Het bericht ‘Negatieve spaarrente voor consumenten lijkt onvermijdelijk’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Financieele Dagblad van 9 september 2019: «Negatieve spaarrente voor consumenten lijkt onvermijdelijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het scenario dat burgers wellicht binnenkort moeten betalen om spaargeld te stallen bij een bank?
Ik ben mij ervan bewust dat het de lage rente voor spaarders lastig is. Vooralsnog is een negatieve rente op spaardeposito’s van consumenten echter niet aan de orde. Renteverlagingen door centrale banken resulteren niet per se in negatieve rentes op spaardeposito’s van consumenten. Dit is afhankelijke van de keuzes die commerciële banken maken. Zoals ik schrijf in antwoord op vragen van het lid Nijboer (PvdA) kunnen banken er in veel gevallen ook voor kiezen om een negatieve rente op spaardeposito’s te voorkomen. Daarnaast heeft de ECB maatregelen aangekondigd die een deel van de door de banken bij de ECB gestalde reserves uitzonderen van de negatieve rente («tiering»), waardoor de kans op een negatieve rente voor gewone spaarders afneemt.
Het is niet op voorhand te zeggen wat de exacte gedragseffecten van een mogelijke negatieve rente op spaardeposito’s zullen zijn. Zoals ik schrijf in antwoord op vragen van het lid Nijboer (PvdA) lijken de macro-economische gevolgen te overzien. Desalniettemin zal ik de ontwikkelingen in Nederland en de Eurozone vanuit het oogpunt van de financiële stabiliteit zorgvuldig blijven monitoren.
Bent u bekend met het verbod op een negatieve spaarrente zoals dat in België geldt? Zo ja, ziet u een dergelijk verbod ook als mogelijke maatregel voor Nederland om daarmee Nederlandse spaarders te beschermen tegen de negatieve effecten van de lage rentestand?
België kent in haar inkomstenbelasting een vrijstelling voor rente-inkomsten uit spaardeposito’s die voldoen aan bepaalde voorwaarden. De fiscale voorwaarden voor spaardeposito’s zijn vastgelegd in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen.2 Voorwaarde is dat de vergoeding van spaardeposito’s bestaat uit een basisrente en een getrouwheidspremie. Ook mag aan de houder van een spaardeposito geen debetrente worden gevraagd. Het ligt daarom voor de hand dat spaardeposito’s die banken aanbieden aan Belgische klanten in de meeste gevallen voldoen aan deze fiscale voorwaarden.
Ik realiseer me dat burgers zich zorgen maken over de dalende rente en dat een verbod op een negatieve spaarrente als gevolg daarvan wordt genoemd als een mogelijkheid. Een hard verbod op negatieve rente is echter een zeer forse ingreep in de markt, die ook nadelen kent. Zo kan het wettelijk verbieden van een negatieve spaarrente ten koste gaan van de effectiviteit van monetair beleid en in een extreem scenario zelfs de financiële stabiliteit schaden.3Banken kunnen verder ook op andere manieren kosten doorberekenen aan hun klanten, wat de effectiviteit van een verbod op negatieve rente mogelijk beperkt.
Het invoeren van een negatieve rente op spaardeposito’s is voor banken een forse stap. Ik zal met de banken in gesprek gaan over de lage rente en de onrust die bestaat over een mogelijke negatieve rente op spaardeposito’s. Ook zal ik in die gesprekken het dilemma aan de orde stellen van het al dan niet ingrijpen door middel van een verbod. Verder blijf ik de ontwikkelingen in Nederland en de Eurozone zorgvuldig monitoren, zodat eventuele gedragseffecten tijdig kunnen worden gesignaleerd en er waar nodig op kan worden ingespeeld.
Daarnaast is het kabinet zich al langer bewust van de zorgen over de dalende rente voor spaarders. Het kabinet heeft daarom recentelijk voorgesteld het huidige box 3-stelsel aan te passen zodat het beter aansluit bij het rendement op spaargelden.Daarin is gekozen om spaargeld af te bakenen door aan te sluiten bij de definitie van een deposito in de Wft. De komende tijd wordt dit uitgewerkt in een wetsvoorstel, dat voor de zomer van 2020 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.4
Indien u dit niet als een mogelijke oplossing ziet; wat bent u van plan te doen aan een mogelijke negatieve spaarrente voor consumenten? Bent u bereid onderzoek te doen naar een mogelijk verbod op negatieve spaarrente?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijke weglekeffecten van spaarders die hun spaargeld in België gaan stallen, wanneer de Nederlandse banken besluiten een negatieve spaarrente te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Een negatieve rente op spaardeposito’s van consumenten is vooralsnog niet aan de orde is. Ik wil daarom ook niet speculeren over mogelijke effecten. Ik volg de ontwikkelingen nauwgezet. Verder spreek ik geregeld met mijn collega’s in het buitenland over de regulering van het bankwezen en daarbij zal ik ook dit onderwerp aan de orde stellen.
Het bericht ‘Kabinet laat Caribische ouderen achter in ‘mensonwaardig bestaan’’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet laat Caribische ouderen achter in «mensonwaardig bestaan»»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat ouderen op Bonaire, St.-Eustatius en Saba in bittere armoede leven?
Het rapport bevestigt dat het voor ouderen in Caribisch Nederland moeilijk is om de eindjes aan elkaar te knopen. Het rapport ondersteunt daarmee de noodzaak van de inzet van het kabinet om de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen.
Deelt u de mening van de Nationele Ombudsman dat de overheid te laks is?
Nee. Het kabinet constateert dat er een aanzienlijke opgave ligt om de situatie voor inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. De ambitie van het kabinet om het sociaaleconomisch perspectief in Caribisch Nederland verder te verbeteren, is de afgelopen periode richtinggevend geweest om een aantal beslissende stappen vooruit te zetten. Met het vaststellen van het ijkpunt voor het sociaal minimum heeft het kabinet een belangrijke stap gezet op weg naar een situatie waarin alle inwoners van Caribisch Nederland voldoende inkomen hebben om te kunnen voorzien in de minimale kosten van levensonderhoud. Om kinderen een perspectiefvolle start te bieden en ouders in staat te stellen hun kinderen met een gerust hart naar de kinderopvang te brengen is het programma BES(t) 4 kids ingericht. Bij de verlaging van de huurlasten geldt dat inwoners van Caribisch Nederland als een nieuwe doelgroep binnen de huurtoeslag worden opgenomen, waardoor zij vanaf 2020 een bijdrage ontvangen die evenredig is aan de bijdrage van huurtoeslagontvangers in Nederland.
Het doel is om de situatie stap voor stap te verbeteren, rekening houdend met het absorptievermogen van de eilanden en de effecten voor de economie en de arbeidsmarkt. De aanzienlijke opgave die er nog ligt, vergt een gezamenlijke inzet van het Rijk en de openbare lichamen. Bij het uitvoeren van de verschillende maatregelen ligt voor een deel ook een verantwoordelijkheid bij de eilandbesturen. Het kabinet ondersteunt een aantal eilandelijke taken nadrukkelijk, zoals kinderopvang en sociale woningbouw, maar heeft daarbij ook de inzet van eilandbesturen nodig. Om gezamenlijk stappen te zetten heeft het kabinet in het Bestuursakkoord Bonaire en de Saba Package bestuurlijke afspraken gemaakt met de besturen van de eilanden. Het verbeteren van zowel het beleid als de uitvoering heeft daarmee de continue aandacht van het kabinet.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Nationale ombudsman dat de maatregelen die zijn aangekondigd rondom het sociaal minimum onvoldoende concreet zijn en dat het onvoldoende duidelijk is welke overheid wanneer welke stappen zet en waar de regie ligt?
Een groot aantal maatregelen die het kabinet in 2018 en 2019 en verder heeft genomen zijn ons inziens zeer concreet. Bijvoorbeeld de maatregelen op het gebied van kinderopvang, sociale woningbouw en de verschillende maatregelen om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren (o.a. verhogingen van de kinderbijslag, het wettelijk minimumloon en de uitkeringen).
Het kabinet begrijpt de wens van de Nationale ombudsman om meer houvast voor wat betreft het tijdpad van de aangekondigde maatregelen. Het ijkpunt voor het sociaal minimum is een doelstelling waar stap voor stap naar toe wordt gewerkt. Het is op dit moment helaas niet mogelijk om een exacte termijn vast te stellen waarbinnen de kostenverlagingen gerealiseerd zijn. Reden hiervoor is dat het terugbrengen van de kosten tot een redelijk niveau gepaard gaat met structurele wijzigingen. Bijvoorbeeld als het gaat om het verbeteren van de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang en het terugbrengen van de kosten van wonen. Ook verschilt de termijn per kostenpost. Voor de verschillende kostenposten wordt gewerkt aan het tijdpad voor het realiseren van de beoogde verlaging van de kosten.
In het «schriftelijk verslag voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland» hebben wij toegezegd om uw Kamer te informeren over het tijdpad per kostenpost als daar meer zicht op is. Aan de Tweede Kamer is daarnaast toegezegd de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal de Tweede Kamer jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Hierbij zal telkens worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet moeten worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
De verantwoordelijkheid voor het verlagen van de kosten van levensonderhoud ligt bij het departement dat verantwoordelijk is voor de betreffende kostenpost. Zo is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk voor het verlagen van de kosten van kinderopvang. Voor het verlagen van de kosten van elektriciteit, telecom en kosten van levensmiddelen is dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zet in op een betrouwbare en betaalbare drinkwatervoorziening die voor eenieder toegankelijk is. Als het gaat om de kosten van wonen is het Ministerie van BZK aan zet.
Hoeveel ouderen hebben geen aanvullend pensioen naast de AOV?
Voor ambtenaren, leraren en zorgmedewerkers geldt dat zij verplicht zijn aangesloten bij het Pensioenfonds Caribisch Nederland. Dit is het enige pensioenfonds in Caribisch Nederland. Voor andere werknemers geldt dat alleen sprake is van een aanvullend pensioen als hiervoor een verzekering is afgesloten. De inschatting is daarom dat het aantal mensen met aanvullend pensioen beperkt is.
Hoeveel ouderen ontvangen aanvullende bijzondere onderstand?
Bijzondere onderstand is een instrument om maatwerk te leveren op het punt van het vergoeden van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan die mensen zelf niet kunnen voldoen. De inkomensgrens voor de bijzondere onderstand is per 1 januari 2019 verhoogd naar 120 procent van het wettelijk minimumloon. In totaal zijn in het eerste kwartaal van 2019 208 aanvragen voor bijzondere onderstand toegekend. Circa 30 procent van de toekenningen betreft ouderen.
Hoeveel ouderen zouden op basis van hun inkomen recht hebben op aanvullende bijzondere onderstand?
Per 1 januari 2019 is de inkomensgrens voor bijzondere onderstand verhoogd van 100 naar 120 procent van het wettelijk minimumloon. Dit betekent dat alle ouderen die voldoen aan de voorwaarden en wier inkomen, ongeacht de aard daarvan, onder deze grens blijft in aanmerking kunnen komen voor bijzondere onderstand. Een van de voorwaarden is dat er sprake moet zijn van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan (bijvoorbeeld dieetkosten, tandartskosten, noodzakelijke kosten vervanging huisraad). Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van het aantal ouderen dat voldoet aan deze voorwaarde en daarmee recht heeft op aanvullende bijzondere onderstand.
Welke stappen worden ondernomen om deze groep ouderen te bereiken?
Voor het kabinet staat voorop dat inwoners van Caribisch Nederland moeten merken dat zij erop vooruitgaan. Een voorwaarde hiervoor is dat inwoners de weg weten te vinden naar de voorzieningen die beschikbaar zijn. De RCN-unit SZW spant zich daarom in om alle inwoners van Caribisch Nederland te informeren. Per doelgroep wordt afgewogen op welke manieren dat het beste kan gebeuren. Door middel van radiospotjes, interviews op lokale radiostations, krantenadvertenties en informatie op sociale media zijn inwoners van Caribisch Nederland geïnformeerd over de maatregelen die per 1 januari 2019 zijn ingevoerd.
De RCN-unit heeft ouderen via verschillende kanalen geïnformeerd. Er is een folder in drie talen verspreid met informatie over AOV, partnertoeslag in de AOV, AWW, bijzondere onderstand en recht op kinderbijslag bij het verzorgen van kleinkinderen. Ook zijn er verschillende voorlichtingsbijeenkomsten gehouden. Bijvoorbeeld wijkbijeenkomsten in buurtcentra op Bonaire en voorlichting in verzorgingstehuizen op de bovenwinden over onder andere de AOV en de bijzondere onderstand. Ook ketenpartners die werken met ouderen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn geïnformeerd over wijzigingen. Daarnaast was de RCN-unit SZW vertegenwoordigd op de dag van de ouderen.
Voor de aanstaande maatregelen zullen soortgelijke kanalen gebruikt worden. De RCN-unit SZW heeft voortdurend aandacht voor de vraag of, en zo ja op welke wijze, verbeteringen doorgevoerd kunnen worden in de communicatie over de beschikbare voorzieningen.
Wat is de huidige staat van het openbaar vervoer op de eilanden?
Op de eilanden is momenteel nagenoeg tot geen openbaar vervoer beschikbaar.
Deelt u de mening dat openbaar vervoer niet alleen voor ouderen maar ook voor werkenden van essentieel belang is, zowel voor sociale contacten als voor werk en voor toegang tot goedkopere voorzieningen?
Ja.
Welke stappen zijn tot nu toe ondernomen om het openbaar vervoer op de eilanden te versterken?
De eilanden zijn zeer klein. Een openbaarvervoersnetwerk zoals in EU-Nederland lijkt niet realistisch. Bonaire beziet momenteel in overleg met het Ministerie van IenW en gemeenten in Europees Nederland welke mogelijkheden er zijn om efficiënt en duurzaam openbaar vervoer te organiseren.
Klopt het dat er een tekort is aan opvangplekken voor ouderen? Hoe groot is het tekort? Welke acties worden ondernomen voor meer opvangplekken?
De afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in de dagopvang. Ondanks deze investeringen zien we helaas dat nog niet iedereen op de dagopvang terecht kan door de toename van het aantal mensen dat gebruikt maakt van de dagopvang. Vooral op Bonaire is het een uitdaging om de benodigde personele capaciteit georganiseerd te krijgen. Het Ministerie van VWS en het openbaar lichaam zijn in gesprek met de dagopvang en andere zorgaanbieders om te kijken hoe we het tekort aan capaciteit op een zo kort mogelijke termijn kunnen oplossen.
Hebben ouderen in Caribisch Nederland toegang tot thuiszorg?
Ja.
Deelt u de mening dat alleen met goede en betaalbare basisvoorzieningen de economie verder kan worden versterkt?
Ja, in Caribisch Nederland zijn investeringen in infrastructuur, deels door het Rijk, publieke voorzieningen, commercieel vastgoed en woningen belangrijke randvoorwaarden voor een gezonde economie. Maar fysieke investeringen zijn niet het enige. Ook wordt er gewerkt aan een verbetering van de arbeidsmarkt op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bijvoorbeeld door betere aansluiting van het beroepsonderwijs op de vraag uit het bedrijfsleven. Op de eilanden is dat met name de toeristische sector, in de meest brede zin, dus inclusief toeleverende diensten als schoonmaak, groenonderhoud en reisgidsen. Hierbij spelen de scholen die voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs verzorgen, en de lokale Raad voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA CN), een belangrijke rol. Tenslotte is de stimulering van ondernemerschap in het midden- en kleinbedrijf belangrijk voor de economie. Dit vergt vooral lokale expertise, bij de Openbare Lichamen, maar ook bijvoorbeeld bij de Kamers van Koophandel.
Deelt u de analyse van de Nationale ombudsman dat er behoefte is aan snelle verbetering van de voorzieningen?
Het kabinet werkt continu aan het verbeteren van (zorg)voorzieningen in Caribisch Nederland. Net als de openbare lichamen vindt het kabinet goede ouderenzorg belangrijk. VWS en het Openbaar Lichaam Bonaire slaan de handen ineen met een recent ondertekende samenwerkingsovereenkomst om de thuiszorg, wijkverpleging en dagopvang te versterken en het tekort aan personele capaciteit op te lossen. Het rapport en de aanbevelingen van de Nationale ombudsman worden hierbij betrokken.
Welke stappen zijn genomen om de prijs van basisvoorzieningen in Caribisch Nederland, zoals boodschappen, huur, energie, water en internet te verlagen?
Met de uitvoering van de motie Kuiken c.s.2 heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over de inspanningen op verschillende terreinen om de kosten van levensonderhoud te verlagen. Het gaat hierbij om de inspanningen, het effect van de inspanningen en de ambitie om te komen tot een verlaging van de kosten als het gaat om de kosten van wonen, elektriciteit, telecom, drinkwater, levensmiddelen en kinderopvang. Voor het antwoord op deze vraag wordt daarom verwezen naar het «Reactie op rapport Nationale ombudsman «Oog voor ouderen in Caribisch Nederland» en de uitvoering van de motie Kuiken c.s.3» dat op 13 september jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Wat is de planning voor het verder verlagen van de kosten van deze voorzieningen?
Zie antwoord vraag 16.
Wanneer bent u tevreden met de voortgang?
De inzet van het kabinet is om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen. De inzet is niet vrijblijvend. Met het ijkpunt voor het sociaal minimum committeert het kabinet zich aan het verlagen van de hoge kosten van levensonderhoud en het verbeteren van de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland. In combinatie met de bijbehorende maatregelen zoals aangekondigd in de voortgangsrapportage zet het kabinet daarmee deze kabinetsperiode al een aantal onomkeerbare stappen. Aan de Tweede Kamer is daarnaast toegezegd de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal de Tweede Kamer jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Hierbij zal telkens worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet moeten worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
Kunt u deze vragen tijdig voor de plenaire begrotingsbehandeling beantwoorden?
Ja. De antwoorden zullen worden verstuurd voor de begrotingsbehandeling van Koninkrijksrelaties, SZW, BZK, VWS, EZK, IenW en OCW.
De uitzending van Radar over ANW-hiaatverzekeringen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar over Algemene nabestaandenwet (ANW)-hiaatverzekeringen van 9 september 2019?
Ja, ik ben bekend met deze uitzending.
Klopt het dat ABN AMRO Levensverzekering hun uitkeringen op grond van de ANW-hiaatverzekering stoppen op het moment dat de begunstigde (de partner van de deelnemer) 65 jaar wordt, ondanks dat in de voorwaarden staat dat zij uitkeren tot de Algemene Ouderdomswet (AOW)-leeftijd of 67 levensjaren? Is dit ook bij andere producten gebeurd dan onderhavige verzekering voor (oud-)medewerkers?
Ik ben niet bekend met kenmerken en bepalingen van individuele pensioenregelingen en heb er derhalve ook geen zicht op of genoemde situatie zich al dan niet heeft voorgedaan bij andere pensioenuitvoerders.
Wat vindt u van de handelwijze van ABN AMRO Levensverzekering om deze ANW-hiaatuitkering te stoppen ondanks dat in hun polisvoorwaarden de eindleeftijd gekoppeld is aan de AOW-leeftijd en niet aan de leeftijd van 65 jaar?
Ik ben van mening dat alle uitvoerders van pensioenregelingen zich dienen te houden aan de geldende bepalingen. Uit de uitzending van Radar heb ik begrepen dat de betreffende mevrouw haar rechtsbijstandverzekering heeft ingeroepen. Dit heeft ertoe geleid dat ABN AMRO Levensverzekering heeft erkend dat deze mevrouw niet correct is voorgelicht en ABN AMRO Levensverzekeringen dit heeft hersteld. Daarnaast heeft ABN AMRO Levensverzekering onderzocht of er vergelijkbare gevallen waren en ook daar de problemen opgelost.
Hoeveel ANW-hiaatverzekeringen zijn er in Nederland afgesloten?
Ik heb deze vraag uitgezet bij het Verbond van Verzekeraars. Er blijken hierover sectorbreed niet voldoende exacte gegevens beschikbaar.
Bij hoeveel ANW-hiaatverzekeringen is de eindleeftijd gekoppeld aan de ingangsdatum van de AOW-leeftijd?
Zie antwoord op vraag 4.
Bij hoeveel ANW-hiaatverzekeringen is de eindleeftijd gekoppeld aan de ingangsdatum van 65 jaar of anderszins een eerdere datum dan de huidige AOW-leeftijd?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het tot de zorgplicht van een uitvoerder van de ANW-hiaatverzekering behoort om de deelnemer in te lichten dat de uitkering eerder afloopt dan de AOW-ingangsdatum?
Met het oog op het belang van de deelnemer of begunstigde verwacht ik dat uitvoerders van een Anw-hiaatverzekering informatie geven over een kortere looptijd van de uitkering dan zij mochten verwachten bij het aangaan van de dekking. Pensioenuitvoerders dienen de deelnemer op correcte wijze te informeren bij aanvang van de deelneming aan de pensioenregeling via de Pensioen 1-2-3 en doorlopend door middel van een jaarlijks UPO en via mijnpensioenoverzicht.nl.
Deelt u ook de mening dat wanneer de deelnemer en de partner niet zijn geïnformeerd dat de ANW-hiaatverzekering eerder stopt dan de AOW-leeftijd, bijvoorbeeld omdat deze is gestegen, de uitkering gewoon door zou moeten lopen tot de AOW-ingangsdatum?
Ik vind dat voorop moet staan dat deelnemers of partners krijgen waarop zij volgens de bepalingen in hun pensioenregelingen recht hebben. Waarop een begunstigde recht heeft, behoort duidelijk in de bepalingen van de betreffende pensioenregeling te staan, en daarvan afgeleid in de Pensioen 1-2-3, op het UPO dan wel op mijnpensioenoverzicht.nl. Het kan voorkomen dat de einddatum van de uitkering afhankelijk is gemaakt van een bepaalde gebeurtenis, zoals het bereiken van een bepaalde leeftijd of de wettelijke AOW-leeftijd. De duur van de uitkering is dan weliswaar nog onzeker, maar wel bepaald. De uitvoerder moet die bepalingen naleven naar de letter en naar de geest van die bepalingen. De informatie over deze dekking moet telkens correct zijn.
Wat vindt u ervan dat mensen die worden geconfronteerd met het verlies van hun echtgeno(o)t(e) en zich verzekerden tegen financiële problemen, op een zo kwetsbaar moment in hun leven geconfronteerd worden met onjuist handelende verzekeraars? Bent u bereid in kaart te (laten) brengen op welke schaal dit gebeurt en op te roepen dit probleem op te lossen?
Een Anw-hiaatverzekering heeft als doel geld uit te keren dat de partner doorgaans goed kan gebruiken. Ik vind het uitermate vervelend wanneer mensen, die in een kwetsbare situatie verkeren zoals beschreven in de vraag, te maken krijgen met dergelijke zaken. Dat een begunstigde zich verrast voelt doordat deze bijvoorbeeld minder lang geld krijgt dan gedacht, vind ik onwenselijk.
Ik ga ervan uit dat uitvoerders het uiterste doen om hun klanten van dienst te zijn. Uit de reactie van ABN AMRO Levensverzekering maak ik op dat zij de gang van zaken betreurt en inmiddels passende actie heeft ondernomen. Ik zie in het algemeen graag dat pensioenuitvoerders geschillen snel en laagdrempelig oplossen en voorkomen dat begunstigden hun recht moeten zien te halen.
Ik roep uitvoerders, voor zover van toepassing, hierbij op na te gaan of de deelnemers en begunstigden van hun Anw-hiaatverzekeringen kunnen weten en begrijpen hoe lang hun uitkering loopt of zal lopen en om zo nodig daar nogmaals op te wijzen. Mocht er sprake van zijn dat uitvoerders structureel problemen veroorzaken, dan kunnen DNB en/of de AFM een onderzoek hiernaar beginnen en passend op te treden.
Op welke wijze kunt u uitvoerders van ANW-hiaatverzekeringen verplichten om hun toezeggingen na te komen wanneer de polisvoorwaarden aangeven dat de ANW-hiaatuitkering gekoppeld is aan de ingangsdatum van de AOW-leeftijd en ze toch eerder stoppen met uitkeren? Bent u bekend met andere gevallen dan ABN AMRO levensverzekering van uitvoerders die hun verplichtingen niet nakomen?
Pensioenuitvoerders zijn reeds op grond van de wet verplicht zich te houden aan de correcte uitvoering van de betreffende pensioenregeling en daar wordt door DNB en de AFM toezicht op gehouden. Deze toezichthouders werken risicogericht en besluiten onafhankelijk over inzet van hun toezichtmiddelen. Dat doen zij op basis van informatie die zij hebben of mogen opvragen bij individuele pensioenuitvoerders, zo nodig met een beroep op wettelijke bevoegdheden. Indien hen signalen bereiken die duiden op structurele problemen met de uitvoering van Anw-hiaatverzekeringen zullen zij passende actie ondernemen.
Bij welke instantie kunnen partners van deelnemers zich melden wanneer een uitvoeder van een ANW-hiaatverzekering de uitkering stopt voordat de begunstigde de AOW-leeftijd heeft bereikt?
Laat ik vooropstellen dat ik vind dat een uitvoerder escalatie van een geschil moet zien te voorkomen. Ook moet een uitvoerder de deelnemer of, de begunstigde, niet onnodig op kosten jagen om zijn of haar recht te krijgen. Indien een deelnemer of begunstigde een klacht heeft, dan kan deze terecht bij de interne klachtenprocedure van de betreffende pensioenuitvoerder. Hierin kan de uitvoerder het geschil snel en laagdrempelig oplossen. Als de deelnemer of begunstigde deze procedure heeft doorlopen, kan hij of zij naar een alternatieve geschillenbeslechter, zoals het Kifid of de Ombudsman Pensioenen. De getroffene kan altijd de rechter vragen uitspraak te doen, tenzij de alternatieve geschillenbeslechter al een bindende uitspraak heeft gedaan.
Deelt u de mening dat het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) de juiste informatie moet verstrekken wanneer het gaat om de duur en hoogte van pensioenen?
Ja, die deel ik, althans voor zover het gaat om ouderdoms-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen. Ik teken daarbij wel aan dat het UPO een momentopname geeft, terwijl inmiddels mijnpensioenoverzicht.nl actuelere informatie geeft, die ook nog eens interactief is: de deelnemer kan nl. zien wat effecten zijn van keuzes.
Klopt het dat momenteel veel UPO’s niet de juiste informatie geven aan deelnemers en hun eventuele partners, doordat men niet in staat is om de gestegen AOW-leeftijd te verwerken?
Ik beschik niet over deze nalevingsinformatie en heb thans ook geen signalen dat veel UPO’s onjuiste informatie zouden geven, als gevolg van het niet kunnen verwerken van de gestegen AOW-leeftijd. In algemene zin is het zo dat pensioenuitvoerders op het jaarlijkse UPO de stand geven van het opgebouwde, aanvullende pensioen, uitgaande van de pensioenregeling. Die stand moet uiteraard correct zijn. Op de naleving van deze norm houdt de AFM toezicht.
Klopt het bovendien dat Mijn Pensioenoverzicht bij veel deelnemers met een ANW-hiaatverzekering of andere aanvullende pensioenproducten niet de juiste informatie kan weergeven omdat men de stijging van de AOW-leeftijd niet kan verwerken?
Ik beschik niet over deze nalevingsinformatie en heb ook hierover geen signalen. Mijnpensioenoverzicht.nl geeft data door die het pensioenregister ontvangt. Mijnpensioenoverzicht toont niet (standaard) pensioengerelateerde aanvullende verzekeringsproducten, zoals een Anw-hiaatverzekering. De data in het pensioenregister komen van uitvoerders van de pensioenregeling, waaraan de deelnemer deelneemt, en van de Sociale Verzekeringsbank, die de AOW uitvoert. Deze zijn verplicht correcte data door te geven aan mijnpensioenoverzicht.nl. Iemand die meent dat de data op mijnpensioenoverzicht niet zouden kloppen kan een melding daarvan doen aan de betreffende uitvoerder en de AFM.
Wanneer functioneert Mijn Pensioenoverzicht en het UPO weer zo dat de effecten van de verhoging van de AOW-leeftijd op een juiste wijze voor deelnemers en hun partners worden weergegeven?
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) toont de AOW-gerechtigde leeftijd en het AOW-bedrag. Dat doet zij zoals voorgeschreven op grond van de geldende wetgeving. Ook deze gegevens moeten volgens de wet «correct» zijn. De AFM houdt toezicht op de naleving van deze norm. Ik heb geen signalen dat er sprake van is dat mijnpensioenoverzicht.nl de AOW-leeftijd niet juist weergeeft. De SVB hoeft dus niet de effecten te tonen van een mogelijke verhoging van de AOW-leeftijd. Die effecten toont zij pas nadat AOW-leeftijd is verhoogd. Overigens is op mijnpensioenoverzicht.nl wel een tool beschikbaar om te berekenen wat de vermoedelijke AOW-leeftijd zal worden van de deelnemer die inlogt.
Kan een onjuiste UPO veroorzaken dat belastingaangiftes niet overeenkomen met gegevens reeds bekend bij de Belastingdienst, waardoor mensen mogelijk in problemen komen bij het doen van aangifte? Zo ja, hoe kunnen eventuele negatieve gevolgen voor betrokkenen worden voorkomen?
Ik kan niet uitsluiten dat hiervan sprake is. De Belastingdienst wint de gegevens uit het Uniforme Pensioenoverzicht niet in ten behoeve van het fiscale proces. Pas op het moment dat pensioenen tot uitkering komen betrekt de Belastingdienst deze in de heffing en ontvangt zij deze. Is de deelnemer namelijk pensioengerechtigde geworden, dan ontvangt deze een uitkeringsspecificatie, met relevante fiscale gegevens, waarop de Belastingdienst zich wel direct baseert.
Wel is het zo dat de belastingplichtige de op het overzicht vermelde factor A (de pensioenaangroei over een bepaald jaar) gebruikt om te berekenen hoeveel lijfrentepremie iemand mag aftrekken. Een foute vermelding van deze factor op het UPO kan dus leiden tot een foute aangifte, indien de belastingplichtige uitging van een foute factor en de aangifte daarop heeft gebaseerd.
De Belastingdienst biedt op zijn website een rekentool waarmee de belastingplichtige de aftrekruimte ook zonder deze factor A kan berekenen op basis van de overige informatie, die dan wel correct moet zijn. Als de belastingplichtige er dus van op de hoogte zou zijn dat zijn UPO niet klopt dan wel twijfelt aan de juistheid daarvan kan hij een foute aangifte voorkomen door gebruik te maken van die tool.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te verzoeken onderzoek te doen naar de uitvoering van ANW-hiaatverzekeringen en indien nodig handhavend op te treden om te voorkomen dat meer mensen slachtoffer worden van slechte naleving van polisvoorwaarden door uitvoerders, waardoor betrokken enkele maanden tot zelfs jaren inkomen missen?
AFM besluit als toezichthouder onafhankelijk over de uitoefening van de onderzoeksbevoegdheden en handhavende bevoegdheden. Zoals aangegeven bij antwoord 9 zal de toezichthouder passende actie ondernemen indien hen signalen bereiken die duiden op structurele problemen met de uitvoering van Anw-hiaatverzekeringen. Volledigheidshalve wil ik hieraan toevoegen dat het hier de naleving van polisvoorwaarden betreft. Een consument kan een geschil hierover met een verzekeraar voorleggen aan de betreffende alternatieve geschillenbeslechter.
De berichtgeving ‘Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie dreigt alleen kruimels te krijgen’ |
|
André Bosman (VVD), John Kerstens (PvdA), Mustafa Amhaouch (CDA), Joël Voordewind (CU), Eppo Bruins (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving: «Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie dreigt alleen kruimels te krijgen»1 en het artikel «Het langzame herstel van de krijgsmacht» in de Telegraaf van 3 juli jl.?
Ik heb kennis genomen van de genoemde berichten. De Kamer heeft vorige week de B-brief ontvangen van het project Vervanging Onderzeebootcapaciteit. Hierin zijn de besluiten opgenomen over het gewenste type onderzeeboot, het aantal aan te schaffen onderzeeboten, het budget dat daarvoor beschikbaar is, de shortlist van de kandidaat-werven en de verwervingsstrategie.
In de B-fase is ten aanzien van deze vier kandidaat-werven een aantal onderzoeken uitgevoerd. Er heeft een kosten-batenanalyse (KBA) plaatsgevonden, waarbij verschillende vervangingsopties zijn vergeleken. Binnen dit project worden deze alternatieven als varianten benoemd. In een apart onderzoek heeft Defensie de eigenschappen van deze werven tegen het licht gehouden. Verder heeft Defensie de mogelijkheden voor internationale samenwerking in kaart gebracht en heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderzoek gedaan naar industriële aspecten. Als uitwerking van het Regeerakkoord is in november 2018 de Defensie Industrie Strategie (DIS) gepubliceerd. In februari 2019 is de DIS in de Tweede Kamer behandeld. Na de publicatie van de DIS is een aanvullend onderzoek uitgevoerd om te inventariseren in welke mate de kandidaat-werven een bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de DIS2.
Bij de uiteindelijke keuze van een leverancier zullen onder andere factoren zoals beste boot voor de beste prijs, risicobeheersing en de uitwerking van het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie als uitgangspunten dienen. Vanuit een economische en industriële invalshoek is de toekomstige positie van het Nederlandse marinebouwcluster van belang, inclusief MKB en kennisinstituten. Na het gezamenlijk vaststellen van de gunningseisen, werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in een parallel spoor met de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst uit. Tevens zijn wegingselementen zoals strategische samenwerking met NAVO-bondgenoten en andere strategische partners en bijdragen aan Europese defensiesamenwerking van belang.
Erkent u de grote zorgen die vanuit de Nederlandse marine-industrie geuit worden over de toekomst van de Nederlandse marinebouw en het behoud van nationale strategische belangen en nationale militaire kennis?
Ik ben op de hoogte van opvattingen die leven in de Nederlandse marine-industrie. Ook is er het Triarii-rapport «Economische effecten marinebouwcluster» dat de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 10 september 2018 naar de Kamer heeft gestuurd.3
Voor Nederland is, zoals beschreven in de DIS, een sterk marinebouwcluster van strategisch belang teneinde de wezenlijke belangen van de nationale veiligheid te kunnen beschermen, ook tijdens de instandhouding van een wapensysteem.
Kent u het artikel in de Financial Review «Defence Minister gets frank with French over submarine build» van 16 augustus 20192, en de uitzending «Breaking French submarine contract a «bargain» at $ 330m3»?
Ja
Kent u de berichtgeving uit het artikel: «Onderhandelingen over toekomstige Leopard-tank verlopen stroef» over het vastlopen van de onderhandelingen tussen twee Duitse bedrijven en een Frans bedrijf, omdat het Franse bedrijf een positie van 50% opeist in de ontwikkeling van de toekomstige Leopard 3 tank?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u het artikel: «U-Boote machen wieder Probleme»4 over het niet-functioneren van de Duitse nieuwe onderzeeboten? Hoe beoordeelt u deze berichtgeving in het licht van een mogelijke samenwerking met de Duitse aanbieder voor de onderzeebootorder?
Erkent u in uw antwoord op vraag 23 feitelijke vragen Defensie-industrie strategie5 dat «Uitbesteding van een project aan een buitenlandse industrie kan leiden tot een erosie van het kennisniveau.»? Klopt de analyse dat, doordat de order voor mijnenbestrijdingsvaartuigen gegeven is aan een Frans-Belgisch consortium, de Nederlandse kennis op mijnenbestrijdingsgebied (deels) erodeert en de Nederlandse industrie structureel een exportmarkt verloren heeft voor toekomstige mijnenbestrijdingsvaartuigen? Klopt het dat de aanbesteding van de mijnenbestrijdingsschepen niet conform de Defensie Industrie Strategie (DIS) was? Zal de aanbesteding van de onderzeeboten nu wél conform de DIS gaan? Hoe beoordeelt u het risico van kennis-erosie voor het later kunnen uitvoeren door de Nederlandse marinebouw van het benodigde onderhoud en upgrades aan de onderzeeboten, waarin Nederland nu excelleert, indien niet over het intellectual property (IP) van deze onderzeeboten kan worden beschikt? Hoe beoordeelt u het voortbestaan van de Nederlandse marinebouwcluster wanneer er wordt gekozen voor een hoofdaannemer die geen structureel partnerschap heeft met de Nederlandse marinebouw en niet bereid is tot het volledig delen van het intellectuele property (IP)? Bent u bereid om werven uit te sluiten die het IP niet willen delen, zodat erosie van strategische kennis kan worden voorkomen? Kunt u alle onderdelen van vraag 6 separaat beantwoorden?
Erkent u dat een goed functionerend samenwerkingsverband zoals «de Gouden Driehoek» noodzakelijk is voor het beste product voor de beste prijs binnen de gegeven tijd? Deelt u de opvatting dat het vroegtijdig betrekken van de Nederlandse «Gouden Driehoek» bij het ontwikkelen van de nieuwe onderzeeboot, sterk zal bijdragen aan een ontwerp dat later tegen lage kosten is te onderhouden en slimmer kan worden voorbereid op toekomstige upgrades?
Klopt het dat voor een product dat niet van de plank kan worden gekocht maar waaraan een ontwikkelingsfase vastzit, met nog onbekende technische risico’s, concurrentiestelling niet per definitie leidt tot een lagere prijs? Kan de werking van de «Gouden Driehoek», waarin gezamenlijk oplossingen voor technische problemen worden gezocht, kosten en vertraging voorkomen, waardoor de ontwikkelrisico’s aanzienlijk lager liggen?
In hoeverre kennen de verschillende aanbieders een werkwijze van gezamenlijk ontwikkelen en bouwen zoals binnen de Nederlandse «Gouden Driehoek», die er de laatste decennia in resulteerde dat Nederlandse marineschepen immer op tijd en binnen budget werden opgeleverd?
Alle kandidaat-werven hebben intentie getoond om invulling te geven aan de DIS aspecten. Zo heeft Naval Group onder meer aangegeven met Royal IHC samen te werken, heeft Saab Kockums de samenwerking gezocht met Damen Schelde Naval Shipbuilding en heeft tkMS aangegeven de bouw van onderzeeboten in de Noordkop te laten plaatsvinden. De exacte afspraken tussen kandidaat-werven en (door hen benoemde) samenwerkingspartners zullen in de volgende fase van het project door Defensie nader worden onderzocht. Defensie doet dit onder meer met het Ministerie van EZK.
Klopt het dat het voor Defensie in geval van concurrentiestelling heel lastig kan worden om de volledige informatie van subsystemen beschikbaar te krijgen, omdat buitenlandse aanbieders vanwege eigen nationale veiligheidsbelangen niet volledig open kaart zullen spelen over hun landeigen, strategische innovaties en militaire kennis?
In de volgende fase worden de eisen, knock out- en gunningscriteria en wegingsfactoren vastgesteld, waarbij factoren zoals beste boot voor de beste prijs, risicobeheersing en de uitwerking van het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie als uitgangspunten dienen.
Welke kwaliteitsimpuls kunnen nieuwe orders voor de Nederlandse marinebouw opleveren, zowel op het gebied van onderzeeboten als daarbuiten in de civiele Nederlandse maritieme industrie? Bent u bereid de spin-off en spill-over effecten te onderzoeken van Nederlandse industriële participatie?
Erkent u dat de Nederlandse defensie-industrie in het nadeel verkeert ten opzichte van sommige buitenlandse staatsbedrijven, die op velerlei wijze kunnen rekenen op steun van hun overheid? Deelt u de opvatting dat nu doorgaan met een langdurig proces van concurrentiestelling de Nederlandse marinebouw extra benadeelt, doordat sommige buitenlandse aanbieders de vertragingskosten kunnen opvangen door staatssteun?
In hoeverre vraagt de internationale veiligheidssituatie om meer, conventioneel aangedreven, vooral expeditionaire onderzeeboten die goedkoper en minder complex zijn dan nucleaire onderzeeboten? In hoeverre versterkt deze tendens de exportpositie van Nederland, indien de ontwikkeling en bouw van de vervanger van de Walrus-klasse binnen de Nederlandse Marinebouw met haar buitenlandse partner plaats vindt? Klopt het dat het hiervoor voorwaarde is dat in ieder geval het IP van deze boten door de buitenlandse partner volledig moet worden gedeeld? Hoe zijn de ervaringen van eventuele export van de Walrusklasse destijds?
Nu alle marktpartijen een gelijkwaardige samenwerking met de Nederlandse maritieme industrie pretenderen, is de participatie van Nederlandse (toe)leveranciers en kennisinstellingen bij al die marktpartijen (nagenoeg) gelijk? In hoeverre versterkt samenwerking met deze marktpartijen de Nederlandse positie in de consolidatie van de Europese marinebouw?
Staat u nog steeds achter de navolgende zinsnedes in de Kamerbrief met stand van zaken project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» van 24 april 20196: » In november vorig jaar hebben Defensie en EZK de Defensie Industrie Strategie (DIS) gepresenteerd (Kamerstuk 31 125, nr. 92). Vervolgens hebben enkele werven of hun overheden nieuwe of aangepaste plannen over de industriële aspecten van de onderzeebootvervanging gepresenteerd. Op grond hiervan is besloten een aanvullend onderzoek te doen waarin alle vier de genoemde werven worden betrokken.»? Kunt u precies aangeven wat voor onderzoeken hiertoe zijn verricht en kunt u die uitkomsten zo volledig mogelijk met de Kamer delen?
Kunt u in de beantwoording van deze schriftelijke vragen in ieder geval in detail ingaan op de volgende onderdelen, waarbij (waar van toepassing) wordt verwezen naar de artikelen genoemd in vraag 1, 3, 4 en 5:
De balans voor de kennis en informatie over de ontwikkeling, engineering en bouw van onderzeeboten (en alles wat daarmee samenhangt) helt tussen Defensie en de kandidaat-werven over in de richting van de industrie. Bij een verwervingsvoorbereiding in concurrentie heeft Defensie de mogelijkheid om de informatie van meerdere aanbieders te vergelijken om genoemde onbalans te ondervangen.
Indien uit het laatste onderzoek, waarbij de input van alle betrokken marktpartijen aan de DIS is getoetst, blijkt dat een bepaalde hoofdaannemer het meest bijdraagt aan het gedachtengoed uit de DIS en dus aan een belangrijk streven uit het Regeerakkoord (behouden en vergroten eigen handelingsvermogen), bent u dan bereid om op basis daarvan nu de keuze te maken voor die marktpartij? Zo niet, kunt u dan in de B-brief zo precies mogelijk aangeven welke factoren ervoor zorgen dat u die keuze nu niet kunt maken?
Is het oordeel van de eindgebruiker (CSZK) meegewogen in uw besluit dat in de B-brief aan de Kamer wordt gestuurd? Zo ja, is deze in lijn met uw besluit? Zo nee, waarom niet?
Bij elk materieelproject is het advies van de Commandant der Strijdkrachten (CDS) als behoeftesteller en tevens hoogste militair adviseur relevant. De CDS betrekt daarbij zijn ondercommandanten, in dit geval CZSK.
Bent u bereid, nu artikel 346 Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) wordt ingeroepen, te besluiten om bij voltooiing van de B-fase de keuze te maken om verder te gaan met díe marktpartij die geen beperkingen kent op intellectual property? Bent u aldus bereid werkelijk uitvoering te geven aan de -breed in de Kamer aangenomen- motie Bruins Slot9 die erop is gericht het ontwerp, de ontwikkeling, de bouw, de instandhouding en de eindregie (rol van integrator) binnen de Nederlandse «Gouden Driehoek» te beleggen? Bent u derhalve bereid om af te zien van verdere concurrentiestelling?
In hoeverre zijn alle aanbieders in staat om op de krappe arbeidsmarkt voldoende technisch personeel te rekruteren voor de bouw van onderboten in Den Helder, Vlissingen of Kinderdijk?
De exacte afspraken tussen kandidaat-werven en (door hen benoemde) Nederlandse samenwerkingspartners zullen in de volgende fase van het project door Defensie nader worden onderzocht.
In hoeverre heeft het kabinet de ambitie om onderzeebootbouw in Nelderland te stimuleren?
Zie antwoord bij vraag 6f.
Kunt u alle (ook deel-) vragen separaat beantwoorden?
Vragen zijn zoveel als mogelijk separaat beantwoord. Daar waar vragen een relatie hebben worden deze in samenhang beantwoord.
Het bericht ‘Allah verafschuwt seks tussen mensen van het eigen geslacht’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Allah verafschuwt seks tussen mensen van het eigen geslacht»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het door NRC en Nieuwsuur blootgelegde lesmateriaal op (reguliere) islamitische basisscholen?
Als Minister verantwoordelijk voor het funderend onderwijs acht ik het van groot belang dat jongeren zich veilig kunnen voelen op school. Dat vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele geaardheid en waarin onderling respect centraal staat.
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik uw Kamer laten weten dat ik de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heb gevraagd om nader onderzoek te doen naar deze casus. Inmiddels is ook de motie Kwint c.s. aangenomen (Kamerstuk 35 050, nr. 31). De inspectie is met een breder onderzoek bezig en zal daarover in het voorjaar van 2020 rapporteren.
Deelt u de mening dat het bizar is om te horen, juist vanuit een instantie als de Inspectie van het Onderwijs (onderwijsinspectie) als hoeder van ons vrije onderwijs, dat de in het artikel genoemde passages uit de lesstof niet in strijd zouden zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat? Neemt u afstand van deze uitspraken? Wat zijn uw verwachtingen van de onderwijsinspectie hierop?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik wil het onderzoek van de inspectie afwachten.
Kunt u Nederland geruststellen dat deze berichtgeving niet klopt? Kunt u garanderen dat de onderwijsinspectie ook waakt over welke normen en waarden kwetsbare kinderen bijgebracht krijgen? Kunt u verzekeren dat de belangrijkste kernwaarden, zoals vrijheid en gelijkheid, daarbij ononderhandelbaar zijn?
De inspectie ziet er op toe dat alle scholen invulling geven aan de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen, en dat de door de wetgever genoemde elementen daarvan in het onderwijs worden aangeboden. De minimale eis die daarbij aan scholen gesteld wordt, is dat scholen hun onderwijs vormgeven binnen de kaders van de democratische rechtsstaat en dat het onderwijs niet in strijd is met de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, zoals vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Indien er sprake is van onderwijs dat deze basiswaarden ter discussie stelt of daarmee strijdig is, dan zal de inspectie daarop handhaven en in uiterste gevallen een bekostigingssanctie treffen.
Kunt u verzekeren dat de vrijheid van onderwijs nimmer een vrijbrief kan zijn om kinderen dergelijke ondermijnende bagage in hun leven mee te geven?
Scholen dienen hun onderwijs vorm te geven binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat. Onderwijs dat hiermee in strijd is of dat leerlingen oproept zich tegen de basiswaarden van de Nederlandse rechtsstaat af te zetten voldoet niet aan deze opdracht. Als zich zo’n situatie voordoet, zal de inspectie de betreffende school hierop aanspreken. De inspectie zal de betreffende school zo nodig opdracht geven de situatie in overeenstemming te brengen met de wet en daar gericht op toezien. Als de betreffende school in gebreke blijft, zal sanctionerend worden opgetreden.
Hoe beoordeelt u de verschillende onderdelen van de lesinhoud, zoals seksuele diversiteit, waarmee kinderen volstrekt tegenovergestelde normen leren dan we in onze vrije Nederlandse samenleving met elkaar acceptabel vinden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort lesmateriaal met deze onvrije lading rond zaken als seksuele voorlichting, homoseksualiteit, diversiteit, hygiëne, trouwen overspel inclusief alle daarbij genoemde dwingende voorschriften niet thuishoort in het Nederlandse onderwijs? Kunt u op alle onderdelen van het lesmateriaal uw appreciatie geven? Kunt u heel specifiek ingaan op het feit dat meisjes wordt geleerd hun ogen neer te slaan in de nabijheid van een jongen of man?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe sinds 2013, toen seksuele diversiteit een kerndoel werd wat scholen verplichtte om hier invulling aan te geven, hier door islamitische scholen invulling aan is gegeven? Wat is uw beeld van hoe dit gelukt is? Op welke manier heeft u toezicht gehouden op de invulling en naleving van dit kerndoel?
Dit is niet specifiek voor islamitische scholen in kaart gebracht. In 2016 heeft de inspectie het rapport uitgebracht van het themaonderzoek Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit.3 In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een onderzoek naar het onderwijsaanbod rond seksuele diversiteit in po, vo en mbo. Gebleken is dat scholen in het algemeen wel invulling geven aan het kerndoel en daarmee aan de wet voldoen, maar dat de verschillen groot zijn. Daarnaast gaat de inspectie in het instellingstoezicht waar dat opportuun is na of besturen en scholen in hun onderwijs invulling geven aan het kerndoel en daarmee aan de wet voldoen. Daarbij geldt dat het betreffende kerndoel besturen en scholen veel ruimte laat om daar qua inhoud en mate van aandacht een eigen invulling aan te geven.
Hoe is het naar uw lezing toch mogelijk dat bij navraag de onderwijsinspectie op geen enkele manier bekend is met het door de Islamitische Schoolbesturen Organisatie (ISBO) uitgegeven lesboek? Kunt u uitleggen hoe nieuwe lesmaterialen, dit was de eerste methode die volledig vanuit het islamitische perspectief is opgesteld, door de onderwijsinspectie worden beoordeeld? Wat is uw verwachting van de onderwijsinspectie op dat punt? Hoe is het mogelijk dat de onderwijsinspectie te kennen geeft dat ze «zijn vergeten of zij de methode kennen»?
De inspectie maakt hier in principe een eigen afweging in. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik de inspectie verzocht om onderzoek te doen. In het algemeen geldt dat de inspectie geen taak heeft bij de beoordeling of goedkeuring van leermiddelen. De inspectie beoordeelt of het onderwijs zoals de school dat geeft al dan niet strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De gebruikte lesmethoden en andere materialen en de toepassing daarvan zijn onderdeel van die beoordeling. Ik wil verder het onderzoek van de inspectie afwachten.
Hoe beoordeelt u de reactie van de onderwijsinspectie dat zij in de passages die NRC en Nieuwsuur hebben voorgelegd geen aanleiding zien om op te treden? Heeft de onderwijsinspectie voldoende kennis over het salafisme in huis om überhaupt te kunnen acteren richting islamitisch onderwijs? Zo nee, bent u bereid in te grijpen bij de onderwijsinspectie?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is in dat kader uw reactie op de stelling van hoogleraar Micha de Winter die stelt dat de lesmethode juist haaks staat op de Nederlandse basiswaarden en dat juist door te benadrukken dat homoseksualiteit verboden is en Allah dit met geweld wil bestraffen, je kinderen de boodschap meegeeft dat homo’s minderwaardig zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de lesmethode ook haaks staat op een ander verplicht kerndoel van het onderwijs, namelijk goed burgerschap? Deelt u de mening dat het juist daarvoor van belang is om kinderen te leren kritisch na te denken en zelf keuzes te maken, in plaats van te dirigeren hoe je moet leven? Hoe verhoudt zich dit naar uw oordeel tot onze manier van leven?
Ik wil het onderzoek van de inspectie afwachten.
Deelt u de mening dat van de onderwijsinspectie niet alleen verwacht, maar ook geëist moet worden dat zij nieuw lesmateriaal bij dit soort gevoelige onderdelen toetst en extra in de gaten houdt? Welke taken en mogelijkheden heeft de onderwijsinspectie hier al op? Welke mogelijkheden ziet u om deze taken dan wel bevoegdheden aan te scherpen?
De inspectie ziet risicogericht toe op de kwaliteit van onderwijs. Uitgangspunt hierbij is het voldoen aan de deugdelijkheidseisen. De inspectie heeft geen specifieke taak bij een algemene beoordeling van lesmateriaal of leermethoden, maar kijkt wel naar het gegeven onderwijs (inclusief gebruik van leermethoden). De inspectie zal optreden als het onderwijs dat de school geeft in strijd is met wettelijke eisen.
Deelt u de mening dat of het nu gaat om lesmaterialen, de inhoud van het curriculum of organisaties die lesmaterialen aanleveren, de onderwijsinspectie hier bovenop moet zitten om te toetsen of kinderen met giftig lesmateriaal worden afgekeerd van Nederland en onze normen? Hoe gaat u samen met de onderwijsinspectie dit strakker aanpakken en verscherpen? Bent u bereid een actieplan op te stellen waarin zowel bestaande lesmaterialen binnen het islamitisch onderwijs worden doorgelicht, als nieuwe materialen in het vervolg worden getoetst en als nodig worden verboden?
Ik wil eerst het onderzoek van de inspectie afwachten. Buiten kijf staat dat het onderwijs niet in strijd mag zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dat de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen van scholen vraagt om deze te bevorderen. Dit impliceert dat de school borgt dat leerlingen onder de verantwoordelijkheid van de school niet onder de invloed komen van antidemocratisch gedachtegoed dat haaks staat op de basiswaarden van de Nederlandse samenleving.
Welke stappen zet u komende weken richting de genoemde organisatie die dit lesmateriaal verstrekt, als ook richting de scholen die hier gebruik van maken? Bent u bereid alsnog via de onderwijsinspectie in te grijpen en dit materiaal per direct uit het onderwijs te verbannen?
Naar aanleiding van de onrust die is ontstaan na de betreffende uitzending van Nieuwsuur is de voorzitter en directeur van de ISBO verzocht om toelichting. Ik heb geconstateerd dat de ISBO inmiddels heeft aangegeven de methode met hulp van externe deskundigen kritisch te zullen bezien. Dit lijkt mij een belangrijke stap. Verder wacht ik het onderzoek van de inspectie af.
De Kerncijfers asiel en migratie, juni 2019 |
|
Jan Paternotte (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u de Kerncijfers asiel en migratie, juni 2019?1
Ja.
Ontvangen Jemenitische asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de procesopvanglocaties (hierna: POL) in afwachting van de algemene asielprocedure. Dit aanbod geldt momenteel nog niet voor Jemenitische asielzoekers. Zo snel als mogelijk voor de uitvoering, uiterlijk per 1 januari 2020 wordt de doelgroep van asielzoekers die een aanbod krijgen, geactualiseerd. In principe komen asielzoekers afkomstig uit een groep van minimale omvang en een hoog inwillingspercentage in aanmerking voor NT2-lessen. Dit betekent dat Jemenitische asielzoekers vanaf dat moment ook een aanbod NT2-lessen krijgen op de POL. Zodra asielzoekers een vergunning krijgen, start het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Het taalonderwijs vormt hiervan de kern. Dat bestaat o.a. uit 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Syrische asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Ja, op dit moment krijgen Syriërs al NT2-lessen op de POL. Zodra asielzoekers een vergunning krijgen, wordt het taalonderwijs vervolgd binnen het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Eritrese asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Ja, op dit moment krijgen Eritreeërs al NT2-lessen op de POL. Zodra asielzoekers een vergunning krijgen, wordt het taalonderwijs vervolgd binnen het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Turkse asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de POL. Dit aanbod geldt momenteel niet voor Turkse asielzoekers. Zo snel als mogelijk voor de uitvoering, uiterlijk per 1 januari 2020 wordt de doelgroep van asielzoekers die een aanbod krijgen, geactualiseerd. Dit betekent dat Turkse asielzoekers vanaf dat moment ook NT2-lessen krijgen. Per 1 januari 2020 kunnen Turkse asielstatushouders ook inburgeren.2 Indien de Turkse asielstatushouders hiervoor kiezen, kunnen zij de NT2-lessen vervolgen binnen het programma Voorbereiding op Inburgering op het azc.
Ontvangen Iraanse asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de POL. Dit aanbod geldt niet voor Iraanse asielzoekers, ook niet na de actualisatie per 1 januari 2020, vanwege de genoemde vereisten in antwoord 2. Zodra Iraanse asielzoekers een vergunning krijgen, start het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Iraakse asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de POL. Dit aanbod geldt niet voor Iraakse asielzoekers, ook niet na de actualisatie per 1 januari 2020, vanwege genoemde vereisten in antwoord 2. Zodra Iraakse asielzoekers een vergunning krijgen, start het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
In hoeverre worden de taallessen door vrijwilligers gegeven, dan wel door experts?
Het aanbod Basaal Nederlands dat beschikbaar is voor alle asielzoekers wordt gegeven door vrijwilligers. De NT2-lessen op de POL worden gegeven door gecertificeerde NT2-docenten. Hetzelfde geldt voor de taallessen binnen het programma Voorbereiding op inburgering op het azc; ook deze worden gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
In hoeverre vindt er differentiatie op niveau plaatsvinden?
Zowel bij de NT2-taallessen op de POL als bij de NT2-taallessen binnen het programma Voorbereiding op inburgering vindt differentiatie naar niveau plaats. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie niveaus, te weten analfabeten, laagopgeleiden en midden/hoogopgeleiden. Bij de start van de lessen wordt door de NT2-docent van het COA een toets afgenomen die inzicht geeft of iemand een snelle, gemiddelde of langzame leerling is. Het betreft een leerbaarheidstoets van het COA voorafgaand en ten behoeve van het programma Voorbereiding op inburgering. Voor analfabeten bestaat er een aparte toets. Aan de hand van deze toets kan de docent het traject bepalen dat het beste aansluit bij het niveau van de vergunninghouder.
In hoeverre sluiten de huidige taallessen aan op het inburgeringstraject?
Na afronding van de NT2-lessen uit het programma Voorbereiding op inburgering wordt, indien mogelijk, door het COA een eindtoets afgenomen (gericht op spreekvaardigheid). De resultaten van zowel de eerdere leerbaarheidstoets als de eindtoets krijgt de deelnemer mee in zijn persoonlijk informatiedossier en worden tevens in het klantprofiel opgenomen dat door het COA aan de gemeente wordt gezonden. Het streven is dat een deelnemer, die het programma met goed gevolg heeft doorlopen, het Nederlands ten minste op A1min niveau beheerst. Daarbij maakt het COA gebruik van een NT2-lesmethode die ook veel wordt gebruikt tijdens de inburgering in gemeenten. Op deze manier wordt zo veel als mogelijk de aansluiting gezocht met het inburgeringstraject in gemeenten.
Deelt u de mening dat de combinatie van de lange wachttijden bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst(IND) om te starten met een asielprocedure, waarbij geen prioriteit wordt gegeven aan spoor drie (evidente inwilligingen), en de regel dat asielzoekers pas met taalles mogen beginnen zodra hun procedure is gestart, ervoor zorgt dat kansrijke asielzoekers direct een achterstand in hun integratieproces oplopen? Hoe beoordeelt u dit
Lange doorlooptijden tijdens de asielprocedure staan een snelle integratie in de weg. Het terugdringen van de doorlooptijden bij de IND heeft daarom mijn prioriteit. Het extra personeel bij de IND zal voor het overgrote deel worden ingezet voor het afhandelen van asielaanvragen in spoor 4 (algemene en verlengde asielprocedure), waarin ook de meer kansrijke aanvragen worden behandeld. Hoewel de doorlooptijden in spoor 4 in de aankomende maanden nog zullen toenemen, is het niet zo dat asielzoekers geen taalles kunnen krijgen gedurende de tijd dat ze wachten. Zoals hierboven gemeld, ontvangen alle asielzoekers een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers en is het voor asielzoekers uit bepaalde herkomstlanden mogelijk om NT2-taallessen op de POL te volgen.
Deelt u de mening dat het überhaupt vreemd is bepaalde categorieën kansrijke asielzoekers uit te sluiten van taalles, waardoor hun integratie wordt vertraagd? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de afspraak uit het regeerakkoord «taalles vanaf dag één»?
Ik onderschrijf de afspraak uit het regeerakkoord dat het van belang is dat asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag vanaf dag één taalles behoren te krijgen. Daarom is het reeds voor Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen mogelijk om NT2-lessen op de POL te volgen. De doelgroep van asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag die een aanbod krijgt, wordt zo snel als mogelijk voor de uitvoering en uiterlijk per 1 januari 2020 geactualiseerd en uitgebreid. Niet alle asielaanvragen van asielzoekers in procedure (spoor 4) zijn kansrijk. De actualisering houdt rekening met recente inwilligingspercentages en de omvang van de asielinstroom per herkomstland. Dit betekent dat asielzoekers uit groepen met een hoog inwillingspercentage en een minimale omvang in aanmerking komen voor NT2-taallessen.
Deelt u de mening dat snelle integratie en taalles vanaf dag één zowel de Nederlandse samenleving als de asielzoeker enorm ten goede komt en dat u zich er voor moet inspannen dit zoveel mogelijk te stimuleren, ook als dat betekent dat meer nationaliteiten in aanmerking moeten komen voor taallessen in Asielzoekerscentra (AZC)? Zo ja, bent u bereid zich in te spannen teneinde ervoor te zorgen dat in ieder geval álle kansrijke nationaliteiten zo snel mogelijk met taallessen in AZC kunnen beginnen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat snelle integratie en taalles vanaf dag één voor asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag van groot belang zijn, zowel voor de Nederlandse samenleving als de asielzoekers in kwestie. Binnen het programma Flexibilisering Asielketen wordt reeds gewerkt aan de afspraak uit het regeerakkoord dat het van belang is dat asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag vanaf dag één taalles behoren te krijgen. Door het ontwikkelen van een afwegingskader moet in de toekomst sneller en beter onderscheid worden gemaakt tussen kansrijke en minder kansrijke asielaanvragen. Daarbij wordt onder andere op basis van nationaliteit en landenbeleid bepaald welke evident kansrijke asielaanvragen prioriteit dienen te krijgen, ook wat betreft integratie en taalles.
Deelt u de mening dat asielzoekers die in de AZC mogen starten met taallessen ook de mogelijkheid moeten hebben vrijwilligerswerk te verrichten?
Ja, ik deel deze mening. Zowel asielzoekers als vergunninghouders hebben op dit moment al de mogelijkheid om vrijwilligerswerk te verrichten. Partijen zoals het COA, Pharos en de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk hebben hier de afgelopen jaren stevig op ingezet en zullen dit ook in de toekomst blijven doen.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden?
Ja.
De vrijwaringsmaatregelen op walsdraadstaal |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er op 4 september 2019 in Brussel is gestemd over de herziening van de importquota op staal en ervoor gekozen is om de progressieve verhoging van het importquotum voor walsdraadstaal te verlagen van 5 procent naar 3 procent?
Ja, dat klopt. Het verlagen van de progressieve verhoging van het importquotum van 5 naar 3% geldt overigens niet alleen voor walsdraad maar voor alle 26 staalcategorieën die onder de vrijwaringsmaatregelen vallen.
Klopt het dat Nederland samen met drie andere EU-landen tegen deze herziening heeft gestemd?
Ja. Een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten steunde de aanpassing echter. De aangepaste maatregelen zijn op 1 oktober jl. in werking getreden1.
Is het mogelijk om de Kamer een – al dan niet beknopt – verslag van deze vergadering te doen toekomen?
De Europese Commissie publiceert in het comitologieregister2 onder meer de uitslagen van stemmingen en beknopte verslagen zodra deze beschikbaar zijn. Ik verwijs u derhalve naar dat register. Het gaat hier om het Comité voor vrijwaringsmaatregelen en gemeenschappelijke uitvoerregelingen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit nieuwe quotum voor walsdraadstaal tot grote problemen leidt bij sommige Nederlandse bedrijven?
Het nemen van vrijwaringsmaatregelen op zich acht het kabinet gerechtvaardigd. Door het unilaterale besluit van de VS om een extra invoerheffing van 25% op te leggen op importen van staal en aluminium dreigde staal dat oorspronkelijk bedoeld was voor de VS, de EU-markt te ontwrichten.
Het gaat erom een goede balans te vinden tussen de belangen van de staal producerende industrie, die gebaat is bij de vrijwaringsmaatregelen, en de staalverwerkende industrie, die gebaat is bij het vrij kunnen importeren van buiten de EU. In die balans pakt de huidige aanpassing ongunstig uit voor de staalverwerkende industrie.
Deelt u de mening dat deze Europese vrijwaringsmaatregelen zorgen voor een verstoring van de markt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de conclusie dat deze vrijwaringsmaatregelen onevenredig slecht uitpakken voor Nederlandse bedrijven en een onevenredig concurrentievoordeel opleveren voor hun concurrenten?
In de sectoren waar onvoldoende Europese productie is, maken de vrijwaringsmaatregelen het moeilijker om staal tegen een concurrerende prijs te verkrijgen. Dat geldt voor zowel Nederlandse staalimporteurs en staalverwerkers, als die uit andere EU-lidstaten. De staalproducent die het staal zelf bewerkt is een directe concurrent van de staalverwerkers. Deze staalproducent heeft voordeel van deze maatregelen.
Bent u bereid deze zaak aanhangig te maken bij de Eurocommissaris voor Mededinging Vestager?
Bij bespreking van de vrijwaringsmaatregelen op Europees niveau is ook het mededingingsaspect ter sprake gebracht. Het is aan een gedupeerd bedrijf om desgewenst een klacht in te dienen bij het directoraat-generaal voor Mededinging als er in een bepaalde sector mogelijk sprake is van schending van het kartelverbod of misbruik van economische machtspositie.
Zijn de negatieve effecten van de oude en de nieuwe vrijwaringsmaatregelen in kaart gebracht? Zo ja, kunt u de effecten met de Kamer delen?
De Europese Commissie heeft onderzoek gedaan naar de effecten van de definitieve vrijwaringsmaatregelen, die in februari jl. zijn ingegaan.
Uit het onderzoek heeft de Europese Commissie geconcludeerd dat de vrijwaringsmaatregelen aangepast moeten worden om de Europese staalindustrie beter te beschermen. Een weergave daarvan is te vinden in de uitvoeringsverordening waarbij de definitieve vrijwaringsmaatregelen zijn aangepast3.
Wat de precieze gevolgen zullen zijn van deze aanpassingen is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de economische ontwikkelingen in de Europese Unie en de mondiale ontwikkelingen op de staalmarkt.
Wanneer vindt de volgende herzieningsvergadering plaats en welke acties gaat u tot die tijd ondernemen om deze negatieve effecten te bestrijden?
Er is nog geen herzieningsvergadering gepland. De Europese Commissie heeft aangegeven in de loop van het volgend jaar de effecten van de nu aangepaste vrijwaringsmaatregelen te onderzoeken. Naar aanleiding daarvan kan de Europese Commissie een voorstel doen om de vrijwaringsmaatregelen wederom aan te passen. Nederland zal zich intussen blijven inzetten voor een goede balans tussen de belangen van de staalproducenten en de belangen van de staalverwerkende industrie.
De toegankelijkheid van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer voor blinden en slechtzienden |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat blinden en slechtzienden een goede toegang moeten hebben tot de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer?
Ja.
Zal in de tijdelijke huisvesting ook een audiomaquette worden geplaatst zodat blinden en slechtzienden door middel van tast en audio zich een beeld van de Tweede Kamer kunnen vormen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Uw gedachte heeft mijn sympathie. Het plaatsen van een audiomaquette als onderdeel van de voorzieningen in de tijdelijke huisvesting is echter vanwege de rolverdeling tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gebruikers van de tijdelijke huisvesting, een zaak van de Tweede Kamerorganisatie. De Tweede Kamerorganisatie heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de komst en het onderhoud van de audiomaquette die nu staat opgesteld in de Statenpassage. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft daar destijds, vanwege de genoemde rolverdeling, geen betrokkenheid bij gehad. Omdat de maquette vooral de plenaire zaal beslaat, geef ik u in overweging om de Tweede Kamerorganisatie te verzoeken de bestaande maquette mee te laten nemen. De zaal in de tijdelijke huisvesting is immers vergelijkbaar. Door de gesproken teksten aan te passen is de maquette goed bruikbaar in de tijdelijke huisvesting. Ik zal ook van mijn kant de Tweede Kamerorganisatie hierop laten attenderen.
Welke andere voorzieningen die de toegankelijkheid voor blinden en slechtzienden bevorderen zullen in de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer aanwezig zijn? Zijn deze voorzieningen toereikend om een goede toegang voor blinden en slechtzienden te garanderen?
De voor het publiek toegankelijke ruimten en de vleugel met de vergaderruimten zullen voldoen aan de eisen volgens het ITs Publiek (Integrale toegankelijkheid standaard 2012), bijvoorbeeld brailleteksten in de lift, leuningen bij hoogteverschillen in publieke gebieden en voelbare markering van de bovenste en de onderste traptrede. Voor de overige niet-publieke ruimten worden de bestaande voorzieningen (zoals een invalidentoilet) gecontinueerd.
Slechte nazorg bij letselschade |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het verhaal van de patiënt die het ziekenhuis Isala aansprakelijk heeft gesteld voor medische letselschade?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het ziekenhuis Isala verhindert dat de patiënt waarbij medisch letselschade is geconstateerd de mogelijkheid krijgt om in gesprek te gaan met de behandelende arts destijds en ook niet te horen krijgt wie de behandelende arts destijds was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het essentieel voor het bieden van goede zorg dat de patiënt gewoon te horen krijgt wie hem behandelt en dat hij de mogelijkheid krijgt om met de arts over zijn behandeling te spreken. Ook moet een patiënt daarbij vragen kunnen stellen over een incident dat hem is overkomen, zeker als het zo’n heftig incident betreft als in dit geval. Als zorg anders verloopt of anders wordt ervaren dan bedoeld, zijn openheid en een goed gesprek over de feiten en de impact van het incident voor patiënt én arts heel belangrijk. Het gesprek helpt om het vertrouwen tussen patiënt en de behandelend arts te behouden of te herstellen. Een van de kenmerken van goede zorg is dat de rechten van de patiënt zorgvuldig in acht worden genomen en dat de patiënt met respect wordt behandeld. Patiënten waarderen in het algemeen een open houding. Veelal voorkomt het misverstanden en een escalatie van de situatie in bijvoorbeeld een klacht, tuchtprocedure of schadeclaim. Het biedt bovendien, naar mijn stellige overtuiging, de beste kans om te leren van het incident en om de kwaliteit van zorg te verbeteren.
De Raad van Bestuur van Isala heeft mij als reactie laten weten het recht van de patiënt op informatie te onderschrijven, grote waarde te hechten aan openheid en transparantie omtrent calamiteiten en het beleid te hebben om patiënten te betrekken bij het onderzoek naar een calamiteit. Zo nodigt Isala patiënten uit om het calamiteitenrapport ook met de behandelend arts te bespreken. Ook deze patiënt zou volgens het bestuur meerdere keren zijn uitgenodigd voor een gesprek met Isala en de behandelend arts, maar zou elk persoonlijk contact af hebben gehouden. Ook zou het volledig medisch dossier aan deze patiënt zijn overhandigd waarin ook de namen van de artsen en verpleegkundigen staan.
De Raad van Bestuur heeft aangegeven haar aansprakelijkheid te erkennen voor de geleden schade door deze patiënt. Bovendien blijft de betrokken patiënt welkom voor het door hem gewenste gesprek met de behandelend arts en zal Isala hem daarom nogmaals een uitnodiging sturen.
Vindt u het niet vreemd dat patiënten recht hebben op informatie, maar niet de gelegenheid krijgen om na medische letselschade de behandelaar vragen te stellen hoe de ontstane situatie is ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat voor de verwerking van medische letselschade het van belang kan zijn dat een patiënt medische vragen kan stellen over de ontstane situatie bij de behandelaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat – ook bij situaties waarbij sprake is van medische schade – patiënten het recht moeten hebben om hun behandelende arts te spreken indien zij nog vragen hebben over de ontstane situatie? Zo ja, gaat u kijken of aanvullende regelgeving nodig is? Zo neen, waarom niet?
Ja, ook bij situaties waarbij sprake is van medische schade hebben patiënten het recht om hun behandelende arts te spreken indien zij nog vragen hebben over de ontstane situatie.
In de Wet Kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg (Wkkgz) is vastgelegd dat artsen zo snel mogelijk na ontdekking van een incident de patiënt hierover moeten informeren. Daarnaast moeten zij in het dossier een aantekening maken van een incident met mogelijk schadelijke gevolgen voor de patiënt, met daarbij de namen van de bij het incident betrokken zorgverleners.
Ook in de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA)3 is vastgelegd dat artsen zo snel mogelijk na een incident in gesprek moeten gaan met een patiënt. Zij mogen daarbij ook openlijk spreken over eventuele fouten. Het is de KNMG zelf die zich voor deze bepaling sterk heeft gemaakt4. Ingevolge de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) is de arts gehouden deze standaard die in de GOMA is neergelegd, na te leven.
Aldus is, naar mijn oordeel, het recht van de patiënt om zijn behandelende arts te mogen spreken indien hij nog vragen heeft over de ontstane situatie voldoende gewaarborgd. Gelet hierop acht ik aanvullende regelgeving niet nodig.
De financiële problemen die Curaçaose oud-studenten ondervinden bij het aflossen van studieschulden |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat oud-studenten op Curaçao door DUO in financiële problemen raken bij de aflossing van hun studieschuld?1 Klopt het dat u een brief van uw Curaçaose collega hierover hebt ontvangen? Zo ja, bent u bereid een afschrift van uw antwoord aan de Kamer te sturen?
Ja. Ik voeg een afschrift van mijn brief bij.2
Klopt het dat DUO eraan in de weg staat dat deze groep oud-studenten hun studieschuld aflost? Klopt het dat DUO deze oud-studenten langdurig in onzekerheid laat over een passende aflossingsregeling, maar in de tussentijd wél snel is met het toepassen van incassomaatregelen?
Ik herken het beeld niet dat DUO aflossing van de studieschuld door deze groep oud-studenten in de weg staat. Het is de taak van DUO om studieschulden te innen en dat op een behoorlijke manier te doen. Dat betekent dat het voor oud-studenten snel duidelijk moet zijn hoe hoog hun studieschuld is en welk bedrag zij maandelijks moeten terugbetalen. DUO informeert studenten hier ook over.
Oud-studenten hoeven niet meer af te lossen dan zij gezien hun inkomen kunnen dragen. Als het inkomen waarvan wordt uitgegaan is verslechterd, dan kan de oud-student verzoeken om bij de berekening van een ander inkomensjaar uit te gaan. Tevens is het voor de oud-student ook mogelijk om een aflossingsvrije periode aan te vragen. Mocht desondanks toch een betalingsachterstand (dreigen te) ontstaan, dan is het verstandig om direct contact op te nemen met DUO. Er kan dan in overleg met de oud-student naar een passende oplossing worden gekeken. De oud-student wordt dan ook gevraagd aan te tonen waarom de geboden opties niet tot het gewenste resultaat leiden. Een DUO medewerker kan op basis van de specifieke persoonlijke situatie van een oud-student in onderling overleg tot een aangepaste afspraak komen.
De Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport (OWCS) heeft mij laten weten signalen te hebben ontvangen dat het voor oud-studenten in de praktijk lastig is om onder andere vanwege het tijdsverschil telefonisch in contact te komen met DUO en informatie te ontvangen over het treffen van een betalingsregeling. Daarom kunnen studenten op Curaçao veel zaken zelf regelen in Mijn DUO en is DUO ook per e-mail te bereiken. In het najaar zullen medewerkers van DUO een aangesloten periode op Curaçao aanwezig zijn, zodat het wordt vergemakkelijkt om in contact te treden met DUO.
Verder wil ik benadrukken dat DUO niet zomaar een incassobureau inschakelt voor het innen van de studieschuld. Als oud-studenten de betalingsverplichting niet nakomen, is er sprake van een achterstallige schuld en zal DUO een betalingsherinnering sturen. Als ook dit niet tot een betaling leidt, zal een aanmaning worden verstuurd. Als daarop wederom geen reactie is ontvangen door DUO, zal een tweede aanmaning worden gestuurd. DUO zet pas een deurwaarder in als alle herinneringen en aanmaningen niet tot betaling of tot contact over een mogelijke betalingsregeling hebben geleid. Ook de deurwaarder zal eerst proberen via de minnelijke weg te incasseren. Indien ook dit niet het gewenste resultaat oplevert, zal overgegaan worden tot een gerechtelijke inningsprocedure.
In hoeverre wordt bij het bepalen van de aflossingsregeling rekening gehouden met lokale omstandigheden? Deelt u de mening dat met het oog op de lagere lonen en het afwijkende belastingstelsel voor Curacaose oud-studenten andere aflossingsbedragen moeten worden vastgesteld? Klopt het bijvoorbeeld dat er gevallen bestaan waarin de hoogte van het maandelijkse aflossingsbedrag hoger is dan het op Curaçao gehanteerde minimumloon?
De voorwaarden waaronder oud-studenten hun studieschuld moeten terugbetalen zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 en zijn voor alle oud-studenten hetzelfde. Pas als een oud-student over voldoende inkomen beschikt, hoeft de studieschuld te worden terugbetaald. Dat gebeurt bij oud-studenten die in Europees Nederland wonen automatisch omdat DUO door automatische koppeling met de gegevens van de Nederlandse Belastingdienst kan beschikken over de inkomensgegevens van deze oud-studenten. De oud-studenten op Curaçao kunnen – net als alle andere oud-studenten die buiten Europees Nederland wonen – een draagkrachtmeting aanvragen. Bij het bepalen van de draagkracht van een oud-student is het inkomen van de oud-student zelf van belang en dat van een eventuele partner. DUO vraagt de inkomens van Curaçaose oud-studenten die eerder draagkracht hebben aangevraagd periodiek op bij de Belastingdienst van Curaçao om proactief de draagkracht te continueren. Indien de Belastingdienst van Curaçao deze informatie (nog) niet kan verstrekken, wordt de debiteur gevraagd zelf inkomensgegevens te verstrekken, om op die manier de draagkracht vast te stellen.
Bij een inkomen onder het Nederlandse minimumloon, hoeft een oud-student niets terug te betalen. Het Nederlandse minimumloon ligt hoger dan het minimumloon op Curaçao, dus als oud-studenten inkomsten hebben onder het op Curaçao gehanteerde minimumloon hoeven zij niets terug te betalen. Uitgaan van het (hogere) Nederlandse minimumloon is dit dus in het voordeel van oud-studenten op Curaçao.
DUO roept oud-studenten op om de aanvraag te doen om naar draagkracht terug te mogen betalen. Alleen dan kan rekening gehouden worden met het daadwerkelijke inkomen van de oud-student. Ook bij oud-studenten met betalingsachterstanden die DUO verzoeken om een betalingsregeling, wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de oud-student. In individuele gevallen kan rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden.
Bent u bereid om de huidige aflossings- en incassopraktijk te onderzoeken en maatregelen te treffen om oud-studenten een proportionele aflossingsregeling aan te bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u hierover uitsluitsel te kunnen bieden en bent u bereid in de tussentijd af te zien van incasso’s?
Medewerkers van DUO reizen dit najaar en in het voor- en najaar van 2020 voor een aaneengesloten periode af naar Curaçao om samen met debiteuren met betalingsproblemen naar een oplossing voor hun probleem te zoeken.
Zoals ik verder in mijn reactie op de brief van de Minister van OWCS ook heb aangegeven, vind ik dat onderzocht moet worden of de manier van het innen van achterstand van de studieschuld volgens de regels plaatsvindt. Geen enkele oud-student mag in de problemen komen door het afbetalen van een studieschuld. DUO heeft het Ministerie van OWCS gevraagd om concrete casussen om de signalen over de incassopraktijken te kunnen onderzoeken. Als uit de nadere informatie van de Minister van OWCS blijkt dat daar zaken mis zijn gegaan, zal ik zeker maatregelen nemen.
De sluiting die dreigt voor de spoedpost van de huisartsendienst Twente-Oost |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht waaruit blijkt dat de spoedpost van de Huisartsendienst Twente-Oost (HDT) in Oldenzaal dreigt te moeten sluiten?1
Ja.
Klopt het dat het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente (MST) van plan is de huur te gaan verhogen met 70%? Op basis waarvan denkt MST dat een verhoging van 70% gerechtvaardigd zou zijn?
De Spoedpost Oldenzaal is voor Nederlandse begrippen een kleine huisartsenpost (HAP) met een werkgebied van ongeveer 82.000 inwoners zijnde de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal. Ik heb begrepen van de directie van Spoedzorg Huisartsen Twente (SHT) – de organisatie waar de Spoedpost Oldenzaal onderdeel van is – dat Spoedpost Oldenzaal niet financieel rendabel is. Het (gedeeltelijk) sluiten van de Spoedpost Oldenzaal is nu onderwerp van gesprek. Bij de besluitvorming liggen twee opties voor: sluiting van de Spoedpost Oldenzaal in de nacht en de overige ANW-uren wel geopend blijven of volledige sluiting van de Spoedpost Oldenzaal en het werkgebied van Spoedpost Oldenzaal verdelen over de Spoedposten Enschede en Hengelo. Door deze verdeling ontstaan qua werkgebied en verrichtingenniveau van huisartsenzorg twee gelijkwaardige Spoedposten waar efficiënt personele bezetting zoals huisartsen en triagisten ingezet kan worden. De directie van SHT is van mening dat de acute huisartsenzorg in de regio door volledige sluiting van de Spoedpost Oldenzaal toekomstbestendig zal zijn. Het definitieve besluit over een (gedeeltelijke) sluiting moet nog worden genomen. De uitvoering van het definitief besluit zal vanaf maandag 6 januari 2020 worden ingevoerd.
De spoedpost kon vooral volledig geopend zijn vanwege de samenwerking met het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente (MST). Door het aflopen van de samenwerkingsovereenkomst en huurovereenkomst per 1 januari 2020, moeten er nieuwe afspraken komen passend bij de huidige situatie en financieringsafspraken in de gezondheidszorg. Nieuwbouw in 2015, kosten voor bedrijfsvoering (waaronder huisvesting) van de huisartsenpost in de avond, nacht en weekend- uren en de eis van College Sanering Zorginstellingen (CSZ) voor marktconforme prijzen bij vervreemding of verhuur van zorgvastgoed, maken dat verhoging van de huur noodzakelijk is. Strikt genomen betreft de huurverhoging geen 70% aangezien SHT inmiddels meer oppervlakte in gebruik heeft dan in het oorspronkelijke contract staat opgenomen, aldus het MST. Dat is in het nieuwe voorstel van MST ook aangepast.
Het MST heeft mij laten weten dat ze op dit moment acht verpleegkundigen detacheren naar de spoedpost in Oldenzaal waarbij de kosten, maar niet de opbrengsten van de verpleegkundige inzet gedeeld worden. MST heeft in gesprek met SHT aangegeven een deel van deze kosten niet meer te kunnen en willen dragen. Dit betekent voor de spoedpost dat de kosten van de nieuwe overeenkomsten zullen stijgen en dat de spoedpost geen gebruik meer kan maken van de inzet van verpleegkundigen van het ziekenhuis. Daarnaast heeft SHT mij laten weten, dat los van de financiële implicaties, het voor SHT onmogelijk is – gezien de krapte op de arbeidsmarkt – om de extra diensten in de nacht en eventuele extra bezetting in de avonden en weekenden op korte termijn ingevuld te krijgen.
Ik heb van de directie van SHT begrepen dat ze met de Raad van Afgevaardigden (RvA) van de Spoedpost Oldenzaal (vertegenwoordiging van de huisartsengroepen die bij de post aangesloten zijn) vanaf juni diverse gesprekken hebben gevoerd om de opties te bespreken om de consequenties van het opzeggen van de samenwerkingsovereenkomst en huurovereenkomst te bespreken. Daarbij was een randvoorwaarde gesteld door de directie dat deze eventuele maatregel tenminste budgettair neutraal zou moeten zijn. Zowel de directie van SHT als de leden van de RvA zijn van mening dat in ieder geval de sluiting in de nacht van de Spoedpost Oldenzaal onvermijdelijk is gezien het gering aantal verrichtingen van huisartsenzorg.
Klopt het dat het MST geen verpleegkundigen meer wil leveren voor de Oldenzaalse huisartsenpost? Zo ja, wat is de reden daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de facto ziekenhuis MST de Oldenzaalse huisartsenpost sluit door eenzijdig de voorwaarden irreëel te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers van NEED (Netherlands Emergency department Evaluation Database) beschikbaar over hoeveel mensen van de huisartsenpost uit Oldenzaal terecht komen op de spoedeisende hulppost in Enschede en/of Hengelo? Zo, ja kunt u die delen?
Er zijn geen cijfers van NEED beschikbaar over hoeveel mensen van de spoedpost uit Oldenzaal doorverwezen worden naar de spoedeisende hulppost in Enschede en Hengelo. Spoedpost Oldenzaal heeft naar verhouding een klein verzorgingsgebied met een gering aantal verrichtingen van huisartsenzorg. De Spoedpost Enschede heeft momenteel een verzorgingsgebied van 186.395 inwoners. De Spoedpost Hengelo heeft een verzorgingsgebied van 131.310 inwoners. Na eventuele sluiting van Spoedpost Oldenzaal zullen de Spoedposten Enschede en Hengelo elk een verzorgingsgebied van ongeveer 200.000 inwoners krijgen.
Zijn de adherentiecijfers in de regio in kaart gebracht, conform de aangenomen motie Van den Berg (Kamerstuk 31 016, nr. 198)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze cijfers delen?
Zorgaanbieders beschikken zelf over deze gegevens en kunnen deze gebruiken bij besluitvorming. Van het SHT heb ik begrepen dat in kaart gebracht is wat de adherentiecijfers zijn en wat de consequenties zijn van een eventuele (gedeeltelijke) sluiting van de Spoedpost Oldenzaal. Het SHT heeft het RIVM gevraagd om te toetsen of in de nieuwe situatie de landelijke bereikbaarheidsnorm (minimaal 90% van de inwoners van het werkgebied van de HAP kan binnen 30 minuten per auto de HAP bereiken) niet overschreden wordt. Ik heb begrepen dat de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM laat zien dat bij een sluiting van de Spoedpost Oldenzaal, de landelijke bereikbaarheidsnorm ruimschoots behaald blijft.
Kan worden aangegeven wanneer en hoeveel mensen er naar de Oldenzaalse huisartsenpost komen?
Zie antwoord vraag 6.
Is er een regiobeeld gemaakt over de zorgbehoefte voor Oldenzaal en omstreken met cijfers over bevolkingsopbouw, sociaaleconomische status, leeftijdsopbouw met cijfers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Nivel, ziekenhuizen en het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ)?
Menzis heeft als grootste zorgverzekeraar in de regio het initiatief genomen een regiobeeld te maken, zoals ook afgesproken is in de bestuurlijke akkoorden 2019–2022. Onder begeleiding van een bureau heeft Menzis in de afgelopen maanden een regiovisie Twente 2030 ontwikkeld. Dit beeld is geanalyseerd en opgeschreven vanuit het perspectief van Twente en dus niet specifiek voor Oldenzaal. Met deze visie gaat Menzis nu met de partijen in de regio om tafel.
Deelt u de mening dat in deze casus de zorgaanbieders de regionale bestuurders en inwoners tot nog toe onvoldoende geconsulteerd hebben, terwijl dit volgens uw concept AMvB over wijzigingen in de (acute) zorg wel noodzakelijk is? Hoe gaat u in dit geval handhaven dat het overleg in de regio wel wordt gevoerd?
Zoals u weet is de AMvB acute zorg, waarin de communicatie met partijen en inwoners in de regio een belangrijk onderdeel is, nog niet in werking getreden. Echter, vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze AMvB stimuleer ik op dit moment reeds dat zorgaanbieders die overwegen om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te sluiten, handelen in de lijn van deze concept AMvB.
Conform de concept AMvB acute zorg heeft de SHT gesprekken gevoerd over de eventuele (gedeeltelijke) sluiting van de Spoedpost Oldenzaal met onder meer het MST, wethouders van de betrokken gemeenten, zorgverzekeraar Menzis, vertegenwoordigers van huisartsengroepen, het ROAZ Euregio en de voorzitter van de patiëntenvertegenwoordiging (Stichting Vrienden van Heil der Kranken). Er wordt onder andere een continuïteitsplan opgesteld en begin oktober wordt dit besproken in een ROAZ-overleg. Naar mijn mening zal de SHT een informatiebijeenkomst voor inwoners moeten organiseren om de inwoners de gelegenheid te geven hun zorgen en suggesties te uiten, voordat er een definitief besluit genomen wordt. In gesprek met de directie van SHT heb ik daarom dit verzoek neergelegd. De directie van SHT heeft aangegeven met dit verzoek aan de slag te gaan.
Bent u bereid te bevorderen dat zorgverzekeraar Menzis, MST, zorgaanbieders en bestuurders in gesprek gaan met als doel dat een huisartsenpost open blijft in en voor Oldenzaal en Noordoost Twente? Kunt u de uitkomsten van dat gesprek binnen een maand delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 9.
De zorggroep Aventura |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van diverse berichten inzake de zorggroep Aventura?1
Ja.
Wat vindt u van de managementvergoeding van bijna een kwart miljoen euro die aan beide eigenaren van Aventura (bovenop hun salaris) wordt uitbetaald? Is naar uw mening hier sprake van een constructie met als doel dan wel gevolg dat de Wet normering topinkomens wordt omzeild? Bent u bereid dergelijke constructies via wetgeving de pas af te snijden?
Het CIBG, de toezichthouder in de zorg op de naleving van de Wet normering topinkomens (Wnt), heeft Aventura zeer recent in onderzoek genomen. Op dit moment is daarom nog geen uitspraak te doen over de managementvergoedingen en de relatie met de Wnt.
Vindt u het bedrag van € 4.700 dat Aventura blijkbaar maandelijks per cliënt ontvangt in verhouding staan tot de diensten, zorg en begeleiding die door Aventura worden geleverd? Kunt u beschrijven waar een cliënt naar uw mening voor een dergelijk bedrag aanspraak op zou moeten kunnen maken? Bent u bereid in dezen maximumtarieven vast te leggen?
De Friese gemeenten geven aan het bedrag van € 4.700 niet te herkennen.
Op basis van de AMvB reële prijs Wmo 2015 stellen gemeenten met inachtneming van een aantal kostprijselementen een reëel tarief vast voor ondersteuning die geboden wordt in het kader van de Wmo 2015. De reële prijs voor ondersteuning wordt dan ook mede beïnvloed door de lokale infrastructuur en door lokaal vastgelegde kwaliteitseisen en uitvoeringseisen.
Het stellen van maximumtarieven zou betekenen dat ondersteuning (landelijk) genormeerd dient te worden. Mijns inziens staat dat haaks op hetgeen beoogd is met de Wmo 2015, namelijk maximaal maatwerk leveren, passend bij de behoeften van de cliënt en de lokale infrastructuur.
Wat vindt u van de constructie dat cliënten van een in handen van de eigenaren van Aventura zijnde organisatie («de tak beschermd wonen») dagbesteding doen bij een andere organisatie van dezelfde personen (een autobedrijf)? Wat vindt u van het woud aan BV’s en stichtingen dat deel uitmaakt van Aventura, waarbij over en weer opdrachten worden verleend? Vindt u nader onderzoek daarnaar gewenst? Bent u bereid daaraan via regelgeving paal en perk te stellen?
De concernrelaties van Aventura bv zijn bij aanvang van de overeenkomst overlegd door de aanbieder. De concernrelaties in de vorm van meerdere bv's zijn op zichzelf niet verboden en zien we vaker binnen het sociaal domein. De gemeente Smallingerland heeft aangegeven meer toezicht te willen houden op de financieringsstromen tussen de verschillende bv’s. Dat vind ik een goede ontwikkeling.
In de aanbesteding Beschermd Wonen in Friesland zijn geen afspraken gemaakt over waar de dagbesteding moet plaatsvinden en of dit mag op locaties/andere organisaties van de aanbieder. Zolang de besteding van zorggeld rechtmatig plaatsvindt en de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is, is de bedrijfsconstructie van een zorgaanbieder geen punt van bijzondere aandacht.
Wat vindt u van het feit dat Aventura zonder toestemming logo’s van bijvoorbeeld gemeente, openbaar ministerie en politie gebruikt? Welke consequenties heeft dat voor Aventura?
Het ongevraagd gebruik maken van de logo’s van genoemde instellingen vind ik onwenselijk en is in strijd met wet- en regelgeving. Bij het constateren van dit feit heeft de gemeente de zorgaanbieder direct gesommeerd het logo te verwijderen. Dit is ook gebeurd. Ik vertrouw erop dat de gemeente vervolgstappen onderneemt, mocht het toch nogmaals gebeuren.
Herkent en erkent u het beeld dat aanbieders van beschermd wonen regelmatig geen zorgachtergrond hebben en dat dergelijke aanbieders als paddestoelen uit de grond schieten? Ziet u dit als (ongewenst) gevolg van marktwerking?
Het beeld dat aanbieders regelmatig geen zorgachtergrond hebben, herken ik niet. Wel ontvang ik signalen van gemeenten dat zij zich soms zorgen maken over de kwaliteit die sommige aanbieders leveren. Zij kunnen hier in de eventuele aanbesteding en contractering goede afspraken over maken. Ook als sprake is van marktwerking zijn er mogelijkheden om te sturen op het leveren van zo goed mogelijke kwaliteit aan cliënten.
In de brief van 9 juli aan uw Kamer (35 000 XVI, nr. 133) staan maatregelen genoemd met als doel om zoveel mogelijk te voorkomen dat organisatorische en/of financiële constructies worden gehanteerd die doelmatige besteding van zorggeld in gevaar brengen (bestrijden van «excessen»).
Hoe vindt u dat, vierenhalf jaar (!) na inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving en nadat gemeenten (meer) verantwoordelijk zijn geworden voor beschermd wonen inclusief het toezicht daarop, aan dat toezicht en de daarbij horende handhaving wordt vormgegeven?
Op basis van artikel 6.1 van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht op de maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten doen dit door een of meerdere toezichthouders aan te wijzen. Dat toezicht is volop in ontwikkeling. Niet alles verloopt altijd even soepel en er is altijd ruimte om te leren en te verbeteren. Juist dat leren wil ik graag versnellen.
Instellingen voor Beschermd Wonen ondersteunen doorgaans de meest kwetsbaren binnen de groep mensen die een vorm van maatschappelijke ondersteuning nodig hebben. Het is daarom van belang dat het toezicht hierop proactief wordt vormgegeven in plaats van (alleen maar) reactief. In het kader van thematisch risicogestuurd toezicht, heb ik van de IGJ vernomen dat zij samen met gemeenten in 2020 meer focus legt op Beschermd Wonen. Bij toezicht op Beschermd Wonen is vaak sprake van gecombineerd toezicht, waarbij zowel de gemeentelijk toezichthouder als een Rijksinspectie betrokken is. De Minister van VWS ondersteunt dit waar nodig, om op deze manier de ontwikkeling van het Wmo-toezicht te versnellen. In zijn beleidsreactie op de jaarlijkse rapportage van de IGJ over het Wmo-toezicht, die binnenkort naar uw Kamer zal worden gezonden, zal hij nader ingaan op welke manier instellingen voor Beschermd Wonen bezocht worden.
Daarnaast ondersteunt de Minister van VWS gemeenten om toezicht en handhaving in het Wmo-domein uit te voeren en te versterken. De VNG organiseert – op ons verzoek – expertmeetings, waarbij toezichthouders van elkaar en elkaars methodes kunnen leren. Tevens heeft de Minister van VWS aangegeven werk te maken van openbaarmaking van Wmo-toezichtrapportages. Dit is een instrument om het Wmo-toezicht (nog) verder te professionaliseren.
Omdat bij Aventura ook Wlz cliënten in zorg zijn, staat Aventura ook onder toezicht van de IGJ. De IGJ heeft naar aanleiding van de signalen uit de media contact opgenomen met de gemeente en daaropvolgend zeer recentelijk een onaangekondigd toezichtbezoek afgelegd aan Aventura. Indien nodig onderneemt de IGJ zelf stappen naar aanleiding van dit onderzoek.
Durft u de garantie te geven dat een en ander in het hele land inmiddels op een goede wijze wordt vormgegeven, zodat vaak kwetsbare jongeren worden beschermd en «foute» zorgaanbieders worden geweerd of bent u van mening dat een en ander nog onvoldoende op orde is?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u het gevoel dat gemeenten soms terughoudend zijn met handhaving, nu het niet altijd eenvoudig is in voorkomende gevallen cliënten elders onder te brengen?
Nee, dat gevoel heb ik niet. Mijn beeld is dat gemeenten hun zorgplicht en de kwaliteit van ondersteuning serieus nemen. De gemeente Smallingerland heeft ook aangegeven dat geen sprake is van een beperkte capaciteit rondom intramuraal beschermd wonen.
Wat ziet u als úw verantwoordelijkheid in dezen en bent u bereid die te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in dezen niet nog langer af te wachten of gemeenten toezicht en handhaving in dezen op orde krijgen en zèlf de regie te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u in het kader van het hiervoor bedoelde bijvoorbeeld bereid om het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) óók volledig van toepassing te verklaren op aanbieders van beschermd wonen?
Nee. Het wetsvoorstel Wtza richt zich primair op een verbetering van het kwaliteitstoezicht van de IGJ op nieuwe zorgaanbieders. Aangezien Wmo-ondersteuning niet behoort tot het toezichtsdomein van de IGJ, past het niet om de Wtza daarnaar uit te breiden. Wel bestaat er een afsprakenkader voor de Wmo toezichthouders en de Rijksinspectie om de samenwerking bij gezamenlijk toezicht te bevorderen. Dit afsprakenkader wordt momenteel herzien. Begin 2020 zal de VNG dit afsprakenkader verspreiden onder gemeenten en toezichthouders.
Bent u bereid, daar waar het gaat om het toezicht op aanbieders van beschermd wonen, binnen afzienbare termijn met een actieplan te komen met maatregelen om misstanden zoals hier en in andere gevallen geconstateerd te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
De volstrekt onhoudbare situatie op vluchtelingenkampen op Lesbos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderen die niet meer praten»?1
Ja
Deelt u de mening dat het beeld dat in het bericht geschetst wordt voor de zoveelste keer aangeeft dat de situatie in het vluchtelingenkamp op Lesbos volkomen onhoudbaar en inhumaan is? Zo nee, waarom niet?
Deze berichtgeving bevestigt eens te meer dat de situatie op Lesbos, maar ook op andere Griekse eilanden, uiterst zorgwekkend is. Het kabinet deelt dan ook uw zorgen en ongeduld. Wat het kabinet betreft is er duidelijk sprake van een dringende noodzaak om structurele verbeteringen door te voeren op het gebied van opvang en het versnellen van asiel- en terugkeerprocedures. Nederland dringt daar voortdurend op aan, op ambtelijk en politiek niveau, bilateraal en in EU-verband. Griekenland dient daarvoor zelf verantwoordelijkheid te nemen. In dat licht verwelkomt het kabinet de prioriteiten van de nieuwe Griekse regering op het terrein van migratie, waaronder het verbeteren van de opvang, het versnellen van asielprocedures, het versterken van grensbewaking en het opschalen van terugkeer. Wat Nederland betreft verdient Griekenland daar alle steun bij, zowel van de Commissie als van de EU lidstaten. Deze is Griekenland ook vaak aangeboden.
Nederland heeft de Griekse autoriteiten steun aangeboden bij het doorvoeren van hogergenoemde prioritaire verbeteringen, bijvoorbeeld door het delen van kennis, expertise en ervaring. Minister-President Rutte heeft dit ook in zijn recente gesprek met zijn Griekse counterpart nogmaals benadrukt. De uitspraken van de nieuwe Griekse regering bieden vertrouwen dat reeds lang benodigde stappen nu daadwerkelijk worden gezet. Op welk termijn dat tot resultaat leidt is afhankelijk van de inspanningen van de Griekse autoriteiten en de steun die zij daarbij ontvangen van Europese partners.
Deelt u de mening dat in dit vluchtelingenkamp op grove wijze tal van kinderrechten worden geschonden? Zo ja, aan welke kinderrechten denkt u zoal? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat de opvang op de Griekse eilanden niet voldoet aan de Europese en internationale standaarden. Dit zorgt voor schrijnende omstandigheden, met name voor de meest kwetsbaren, waaronder kinderen. Het is van belang dat de geldende internationale en nationale normen worden gehandhaafd en Griekenland hier de nodige stappen in zet. Daarom dringt Nederland al langer aan op het doorvoeren van structurele verbeteringen. Voorts biedt Nederland via EASO experts aan die zijn gespecialiseerd in de opvang van kwetsbare groepen zoals alleenstaande minderjarigen. Momenteel zijn Nederlandse experts gedetacheerd bij EASO die zich inzetten voor onder andere de begeleiding en opvang van alleenstaande minderjarigen op Samos en het doorvoeren van structurele verbeteringen in de opvang.
Deelt u de mening dat niet alleen Griekenland verantwoordelijk kan worden gehouden voor het oplossen van de problemen met de vluchtelingen op Lesbos en met name de kinderen daaronder? Zo ja, hoe gaan de EU en Nederland concreet op korte termijn voor de oplossing zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de situatie in het vluchtelingenkamp voor met name kinderen zodanig is, dat de tijd van op Europees niveau praten en onderhandelen voorbij is en dat er snel gehandeld moet worden? Zo ja, hoe gaat u het initiatief hiertoe nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt uw ongeduld. Zoals vaak met uw Kamer gewisseld, vraagt Nederland doorlopend aandacht voor de schrijnende situatie op de Griekse eilanden. Ook heeft Nederland meermaals het aanbod gedaan om de Griekse autoriteiten te ondersteunen om structurele verbeteringen door te voeren op het gebied van opvang en het versnellen van asiel- en terugkeerprocedures. Daarbij wordt bij voorkeur in Europees verband samengewerkt met de Commissie, EASO, Frontex en andere EU lidstaten.
Nu de nieuwe Griekse regering maatregelen heeft aangekondigd die hier nauw op aansluiten, verwacht het kabinet dat er nu ook, met Europese steun, stappen zullen worden gezet. Een van de acute maatregelen die de Griekse regering heeft getroffen is het overplaatsen van kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen naar het vasteland.
Op 10 september jl. heeft de Griekse regering via de Europese Commissie de lidstaten verzocht om maximaal 2.500 alleenstaande minderjarige asielzoekers te herplaatsen. Dit verzoek wordt momenteel bestudeerd.
Hierbij wordt wel aangetekend dat het kabinet in principe geen voorstander is van een nieuwe herplaatsingsronde. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, draagt herplaatsing niet bij aan een structurele oplossing. Het is bovenal zaak dat structurele verbeteringen worden doorgevoerd in de opvang om onder andere adequate zorg te kunnen bieden aan kwetsbare groepen als alleenstaande minderjarige asielzoekers.
Deelt u de mening dat «om blijvende psychologische schade te voorkomen, deze kinderen onmiddellijk uit het Moria-kamp, van Lesbos af, [moeten] worden weggehaald.»? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen en op welke zeer korte termijn? Hoeveel kinderen is Nederland bereid op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Grote zorgen Tweede Kamer na onderzoek salafistische moskeescholen' |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen Tweede Kamer na onderzoek salafistische moskeescholen»1? Hoe beoordeelt u dit onderzoek van het NRC en Nieuwsuur?2
Ja.
Hoe beoordeelt u dit nieuws, zeker nadat eerder dit jaar de AIVD al wees op salafisten die via informeel onderwijs en weekendscholen een steeds stevigere greep op het onderwijs in Nederland krijgen?3 Welke stappen heeft u gezet naar aanleiding van dit AIVD-onderzoek?
Het kabinet vindt het in geen geval acceptabel indien mensen in Nederland onze vrijheden misbruiken om antidemocratische, anti-integratieve en onverdraagzame boodschappen te verspreiden. Het kabinet heeft daartoe een aantal maatregelen in gang gezet. We werken met de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.4 Binnen deze Taskforce werken de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD), Justitie en Veiligheid (inclusief de NCTV), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Buitenlandse Zaken nauw samen met politie en gemeenten. Ten aanzien van informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering bij informele scholing. De resultaten van dit onderzoek worden begin volgend jaar verwacht.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat degenen die het meest door deze praktijken geraakt worden de islamitische gemeenschappen zelf zijn. Zij worden dubbel geraakt. Ten eerste direct door de problematische invloed van deze salafistische aanjagers, waardoor kinderen met de rug naar de samenleving komen te staan en zij zich steeds minder thuis voelen in hun eigen land. En ten tweede omdat de islamitische gemeenschappen ten onrechte als geheel worden aangekeken op het problematisch gedrag van deze kleine groep. Zo wakkeren zij bewust polarisatie aan en dat is onacceptabel. Het kabinet steunt de mensen binnen de islamitische gemeenschappen die de signalen uit de Nieuwsuuruitzendingen evenzeer onacceptabel vinden. Het is dan ook van het grootste belang dat van binnenuit tegengeluid komt en weerbaarheid wordt versterkt. Daarover zijn we voortdurend met vertegenwoordigers van islamitische gemeenschappen in gesprek.
Deelt u de mening dat hier sprake lijkt te zijn van een zeer goed georganiseerde, geraffineerde en uitgekiende strategie van vijftig salafistische organisaties met enkel het doel om met hun salafistische lesmethoden kinderen los te weken van de Nederlandse samenleving? Deelt u de mening dat er dus geen sprake lijkt van een incident?
In het Dreigingsbeeld Terrorisme, Extremisme en Radicalisering rapporteert de NCTV geregeld over de invloed van salafistische «aanjagers» (of voormannen) op informele islamitische lesinstituten. De inschatting van de NCTV is al langer dat deze aanjagers gebruik maken van een infrastructuur van religieuze instellingen. Deze infrastructuur is de afgelopen jaren door een aantal Nederlandse salafistische aanjagers opgebouwd. Nederland kent tientallen salafistische aanjagers, die veelal verbonden zijn aan salafistische centra in hun woonomgeving, maar daarnaast prediken op allerlei plaatsen in het land. De meesten hebben een sterke online aanwezigheid. Ook beschreef de NCTV al eerder hoe salafistische voormannen of aanjagers voortdurend nieuwe educatieve en vormende initiatieven opzetten en mede hierdoor de informele islamitische lesinstituten domineren.
Mede door de studie in Saoedi-Arabië komen salafistische predikers beschikbaar die het salafistische gedachtegoed verspreiden en salafistische organisaties in Nederland versterken. Dit heeft bijgedragen aan salafistische dominantie in het Nederlandstalig aanbod van islamitische kennis: zowel in boeken, online als in islamitische jongerenverenigingen en het informele islamitische onderwijs dat in Nederland wordt gegeven. Het kabinet maakt zich daar zorgen over. De overheid constateert groeiende impact van individuen (aanjagers) en organisaties die vanuit bepaalde salafistische leerstellingen (eventueel middels heimelijke activiteiten) aanzetten tot haat, onverdraagzaamheid, afwijzen van het gezag van de overheid en van de instituties van de democratische rechtsorde, een anti-integratieve opstelling en het trachten om de vrijheid van anderen (waarbij valt te denken aan verkettering, gepaard gaand met uitsluiting en zelfs bedreiging) in te perken. Deze aanjagers hebben een onevenredige impact binnen islamitische gemeenschappen in Nederland door hun actieve sociale media gebruik, aanbod van niet-regulier onderwijs en uitgeverijen. Dit is zorgwekkend en dient te worden tegengegaan.
Bent u het eens met de stelling dat dit onacceptabel is? Deelt u de mening dat alleen een harde aanpak dit tegen kan gaan? Welke stappen heeft u gezet om deze vorm van gestructureerde indoctrinatie via informeel onderwijs tegen te gaan?
We werken met Rijkspartners en gemeenten aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Een beschrijving hiervan is, zoals ik ook hierboven heb aangegeven, eerder aan uw Kamer gestuurd.5 Daarnaast zetten we in op het uitbreiden van de mogelijkheden om in te grijpen. Ten eerste zetten we in op het transparant maken van internationale geldstromen (donaties) naar maatschappelijke organisaties. Dit voorstel is onlangs naar de Raad van State gezonden voor advies. Ten tweede wordt een proeve van wetgeving voorbereid om financiële stromen uit onvrije landen richting maatschappelijke organisaties te verbieden. De inzet voor deze proeve is deze begin dit jaar aan de Raad van State voor te leggen voor advies. Ten slotte hebben we recent een wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden, waarmee de mogelijkheden worden verruimd voor het verbieden van rechtspersonen waarvan de werkzaamheden in strijd zijn met de openbare orde, als bedoeld in artikel 2:20 BW.6
Ten aanzien van informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering bij informele scholing. De resultaten van dit onderzoek worden begin dit jaar verwacht. In de tussentijd worden binnen de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering zorgwekkende signalen bijeengebracht en werken we met Rijk en gemeenten aan een gezamenlijke aanpak.
Wat is uw aanpak voor scholen waar deze salafistische lessen gegeven worden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort onderwijsindoctrinatie via bijvoorbeeld weekendscholen, met als enige doel het omver werpen van Nederland, per direct aan banden worden gelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de onderwijsinspectie de bevoegdheid te geven om ook bij informeel onderwijs te toetsen op burgerschap om zo bij anti-integratief en segregerend onderwijs tot sluiting te kunnen overgaan? Welke stappen zet u nu om sluiting af te dwingen?
In de onderwijswetgeving voor het funderend onderwijs stelt de wetgever vanuit zijn grondwettelijke verantwoordelijkheid voor het onderwijs eisen aan het formele onderwijs waarmee kinderen aan de leerplicht kunnen voldoen en waarmee zij worden voorbereid op een vervolgopleiding en deelname aan de samenleving. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van die eisen aan het formeel onderwijs. Het toevoegen van informeel onderwijs aan dit wettelijke regime past niet bij deze verantwoordelijkheid van de staat voor het formeel onderwijs. In Nederland kennen we daarnaast al lange tijd naast het formeel onderwijs een scala van uiteenlopende vormen van informeel onderwijs, zoals huiswerkbegeleiding, samen leren in het buurthuis, de zondagschool en ook het principe van de weekendschool. Ouders hebben het recht om hun kinderen hieraan te laten deelnemen. Het is niet passend bij de taak en opdracht van de Inspectie van het Onderwijs om op dergelijke vormen van informeel onderwijs toezicht te houden.
Bent u het eens met de stelling dat de onderzochte salafistische lessen op alle mogelijke manieren aangepakt moeten worden en niet zonder consequenties mogen blijven voor de betreffende scholen, de betreffende docenten en ook de ouders die moedwillig kiezen hun kinderen hier naartoe te sturen?
In het belang van de kinderen zet het kabinet in op het uitbreiden van de mogelijkheden om in te grijpen. Uit onderzoek van het WODC blijkt dat diverse salafistische organisaties streven naar een exclusieve beheersing van onder meer onderwijs.7 Problematische aanjagers lijken ook te beschikken over hoogwaardig lesmateriaal in het Nederlands. Ook weten we dat bij sommige islamitische ouders de behoefte leeft om hun kinderen te laten onderwijzen in hun religieuze tradities. In Nederland is daar ook ruimte voor. Het is daarom van groot belang dat overheden met gemeenschappen blijven samenwerken aan bewustwording van dit soort problematische invloeden en aan het waarborgen van een veilige omgeving waar kinderen les kunnen krijgen in taal, cultuur en religie. Vanuit de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering wordt hier dan ook aan gewerkt.
In hoeverre was u bekend met de genoemde werkwijze en de vijftigtal organisaties die op deze manier het onderwijs ontwrichten? Welke salafistische groeperingen, zowel beschreven in dit artikel als daarbuiten, houdt in u de gaten omdat zij een kwalijke invloed hebben op het onderwijs? Welke stappen zet u tegen deze groepen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens aanvullende maatregelen te nemen naar aanleiding van deze berichtgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Zoals bekend werken Rijkspartners en gemeenten aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Specifiek voor informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering. De resultaten van dit onderzoek worden begin dit jaar verwacht. De Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering is beschikbaar om gemeenten te adviseren als er vragen zijn naar aanleiding van de berichtgeving.
Was u bekend met het feit dat er concreet lesmateriaal bestaat dat bijdraagt aan het indoctrineren in salafistisch gedachtegoed, zoals beschreven in dit artikel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de bizarre uitspraken van de diverse docenten uit het genoemde artikel, zoals Aboe Aicha? Bent u het eens met de stelling dat dit soort docenten op alle mogelijke manieren uit het onderwijs verbannen dienen te worden? Wat is uw weging van de verschillende uitspraken uit het artikel, zijn bepaalde uitspraken in het kader van haatzaaiing of opruiing bijvoorbeeld strafbaar?
Het Wetboek van Strafrecht (Sr) kent verschillende artikelen waarin uitingen strafbaar zijn gesteld. Denk aan: eenvoudige belediging (art. 266 Sr), groepsbelediging (137c Sr) aanzetten tot haat, geweld of discriminatie (art. 137d Sr), bedreiging (art. 285 Sr) en opruiing tot een strafbaar feit (art. 131 Sr). Zoals gebruikelijk doet het Openbaar Ministerie op voorhand geen uitspraken over de vraag of bepaalde uitlatingen strafbaar zijn of niet en of het OM daar een onderzoek naar doet o.a. omdat dit per geval afhankelijk is van de feiten en omstandigheden.
Was u ervan op de hoogte dat de docenten al sinds de jaren 80 worden opgeleid om het salafisme te verspreiden? Wat gaat u eraan doen om de opleiding van deze docenten te stoppen? Welke strafrechtelijke stappen kunnen er worden genomen om deze docenten te vervolgen en bent u bereid die te zetten?
Zie antwoord vraag 11.
Wie financiert deze instellingen die informeel onderwijs geven? Welke stappen zet u om deze financiering en inmenging tegen te gaan? Welke mogelijkheden ziet u om de genoemde scholen, de betrokken organisaties en hun besturen aansprakelijk te stellen? Kunnen we de buitenlandse financiering van dit soort initiatieven stoppen?
De financiering van instelling waar informele scholing aangeboden wordt, is onderdeel van de verkenning naar informele scholing die wordt uitgevoerd door RadarAdvies. Zoals bekend zetten we in op het transparant maken van internationale geldstromen (donaties) naar maatschappelijke organisaties. Dit voorstel is onlangs naar de Raad van State gestuurd voor advisering. Ook wordt een proeve van wetgeving voorbereid om financiële stromen uit onvrije landen richting maatschappelijke organisaties te verbieden. De inzet voor deze proeve is deze begin dit jaar aan de Raad van State voor te leggen voor advies.
Hoe weegt u de uitspraken van salafistische docenten in relatie tot de criteria die we hanteren om buitenlandse haatpredikers de toegang tot Nederland te weigeren? Welke binnenlandse maatregelen neemt u om te verhinderen dat dit soort types hun gif verspreiden? Is het op basis van lokale bevoegdheid mogelijk om deze mensen te weigeren, zodat we zorgen dat deze mensen kinderen niet kunnen beïnvloeden? Welke maatregelen neemt u hiervoor?
In mijn brieven aan Uw Kamer van 28 mei 20188 en van 20 december 20179 over het instrumentarium bij de aanpak van extremistische sprekers heb ik de mogelijkheden beschreven om extremistische sprekers te weren of het spreken te belemmeren. Voor sprekers die niet uit Nederland kunnen worden geweerd, concentreert de aanpak zich op het weerbaar maken van de samenleving via de zogenoemde driesporen-aanpak (dialoog, aanspreken en handhaven) bij problematische gedragingen. De aanpak zal vaak niet-justitieel van aard zijn. Bij wetsovertreding is de rol van de overheid duidelijk: handhaven, straffen. Dit ligt anders bij meer sluipende processen, zoals het ondermijnen van de democratische rechtsstaat of het aantasten van verhoudingen tussen burgers. De driesporen-aanpak wordt door gemeenten toegepast in geval van omstreden sprekers die actieve onverdraagzaamheid of andere vormen van anti-integratief gedrag uiten dat niet strookt met de uitgangspunten van de Nederlandse rechtsstaat. Hierbij heeft de overheid de mogelijkheid om duidelijk te maken welke gedragingen en uitingen, offline of online, als ongewenst worden beschouwd.
In het artikel kunt u lezen dat in 2015 de Syriër Ahmed Salam zijn strategie al in een lezing verspreidde, was u hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom bereikt dit nieuws u nu pas? Zo ja, waarom zijn er geen stappen gezet om te zorgen dat deze strategie zich niet verspreidt?
Over specifieke casuïstiek doet het kabinet zoals gebruikelijk geen uitspraken.
Zijn er cijfers bekend over hoeveel docenten zijn opgeleid om deze salafistische lessen te geven en hoeveel er nog in opleiding zijn? Bent u bereid om een actieplan op te zetten om deze opleidingen door imams per direct te eindigen?
Voor zover bekend zijn er geen opleidingen in Nederland om deze lessen te geven.
Bent u bereid vanuit het oogpunt van integratie, in navolging van voorbeelden rond bijvoorbeeld sektes, een apart team te formeren dat in dit soort gevallen op alle vlakken kan optreden, van de vergunningsaanvraag voor de locatie tot de strafbaarheid van uitspraken, aanpak richting ouders, et cetera?
De Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering werkt aan een integrale aanpak met Rijkspartners en gemeenten voor dit soort problematiek.
Extra geld voor leraren dat mogelijk slechts de loonbijstelling betreft |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de € 285 miljoen waarmee u goede sier tracht te maken, slechts uit de reguliere loonbijstelling komt en het dus geen extra geld voor leraren betreft?1
In mijn brief aan de Kamer van 11 september jl. staat dat het kabinet over 2019 voor het primair onderwijs structureel 285 miljoen euro beschikbaar stelt via de loonbijstelling. Dit geld is beschikbaar. Het onderwijspersoneel in alle andere onderwijssectoren dan het po profiteren er al van.
Deelt u de mening dat ieder kind moet kunnen rekenen op een goede leraar voor de klas? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Alle kinderen verdienen goed onderwijs. Voldoende, goede leraren spelen daarin een belangrijke rol. Wij werken daarom samen met de partijen van het landelijke overleg aan de aanpak van de tekorten. Zoals in genoemde brief staat, zien wij een aantal positieve effecten:
Hoewel er al veel gebeurt, blijft ook de komende periode de inzet van alle partijen, landelijk en regionaal, hard nodig om op korte en lange termijn te zorgen voor voldoende leraren.
Wat vindt u ervan dat er steeds vaker kinderen naar huis worden gestuurd omdat er geen leraar is, er nieuwe vierdaagse schoolweken dreigen en dat schoolbesturen waarschuwen voor een situatie waarin kinderen straks pas vanaf vijf jaar les krijgen? In hoeverre ziet u het als uw taak om daar iets aan te doen?
De oplopende tekorten vragen veel inzet en creativiteit van scholen om er voor te zorgen dat leerlingen onderwijs kunnen volgen. De inzet waarmee dat gebeurt verdient grote waardering. Echter, ook in tijden van tekorten geldt de huidige wetgeving. Dat betekent dat het structureel invoeren van een vierdaagse werkweek of kinderen pas op vijfjarige leeftijd naar school laten gaan, niet mogelijk is.
Aan het onmogelijke wordt niemand gehouden. De inspectie houdt ook rekening met de huidige context waarin scholen soms (tijdelijke) noodoplossingen moeten treffen. De kwaliteit van het onderwijs is daarbij het uitgangspunt.
Deelt u de mening dat reguliere budgetten niet volstaan om het lerarentekort en de salariskloof in het basisonderwijs aan te pakken? Zo ja, met welke aanvullende maatregelen gaat u dan komen? Zo nee, hoe pijnlijk zichtbaar moeten de gevolgen van het lerarentekort worden voordat u tot actie overgaat?
De tekorten in het onderwijs, maar ook breder binnen de publieke sector en daarbuiten, zijn een complex, maatschappelijk probleem waar niet één oplossing voor is. Het vraagt een breed pakket aan maatregelen en een gezamenlijke inzet van veel partijen, landelijk en regionaal, om tot oplossingen te komen.
Het is ook daarom dat dit kabinet investeert in onder meer de verlaging van de werkdruk en beloning in het po, en in de halvering van het collegegeld in de eerste twee jaar van lerarenopleidingen. Daarnaast werken we landelijk en regionaal samen om de aanpak van de tekorten te stimuleren en ondersteunen via onder meer de subsidieregelingen voor de regionale aanpak, voor zijinstromers, voor het opleiden van onderwijsassistenten tot leraren, voor het begeleiden van herintreders, etc.
Tijdens de algemene politieke beschouwingen op 19 september heeft de Minister president gezegd dat het kabinet bereid is om in de komende weken te bezien of er voor 2020 incidenteel extra geld beschikbaar kan komen voor het oplossen van urgente knelpunten met betrekking tot het lerarentekort. Belangrijk is dan wel dat de sociale partners snel een cao afsluiten met het geld (285 miljoen euro) dat nu al beschikbaar is. Naast de cao kan dan geld beschikbaar worden gesteld op schoolniveau via de systematiek van het werkdrukakkoord.
Hoewel we er nog lang niet zijn, zien wij, zoals in het antwoord op vraag twee staat, een aantal positieve ontwikkelingen van de aanpak. Zo zijn er meer zijinstromers, gaan meer mensen met een uitkering weer aan de slag in het onderwijs en groeit het aantal aanmeldingen voor de pabo. Dat neemt niet weg dat de gezamenlijke aanpak ook komende periode hard nodig blijft om op korte en lange termijn te zorgen voor voldoende leraren.
Deelt u de mening dat leraren recht hebben op dit geld? Hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak: «Als de schoolbestuurders en vakbonden niets doen, gaat het geld de reserves in.»?
Het is aan werkgevers en werknemers om afspraken te maken over dit geld. Het is zonde dat er geld voor 2019 beschikbaar is dat nog niet is ingezet. Wij rekenen er daarom op dat de sociale partners in het po snel met elkaar om de tafel gaan voor het maken van afspraken over de inzet van de beschikbare middelen.
Wat is uw reactie op het noodpakket dat de sector heeft voorgesteld vóór de zomer? Heeft u ook reeds contact gehad met de sector hierover?2
In de brief vraagt de sector om meer geld. Binnen de begroting is daarvoor geen ruimte. Zoals in het antwoord op vraag 4 staat, heeft de Minister president aangegeven dat het kabinet bereid is incidenteel extra geld beschikbaar te stellen voor de aanpak van de tekorten. Belangrijk is dat dan snel een cao wordt afgesloten met het geld (285 miljoen euro) dat nu al beschikbaar is. Zodra een cao is afgesloten wordt geld beschikbaar gesteld op schoolniveau via de systematiek van het werkdrukakkoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan Prinsjesdag?
Dit is helaas niet gelukt. Wel zijn de antwoorden ruim binnen de afgesproken termijn.
Het bericht dat de EU mogelijk de fiscale regels wil versoepelen vanwege uitblijven van de groei |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de EU mogelijk de begrotingsregels wil versoepelen vanwege het uitblijven van de groei?1
Ik ben bekend met het nieuwsartikel waar u aan refereert.
Klopt het dat er een document voorligt bij de Eurogroep/Ecofinraad dat strekt tot het versoepelen van de regels? Zo ja, wat is de inhoud van dit document?
Het Fins voorzitterschap heeft een zogeheten «presidency issues note» opgesteld om de gedachtewisseling over de Europese begrotingsregels tijdens de informele Ecofinraad in Helsinki te faciliteren.2 Dit stuk heb ik op 12 september jl. aan de Kamer doen toekomen en is publiek beschikbaar op de website van het Finse voorzitterschap.3 Het is niet gericht op het versoepelen van regels, maar geeft een breed overzicht van de vraagstukken die spelen bij het bespreken van de begrotingsregels. Daarnaast zal in de Ecofin mogelijk gesproken worden over het rapport dat het Europees begrotingscomité op 11 september jl. heeft gepubliceerd over de Europese begrotingsregels. Dit rapport is publiek beschikbaar op de website van het Europees Begrotingscomité.4
Kan dit document met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, kunt u er bij de Eurogroep/Ecofinraad op aandringen dat dit document gedeeld mag worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op de tweede vraag, is het document reeds met de Kamer gedeeld.
Hoe verhoudt dit document zich tot de eerdere beantwoording dat er geen concreet voorstel voorlag over de begrotingsregels?2
Zoals ik recent heb aangegeven middels de beantwoording van Kamervragen6 en in een Kamerbrief7, ligt er op dit moment geen voorstel van de Europese Commissie om de begrotingsregels te wijzigen. Het document dat is opgesteld door het Fins voorzitterschap heeft als doel het faciliteren van de gedachtewisseling over de Europese begrotingsregels tijdens de informele Ecofinraad.
Is uw standpunt rond de begrotingsregels ongewijzigd?
Ja.
Kunt u in het verslag van de Eurogroep/Ecofinraad uitgebreid ingaan op dit document, de discussie erover en het krachtenveld?
Ja.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het Democratiefestival in Nijmegen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel heeft het ministerie uitgegeven aan het Democratiefestival op 30 en 31 augustus in Nijmegen? Hoeveel subsidiegeld van andere overheidsinstanties is aan het Democratiefestival uitgegeven?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een subsidie verstrekt van € 766.899, waarvan 80% is bevoorschot, aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het Democratiefestival. De subsidie is nog niet vastgesteld. Verder heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties financieel bijgedragen aan extra communicatie (ca € 80.000), extra beveiliging (ca € 10.000) en het programmaonderdeel met politieke jongerenorganisaties (ca 12.000). Daarnaast heeft de provincie Gelderland € 150.000 subsidie verstrekt aan de VNG.
Hoeveel bezoekers heeft het Democratiefestival getrokken? Hoeveel overheidssubsidie is er uitgegeven per bezoeker?
Op vrijdag 30 augustus hebben 3.411 deelnemers deelgenomen aan het Democratiefestival en op zaterdag 31 augustus 3.006 deelnemers.1 Totaal komt dit neer op 6.417 deelnemers over 2 dagen. Hierin zijn niet sprekers, vrijwilligers en de personen betrokken bij de organisatie, meegerekend. Indien het totaalbedrag van het antwoord op vraag 1 wordt gedeeld door het totaalaantal bezoekers (6417) komt dit neer op € 158 per persoon.
Bent u het ermee eens dat democratische vernieuwing noodzakelijk is? Zo ja, welke concrete stappen neemt u om democratische vernieuwing te bevorderen? Hoe moet de afschaffing van het referendum in dit kader worden bezien? Zo nee, op welke gronden vindt u dat democratische vernieuwing onnodig is? Hoe moet men het organiseren van het Democratiefestival dan zien?
Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ben ik en voel ik mij ervoor verantwoordelijk dat er voortdurend aandacht is voor de versterking en vernieuwing van onze democratie, op alle bestuursniveaus. Daartoe zet ik ook de nodige stappen. Zo werk ik op decentraal niveau sinds 2018 met de VNG en de beroeps- en belangenverenigingen in het samenwerkingsprogramma «Democratie in Actie». Binnen dit programma zetten wij samen de schouders onder versterking en vernieuwing van de lokale democratie. Voor democratie op nationaal niveau heeft de staatscommissie parlementair stelsel eind 2018 een waardevol advies uitgebracht. U heeft het kabinetsstandpunt in juni 2019 ontvangen. Daarin is aangekondigd dat onder meer wordt ingezet op vernieuwing en versterking door een nieuw kiesstelsel, een jongerenparlement en een Wet op de Politieke Partijen. Over een aantal andere aanbevelingen neemt het kabinet, zoals al aangekondigd, later een standpunt in. Naast de adviezen van de staatscommissie, wordt gezocht naar aanvullende manieren om de democratie dichter bij inwoners te brengen. Het democratiefestival is een van deze manieren. Al deze acties staan naast het lopende proces dat moet leiden tot een inhoudelijke standpuntbepaling over de aanbevelingen van de staatscommissie inzake het correctief bindend referendum.
Waarom denkt u dat een Democratiefestival mensen meer enthousiasmeert over onze democratie dan het referendum?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om het advies van de commissie-Remkes op te volgen en het bindend referendum in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het bindend correctief referendum is de afgelopen jaren veelvuldig aan de orde geweest in de Kamer. Er wordt zeer verschillend over gedacht. Zoals in het kabinetsstandpunt over het advies van de commissie-Remkes is aangegeven, betreft het een instrument dat niet zonder meer inpasbaar is in de vertegenwoordigende democratie, zoals zij in Nederland de afgelopen anderhalve eeuw vorm heeft gekregen. Daarom wil het kabinet uiterst zorgvuldig opereren in dit dossier. De staatscommissie heeft geadviseerd een correctief bindend referendum in te voeren, als aanvulling op en versterking van het huidige Nederlandse parlementaire stelsel. Daarnaast heeft de Eerste Kamer tijdens de parlementaire behandeling van de intrekking van de Wet raadgevend referendum de motie-Lintmeijer aangenomen. Deze motie verzoekt de regering te komen met een initiatief voor een visie op nieuwe vormen van directe democratie als aanvulling op het huidige representatieve stelsel. Het lid Van Raak heeft een initiatiefwetsvoorstel ingediend tot wijziging van de Grondwet met het oog op de invoering van een correctief bindend referendum. Zoals aangekondigd in het kabinetsstandpunt over het advies van de staatscommissie, kiest het kabinet voor een gefaseerde aanpak waarbij eerst een reactie wordt gegeven op de motie-Lintmeijer. Het kabinet hecht eraan nu niet vooruit te lopen op de definitieve standpuntbepaling.
Het bericht dat ouderen nauwelijks geld overhouden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat ouderen nauwelijks geld overhouden?1 Wat is uw reactie op het in bovenbedoeld bericht genoemde rapport van Regioplan?
Ja ik ben op de hoogte van het bericht. Het onderzoek van Regioplan richt zich specifiek op de hoge eigen bijdrage die betaald wordt door cliënten die zorg ontvangen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) én die verblijven in een instelling. De eigen bijdragen in de Wlz zijn inkomens- en vermogensafhankelijk en dus gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. De eigen bijdrage die de cliënt betaalt voor verblijf in een instelling kan door het inkomen en vermogen van de cliënt hoog oplopen. Daarentegen heeft de cliënt geen aanvullende kosten voor woning, energie en voeding. Omdat Regioplan alleen in gaat op de eigen bijdrage die betaald wordt voor verblijf in een instelling, de zogenoemde hoge eigen bijdrage, gaan zij voorbij aan de circa 100.000 Wlz-cliënten die de lage eigen bijdrage betalen.
Ik vind het belangrijk om oog te hebben voor de kosten van de cliënt, zonder voorbij de gaan aan de rol die de eigen bijdrage speelt in het zorgstelsel. In Nederland hebben we een ongekend solidair systeem. In 2020 bedragen de eigen bijdragen voor de Wlz 1,9 miljard; dit is 7,6% van de Wlz-uitgaven van 25,1 miljard. Het overige deel is daarmee collectief gefinancierd. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat zorgkosten kunnen stapelen en heeft daarom een pakket aan maatregelen genomen om deze stapeling te verlagen. Voor de eigen bijdrage van de Wlz is het marginale tarief verlaagd en de vermogensinkomensbijtelling gehalveerd. Hierdoor tellen zowel inkomen als vermogen minder zwaar mee in de berekening van de eigen bijdrage.
Wat betekent het dat een oudere met alleen AOW in bedoeld bericht een genoemd bedrag van € 480 per maand, zou overhouden? Welke kosten gaan hier nog van af, bijvoorbeeld waskosten, zorgkosten, vervoer, tv en telefoon, kosten voor bril of gehoorapparaat, enzovoort. Welk bedrag houden deze ouderen (mogelijk) daadwerkelijk over?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft Regioplan in zijn rapport alleen de hoge eigen bijdrage (HEB) gebruikt. De HEB wordt betaald door cliënten die in een Wlz-instelling verblijven. Deze cliënten hebben naast de eigen bijdrage geen extra uitgaven meer voor wonen, energie en voeding. Onder de voeding vallen tenminste de hoofdmaaltijden. Instellingen bepalen daarnaast, in samenspraak met de cliëntenraden, of er onder de cliënten een behoefte is aan aanvullende voedselvoorzieningen en of daarvoor een aparte bijdrage gevraagd wordt. Naast het verblijf in de instelling, de bijbehorende zorg en voeding voorziet de Wlz ook in recreatieve- en sociaal-culturele activiteiten, het wassen van bedden- en linnengoed, vervoer naar de plek van behandeling en hulpmiddelen zoals een rolstoel. Ook deze voorzieningen vallen onder de aanspraak. De cliënt heeft hiervoor geen extra kosten. Tevens hanteert het CAK bij de berekening van de hoge eigen bijdrage de zak- en kleedgeldgrens. De zak- en kleedgeldgrens is het bedrag dat de cliënt maandelijks minimaal moet overhouden na het betalen van de eigen bijdrage.
Buiten de voorzieningen en eigen bijdrage van de Wlz om zijn er nog enkele andere kosten die de cliënt zou kunnen maken. Het is hierbij onmogelijk te bepalen welk bedrag ouderen precies overhouden, omdat dit bedrag sterk afhankelijk is van de persoonlijke voorkeuren en keuzes van de individuele cliënt.
Kunt u een aantal rekenvoorbeelden geven voor verschillende inkomensgroepen en een uitgebreid overzicht van alle mogelijke bijkomende kosten, zodat er een beter beeld ontstaat van de financiële situatie van ouderen in een verpleeghuis?
Buiten de voorzieningen en eigen bijdrage van de Wlz om zijn er nog enkele andere kosten die de cliënt zou kunnen maken. Het is hierbij onmogelijk om te bepalen welk bedrag ouderen precies overhouden, omdat dit bedrag sterk afhankelijk is van persoonlijke voorkeuren en keuzes van de cliënt en van de instelling waarin de cliënt verblijft. Instellingen zijn namelijk vrij, om in samenspraak met de cliëntenraad, te bepalen welke extra services worden aangeboden en hoe hoog de bijbehorende eigen bijdrage is.
Figuren 1 en 2 laten zien wat verschillende inkomensklassen aan eigen bijdrage betalen als percentage van het besteedbaar inkomen2. Het resterende deel is beschikbaar voor andere kosten. De eigen bijdrage als percentage van het besteedbaar inkomen loopt op van circa 53% tot 71% voor de hoge eigen bijdrage. Deze cliënten hebben echter naast de eigen bijdrage geen extra uitgaven meer voor wonen, energie en voeding. Voor de lage eigen bijdrage (inclusief volledig pakket thuis) ligt dit percentage aanzienlijk lager: tussen circa 10% en 14%. Het aandeel daalt nog verder als er wordt gekeken naar de lage eigen bijdrage voor modulair pakket thuis of persoonsgebonden budget (1% tot 7%).
In de figuren is uitsluitend gekeken naar cliënten zonder vermogen. Indien cliënten over een vermogen beschikken, zal de eigen bijdrage als percentage van het besteedbaar inkomen toenemen. Echter, deze cliënten kunnen ook aanvullende kosten vanuit het vermogen financieren.
Figuur 1: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor alleenstaanden, 2019
Figuur 1: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor alleenstaanden, 2019
Figuur 2: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor paren, 2019.
Wat is het effect van het eerder ingaan van de hoge eigen bijdrage voor mensen tot nu toe?
Vanaf 2019 betalen cliënten bij opname in een Wlz-instelling de eerste vier maanden de lage eigen bijdrage. Daarna gaan zij de hoge eigen bijdrage betalen, tenzij een van de uitzonderingssituaties geldt. Voorheen besloeg deze periode zes maanden. Cliënten betalen de lage eigen bijdrage voor verblijf in een Wlz-instelling indien zij een thuiswonende partner hebben of voorzien in het levensonderhoud van thuiswonende kind(eren). De overgangstermijn heeft als doel cliënten in staat te stellen bestaande verplichtingen met betrekking tot het «oude huishouden» af te wikkelen. Hierdoor wordt voorkomen dat er dubbele lasten zijn. Om te voorkomen dat cliënten in betalingsproblemen komen als de afwikkeling van het oude huishouden langer duurt, kunnen zij een aanvraag doen voor de «betalingsregeling in verband met een onverkocht huis». Deze betalingsregeling stelt de cliënt in staat de aanvang van de hoge eigen bijdrage uit te stellen tot de verkoop van het huis rond is. Het verschil tussen de lage en hoge eigen bijdrage wordt als schuld opgebouwd bij het CAK. Na verkoop van het huis wordt deze afbetaald. Ik heb het CAK gevraagd te rapporteren over het aantal aanvragen voor deze betalingsregeling. Het CAK heeft van januari 2019 tot en met juni 2019 vier aanvragen voor deze regeling gehad. Hieruit leid ik af dat de maatregel nagenoeg niet tot problemen leidt.
Klopt het dat de maandelijkse lage eigen bijdrage Wet langdurige zorg (Wlz) al ten minste negen keer hoger is dan de eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Zo ja, wat vindt u hiervan en wat denkt u dat dit betekent voor mensen die nog thuis wonen maar eigenlijk Wlz-zorg nodig hebben?
De eigen bijdragen in de Wlz zijn inkomens- en vermogensafhankelijk en gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. Dit geldt voor zowel de hoge als de lage eigen bijdrage die de cliënt betaalt voor verblijf in een Wlz-instelling of Wlz-zorg thuis. Op het moment dat een cliënt zorg vanuit de Wmo ontvangt en over gaat naar de Wlz is het afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en de gekozen leveringsvorm in hoeverre de eigen bijdrage omhoog gaat. Cliënten die Wlz-zorg thuis willen ontvangen kunnen kiezen voor de leveringsvormen volledig pakket thuis, modulair pakket thuis en een persoonsgebonden budget. Voor deze leveringsvormen betaalt de cliënt de lage eigen bijdrage. Het modulair pakket thuis en het persoonsgebonden budget kennen een minimale eigen bijdrage van € 23,40 per maand. Dit is € 4,40 per maand meer dan de eigen bijdrage voor de Wmo van € 19 per maand. 70% van de cliënten met een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget betaalt deze minimale eigen bijdrage. Voor het volledig pakket thuis geldt er een minimale eigen bijdrage van € 164,20 per maand. Hier staat tegenover dat de cliënt geen aanvullende kosten meer maakt voor voeding. Voeding valt namelijk onder de aanspraak van het volledig pakket thuis.
Welke signalen heeft u dat mensen later naar het verpleeghuis gaan vanwege hogere eigen bijdragen?
In de praktijk zien we de afgelopen jaren een behoorlijke toestroom van cliënten naar de verpleeghuizen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over de capaciteitsontwikkeling verpleeghuiszorg3 is het aantal cliënten met een Wlz-indicatie voor verpleeghuiszorg in de periode 2015–2018 met gemiddeld circa 4% per jaar toegenomen. De capaciteit voor verpleeghuiszorg inclusief pgb en vpt groeide in deze periode met circa 2,5% per jaar. De groei van de capaciteit werd voor 1% per jaar gerealiseerd in het traditionele verpleeghuis. De overige groei is gerealiseerd via het pgb en vpt, waarmee cliënten op basis van scheiden van wonen en zorg in een geclusterde setting hun zorg kunnen krijgen. De toename van het aantal indicaties en de groei van het zorggebruik duiden er niet op dat mensen de overstap naar de Wlz of naar een verpleeghuis uitstellen. Ook vanuit het Centrum indicatiestelling Zorg (CIZ) en de verpleeghuissector krijg ik signalen dat de vraag alleen maar gaat toenemen.
Tegelijkertijd krijg ik ook, vooral van gemeenten, signalen dat cliënten de overgang naar de Wlz uitstellen vanwege de eigen bijdrage. Ik erken deze signalen en het feit dat de overgang naar Wlz-zorg gepaard kan gaan met hogere eigen bijdragen. Daarom heb ik de commissie Toekomst Zorg Thuiswonende Ouderen gevraagd een oplossing hiervoor te betrekken in zijn advies. Dit advies wordt eind 2019 verwacht.
Wat betekent het voor de zorg en de zorgvraag van mensen die (nog) thuis wonen, dat zij verhuizing naar een verpleeghuis uitstellen vanwege de hogere kosten?
Ik vind het belangrijk dat als cliënten thuis willen blijven wonen, wij dat met zorg thuis mogelijk maken. Deze zorg kan via de Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wmo 2015 geleverd worden, maar ook vanuit de Wlz. Zelfs als de cliënt al Wlz-zorg thuis ontvangt en de uren zorg niet toereikend zijn, zijn er mogelijkheden waardoor de cliënt langer thuis kan blijven wonen. Door de verruiming van de regeling extra kosten thuis kunnen cliënten namelijk meer uren zorg thuis krijgen. Deze regeling maakt mogelijk dat een cliënt langer thuis kan blijven wonen en dat er voldoende zorg geleverd kan worden op het moment dat de cliënt een grotere zorgvraag krijgt. Onder de voorwaarde dat deze zorg thuis wel verantwoord is. Op het moment dat het niet meer verantwoord is voor de cliënt om thuis te blijven wonen, is het onwenselijk dat ze vanwege de kosten niet naar een verpleeghuis gaat.
Voor de zomer is de verruiming van de maatregel geëvalueerd door Significant in samenwerking met verschillende patiëntenorganisaties. Uit de evaluatie kwam naar voren dat de verruiming van de regeling extra kosten thuis als positief wordt ervaren.
Herkent u het dilemma voor veel ouderen die thuis wonen, dat zij enerzijds meer zorg nodig hebben dan zij thuis kunnen krijgen maar anderzijds toch maar thuis willen blijven omdat zij de hogere kosten in het verpleeghuis niet kunnen betalen?
Mensen kunnen de zorg en ondersteuning krijgen die bij hun situatie past. Dit kan zowel vanuit de Zvw of Wmo zijn of vanuit de Wlz, thuis of in een instelling. Indicatiestelling voor de Wlz vindt plaats op basis van objectieve criteria. Ik erken dat de overgang naar een verpleeghuis groot kan zijn. Niet zozeer vanwege de financiële consequenties, maar omdat mensen hun oude, vertrouwde omgeving en misschien zelfs hun partner moeten achterlaten. Dat is nog al wat. Ik vind het belangrijk dat cliënten zelf de keuze kunnen maken welke zorg, al dan niet thuis of in een instelling, bij hun voorkeuren en behoeftes past. Met de verruiming van de regeling extra kosten thuis kan de cliënt meer uren zorg thuis ontvangen en is deze niet direct aangewezen op verblijf in een instelling. Op het moment dat de cliënt over gaat naar een instelling gaat, moet ook de bijbehorende eigen bijdrage betaald worden. Deze eigen bijdrage is inkomens- en vermogensafhankelijk en gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. In deze eigen bijdrage zitten ook de kosten voor wonen, energie en voeding verwerkt. De eigen bijdrage gaat dus omhoog bij opname in een instelling, maar daar staat tegenover dat andere kosten, die thuis naast de eigen bijdrage zelf bekostigd moeten worden, wegvallen.
Bent u het met mij eens dat de beslissing om naar een verpleeghuis te gaan alleen gebaseerd zou moeten zijn op medische indicatie en dat financiële overwegingen daarbij geen rol zouden mogen spelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u er zeker van dat financiële overwegingen op dit moment geen rol spelen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre worden mensen gedwongen om naar een verpleeghuis te verhuizen omdat zij onvoldoende zorg thuis krijgen? Heeft u signalen ontvangen die hierop wijzen? Zo ja, in hoeveel gemeenten speelt dit?
Ik heb geen signalen die hierop wijzen. Een Wlz-indicatie voor zorg thuis of in een instelling kan aangevraagd worden door de cliënt zelf of door de zorgaanbieder namens de cliënt. Een gemeente kan er aansturen op een het aanvragen van een Wlz-indicatie op het moment dat er signalen zijn dat cliënt meer zorg en ondersteuning nodig heeft dan mogelijk is op basis van de Wmo. Een Wlz-indicatie wordt door het CIZ afgegeven op basis van objectieve criteria. Cliënten kunnen op basis van deze indicatie in een Wlz-instelling gaan verblijven. Cliënten kunnen Wlz-zorg thuis ontvangen met een volledig pakket thuis, modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget. Voor deze leveringsvormen betaalt de cliënt de lage eigen bijdrage.
Het bericht ‘Randstad bij vuilste gebieden Europa: 'Ik zou wonen in Amsterdam zeker niet aanraden'’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Randstad bij vuilste gebieden Europa: «Ik zou wonen in Amsterdam zeker niet aanraden»»?1
Ja.
Klopt het dat de omwonenden van Schiphol drie keer zoveel gezondheidsrisico’s lopen door vieze lucht en geluidsoverlast als inwoners van bijvoorbeeld Groningen en Drenthe?
De Staatssecretaris van IenW en ik hechten veel belang aan een gezonde leefomgeving en aan de bescherming tegen milieugezondheidsrisico’s. Het bericht «Randstad bij vuilste gebieden Europa» toont een kaart van het RIVM met het gecumuleerde gezondheidsverlies door geluid en luchtverontreiniging in Nederland. Deze kaarten vormen een bruikbaar middel om weer te geven of het milieugezondheidsrisico op een bepaalde locatie boven of onder het gemiddelde in Nederland ligt. De getoonde kaart geeft het milieugezondheidsrisico ook weer op locaties waar niemand woont (bijvoorbeeld midden op bedrijventerreinen of op snelwegen). Als op woonlocaties wordt gekeken, zijn de verschillen in risico tussen bijvoorbeeld bewoners in de gemeente Haarlemmermeer (regio Schiphol) en die in de provincies Groningen en Drenthe circa 1,6. Dat is minder dan de in de vraag benoemde factor drie.
Kunt u toelichten op welke wijze er nu maatregelen worden getroffen om de gezondheidsrisico’s van Schiphol aan te pakken? Wilt u hierbij per maatregel toelichten in hoeverre deze geluidsoverlast tegengaan en de luchtkwaliteit verbeteren?
De milieuruimte voor Schiphol is vastgelegd door de zogeheten gelijkwaardigheidscriteria. Voor geluidbelasting zijn er criteria voor het maximaal aantal woningen binnen de 58dB(A) Lden en de 48dB(A) Lnight contouren, het maximaal aantal ernstig gehinderden personen binnen de 48dB(A) Lden contour en het maximaal aantal ernstig slaapverstoorden binnen de 40dB(A) Lnight contour. Voor externe veiligheid is er een criterium voor het maximale aantal woningen binnen de 10–6 persoonlijk risico contour. Voor luchtkwaliteit zijn er criteria voor de maximale uitstoot van vijf luchtverontreinigende stoffen (CO, SO2, NOx, VOS en PM10) in gram per ton startgewicht. Het vliegverkeer van Schiphol mag niet tot overschrijding van deze criteria leiden. Daarom wordt vóór en ná elk nieuw gebruiksjaar en bij elke wijziging van procedures aan deze criteria getoetst.
Verder is in 2008 het convenant Hinderbeperking afgesloten. Daarin is een pakket maatregelen afgesproken dat beoogt de hinder voor de omgeving, gegeven de groei naar 510.000 (is in 2015 verlaagd naar 500.000) vliegtuigbewegingen, zoveel mogelijk te beperken. Het convenant heeft onder meer geleid tot het wijzigen van vliegroutes, het verlengen van nachtprocedures en het vliegen van glijvluchten met vaste naderingsroutes.
Op 30 januari 2019 (Kamerstuk 29 665, nr. 353) heb ik uw Kamer een brief gestuurd met daarbij gevoegd het verslag van de besprekingen van de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol over de toekomst van Schiphol. Daarin wordt onder meer een overzicht gegeven van de ontwikkelingen en resultaten die zijn geboekt sinds het Aldersakkoord van 2008.
Daarnaast heeft het Ministerie van IenW in 2017 aan het RIVM opdracht gegeven om een onderzoeksprogramma uit te voeren naar de gezondheidseffecten van blootstelling aan ultrafijn stof uit de luchtvaart. De eindrapportage van dat onderzoek wordt medio 2021 verwacht. Aanvullend daarop heeft de Staatssecretaris van I&W toegezegd de Gezondheidsraad om advies te vragen over ultrafijn stof.
Ook heeft het ministerie aan Schiphol gevraagd om een actieplan ultrafijn stof op te stellen, waarin wordt aangegeven wat men gaat doen om de uitstoot van en blootstelling aan ultrafijn stof terug te dringen, ook van werknemers. Dat actieplan komt naar verwachting nog dit jaar.
Zie ook de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Deelt u de mening dat er nu eerst maatregelen getroffen moeten worden om de gezondheidsrisico’s significant terug te dringen, voordat er een besluit over groei genomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 5 juli 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 646) is opgenomen dat groei van Schiphol alleen aan de orde is bij aantoonbare reductie van hinder, dat wil zeggen een reductie van het aantal ernstig gehinderden. De uitwerking hiervan vindt plaats in het kader van het opstellen van de tweede wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB-2) voor de middellange termijn.
Daarnaast heeft het Ministerie van IenW in 2017 aan het RIVM opdracht gegeven om een onderzoeksprogramma uit te voeren naar de gezondheidsaspecten van blootstelling aan ultrafijn stof uit de luchtvaart. De eindrapportage van dat onderzoek wordt medio 2021 verwacht. In het verlengde daarvan heeft de Staatssecretaris toegezegd de Gezondheidsraad om advies te vragen over ultrafijn stof. De uitkomsten van het RIVM-onderzoek kunnen hieraan een bijdrage leveren.
In de brief van 5 juli 2019 is aangegeven dat Schiphol bezig is met het opstellen van een actieplan voor de reductie van ultrafijn stof. Dit actieplan zal naar verwachting eind 2019 gereed zijn. Verder wordt in de Luchtvaartnota aandacht besteed aan leefomgeving en gezondheid. Het ontwerp van de nota wordt eind 2019 verwacht.
Kunt u nader uiteenzetten hoe u de motie-Paternotte «Heldere milieugrenzen voor de luchtvaart» (Kamerstuk 31 936, nr. 614) aan het uitvoeren bent?
Deze motie wordt opgepakt in het kader van de Luchtvaartnota.
Kunt u toezeggen om op korte termijn met een actieplan te komen waarin staat hoe u de luchtkwaliteit rondom Schiphol gaat verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De opvang van Venezolaanse migranten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Human Rights Caribbean zeer teleurgesteld is over de besteding van 23,8 miljoen euro die Nederland beschikbaar stelt aan Curaçao en Aruba voor de opvang van Venezolaanse migranten?1
Ja.
Klopt het dat zo’n beetje het hele bedrag bestemd is voor het tegenhouden en het detineren van Venezolaanse migranten? Zo nee, kunt u aangeven waaraan het beschikbare bedrag wél wordt besteed? Hoeveel van het beschikbaar gestelde bedrag komt ten goede aan de versterking van de asielprocedure en de verbetering van opvangvoorzieningen?
In de brief van 6 september jl. (Kamerstuk 29 653, nr. 58) is uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de 23,8 miljoen euro die het kabinet bij Voorjaarsnota heeft vrijgemaakt voor enerzijds de respons op de bijstandsverzoeken van Aruba en Curaçao en anderzijds maatregelen in het kader van crisisbeheersing in de regio. In nauwe afstemming met Aruba en Curaçao is een samenhangend pakket aan ondersteuningsmaatregelen uitgewerkt dat in het komende jaar in gezamenlijkheid uitgevoerd zal worden. In het ondersteuningspakket is onder meer aandacht voor de versterking van de maritieme grenzen en het optimaliseren van de vreemdelingenketen, maar ook voor diverse sociaal-maatschappelijke projecten op het gebied van onderwijs, opvang van kwetsbare groepen, gezondheidszorg en bejegening van migranten. Van de 23,8 miljoen euro is 7,2 miljoen gereserveerd voor het optimaliseren van de vreemdelingenketen. Uitgangspunt voor de Nederlandse ondersteuning aan de landen is dat conform de staatsrechtelijke verhoudingen binnen het Koninkrijk de verantwoordelijkheid voor het migratiebeleid een autonome aangelegenheid betreft. De landen bepalen zelf of en, zo ja, welke voorzieningen zij willen treffen voor migranten die om bescherming vragen. Er is geen algemene verplichting tot het geven van opvang en andere vormen van bijstand. Wel kan in uitzonderlijke gevallen – wanneer de vreemdeling volkomen afhankelijk is van de Staat – de noodzaak bestaan enige vorm van opvang te bieden. Dit zal per geval bekeken moeten worden en vraagt een individuele beoordeling.
Zowel Aruba als Curaçao geven aan dat voor bepaalde kwetsbare groepen gekeken wordt naar mogelijke vormen van tijdelijke opvang. Op Curaçao wordt in individuele opvang voorzien in gevallen van slachtoffers van mensenhandel. Om deze personen te beschermen is in samenwerking met het Ministerie van Sociale ontwikkeling, Arbeid en Welzijn, voor woongelegenheid gezorgd. In het kader van de door Nederland te leveren bijstand wordt een deel van de 7,2 miljoen euro voor de vreemdelingenketen beschikbaar gesteld voor de inrichting van circa 36 opvangplekken voor kwetsbare groepen op Curaçao. Op Aruba biedt de stichting Fundacion pa Hende Muher den Dificultad opvang aan slachtoffers van onder andere mensenhandel, mensensmokkel en huiselijk geweld. Het kabinet heeft op verzoek van de regering van Aruba 255.000 euro beschikbaar gesteld aan de stichting voor de uitbreiding van de opvangcapaciteit met circa 30 extra plekken.
Wat vindt u van het pleidooi van Human Rights Caribbean om een gedeelte van het budget beschikbaar te stellen voor een eerlijke en fatsoenlijke behandeling van Venezolaanse vluchtelingen en hen in staat te stellen zichzelf in hun minimumbehoeften te voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een substantieel gedeelte van het beschikbaar gestelde bedrag ten goede te laten komen aan de verbetering van de asielprocedure en opvang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.