd gezag) beoordeeld moet worden of aan de voorwaarden is voldaan. Het rechtsoordeel is daarvoor bedoeld als hulpmiddel.
Bent u bereid het gebruik en de toepassing van staalslakken op te schorten, totdat Tata Steel/Pelt & Hooykaas onomstotelijk hebben aangetoond dat ze de staalslakken van hun giftige kenmerken hebben ontdaan op een wijze die zich verdraagt met de daarvoor toepasselijke wet- en regelgeving?
Nee. Alle bouwstoffen, dus ook die waarin staalslakken verwerkt zijn, moeten aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Bij de toepassing van staalslakken moeten ook de wettelijke eisen uit het Besluit activiteiten leefomgeving en de zorgplicht in acht worden genomen. Als daaraan niet voldaan wordt, dan kan daartegen worden opgetreden. Dat gebeurt ook, zoals blijkt uit een recente uitspraak van de Raad van State van 28 augustus 2024 over de golfbaan in Spijk. Voorkomen is echter beter dan genezen. Vandaar dat de Rbk 2022 is aangescherpt waar het gaat om de informatie die in de milieuverklaring bodemkwaliteit moet worden opgenomen en is de invoering van een landelijke informatieplicht aangekondigd. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving zal ik bezien in hoeverre het wenselijk is de regelgeving nog verder aan te scherpen.
Klopt het dat een toepassingsvoorwaarde bij staalslakken is dat de staalslakken absoluut niet in aanraking mogen komen met hemel-, grond- en oppervlaktewater?
Of een dergelijke voorwaarde nodig is, hangt af van verschillende factoren zoals de toepassing, de eigenschappen van het product dat als bouwstof wordt gebruikt, omstandigheden ter plekke zoals de omvang en doorstroming van het aanwezige oppervlaktewater en de laagdikte van de toepassing.
Wat is uw reactie op de constatering dat sommige overheden weigeren te controleren en te handhaven op deze voorwaarde en zich bijvoorbeeld beroepen op het «rechtsoordeel» van het Rijk van 22 september 2017?
Het is mij niet bekend dat overheden weigeren te controleren en te handhaven.
Wat vindt u ervan dat gemeenten als Beverwijk ervoor kiezen om hun chemisch vervuilde voormalige vuilnisbelten goedkoop af te dekken met staalslakken en licht vervuilde grond, waardoor de vervuiling blijft doorwerken, in plaats van de grond te saneren?4 5
Het is aan het bevoegd gezag ter plaatse om een specifieke situatie te beoordelen.
Bent u het ermee eens dat afnemers, waaronder aannemers en gemeenten, financieel de verkeerde prikkel krijgen op dit moment, door geld toe te krijgen bij het afnemen en toepassen van staalslakken, terwijl een andere oplossing gezonder zou zijn voor mens en milieu?
Meer toepassen dan nodig past niet binnen de kaders van de regelgeving. Wanneer er prikkels zijn die ertoe leiden dat er meer staalslakken dan nodig worden toegepast, is dat onwenselijk.
Wat kunnen het Rijk en/of de provincie juridisch gezien doen (bijvoorbeeld in het kader van interbestuurlijk toezicht) als een gemeente het milieu en de gezondheid van mensen en dieren onvoldoende blijft beschermen?
Het is belangrijk dat de bevoegd gezagen de juiste instrumenten in de gereedschapskist hebben om adequaat in te kunnen grijpen als dat vanuit de bescherming van gezondheid en milieu noodzakelijk is. Ik zet hier extra op in. Vandaar dat de Rbk 2022 is aangescherpt (milieuverklaring bodemkwaliteit) en is aangekondigd een landelijke informatieplicht in te voeren voor de toepassing van staalslakken, zodat bevoegd gezag in de gelegenheid wordt gesteld vooraf te toetsen en gericht te controleren of er voldoende rekening gehouden wordt met de specifieke eigenschappen van het materiaal.
Onder de Omgevingswet kunnen bevoegde gezagen aanvullende regels stellen. Met de herijking van de bodemregelgeving zal ik bezien in hoeverre het wenselijk is de regelgeving nog verder aan te scherpen.
Ook is interbestuurlijk toezicht een beschikbaar instrument. Het Rijk is verantwoordelijk voor het interbestuurlijk toezicht (IBT) op de provincie, de provincie is verantwoordelijk voor het IBT op de gemeente. In uitzonderlijke gevallen kan het Rijk ook IBT inzetten richting de gemeente.
Bent u het ermee eens dat het vervangen van een primaire grondstof onwenselijk is als de te gebruiken secundaire stof al veelvuldig nadelige gevolgen heeft gehad op gezondheid, natuur en het milieu?
Dit kan niet in het algemeen als onwenselijk worden geduid. Het is van belang dat primaire grondstoffen worden uitgespaard en dat afvalstort wordt voorkomen, maar dit mag niet ten koste gaan van de gezondheid, de natuur en het milieu. Daarom moet er, zoals in het antwoord op vraag 5 staat, voor de toepassing van alle bouwstoffen worden voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke kaders. Om te voorkomen dat er opnieuw toepassingen buiten de kaders plaatsvinden, zijn er al stappen gezet (zie het antwoord op vraag15 en bekijk ik wat ik nog meer kan doen.
Overweegt u de uitkomst van het onderzoek van Natuurlijk Schoon Eerbeek te betrekken bij de eventueel te maken maatwerkafspraken met Tata Steel over de toekomstige staalslakken (restafval) die bij de productie van groen staal vrijkomen, ter voorkoming van verdere milieuverontreiniging en gezondheidsschade?
Gezien de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie over de onderhandelingen, kan ik in het openbaar niet ingaan op de voorwaarden van de mogelijke afspraken tussen Tata Steel en de Staat.
In het algemeen kan ik zeggen dat Tata Steel niet de enige bron van staalslakken is. De kaders voor de toepassing van staalslakken gelden voor álle staalslakken, en daarmee ook de aanpassingen zoals de aanscherping van de eisen voor de milieuverklaring bodemkwaliteit.
Kunt u precies uitleggen hoe u verwacht dat er geen schade aan het milieu en de gezondheid van mensen en dieren plaatsvindt door staalslakken in de toekomst, als nu al blijkt dat het moeilijk te controleren is, dat het vaak misgaat en dat de gemeenten en omgevingsdiensten een tekort aan capaciteit hebben om goed te kunnen controleren en te handhaven?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast, mits dat binnen de kaders van de regelgeving gebeurt. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de toepasser. Zoals in het antwoord op vraag 26 is aangegeven, zijn er stappen gezet om adequate toepassingen beter te kunnen waarborgen en ben ik momenteel in het kader van de herijking van de bodemregelgeving bezig om te kijken wat ik nog meer kan doen.
Bent u het ermee eens dat bij het huidige gebruik van staalslakken over het geheel genomen niet kan worden uitgesloten dat er ongunstige effecten optreden voor het milieu of de menselijke gezondheid?
Risico’s zijn nooit uit te sluiten, maar deze moeten zo klein mogelijk zijn. Staalslakken kunnen veilig worden gebruikt wanneer toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal. In het kader van de herijking van de bodem wet- en regelgeving kijk ik hoe ik dit beter kan borgen.
Is er recentelijk wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de langetermijneffecten van staalslak op het milieu en de gezondheid? Zo ja, kunt u de bevindingen toelichten?
De literatuurstudie16 naar de milieuhygiënische risico’s van LD-staalslakken van het RIVM uit 2023 is een overzichtsstudie waarin relevante onderzoeken naar de eigenschappen en de effecten van staalslakken worden samengevat.
De belangrijkste conclusies met betrekking tot de effecten die kunnen optreden wanneer staalslakken buiten de kaders van de regelgeving worden toegepast, zijn samengevat in het antwoord op vraag 15. De termijn waarover deze effecten plaatsvinden verschilt. Het risico op gezondheidseffecten is bijvoorbeeld aan de orde voor werknemers tijdens de realisatiefase van de toepassing. Met adequate maatregelen kunnen deze gezondheidseffecten worden voorkomen. Effecten van uitloging op het bodemecosysteem kunnen over langere periodes (tientallen jaren) aan de orde zijn. Hoewel water over het algemeen weer neutraliseert in de ondergrond en metalen dan weer neerslaan kan beïnvloeding van drinkwaterbronnen plaatsvinden door transport van metalen in het bovenste grondwater naar het diepe grondwater of het oppervlaktewater. Dit kan eveneens jaren of decennia duren.
Gezien de vele problemen die optreden met staalslak op verschillende locaties, hoe ziet u de toekomst van de toepassing van staalslak als we kijken naar de toekomstige hoeveelheden staalslak die geproduceerd gaan worden?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 30 wordt aangegeven, ben ik van mening dat de staalslakken in beginsel veilig kunnen worden toegepast, wanneer toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de specifieke eigenschappen van het materiaal. Dit is de verantwoordelijkheid van de toepasser en het is aan het bevoegd gezag om dit te controleren. Om problemen in de toekomst te voorkomen, heb ik stappen gezet om de toepassers en de toezichthouders hier meer handvatten bij te bieden (zie het antwoord op vraag17 en bekijk ik in het kader van de herkijking van de bodemregelgeving wat daarvoor nog meer moet gebeuren.
Welke maatregelen worden er momenteel getroffen om de gezondheid en veiligheid van werknemers te waarborgen die werkzaam zijn met staalslak, gezien de potentiële risico's van blootstelling aan deze stof, en welke stappen worden er ondernomen om de langetermijngevolgen voor deze werknemers te monitoren en te voorkomen?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor het bieden van gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. Volgens de Arboregelgeving is de werkgever verantwoordelijk voor het vaststellen van de aard, mate en duur van blootstelling aan alle stoffen die gevaarlijk voor de gezondheid kunnen zijn. Vervolgens moeten maatregelen worden getroffen om blootstelling aan die stoffen weg te nemen of tot het minimale te beperken. Mogelijke maatregelen zijn afhankelijk van de specifieke situatie. Gezien de samenstelling van staalslakken en de toepassingen erg kunnen verschillen, zullen de gezondheidsrisico’s voor werknemers variëren en daarmee ook de maatregelen die werkgevers moeten nemen om werknemers te beschermen.
Bent u bereid om het gebruik van staalslakken te stoppen of op te schorten, tenzij daar waar toegepast onomstotelijk is aangetoond dat er geen sprake is van achteruitgang van de waterkwaliteit en er geen milieu- of gezondheidsrisico’s zijn?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast. Daarbij moeten toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving kijk ik hoe ik dit beter kan borgen, in aanvulling op de maatregelen die er met de Omgevingswet al zijn (milieuverklaring bodemkwaliteit en lokaal maatwerk) en al aangekondigd (landelijke informatieplicht). Het verbieden van het toepassen van staalslakken als bouwstof acht ik daarom niet nodig.
Als u geen algehele stop op het gebruik van staalslakken wilt, bent u dan ten minste bereid om grootschalig gebruik van staalslakken te stoppen, omdat ook volgens de ILT en het RIVM daar de grootste risico's mee gepaard gaan voor het milieu en de gezondheid?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 34.
Bent u bereid om het gebruik van staalslakken te stoppen of op te schorten, zoals eerder verzocht door provincie Zeeland, in ieder geval totdat het lopende onderzoek naar de impact op schaal- en schelpdieren in de Oosterschelde is afgerond en verzekerd is dat staalslakken geen negatief effect hebben op deze dieren?
Er is geen aanleiding om toepassing met staalslakken in de Deltawateren op te schorten of te stoppen. Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van staalslakken en daaruit blijken geen onaanvaardbare effecten op de waterkwaliteit of ecologie. Ik ken de signalen dat het slecht gaat met verschillende schaal- en schelpdieren in de Oosterschelde en dat er onderzoek gedaan wordt naar de oorzaak. Ik begrijp de zorgen, maar er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit veroorzaakt zou zijn door staalslakken. Natuurlijk houd ik de resultaten van dit onderzoek in de gaten.
Als het antwoord op de drie laatste vragen hierboven nee is, kunt u dan beschrijven hoe u precies in de praktijk gaat garanderen dat er door het gebruik van staalslakken geen schade ontstaat aan de gezondheid van mensen en dieren en de waterkwaliteit en dat de waterkwaliteit niet verslechtert?
Ten eerste geeft de regelgeving kaders zodat toepassingen veilig kunnen plaatsvinden en dat bevoegd gezag hierop kan toezien en handhavend optreden indien nodig. Sinds 1 januari 2024 is het met de invoering van de Regeling bodemkwaliteit 2022 verplicht voor de producent of leverancier van bouwstoffen om in de milieuverklaring bodemkwaliteit eventuele voorwaarden en beperkingen te vermelden die door de toepasser in acht moeten worden genomen. In het kader van de zorgplicht moet de toepasser daar dan naar handelen. Verder heb ik een informatieplicht aangekondigd voor staalslakken. Deze gaat naar verwachting in per 1 januari 2026. Tot die tijd heb ik opdrachtgevers en toepassers opgeroepen om voorafgaand aan de toepassing op vrijwillige basis in contact te treden met bevoegd gezag.
Bovendien bekijk ik in het kader van de herijking van de bodemregelgeving hoe ik beter kan borgen dat toepassers voldoende rekening houden met de bijzondere eigenschappen van bouwstoffen.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Genderzorg voor jeugd |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Genderzorg voor jeugd dreigt te verdwijnen in het zuiden van Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk en problematisch is als bureauJIJ, de enige aanbieder van genderzorg aan jongeren onder de 18 in Noord-Brabant, verdwijnt?
Kwetsbare jeugdigen moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp. In de praktijk zijn sommige specialistische jeugdhulpvormen onvoldoende beschikbaar. Dat vind ik onwenselijk. Betere organisatie en inkoop van specialistische jeugdhulp is daarom nodig. Het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, dat op 25 april jl. bij uw Kamer is ingediend, is een belangrijke stap ter invulling hiervan. Het wetsvoorstel regelt onder meer dat gemeenten verplicht regionaal moeten samenwerken bij de inkoop van specialistische jeugdzorg, om zo te zorgen voor een dekkend jeugdzorglandschap.2 Een onderdeel hiervan is een algemene maatregel van bestuur (amvb) waarin ik jeugdhulpvormen wil opnemen die de Jeugdregio verplicht op regionaal niveau moet inkopen.
Welke concrete maatregelen zou u kunnen nemen om bureauJIJ te ondersteunen? Bent u ook bereid hiervoor maatregelen te treffen? Zo nee, wat zijn hiervoor de redenen? Zo, ja, welke maatregelen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het contracteren van een toereikend aanbod van vormen van jeugdzorg die deze aanbieder levert. Vanuit het Ministerie van VWS is contact opgenomen met de jeugdhulpregio Hart van Brabant. In dat contact is ons gemeld dat de gemeenten in de jeugdhulpregio waar BuroJIJ actief is, in gesprek zijn met BuroJIJ om binnen de bestaande contractafspraken de samenwerking voort te zetten. Vanuit het Rijk werken we aan wet- en regelgeving om de inkoop en organisatie van specialistische jeugdzorg te verbeteren en zo de beschikbaar hiervan te vergroten.
Kunt u aangeven hoeveel jongeren in Nederland op dit moment op de wachtlijst staan voor genderzorg vanuit de jeugdzorg? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Voor (specialistische) genderzorg voor jeugdigen onder 18 jaar zijn geen actuele cijfers bekend van aantallen wachtenden en gemiddelde wachttijden. Dat wordt landelijk ook niet bijgehouden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp, dus ook genderzorg. Bij hulpvragen die vastlopen kunnen ouders, jongeren, gemeenten en zorgverleners terecht bij het regionaal expertteam. Dit expertteam heeft als doel om voor elk kind passende hulp te organiseren, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag. Daarnaast ondersteunt de Aanpak Wachttijden in opdracht van het Ministerie van VWS en de VNG jeugdzorgregio’s bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden. Deze aanpak is gericht op structurele verbeteringen in de hele keten van instroom, doorstroom en uitstroom van de jeugdzorg om wachttijden duurzaam terug te dringen.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde wachttijd is voor specialistische genderzorg voor jongeren (vanuit de jeugdzorg)? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten welke concrete maatregelen u zult nemen om aan de slag te gaan met de wachtlijst voor genderzorg voor jongeren (vanuit de jeugdzorg), zeker gezien de schadelijkheid van lange wachtlijsten voor hen?2
Ik zet in op de verbetering van het jeugdhulpstelsel door onder andere de wet «verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» en de Aanpak Wachttijden, zoals genoemd in het antwoord op vraag 4 en 5.
Omdat er op dit moment landelijk gezien weinig zorgaanbieders zijn waar jongeren terecht kunnen in geval van hulp bij gendervraagstukken, wordt door het Landelijk Platform Transgenderzorg4, dat op dit moment in oprichting is, een gesprek georganiseerd met onder andere de Nederlandse GGZ, de VNG en het Ministerie van VWS. Doel van dit gesprek is te verkennen welke gerichte acties ondernomen kunnen worden om de transgenderzorg voor jeugd te verbeteren.
Om transgender jongeren te ondersteunen tijdens de periode van wachten en ze een plek te bieden waar ze terecht kunnen met vragen, is de chatservice Genderpraatjes beschikbaar. Deze chatservice biedt de mogelijkheid om vragen te beantwoorden rondom gender en genderidentiteit. De subsidie van Genderpraatjes loopt af in 2025. Momenteel vinden er gesprekken plaats over eventuele voortgang daarvan.
Tot slot is het van belang dat meer kennis en expertise op het gebied van genderdiversiteit in de reguliere zorg en de bredere maatschappij beschikbaar komt. Het is van belang dat kinderen met gendervragen goed terecht kunnen bij een huisarts, een lokaal team en/of de reguliere GGZ. Dat vraagt om meer expertise in reguliere GGZ en bij huisartsen (en/of POH GGZ) om eerste vragen goed te kunnen screenen; gelijk inzetten van juiste passende hulp helpt de druk op de specialistische genderhulp te verminderen. Om dat laatste mogelijk te maken zijn in opdracht van het Ministerie van VWS webinars voor professionals georganiseerd.
Voor alle inzet van het Ministerie van VWS op het gebied van transgenderzorg verwijs ik u naar de reactie die mijn collega, de Minister van VWS, geeft op de vragen en opmerkingen uit het schriftelijk overleg van de vaste commissie voor VWS inzake de kabinetsreactie op het Final Report van de Cass Independent Review, de betekenis hiervan voor genderzorg voor minderjarigen in Nederland en de uitvoering van aangenomen moties. Deze is 8 november 2024 aan uw Kamer verzonden.
Kunt u concreet toelichten wat de huidige stand van zaken is omtrent de motie-Tielen?3
De motie Tielen (VVD) vraagt de regering in overleg met wetenschappelijke verenigingen en eerstelijnszorg te komen tot bredere zorgprotocollen. Zoals in de brief van 5 april 20246 aan uw Kamer is meegedeeld is de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard transgenderzorg afgerond. Op dit moment vindt de herziening van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch plaats. Deze is gericht op de medisch specialistische transgenderzorg in de tweede lijn. De huisarts verleent deze specialistische zorg niet. Gezien de relevantie van transgenderzorg voor huisartsen, neemt het Nederlands Huisartsen Genootschap deel aan de besprekingen over de herziening voor de onderwerpen waar zij in de transgenderzorg mee te maken hebben, onder andere voor het onderdeel organisatie van zorg. Met de eerder genoemde webinars voor o.a. huisartsen en POH GGZ wordt ingezet op het vergroten van kennis over transgenderzorg in de huisartsenpraktijk.
Daarnaast heeft de Minister van VWS de Gezondheidsraad onder andere gevraagd in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (langetermijn)gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid. Ook vraagt de Minister de Nederlandse aanpak te vergelijken met de aanpak in andere landen en met zorgstandaarden en geldende wet- en regelgeving. De Gezondheidsraad zal hierover eind 2025/begin 2026 advies uitbrengen.
Welke concrete maatregelen gaat u ondernemen om erop toe te zien dat er voldoende aanbod van specialistische genderzorg voor jongeren blijft bestaan in Nederland?
Op dit moment wordt gewerkt aan de oprichting van een Landelijk Platform Transgenderzorg. Het Landelijk Platform Transgenderzorg zal een signalerende functie richting betrokken partijen gaan vervullen. In de door hen te ontwikkelen werkagenda zal ook de zorg voor minderjarigen een plek krijgen. Hierover hebben ook oriënterende gesprekken plaatsgevonden met o.a. de VNG. Voor overige maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
De dreiging op een moedwillige uitbraak van het MPOX-virus door een agressor |
|
Wieke Paulusma (D66), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Waarop baseert de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding de mogelijke dreiging van een moedwillige verspreiding van het MPOX-virus door een agressor, zoals de beslisnota bij de Kamerbrief over het MPOX-virus en voorraad vaccins van 16 augustus jl. suggereert?1 En zoals u aangaf in het debat over de donatie van MPOX-vaccins aan landen in Afrika van 11 september jl.?
Allereerst hecht ik eraan om te benadrukken dat het niet gaat om een mogelijke dreiging van een moedwillige verspreiding van het mpox virus, maar van het pokkenvirus. Voor een toelichting op het onderscheid tussen het pokkenvirus en het mpox virus verwijs ik naar mijn brief over de eerste generatie pokkenvaccins, die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer stuur.
De voorraden eerste en derde generatie pokkenvaccins zijn aangekocht in het kader van de voorbereiding op mogelijke introductie van het pokkenvirus. In de door u genoemde beslisnota staat dat de derde generatievaccins zowel voor een uitbraak van mpox, als voor een (moedwillige) uitbraak van pokken zijn bedoeld.
De landelijke coördinatie infecieziektebestrijding (LCI) van het RIVM adviseert over deze voorraad, uitgaande van een mogelijke dreiging. Voor een inschatting over het bestaan van een dergelijke dreiging zijn andere diensten verantwoordelijk. In mijn hierboven genoemde Kamerbrief over de voorraad eerste generatie pokkenvaccins ga ik nader in op deze materie.
Zijn er onderliggende stukken die de dreiging van een moedwillige verspreiding van het MPOX-virus door een agressor ondersteunen? Zo ja, kunnen deze onderliggende stukken, gezien de ernst van deze zaak, per ommegaande met de Kamer worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, was er in 2019 en is er ook nu geen sprake van een dreiging van moedwillige verspreiding van het mpox virus. De voorraad derde generatie vaccin is aangekocht in het kader van de voorbereiding op mogelijke introductie (al dan niet moedwillig) van het pokkenvirus. Ondanks dat pokken («smallpox») en mpox beide infecties zijn die door een Orthopoxvirus worden veroorzaakt (respectievelijk variolavirus en monkeypoxvirus), is er een groot verschil in de ernst van ziekte. Bij pokkeninfecties stierf tot 30% van de geïnfecteerde personen en werd een veelvoud ziek. Mpox-besmettingen laten een heel ander beeld zien, met veel lagere ziektelast en sterfte, vooral in Europa.
Er is geen sprake van een specifiek, nieuw dreigingsbeeld voor pokken. Feit is dat het virus dat de ziekte pokken veroorzaakte alleen nog in twee, door de Wereld Gezondheidorganisatie (WHO) toegewezen, overheidslaboratoria in de Verenigde Staten en Rusland bewaard wordt. We leven in tijden van grote spanningen. De wereldeconomie staat onder druk. Er zijn nieuwe, ernstige bedreigingen voor de veiligheid van onze samenleving en de stabiliteit van de democratische rechtsorde. In de risicoanalyse Nationale Veiligheid uit 2022 is opgenomen dat de afgelopen jaren de dreigingen met biologische agentia zijn toegenomen. De NCTV schat de impact van een terroristische aanslag met een biologisch wapen als «aanzienlijk», maar de kans dat dit ook daadwerkelijk plaatsvindt als «onwaarschijnlijk» in. Ontwikkelingen in de biologische wetenschap brengen potentieel gevaarlijke toepassingen dichterbij. Een aanval met het gebruik van biologische agentia vereist weliswaar specifieke kennis, maar de grotere toegang tot informatie (via internet) werkt drempelverlagend.
Kunt u, in het geval dat er geen onderliggende stukken zijn of deze niet kan delen, een inschatting geven hoe reëel het risico van een moedwillige verspreiding van het MPOX-virus is?
Zie antwoord vraag 2.
Is de mate van dreiging veranderd ten opzichte van het moment dat de strategische voorraad is aangelegd? En vooral sinds Rusland als agressor het pokkenvirus heeft, zoals de Minister aangaf in het debat over de donatie van MPOX-vaccins aan landen in Afrika van 11 september jl.? Is deze veranderende situatie meegenomen in het strategische voorraadbeheer?
Zie antwoord vraag 2.
Geldt de dreiging van een moedwillige verspreiding door een vijandige actor ook voor andere virussen? Zo ja, hoe reëel is deze dreiging?
Ook andere virussen of bacteriën kunnen gebruikt worden bij een bio-terroristische aanval. Bacillus anthracis (antrax), dat begin deze eeuw in de zogenaamde poederbrieven is verspreid in de Verenigde Staten, is daar een voorbeeld van. Wat betreft de dreiging verwijs ik naar het antwoord op vraag 2,3 en 4.
Is Nederland voorbereid op de moedwillige verspreiding van virussen door vijandige actoren?
Nederland bereidt zich, voor zover dit mogelijk is, inderdaad voor op de moedwillige verspreiding van bioterroristische agentia. Zo zijn er voorraden van pokkenvaccins en richtlijnen voor de omgang met moedwillige verspreiding van de bacteriën die antrax en pest veroorzaken.
Kunt u deze vragen voor de stemmingen van 24 september a.s. beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Gesloten jeugdhulp in Fryslân komt terug: vijf opvangplekken in Drachten' |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Gesloten jeugdhulp in Fryslân komt terug: vijf opvangplekken in Drachten»?1
Ja.
Waarom wordt er gekozen voor het heropenen van gesloten jeugdhulp in Fryslân?
Na de sluiting van de locatie Woodbrookers zijn Friese kinderen met een gesloten machtiging bij collega-instelling Elker in Groningen geplaatst. Dat laat zien dat er nu nog behoefte is aan jeugdhulpplaatsen waar vrijheidsbeperkende maatregelen – indien nodig – ingezet kunnen worden. Daarom zijn Jeugdhulp Friesland en de Friese gemeenten, verenigd in Sociaal Domein Fryslân (SDF) een contract overeengekomen voor tien plaatsen gesloten jeugdhulp. Dat contract loopt tot en met 31 december 2025.
Hoe waarborgt u dat de misstanden, zoals het gebruik van pijnprikkels en het plaatsen van jongeren in isoleercellen, die eerder bij Woodbrookers voorkwamen, niet zullen terugkeren bij de nieuwe locatie in Drachten?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit. De IGJ volgt de ontwikkelingen bij de nieuwe locatie in Drachten. Vanwege het geïntensiveerde toezicht afgelopen jaren bij Jeugdhulp Friesland (locatie Woodbrookers) heeft de IGJ besloten na zes maanden een entreetoets uit te voeren. Dat is het toezicht op een aantal basiseisen voor een veilig en verantwoord behandelklimaat dat de IGJ uitvoert bij instellingen die starten met gesloten jeugdhulp.
Hoe past het openen van nieuwe gesloten jeugdhulp in Fryslân in de visie om in 2030 geen kinderen meer in gesloten inrichtingen te hebben?
De afbouw van de «oude» gesloten jeugdhulp ging afgelopen twee jaar in Friesland, noodgedwongen en onvoldoende beheerst, te snel naar nul. Daardoor ontstond er een lacune in het zorglandschap. In Friesland is nu nog behoefte aan jeugdhulpplaatsen waar vrijheidsbeperkende maatregelen – indien nodig – ingezet kunnen worden.Een tussenstap is dus noodzakelijk zodat er een voorziening in Friesland aanwezig is waar jeugdigen met een machtiging in de gesloten jeugdhulp terecht kunnen. Anders zou er structureel uitgeweken moeten worden naar locaties in overige delen van het land. Daarom is deze nieuwe locatie geopend. Dat is geen grootschalige voorziening, maar juist een kleinschalige woonvoorziening in een zo thuis mogelijke omgeving voor maximaal vijf jeugdigen met als uitgangspunt dat vrijheidsbeperkende maatregelen zo min mogelijk toegepast worden en enkel ter bescherming van de jeugdige zelf of de directe omgeving.
De vrijheidsbeperkende maatregelen worden zo licht als mogelijk ingezet. Denk daarbij aan het tijdelijk beperken van het gebruik van bijvoorbeeld sociale media op de telefoon, of het afzonderen van de jeugdige voor een zo kort mogelijke tijdsduur in een veilige, maar huiselijke kamer. Het inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen gaat altijd in overleg met ouder(s)/verzorger(s) en de jeugdige.
Het doel is en blijft om in 2030, of indien mogelijk eerder, bij nul gesloten plaatsingen te komen.
Bent u voornemens om ervoor zorgen dat de nieuwe locatie in Drachten voldoende toezicht krijgt, om te voorkomen dat dezelfde fouten worden gemaakt als bij eerdere gesloten jeugdzorglocaties? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit. De IGJ voert na zes maanden een entreetoets uit op de nieuwe locatie in Drachten.
De Internationale Dag van de Migraine en het bericht ‘Elke dag hebben 70.000 mensen een migraineaanval, maar de meesten gaan pas na een jaar naar de dokter’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met en kunt u een reactie geven op het bericht «Elke dag hebben 70.000 mensen een migraineaanval, maar de meesten gaan pas na een jaar na de dokter» van 12 september ’24 (AD)1?
Ik ben op de hoogte van dit bericht. Uit een eerder rapport van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) is al gebleken dat er meer aandacht nodig is voor kennisontwikkeling op het gebied van vrouwspecifieke problematiek bij niet-gynaecologische somatische specialismen.2 Volgens de NVOG is meer aandacht en focus nodig op aandoeningen die voornamelijk bij vrouwen voorkomen en die tot nu toe in onderzoek onderbelicht zijn. Gevolgen hiervan zijn lange zoektochten in de zorg die gepaard gaan met vaak langdurig onverklaarde of onbegrepen klachten. Dit geldt ook voor migraine.
Voor deze aandoeningen geldt dat deze voornamelijk bij vrouwen voorkomen en dat er een belangrijke rol weggelegd lijkt te zijn voor de vrouwelijke hormonen en hormonale cyclus in het verloop van de ziektes. Net als bij gynaecologische aandoeningen zijn dit bovendien aandoeningen die niet direct levensbedreigend zijn, maar die wel een grote impact hebben op de kwaliteit van leven en op de maatschappelijke (arbeids)participatie van vrouwen. Ik vind het dan ook belangrijk dat hierover meer kennis komt.
Bent u ervan op de hoogte dat in Nederland rond de 2 miljoen mensen aan migraine lijden en dat twee derde van de mensen met migraine vrouw is?
Ik ben daarvan op de hoogte. In het nieuwe Kennisprogramma Vrouwspecifieke gezondheid bij ZonMw is migraine benoemd als één van de aandoeningen waar meer onderzoek over nodig is. In het programma zal ruimte geboden worden aan onderzoek naar (en de invloed van hormonen en de hormonale cyclus op) migraine bij vrouwen, conform het verzoek gedaan in de motie Paulusma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 866).
Bent u ervan op de hoogte dat slechts 286.000 mensen met migraine bij de huisarts staan geregistreerd?
Het is bekend dat een groot deel van mensen met migraine geen huisarts of medisch specialist consulteert over hun klachten. Dat is ook in Nederland het geval. Hierdoor krijgen zij soms geen passende behandeling voorgeschreven, omdat effectieve migrainemedicatie vaak alleen op medisch recept verkrijgbaar is.
Binnen de huisartsenzorg is er veel aandacht voor de toegankelijkheid van passende zorg voor mensen met migraine. Zo is er op Thuisarts.nl een aparte pagina voor mannen en vrouwen met migraine en ook voor migraine met aura.
Hoe reflecteert u op een zodanige onder-representatie voor de zorg en het beleid ten aanzien van de zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat uit buitenlands onderzoek blijkt dat slechts 7,6% van de mensen met migraine passende zorg krijgt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of Nederlandse migraine patiënten toegang hebben tot passende zorg? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de kwaliteit en toegang van zorg voor mensen met patiënten?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven is het bekend dat een groot deel van de mensen met migraine geen huisarts of medisch specialist consulteert. Hierdoor ontvangen zijn ook niet de passende behandeling.
In Leiden en Rotterdam wordt momenteel in de Migraine WHAT-studie onderzoek gedaan naar de rol van hormoonschommelingen in het uitlokken van migraineaanvallen bij vrouwen. Op dit vlak is behoefte aan verdieping van de kennis. Ook is er behoefte aan meer inzicht in migraine als cardiovasculaire risicofactor bij vrouwen en in de effecten en bijwerkingen van antimigrainemiddelen bij vrouwen.
Ik ga ervan uit dat de kennis op den duur gaat leiden tot betere kwaliteit van de zorg voor migrainepatiënten en dat de inzichten meegenomen worden in de richtlijnen.
Welke plannen heeft u om toegang tot zorg voor deze patiënten te verbeteren? Kunt u hierin aangeven welke inspanningen er nodig zijn om mensen van passende zorg door huisarts of specialist te voorzien?
Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven ga ik ervan uit dat nieuwe kennis op den duur gaat leiden tot betere zorg voor migrainepatiënten. Binnen de huisartsenzorg is er veel aandacht voor de toegankelijkheid van passende zorg voor mensen met migraine. Zo is er op Thuisarts.nl een aparte pagina voor mannen en vrouwen met migraine en ook voor migraine met aura. In de huisartsenrichtlijn over hoofdpijn – waar migraine onder valt – wordt op diverse manieren aandacht gegeven aan passende zorg, zoals oog voor manvrouwverschillen en voor associaties van migraine met andere aandoeningen, specifiek hartvaatklachten. Verder helpt het persoonlijke hoofdpijndagboek van de patiënt bij de diagnostiek om migraine en andere vormen van hoofdpijn te onderscheiden.
Bent u ermee bekend en hoe denkt u erover dat de maatschappelijke kosten van migraine door werkverzuim op 2,5 tot 4 miljard euro per jaar worden geraamd?
Ja, hiermee ben ik bekend. Dit blijkt uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek uit 2021, uitgevoerd in opdracht van het Hoofdpijnnet.3 Ook is bekend dat mensen met migraineklachten vaak pas na een jaar naar de huisarts gaan. Zodoende speelt kortdurende uitval vaak al langer. Migraine is een hersenaandoening waarbij weliswaar de diagnose gesteld kan worden, maar waarvoor op dit moment nog onvoldoende behandeling mogelijk is die de migraine kan opheffen of voorkomen. SEO concludeert dan ook dat het een belangrijke optie is om te richten op onderbehandeling van migraine om zo de kosten van verzuim door migraine te verlagen. Bedrijfsartsen hebben een belangrijke adviserende rol bij werkverzuim. De beroepsvereniging voor Bedrijfsartsen (NVAB) is betrokken bij de Hoofdpijn alliantie en heeft een nascholing voor bedrijfsartsen over dit thema ontwikkeld. Zo kunnen zij werkenden bij wie mogelijk sprake is van migraine sneller herkennen en doorverwijzen.
Deelt u de mening dat van het bedrijfsleven mag worden verwacht de uitval door mensen met migraine te minimaliseren? Zo ja, bent u bereid dit met VNO/NCW te bespreken?
Het minimaliseren van uitval uit werk door ziekte is een belangrijke, algemene verantwoordelijkheid van werkgevers en werkenden, die volgt uit de Arbowet. Dit is een gespreksonderwerp dat regelmatig in algemene zin met zowel de werkgeversorganisatie als de werknemersorganisaties wordt besproken. Het is niet passend om specifiek over uitval van mensen door migraine met VNO-NCW te spreken aangezien werkgevers niet behoren te weten welke aandoening een zieke werknemer heeft. Het is de taak van de bedrijfsarts om te zorgen dat de werknemer de juiste behandeling krijgt.
Kunt u inzicht geven hoe in Nederland het geld dat beschikbaar is voor onderzoek zich verhoudt tot de maatschappelijke kosten van migraine?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan ZonMw. Er is geen totaaloverzicht van het geld dat beschikbaar is voor onderzoek naar migraine. ZonMw heeft nl. geen apart programma dat specifiek gericht is op migraine. Op basis van de informatie van ZonMw heb ik wel begrepen dat er – gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) via ZonMw – twee persoonsgebonden onderzoeksprojecten over migraine bijna afgerond zijn. Een Vidi4 van 800.000 euro en een Vici5 van 1,5 miljoen euro. Daarnaast is er binnen het Kennisprogramma Gender en Gezondheid6 een onderzoeksproject gefinancierd van 500.000 euro. Binnenkort start er bij het ZonMw rondom het Nationaal Plan Hoofdzaken een nieuw project van bijna 200.000 euro.
Dat betekent dus dat er – op basis van de bekende lopende en recente afgeronde projecten – de afgelopen jaren zo'n 3 miljoen euro is geïnvesteerd in migraineonderzoek alleen al via diverse ZonMw-programma's. In het nieuwe Kennisprogramma Vrouwspecifieke gezondheid is migraine benoemd als één van de aandoeningen waar meer onderzoek nodig is en zal ruimte geboden worden aan onderzoek naar (de invloed van hormonen en de hormonale cyclus op) migraine bij vrouwen. Dit is ook conform het verzoek gedaan in de motie Paulusma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 866).
Bent u bereid om samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een plan te maken om de uitval door mensen met migraine te minimaliseren? Zo ja, kunt u dit plan voor het zomerreces van 2025 met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Om maatschappelijke kosten van ziekte te verlagen ben ik in gesprek met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over samenwerking op het terrein van gezondheid en uitval door ziekte op het werk. Zo organiseren we gezamenlijk op 27 november 2024 een landelijk congres waarbij de verbinding wordt gemaakt tussen werk en gezondheid en waar diverse samenwerkingsprojecten van de beide ministeries gepresenteerd zullen worden. Een van de workshops zal gaan over migraine. Hierin wordt behandeling en werk besproken vanuit zowel de curatieve zorg als de arbozorg.
Het bericht 'Onderzoek: Hoe Nederland zijn vaccinkennis grotendeels ontmantelde. ‘Je gaat toch ook de brandweer niet verkopen?’' |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Klopt het dat er 20 miljoen pokkenvaccins zijn? Zo nee, hoeveel zijn het er?1
Ja, er zijn ongeveer 20 miljoen eerste generatie pokkenvaccins. Nederland heeft daarmee voldoende pokkenvaccins op voorraad om de Nederlandse bevolking te vaccineren. Dit zijn grotendeels vaccins die begin deze eeuw zijn geproduceerd. Het eerste generatie pokkenvaccin is een «klassiek pokkenvaccin» dat tot 1974 in het Rijksvaccinatieprogramma is gebruikt tegen pokken. Het vaccin moet worden toegediend via de complexe methode van herhaald prikken met een gevorkte naald. Het eerste generatie pokkenvaccin is een levend verzwakt virusvaccin. Het bevat dus een virus, het vaccinia-virus, dat nog infecties kan veroorzaken: het simuleert pokkenziekte. Daardoor treden veel, soms zeer ernstige, bijwerkingen op. Bovendien kan dit vaccin niet worden toegediend aan, onder meer, personen met afweerstoornissen, chronische huidaandoeningen, die zwanger zijn en kinderen onder 1 jaar.
Wat is de uiterste houdbaarheidsdatum? Kunt u de bijsluiter aan de Kamer toezenden?
De uiterste houdbaarheidsdatum van deze vaccins, die in poedervorm bij minstens min 30 graden Celsius worden bewaard, wordt op basis van periodiek hertesten van de werkzaamheid verlengd zolang de vaccins aan de eisen voldoen. Bijgaand vindt u de bijsluiter.
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op de hoogte van de eigen voorraden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen 8 dagen beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat tieners geen vaccinaties meer krijgen in verband met de aanpassing van het Rijksvaccinatieprogramma per 2025. |
|
René Claassen (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht 'Kinderen van 4 en 9 jaar krijgen geen vaccinaties meer: nieuwe planning beschermt beter»?1
Met het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) beschermen we de samenleving, en kinderen in het bijzonder, tegen ernstige infectieziekten. De recente uitbraken van mazelen en kinkhoest onderstrepen het belang van hiervan.
In 2022 heeft de Gezondheidsraad (GR) het RVP geëvalueerd en geadviseerd over hoe het RVP kan worden geoptimaliseerd. Bij dit advies heeft de GR verschillende uitgangspunten gehanteerd, waaronder het streven naar een optimale en zo langdurig mogelijke bescherming.
De GR adviseert om alle vaccinaties in het RVP te behouden en bij een aantal vaccinaties het moment waarop deze worden gegeven te verschuiven. Een concreet voorbeeld hiervan is de vaccinatie tegen bof, mazelen en rode hond (BMR). De tweede BMR vaccinatie wordt nu gegeven op een leeftijd van 9 jaar, en de GR adviseert om deze te verschuiven naar een leeftijd van 2–4 jaar. Met deze en andere verschuivingen wordt de bescherming beter.
Mijn ambtsvoorganger heeft besloten om het GR advies over te nemen en aan het RIVM de opdracht gegeven om dit advies te implementeren. Daar is en wordt door de betrokken partijen hard aan gewerkt, zodat vanaf 1 januari 2025 de eerste kinderen gevaccineerd worden volgens het nieuwe, geoptimaliseerde vaccinatieschema. Ik onderschrijf het belang hiervan en ben blij dat hier op korte termijn mee wordt gestart.
Hoe hoog wordt het risico op het krijgen van de bof op tienerleeftijd? Hoe hoog was het risico eerst?
Het is niet (in algemene zin) te zeggen hoe hoog de kans op het krijgen van bof op dit moment is en hoe hoog de kans op het krijgen van bof zal worden op tienerleeftijd wanneer de 2de BMR-vaccinatie van 9 jaar naar 2–4 jaar verschuift. Het aantal bofgevallen varieert namelijk per jaar, aangezien bof veelal voorkomt in uitbraken: in de afgelopen tien jaar (2013–2022) waren er bij tieners tussen de 0 en 22 gemelde bofgevallen per jaar. Daarnaast is het primaire doel van bof-vaccinatie niet het voorkomen van ziekte, maar het voorkomen van complicaties door bof.
De bij tieners gemelde bofgevallen betroffen voornamelijk gevaccineerde tieners, en het beloop was over het algemeen mild.
Afnemende immuniteit is de voornaamste oorzaak van bof bij gevaccineerde tieners en (jong)volwassenen. Daarom heeft de GR overwogen om de 2de BMR-vaccinatie later te geven dan met 9 jaar of een 3de dosis aan te bieden op oudere leeftijd. De GR concludeert echter dat het nut van deze beide opties onvoldoende duidelijk is op basis van de beschikbare informatie. Vanzelfsprekend zullen de gevolgen van het vervroegen van de 2e BMR-vaccinatie nauwgezet worden gemonitord zodat de vaccinatiestrategie – als dat nodig blijkt – kan worden aangepast.
Kunt u toelichten waarom dat risico wordt genomen met juist kinderen in de tienerleeftijd op het krijgen van de bof?
Vaccinatie tegen de bof is in een combinatievaccin beschikbaar, namelijk het BMR-vaccin. Combinatievaccins bieden voordelen, omdat voor de bescherming tegen meerdere ziektes minder prikken nodig zijn. Het betekent ook dat er afwegingen moeten worden gemaakt over de verschillende ziektes waartegen de combinatievaccins beschermen. Bij de weging van de optimale timing van vaccinatie tegen de bof, speelt ook de optimale timing van vaccinatie tegen mazelen en rode hond mee.
De GR geeft in zijn advies aan dat op basis van de ziektelast (uitgedrukt in de optelsom van verloren gezonde levensjaren door ziekte en invaliditeit) en vroegtijdige sterfte door de ziekte, de ziektelast van mazelen hoger is dan die van bof, zowel op populatie- als op individueel niveau. Voor het vaststellen van de optimale leeftijd voor de 2de BMR vaccinatie, stelt de GR het belang van het tegengaan van mazelen daarom voorop en adviseert om de 2de BMR vaccinatie te verschuiven van 9 jaar naar 2–4 jaar.
Kunt u tevens toelichten wanneer het risico onaanvaardbaar is geweest en wat betekent dit dan voor die kinderen die de ziekte doorgemaakt hebben en moeten leven met de gevolgen daarvan?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 speelt bij de optimale timing van de vaccinatie tegen bof, ook de optimale timing van de vaccinatie tegen mazelen en rode hond mee. De reden hiervoor is dat vaccinatie tegen bof (en mazelen en rode hond) alleen beschikbaar is in een combinatievaccin.
De ziektelast van mazelen is hoger dan de ziektelast van bof. Om die reden stelt de GR het belang van het tegengaan van mazelen voorop en adviseert om de tweede BMR vaccinatie te verschuiven van 9 jaar naar een leeftijd van 2–4 jaar. Ik onderschrijf dit advies.
Signalen van problemen met woon-zorginitiatieven |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Zijn er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport signalen bekend over cliënten in een zorgwoning die financiële druk of problemen ervaren wegens huurstijgingen? Zo nee, kunt u aangeven of er een meldpunt bestaat waar personen, die in een zorgwoning wonen, zich kunnen melden als zij wegens huurstijgingen financiële moeilijkheden ervaren?
Deelt u de mening dat cliënten/bewoners in een woon-zorginstelling vaak in een hele kwetsbare positie zitten omdat zij ook zorg afnemen bij de organisatie aan wie zij ook huur moeten betalen? Zo ja, is er een extern toezichthouder die ook meekijkt als het gaat om redelijkheid en billijkheid bij voorgenomen huurstijgingen en de kwaliteit van wonen algemeen?
Kunt u reflecteren en een toelichting geven op de wenselijkheid van het scheiden van wonen en zorg? Deelt u de mening dat het potentieel voordelig zou kunnen zijn om wonen en zorg meer te scheiden?
Kunt u aangeven en toelichten welk percentage van de inkomsten (bijvoorbeeld vanuit de Wajong) dat besteed wordt aan huur- en woonkosten u wenselijk acht?
Voor iedere cliënt geldt dat hij/zij binnen de eigen financiële mogelijkheden keuzes moet maken wat aan huur- en woonkosten kan worden uitgegeven. Op de website van het Nibud (Nationaal Instituut voor budgetvoorlichting, www.nibud.nl) wordt aangegeven dat niet alleen inkomen, maar ook andere persoonlijke omstandigheden (zoals huishoudsamenstelling en eventuele hoge zorg- of andere kosten) bepalen of een huur voor mensen betaalbaar is. Om de reden die het Nibud noemt, werk ik niet met percentages die ik wenselijk acht om aan huur- en woonkosten uit te geven. Het Nibud kan helpen bij het verkrijgen van inzicht in persoonlijke inkomsten en uitgaven en daarmee ook in wat verantwoord aan huur kan worden uitgegeven. Verhuurders hanteren daarnaast vaak een minimum inkomensgrens. Dat zorgt ervoor dat mensen ook langs die weg beschermd worden tegen woonkosten die ze niet kunnen betalen.
Aan welke regels en richtlijnen moeten aanbieders van woon-zorginitiatieven zich houden bij het hanteren van de huur en huurstijgingen?
Woon-zorginitiatieven moeten zich houden aan de wet- en regelgeving die geldt met betrekking tot de hoogte van de maximale huur en huurstijgingen (Wet betaalbare huur).
Mag de huur worden opgezegd wanneer bijvoorbeeld het zorgzwaartepakket van de cliënt verandert? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Het is in beginsel afhankelijk van de voorwaarden die zijn gesteld in het huurcontract en/of het zorgcontract of dit mogelijk is. Daarbij is ook van belang in hoeverre wonen en zorg (contractueel, maar ook in de feitelijke uitvoering) met elkaar zijn verweven. Het is niet wenselijk als een instelling cliënten vraagt om meer zorg af te nemen dan nodig is.
Mag een instelling van reeds woonachtige cliënten vragen meer zorg af te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke bezwaar- en beroepsmogelijkheden zijn er als cliënten/bewoners of hun wettelijk vertegenwoordigers het niet eens zijn met aangekondigde huurstijgingen?
Personen die bezwaar maken tegen huurstijgingen kunnen in eerste instantie bezwaar aantekenen bij de verhuurder. Bij een conflict kan men een uitspraak vragen van de Huurcommissie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen die in een Wlz-instelling wonen, geen huurbescherming hebben zoals anderen?
Cliënten die intramuraal in een Wlz-instelling wonen (en zorg ontvangen op basis van een integraal zorgzwaartepakket (ZZP)) betalen geen huur en hebben om die reden letterlijk geen huurbescherming. Zij betalen voor de zorg (inclusief het verblijf) een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Dat betekent echter niet dat deze cliënten niet beschermd moeten worden, bijvoorbeeld tegen ongewenste verhuizingen.
Bent u, gezien de signalen, maar ook de rapporten over de uitdagingen op de woningmarkt voor deze groep, bereid om in navolging van de aangenomen motie Westerveld alsnog te onderzoeken of er een vorm van huurbescherming mogelijk is voor deze groep?
Zie antwoord vraag 9.
Welke concrete maatregelen neemt u om de kwaliteit van de zorg te garanderen bij enerzijds PGB-gefinancierde woon- en zorginitiatieven en anderzijds woon- en zorginitiatieven, die gefinancierd worden door zorg in natura voor personen met autisme met een licht zorgzwaartepakket, om te voorkomen dat zij bijvoorbeeld onterecht gevraagd worden zwaardere zorg af te nemen dan noodzakelijk?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg in zowel pgb-gefinancierde wooninitiatieven als initiatieven die worden gefinancierd op basis van zorg in natura. Het leveren van zorg die past bij het geïndiceerde zorgprofiel vormt een onderdeel van het toezicht van de IGJ. Het CIZ bepaalt het best passende zorgprofiel/zorgzwaartepakket onafhankelijk van de wens van de zorgaanbieders.
Een pgb is bedoeld voor cliënten die zelf hun zorg willen en kunnen inkopen. Dat geldt ook voor cliënten in een wooninitiatief. Het pgb van bewoners van een wooninitiatief blijkt niet in alle gevallen een bewuste keuze te zijn. De Kamerbrief «Wooninitiatieven en pgb» van 12 juni jl.1 beschrijft maatregelen die bijdragen aan de kwaliteit van zorg in pgb-gefinancierde wooninitiatieven. De maatregelen beogen de «gedwongen» inzet van het pgb te verminderen en betrokken partijen te ondersteunen bij hun taken en verantwoordelijkheden.
De stand van zaken omtrent seksuele gezondheid in Nederland |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Monitor Seksuele Gezondheid»?1 Zo ja, kunt u hier een reactie op geven?
Ja, ik ben bekend met het rapport «Monitor Seksuele Gezondheid». Gedegen surveillance en monitoring zijn belangrijk voor goed beleid. Daarom hecht ik eraan dat deze monitor eens per vijf jaar wordt gepubliceerd. Uit de monitor blijkt dat een overgroot deel van de Nederlandse bevolking hecht aan keuzevrijheid, consent en seksuele voorlichting: cruciale aspecten die bijdragen aan iemands seksuele gezondheid en welzijn. Helaas laat de monitor ook zorgelijke resultaten zien, bijvoorbeeld dat het condoomgebruik afneemt en dat seksueel grensoverschrijdend gedrag veel voorkomt. Het afnemende gebruik van condooms is ook zorgelijk in het licht van het toenemende aantal soa’s. Het gebruiken van een condoom is, naast een anticonceptiemiddel, een belangrijke manier om soa’s te voorkomen. In mijn antwoord op vraag 4 licht ik nader toe wat ik ga doen naar aanleiding van deze ontwikkeling.
Bent u op de hoogte van het feit dat het pilgebruik afneemt onder vrouwen, vooral onder jonge vrouwen? Kunt u hierop reflecteren?
Ja, ik ben op de hoogte van de daling in het gebruik van de anticonceptiepil onder vrouwen. De monitor laat zien dat deze afname vooral zichtbaar is bij seksueel actieve vrouwen in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 24 jaar.
Verschillende factoren zijn mogelijk van invloed op deze ontwikkeling, al zijn deze verbanden niet aangetoond. Allereerst worden jonge vrouwen zich steeds bewuster van de mogelijke (hormonale) bijwerkingen van de pil, zo blijkt uit eerder onderzoek van Rutgers2. De Monitor Seksuele Gezondheid laat een vergelijkbaar resultaat zien, namelijk dat het niet willen gebruiken van hormonen – onder jongeren – de meest genoemde reden is om geen anticonceptiemiddel te gebruiken. Of misinformatie invloed heeft op deze veranderende kijk op hormonen en op de afname van het pilgebruik, is niet aangetoond. Een andere mogelijke factor voor de afname van het pilgebruik is de bredere beschikbaarheid van verschillende anticonceptiemethoden. Vrouwen kunnen uit een breder scala aan anticonceptiemethoden kiezen – variërend van hormonale opties zoals de anticonceptiepil of anticonceptiering of -pleister tot langdurige anticonceptiemethoden zoals een spiraaltje of implanon (staafje) – en zij hebben toegang tot meer informatie over deze methoden.
Het is belangrijk om te vermelden dat er vrouwen zijn die negatieve bijwerkingen van de pil ervaren, maar er ook vrouwen zijn die tevreden zijn over de pil en geen bijwerkingen ervaren: iedere vrouw heeft immers andere behoeften en voorkeuren. De pil is nog meest de meest gebruikte anticonceptiemethode. Ik vind het bovenal van belang dat vrouwen goed geïnformeerd zijn over de verschillende vormen van anticonceptie, zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen.
Heeft u, net als de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, signalen ontvangen dat veel vrouwen ervoor kiezen geen gebruik te maken van hormonale anticonceptie wegens zorgen over de invloed op het eigen lichaam? Welke concrete maatregelen neemt u om erop toe te zien dat eerlijke voorlichting breed beschikbaar is voor jonge vrouwen?
Ja, ik ben ermee bekend dat een groeiend aantal vrouwen ervoor kiest geen hormonale anticonceptie te gebruiken, mede door zorgen over de mogelijke invloed van hormonen. Dit blijk ook uit het eerder genoemde onderzoek van Rutgers naar het gebruik van natuurlijke anticonceptiemethoden. Het is van groot belang dat iedereen toegang heeft tot betrouwbare objectieve informatie over anticonceptie en niet enkel informatie opzoekt op sociale media waar ook misinformatie wordt verspreid. Een weloverwogen keuze kan immers alleen worden gemaakt als vrouwen goed geïnformeerd zijn over de mogelijkheden, de werking en de eventuele bijwerkingen van verschillende methoden, zowel hormonaal als niet-hormonaal (zoals de vruchtbaredagenmethode, ook wel «natuurlijke anticonceptie» genoemd).
Op verschillende manieren wordt gezorgd voor breed beschikbare informatie en voorlichting over anticonceptie. Zo is er de vernieuwde gespreksleidraad voor onbedoelde zwangerschappen voor huisartsen, die in 2022 is herzien door de SeksHAG (een expertgroep van het Nederlands Huisartsen Genootschap), Fiom en Rutgers. Daarnaast is er een e-learning ontwikkeld voor huisartsen als onderdeel van een online scholingstraject, met onder andere de module «Preventie van (herhaalde) onbedoelde zwangerschap». In deze module wordt ingegaan op het onderwerp anticonceptie. Ook ondersteun ik verschillende organisaties, zoals Soa Aids Nederland en Rutgers, die betrouwbare informatie over anticonceptie en seksualiteit beschikbaar stellen via hun websites, bijvoorbeeld Sense.info en anticonceptievoorjou.nl. Ook bieden de Centra Seksuele Gezondheid (CSG) van GGD’en seksualiteitshulpverlening aan jongeren, in zogenoemde Sense spreekuren, waarin jongeren vragen kunnen stellen over bijvoorbeeld anticonceptie.
Via het onderwijs bereik ik jongeren. Ik ondersteun scholen met de stimuleringsregeling «Gezonde Relaties & Seksualiteit», waarmee scholen extra aandacht kunnen geven aan seksuele vorming in het curriculum en schoolbeleid. Dit jaar nog start er een online campagne over anticonceptie, gericht op jongeren, met als doel hen te helpen een anticonceptiemethode te kiezen die bij hen past, op basis van betrouwbare informatie.
Daarnaast gebruik ik inzichten uit wetenschappelijk onderzoek om beleid aan te scherpen waar nodig. Zo wordt eind 2025 de tweede deelstudie van het project «Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap» (AVOZ) van ZonMw verwacht, die onder andere zal onderzoeken welke factoren bijdragen aan onbedoelde zwangerschappen, zoals het gebruik van anticonceptie.
Naast goede voorlichting werken we aan de toegankelijkheid van anticonceptie. Sinds juli 2023 heb ik abortusklinieken de mogelijkheid gegeven om extra anticonceptiecounseling te bieden aan vrouwen in een kwetsbare positie, vlak voor of na een abortusbehandeling. Er is ook (extra) geïnvesteerd in het programma «Nu Niet Zwanger», zodat gemeenten indien nodig anticonceptie kunnen bekostigen voor cliënten van dit programma.
Met deze maatregelen zorg ik ervoor dat iedereen een weloverwogen en persoonlijke keuze kan maken over de vorm van anticonceptie die het beste bij diegene past.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat het condoomgebruik in Nederland afneemt terwijl de frequentie van soa’s blijft toenemen?2 Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat het gebruik van anticonceptie toeneemt en het aantal soa’s afneemt?
Ik vind de daling van het condoomgebruik en de stijging van gonorroe zorgelijke ontwikkelingen. Het RIVM heeft mijn ambtsvoorganger eerder laten weten dat hoewel de huidige verheffing van gonorroe weliswaar zorgen baart, deze nog niet om acute actie vraagt. Dat ontslaat ons er echter niet van om mogelijkheden die we hebben – om de daling van het condoomgebruik en de stijging van gonorroe tegen te gaan – te benutten. Daarbij is er bij seksuele gezondheid behoefte aan een beweging naar preventie, waarbij ik hecht aan bewezen effectiviteit van interventies. Daarom heb ik het RIVM opdracht gegeven om in samenwerking met Soa Aids Nederland onderzoek te doen naar mogelijke interventies om condoomgebruik onder risicogroepen voor soa te stimuleren en de effecten daarvan. Ik verwacht de resultaten van het interventieonderzoek in de zomer van 2025. Op basis hiervan zal ik bezien of en hoe interventies voor het stimuleren van condoomgebruik – daarmee het tegengaan van soa-stijging – ingezet kunnen worden.
In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds ingegaan op de concrete maatregelen rondom anticonceptiegebruik, waarmee ook wordt ingezet op het voorkomen van soa’s. Zo is er in de genoemde online campagne specifiek aandacht voor het condoom. Op sense.info is ook eerlijke en betrouwbare informatie over soa en seksuele gezondheid te vinden. Daarnaast voeren GGD’en en Soa Aids Nederland activiteiten uit om groepen te bereiken die nog niet bekend zijn met het soa-testaanbod bij de GGD.
Heeft u, net als de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, signalen ontvangen dat het gewenst zou zijn om de Vrij Veilig-campagnes opnieuw in te voeren?3 Deelt u de mening dat dit een nodige maatregel is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb vergelijkbare signalen ontvangen. Met name veldpartijen pleiten al langere tijd voor het invoeren van de Vrij Veilig-campagnes. Ik begrijp en deel de behoefte aan gerichte activiteiten voor het stimuleren van condoomgebruik en vind het daarbij belangrijk dat er aandacht is voor het meten van de effectiviteit. Hier wil ik zorgvuldig naar op zoek gaan. Zo zijn de doelgroep en de houding tegenover condoomgebruik bepalend voor het type interventie en de manier waarop deze wordt ingestoken. Het eerder genoemde onderzoek uitgevoerd door het RIVM en SANL zal meer duidelijkheid geven over een doeltreffende en doelmatige interventie om het condoomgebruik te stimuleren. Ik vind het daarom te vroeg om te stellen dat een voorlichtingscampagne zoals de Vrij-Veilig campagne op dit moment de nodige maatregel is.
Kunt u aangeven hoeveel kosten er zijn verbonden aan soa-testen bij de huisarts?
Het is niet op voorhand aan te geven hoeveel een soa-test bij de huisarts kost. De huisarts laat de test namelijk uitvoeren via een (regionaal) laboratorium en afhankelijk van welke test, hoeveel testen er nodig zijn en het lab kunnen de kosten verschillen. Vaak variëren de kosten tussen de € 40,– en € 200,–. Voor diagnostiek, waar dus ook het soa-onderzoek onder valt, geldt het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico). Zolang het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico) nog niet is opgemaakt, betaalt de patiënt dus zelf de kosten. Op het moment dat het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico) wel is opgemaakt, betaalt de patiënt niets.
Kunt u aangeven hoeveel kosten er verbonden zijn voor mensen bij zelfafnametesten? Kunt u reflecteren op de toegankelijkheid van soa-testen?
De kosten voor betrouwbare soa-zelfafnametesten variëren van ongeveer € 35 tot € 200. De hoogte van de kosten zijn o.a. afhankelijk van waar de test gekocht wordt en op welke en hoeveel soa’s iemand zich wil laten testen.
Personen kunnen op verschillende plekken terecht voor soa-testen. In eerste instantie kunnen zij terecht bij hun huisarts. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 6, geldt het verplicht eigen risico voor de diagnostiek en behandeling.
Daarnaast kunnen personen uit bepaalde groepen terecht bij de GGD voor gratis en anonieme soa-zorg, namelijk personen uit groepen met een verhoogd risico op een soa én die een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan. De drempel om naar de huisarts te gaan kan bijvoorbeeld komen door de kosten, door schaamte of uit angst voor veroordeling. Verder zijn er private klinieken waar personen zich kunnen laten testen op een soa, de kosten zijn dan voor eigen rekening. Tot slot zijn er de eerder genoemde zelfafnametesten die personen thuis kunnen afnemen en vervolgens opsturen voor onderzoek. Ik ben van mening dat hiermee de toegankelijkheid voor soa-testen redelijkerwijs voldoende is geborgd, rekening houdend met individuele wensen om al dan niet anoniem te testen.
Bent u op de hoogte van het bestaan van anonieme automaten waar anticonceptie en soa-zelfafnametesten verkrijgbaar zijn? Kunt u aangeven hoeveel automaten er in Nederland zijn en in welke steden deze staan?
Ja, ik ben op de hoogte van het bestaan van anonieme automaten waar anticonceptie en soa-zelfafnametesten verkrijgbaar zijn. Dergelijke automaten zijn op zich niet nieuw.5 Een totaaloverzicht van alle automaten in Nederland heb ik niet, maar wel een aantal concrete voorbeelden van automaten.
Zo treft GGD Amsterdam op dit moment voorbereidingen om in de gemeente Amsterdam een automaat te plaatsen met condooms, glijmiddel, maandverband, tampons en soa-zelfafnametesten. Verder is in ieder geval bekend dat negen apotheken in Nederland over een 24-uurs automaat voor soa thuistesten van Soapoli-online beschikken.6 Deze automaten zijn te vinden in Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, Almelo, Arnhem en Wageningen. Soapoli-online werkt hierin samen met de Service Apotheek. Daarnaast zijn er condoomautomaten beschikbaar waar personen anoniem condooms kunnen verkrijgen.
Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is voor de plaatsing en financiering van de automaten?
Dergelijke automaten zijn een vorm van preventie waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld uitgaansgelegenheden er zelf voor kiezen een dergelijk automaat aan te schaffen. Specifiek voor de pilot van de GGD Amsterdam geldt dat deze onderdeel is van de dertig impuls-projecten die ZonMw financiert in het kader van werken aan een gezonde leefomgeving op lokaal niveau.7 De plaatsing ervan gebeurt in afstemming met de gemeente Amsterdam.
Welke risico’s ziet u bij zelfafnametesten voor de toeleiding naar zorg en partnerwaarschuwing in het geval van een positieve testuitslag? Welke concrete maatregelen neemt u of zult u nemen om deze risico’s te ondervangen?
Er kunnen met name risico’s zijn bij zelfafnametesten van private aanbieders. Van Soa Aids Nederland heb ik begrepen dat er signalen zijn dat private aanbieders geen ondersteuning bieden in het vinden van de juiste behandeling bij een positieve testuitslag. Naast de risico’s die komen kijken bij het zelf op zoek gaan naar behandelingen (bijvoorbeeld kans op onbetrouwbare medicatie), bestaat er hierdoor ook onnodig risico op ontwikkeling van antibioticaresistentie. Daarbij is ondersteuning bij partnerwaarschuwing (bij een positieve testuitslag) cruciaal om de soa transmissieketen te stoppen. Deze ondersteuning vereist kennis van de soa en gespreksvaardigheden. Het is onbekend in hoeverre private aanbieders over deze kennis en vaardigheden beschikken en deze ondersteuning aanbieden.
Onderdeel van de instellingssubsidie die Soa Aids Nederland van VWS ontvangt, is het bieden van betrouwbare informatie en advies rondom soa’s en (betrouwbare) soa-testen en soa-zelftesten.8 Op de website www.soaaids.nl wordt bijvoorbeeld geadviseerd om zo veel als mogelijk gebruik te maken van soa-testen bij de huisarts of GGD. Daarnaast staat op de website uitleg over wat soa-zelftesten zijn, een overzicht van betrouwbare soa-zelftesten van private aanbieders en uitleg over wat te doen bij een positieve testuitslag.
Hoe kijkt u naar de relatief lage vaccinatiegraad van jongeren onder de 26 jaar voor HPV?
Ik vind het belangrijk om een zo hoog mogelijke HPV-vaccinatiegraad te bereiken van jongeren onder de 26 jaar. Daartoe zijn in de afgelopen periode de volgende acties ondernomen:
Tieners onder de 18 jaar die nog niet gevaccineerd zijn tegen HPV kunnen de vaccinaties gratis halen bij de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Jongvolwassenen vanaf 18 jaar kunnen terecht bij de huisarts, de GGD of een vaccinatiecentrum. Zij moeten de vaccinaties zelf betalen.
Ik zie geen meerwaarde om jongvolwassenen vanaf 18 jaar nogmaals de mogelijkheid te bieden om zich alsnog gratis tegen HPV te laten vaccineren. Tijdens de HPV-campagne in 2023 en 2024 is volop ingezet op het bereiken van jongvolwassenen, onder meer met meerdere persoonlijke uitnodigingen en een uitgebreide communicatiecampagne, die in samenspraak met de doelgroep tot stand was gekomen. Daarmee heeft iedereen die dat wilde ruimschoots de kans gehad om de vaccinaties te halen.
Daarbij heeft het RIVM in 2019 een verkenning gedaan naar uitvoeringsscenario’s om nog niet (volledig) gevaccineerde jongvolwassenen tussen de 18 en 26 jaar de HPV-vaccinatie aan te bieden. Hiertoe zijn GGD’en met hun afdelingen reizigersvaccinaties en seksuele gezondheid bevraagd. De uitkomst van deze verkenning was dat zij genoeg expertise hebben om de vaccinatiecampagne uit te voeren, maar dat zij zich vanwege beperkte capaciteit en vele uitvoeringsconsequenties (onder meer op het gebied van ICT) niet in staat achten de hele HPV18+ campagne vorm te geven. Ik zie daarom op dit moment geen mogelijkheid om jongeren te laten vaccineren bij de centra seksuele gezondheid van de GGD.
Welke mogelijkheden ziet u om jongeren onder de 26 jaar te laten vaccineren bij de centra seksuele gezondheid van de GGD? Bent u ook bereid om deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven wat uw visie is op de inzet van medische preventie ter bevordering van seksuele gezondheid, bijvoorbeeld het opnemen van PrEP in het basispakket en de inzet van een multivalent HPV-vaccin dat ook bescherming biedt tegen genitale wratten?
Uiteraard onderschrijf ik het belang van medische preventie ter bevordering van seksuele gezondheid. Preventieve medicatie zoals PrEP levert een belangrijke bijdrage aan de ambitie om in Nederland 0 nieuwe hiv-infecties te hebben. Om een behandeling, zoals PrEP, in aanmerking te laten komen voor opname in het basispakket, moet er sprake zijn van een medische indicatie. Voor PrEP geldt dat het gaat om het voorkomen van een ziekte die het gevolg kan zijn van onbeschermd risicovol seksueel contact. Het gaat hierbij om risicogedrag dat zich nog niet heeft geuit in medische risicofactoren of (een voorstadium van) ziekte; er is dus (nog) geen sprake van een medische indicatie. Omdat het vertonen van risicogedrag geen grondslag heeft binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) is het ook niet passend om op grond van risicogedrag groepen aan te wijzen als medische risicogroep en daarmee PrEP in het verzekerde pakket te plaatsen. Dit laat onverlet dat zowel PrEP-zorg geboden kan worden door onder meer GGD’en en huisartsen die daarvoor kiezen en voldoende expertise en capaciteit hebben.
Vanwege het grote effect van PrEP vind ik het belangrijk dat de toegang tot deze zorg is geborgd. Daarom wordt sinds 1 augustus 2024 PrEP-zorg structureel door GGD’en aangeboden. Iedereen met een geïndiceerd verhoogd risico op hiv kan gratis PrEP-consulten en bijbehorende diagnostiek bij de GGD krijgen. Voor de medicatie moeten PrEP-gebruikers wel zelf betalen. Hierdoor, en door een intensivering die per 1 augustus 2024 is ingegaan, hebben GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien.
Wat betreft de inzet van een multivalent HPV-vaccin dat ook bescherming biedt tegen genitale wratten geldt het volgende. Het RIVM koopt namens de Rijksoverheid de vaccins in voor het Rijksvaccinatieprogramma op basis van advies van de Gezondheidsraad. De afgelopen aanbesteding was daarom ingericht conform het advies van de Gezondheidsraad, gericht op «preventie van HPV-gerelateerde kanker». Wanneer het aflopen van de huidige voorraad nadert, is dat het moment om een nieuwe aanbesteding te starten. Daarbij zal gekeken worden naar de voorwaarden waar een nieuw vaccin aan moet voldoen voor het bereiken van maximale gezondheidswinst, en de mogelijke rol daarbij van polyvalente HPV-vaccins, zoals ook door de Kamer is verzocht met de motie-Slootweg.9
Deelt u de mening dat de aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG) een cruciale rol speelt in het mogelijk maken van laagdrempelige, gratis en (indien gewenst) anonieme soa-zorg voor hoogrisicogroepen en seksualiteitshulpverlening voor groepen die aarzelen om naar de huisarts te stappen, zoals jongeren onder de 25 jaar?
Ja. Ik ben van mening dat de aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG) een belangrijke rol speelt om laagdrempelige soa-zorg mogelijk te maken voor personen die een verhoogd risico lopen op een soa én een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan – waardoor zij anders zorg zouden mijden – en om jongeren te helpen bij vragen over seksualiteit en seksuele gezondheid.
Kunt u uitleggen waarom de ASG-subsidie nog steeds is geplafonneerd met als gevolg dat slechts 50% van de doelgroep geholpen kan worden? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat 100% van de doelgroep geholpen kan worden?
De ASG-regeling is aanvullend op de huisartsenzorg en bedoeld voor personen die een verhoogd risico lopen op soa’s én een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan. De soa-zorg bij de GGD is gratis, anoniem en kwalitatief goed. Dit maakt de GGD als zorgverlener voor velen aantrekkelijker dan de huisarts. Het leidt er echter ook toe dat ook personen de GGD benaderen, terwijl zij eigenlijk naar de huisarts zouden kunnen gaan, maar de GGD prefereren vanwege de gratis zorg. In feite heeft dit geleid tot een verplaatsing van soa-zorg; van de curatieve zorg naar de publieke gezondheidszorg. De zorg voor personen die daadwerkelijk een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan, komt daarmee in het geding. Dit constateert ook bureau AEF dat vorig jaar een toekomstverkenning naar de regeling heeft uitgevoerd.10 De oplossing zit niet in meer financiering voor de GGD, daar is ook geen dekking voor, maar in een herziening van dit stelsel. Ik streef ernaar om uw Kamer begin volgend jaar te informeren over de stappen die ik ga zetten om te komen tot een herziening van het stelsel.
Kunt u toelichten wat de belangrijkste barrières zijn voor een bezoek aan de huisarts of een commerciële aanbieder voor soa- en seksualiteitszorg?
Hoewel het grootste deel van de personen met een soa-vraag hiervoor naar de huisarts gaat, kan de drempel om naar de huisarts – of een commerciële aanbieder – te gaan voor sommige personen te hoog zijn. Er is mij geen onderzoek bekend waaruit blijkt welke barrières het grootst zijn. Maar over het algemeen lijken de barrières de volgende: kosten voor lab-diagnostiek en behandeling (ten laste van het eigen risico of voor eigen rekening bij een commerciële aanbieder); schaamte; angst voor veroordeling of stigma; lage gezondheidsvaardigheden (het ontbreken van kennis over wanneer soa-diagnostiek aangewezen is); de toegang tot zorg voor met name asielzoekers, migranten, personen zonder verblijfsvergunning of zorgverzekering, dakloze personen. Uit de eerder genoemde toekomstverkenning blijkt wel dat de belangrijkste redenen zijn voor personen om naar de GGD te gaan in plaats van de huisarts, dat de zorg bij de GGD gratis is, de deskundigheid van de GGD en een ongemak om seksuele gezondheidsproblematiek te bespreken met de huisarts.
Hierbij wil ik wel aanmerken dat een reden om de GGD te prefereren niet hoeft te betekenen dat personen de huisarts zouden mijden.
Kunt u nader toelichten voor welke groepen in de samenleving deze barrières met name gelden? Welke concrete maatregelen zult u nemen om erop toe te zien dat ook deze groepen toegang krijgen tot deze zorg?
Uit mijn gesprekken met thema-instituut Soa Aids Nederland blijkt dat in ieder geval de volgende groepen in de samenleving de voorgenoemde barrières ervaren:
Op dit moment onderzoekt de Universiteit van Maastricht in opdracht van het Ministerie van VWS seksuele gezondheidsachterstanden. In dit onderzoek wordt bekeken wat een gezondheidsachterstand in seksuele gezondheid is, waar dit verschilt en overeenkomt met de meer «algemene» gezondheidsachterstanden, welke groepen een risico lopen op een seksuele gezondheidsachterstand, hoe en wie deze groepen beter kunnen bereiken en hoe we hen het beste kunnen helpen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik eind dit jaar.
Met de inzichten van dit onderzoek én de bestaande kennis over bovenstaande groepen die een barrière ervaren rond specifiek soa-zorg, verwacht ik gerichte keuzes te kunnen maken om hen beter naar zorg te geleiden. Daarin zoek ik ook de samenwerking met gemeenten. Ik neem deze inzichten ook mee in de herziening van de Regeling aanvullende seksuele gezondheidszorg, op basis waarvan GGD’en nu onder andere soa-zorg bieden aan personen met een verhoogd risico op soa.
Kunt u reflecteren op het feit dat 62% van de vrouwen en 22% van de mannen ooit in hun leven te maken hebben gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag? Welke concrete maatregelen zijn tot op heden ondernomen om dit preventief terug te dringen? Wanneer kan de Kamer de plannen aangaande aan doorlopende lijn van aanpak en leren aangaande seksuele vorming van PO tot aan het WO ontvangen, conform motie Mutluer?4
Elk geval van seksuele grensoverschrijding of seksueel geweld is er een te veel. Ik vind het daarom schokkend dat meer dan de helft van de vrouwen en bijna een kwart van de mannen ooit te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het probleem bestaat helaas al langere tijd. Het vorige kabinet heeft in 2022 de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld aangesteld. Aanvullend daarop loopt vanaf 2023 het Nationaal Actieprogramma seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierin werkt het Ministerie van VWS samen met de Ministeries van OCW, SZW, JenV en de regeringscommissaris om seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld te voorkomen en tegen te gaan. Dit programma is onlangs verlengd met een jaar, namelijk tot en met 2026.
Het nationaal actieprogramma seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld bestaat uit vijf actielijnen met daaronder allerlei preventieve maatregelen op dit gebied. In maart 2024 is de voortgangsrapportage over het actieprogramma gedeeld met uw Kamer; hierin kunnen de vragenstellers de laatste stand van zaken omtrent alle concrete maatregelen lezen.12 In deze voortgangsrapportage werd ook ingegaan op de motie Mutluer. Op dit moment is het Ministerie van OCW samen met de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld een verkenning aan het doen naar de doorlopende lijn van aanpak en leren aangaande relationele en seksuele vorming van primair onderwijs tot aan wetenschappelijk onderwijs – zoals de motie Mutluer oproept. In de volgende voortgangsrapportage van het nationaal actieprogramma, die naar verwachting in voorjaar 2025 met uw Kamer wordt gedeeld, wordt van deze verkenning verslag gedaan.
De vergoeding van spraakcomputers voor mensen die zonder hulp niet of moeilijk kunnen communiceren. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Hoeveel personen hebben sinds 1 januari 2024 een aanvraag gedaan of laten doen bij hun zorgverzekeraar of zorgkantoor voor een spraakcomputer of andere spraakhulpmiddelen? Hoeveel zijn er afgewezen, hoeveel aanvragen zijn nog in behandeling en hoeveel zijn er toegewezen? Wat zijn de redenen die worden gegeven bij afwijzingen?
Ik heb hierover navraag gedaan bij Zorgverzekeraars Nederland. Zij hebben mij laten weten dat de exacte cijfers over alle zorgverzekeraars heen niet op de gevraagde manier kunnen worden opgeleverd. Er kan daarom geen algemeen cijfermatig beeld gegeven worden.
De verschillende redenen die een rol kunnen spelen bij afwijzing van een aanvraag, heeft ZN wel met mij gedeeld. Het blijkt dat wanneer een aanvraag voor een spraakcomputer wordt afgewezen, dit diverse oorzaken kan hebben. Zo kan het zijn dat de offerte niet duidelijk is, dat de medische indicatie niet bijgevoegd is, het hulpmiddel niet passend bij de hulpvraag is, en bijvoorbeeld ook dat er geen akkoord wordt gegeven op de hardware, maar wel op de software. Bij sommige afwijsredenen is het mogelijk dat de aanvrager aanvullende informatie aanlevert. Dan kan het zijn dat de aanvraag alsnog wordt goedgekeurd.
Deelt u de mening dat spraakhulpmiddelen volledig vergoed moet worden, inclusief hardware, zoals vermeld in de Kamerbreed aangenomen motie?1 Deelt u de mening dat deze hardware, als het wordt gebruikt als de hardware van een communicatiehulpmiddel, niet mag worden aangemerkt als «een algemeen gebruikelijke voorziening» en dus ook volledig vergoed dient te worden?
Ja, ik wil graag vooropstellen dat ik het belang van het hebben en kunnen laten horen van een stem volledig onderschrijf. Voor mensen met een spraakbeperking moeten dan ook passende spraakhulpmiddelen beschikbaar en toegankelijk zijn. De vergoeding van spraakhulpmiddelen is mogelijk binnen zowel de Wet langdurige zorg (Wlz) als de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Cliënten die verblijven in een Wlz-zorginstelling, waarbij behandeling vanuit de zorginstelling wordt georganiseerd, kunnen aanspraak maken op een spraakcomputer (hardware en software) vanuit de Wlz. Overige verzekerden (waaronder andere Wlz-cliënten) kunnen aanspraak maken op een spraakcomputer vanuit de Zvw.
Voor de Zvw geldt dat zorgprofessionals de functionele omschrijving vaststellen van wat iemand nodig heeft ter compensatie van beperkingen in het spreken. Zorgverzekeraars beoordelen vervolgens per individuele situatie of een hulpmiddel wordt vergoed. Uitgangspunt hierbij is de onderbouwing van de zorgprofessional op welke functionaliteiten de verzekerde is aangewezen. De software betreft de spraakvervanging zelf en is sowieso onderdeel van het verzekerde pakket. Hoewel de hardware, vaak een tablet, om deze software op te draaien in beginsel een algemeen gebruikelijke voorziening betreft, moet door de zorgverzekeraar per individuele situatie beoordeeld worden of aangepaste hardware nodig is ter compensatie van de functiestoornis en in hoeverre dan nog sprake is van een reguliere tablet (die voor eigen rekening komt).
Naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie is het afgelopen jaar uitvoerig gesproken met de betrokken veldpartijen over de functionaliteiten van de hardware van spraakcomputers. Ik zie dat het in de praktijk erg ingewikkeld kan zijn om te toetsen of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening, of dat aangepaste hardware nodig is. Dit komt ook door de manier waarop spraakcomputers worden ontwikkeld. Het blijkt een complexe situatie waarbij het tot op heden niet goed gelukt is de doelgroep die nu niet uitkomt met de huidige aanspraak goed in kaart te brengen. Hier hebben we ook de input van leveranciers en producenten bij nodig. Het is zaak dat we dat zo snel mogelijk voor elkaar krijgen en dan toewerken naar een structurele oplossing. Ik ben hierover ook met het Zorginstituut in gesprek.
Onderdeel hiervan is de vraag of en hoe de aanspraak aangepast kan en moet worden voor deze specifieke doelgroep. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van dit traject en de mogelijk oplossingen die we vinden. Ik verwacht u hierover rond de jaarwisseling weer te kunnen informeren.
Welk deel van de 1,8 miljoen euro die is vrijgekomen door het amendement Westerveld op de begroting van VWS2 is inmiddels door zorgkantoren ingezet voor de vergoeding van spraakhulpmiddelen? Controleert u of dit bedrag daadwerkelijk wordt besteed aan spraakhulpmiddelen?
Vooruitlopend op het NZa-onderzoek naar knelpunten in de financiering van de spraakcomputer voor cliënten in de Wlz die verblijf en behandeling van dezelfde instelling ontvangen, zijn bij de voorjaarsbesluitvorming 2024 deze middelen voor het jaar 2024 beschikbaar gekomen.
De NZa heeft mij op 18 september jl. over de resultaten van hun onderzoek geïnformeerd. Ik volg hun advies om vanaf 2025 de spraakcomputer niet meer deels uit het instellingsbudget te bekostigen, maar volledig via de zorgkantoren te financieren. Bij de augustusbesluitvorming is vanaf 2025 € 1,4 miljoen beschikbaar gekomen om tegemoet te komen aan de verwachte extra kosten van het gebruik van de spraakcomputer in de Wlz.
Dit betekent dat tot op heden de bestaande werkwijze is voortgezet, waarbij het zorgkantoor -op basis van een aanvraag van de zorgaanbieder- 50% bijdraagt aan de kosten van de aanschaf van een spraakcomputer met een maximum van € 5.000 per spraakcomputer (eenmalige vergoeding per 5 jaar). Zorgkantoren geven aan dat zij op tijd klaar zijn om vanaf 1 januari 2025 volgens de nieuwe manier te gaan werken. Hiervoor moeten zij criteria voor het beoordelen van aanvragen van spraak vervangende hulpmiddelen opstellen en hun protocollen voor het verstrekken van bovenbudgetaire hulpmiddelen en hun informatiesystemen aanpassen. Voor 2024 zijn de uitgaven van de zorgkantoren aan de spraakcomputer landelijk niet beschikbaar. Vanaf 2025 zullen deze uitgaven wel worden gemonitord.
Hoe kan het dat ondanks deze aangenomen motie en het aangenomen amendement nog steeds mensen, die niet zonder hulp kunnen praten, te horen krijgen dat ze niet in aanmerking komen voor volledige vergoeding van de gehele spraakcomputer (inclusief hardware)?
Ik vind ook dat dit traject (te) lang duurt. Maar het blijkt complexe materie. Ik ben bezig samen met het Zorginstituut Nederland om te kijken voor welke groep mensen dit problemen oplevert in de toegankelijkheid en beschikbaarheid van het hulpmiddel en hoe dit opgelost kan worden. Onderdeel hiervan is de vraag of en hoe de aanspraak aangepast kan en moet worden voor deze specifieke doelgroep. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van dit traject en de mogelijke oplossingen die we vinden.
Deelt u de mening dat dit in tegenspraak is met de wens van de Kamer? Zo ja, bent u bereid zorgverzekeraars en zorgkantoren hierop aan te spreken en te regelen dat de wens van de Kamer wordt uitgevoerd?
Ik deel de wens van de kamer dat spraakcomputers beschikbaar moeten zijn voor diegenen die er een nodig hebben, en hier aanspraak op maken. Zorgkantoren en zorgverzekeraars handelen in lijn met de huidige aanspraak en uitleg van het Zorginstituut waar het gaat om een algemeen gebruikelijke voorziening. Maar ik zie dat het in de praktijk erg ingewikkeld kan zijn om te toetsen of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening, of dat aangepaste hardware nodig is. Dit komt ook door de manier waarop spraakcomputers worden ontwikkeld. Het blijkt een ingewikkelde situatie waarbij het tot op heden niet goed gelukt is de doelgroep die nu niet uitkomt met de huidige aanspraak goed in kaart te brengen. Hier hebben we ook de input van leveranciers en producenten bij nodig. Het is zaak dat we dat zo snel mogelijk voor elkaar krijgen en dan toewerken naar een structurele oplossing. Ik ben hierover ook met het Zorginstituut in gesprek.
Waar kunnen mensen zelf, hun hulpverleners of leveranciers naartoe als ze merken dat zorgverzekeraars of zorgkantoren zich niet aan de afspraken rondom spraakhulpmiddelen houden?
De zorgverzekeraar moet beoordelen of verzekerde aanspraak kan maken op een specifiek hulpmiddel. Als de verzekerde het niet eens is met de beoordeling van de zorgverzekeraar, dan kan deze zich, na een verzoek tot heroverweging, tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) wenden. Zij beoordelen onafhankelijk en onpartijdig in specifieke casuïstiek of het besluit van de zorgverzekeraar terecht is geweest.
Voor beslissingen van zorgkantoren waar cliënten het niet mee eens zijn, staat de weg van bezwaar en beroep open.
Deelt u de mening dat niet kunnen communiceren eenzaam maakt, en er zo snel als mogelijk een oplossing moet komen voor mensen die een spraakcomputer nodig hebben?
Ja, die mening deel ik zeker. Daarom werk ik ook hard aan een oplossing en zo snel mogelijk duidelijkheid voor de betrokken patiënten en cliënten.
Deelt u de mening dat het niet volledig vergoeden van communicatiehulpmiddelen in strijd is met het VN-verdrag handicap, specifiek met Artikel 21?3
Artikel 21 van het VN-verdrag handicap beschrijft dat mensen met een beperking op voet van gelijkheid informatie en denkbeelden kunnen vergaren, ontvangen en verstrekken door middel van elk communicatiemiddel. Dat betekent niet dat het hulpmiddel volledig vergoed moet worden, wel dat het gebruiken ervan gefaciliteerd moet worden. De kosten van het communicatiehulpmiddel mogen dus niet de reden zijn om het hulpmiddel niet te gebruiken, waardoor de mogelijkheid tot communicatie op voet van gelijkheid de persoon in kwestie ontnomen wordt.
Het artikel 'Onderzoek naar discriminatie bij Raad voor de Kinderbescherming hapert' |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant van 20 augustus 2024 met de titel «Onderzoek naar discriminatie bij Raad voor de Kinderbescherming hapert»1, het artikel in het Algemeen Dagblad van 30 maart 2022 met de titel «Toeslagenouders willen helpen met vinden «verdwenen» uithuisgeplaatste kinderen en ouders»2, het artikel in het Algemeen Dagblad van 31 augustus 2022 met de titel «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»3, het artikel in het Algemeen Dagblad van 14 april 2023 met de titel «Toeslagenouders starten eigen onderzoek: hoe kwamen ze in beeld»4 en het artikel in het Algemeen Dagblad van 27 januari 2023 met de titel «CBS trekt omstreden conclusie over uithuisplaatsingen toeslagen kinderen in»?5
Ja.
Deelt u de mening dat, zoals valt te lezen in eerder genoemde artikelen, het in het kader van het herstelproces van kinderen en ouders noodzakelijk is om onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek uit te kunnen voeren? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijk onderzoek naar de toeslagenaffaire en de gevolgen daarvan voor gedupeerden is inderdaad van groot belang. Inzicht in wat er precies is gebeurd kan bijdragen aan erkenning van het leed dat is aangericht en zo ook aan het herstelproces van gedupeerde ouders en kinderen.
Vindt u het belangrijk dat de centrale overheid daadwerkelijk onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek initieert en faciliteert in maatschappelijke kwesties, zoals de toeslagenfraude, en daarmee een voorbeeldfunctie vervult voor andere onderdelen van de overheid? Zo ja, hoe kan daaraan in uw visie vorm en inhoud worden gegeven? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat bij maatschappelijke kwesties er onafhankelijk onderzoek wordt gedaan. Dat kan op verschillende manieren. Onderzoek kan op initiatief van het kabinet, de wetenschap, de Inspecties of op verzoek van de Kamer worden gestart. Zo is er door de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek gedaan naar de vraag hoe het falen van de overheid in de kinderopvangtoeslagaffaire doorwerkte in de jeugdbescherming.6 Daarnaast is op verzoek van uw Kamer per 1 februari 2023 de onafhankelijke onderzoekscommissie «Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire» (verder: commissie Hamer) ingesteld. Het onderzoek van de commissie Hamer zal naar verwachting begin 2025 gereed zal zijn. Verder vind ik het belangrijk om onafhankelijke onderzoek goed te faciliteren. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 19.
Deelt u de mening dat een onderzoek in de toeslagenaffaire alleen een relevante betekenis kan krijgen als sprake is van een steekproefsgewijs onderzoek in een relevant aantal willekeurig geselecteerde dossiers? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijke onderzoekers dienen vrij te zijn om te bepalen hoe zij hun onderzoek uitvoeren. Tegelijkertijd zie ik ook dat de dossiers van door de toeslagenaffaire gedupeerde ouders met kinderen die met een uithuisplaatsing te maken hebben gehad waardevolle informatie kunnen bevatten voor onderzoek. Dat onderzoek gebeurt ook. De Inspectie Justitie en Veiligheid onderzocht in haar tweede deelonderzoek «Het kind van de rekening» hoe twintig gezinnen in aanraking kwamen met jeugdbescherming nádat de Belastingdienst hen onterecht had aangemerkt als toeslagenfraudeur. Ook de commissie Hamer betrekt dossiers in haar onderzoek.
Deelt u de mening dat het bij de gedupeerden in de toeslagenaffaire met een kinderbeschermingsmaatregel gaat om de vraag of de door de overheid toegebrachte schuldenproblematiek zo ontwrichtend heeft gewerkt in een gezin, dat ingrijpen met kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk werd gevonden? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad belangrijk goed inzicht te krijgen wat er in deze gezinnen is gebeurd en hoe het falen van de overheid in de kinderopvangtoeslagaffaire doorwerkte in de jeugdbescherming. Wat heeft ertoe geleid dat kinderen en jongeren van gedupeerde gezinnen uit huis zijn geplaatst? Wat is de relatie met de toeslagenaffaire? Die vragen worden ook onderzocht.
De Inspectie Justitie en Veiligheid concludeerde daarover in het eerste deelrapport op basis van onderzoek door het CBS dat vooral gezinnen die reeds in een kwetsbare positie verkeerden, door de kinderopvangtoeslagaffaire gedupeerd zijn geraakt.7 Zij kregen veel vaker dan de meeste gezinnen in Nederland te maken met een kinderbeschermingsmaatregel, maar verschilden daarin niet van een vergelijkbare groep gezinnen met dezelfde kenmerken als de gezinnen die werden gedupeerd door de Belastingdienst. De Inspectie heeft geen bewijs gevonden dat de kinderopvangtoeslagaffaire de kans op een kinderbeschermingsmaatregel heeft vergroot. De analyses van het CBS zijn op groepsniveau uitgevoerd. Er kan dus niet uitgesloten worden dat er gedupeerde gezinnen zijn die als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire dermate in de problemen zijn gekomen dat er een kinderbeschermingsmaatregel ingezet moest worden, aldus het CBS.
De Inspectie heeft in het tweede deelonderzoek bij twintig casussen van gedupeerde gezinnen gereconstrueerd langs welke weg er uiteindelijk tot een kinderbeschermingsmaatregel is gekomen en welke factoren daarbij een rol speelden. De Inspectie concludeerde dat niet is vastgesteld of de gevolgen van de toeslagenaffaire in de onderzochte gezinnen de directe oorzaak waren voor het te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel. De Inspectie constateerde ook dat in geen van de onderzochte gezinnen de financiële problemen de enige reden zijn geweest voor het krijgen van een kinderbeschermingsmaatregel. Wel speelden de (financiële) gevolgen van de toeslagenaffaire in 17 van de 20 gezinnen een kleine tot grote rol in het proces dat leidde tot een kinderbeschermingsmaatregel.
De commissie Hamer doet op dit moment onderzoek naar de samenhang van factoren die speelden bij gedupeerde gezinnen die te maken kregen met een uithuisplaatsing en naar de effecten van de samenloop tussen de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsing op het leven van de gedupeerde gezinnen, en in het bijzonder de mate waarin het contact tussen ouders en kinderen is beïnvloed.
Deelt u de mening dat de vraag moet zijn voor het onderzoek naar de toeslagenouders en het causale verband of de fraudeverdenking de eerste steen van een rij dominostenen heeft laten omvallen? Zo ja, kunt u dat verder specificeren? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft in het eerder genoemde onderzoek «Het kind van de rekening» geconcludeerd dat niet precies kan worden vastgesteld of de gevolgen van de toeslagenaffaire de directe oorzaak waren voor het te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel. Door de terugvordering van de kinderopvangtoeslag en schuldeninning zonder menselijke maat die daarop volgde, kwamen bijna alle onderzochte gezinnen in een situatie van armoede en bestaansonzekerheid terecht. De financiële problemen hebben een langdurige ontwrichtende werking op het functioneren van ouders en kinderen, en bij 17 van de 20 onderzochte gezinnen speelden de (financiële) gevolgen van de toeslagenaffaire een kleine of grote rol in het proces dat uiteindelijk tot een kinderbeschermingsmaatregel leidde. De Inspectie zag echter geen aanwijzingen dat het fraudelabel heeft meegewogen in de beoordeling of een kinderbeschermingsmaatregel nodig was bij de onderzochte gezinnen.
Indien u het met de stelling in vraag 6 eens bent, deelt u de mening dat dit alleen kan door gevalsvergelijking? Kunt u onderzoeken wat nu de situatie is en wat de situatie geweest zou zijn als er geen fraudeverdenking is geweest? Kunt u uw visie verder toelichten en uitleggen?
Er hééft ook gevalsvergelijking plaatsgevonden. In het eerste deelonderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek een groep van 4885 gedupeerden vergeleken met twee groepen. Zowel met een groep met dezelfde achtergrondkenmerken maar dan zónder fraudeverdenking (niet gedupeerd) als met een groep «gemiddelde Nederlanders» die kinderopvangtoeslag aanvraagt. Een belangrijke conclusie van dit onderzoek was dat gedupeerden niet vaker met een kinderbeschermingsmaatregel te maken kregen dan de vergelijkingsgroep met dezelfde kenmerken maar dan zonder fraudeverdenking/dupering. De dupering had gemiddeld genomen geen effect op het aantal kinderbeschermingsmaatregelen. Door de toeslagaffaire is een groep mensen getroffen die sowieso al vaker met de jeugdbescherming te maken kreeg. De analyses van het CBS zijn op groepsniveau uitgevoerd. Er kan dus niet uitgesloten worden dat er gedupeerde gezinnen zijn die als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire dermate in de problemen zijn gekomen dat er een kinderbeschermingsmaatregel ingezet moest worden, aldus het CBS.
In antwoord op de specifieke vraag of onderzocht kan worden wat nu de situatie is en wat de situatie geweest zou zijn als er geen fraudeverdenking is geweest, merk ik het volgende op. De inspectie ziet geen aanwijzingen dat het fraudelabel heeft meegewogen in de beoordeling of een kinderbeschermingsmaatregel nodig was bij de onderzochte gezinnen. De inspectie concludeert ook dat altijd een samenhang van factoren in deze gezinnen tot een kinderbeschermingsmaatregel heeft geleid. Daarmee is een antwoord op deze specifieke vraag – wat zou er zijn gebeurd als er geen fraudeverdenking zou zijn geweest – niet mogelijk.
Bent u bekend met het artikel in het Algemeen Dagblad van 26 januari 2023 met de titel «Hoogleraar Gill hielp bij vrijpleiten van Lucia de B., en maakt nu gehakt van CBS-rapport toeslagenaffaire»?6
Ja.
Kunt u aangeven wat de precieze onderzoeksopdracht is die het Verwey-Jonker Instituut heeft gekregen van de Raad voor de Kinderbescherming, waarvan de Volkskrant nu in hun artikel vaststelt dat dit onderzoek hapert? En kunt u daar tevens bij aangeven hoe het Verwey-Jonker Instituut voornemens is het onderzoek op te zetten en te gaan uitvoeren?
De Raad voor de Kinderbescherming heeft de opdracht gegeven voor een onafhankelijk onderzoek naar discriminatie binnen zijn organisatie. Dit staat los van het interne UHP-KOT reflectietraject. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het Verwey-Jonker Instituut in de onderzoeksopdracht gevraagd om de aanwezigheid en impact van discriminatie en vooroordelen binnen de RvdK te onderzoeken voor zowel zijn werkgeversrol als de dienstverlening/taakuitvoering. In de onderzoeksopdracht is de volgende voorgestelde onderzoeksopzet gedaan:9 Literatuuronderzoek,10 Kwalitatief onderzoek,11 Kwantitatief onderzoek,12 Analyse van beleidsdocumenten en procedures en13 Mystery shopping (een scenario/vignetstudie) en taakanalyse. Met dit onderzoek wil de Raad voor de Kinderbescherming de culturele sensitiviteit bevorderen en tevens de diversiteit en inclusie binnen zijn organisatie versterken voor zover de resultaten daar aanleiding toe geven. In de onderzoeksopdracht wordt benadrukt dat het Verwey-Jonker Instituut de regie heeft in de gekozen onderzoeksmethoden, waarbij zorgvuldigheid en onafhankelijkheid voorop staan.
Kunt u uitleggen waarom het volgende uit uw voortgangsbrief uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslagaffaire (UHP KOT) mei 2023 van 5 juni 2023 met het kenmerk 4590804, nog steeds niet van de grond gekomen is? In deze voortgangsbrief staat het volgende vermeld: «De Raad voor de Kinderbescherming treft momenteel de voorbereidingen voor het interne reflectietraject. De reflectie heeft vooral tot doel om lessen te trekken voor de toekomst met oog op het verbeteren van het beleid en de uitvoeringspraktijk van de raad voor de kinderbescherming. De intentie is om aan de hand van een dossieranalyse te inventariseren wat de samenhang is van factoren die speelden bij gedupeerde gezinnen waarvoor de raad voor de kinderbescherming een uithuisplaatsing heeft verzocht en in hoeverre bekend was dat er sprake was van schuldenproblematiek. De raad voor de kinderbescherming verwacht, na ontvangst van de UHP-Kot-kindlijst in het kader van het wetsvoorstel uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT, ongeveer 6 maanden nodig te hebben voor het reflectietraject en zal de bevindingen openbaar maken».
Het reflectietraject van de Raad voor de Kinderbescherming, dat in het kader van UHP KOT wordt uitgevoerd en geen verband houdt met het discriminatie-onderzoek dat door het Verwey-Jonker Instituut wordt uitgevoerd, is later gestart dan beoogd. Dit laat zich verklaren door het feit dat de UHP-KOT-kindlijst pas medio januari 2024 kon worden verstrekt14 en aansluitend het reflectietraject kon starten. Het reflectietraject bevat een onderzoek naar dossiers die steekproefsgewijs zijn geselecteerd. Ook hebben een focusgroepbijeenkomst en individuele interviews plaatsgevonden. Tevens is een begeleidingscommissie ingesteld bestaande uit twee hoogleraren, prof dr. Alink (Universiteit Leiden) en prof. dr. Nieuwenhuizen (Tilburg University). De dataverzameling is inmiddels afgerond en heeft meer tijd gekost dan beoogd. Dit heeft vooral te maken met de omvang van de dossiers en de zorgvuldigheid waarmee deze zijn geanalyseerd. Ook is er capaciteit van de onderzoekers gegaan naar het faciliteren van het dossieronderzoek van de commissie Hamer bij de Raad voor de Kinderscherming. Het reflectietraject bevindt zich in de analyse- en rapportagefase. De beoogde oplevering van het rapport is januari 2025.
Uit het artikel van de Volkskrant blijkt dat het Verwey-Jonker Instituut de onderzoeksopzet wilde aanpassen en waarschijnlijk pas in 2025 ouders worden geïnterviewd, kunt u hier meer opheldering over geven: wat is precies aangepast en waarom?
Het onderzoek dat het Verwey-Jonker Instituut uitvoert naar discriminatie bevat een deelonderzoek naar de werkgeversrol en een deelonderzoek naar het cliëntenperspectief. Het in kaart brengen van het cliëntenperspectief is een integraal en cruciaal onderdeel van het onderzoeksproject. Een onderzoek onder cliënten vraagt om een gedegen uitwerking, mede gelet op rechtsbescherming, zorgvuldigheid en privacy. Hier is meer tijd voor nodig dan bij de oorspronkelijke onderzoeksopzet is ingeschat.
De uitvoering van het deelonderzoek naar de werkgeversrol is wel reeds uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut en de resultaten hiervan worden eind 2024 opgeleverd.
Kunt u ons een afschrift geven van de onderzoeksopdracht en de opzet voor het onderzoek?
Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van vragen 9 en 11.
Klopt de berichtgeving dat het Verwey-Jonker Instituut heeft aangegeven aan de heer Groenen dat het onderzoek «on hold» is gezet en dat als «zijn» ouders al geïnterviewd gaan worden dat niet eerder is dan in 2025? Kunt u toelichten waarom er twijfel bestaat over het betrekken van ouders via de heer Groenen en waarom – als dit al gebeurt – niet eerder dan in 2025 gebeurt?
Het onderzoek naar het cliëntenperspectief is nog niet gestart vanwege de in het antwoord op vraag 11 genoemde redenen. Het Verwey-Jonker Instituut werkt aan een voorstel om het cliëntenperspectief in kaart te brengen. De Raad voor de Kinderbescherming gaat niet over de wijze waarop het Verwey-Jonker Instituut de deelnemers selecteert voor het onderzoek.
Kunt u aangeven of onafhankelijk onderzoek deel gaat uitmaken van het onderzoek van de commissie Hamer en wat de stand van zaken is met betrekking tot de motie van het lid Omtzigt omtrent twee onafhankelijke onderzoeken, gelet op wat in uw voortgangsbrief uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslagaffaire (UHP KOT) mei 2023 van 5 juni 2023 met het kenmerk 4590804 staat vermeld: «In reactie op de motie van het Lid Omtzigt over het bevorderen van ten minste twee onafhankelijke onderzoeken naar uithuisplaatsingen en de kinderopvangtoeslagenaffaire kan ik het volgende vermelden. Op dit moment is de commissie Hamer zoals gezegd bezig met het opstellen van een onderzoeksplan. Dan is duidelijk of onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek daar deel van uitmaakt.» en wat in uw voortgangsbrief uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslagaffaire (UHP KOT) december 2023 van d.d. 18 december 2023 staat vermeld: «De commissie is recentelijk gestart met haar dossieronderzoek en de verwachting is dat zij in het laatste kwartaal van 2024 tot een definitieve analyse en aanbevelingen zal komen»?
De commissie Hamer is onafhankelijk en het onderzoek dat de commissie uitvoert ook. Ook de onafhankelijke Inspectie Justitie en Veiligheid heeft reeds onderzoek gedaan. Aan de hand van de uitkomsten en aanbevelingen van het onderzoek van de commissie Hamer en van de lopende reflectietrajecten van de Raad voor de Kinderbescherming, de Raad voor de Rechtspraak en de Gecertificeerde Instellingen zal ik bepalen of en zo ja, welk aanvullend onderzoek er nog nodig is.
Kunt u aangeven waarom er gekozen is voor het Verwey-Jonker Instituut nu de bestuurder van dit instituut ook onderdeel uitmaakt van de commissie Hamer die onderzoek verricht naar de causaliteit tussen kinderbeschermingsmaatregelen en de toeslagenaffaire? Kan hier sprake zijn van belangenverstrengeling?
De Raad voor de Kinderbescherming heeft het Verwey-Jonker Instituut gekozen vanwege hun specifieke expertise op het thema diversiteit, hun ervaring in het doen van onderzoek hiernaar en hun positie als onafhankelijke onderzoeksinstelling. Dat de wetenschappelijk directeur van het Verwey-Jonker Instituut ook betrokken is bij ander onderzoek – onder meer het onderzoek van de commissie Hamer maar bijvoorbeeld ook haar onderzoek als bijzonder hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam – duid ik vooral positief.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van met betrekking tot het onderzoek van de commissie Hamer? Kunt u aangegeven wat de reden is van de vertraging en welke verdere vertraging voor u acceptabel is?
In september 2023 zijn de persoonsgegevens van erkend gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire in een beveiligde dataroom gekoppeld aan de persoonsgegevens van kinderen waarvoor een verzoek tot uithuisplaatsing is gedaan. Het aanvullend kindonderzoek door de rechtspraak en daaropvolgende datakoppelingen in de dataroom zijn eind november 2023 afgerond. Na een periode van zes weken waarin ouders konden verzoeken om te worden verwijderd van deze lijsten is in januari 2024 de UHP-KOT-kindlijst en UHP-KOT-ouderlijst gedeeld met de commissie Hamer. De commissie kon toen starten met het interviewen van gedupeerden. In de periode daarvoor heeft de commissie een documentenanalyse verricht en veel gesprekken kunnen voeren met ervaringsdeskundigen (ouders en kinderen/jongeren), hulpverleners, wetenschappers en andere relevante betrokkenen. De dataverzameling kost meer tijd dan vooraf beoogd. De verwachting is dat de commissie in januari 2025 haar eindrapport zal opleveren.
Zou het mogelijk kunnen zijn dat een vertraging van dit onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming naar mogelijke discriminatie samen kan hangen met de vertraging in het onderzoek van de commissie Hamer en waarvan de resultaten pas in dit najaar verwacht worden?
Nee, deze onderzoeken staan los van elkaar.
Zou het niet beter zijn, gezien het toch al lage vertrouwen in de overheidsinstanties, en zeker in de jeugdbeschermingsinstellingen, waar de Raad voor de Kinderbescherming ook toe gerekend kan worden, de Rechtspraak en de Gecertificeerde Instellingen, het onderzoek uit te besteden aan een onafhankelijke partij die het gehele onderzoek zowel statistisch als inhoudelijk in een hand kan uitvoeren, zoals de Rijksuniversiteit Groningen die in augustus 2022 al heeft aangegeven direct te kunnen starten met hun onderzoek naar de causaliteit?7
Er is en wordt reeds onafhankelijk onderzoek verricht. De Inspectie Justitie en Veiligheid is onafhankelijk en heeft onderzoek verricht naar hoe het falen van de overheid in de kinderopvangtoeslagaffaire doorwerkte in de jeugdbescherming. Daarnaast is er op verzoek van uw Kamer een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld die op dit moment aan het werk is en naar verwachting in januari 2025 tot een afronding komt. Verder doet ook de rechtspraak in het kader van reflectie onderzoek naar wat de overwegingen waren van kinderrechters om verzoeken tot uithuisplaatsing bij deze groep ouders toe te wijzen.
Hoe kijkt u aan tegen het onderzoek wat gefaciliteerd kan worden vanuit de universiteit Groningen?
Het staat de wetenschap vrij om met onderzoeksvoorstellen te komen. De Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT biedt de mogelijkheid voor wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang tussen de kinderopvangtoeslagaffaire en de uithuisplaatsingen van kinderen. In artikel 2 lid 2 van deze wet is een grondslag opgenomen voor het kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang van de problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en de uithuisplaatsing van UHP KOT-kinderen.
Verder verwijs ik naar de antwoorden van de toenmalig Minister voor Rechtsbescherming op de vragen die door lid Omtzigt in 2022 zijn gesteld naar aanleiding van het ook door u genoemde artikel in het Algemeen Dagblad van 31 augustus 2022 over ‘Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden' en naar de reactie van de Raad voor de rechtspraak op het artikel in het Algemeen Dagblad.16
De registratie van vaccinatie- en sterftegegevens en mogelijke impact op de gerapporteerde oversterfte |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recente onderzoek van Ronald Meester en Marc Jacobs naar een mogelijke relatie tussen COVID-19-vaccinaties en oversterfte in Nederland? Zo ja, hoe beoordeelt u de bevindingen van dit onderzoek?1
Ja, ik ben hiermee bekend. Meester en Jacobs suggereren dat de gegevens in CIMS, de database van het RIVM voor het registreren van COVID-19-vaccinatiegegevens, niet betrouwbaar zijn. Ik ben het niet eens met deze suggestie.
Hoe beoordeelt u de redenen die Meester en Jacobs aanvoeren ter onderbouwing van hun stelling dat de vaccinatiedata uit het «COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringssysteem» (CIMS) van het RIVM, zoals ter beschikking gesteld aan externe onderzoekers, onbetrouwbaar zijn?2
De vaccinatiegegevens van mensen die hiervoor toestemming hebben gegeven, worden automatisch doorgegeven aan CIMS. Het RIVM verwijdert geen gegevens uit CIMS, tenzij mensen, na eerst toestemming te hebben gegeven, op een later moment zelf vragen om hun eigen gegevens te laten verwijderen (recht op vergetelheid). Het hangt af van het soort onderzoek welke gegevens het RIVM wel of niet gebruikt in analyses. Voor het bepalen van de actuele vaccinatiegraad zijn andere gegevens nodig dan voor onderzoek naar de effectiviteit van de vaccinaties. Zo zijn de gegevens van mensen die zijn overleden of geëmigreerd wel van belang voor onderzoek naar de relatie tussen vaccinaties en sterfte, maar moeten zij worden weggelaten bij het berekenen van de actuele vaccinatiegraad in de bevolking.
Daarnaast worden in het rapport van Meester en Jacobs vraagtekens gezet bij het aantal sterfgevallen onder ongevaccineerden en wordt er geschreven over de verhoogde kans op overlijden bij ongevaccineerde mensen, naast hun hogere kans op ernstige COVID-19. Dit kan verklaard worden door het healthy vaccinee effect. Uit onderzoek is bekend dat mensen die voor vaccinatie kiezen gemiddeld meer interesse hebben in gezond gedrag en minder vaak gezondheidsproblemen hebben. Ook is het aannemelijk dat mensen die terminaal ziek zijn vaak niet meer voor vaccinatie kiezen, terwijl ze een grote kans hebben om te overlijden. Bij de interpretatie van analyses over effecten van vaccinatie dient hier ook rekening mee te worden gehouden, omdat vanwege deze fenomenen de prikken mogelijk meer bescherming lijken te bieden dan in werkelijkheid het geval is.
Ten slotte wordt in het rapport benoemd dat veel mensen overleden rondom de periodes waarin mensen een coronaprik konden halen. Dit komt omdat deze prikrondes plaatsvonden in een tijd waarin het coronavirus en andere luchtwegvirussen veel rondgingen in Nederland. Mensen die kort voor of tijdens deze prikrondes COVID-19 hadden, kregen op dat moment geen vaccinatie. Maar door COVID-19 hadden zij wel meer kans om te overlijden. Dit fenomeen versterkt de associatie tussen ongevaccineerd zijn en overlijden.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er verschillende versies van de CIMS-database naast elkaar bestaan, namelijk onder andere een versie voor intern gebruik én een versie voor externe onderzoekers? Indien er inderdaad verschillende versies naast elkaar bestaan, wat zijn de precieze verschillen tussen de versies? Wanneer en om welke reden(en) is besloten om verschillende versies naast elkaar te laten bestaan?3
Het RIVM heeft één database voor het registreren van COVID-19-vaccinatiegegevens, genaamd CIMS. Daarnaast bestaat een datawarehouse. De gegevens worden geautomatiseerd onttrokken vanuit de database naar het datawarehouse. Hierbij worden geen selecties gemaakt, en worden dus geen groepen uitgesloten. In het warehouse worden deze gegevens alleen anders geordend, zodat er makkelijk rapportages mee gemaakt kunnen worden, zonder de database rechtstreeks te belasten. Dit is een werkwijze die veel organisaties gebruiken. Er staan dus geen andere gegevens in, alleen anders geordend en geabstraheerd (gepseudonimiseerd).
Kunt u bevestigen of ontkennen dat ten aanzien van de database die ter beschikking is gesteld aan externe onderzoekers, de gegevens van ongeveer 880 duizend personen die ná vaccinatie zijn overleden of geëmigreerd, uit het bestand zijn verwijderd? Erkent u dat deze data essentieel zijn om gedegen onderzoek te kunnen verrichten naar vaccinatie als mogelijke oorzaak van de oversterfte? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM verwijdert geen gegevens uit CIMS, tenzij mensen zelf vragen om hun eigen gegevens te laten verwijderen (recht op vergetelheid). COVID-19-vaccinatiegegevens van personen die nadien zijn geëmigreerd of overleden staan in de CIMS data, zijn beschikbaar in de CBS microdata omgeving, en zijn uiteraard gebruikt in de onderzoeken naar vaccinatie en sterfte.
Bent u al eerder geïnformeerd over de twijfels omtrent de betrouwbaarheid van de aan externe onderzoekers ter beschikking gestelde data? Zo ja, wanneer en door wie? Welke actie(s) heeft u daarop overwogen en ondernomen?
De heren Meester en Bakker hebben sinds februari 2024 enkele vragen aan RIVM gesteld per e-mail over de CIMS-gegevens. Hierop heeft het RIVM nadere uitleg gegeven. Er is geen reden tot twijfel over de betrouwbaarheid van de aan externe onderzoekers ter beschikking gestelde data. Er is dus ook geen aanvullende actie ondernomen.
Wat betekent de vermeende manipulatie van de aan externe onderzoekers ter beschikking gestelde database voor de betrouwbaarheid van de reeds gepubliceerde onderzoeksresultaten en het nut van de nog lopende onderzoeken op basis van deze misleidende data?
Er is geen sprake van manipulatie van de data.
Bent u bereid om, in overleg met de betrokken onderzoekers die aangeven dat de hen ter beschikking gestelde database onbruikbaar is voor gedegen onderzoek, alsnog te bewerkstelligen dat alle benodigde data aan hen ter beschikking wordt gesteld? Zo nee, waarom niet?
De CIMS-data zijn beschikbaar in de beveiligde CBS microdata omgeving. Dit is dezelfde data die het RIVM heeft gebruikt en die andere onderzoeksgroepen, waaronder het Nivel, hebben gebruikt in hun analyses naar (over)sterfte. Toegang tot deze data kan via CBS aangevraagd worden.
Wilt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.