De steunmaatregelen voor de bruine vloot |
|
Aukje de Vries (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw bijdrage bij het symposium «toekomst van de bruine vloot» op 4 maart 2021?
Ja.
Herinnert u zich dat u toen heeft aangegeven «we zijn bijna klaar met het vormgeven van een regeling» en sprak over «heel snel vaststellen» van een regeling voor het varend erfgoed en dat u op de vraag wanneer de 15 miljoen euro voor de bruine vloot kan worden uitgekeerd heeft geantwoord dat de regeling «op een haar na gevild is»? Wat bedoelde u daarmee, graag een uitgebreide toelichting? Wat bedoelde u toen u zei dat er extra steun bovenop de 15 miljoen euro kwam? Wat bedoelde u met «heel snel vaststellen»?
Tijdens het symposium over de toekomst van de bruine vloot heb ik een speech gehouden over het belang van de sector en een doorkijkje gegeven over de bruine vloot regeling. In mijn herinnering ben ik hierbij dicht bij de tekst gebleven die ik in mijn brief van 17 februari jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 231) heb geschetst. Hierbij heb ik niet willen suggereren dat de regeling eerder dan eind tweede kwartaal 2021 kan worden opengesteld. Toen ik aangaf dat er extra steun voor de bruine vloot beschikbaar was bedoelde ik dat naast de nu uitgewerkte Tijdelijke subsidieregeling continuïteit bruine vloot er voor deze sector ook steun vanuit het generieke steun- en herstelpakket beschikbaar is.
Hoe moeten uw uitspraken op 4 maart 2021 gezien worden tot de uitspraak in de brief van 17 februari 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 231) dat de regeling voor de historische zeilschepen eind tweede kwartaal 2021 open zal worden gesteld en dat er nu begin mei (2 maanden later) nog geen regeling of concept-regeling bekend is gemaakt? Deelt u de mening dat u andere verwachtingen heeft gewekt op 4 maart jl.? Zo nee, waarom niet?
Zowel in mijn brief van 17 februari jl. als in de beantwoording van de vragen van 16 februari, 22 februari, 13 april en 22 april met de brief van 28 april jl. (kenmerk 2021D15680) heb ik aangegeven dat de uitvoeringsorganisatie aangaf deze regeling niet eerder dan eind tweede kwartaal van 2021 te kunnen uitvoeren. Ik snap het ongeduld van ondernemers en ben blij dat ik in mijn brief van 27 mei 2021 hebben kunnen aangeven dat de regeling naar verwachting eind juni open kan worden gesteld.
Hoe ziet de regeling er op hoofdlijnen en in eventueel concept uit, aangezien u begin maart heeft aangegeven dat u bijna klaar bent met het vorm geven van een regeling? Kunt u de contouren schetsen? Zo nee, waarom niet?
De contouren van deze regeling heb ik geschetst in mijn brief van 27 mei 2021 over de Tijdelijke subsidieregeling continuïteit bruine vloot.
Kunt u aangeven hoe de sector van de bruine vloot er op dit moment voor staat, want u gaf eerder aan dat «de ergste nood eraf is», de VVD krijgt namelijk andere signalen? In een artikel in de Leeuwarder Courant van 7 mei 2021 wordt aangegeven dat bijna de helft van de bruine financiële hulp nodig heeft, kan de Staatssecretaris daarop reageren, net als op de rest van dat bericht «Fonds 50 miljoen euro nodig voor overleving bruine vloot»?
De branchevereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) heeft ons laten weten dat uit hun enquêtes naar voren komt dat de sector in 2020 77% omzetverlies heeft geleden. Over de gemiste inkomsten van 2021 hebben we vanuit de BBZ nog geen cijfers ontvangen. Wel zien we bij de aanvragen van de TVL in het eerste kwartaal van 2021 dat deze bedrijven aangeven een omzetverlies van 90% te verwachten.
Vanuit het steunpakket van het kabinet is bijgedragen om deze nood te verlichten. Uit de cijfers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) blijkt dat sinds de start van de crisis op 15 maart 2020 tot heden voor ruim € 27 miljoen TOGS/TVL subsidie is toegekend aan bedrijven met de SBI-codes voor deze sector (5010 (Zeevaart), 5030 (Binnenvaart) en 9103 (Monumentenzorg)). Naast zeilende bruinevlootondernemers behoren ook andere ondernemers die bijvoorbeeld motorschepen exploiteren en cruise- en rondvaartboten tot deze codes, maar dit geeft wel een beeld van de hulp die deze regelingen bieden aan deze sector. Deze steun levert, naast andere regelingen als de NOW, daarmee een belangrijke bijdrage aan het overeind houden van deze ondernemers, maar neemt de financiële gevolgen van deze crisis natuurlijk niet geheel weg.
Ik ben op de hoogte van het initiatief dat de gezamenlijke Zuiderzee en Waddenzee gemeenten en provincies in samenwerking met NBTC hebben genomen om ook op de langere termijn deze sector op de kaart te zetten. Ik juich dit soort initiatieven van harte toe en hoop dat we er zo gezamenlijk voor kunnen zorgen dat deze sector wordt ondersteund, zowel op de korte als op de lange termijn.
Wat is de stand van zaken van het overleg met de Europese Commissie met betrekking tot de staatssteun, want tijdens het symposium gaf u aan dat de regeling er binnen een paar weken zou kunnen zijn als aan die voorwaarde was voldaan?
Dit gesprek heeft plaatsgevonden. De conclusie na het gesprek met de Europese Commissie is dat het steunkader voor cultuur en de instandhouding van erfgoed hier niet passend is en we de regeling verder zullen uitwerken met gebruikmaking van de de-minimisverordening.
Welk overleg heeft er sinds begin maart met de vertegenwoordigers van de bruine vloot plaats gevonden, graag een overzicht met data, deelnemers, onderwerpen die zijn besproken en uitkomsten?
Sinds maart is er verschillende malen contact geweest met vertegenwoordigers van deze sector. Met de BBZ heeft mijn ministerie nauw contact en vinden op wekelijkse en twee wekelijkste basis gesprekken plaats. Daarnaast heb ik op hun uitnodiging op donderdag 4 maart jl. op het symposium over de toekomst van de bruine vloot bezocht. Hierbij waren ook verschillende vertegenwoordigers van de sector aanwezig.
Op 17 maart en op 21 april jl. heeft mijn ministerie gesproken met de Federatie Varend Erfgoed Nederland. Op 24 maart jl. heeft mijn ministerie gesproken met een vertegenwoordiger van de moderne zeilschepen en replica’s.
Tot slot heeft mijn ministerie met de HISWA-RECRON en verschillende andere vertegenwoordigers telefonisch gesproken.
Deze gesprekken gingen over de ondersteuning van de bruine vloot en de invulling van deze regeling. In deze gesprekken hielden partijen daarnaast het pleidooi de regeling te verbreden of juist te versmallen zodat hun achterban hier (beter) in zou worden meegenomen.
Zoals gebruikelijk is bij vorming van beleid is deze input gebruikt bij het verder uitwerken van de regeling.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op de brandbrief van de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ), de vereniging voor beroepschartervaart, van 16 april 2021 over het tweede verloren jaar?
Mijn ministerie heeft geregeld contact met de BBZ; Tijdens een van deze gesprekken is hierbij stil gestaan bij de door hen verstuurde brandbrief van 16 april jl.
Welke afspraken zijn gemaakt met de bruine vloot over een protocol waardoor men weer verantwoord kan gaan varen? Wanneer zou in het stappenplan of openingsplan de bruine vloot weer kunnen gaan varen en onder welke voorwaarden? Welk overleg heeft daarover plaats gevonden met de sector dan wel vindt daarover nog plaats?
Op dit moment is het exploiteren van een bruine vloot schip voor recreatief gebruik niet toegestaan. Ook de horeca binnen dient gesloten te zijn. Het openstellen van rondvaartboten en andere bedrijfsmatige personenvervoer voor recreatie, waaronder de bruinevlootschepen, zijn in het heropeningsplan opgenomen in stap 3. Dat betekent dat het vanaf die stap het weer mogelijk is om op alle bruinevlootschepen benedendeks te eten en overnachten op deze schepen met een gezelschap van max 4 personen. Dit is de eerst volgende stap die in het openingsplan is voorzien. Hierover heeft geen gesprek plaats gevonden met de sector. De sector beschikt over een protocol dat gebruikt kan worden voor bruine vloot ondernemers die dagtochten of meerdaagse tochten aanbieden. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft hierover geen specifieke afspraken gemaakt met de sector.
Op dit moment is sportbeoefening buiten wel mogelijk. Een bruinevlootschip kan daarom worden gebruikt voor de beoefening van sport met maximaal dertig personen van 27 jaar en ouder. Zij dienen anderhalve meter afstand van elkaar te houden. Voor jongeren onder de 27 jaar geldt geen maximumgroepsgrootte en geldt de anderhalve meter afstand niet. Dit betekent dat zeilen als sport is toegestaan, maar recreatieve tochten nog niet mogelijk zijn. Ook kan een bruinevlootschip worden ingezet voor personenvervoer, waarbij het moet gaan om de verplaatsing van de ene naar de ander locatie en het vervoer geen recreatieve activiteit mag zijn. Voor zover een bruinevlootschip vergelijkbaar is met een hotel, kan hier op dit moment ook per verblijfplaats worden overnacht met een gezelschap van maximaal 4 personen.
Eerder is gevraagd om een afschrift te krijgen van de brandbrief van een moeder van een bruine vloot schipper, die zou op 17 februari 2021 aan de Kamer gestuurd zijn bij Kamervragen van de VVD, klopt het dat deze uiteindelijk niet is bijgevoegd, kan deze, indien deze nog niet is toegestuurd, alsnog worden bijgevoegd?
Deze brief zal opnieuw worden bijgevoegd en is opgenomen als bijlage 1 bij deze antwoorden1.
Kunt u deze vragen gewoon één voor één beantwoorden én binnen de gestelde termijn, want de laatste vragen van de VVD hierover van 16 februari en 22 februari 2021 zijn pas op 28 april 2021 beantwoord?
Ja, deze antwoorden worden binnen de gestelde termijn beantwoord.
De petitie voor het beschermen van adresgegevens in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel |
|
Bouchallikh , Tom van der Lee (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de petitie van De Goede Zaak die oproept tot aanpassing van de Handelsregisterwet om adresgegevens van ondernemers te beschermen?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de opstellers van deze petitie dat de openbare publicatie in het Handelsregister van de privégegevens van zelfstandige ondernemers, zoals hun huisadres, wordt misbruikt voor intimidatiecampagnes en andere bedreigingen? Zo ja, wat onderneemt u om dit te voorkomen? Op welke wijze geeft u hierbij uitvoering aan de motie Yesilgöz-Zegerius c.s. (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 36)?
Ja, deze zorgen deel ik. Het enkele feit dat iemands woonadres bekend is, geeft of impliceert immers niet het recht om die wetenschap ook te misbruiken om deze persoon lastig te vallen of te bedreigen. In gevallen van strafbare intimidatie en bedreiging zijn politie en justitie bevoegd om daartegen op te treden.
Ook nu al kan een ondernemer de KVK verzoeken zijn woonadres af te schermen wanneer er sprake is van een voldoende concrete dreiging. Het in de toekomst standaard afschermen van het als zodanig geregistreerde woonadres van ondernemers is verwerkt in een wijziging van het Handelsregisterbesluit. Het ontwerpbesluit is op 8 februari jl. voor advies aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voorgelegd. Wanneer dat advies is uitgebracht, kan het ontwerp voor advies naar de Raad van State.
Met de genoemde aanpassing van het Handelsregisterbesluit geef ik deels uitvoering aan de motie Yesilgöz-Zegerius c.s. Voor zover de motie betrekking heeft op vestigingsadressen van ondernemingen zal ik deze motie echter niet kunnen uitvoeren.
Het afschermen van een vestigingsadres van een onderneming (ook wanneer dat tevens als woonadres wordt gebruikt) is met het oog op de rechtszekerheid in het handelsverkeer en het naleven van verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) van bepaalde afnemers van deze informatie geen voor de hand liggende keuze.
Waar het vennootschappen betreft is afscherming van het vestigingsadres onmogelijk met het oog op Europeesrechtelijke verplichtingen. Uit het Europese recht vloeit voort dat in ieder geval de NV en de BV het Handelsregister moeten worden geregistreerd met een vestigingsadres. Ook het feit dat dit adres tevens een woonadres kan zijn, doet daaraan niets af.
Daarnaast kent het Europese recht ook verplichtingen tot openbaarmaking van vestigingsadressen op, onder andere, websites van ondernemingen in het kader van het consumentenrecht, zodat afscherming van deze vestigingsadressen in het Handelsregister wel mogelijk maar niet zinvol is.
Klopt het dat het register van de Kamer van Koophandel de bron bleek te zijn van de adresgegevens die benodigd waren voor het uitvoeren van intimiderende acties bij de huisadressen van onder andere activisten, schrijvers, wetenschappers en journalisten?
Het is niet bekend wat de bron is geweest van de informatie die is gebruikt, mede omdat niet bekend is welke informatie concreet is gebruikt. Bij de recente stickeractie kan iedereen die uit welken hoofde dan ook weet had van één van de betrokken adressen aan deze actie hebben deelgenomen. Wel is duidelijk dat tenminste van een deel van de personen die op de website van Vizier op Links worden genoemd, gegevens beschikbaar waren in, onder andere, het Handelsregister. Of, en zo ja bij welk(e) register(s) deze gegevens daadwerkelijk zijn opgevraagd is echter niet bekend.
Deelt u de mening dat het mogelijk moet zijn om als ondernemer actief te zijn zonder dat je huisadres openbaar beschikbaar is?
Ja. Dit is ook mogelijk door een ander vestigingsadres te nemen. Woonadressen die als vestigingsadres zijn geregistreerd, blijven in die hoedanigheid altijd openbaar. Zo is het woonadres van een bestuurder, commissaris of aandeelhouder van een rechtspersoon, zoals een BV, sinds 2008 bij het Handelsregister standaard afgeschermd van de openbaarheid. Ook het woonadres van een uiteindelijk belanghebbende is afgeschermd. Het woonadres van een ZZP-er, maat van een maatschap of vennoot van een vennootschap onder firma is openbaar omdat deze personen persoonlijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen van de onderneming. In het geval van een waarschijnlijke dreiging kan een verzoek tot afscherming van het woonadres worden gedaan. Straks zullen als woonadres geregistreerde woonadresgegevens standaard worden afgeschermd.
Klopt het dat u vindt dat het woonadres, indien gelijk aan het vestigingsadres van de onderneming, openbaar beschikbaar moet zijn ten behoeve van juridische handelingen wanneer een zakelijk conflict zich voordoet, en dat openbare beschikbaarheid daarmee noodzakelijk is voor rechtszekerheid in het economisch verkeer? Kunt u dit verder toelichten?
Het vestigingsadres moet openbaar zijn, of dit wel of niet gelijk is aan een woonadres speelt daarbij geen rol. Zonder een concreet adres waar een ondernemer of onderneming bereikbaar is, kan bijvoorbeeld geen factuur worden gestuurd. Ook kan zonder een vestigingsadres een potentiële zakelijke relatie niet nagaan in hoeverre de fysieke vestiging van de onderneming een logische samenhang vertoon met de aard van de onderneming. Deze informatie is erg behulpzaam bij het beoordelen of men met een geloofwaardige wederpartij van doen heeft.
Speelt dit vraagstuk ook in andere Europese landen? Zijn de privégegevens van zelfstandige ondernemers die thuis gevestigd zijn ook daar openbaar beschikbaar? Zijn er lidstaten van de Europese Unie waar dat niet het geval is? Zo ja, leidt dat tot chaos of rechtsonzekerheid in het economisch verkeer?
De voorschriften met betrekking tot het Handelsregister die voortvloeien uit het Europese recht beperken zich hoofdzakelijk tot de NV en de BV. Daarnaast kent het Europese recht ook verplichtingen tot openbaarmaking van vestigingsadressen in het kader van het consumentenrecht.
Bij gebrek aan Europese harmonisatie lopen de nationale regelingen met betrekking tot Handelsregisterinformatie omtrent (equivalenten van) eenmanszaken en zzp’ers in ons omringende landen uiteen.
In Duitsland is bijvoorbeeld de registratieplicht niet primair afhankelijk van de rechtsvorm maar van de omzet. Ondernemers met een jaaromzet van minder dan € 22.000 zijn vrijgesteld van de registratieplicht, omdat voor deze categorie het rechtsvermoeden geldt dat er slechts sprake is van een bijverdienste. Een inhoudelijk vergelijkbare regel voor het definiëren van ondernemerschap geldt ook in Nederland. Ook eenmanszaken en maatschappen hoeven zich in Duitsland niet te registreren, maar dit mag wel. Ook bij een vrijwillige registratie zijn ze voorts aan alle met (verplichte) registratie samengaande verplichtingen onderworpen, waaronder begrepen de openbaarmaking van alle met de onderneming verbonden (woon- en vestigings-) adressen.
In Frankrijk geldt grosso modo hetzelfde systeem als in Nederland, rekening houdend met de aanstaande invoering van de afscherming van het als zodanig geregistreerde woonadres van de ondernemer. Ongeacht de rechtsvorm of omvang zijn alle ondernemingen met hun vestigingsadres in een openbare registratie te vinden. Ondernemers worden gewezen op de voor- en nadelen van het gebruik van hun eigen woonadres als vestigingsadres.
In België zijn van ondernemingen, inclusief zelfstandigen, zowel de maatschappelijke zetel als alle vestigingsadressen geregistreerd in een openbaar register. Voor natuurlijke personen is daarbij de maatschappelijke zetel per definitie het woonadres van de ondernemer.
In het Verenigd Koninkrijk zijn ondernemingen die niet in de vorm van een kapitaalvennootschap zijn opgericht, uitsluitend bij de belastingdienst bekend ten behoeve van belastingheffing. Er is op dit moment geen registratie lijkend op een handelsregister van deze ondernemingen, zodat de vraag naar de al dan niet openbaarheid van gegevens van deze groep ondernemingen zich (nog) niet voordoet. Evenwel wordt ook in het VK gepleit voor het invoeren van een rechtsvorm voor zzp’ers die deze groep juist ten behoeve van de rechtszekerheid onder de registratieverplichting in het (openbare) Britse Handelsregister zou brengen.
In de genoemde landen wordt het belang van een deugdelijke registratie net als in Nederland onderbouwd vanuit het belang van o.a. rechtszekerheid.
Zijn er oplossingen denkbaar waarbij de Kamer van Koophandel, of een andere aangewezen instantie, een rol kan spelen bij het in contact treden bij een zakelijk conflict, zonder die adresgegevens openbaar beschikbaar te stellen, en zonder de noodzaak voor een ondernemer om bij elk beginnend zakelijk conflict gelijk een advocaat in te schakelen?
In mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Yeşilgöz-Zegerius en Aartsen over deze materie ga ik in op mijn voornemen om de stakeholders te raadplegen in de vorm van een consultatie. Door middel van deze consultatie beoog ik te verkennen welke doelen door welke partijen thans worden gediend door middel van (informatie uit) het Handelsregister. Vervolgens zal worden nagegaan of deze doelen ook op andere manieren en mogelijk met minder onwenselijke neveneffecten kunnen worden gediend. De in uw vraag vervatte suggestie zal ik daarbij meenemen.
Klopt het verder dat het kabinet van mening is, zoals aangegeven in de brief van 17 december 2020, dat openbaarheid van vestigingsadressen een belangrijke rol speelt in de due diligence van zakelijke relaties en daarmee van belang is ten behoeve van het voorkomen van oplichting en andere criminele activiteiten, bijvoorbeeld omdat een veelheid van registraties op een enkel adres dan kan worden gesignaleerd? (Kamerstuk 32 761, nr. 177)
Ja, die mening is het kabinet toegedaan.
Is het niet in de eerste plaats de taak van de autoriteiten om oplichting en andere criminele activiteiten te bestrijden? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uw standpunt over het belang van de openbaarheid van adressen met het zicht op due diligence, wat er op lijkt te wijzen dat u vindt dat openbaarheid van belang is zodat individuele burgers en bedrijven verdachte patronen kunnen ontdekken, zoals een veelheid van registraties op een enkel adres?
Ja, het bestrijden van intimidatie en bedreiging is in eerste instantie de taak van autoriteiten. Tegelijkertijd is de openbaarheid van vestigingsadressen ook, zoals toegelicht in antwoord op vraag 5, relevant voor individuele burgers en bedrijven alsmede in het kader van verplichtingen die voorvloeien uit de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft). Uw Kamer heeft verzocht om ter voorkoming van bedreiging en intimidatie de adressen van ondernemingen af te schermen maar de regering moet de impact op het gebied van rechtszekerheid en voorkoming van fraude en andere criminele activiteiten ook meewegen. Daarvoor is nodig dat het brede publiek in staat wordt gesteld zich ten minste op de hoogte te stellen van het bedrijfsadres van een partij waarmee men overweegt zaken te doen. Daarom is dit deels ook verplicht op basis van Europese regels. Hierin moet een passend en werkbaar evenwicht gevonden worden. Uiteraard kan altijd een ander vestigingsadres dan het woonadres gekozen en geregistreerd worden.
Klopt het ook dat u een oplossing voor dit vraagstuk ziet in vestiging bij een domicilieverlener of elders? Kunt u aangeven welke kosten daar doorgaans aan verbonden zijn voor een ondernemer? Vindt u het acceptabel dat ondernemers met een thuisvestiging die zich bedreigd voelen en daarom niet willen dat hun huisadres online te vinden is, daar financiële gevolgen van moeten ondervinden?
Domicilieverlening in de vorm van een vestigingsadres zonder fysieke voorzieningen is mogelijk voor minder dan € 50 per maand. Of een ondernemer dit bedrag kan betalen voor het afschermen van zijn woonadres, als hij hoofdzakelijk daar (of althans niet hoofdzakelijk op een vast ander adres) zijn activiteiten uitvoert, is een overweging die alleen de ondernemer zelf kan maken. Bij deze afweging zullen diverse factoren betrokken worden. Zo kan de gekozen vestigingsadres mede de uitstraling bepalen van de onderneming ten opzichte van (potentiële) klanten en leveranciers en maakt het daarmee in zekere zin deel uit van het commercieel positioneren van de onderneming. Al deze factoren kunnen op hun beurt een financiële of op geld waardeerbare impact hebben, die de ondernemer in zijn afwegingen zal betrekken.
Erkent u dat er andere obstakels kunnen zijn bij vestiging op een domicilieadres of andere redenen waarom een ondernemer daar niet voor voelt? Kunt u ook toelichten hoe de oplossing van vestiging op een domicilieadres zich verhoudt tot uw standpunt over het belang van openbaarheid van vestigingsadressen ten behoeve van due diligence?
Een ondernemer kan te allen tijde een veelheid aan overwegingen maken die ertoe leiden dat vestiging op een domicilieadres al dan niet een passende optie wordt bevonden. Wwft-instellingen, toezichthouders en ook (potentiële) afnemers, toeleveranciers of dienstverleners maken daarin hun eigen afweging, mede op basis van de due diligence die van hen verwacht mag worden. Of de vestiging op een domicilieadres daarbij een negatieve invloed op de beoordeling heeft, is van allerlei factoren afhankelijk. Een domicilieadres voor een onderneming waarbij men een fysiek zakelijk adres verwacht (zoals een tuincentrum of een garagebedrijf) wekt waarschijnlijk meer verwondering dan een domicilieadres voor een journalist, een sessiemuzikant of een personal trainer die aan huis komt.
De Belastingdienst publiceert een leidraad voor domicilieverleners2 die houvast biedt bij het invullen van hun due diligence en de wettelijke verplichtingen op dat terrein. Wanneer deze leidraad gevolgd wordt, blijft er in de keten tussen de domicilieverlener, zijn klant en diens zakelijke relatie sprake van een voldoende mate van beoordeling en traceerbaarheid.
Klopt het dat de gemeente Amsterdam voornemens is om vanuit de gemeente gratis een adres ter beschikking te stellen waar ondernemers met vestiging aan huis zich kosteloos kunnen registreren? Ziet u dit als een werkbare oplossing? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bekend met plannen van de gemeente Amsterdam op dit punt. In algemene zin geldt wel dat domicilieverlening een economische activiteit is. Activiteiten van een overheid op dit gebied, zijn onderworpen aan de Wet markt en overheid. Een voornemen zoals in uw vraag aangeduid, kan daarmee op gespannen voet staan. Voor zover een overheid bedrijfsmatig optreedt als domicilieverlener, moet overigens eveneens de reeds genoemde leidraad voor domicilieverleners in acht genomen worden.
Bent u bereid om de overwegingen in de bovenstaande vragen mee te nemen in de aangekondigde consultatie en de Handelsregisterwet zo spoedig mogelijk dusdanig aan te passen zodat ingeschrevenen in het Handelsregister altijd de mogelijkheid hebben om aan te geven dat hun privéadressen niet openbaar beschikbaar mogen zijn via het Handelsregister?
Ja, ik zal deze overwegingen in de consultatie meenemen.
De aanpassing in het Handelsregisterbesluit waarmee het als zodanig geregistreerde woonadres wordt afgeschermd zal ik na ontvangst van de adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad van State zo spoedig mogelijk voorhangen bij uw Kamer.
Het uitblijven van branchespecifieke coronasteun voor de bruine vloot |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief die de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) op 16 april 2021 aan het kabinet heeft verstuurd?1
Ja
Onderkent u de problemen waarmee de bruine vloot zich momenteel geconfronteerd ziet, waaronder een kwetsbare financiële positie als gevolg van de coronacrisis en het uitblijven van branchespecifieke coronasteun die maanden geleden is toegezegd?
De bruine vloot-ondernemers met hun historische zeilschepen zijn door de coronacrisis in het hart getroffen. Het Kabinet heeft een generiek pakket aan maatregelen ontwikkeld waar ook ondernemers met een bruine vloot-schip gebruik van kunnen maken.
Zowel de TOGS als de TVL lijken voor bruine vloot schippers goed te passen.
Dit blijkt onder andere doordat sinds de start van de crisis in maart vorig jaar ruim € 23 miljoen euro TOGS/TVL subsidie is toegekend aan bedrijven binnen de codes waar deze ondernemers grotendeels toe behoren: 5010, 5030 en 9103.
Ik ben me er van bewust dat naast bruine vloot ondernemers ook andere ondernemers zoals bijvoorbeeld motorschepen en rondvaartboten tot deze codes behoren, maar dit geeft wel een beeld van de hulp die deze regelingen biedt.
Dit neemt de problemen van deze ondernemers natuurlijk niet weg, maar levert wel een bijdrage aan de ondersteuning van deze ondernemers in het dragen van hun vaste lasten op de korte termijn.
Kunt u puntsgewijs reageren op de drie verzoeken uit voornoemde brandbrief, namelijk continuering van de TVL- en NOW-regelingen, het zo spoedig mogelijk uitkeren van de toegezegde € 15 miljoen branchespecifieke coronasteun en het komen met een stappenplan waarop ondernemers kunnen anticiperen?
De TVL en andere steunmaatregelen zullen doorlopen in het kwartaal twee van 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 217). Ook in het derde kwartaal zullen we niet plotsklaps stoppen met de steun. Deze steun heeft heel veel bedrijven overeind gehouden, en wordt ook door de bruine vloot-ondernemers goed gebruikt. Zodra de economie weer open kan, kunnen bedrijven daardoor de draad weer oppakken. Niettemin hebben bedrijven een loodzwaar jaar achter de rug en raken ze door hun reserves heen. De analyses van het CPB en De Nederlandsche Bank laten ook zien dat de economie zich goed staande heeft weten te houden. We kunnen dus ook vertrouwen hebben in de onderliggende economie. Uiterlijk in mei komen de Ministers van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een voorstel hoe de steun eruit zal zien in het derde kwartaal.
In de Kamerbrief van 17 februari jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 231) is aangegeven dat de Coronaregeling bruine vloot niet eerder dan eind tweede kwartaal 2021 kan worden opengesteld. Aangezien het ongeduld van deze ondernemers begrijpelijk is, is mijn inzet de regeling in juni van dit jaar open te stellen. De beoordeling door uitvoerder RVO.nl zal zo snel mogelijk na aanvraag worden gedaan. De ervaring vanuit de TVL is dat vervolgens op korte termijn een voorschot zal kunnen worden uitgekeerd.
Het is nog onduidelijk wanneer precies de komende periode weer meer ruimte komt voor het varen met groepen op deze schepen. Toch bieden het aantal gezette vaccinaties en het vooruitzicht dat de epidemiologische omstandigheden zullen verbeteren richting zomer perspectief.
Ik denk ook graag met de sector mee hoe we er voor kunnen zorgen dat men een tocht op een bruine vloot-schip overweegt als een keuze voor een gezellige en leerzame toeristische activiteit. Ik stel hiervoor graag de kennis van het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen beschikbaar en stel voor om met hen te onderzoeken of er nog andere manieren zijn om deze beroepsgroep onder de aandacht te brengen.
Kunt u in het bijzonder ingaan op het verzoek om de € 15 miljoen branchespecifieke coronasteun zo spoedig mogelijk voor ondernemers toegankelijk te maken? Wanneer gaat deze regeling open en hoe snel volgt vervolgens behandeling en uitbetaling?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de problematiek van schippers met een verkeerde SBI-code, die elk kwartaal opnieuw bezwaar moeten maken en opnieuw moeten worden beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, terwijl het om dezelfde ondernemer gaat?
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor het antwoord wil ik verwijzen naar mijn brieven van 10 maart (Kamerstuk 35 420, nr. 239) en 21 april jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 240) en de Voortgangsrapportage (Kamerstuk 35 420, nr. 241) waarin ik aangeef dat RVO.nl een proces heeft ontwikkeld in de bezwaarprocedure om de SBI-problematiek voor de betrokken ondernemer op te lossen. Na positieve beoordeling van het bezwaar ontvangt de ondernemer voor de TVL zijn aangepaste SBI-code. Dit geldt dan ook voor aanvragen in nieuwe TVL-openstellingen. In de praktijk blijkt dat in sommige gevallen bezwaren gericht tegen de TVL Q3 2020 positief zijn beoordeeld terwijl de aanvragen voor TVL Q4 2020 en TVL Q1 2021 al door de ondernemers zijn ingediend en zijn verleend. Het besluit op Q3 en de nieuwe verleningen hebben elkaar dan gekruist. De oorzaak is dat de gewijzigde SBI code dan nog niet in het klantdossier is opgenomen. De ondernemer moet dan helaas alsnog bezwaar maken. Dit komt beperkt voor. RVO.nl heeft maatregelen genomen om SBI bezwaren zo spoedig mogelijk af te handelen, zodat deze situatie zich zo min mogelijk voordoet. RVO.nl zorgt er daarnaast voor dat bij de openstelling van TVL Q2 2021 de juiste SBI-code in het klantdossier staat zodat een ondernemer niet nog een keer bezwaar hoeft in te dienen.
RVO.nl streeft er naar alle bezwaren binnen de wettelijke beslistermijn van 12 weken af te handelen. Zo nodig wordt een termijn in overleg met de bezwaarmaker verlengd. 90% van de bezwaardossiers wordt binnen de wettelijke termijn afgehandeld. Dit geldt ook voor de bezwaren die betrekking hebben op de SBI-problematiek. Zoals genoemd worden de bezwaren die hierop betrekking hebben zoveel mogelijk wel met voorrang opgepakt. RVO.nl heeft extra capaciteit ingeschakeld om dit te bewerkstellingen. Zodra het bezwaar is afgehandeld betaalt RVO.nl zo snel mogelijk het geld uit. Er wordt dan ook altijd persoonlijk contact opgenomen met een ondernemer, om hem/haar over de voortgang van de bezwaar zaak te informeren.
Is het mogelijk dit proces, waarvan wij begrijpen dat behandeling tot vier maanden kan duren en vervolgens uitbetaling nog eens drie maanden, te versnellen? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen vóór het wetgevingsoverleg Corona en cultuur op 17 mei 2021 beantwoorden?
Ja, dat kan.
Vertragingen bij de herbeoordeling van TVL-aanvragen |
|
Romke de Jong (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de herbeoordelingen van de bezwaren die zijn ingediend bij de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)-regeling door problemen die opspeelden met SBI-codes waarschijnlijk pas eind juni 2021 zullen zijn afgerond?
Nee, dat klopt niet. Op 8 februari 2021 heb ik in mijn antwoord op de vragen van het lid Aartsen (VVD)1 geschreven dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beziet of de uitspraken gevolgen hebben voor de bezwaren over de SBI-codes die ongegrond zijn verklaard en dat RVO deze bezwaren waar nodig in het licht van de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) opnieuw zou beoordelen. De herbeoordelingen van de bezwaarschriften (200) naar aanleiding van de CBb-uitspraken zijn op 5 na afgerond, ook deze worden op korte termijn afgehandeld.
Welk percentage van de lopende en afgewezen bezwaarprocedures waarvan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 10 maart 2021 heeft toegezegd dat deze zouden worden herbeoordeeld in verband met de problemen met de SBI-codes, zijn inmiddels ook daadwerkelijk herbeoordeeld? Hoe verklaart u dit percentage?1
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is 97,5% van de herbeoordelingen uitgevoerd. Bezwaarschriften over SBI-codes kunnen nog steeds worden ingediend bij RVO. Deze krijgen geen herbeoordeling, maar een reguliere beoordeling in de bezwarenprocedure. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Welk percentage van de bezwaarprocedures van kwartaal 4 van 2020 specifiek heeft u reeds herbeoordeeld?
Herbeoordeling van afgehandelde bezwaarschriften betrekking hebbend op kwartaal 4 van 2020 is niet nodig, omdat deze bezwaarschriften steeds in lijn met de CBb-uitspraken worden afgehandeld.
Per 29 april 2021 zijn er 1193 bezwaarschriften die zien op de SBI-code en betrekking hebben op kwartaal 4 van 2020. Daarvan zijn er 346 afgehandeld. Dat is bijna 30%.
Deelt u de mening dat deze vertragingen problematisch zijn voor bijvoorbeeld schippers van zeilscheepvaartuigen, waarvan de meeste hun bezwaar al in kwartaal 4 van 2020 hebben ingediend en het water aan de lippen hebben staan in afwachting van de afhandeling van hun bezwaarprocedure?
Vertragingen in de afhandeling zijn altijd problematisch voor ondernemers bij wie het water aan de lippen staat. Dat geldt ook voor schippers van zeilscheepvaartuigen. RVO streeft naar een zo spoedig mogelijke afhandeling, maar de behandeling dient ook zorgvuldig te gebeuren, om te zorgen dat ondernemers krijgen waar ze recht op hebben. RVO streeft ernaar alle bezwaren binnen de wettelijke beslistermijn van maximaal 12 weken af te handelen. In complexe gevallen wordt een termijn in overleg met de bezwaarmaker verlengd. Op dit moment wordt 90% van de bezwaardossiers binnen de wettelijke termijn afgehandeld. Dit geldt ook voor de bezwaren die betrekking hebben op de SBI-problematiek.
Indien u het eens bent met de voorgaande vraag, kunt u aangeven of en zo ja, welke plannen u heeft om de herbeoordeling van deze bezwaarprocedures te versnellen?
De bezwaren die betrekking hebben op de SBI-problematiek worden met voorrang opgepakt, ook vanwege het effect op een aanvraag de volgende aanvraagperiode. RVO heeft extra capaciteit ingeschakeld om dit te bewerkstelligen.
Klopt het dat het aanvraagformulier van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor de TVL-regeling nog niet is aangepast op het includeren van de nieuwe, juiste KvK-codes, waardoor het probleem met de SBI-codes ook in nieuwe aanvragen kan voorkomen? Zo ja, waarom is dit nog niet opgelost en bent u het eens met de vragenstellers dat om nieuwe, onnodige bezwaarprocedures te voorkomen het zaak is dat dit zo snel mogelijk verholpen wordt?
Uitgangspunt is dat na een positieve beslissing op het bezwaar de ondernemer een volgende aanvraag kan indienen op zijn nieuwe SBI-code. RVO heeft het systeem aangepast zodat de ondernemer bij het invullen van het aanvraagformulier de juiste SBI-code te zien krijgt. Sinds 12 mei 2021 konden ondernemers met een positief afgeronde bezwaarprocedure met de juiste SBI-code tot aan de sluitingsdatum van 18 mei 2021 een aanvraag indienen. Er zal dan geen bezwaarprocedure meer hoeven te worden gestart.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De Reactie van de Kamer van Koophandel (KVK) op de petitie de Goede Zaak over privacy |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Reactie KVK op petitie De Goede Zaak over privacy»?1
Ja.
Bent u beide bekend met de tweets van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de uitvoering van de motie-Yeşilgöz-Zegerius (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 36) over het afschermen van huisadressen in openbare overheidsregisters?2
Ja.
Herinnert u zich de brief van 17 december 2020 waarin u een appreciatie gaf op deze motie waarbij u aangaf dat u de huidige balans tussen toegankelijkheid en veiligheid passend achtte? Zo ja, heeft u daar alle relevante argumenten naar voren gebracht om dit standpunt te bepleiten? Zo nee, waarom heeft u niet alle argumenten gedeeld?
De brief van 17 december 2020 (Kamerstuk 32 761, nr. 177) geeft een goed samenvattend beeld van de argumenten van het kabinet voor het standpunt dat een passende balans tussen toegankelijkheid en veiligheid wordt bereikt. De brief betrekt bij dit oordeel ook de voorgenomen wijziging van het Handelsregisterbesluit 2008 om woonadres-gegevens in het handelsregister standaard af te schermen. Het voorstel is op 8 februari jl. aan de Autoriteit Persoonsgegevens toegezonden. Zodra het advies van de AP is vastgesteld, zal het ontwerpbesluit worden toegezonden aan de Raad van State voor advies.
Dat neemt niet weg dat we continu oog moeten hebben voor de balans tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en openbaarheid van registers. Ik kan niet uitsluiten dat bij andere partijen die belang hebben bij de werking van het Handelsregister nog diverse aanvullende argumenten, zowel voor als tegen het genoemde standpunt, bestaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Kamer na van deze appreciatie kennisgenomen te hebben unaniem voor deze motie heeft gestemd, waarmee wordt gesteld dat de regering openbare registers waarin huisadressen – of aan een onderneming gekoppeld huisadres – voorkomen, zo moet afschermen dat deze alleen door het bevoegd gezag kunnen worden ingezien?
De motie is, gemotiveerd, ontraden. Uit de stemming over de motie trek ik de conclusie dat de Kamer de argumenten voor openbaarheid van bepaalde ondernemingsgegevens op dit moment niet deelt, of althans niet weegt op dezelfde wijze als de regering. Het aannemen van de motie laat onverlet dat de motie op onderdelen niet uitvoerbaar is. Het afschermen van een vestigingsadres van een onderneming (ook wanneer dat tevens als woonadres wordt gebruikt) is met het oog op de rechtszekerheid in het handelsverkeer en het naleven van verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) van bepaalde afnemers van deze informatie onwenselijk, en waar het vennootschappen betreft, onmogelijk met het oog op Europeesrechtelijke verplichtingen.
Richtlijn (EU) nr. 2017/1132 bevat bepalingen omtrent de «zetel» van vennootschappen. Artikel 4 sub a van deze richtlijn verplicht lidstaten tot openbare registratie van de statutaire zetel van de vennootschap en artikel 19 lid 2 sub b schrijft tevens voor dat dit gegeven via het koppelingssysteem BRIS kosteloos beschikbaar dient te zijn. Op het eerste gezicht lijkt onduidelijk of onder dit begrip «statutaire zetel» een volledig adres moet worden verstaan of slechts een plaats. Uit de context wordt evenwel duidelijk dat het inderdaad om het volledige adres gaat. Dit is namelijk voor informatie omtrent bijkantoren wel met zoveel woorden bepaald in artikel 30 lid 1 sub a.
Verplichtingen om het vestigingsadres openbaar te maken, betreffen ook niet uitsluitend de informatie in het Handelsregister. Richtlijn (EU) 2011/83 (Consumentenrechten) verplicht bijvoorbeeld ondernemingen die goederen of diensten aan consumenten verkopen zelf tot het bekend maken van hun fysieke en administratieve vestigingsadressen.
Het Europees recht verhindert overigens niet dat ondernemers op dit moment al de mogelijkheid hebben, in het geval van een concrete dreiging, een verzoek tot afscherming van hun woonadres in te dienen bij de Kamer van Koophandel. Dit is echter alleen mogelijk wanneer het woonadres niet gelijk is aan het vestigingsadres. Na de inwerkingtreding van de wijziging van het Handelsregisterbesluit (zie mijn antwoord op vraag 3) worden woonadressen standaard afgeschermd. Alleen wanneer hetzelfde adres als vestigingsadres is gebruikt, blijft het zichtbaar in die hoedanigheid. Onder andere op dit onderwerp zal verder ingegaan worden tijdens de consultatie, hierover vindt u meer in het antwoord van vraag 6 en 7.
Deelt u de mening dat met deze motie door de Tweede Kamer de gewenste balans werd aangegeven en dat de motie niet opriep om een onderzoek, of een zoektocht, te starten naar de wenselijkheid van een balans? Zo nee, waarom niet?
De wens van uw Kamer is op heldere wijze in de motie verwoord, dit laat evenwel onverlet dat het onmogelijk is om de motie in haar geheel uit te voeren, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4. Omdat ik uw zorg deel over het intimideren en lastig vallen van personen waarvan adresinformatie beschikbaar is, zal ik een consultatie starten om daarvoor oplossingen te zoeken die zoveel mogelijk recht doen aan alle betrokken belangen.
Kunt u toelichten met welk doel u in consultatie gaat? Welke partijen nemen deel aan de consultatie, liggen er stukken aan deze consultatie ten grondslag en zo ja kunt u deze met de Kamer delen?
Het doel van de consultatie is inzet van de kennis en ervaring van alle bij het Handelsregister betrokken partijen teneinde oplossingsrichtingen te vinden die kunnen bijdragen aan passend en integer gebruik van Handelsregister-data ten bate van de samenleving. Voor de consultatie zullen publieke en private stakeholders worden uitgenodigd (geregistreerde personen, de diverse soorten afnemers van Handelsregister-informatie, waaronder Wwft-instellingen, belangenbehartigers op het gebied van privacy, open data etc., overheden) en is voorts iedereen welkom die aan de consultatie wenst deel te nemen. Een compleet overzicht van alle belanghebbenden is noodzakelijk om de effecten van mogelijke oplossingsrichtingen in praktijk te toetsen.
Leden van uw Kamer zullen via de vaste Kamercommissies worden uitgenodigd om te participeren in de consultatie vanuit hun rol als volksvertegenwoordiger of als persoon met een publieke functie die eveneens vindbaar kan zijn in het Handelsregister. Daarnaast nodigen we de leden graag uit om partijen aan te dragen waarvan zij menen dat die zouden moeten participeren. Ook komt een open uitnodiging op de Rijkswebsite voor internetconsultaties te staan.
De eerste stap is in kaart brengen welke belangen op welke wijze geraakt worden door de registratie van gegevens in het Handelsregister en verstrekking daarvan. Dit gebeurt door middel van open vragen om alle belangen en ontwikkelingen in kaart te brengen. Ook worden dilemma’s op het gebied van transparantie en privacy geschetst en worden deelnemers verzocht hierop te reflecteren. Hiervoor zijn geen onderliggende stukken voorzien. Wel zal het kabinet ten behoeve van de deelnemers aan de consultatie de Europese juridische kaders schetsen die de openbaarheid van het Handelsregister beheersen, opdat helder is welke grenzen er aan de nationale beleidsruimte zijn gesteld. Deze achtergrondinformatie wordt gepubliceerd op de consultatiewebsite.
Deelt u de mening dat het in de consultatie enkel moet gaan over de manier waarop openbare registers waarin huisadressen – of aan een onderneming gekoppeld huisadres – voorkomen zo afgeschermd kunnen worden dat deze alleen door het bevoegd gezag kunnen worden ingezien? Zo ja, kunt u garanderen dat u dit als doel stelt voor de consultatie? Zo nee, waarom niet en bent u in dat geval van mening dat u voorbij gaat aan de wens van de Kamer?
Het doel van de consultatie is breder dan de manier waarop deze gegevens afgeschermd kunnen worden. De consultatie beoogt in eerste instantie alle betrokken belangen te verkennen en in kaart te brengen. Gegevens uit het Handelsregister worden door veel partijen en voor veel doelen gebruikt. Zonder toegang tot adresinformatie moet een ondernemer voor iedere betaling die niet spontaal binnenkomt een derde partij met extra bevoegdheden inhuren, wordt het werk van onderzoeksjournalisten veel moeilijker, en wordt een belangrijke grondstof voor kredietinformatie, die financierbaarheid bevordert, weggenomen. Maar mét toegang tot adresinformatie is het afweren van ongewenste of bedreigende benadering veel moeilijker. Het zijn slechts enkele voorbeelden uit een veelheid aan dilemma’s die om een oplossing vragen.
In tweede instantie zullen passende, maakbare en gedragen oplossingsrichtingen geformuleerd worden. Het is aannemelijk dat dit doel het best kan worden gediend met inzet van de kennis van het hele betrokken veld.
De wenselijkheid en mogelijkheid van afscherming van het vestigingsadres (indien gelijk aan woonadres) zal gezien de aandacht voor dit onderwerp door maatschappelijke organisaties en uw Kamer ook aan de orde komen.
Kunt u de Kamer in uw voorgenomen brief uiterlijk voor het zomerreces informeren op welke manier u ervoor gaat zorgen dat de eerdere motie onverkort wordt uitgevoerd, welke stappen u nog moet zetten voor de motie daadwerkelijk uitgevoerd is en welk tijdspad u daarbij voor ogen heeft? Zo nee, waarom niet?
De motie kan, zoals gezegd, niet onverkort worden uitgevoerd omdat dat niet (volledig) mogelijk is en mogelijk ook niet de beste oplossing biedt voor de dilemma’s die voortvloeien uit de intrinsieke spanning tussen de wettelijke doelen van het Handelsregister en (onder andere) de privacy en veiligheid van daarin geregistreerde personen.
Ik wil niet op voorhand meer grenzen stellen dan die al voortvloeien uit de Europese regelgeving aan de richting en reikwijdte van oplossingen die ik bereid ben te overwegen. Dat impliceert dat mogelijke oplossingen zowel in termen van nationale regelgeving als in termen van uitvoering en budgettair beslag omvangrijk kunnen zijn, waarbij dan een passend tijdpad voor implementatie in acht zal moeten worden genomen.
Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de stappen die in het proces van consultatie en beleidsontwikkeling worden gezet. Ik verwacht voor de zomer een eerste indicatie van gedragen oplossingsrichtingen te kunnen geven.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen met de grootst mogelijke spoed beantwoord.
Mobiele bereikbaarheid en overal in Nederland 112 kunnen bellen. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat het CDA in de afgelopen jaren herhaaldelijk aandacht heeft gevraagd voor plaatsen in Nederland waar de mobiele bereikbaarheid onvoldoende was en alarmnummer 112 slecht bereikbaar, zoals Olland in Brabant1 Termunten/Termunterzijl in Groningen2 en Vilsteren/Hoge Hexel in Overijssel3?
Ja.
Bent u bekend met de berichtgeving over de problemen rond de mobiele bereikbaarheid van alarmnummer 112 in delen van Gelderland4 en de schriftelijke vragen die de Provinciale Statenfractie van CDA Gelderland hierover onlangs heeft gesteld?5
Ja.
Deelt u de mening dat het van levensbelang is dat de mobiele bereikbaarheid in het algemeen en die van alarmnummer 112 in het bijzonder overal in Nederland optimaal is?
Ja. Zoals in de Nota Mobiele Communicatie is beschreven is mobiele communicatie in het algemeen een onmisbare grondstof voor de Nederlandse economie en voor mensen in toenemende mate essentieel voor sociale verbinding en economische kansen.6 De bereikbaarheid van het alarmnummer 112 is daarenboven nog eens van levensbelang. Daarom zijn er voor de bereikbaarheid van 112 extra maatregelen getroffen. Zo kan 112 worden gebeld zonder SIM-kaart of abonnement en kun je naar 112 bellen over elk mobiel netwerk. Je bent voor de bereikbaarheid van 112 dus niet afhankelijk van de netwerkdekking van je eigen aanbieder. Daardoor is de mobiele bereikbaarheid van 112 beter dan de dekking van de drie afzonderlijke mobiele netwerken. Bovendien kun je 112 ook bellen via buitenlandse netwerken, waardoor de dekking in de grensstreken ook optimaal is. Tot slot zijn aanbieders verplicht om per 1 juli ook het bellen van 112 via WiFi-netwerken mogelijk te maken. Daardoor verbetert de bereikbaarheid van 112 binnenshuis.
In de Nota Mobiele Communicatie is ook toegelicht dat er echter (natuurkundige) beperkingen zijn waardoor 100% dekking in de praktijk onmogelijk is. Juist omdat de bereikbaarheid van het alarmnummer 112 van levensbelang is heeft de Minister van Justitie en Veiligheid daarom diverse tips op de website van de rijksoverheid gepubliceerd voor mensen die ondanks alle maatregelen die hiervoor zijn beschreven toch nog problemen ervaren met de bereikbaarheid van 112 via een mobiel netwerk.7
Kunt u voor ons visualiseren hoe het thans gesteld is met de mobiele bereikbaarheid van alarmnummer 112 in Nederland? Kunnen wij een dekkingskaart ontvangen met «vlekken» waaruit kan worden afgeleid in welke gebieden de mobiele bereikbaarheid slecht/onvoldoende is en dus actie is gewenst?
Mobiele netwerkdekking is afhankelijk van natuurkundige wetten. De dekking is mede daarom niet constant en kan van moment tot moment veranderen. Bijvoorbeeld door seizoensinvloeden, zoals bladeren aan de bomen in de zomer, of weersomstandigheden. Ook de apparatuur die iemand gebruikt bepaalt de mate van dekking die zij of hij ervaart. Een dekkingskaart kan daarom enkel inzichtelijk maken hoe waarschijnlijk het is dat er ergens dekking wordt ervaren. Bovendien is het praktisch onmogelijk om met zekerheid te voorspellen of er ook binnenshuis dekking wordt ervaren. De isolatie van een huis of pand en de gebruikte bouwmaterialen zijn ook allemaal van invloed op de mate van dekking.
In 2015 heeft Agentschap Telecom onderzoek gedaan om te bepalen op welke plekken de waarschijnlijkheid waarmee 112 kan worden bereikt kleiner is dan 99%. Die kaart kunt u terugvinden in het jaarverslag van Agentschap Telecom.8 Op basis van dit complexe en omvangrijke onderzoek9 heeft toenmalig de Minister van Economische Zaken geconcludeerd dat de dekking ten behoeve van mobiele bereikbaarheid van 112 in Nederland op orde is.10 Het is aannemelijk dat de mobiele bereikbaarheid van 112 sindsdien verder is verbeterd. Zo zijn er sinds 2015 gemiddeld genomen elk jaar antenne-opstelpunten bij gekomen om de netwerkdekking te verbeteren, zorgen technologische innovaties ervoor dat de netwerkdekking beter wordt, zijn er met de 700 MHz-band aanvullende frequenties bij gekomen die nog verder reiken en minder last hebben van obstakels, en is het bellen naar 112 via WiFi bij sommige aanbieders al mogelijk.
Er wordt momenteel gewerkt aan het creëren van een kaart die de gezamenlijke buitenhuisdekking van de mobiele netwerken inzichtelijk maakt. De kaart biedt inzicht in de gezamenlijke dekking van de drie mobiele netwerken. Die dekking is een sterke indicatie voor de dekking van 112. De verwachting is dat deze kaart begin 2022 beschikbaar is. Op dat moment zal ik uw Kamer informeren over eventuele mogelijkheden voor het verbeteren van de mobiele dekking.
Wat zijn de oorzaken van de slechte mobiele bereikbaarheid van 112 in bepaalde delen van Nederland? Betreft het onvoldoende netwerkdekking door onvoldoende masten of spelen ook andere oorzaken als isolatie en weeromstandigheden een rol? In welke mate zorgen juridische procedures tegen het afgeven van een (omgevings)vergunning voor het plaatsen van nieuwe masten voor vertraging?
De dekking van alle drie de mobiele netwerken in Nederland behoort stuk voor stuk tot de absolute wereldtop. Dit blijkt elk jaar weer uit onafhankelijke metingen.11 Voor zover de mobiele bereikbaarheid van 112 in Nederland nog tekort schiet kan dat tal van oorzaken hebben. Zoals in de vraag reeds wordt benoemd spelen de isolatie van woningen of (bedrijfs)panden, weersomstandigheden, maar ook weerstand van burgers tegen de plaatsing van mobiele antennes inderdaad allemaal een rol. Maar ook het toestel dat iemand gebruikt12, de wijze waarop die apparatuur wordt gebruikt13, en seizoeninvloeden zoals wel/geen bladeren aan de bomen kunnen ook allemaal een rol spelen. Waarom er op specifieke locaties (soms) geen of verminderde mobiele bereikbaarheid van 112 is, is dus afhankelijk van de concrete casus en vergt telkens een grondige analyse van alle omstandigheden en mogelijke oorzaken. Dit is ook waarom de kaart uit het antwoord op vraag 4 melding slechts indicaties kan bieden voor de dekking van 112, en geen definitief uitsluitsel.
Acht u het mogelijk dat met de dekkingsverplichting van 98 procent voor telecomproviders, voortkomend uit de veiling van de 700Mhz-band in 2020, alsnog 100 procent mobiele dekking van alarmnummer 112 kan worden gerealiseerd? Indien niet, hoe kan dan de veiligheid van inwoners in plaatsen met onvoldoende mobiele dekking worden gegarandeerd?
Het doel van de mobiele dekkingsverplichting is om ervoor te zorgen dat de mobiele netwerkdekking van de verschillende vergunninghouders zo veel als mogelijk beschikbaar is en een bepaalde minimumkwaliteit biedt. De verplichting is dan ook niet primair gericht op het verbeteren van de mobiele bereikbaarheid van 112. Niettemin is het waarschijnlijk dat naleving van de verplichting gaat leiden tot een verbetering van de mobiele bereikbaarheid van 112. Zoals in de beantwoording van de vragen 3 en 5 is uitgelegd is 100% mobiele bereikbaarheid van 112 in de praktijk echter onmogelijk. Het aanvullend behouden of nemen van een abonnement met een vaste lijn is daarom altijd verstandig om de bereikbaarheid thuis te vergroten.
Bent u bereid om het bovenstaande met branchevereniging Monet (waarin telecomproviders verenigd zijn), Agentschap Telecom, gemeenten in de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en provincies in het Interprovinciaal Overleg (IPO) te bespreken en te verkennen met welke aanvullende acties de mobiele bereikbaarheid van alarmnummer 112 kan worden verbeterd en onveilige situaties voorkomen?
Ik ben doorlopend in gesprek met partijen zoals de branchevereniging Monet, gemeenten, de VNG, en het Agentschap Telecom over tal van onderwerpen. Het verbeteren van de mobiele netwerkdekking is daar ook een onderdeel van. Indirect draagt het verbeteren van de mobiele netwerkdekking ook bij aan de bereikbaarheid van 112 omdat daarvoor de gecombineerde dekking van de drie mobiele netwerken van belang is. Voor de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112 is de mogelijkheid om daar naar te bellen via WiFi een belangrijke ontwikkeling. Het lijkt er namelijk op dat vooral de ervaren dekking binnenshuis beter kan. De ACM heeft daarvoor een beleidsregel over opgesteld. Op grond daarvan zijn de drie mobiele netwerkaanbieder verplicht om er per 1 juli 2021 voor te zorgen dat mensen 112 kunnen bellen via een WiFi-netwerk. Men moet dan wel een (relatief moderne) smartphone hebben die bellen over WiFi ondersteunt, geschikt is voor het netwerk van de aanbieder, en mogelijk wat in de instellingen van hun toestel aanpassen. Dat kan men nakijken op de website van deze aanbieders.14 Hierdoor wordt de mobiele bereikbaarheid van 112 binnenshuis naar verwachting aanzienlijk verbeterd.
Kunt u bij het Agentschap Telecom en/of de VNG nagaan in hoeverre gemeentes bekend zijn met en gebruik maken van de «Handreiking mobiele bereikbaarheid gemeenten», waarmee lokaal de mobiele bereikbaarheid kan worden verbeterd? Wat is hiervan uw eigen indruk?
Agentschap Telecom heeft gemeld dat zij de handreiking al geregeld aan gemeenten heeft verstrekt. Tegelijkertijd heb ik van de VNG en Monet begrepen dat de bekendheid van de handreiking onder gemeenten beter kan. Zij helpen daarbij door gemeenten er op te wijzen.
De handreiking is een nuttig instrument dat gemeentes kan helpen om vat te krijgen op het uiterst complexe en veelzijdige vraagstuk dat mobiele bereikbaarheid inhoudt. In hoeverre gemeentes hier daadwerkelijk gebruik van maken kan ik niet met zekerheid stellen.
Kunt u deze vragen in ieder geval voor het eerstvolgende commissiedebat Telecommunicatie op 20 mei 2021 beantwoorden?
De beantwoording van deze vragen is bij mededeling van 10 mei uitgesteld.15
Op 1 juni 2021 heeft de vragensteller samen met het lid Rajkowski (VVD) een motie ingediend in vervolg op deze vragen.16 Die motie is inmiddels met algemene stemmen aangenomen. In de motie wordt de regering opgeroepen om «voor 1 januari 2022 met voorstellen te komen om de «witte gebieden» in Nederland te ontsluiten, zodat voldaan kan worden aan de ondergrens van mobiele bereikbaarheid, namelijk 112 te kunnen bellen». Teneinde uitvoering te geven aan deze motie zal allereerst de mobiele dekkingskaart uit de beantwoording van vraag 4 worden opgesteld. Die kaart zal objectieve indicaties geven van plekken waar de dekking van 112 buitenhuis mogelijk nog tekort schiet. Wat de motie «witte gebieden» noemt. Op grond van die informatie zal ik uw Kamer informeren over eventuele mogelijkheden voor het verbeteren van de mobiele dekking.
Gronings restaurant met eigen bezorgdienst krijgt minder steun |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Restaurant met eigen bezorgdienst krijgt minder steun: «Dit is scheef»»?1
Ja.
Klopt het dat restauranthouders die zelf hun eten bezorgen minder Tegemoetkoming Vaste Lasten-steun krijgen dan restaurants die gebruikmaken van bezorgdiensten?
Voor de TVL maakt het niet uit of je gebruik maakt van een eigen of een externe bezorgdienst. De TVL kijkt naar de bruto omzet van een ondernemer.
Afhankelijk van het contract met een bezorgdienst is het in de praktijk mogelijk, dat een ondernemer minder omzet realiseert omdat hij zijn omzet feitelijk realiseert bij de bezorgdienst en de bezorgdienst een wezenlijke marge inhoudt. De bezorgdienst is dan de klant van deze restauranthouder en het bedrag dat de ondernemer van de bezorgdienst ontvangt is zijn omzet. Als dat bedrag, in verder gelijke omstandigheden door het inhouden van de marge, minder is dan wanneer hij een eigen bezorgdienst had gehad, heeft hij minder omzet en daarmee een hogere TVL-vergoeding. Hetzelfde kan echter ook andersom waar zijn. Afhankelijk van het contract met de bezorgdienst, kan een ondernemer door het aansluiten op een website van een bezorgdienst ook voorstelbaar meer omzet halen dan wanneer dat niet het geval was geweest, waardoor hij juist minder TVL ontvangt.
Het is aan een ondernemer om een afweging te maken om gebruik te maken van een bezorgdienst of van een eigen bezorgdienst.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat deze restauranthouders minder steun ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel zaken er hierover bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bekend zijn?
Dat kan ik niet, omdat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland dit niet bijhoudt.
Deelt u de mening dat restauranthouders die zelf eten bezorgen ook recht moeten krijgen op volledige steun?
Die mening deel ik, daarom heb ik de TVL zo vormgegeven dat hij meebeweegt met het omzetverlies van de ondernemer. Hoe zwaarder ondernemers getroffen worden, hoe meer steun ze ontvangen. De omzet die voor de TVL in aanmerking wordt genomen is de bruto omzet. Zie verder antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat het restaurant die zelf zijn de bezorging organiseert minder steun ontvangt dan collega-restauranthouders die gebruikmaken van bezorgdiensten?
Zie antwoord op vraag 2 en 3. In de TVL-regeling ontvangt een restauranthouder alleen minder steun als hij meer omzet genereert dan andere restauranthouders.
Bent u daarom bereid om de restauranthouders die een eigen bezorgdienst hebben dezelfde steun te geven als restauranthouders die met bezorgdiensten werken?
Voor elke ondernemer geldt dat de TVL met het omzetverlies meebeweegt. In de TVL ontvangt een restauranthouder alleen minder steun als hij meer omzet genereert dan andere restauranthouders.
Zo nee, bent u dan op zijn minst bereid om de bezwaren van deze restauranthouders, net zoals het geval is bij verkeerde SBI-codes, opnieuw tegen het licht te houden?
Zie het antwoord op vraag 7.
De steunmaatregelen voor de bruine vloot |
|
Romke de Jong (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De zon straalt, maar de bruine vloot verkeert in zwaar weer»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Het zijn moeilijke tijden en veel ondernemers hebben zwaar te lijden onder de economische gevolgen van de coronacrisis.
Deelt u de mening dat de bruine vloot een enorm belangrijk stuk cultureel erfgoed vertegenwoordigd dat bescherming behoeft?
Ja, de zeilende bruine vloot is een belangrijk onderdeel van onze cultuur als zeilende natie.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de bruine vloot tot het einde van het tweede kwartaal van dit jaar op de tegemoetkomen moet wachten? Bent u bereid om – net zoals bij de overige steunregelingen – met voorschotten te werken?
De bruine vloot-ondernemers met hun historische zeilschepen zijn door de coronacrisis in het hart getroffen. Het Kabinet heeft een generiek pakket aan maatregelen ontwikkeld waar ook ondernemers met een bruine vloot-schip gebruik van kunnen maken.
Zowel de TOGS als de TVL lijken voor bruine vloot-schippers goed te passen.
Dit blijkt onder andere door dat sinds de start van de crisis in maart vorig jaar ruim € 23 miljoen euro TOGS/TVL subsidie is toegekend aan bedrijven binnen de codes waar deze ondernemers grotendeels toe behoren: 5010, 5030 en 9103.
Ik ben me ervan bewust dat naast bruine vloot-ondernemers ook andere ondernemers zoals bijvoorbeeld met motorschepen en rondvaartboten tot deze codes behoren, maar dit geeft wel een beeld van de hulp die deze regelingen bieden.
Dit neemt de problemen van deze ondernemers natuurlijk niet volledig weg, maar levert wel een bijdrage aan de ondersteuning van deze ondernemers in het dragen van hun vaste lasten op de korte termijn. Dit komt ook doordat de steun vanuit de TVL binnen enkele weken na het doen van een aanvraag beschikbaar is. Het is niet mogelijk voorschotten uit te betalen voorafgaand aan publicatie van een regeling omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht subsidies alleen op grond van een wettelijk voorschrift mogen worden verstrekten. Indien er sprake is van staatssteun, is dit bovendien onrechtmatig.
Indien er vertraging in het uitkeren van de beloofde 15 miljoen euro blijft, kunt u garanderen dat dit niet zal leiden tot het verdwijnen van een deel van dit culturele erfgoed? Zo nee, hoeveel schepen lopen volgens u het risico op faillissement door de vertraging van de uitkering van deze regeling?
In de Kamerbrief van 17 februari jl. heb ik uw Kamer laten weten dat de Coronaregeling bruine vloot niet eerder dan eind tweede kwartaal 2021 zal kunnen worden opengesteld (Kamerstuk 35 420, nr. 231). De verwachting is nog steeds dat deze regeling in juni beschikbaar zal zijn voor deze ondernemers.
Ondernemers kunnen ook gebruik maken van de TVL en andere maatregelen uit het steun- en herstelpakket.
Klopt het dat door te focussen op «zeilschepen, met een historisch/traditioneel uiterlijk, die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd ten behoeve van kleinschalige passagiersvaart (chartervaart)» (Kamerstuk 35 420, nr. 231) en de SBI-codes 5010 of 5030, de ideële vaart wordt uitgesloten van de extra steunmaatregel? Klopt het bovendien dat ander Varend Erfgoed, zoals stoomboten, hiermee ook buiten de boot vallen?
De regeling zal zich richten op ondernemers met SBI-code 5010, 5030 en 9103 die bedrijfsmatig zeilschepen van 50 jaar of ouder exploiteren voor het vervoeren van passagiers. Voor ondernemers die andere activiteiten uitvoeren zoals het maken van tochten met een stoomboot staat de TVL regeling open.
Kunt u toelichten waarom gekozen is voor deze afbakening? Deelt u de mening dat of een schip wel of niet een ideëel doeleinde heeft of een motor bevat, niet zoveel hoeft te zeggen over de cultuurhistorische waarde van het schip?
Het doel van de regeling is om ondernemers die bedrijfsmatig een historisch zeilend schip exploiteren te ondersteunen in de kosten voor onderhoud en herstel, zodat deze schepen behouden blijven voor exploitatie. Deze regeling is niet bedoeld voor andere doeleinden.
Bent u bereid de huidige afbakening aan te passen zodat deze toereikend is in het beschermen van Nederlands cultureel en historisch varend erfgoed tegen de effecten van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze regeling wordt ontwikkeld om de commercieel zeilende historische vloot te ondersteunen. Niet voor bredere steun aan al het varend erfgoed.
Welke andere schepen die wellicht wel tot ons Varend Erfgoed behoren, maar niet onder deze codes of beschrijving vallen, kunnen door deze afbakening geen aanspraak maken op deze regeling?
Voor deze regeling zullen zeilende schepen van 50 jaar of ouder, die commercieel worden geëxploiteerd in aanmerking komen. Als aanvullende eis zal worden gesteld dat deze ondernemers geregistreerd staan onder code 5010, 5030 en 9103. Ondernemers die dezelfde activiteiten uitvoeren maar een andere SBI-code hebben kunnen via een hardheidsclausule in de regeling toegang krijgen tot deze regeling. Van deze regeling kan geen gebruik worden gemaakt door ondernemers die een ander historisch schip exploiteren zoals bijvoorbeeld stoomboten en motorboten. Voor deze ondernemers staat de TVL open.
Klopt het dat u in uw brief van 17 februari 2021 stelde dat de verwachting was dat er eind maart meer informatie beschikbaar zou zijn over de invulling van de regeling? Kunt u toelichten waarom er vertraging is opgelopen in het invullen van de regeling en wanneer deze alsnog verwacht kan worden?
Bij het ontwikkelen van de regeling hebben wij een passender manier gevonden die beter aansluit bij de TVL en waarmee voorkomen wordt dat voor dezelfde kosten subsidie wordt verstrekt. Dit heeft voor enige vertraging in de uitwerking van de regeling gezorgd, de geplande datum van openstelling is hetzelfde gebleven.
Ik ben met de Europese Commissie in gesprek of de voorziene vormgeving van de regeling past binnen de steunkaders voor cultuur en instandhouding van het erfgoed. Na een positief advies van de commissie kan de regeling nader worden uitgewerkt, gepubliceerd en zal de Kamer worden geïnformeerd, waarna de regeling, zoals aangekondigd in mijn brief van 17 februari jl., eind tweede kwartaal kan worden opengesteld.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
We zullen deze antwoorden binnen de termijn aan de Kamer sturen.
Nederlandse (midden en klein-)bedrijven meer laten profiteren van grote overheidsaanbestedingen zoals de renovatie van de Afsluitdijk |
|
Hilde Palland (CDA), Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat Rijkswaterstaat bij de gunning van de renovatie van de Afsluitdijk veel ruimte heeft gegeven aan de bouwcombinatie Levvel om innovatieve oplossingen op het gebied van duurzaamheid en waterveiligheid toe te passen?1
Ja.
Kunt u aangeven of en hoe Rijkswaterstaat bij de aanbesteding heeft bevorderd dat Levvel deze innovatieve oplossingen – inclusief de productie van onderdelen – zoveel mogelijk zoekt bij innovatieve midden- en kleinbedrijven in Nederland zelf?
Rijkswaterstaat heeft het hoofdcontract voor de Afsluitdijk in zijn geheel op de markt gezet om de integraliteit te borgen en raakvlakproblematiek te voorkomen. Dat betekent dat kleine bedrijven, die niet in aanmerking komen voor een contract van zo’n grote omvang, alleen via onderaanbesteding een bijdrage kunnen leveren. Bij de aanbesteding van project Afsluitdijk heeft Rijkswaterstaat het Bidbook «De Nieuwe Afsluitdijk» ter beschikking gesteld aan de deelnemende consortia. Dit bidbook was opgesteld door provincies en de gemeenten en bevat 190 bedrijven afkomstig uit de regio van de Afsluitdijk. Rijkswaterstaat heeft het hoofdcontract gegund op basis van de beste prijs-kwaliteit verhouding volgens de Europese aanbestedingsregels. Kwaliteitscriteria waren onder meer een tevreden omgeving en de mate waarin innovaties, duurzaamheid en social return (duurzame werkgelegenheid voor doelgroepen met afstand tot de arbeidsmarkt) in de aanbieding terug kwamen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe wordt bijvoorbeeld bevorderd dat er in de sluis hoogwaardige vlinderkleppen worden toegepast die in Nederland (of in de Europese Unie) zijn gemaakt, in plaats van producten die in China zijn geproduceerd?
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het voor aanbestedende diensten niet mogelijk om in de technische specificaties van de opdracht een bepaalde herkomst voor te schrijven van de producten die worden toegepast in de aanbesteding. Dat zou in strijd zijn met het beginsel van non-discriminatie dat de basis is van het WTO-recht. Bij deze aanbesteding is gebruik gemaakt van gunningscriteria op het gebied van innovatie en duurzaamheid, waarmee wordt gestuurd op een bepaalde kwaliteit. Indien een Chinese producent deze kwaliteit kan leveren, kan de winnende inschrijver gebruik maken van deze producten.
Welke prikkels heeft Levvel om bij onderaanbesteding en inkoop niet alleen te letten op de prijs, maar ook op zaken als werkgelegenheid, circulariteit, CO2-footprint en/of gehanteerde arbeidsvoorwaarden?
Een belangrijk kwaliteitscriterium bij de aanbesteding van het hoofdcontract was het «Plan Duurzaamheid» waarin expliciet aandacht is gegeven aan het reduceren van CO2 emissie, energieneutraliteit, het reduceren van milieubelasting en social return. Dit werkt ook door in opdrachten aan onderaannemers.
Kunt u aangeven welk deel van de aanneemsom van € 550 miljoen ten goede komt aan de economie en de werkgelegenheid in Nederland, en welk deel weglekt naar het buitenland?
Een groot deel van de investeringen komt ten goede aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Precieze cijfers kan ik uit concurrentieoverwegingen niet openbaar maken.
Deelt u de opvatting dat investeringen met belastinggeld, bijvoorbeeld in publieke werken, bij voorkeur ten goede moeten komen aan bedrijven in Nederland of Europa? Op welke wijze borgt Rijkswaterstaat dit in aanbestedingsprocedures?
Een open economie vormt het uitgangspunt van de regels voor de interne markt en de Europese aanbestedingsrichtlijnen waarop de Aanbestedingswet 2012 is gebaseerd. De interne markt creëert een vrijhandelszone waarbinnen Europese bedrijven onder gelijke voorwaarden met elkaar kunnen concurreren. Dit leidt tot meer kennis, kwaliteit en innovatie. Vanuit dezelfde gedachte is de Europese Unie aangesloten bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement, GPA) van de WTO, waardoor de aanbestedingsmarkten van aangesloten landen onderling zijn opengesteld. Een aanbestedende dienst mag daarom geen onderscheid maken tussen Nederlandse en Europese inschrijvers, of tussen inschrijvers uit Nederland of de EU en GPA-landen. Het is wel mogelijk om landen die niet deelnemen aan de EU of de GPA, uit te sluiten. Opdrachten van Rijkswaterstaat verlopen volgens dit regelgevend kader.
Het bericht dat Huawei toegang had tot gegevens van miljoenen Telfort-klanten. |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Huawei had toegang tot gegevens miljoenen Telfort-klanten»?1
Ja, ik ben met het artikel bekend.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving, die erop wijst dat Huawei toegang had tot de klant- en facturatiegegevens van miljoenen Telfort abonnees?
Aanleiding van het artikel is een intern audit-rapport van KPN uit 2011 waarin KPN een reguliere audit doet naar de beveiliging van een destijds nieuw systeem van Telfort, toen onderdeel van KPN, waarop klant- en facturatiegegevens (zoals persoons- en verkeersgegevens) werden bewaard. KPN heeft ons gemeld dat het Amerikaanse bedrijf HP hoofdaannemer was voor de realisatie van het systeem en diverse onderaannemers gebruikte, waaronder Huawei, voor de bouw en het beheer. Uit dat rapport zou blijken dat beveiligingsmaatregelen niet op orde waren, zoals logging en monitoring van wie toegang heeft tot het systeem en wie wat met de gegevens doet. Uit het rapport kwam een groot aantal verbeterpunten waarvan de meeste waren gericht aan HP als hoofdaannemer. Volgens KPN zijn alle verbetermaatregelen in de jaren erna opgevolgd. Huawei had als leverancier toegang tot het systeem voor reguliere beheer- en onderhoudsactiviteiten. Ons is niet bekend of via deze beheertoegang klantgegevens zijn ontvreemd. Navraag bij KPN leert dat dit KPN niet is gebleken. Het systeem is in het voorjaar van 2018 vervangen.
Klopt het dat uit het aangehaalde KPN-rapport blijkt dat Huawei geregeld bestanden uit de klantomgeving van Telfort haalde? Zo ja, wat is uw reactie op de verklaring van hetzelfde bedrijf dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat er gegevens van Telfort-klanten waren ontvreemd, door wie dan ook? Bent u bereid om hier bij KPN opheldering over te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u helder uiteenzetten tot welke specifieke datavariabelen Huawei precies toegang had?
Zie antwoord vraag 2.
Is het denkbaar dat de Chinese autoriteiten op deze manier, via Huawei, de Oeigoerse diaspora of andere specifieke groepen in beeld konden brengen of konden volgen?
Het is ons niet bekend of, voor zover sprake is geweest van ontvreemding van klantgegevens, Chinese autoriteiten op deze manier Oeigoerse diaspora of andere groepen in beeld konden brengen of konden volgen. In algemene zin is bekend dat statelijke actoren zich richten op het vergaren van (onder meer) persoonsgegevens voor het monitoren en profileren van doelwitten. Daarbij is bekend dat de inlichtingen- en beïnvloedingsactiviteiten van China zich mede op zijn diaspora richten. Ongewenste buitenlandse beïnvloeding en inmenging hebben de aandacht van het kabinet en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het bijzonder. Op het moment dat concrete activiteiten in dat verband worden waargenomen, wordt bezien of passende maatregelen nodig en mogelijk zijn.
Welke acties zijn ondernomen in 2019 toen medewerkers van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en specialisten van KPN een verborgen toegangspad naar klantgegevens ontdekten waar alleen Huawei bij kon?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau of de activiteiten van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In het algemeen kan gesteld worden dat de Telecommunicatiewet sinds 2012 een zorgplicht kent die ertoe strekt dat aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten passende technische en organisatorische maatregelen dienen te nemen om de risico’s voor de veiligheid en de integriteit van hun netwerken en diensten te beheersen. In het kader van die zorgplicht past het niet dat er toegangspaden tot een netwerk en diensten bestaan die niet zijn geautoriseerd of gecontroleerd door de desbetreffende aanbieder van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Het ongeautoriseerd aanbrengen van geheime toegangspaden kan daarnaast een verdenking opleveren van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 350c Sr en/of 138ab Sr.
Is het bestaan van dat toegangspad destijds gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is destijds bij Huawei om opheldering gevraagd over het ontdekte toegangspad? Zo ja, door wie, en wat was de reactie? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze is het toegangspad gesloten? In hoeverre is het aanbrengen van geheime toegangspaden in strijd met de wet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het bewuste klantsysteem momenteel niet meer in gebruik is? Tot wanneer was het systeem wel in gebruik?
Het klopt dat dit bewuste klantsysteem, uit het audit rapport van 2011, momenteel niet meer in gebruik is. Het betreft hier een oud klantsysteem van Telfort. Het systeem was in gebruik tot voorjaar 2018.
Kunt u uitsluiten dat Huawei op dit moment dergelijke toegang heeft tot klantgegevens van Nederlandse burgers? Hoe wordt voorkomen dat dit weer kan gebeuren? In hoeverre is de logging van toegang tot klantgegevens van telecombedrijven nu verplicht?
Wij kunnen aan de hand van een intern KPN-rapport uit 2011 geen conclusies verbinden over hoe Huawei in het algemeen producten aanlevert. Het kabinet neemt actief maatregelen om de weerbaarheid van telecommunicatienetwerken te verhogen en misbruik via leveranciers van producten en diensten tegen te gaan. In 2019 heeft de Taskforce Economisch Veiligheid (TFEV), met medewerking van de drie mobiele netwerk operators (KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo) een risicoanalyse naar de kwetsbaarheid van de netwerken voor dergelijk misbruik uitgevoerd. Uw Kamer is op 1 juli 2019 geïnformeerd over de uitkomsten hiervan. Op basis van deze analyse heeft het kabinet besloten tot het nemen van de volgende drie maatregelen:
Voor de eerste twee genoemde maatregelen is een grondslag gecreëerd in het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie, met daarin nadere regels met betrekking tot de in het antwoord op vraag 6–8 genoemde zorgplicht voor telecomaanbieders krachtens de Telecommunicatiewet. De derde maatregel is essentieel om de telecomnetwerken ook in de toekomst veilig te houden.
De standaarden op het gebied van veiligheid die in de praktijk in het kader van deze zorgplicht worden gehanteerd door telecomaanbieders, en worden getoetst door de toezichthouder (Agentschap Telecom), zijn er mede op gericht te voorkomen dat onbevoegden in systemen kunnen komen. Specifieke eisen aan toegang tot systemen, zoals autorisatie, monitoring en logging, ongeacht de leverancier, zijn daar onderdeel van.
Deelt u de mening van hoogleraar Bas Jacobs, tevens lid van de Cyber Security Raad, dat het interne KPN-rapport ook iets zegt over de wijze waarop Huawei in het algemeen haar producten aanlevert, dat het bedrijf zichzelf een plek diep in de geleverde systemen verschaft? Zo ja, is het dan verantwoord om Huawei een rol te laten spelen in het aanleggen van 5G-netwerken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Was u al op de hoogte van dit rapport, of is deze informatie nieuw voor u? In hoeverre waren de bevindingen van het rapport al meegenomen in het structurele proces ten aanzien van de risicobeoordeling van kwetsbaarheden van de netwerken van telecomaanbieders?
Wij waren niet op de hoogte van dit rapport. Van belang is om te realiseren dat het hier gaat om een bedrijfsintern rapport uit 2011. Het feit dat KPN dit type audits liet uitvoeren geeft inzage in de wijze waarop KPN invulling geeft aan de toetsing van haar eigen systemen. In de eerder benoemde risicoanalyse van de TFEV is het risico op ongeautoriseerde toegang tot systemen en data en hoe misbruik daarvan te voorkomen meegenomen.
Deelt u de mening dat dit interne KPN-rapport laat zien dat het onverstandig is om gebruik te maken van andere dan volledig betrouwbare leveranciers in het telecomnetwerk, niet alleen in de kritieke delen van het netwerk, maar ook in het radio- en antennenetwerk? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de eerdergenoemde risicoanalyse van de TFEV is besloten om mobiele netwerk operators bij beschikking te verplichten om in kritieke onderdelen van hun netwerken enkel gebruik te maken van vertrouwde leveranciers. Het kabinet doet geen openbare uitspraken welke onderdelen als kritiek zijn aangemerkt. Er is op dit moment geen noodzaak om eenzelfde verplichting op te leggen voor het gehele netwerk. Eén van de maatregelen die het kabinet heeft genomen naar aanleiding van de eerder genoemde risicoanalyse van de TFEV in 2019 is het inrichten van een structureel proces, waarin nieuwe informatie over dreiging en technologie wordt beoordeeld door overheid en de telecomsector samen. Als daar aanleiding toe is, kunnen er op basis van dit structurele proces aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen worden.
Het bericht dat de startersregeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) pas medio mei open zal gaan |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat er een grote groep ondernemers is die nu al bijna een jaar lang geen euro aan steun zoals TVL en Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) heeft ontvangen vanwege ontbrekende omzet in de referentieperiode terwijl ze al maanden gesloten zijn?
Ja, daar ben ik me van bewust.
Kunt u de situatie van deze ondernemers eens duiden?
Veel ondernemers in Nederland hebben het zwaar in de huidige crisis. Daarom doet het kabinet er alles aan om zoveel mogelijk ondernemers zo goed mogelijk te helpen met het steunpakket. Voor ondernemers die geen gebruik kunnen maken van de NOW en de TVL is de huidige crisis nog moeilijker. Dit geldt soms ook voor ondernemers met ontbrekende omzet in de referentieperiode.
In het onderzoek dat ik op verzoek van uw Kamer heb gedaan1, komt ook naar voren dat deze ondernemers in meerderheid ook niet van andere steunmaatregelen gebruik (kunnen) maken. Hierdoor verslechtert hun liquiditeits- en solvabiliteitspositie in een hoger tempo in vergelijking met ondernemingen die wel gebruik kunnen maken van het steunpakket.
Om ervoor te zorgen dat subsidies snel kunnen worden uitbetaald, is gekozen voor generieke regelingen. Helaas betekent dit ook dat niet alle ondernemingen gebruik kunnen maken van het steun- en herstelpakket. Ik span mij continu in om zoveel mogelijk ondernemingen, zo goed mogelijk te kunnen helpen. Om de ondernemingen in deze moeilijke situatie alsnog te kunnen ondersteunen, heeft het kabinet in januari onder meer aangekondigd ook de startersregeling aan het steun- en herstelpakket toe te voegen2 daarnaast bekijk ik ook mogelijke oplossingen voor andere ondernemingen die door de referentiesystematiek van de TVL geen of geen representatieve subsidie ontvangen3.
Herinnert u zich de toezegging gedaan aan de Kamer dat de speciale TVL-regeling voor ondernemers die zijn ingeschreven tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020 open zou gaan in april of mei?
Ja, die herinner ik mij.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat deze groep nog nul euro aan steun heeft ontvangen, de uitvoering van deze regeling een topprioriteit zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van alle regelingen en wijzigingen van regelingen in het steunpakket hebben bij mij prioriteit. Er wordt door mijn ministerie en RVO.nl hard gewerkt om alle regelingen en de daarbij komende wijzigingen zo snel mogelijk te effectueren, zodat zoveel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk hun tegemoetkoming kunnen ontvangen.
Overigens ontvangt een deel van de ondernemingen uit de doelgroep van de startersregeling wel TVL en NOW. Immers, bedrijven die gestart zijn voor 15 maart 2020 vallen binnen de doelgroep van de TVL en kunnen als zij aan de voorwaarden van de TVL voldoen al TVL aanvragen.
Wat is de reden dat de startersregeling niet begin april open gaat voor deze groep ondernemers die al meer dan een jaar wacht op steun?
Aan het begin van 2021 werd duidelijk dat de lockdown die in december was aangekondigd langer zou duren. Daarmee is ook het steunpakket fors uitgebreid, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 21 januari jl.4. Dit heeft tot gevolg gehad dat er een groot aantal wijzigingen aan de bestaande regelingen moet worden doorgevoerd, gedurende de looptijd van de regeling. Dit is buitengewoon complex, vanwege de grote hoeveelheid wijzigingen en de aanpassingen in de systemen die dat vereist. Daarnaast is de startersregeling aangekondigd en ook de extra renteloze leningen via Qredits.5
Het uitwerken, voorbereiden en uitvoeren van al deze wijzigingen en regelingen kost tijd. De uitvoering van de al eerder opengestelde regelingen moet ook op hoge snelheid door blijven gaan. Dit proberen mijn ministerie en RVO.nl zo snel en zo goed mogelijk te realiseren. Daarbij kies ik ervoor om de regeling en de wijzigingen zo uit te voeren dat over het geheel genomen zoveel mogelijk ondernemers, zo snel mogelijk subsidie ontvangen. Ik verwijs u graag naar de voortgangsrapportage die ik op 22 maart jl. naar uw Kamer heb verzonden voor een uitgebreide toelichting op de planning en het proces6. Er zit een grens aan wat mijn ministerie en RVO.nl kunnen leveren. Dat heeft te maken met de complexiteit van de regelingen, zowel in de vormgeving als de uitvoering van de regelingen.
De startersregeling is een extra regeling die naast de TVL komt te staan. Aangezien hierdoor een groep ondernemers zowel voor de TVL als voor de startersregeling in aanmerking kan komen vraagt dit om een goed onderbouwde regeling, die ook de goedkeuring van de Europese Commissie kan verkrijgen.
Wat heeft u gedaan om de uitvoering van deze regeling te versnellen?
Op het ministerie zijn meer mensen vrijgemaakt om aan de opzet van deze en andere regelingen te werken. RVO.nl schaalt continu op wat betreft menskracht en heeft ook voor deze regeling weer speciaal capaciteit vrijgemaakt7. Daarmee is al zoveel mogelijk versnelling gerealiseerd. Het aantrekken van nog meer personeel leidt niet per definitie tot verdere versnelling. Zoals in de beantwoording op vragen over de derde incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is aangegeven8, vraagt het ontwerpen en programmeren van de regeling om specialistische kennis. Te snelle opschaling van capaciteit kan ook leiden tot fouten in de uitvoering en dat wil ik voorkomen. Ik zoek daarom continu naar de balans tussen snelheid en zorgvuldigheid.
Wat is er nodig om deze regeling eerder open te stellen dan medio mei?
Het is niet mogelijk om de regeling eerder open te stellen dan medio mei. De regeling is eerst ontworpen en vervolgens dient deze aan de Europese Commissie te worden voorgelegd. Het ontwerpen van een regeling kost tijd, aangezien het om een gedeeltelijk nieuwe en gedeeltelijk overlappende doelgroep gaat en daarmee de TVL niet één op één gekopieerd kan worden, ook al zal de regeling grote gelijkenissen hebben met de TVL.
Naast het ontwerpen van de regeling, dienen ook de systemen voor de uitvoering van de regeling gebouwd te worden. Dit kan pas op het moment dat er een duidelijk beeld is hoe de regeling vorm krijgt.
Daarnaast, zoals bij antwoord 5 aangegeven, zijn er veel wijzigingen en nieuwe regelingen tegelijk aangekondigd. Dit betekent niet dat alles ook tegelijk ontworpen, geïmplementeerd en uitgevoerd kan worden. Zie hiervoor ook de Voortgangsrapportage TVL die ik u recent heb toegestuurd9. Ik probeer zoveel mogelijk tegelijk uit te voeren en te versnellen, maar er zitten grenzen aan de specialistische capaciteit van mijn ministerie en van de uitvoering bij RVO.nl. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, leidt meer capaciteit niet altijd tot versnelling.
Klopt het dat er nog geen pre-notificatie naar de Europese Commissie is verstuurd voor deze startersregeling? Wat is hier de reden van?
De pre-notificatie is 25 maart jl. aan de Europese Commissie verzonden.
Wat is de reden dat de startersregeling niet het vierde kwartaal van 2020 gaat vergoeden? Bent u voornemens om dit toch wel te doen? Zo nee, waarom niet?
De doelgroep van de startersregeling overlapt deels met de doelgroep van de reguliere TVL, namelijk de ondernemingen gestart vanaf 1 oktober 2019 tot en met 15 maart 2020. Een significante groep van die ondernemingen ontvangt reeds TVL. Met het uitbreiden van de doelgroep van de startersregeling naar ondernemingen gestart vanaf 1 oktober 2019, in plaats van de door het kabinet voorgestelde datum van 1 januari 2020, is de groep die uit beide regelingen subsidie zal ontvangen al vergroot. Daarmee is ook de groep die dubbel subsidie voor de vaste lasten gaat ontvangen ook significant groter geworden. In Q4 gaat dat om 2596 bedrijven die € 34 miljoen subsidie hebben ontvangen.
Ik vind het vergoeden van het vierde kwartaal van 2020, waarbij nog een keer al deze ondernemingen dubbele subsidie zouden ontvangen, niet verdedigbaar ten opzichte van andere ondernemingen, die slechts van één van de regelingen gebruik kunnen maken. Daarom ben ik ook niet voornemens de startersregeling ook het vierde kwartaal te laten vergoeden.
Heeft u juridisch advies ingewonnen over het besluit om het vierde kwartaal van 2020 voor startende ondernemers niet te vergoeden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, hoe verhoudt deze beslissing zich tot het gelijkheidsbeginsel waarbij de overheid ernaar moet streven om gelijke gevallen zo veel als mogelijk gelijk te behandelen?
Op mijn ministerie is de mogelijkheid om het vierde kwartaal van 2020 ook aan de startersregeling toe te voegen onderzocht. Echter, zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 aangaf, ontstaat er dan een grote overlap met de TVL. Dat is onwenselijk.
Met het steun- en herstelpakket en alle aanvullingen en wijzigingen die in de TVL zijn gedaan de afgelopen periode, probeert het kabinet zoveel mogelijk ondernemingen te ondersteunen in deze crisis. Echter, de grote hoeveelheid aanvragen en de snelheid waarmee de subsidie dient te worden uitgekeerd vragen om regelingen met een generiek karakter. Daarmee worden helaas niet altijd alle ondernemers geholpen en zullen er dus altijd ondernemingen blijven die niet of niet voldoende door de steunmaatregelen geholpen kunnen worden. Aan de andere kant zullen er ook ondernemingen zijn die meer subsidie ontvangen dan wenselijk. Alhoewel de eerste prioriteit van het kabinet is dat ondernemingen zo veel mogelijk geholpen worden, moet hier ook een balans in gevonden worden om te voorkomen dat ondernemingen in grote mate bevoordeeld worden ten opzichte van andere ondernemingen, mede om de rechtsgelijkheid zo goed mogelijk te borgen.
Kun u aangeven welk perspectief er kan worden geboden aan ondernemers die onder de startersregeling vallen, maar die nog geen geld hebben ontvangen?
Het kabinet doet haar uiterste best om alle ondernemers zo goed mogelijk te ondersteunen in deze crisis en daarbij ondernemers perspectief te kunnen bieden. Voor ondernemers die geen aanspraak kunnen maken op steun is het een moeilijke situatie. Het kabinet werkt echter aan zowel de startersregeling als een extra faciliteit via Qredits om startende ondernemers liquiditeit te bieden. Daarnaast krijgen veel ondernemers gestart tussen 1 oktober 2019 en 15 maart 2020 al subsidie uit de TVL, zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb toegelicht.
In de stand van zaken brief van 23 maart jl. staat een uitgebreide toelichting op het perspectief dat het kabinet voor ogen heeft voor de komende maanden10. Daar geeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onder meer aan te verwachten dat in mei de piek van de derde golf achter ons ligt. Het kabinet zet ook in op het grootschalig inzetten van toegangstesten om weer meer mogelijk te maken. Hier zullen ook veel ondernemers van gaan profiteren.
Tot slot werkt het kabinet ook aan een brief over het economisch herstelbeleid, welke in het tweede kwartaal naar uw Kamer zal worden verzonden11.
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen voor 1 april 2021 beantwoorden?
Nee.
Het bericht 'TT te vroeg voor financiële compensatie, Mulder stelt Kamervragen' |
|
Agnes Mulder (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TT te vroeg voor financiële compensatie, Mulder stelt Kamervragen»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Veiligheidsregio Drenthe tot 1 juni 2021 geen ruimte ziet voor grote evenementen in Drenthe?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze datum zich tot de datum 1 juli 2021, de ingangsdatum van de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19? Is de datum 1 juli 2021 in beton gegoten?
Als de Veiligheidsregio Drenthe vanaf 1 juni evenementen toestaat, kunnen deze evenementen vallen onder de Tijdelijke subsidieregeling evenementen Covid-19 vanaf 1 juli, mits zij voldoen aan de voorwaarden. De regeling zal betrekking hebben op de periode 1 juli–31 december 2021.
Wat betekent dit voor evenementen als Pinkpop in Landgraaf, Concert At Sea in Ouddorp en de TT in Assen, die vooralsnog vóór 1 juli 2021 gepland staan?
Evenementen die voor 1 juli staan gepland kunnen worden verplaatst naar een datum binnen de periode 1 juli–31 december, mits dat in de lokale agenda past en er een vergunning verleend wordt. Wanneer evenementen binnen deze periode door de rijksoverheid verboden worden, dan kunnen de organisatoren van deze evenementen eventueel gebruik maken van de regeling (als ze voldoen aan de voorwaarden van de regeling).
Acht u evenementen vóór 1 juli 2021 per definitie uitgesloten, ook wanneer de epidemiologische situatie in een veiligheidsregio dat zou toestaan?
In het openingsplan gepresenteerd tijdens de persconferentie op 13 april staat dat per 16 juni evenementen weer worden toegestaan, onder voorwaarden. Het hangt af van het epidemiologisch beeld of en onder welke voorwaarden dit zal gaan plaatsvinden.
In hoeverre heeft voor het bepalen van de data in de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19 overleg en afstemming plaatsgevonden met zowel de evenementenbranche als de verschillende veiligheidsregio’s?
De regeling is in nauw overleg met de evenementensector tot stand gekomen. Over uitvoeringsaspecten als vergunningverlening, veiligheid en handhaving heeft het kabinet de veiligheidsregio’s en de VNG benaderd.
Wat zou u de organisatoren van eerdergenoemde evenementen op dit moment adviseren te doen?
Zie antwoord op vraag 4: verplaatsing van een eerder gepland evenement naar een datum binnen de genoemde periode is mogelijk. Ook in de overleggen met de sector heeft het kabinet deze boodschap overgebracht.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het artikel «5G knokt om bandbreedte met levensreddend satellietstation voor schepen» en «Reders bezorgd over ontmantelen Burum»? Wat vindt u van de berichten?1 2
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten. Door vertraging in beantwoording van deze vragen zijn deze vragen door de tijd ingehaald. In oktober 2023 is er namelijk tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en Inmarsat overeenstemming bereikt over het vrijwillig migreren van de communicatiediensten ten behoeve van het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer naar Griekenland uiterlijk 1 februari 20244.
Welk overleg heeft u, als bewindspersonen van Economische Zaken en Klimaat en Infrastructuur en Waterstaat, over deze problematiek? Wat is daaruit gekomen?
Tussen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft regelmatig afstemming plaatsgevonden over de genoemde problematiek.
Klopt het dat de International Maritime Satellite Organisation (IMSO) zijn zorgen heeft geuit over het Nederlandse voornemen in het National Frequentie Plan bij de International Maritime Organisation? Hebben deze zorgen u ook bereikt en wat heeft u daarmee gedaan?
Het klopt inderdaad dat IMSO zorgen heeft geuit die mij en mijn ambtsvoorganger hebben bereikt. Ambtenaren van mijn ministerie en van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hebben meerdere malen contact gehad met IMSO over deze kwestie. IMSO is verheugd dat er inmiddels een oplossing is gevonden voor de afwikkeling van het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer. De zorgen die IMSO schriftelijk heeft geuit zijn ook beantwoord.
U heeft in het schriftelijk overleg d.d. 1 maart 2021 aangegeven dat nog niet duidelijk is of Nederland de verplichtingen voor de veiligheid op zee onder de internationale verdragen nog voldoende kan uitvoeren, indien Inmarsat haar activiteiten dient te beëindigen, en dat dit complex is en nadere bestudering vraagt. Wanneer is dit gereed en kan de Kamer daarover geïnformeerd worden?2
Door de overeenstemming met Inmarsat is het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer geborgd en zijn er geen twijfels meer over de vraag of Nederland de verplichtingen voor de veiligheid op zee onder de internationale verdragen voldoende kan uitvoeren.
Deelt u de mening dat Inmarsat in Burum een sleutelrol vervult voor de (veiligheid van de) scheepvaart en andere sectoren zoals de luchtvaart? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid voor onder meer de scheepvaart en luchtvaart op het moment dat er niet tijdig een goede oplossing voor Inmarsat beschikbaar is?
Ik deel deze mening.
Welk overleg heeft u tot nu toe gehad met het Britse telecombedrijf Inmarsat over Burum en wat is daar tot nu toe uit gekomen? Welk overleg heeft er tot nu toe plaatsgevonden met de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KNVR) over dit dossier en wat is daar tot nu toe uit gekomen?
Door de jaren heen hebben mijn ambtsvoorganger en ik – evenals mijn ambtenaren – veelvuldig contact gehad met Inmarsat. Dat heeft geresulteerd in de hiervoor genoemde overeenstemming over migratie van de afwikkeling van het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer naar Griekenland. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat had en heeft sowieso veelvuldig contact met de KNVR, ook over dit onderwerp.
In hoeverre kan noodcommunicatie voor schepen en vliegtuigen technisch gezien over de huidige 3,5 GHz-frequentie plaats vinden? Welke andere oplossingen zijn er mogelijk om te zorgen dat Inmarsat gewoon haar taak kan blijven uitvoeren? Welke andere oplossingen zijn er onderzocht en waarom zouden die wel of niet kunnen?
Met de overeenstemming over migratie naar Griekenland hebben Inmarsat en ik een oplossing gevonden voor de communicatiediensten die Inmarsat afwikkelt ten behoeve van het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer.
Heeft er overleg plaatsgevonden met de provincie Fryslân en de gemeente Noard-East Fryslân, het gaat bij Inmarsat in Burum om directe werkgelegenheid van 45 personen? Zo ja, wat is daaruit gekomen? Zo nee, waarom heeft er geen overleg plaatsgevonden?
Er heeft geen overleg plaatsgevonden met de provincie Fryslân of met de gemeente Noord-East Fryslân. Deze organisaties hebben mij noch mijn voorgangers om overleg gevraagd. Overigens heeft Inmarsat aangegeven dat de migratie van de afwikkeling van het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer naar Griekenland weinig tot geen gevolgen heeft voor het personeelsbestand van Inmarsat in Burum. Dit omdat de operationele aansturing van het satellietgrondstation in Griekenland vanuit Burum plaatsvindt.
In hoeverre is er eventueel een nieuwe locatie voor Inmarsat beschikbaar, zodat onder meer de veiligheid op zee in ieder geval gewaarborgd kan blijven? Welk overleg vindt hierover plaats of heeft hierover plaatsgevonden? Bent u bereid om daarbij een meer actieve rol te vervullen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Waarom is Inmarsat nog niet ingegaan op uw aanbod voor ondersteuning bij het zoeken van een alternatieve locatie?
Er is met Inmarsat overeenstemming bereikt over vrijwillige migratie naar Griekenland zoals ik met mijn brief van 28 november 2023 aan de Tweede Kamer heb laten weten6. Inmarsat heeft inmiddels haar dienstverlening in de 3,5 GHz-band ten behoeve van het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer verhuisd naar Thermopylae in Griekenland.
U heeft aangegeven dat het belang van maritieme nood-, spoed- en veiligheidsverkeer niet ter discussie staat, en dat van Inmarsat vraagt om bereidheid om constructief mee te werken aan een oplossing, geldt dat aan de andere kant ook niet voor de rijksoverheid?
Uiteraard vraagt een oplossing ook aan de kant van de rijksoverheid bereidheid om constructief mee te werken. Bij brief van 16 augustus 20237 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de veelvuldige gesprekken die hebben plaatsgevonden door mijn ministerie met de Griekse autoriteiten afgelopen jaar over dit onderwerp. In vervolg hierop heeft de Griekse Minister van Digitale Zaken mij in oktober 2023 een brief gestuurd over de positie van Inmarsat in Griekenland. Deze brief was aanleiding voor Inmarsat en mij om de onderhandelingen over de migratie te hervatten met overeenstemming over migratie van de dienstverlening ten behoeve van het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer naar Griekenland als gevolg.
Wat is de tijdplanning rondom Burum en Inmarsat?
Inmarsat heeft inmiddels haar dienstverlening ten behoeve van het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer in de 3,5 GHz-band verhuisd naar Griekenland.
Kunt u de voorgaande vragen één voor één en dus afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Hoe baggeraars zich verweren tegen Chinese concurrentie |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Baggeraars verweren zich tegen valse concurrentie uit China»?1
Ja.
Herkent u zich in de uitlatingen zoals gedaan in het artikel?
Nederlandse bedrijven in de baggersector kunnen inderdaad oneerlijke concurrentie ondervinden wanneer zij internationaal ondernemen. Ook is er een gebrek aan wederkerigheid voor EU-bedrijven op de Chinese markt voor overheidsaanbestedingen. De oneerlijke concurrentie is ook onderwerp van gesprek geweest in overleggen tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de baggersector. Daarnaast heeft Nederland tijdens de Informele Raad voor Concurrentievermogen van 22 maart jl. aandacht gevraagd voor het ongelijke speelveld in de baggersector.
Klopt het dat Chinese baggeraars zich inschrijven op projecten in Europa terwijl Europese baggeraars geen toegang krijgen tot de Chinese markt?
Er zijn vanuit de Nederlandse baggersector inderdaad signalen van inschrijvingen van Chinese baggeraars op Europese projecten. Daarnaast zijn er signalen dat Europese baggeraars geen toegang krijgen tot de Chinese aanbestedingsmarkt of worden uitgesloten van Chinese aanbestedingen.
Kunt u aangeven hoe vaak Chinese baggeraars zich tot nu toe hebben ingeschreven in Europese projecten en hoe vaak Europese baggeraars zich hebben ingeschreven in Chinese projecten?
We beschikken niet over specifieke cijfers over het aantal inschrijvingen. Het aantal Chinese baggeraars dat zich inschrijft op Europese aanbestedingen lijkt nog beperkt. Wel gaf de sector in de gevoerde gesprekken aan dat Chinese baggeraars in toenemende mate meedingen naar Europese opdrachten.
Kunt u aangeven welke Europese regelgeving hier van toepassing is?
De Europese aanbestedingsrichtlijnen bepalen het regelgevend kader voor aanbestedende diensten van Europese projecten die worden aanbesteed. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012. Zie bij de beantwoording van de vragen 12 en 13 wat de implicaties hiervan zijn.
Kun u aangeven welke regelgeving in China van toepassing is?
In China is onder meer de Overheidsaanbestedingswet van de Volksrepubliek China van toepassing, waarin de regelgeving omtrent aanbestedingen uiteen wordt gezet. Andere relevante wetgeving is de Wet over uitnodiging en indiening van biedingen van de Volksrepubliek China. Deze wet bevat de regelgeving omtrent de vormgeving van aanbestedingsprocedures.
Kunt u aangeven in welke mate internationaal recht, bijvoorbeeld via de Wereldhandelsorganisatie (WTO), van toepassing is op deze sector?
In de Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) van de WTO hebben WTO-leden afspraken gemaakt over handel in diensten, bijvoorbeeld ten aanzien van de gelijke behandeling van elkaars dienstverleners. In hun markttoegangsaanbod onder de GATS hebben WTO-leden beperkingen en uitzonderingen op de gelijke behandeling van dienstverleners vastgelegd. Deze beperkingen zijn in veel gevallen ook voor de baggersector vastgelegd. In de praktijk kan markttoegang voor diensten in een sector dus aan verschillende beperkingen en voorwaarden onderhevig zijn die het in combinatie met niet transparante procedures lastig of nagenoeg onmogelijk maken om een markt te betreden.
Overheidsaanbestedingen maken volgens artikel XIII van de GATS geen deel uit van het akkoord. Binnen de WTO zijn afspraken hierover vastgelegd in de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement (GPA)), een plurilateraal WTO-akkoord. Ook hier hebben leden in hun markttoegangsaanbod vastgelegd voor welke sectoren ze op welk niveau en vanaf welke drempelwaarde gelijke behandeling geven. Verschillende partijen hebben baggerdiensten uitgezonderd van hun markttoegangsaanbod. China is geen partij bij de GPA en kan zich dus niet beroepen op de GPA-bepalingen. Omgekeerd geldt dat de EU zich vis-à-vis China ook niet kan beroepen op de GPA.
Bent u van mening dat er een gelijk speelveld is tussen Europese en Chinese baggerbedrijven? Zo niet,ba wat gaat u daar aan doen?
Het kabinet maakt zich in toenemende mate zorgen over een ongelijk speelveld tussen Europese en Chinese bedrijven. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om situaties waarbij Chinese bedrijven met staatssteun de Europese markt betreden en zo op ongelijke voet concurreren met Europese spelers. Zoals hierboven aangegeven, zijn er ook in de baggersector dergelijke signalen.
Het is belangrijk dat op Europees niveau nadere regelgeving komt om een gelijk speelveld tussen Europese en Chinese bedrijven te borgen. Het kabinet zet zich dan ook actief – vanuit verschillende dossiers – in EU-verband in op een gelijk speelveld ten opzichte van derde landen, met het doel om zowel binnen de interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder vergelijkbare voorwaarden met elkaar te laten concurreren. Deze inzet wordt zowel op multilateraal, bilateraal als unilateraal niveau gepleegd. Zo zet Nederland zich zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie witboek buitenlandse subsidies (Kamerstuk 22 112, nr. 2917) in voor nieuwe instrumenten, met als doel om een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie op de Europese interne markt te borgen. Het is dan ook positief dat de Commissie als vervolg op het witboek met regelgeving op dit gebied komt. Ook zet Nederland in op snelle totstandkoming van een effectief internationaal aanbestedingsinstrument (IPI), met het doel om meer wederkerigheid op markten voor overheidsopdrachten in derde landen te bewerkstelligen.
Voor een bredere reflectie op oneerlijke handelspraktijken van China en de inzet van het kabinet verwijs ik u ook naar de notitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1).
Klopt het dat de Chinese baggeraars zich schuldig maken aan prijsdumping?
Er zijn vanuit de Nederlandse baggersector signalen dat Chinese baggeraars zich bij aanbestedingen in andere Europese landen voor een lagere prijs inschrijven dan hun Europese concurrenten. Het is lastig te achterhalen of prijsdumping of subsidiëring hier de oorzaak van is.
Klopt het dat de Chinese baggeraars zwaar gesubsidieerd worden door de Chinese overheid?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre maakt deze sector deel uit van het zojuist geslotenComprehensive Agreement on Investment (CAI) tussen de EU en China?
Het Comprehensive Agreement on Investment (CAI) met China bevat afspraken over markttoegang voor constructie en gerelateerde technische diensten (construction and related engineering services).2 Hier vallen ook baggerwerkzaamheden gerelateerd aan de bouw van infrastructuur onder. Het CAI heeft op basis van artikel 1.3 (toepassingsgebied) onder sectie II echter geen betrekking op overheidsopdrachten.3 Zoals aangegeven in de Kamerbrief «EU-China Investeringsakkoord» (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2255) moet het akkoord goedgekeurd worden door de Raad en het Europees Parlement. Stemming is op dit moment niet aan de orde, dat komt pas eind 2021 of begin 2022, nadat de teksten juridisch zijn opgeschoond en vertaald in alle EU talen. Wanneer de uiteindelijke versie voor de lidstaten beschikbaar komt, zal het kabinet gaan bezien of de teksten aan de eisen van het kabinet voldoen.
Welke middelen heeft Nederland om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Het is voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de GPA en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval voor inschrijvingen uit China. Daarnaast biedt de Aanbestedingswet 2012 de mogelijkheid om kwalitatieve gunningscriteria te stellen, zoals milieucriteria. Verder hebben aanbestedende diensten de mogelijkheid abnormale lage inschrijvingen af te wijzen, zie het antwoord op vraag 19.
Welke middelen heeft de EU om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Bij specifieke aanbestedingen is de aanbestedende dienst in de lidstaat aan zet. De Europese Commissie heeft in de mededeling «Richtsnoeren voor de deelname van inschrijvers en goederen uit derde landen aan de aanbestedingsmarkt van de EU (COM (2019) 5494)»4 verduidelijkt welke mogelijkheden lidstaten Europeesrechtelijk gezien hebben om een gelijker speelveld bij aanbestedingen te bevorderen. Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een instrument om oneerlijke concurrentie op de Europese interne markt door niet-Europese spelers aan te pakken, zie de beantwoording van vraag 15 en 16. Ook worden in Brussel stappen gezet om de onderhandelingen over het voorstel voor een IPI af te ronden, zie de beantwoording vraag 14.
Wat is de stand van zaken m.b.t. de totstandkoming van hetInternational Procurement Instrument (IPI) om wederkerigheid af te dwingen?
Zoals het kabinet uw Kamer onlangs heeft geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-02, nr. 521), worden gesprekken over het Europese voorstel voor een IPI voortvarend vervolgd onder het Portugese voorzitterschap. Het voorzitterschap werkt toe naar een Raadspositie in juni 2021. Het voorzitterschap heeft een document met compromisvoorstellen op onderdelen gepresenteerd aan de hand waarvan de gesprekken gevoerd worden. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is conform de beleidsinzet die eerder aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 35 207, nr. 33). Nederland stelt zich actief op in de discussie. De onderhandelingen richten zich op de onderwerpen zoals genoemd in de Kamerbrief met reactie op de motie Weverling (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2177). In de besprekingen lijkt zich daarnaast een meerderheid af te tekenen voor het behoud van nationale bevoegdheden om restrictieve maatregelen te kunnen blijven nemen. Dat sluit aan bij de Nederlandse inzet.
Wat is de stand van zaken m.b.t. de totstandkoming van hetLevel Playing Field Instrument om een gelijk speelveld te bevorderen?
De kabinetsinzet voor een level playing field instrument (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470), die de afgelopen twee jaar actief op Europees niveau is uitgedragen, heeft zijn weg gevonden naar het witboek buitenlandse subsidies. Dit witboek van de Europese Commissie, dat op 17 juli 2020 is gepresenteerd, bevat voorstellen voor instrumenten gericht op optreden tegen marktverstorende staatssteun bij activiteiten op de interne markt, zoals overnames en aanbestedingen. Dit witboek bouwt voort op het Nederlandse voorstel, dat in het witboek ook expliciet wordt genoemd. Zie ook de kabinetsappreciatie van het witboek, die op 25 september 2020 naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 2917). De Commissie heeft de consultaties over een toekomstig instrument op basis van het witboek inmiddels afgerond en zal naar verwachting nog in de eerste helft van 2021 een wetgevend voorstel presenteren.
Hoezeer kan het EC-wetgevingsvoorstel volgend uit het witboek buitenlandse subsidies, bedoeld om de verstorende effecten van subsidies en andere vormen van overheidsondersteuning door derde landen op de interne markt tegen te gaan, dat in de eerste helft van 2021 wordt verwacht, een bijdrage leveren aan eerlijke concurrentie voor de baggersector?
Het doel van het witboek buitenlandse subsidies is het borgen van een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie op de gehele Europese interne markt. De zogenoemde «module 1» van het witboek stelt een instrument voor dat ziet op alle vormen van verstoring door subsidies uit derde landen, in alle marktsituaties. Het kabinet dringt bij de Europese Commissie aan op een brede reikwijdte, waar ook indirecte subsidies onder vallen. Het kabinet denkt daarbij onder meer aan overheidssteun op inputfactoren als grondstoffen of halffabricaten, of overwinsten door een ongereguleerde dominante machtspositie in een derde land. De voorgestelde module 2 ziet specifiek op verstoringen van de interne markt door subsidies bij fusies en overnames.
Ook het onderdeel dat zich richt op aanbestedingen (module 3) is in dit kader relevant. Module 3 voorziet in een mogelijkheid om partijen (ongeacht herkomst) bij aanbestedingen uit te sluiten als er sprake is van marktverstorende overheidssteun uit derde landen. Momenteel worden de verschillende modules in het witboek buitenlandse subsidies door de Commissie verder uitgewerkt.
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het witboek, staat het kabinet zeer positief tegenover de voorgestelde instrumenten. Over de mate waarin deze toekomstige instrumenten een oplossing bieden voor de problematiek in de baggersector, kan pas meer gezegd worden als de Commissie concrete wetgevende voorstellen presenteert, naar verwachting in de eerste helft van 2021.
Kunt u aangeven of de baggersector net als de civiele scheepsbouwsector gebaat zou kunnen zijn bij een sectorspecifiek instrument tegen prijsdumping?
We zijn op de hoogte van de kwetsbaarheid van de civiele scheepvaartsector en het kabinet heeft daar ook aandacht voor (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 21 501-30, nr. 525). Er worden meerdere gesprekken gevoerd, zowel binnen het Rijk als ook met andere lidstaten en de Europese Commissie, om de haalbaarheid van enkele verschillende oplossingen te verkennen. In eerste instantie zet het kabinet in op generieke instrumenten die toepasbaar zijn op alle sectoren, waaronder de baggersector. Deze generieke instrumenten zijn onder andere het witboek en het IPI.
Klopt het dat China geen partij is bij het GPA (general procurement agreement) en Chinese bedrijven derhalve niet toegelaten hoeven te worden tot aanbestedingen in Europa? Overweegt u om zolang er geen wederkerigheid en/of gelijk speelveld is ook daadwerkelijk bedrijven uit niet-GPA-landen te weren? Vindt hierover ook overleg plaats tussen EU-lidstaten om daarmee gezamenlijk op te trekken en wederkerigheid met China te realiseren?
Het is voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de GPA en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt.
China is geen partij bij de GPA, noch heeft de EU een bilateraal handelsakkoord met China. Wel is China al sinds 2007 in het proces om tot de GPA toe te treden. Dit proces zal naar verwachting niet op de korte termijn worden afgerond.
De keuze om een inschrijving uit een derde land uit te sluiten is aan de individuele aanbestedende dienst. Er kunnen redenen zijn om inschrijvingen uit derde landen toch toe te laten, bijvoorbeeld omdat bepaalde goederen of diensten (bijna) alleen in het betreffende land verkrijgbaar zijn. Het is van belang dat aanbestedende diensten zich bewust zijn van de eventuele risico’s en mogelijkheden. In dat kader werkt PIANOo, het Expertisecentrum Aanbesteden van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, aan voorlichting hierover, onder andere via haar website. Daarnaast lopen gesprekken tussen lidstaten over totstandkoming van het reeds genoemde IPI. Met het IPI komt er op Europees niveau meer sturing op het wel of niet toelaten van inschrijvingen uit bepaalde derde landen in situaties waar een IPI-maatregel van kracht is.
Biedt artikel 2.116 van de Aanbestedingswet (dan wel op EU niveau, art. 69 Rl 2014/24/EU) voldoende aanknoping om abnormaal lage aanbiedingen, bijvoorbeeld op basis van een ongelijk speelveld en/of staatssteun, te weren?
Op basis van artikel 2.116 van de Aanbestedingswet moeten aanbestedende diensten bij een inschrijving die abnormaal laag lijkt, nader onderzoek doen door de betreffende onderneming te vragen om uitleg over hoe de prijs tot stand is gekomen. De aanbestedende dienst moet zelf bepalen of de bieding abnormaal laag is, de Aanbestedingswet 2012 geeft geen definities. Wanneer een inschrijver het lage niveau van de voorgestelde prijs niet goed kan onderbouwen met bewijsmateriaal, kan de aanbestedende dienst deze inschrijving ter zijde leggen. Een aanbestedende dienst is verplicht om biedingen af te wijzen die de milieu, arbeids-, of sociale wetgeving schenden. Dit geldt voor alle inschrijvingen, ongeacht het land van herkomst van de inschrijver.
Een aanbestedende dienst is tevens verplicht om een bieding af te wijzen als er sprake is van staatssteun en de inschrijver niet (op tijd) de rechtmatigheid kan aantonen. Deze regels zien echter op staatssteun van EU-lidstaten en gelden niet voor overheidsondersteuning door derde landen. Daarom is het ook goed dat overheidsondersteuning door derde landen expliciet wordt geadresseerd door de Europese Commissie in het witboek Buitenlandse Subsidies (zie de beantwoording van de vragen 15 en 16). Specifiek voor het aanbestedingsinstrument uit het witboek noemt het kabinet de verhouding tot het instrument van toetsing van abnormaal lage inschrijvingen als een van de aandachtpunten.
Ziet u de vergelijking met het bezwaar dat VDL uitte in 2019 op het ongelijke speelveld met China? Ziet u daarmee een trend in toenemende Chinese oneerlijke concurrentie in Europa?
Vanuit verschillende sectoren zijn er zorgen over de impact van toenemende oneerlijke concurrentie met Chinese bedrijven, zowel op de interne markt als daarbuiten. Het kabinet deelt deze zorgen. Een gelijk speelveld op de interne markt is voor alle sectoren van groot belang. Daarom zet het kabinet zich zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 actief – vanuit verschillende dossiers – in EU-verband in op een gelijker speelveld. Zo kijkt het kabinet uit naar op handen zijnde nieuwe instrumenten die worden voorgesteld in het witboek buitenlandse subsidies.
Voor informatie over de aanbesteding van de openbaar vervoersconcessie IJssel-Vecht verwijs ik u naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Amhaouch en Palland (beiden CDA) over het bericht «VDL Groep verliest busorder aan Chinees bedrijf» (Kamerstuk 2020D15890).
Kloppen de cijfers van de Europese koepelorganisatie van de baggerindustrie EuDa, zoals genoemd in het FD artikel, dat het mondiale marktaandeel van China in de sector de afgelopen tien jaar is gestegen van 7% naar 21% en op de Afrikaanse markt van 28% naar 56%?
Het is lastig om de cijfers van EuDa te verifiëren. Op basis van signalen uit de sector, is er geen aanleiding om te vermoeden dat de cijfers niet kloppen.
Welke stappen zet de EU en welke stappen zet Nederland om de concurrentie met China in Afrika aan te gaan?
De oneerlijke concurrentie die Europese bedrijven ondervinden met Chinese bedrijven op derde markten is een aandachtspunt van het kabinet, zoals ook aangegeven in de China-notitie (Kamerstuk 35 207, nr. 1). Daarom zet Nederland zich in EU-verband in om te werken aan een mondiaal gelijker speelveld.
Een belangrijk onderdeel hiervan is de inzet op WTO-modernisering. De huidige internationale spelregels zijn vaak ontoereikend om onder leden met verschillende politiek-economische systemen een gelijk speelveld te bewerkstelligen binnen de WTO. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de Kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2197), is het daarom belangrijk dat de multilaterale handelsregels worden herzien en geactualiseerd, onder andere door sluitende afspraken te maken over industriële subsidies en staatsbedrijven. Op die manier kan de WTO verder bijdragen aan een mondiaal gelijker speelveld. Het is echter een uitdaging om met China en andere WTO-leden tot gedeelde prioriteiten voor WTO-modernisering te komen.
Daarnaast moet de EU samen met belangrijke handelspartners werken aan een mondiaal gelijker speelveld voor staatsgesteunde exportfinanciering. In OESO-verband wordt daarom zoals aangegeven in de Monitor Exportkredietverzekering (Kamerstuk 26 485, nr. 335) ingezet op de modernisering van de afspraken rond staatsgesteunde exportfinanciering. Pogingen om tot afspraken met China te komen in de International Working Group (IWG) zijn eind vorig jaar tijdelijk opgeschort omdat het onder andere niet lukte om het eens te worden over het bieden van transparantie.5 De technische onderhandelingen kunnen pas worden hervat als er op politiek niveau geloofwaardig commitment wordt gegeven.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het bericht 'Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op deze berichtgeving?
Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek naar aanleiding van het NRC-artikel. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht alvorens hierop een reactie kan worden gegeven.
Vanaf welk moment bent u op de hoogte van deze kwestie? Welke acties hebt u tot dusver ondernomen?
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik politiek verantwoordelijk voor de wetgeving omtrent het CBS en het budget. Het CBS is een zelfstandig bestuursorgaan en derhalve niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat ik geen aanwijzingen aan het CBS kan geven op dossierniveau en dat ik ook niet van alle individuele contracten die het CBS sluit op de hoogte word gesteld. Hierdoor ligt het dus niet voor de hand dat ik van tevoren op de hoogte word gesteld van een dergelijke samenwerking tussen T-Mobile en het CBS. Naar aanleiding van het NRC-artikel ben ik geïnformeerd over deze kwestie. Het publicatiebeleid en de methoden waarmee de statistieken gemaakt worden, vallen onder de eigen verantwoordelijkheid van de DG CBS. Directe politieke invloed op de onderzoeksmethoden en de wijze van publicatie van de resultaten van statistieken zou de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de onderzoeken ter discussie kunnen stellen.
Klopt het dat het verkrijgen van toegang tot de data van telecomproviders hoog op de agenda van staat van de Europese statistiekbureaus en het Nederlandse Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), zoals naar voren komt uit de correspondentie bij vernoemd nieuwsbericht?
Dat is juist. Het gebruik van mobiele data voor statistiek komt in diverse Europese landen voor. Zo heeft de Europese Commissie op 8 april 2020 een aanbeveling uitgebracht over het gebruik van o.a. geanonimiseerde mobiliteitsgegevens bij de bestrijding van Covid-192. Ook voor andere statistieken gebruiken diverse landen telecomdata. Zo gebruikt Destatis (het Duitse federale statistiekbureau) mobiele telefoniedata voor informatie over mobiliteit3 en voor bevolkingsstatistieken4, en gebruikt het Belgische statistiekbureau dergelijke data voor woon-werkverkeer5.
Welke afspraken hebben het CBS en T-Mobile gemaakt over het uitwisselen van datasets? Kunt u de Kamer, desnoods vertrouwelijk, inzage geven in de documenten waarin deze afspraken en bijbehorende voorwaarden zijn vastgelegd?
De overeenkomst tussen het CBS en T-Mobile waarin de voorwaarden voor samenwerking zijn opgenomen, is openbaar gemaakt6.
Van hoeveel mobiele klanten van T-Mobile, en eventuele andere telecomproviders, zijn gegevens uitgewisseld? Is het juist dat deze klanten hiervan niet op de hoogte zijn? In hoeverre is dit toegestaan?
Volgens het CBS heeft het geen toegang gehad tot individuele klantgegevens van personen. Het CBS en T-Mobile hebben aangegeven dat het CBS inzicht heeft gehad in gegevens die niet herleidbaar zijn tot klanten en dat de gegevens waar het om gaat geen exacte plaatsbepaling aangeven. Dit neemt niet weg dat er toch vragen zijn gerezen over het verstrekken van gegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u uitleggen waarom voor een dergelijke uitwisseling van gegevens in het kader van een «pilot-project», zoals een woordvoerder van het CBS omschrijft, geen toestemming nodig zou zijn, terwijl voor een vergelijkbaar initiatief in het kader van coronabestrijding parlementaire goedkeuring gevraagd zou worden?
De Telecommunicatiewet maakt het de aanbieders van telecommunicatiediensten mogelijk om zonder toestemming van de gebruikers locatiegegevens te verwerken onder de voorwaarde dat deze gegevens zijn geanonimiseerd. Na de anonimisering mogen de gegevens, als de aanbieders van telecommunicatiediensten dat zouden willen, ook met derden worden gedeeld. Het CBS geeft aan dat het in de pilot ging om vrijwillig door de aanbieder ter beschikking gestelde geanonimiseerde gegevens. Voor wat betreft het gebruik van telecommunicatiedata voor de bestrijding van Covid-19 hebben diverse aanbieders verklaard hieraan alleen te willen meewerken als zij daartoe wettelijk verplicht worden. In de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met de bestrijding van Covid-19 is een dergelijke verplichting voor aanbieders opgenomen. Daarnaast zijn in het wetsvoorstel regels opgenomen over de wijze waarop de telecommunicatie-aanbieders de gegevens aan het CBS moeten leveren.
Kunt u aangeven of er sprake is van een uitwisseling van geanonimiseerde, niet tot individuele personen herleidbare gegevens en/of gepseudonomiseerde data dan wel van data van niet-anonieme bellers?
Zie antwoord op vraag 6. Het is aan de toezichthouders het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens om dit te beoordelen.
Kunt u duiden hoezeer de ontwikkeling van een algoritme ten behoeve van het leveren van mobiliteitsinformatie aan overheden, bekostigd met overheidsgeld en in gebruik door commerciële partijen, en het verrijken van databestanden ten behoeve van het in kaart brengen van financiële relaties binnen huishoudens binnen de nieuwe beleidsregels voor het CBS vallen?
Voor deze pilot uit 2017 waren de nieuwe beleidsregels (Beleidsregel taakuitoefening CBS) van 1 juli 2020 niet van toepassing, bovendien betrof de pilot ook geen aanvullende statistische dienst waar de beleidsregels betrekking op hebben. Over het algemeen geldt dat het antwoord op de vraag of de Beleidsregel op een bepaalde activiteit van toepassing is, afhankelijk is van het soort activiteit. Op aanvullende statistische diensten is de Beleidsregel taakuitoefening CBS van toepassing, op activiteiten die worden bekostigd uit de algemene (lumpsum)bijdrage van de Minister van Economische Zaken en Klimaat niet.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens om een oordeel te vragen over deze activiteiten en de werkwijze van het CBS?
De Autoriteit Persoonsgegevens en het Agentschap Telecom doen reeds onderzoek naar de pilot van het CBS met T-Mobile.
Hoe zijn de verschillende onderdelen van de motie-Van den Berg/Wiersma over het tegengaan van oneerlijke concurrentie door het CBS uitgevoerd?2
Graag verwijs ik u hiervoor naar de Kamerbrief die ik 1 juli 2020 heb verstuurd naar de Tweede Kamer over de Consultatieverslagen Beleidsregel taakuitoefening CBS en Regeling werkzaamheden derden CBS en moties Van den Berg en Wiersma8. Hierin informeer ik over het uitvoeren van de motie Van den Berg/Wiersma door het CBS. In het kort komt het erop neer dat het CBS het gevraagde onafhankelijke toezicht op naleving van de beleidsregels in de motie heeft uitgevoerd door het aanstellen van een Competitive Neutrality Officer. Deze functionaris weegt de belangen van marktpartijen mee, heeft kennis van mededingingsvraagstukken en adviseert op onafhankelijke wijze over de toepassing van de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS. Deze functionaris moet minimaal een keer per jaar schriftelijk verslag uitbrengen aan de directeur-generaal van het CBS. Ik heb in de Kamerbrief toegezegd om de Kamer over dit verslag jaarlijks te rapporten. Dit zal ik aankomende zomer doen. Daarnaast heeft de directeur-generaal van het CBS een onafhankelijke klachtencommissie ingesteld met als voorzitter Michaël van Straalen waar marktpartijen klachten kunnen indienen over gedragingen van het CBS met betrekking tot de toepassing van de Beleidsregel taakuitoefening CBS of de Regeling werkzaamheden derden CBS. Ook is in de Raad van Advies van het CBS Henk Don benoemd als extra lid met een achtergrond in mededingingsvraagstukken. De Raad van Advies kijkt met de blik van een externe toezichthouder naar het CBS.
Is uw indruk dat sinds de inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregels het gedrag van het CBS op de markt voor statistiekonderzoek ten goede is veranderd? Waar blijkt dit uit?
De interne werkprocessen bij het CBS en de externe communicatie zijn in 2020 in lijn gebracht met de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS. Zo registreert het CBS alle verzoeken voor aanvullende statistische diensten centraal en is er een stroomschema en afwegingskader opgesteld ter ondersteuning bij het maken van afwegingen om een verzoek wel of niet te honoreren. Mijn vorige antwoord op vraag 11 beschrijft hoe het verdere toezicht is geregeld. Aankomende zomer zal ik de Kamer informeren over het verslag van de Competitive Neutrality Officer over de uitvoering van de Regeling werkzaamheden derden CBS en de Beleidsregel taakuitoefening CBS. Conform de toezegging aan uw Kamer zullen de regelingen twee jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd (in 2022).
Hebt u sinds de inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregels nog klachten van commerciële statistiekbureaus of andere partijen ontvangen over oneerlijke concurrentie door het CBS? Zo ja, wat hebt u met deze klachten gedaan?
Er zijn tot heden geen formele klachten ingediend bij de ingestelde klachtencommissie van het CBS. Wel loopt er momenteel een rechtszaak over de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS. Deze rechtszaak is aangespannen door een brancheorganisatie voor marktonderzoek. Deze organisatie vordert onder meer een verklaring voor recht dat de Regeling werkzaamheden derden CBS onverbindend is, omdat volgens deze regeling onder het begrip derden enkel private partijen moeten worden verstaan.
Wanneer is het onderzoek door het Agentschap Telecom naar mogelijke privacyschendingen afgerond? Zal dit met de Kamer worden gedeeld?
Het formele onderzoek naar mogelijke overtredingen van de wet- en regelgeving bij het verstrekken van (toegang tot) telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS is begin maart door het Agentschap Telecom gestart. De Autoriteit Persoonsgegevens draagt aan het onderzoek bij, met expertise op het gebied van persoonsgegevens. Een einddatum is nog niet bekend, die hangt mede af van de feiten die uit dit onderzoek naar voren komen. De uitkomst van het onderzoek zal met de Kamer gedeeld worden.
Bent u bereid om hangende het onderzoek door de Autoriteit Persoonsgegevens het CBS te verzoeken alle voornoemde en verwante activiteiten te staken, totdat er duidelijkheid is over de privacy, gevolgde procedures en werkwijze, aard van uitgewisselde data en toegang van CBS-medewerkers tot die data?
Het CBS heeft aangegeven dat het op dit moment geen activiteiten onderneemt waarbij mobiele telefoniedata worden gebruikt om statistieken te produceren.
Deelt u de mening van het CBS dat «de data zo privacygevoelig zijn dat als er één partij vertrouwd kan worden om dit te analyseren dat het CBS is»?
Ik heb vooralsnog geen reden om daar aan te twijfelen. Van belang in dit verband is dat jaarlijks audits door externe auditors worden uitgevoerd, waaronder op het gebied van privacy. Het CBS heeft onlangs opnieuw het privacy certificaat «Privacy Audit Proof», dat gebaseerd is op het Privacy Control Framework, ontvangen9. Dit neemt niet weg dat ik niet vooruit wil lopen op de resultaten van het onderzoek van het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens.
Het bericht ‘Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden»?1
Ja.
Bent u bekend met de nog niet beantwoorde Kamervragen over het niet naleven van de wet en het grootschalig en onrechtmatig verzamelen van persoonsgegevens door overheidsinstanties zoals de Belastingdienst, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), de politie, Defensie, inlichtingendiensten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV?2
Deze vragen zijn bekend en inmiddels beantwoord door de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Wist u van het grote datacontract tussen het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en T-Mobile uit 2017? Zo ja, sinds wanneer wist u dit en waarom is de Kamer niet geïnformeerd? Zo nee, hoe is het mogelijk dat u hier niets van afwist?
Voor de volledigheid, het ging om een pilot waarvan de resultaten door het CBS bekend zijn gemaakt op hun website3. Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik politiek verantwoordelijk voor de wetgeving omtrent het CBS en het budget. Het CBS is een zelfstandig bestuursorgaan en derhalve niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat ik geen aanwijzingen aan het CBS kan geven op dossierniveau en dat ik ook niet van alle individuele contracten die het CBS sluit op de hoogte word gesteld. Hierdoor ligt het dus niet voor de hand dat ik van tevoren op de hoogte word gesteld van een dergelijke samenwerking tussen T-Mobile en het CBS. Het publicatiebeleid en de methoden waarmee de statistieken gemaakt worden, vallen onder de eigen verantwoordelijkheid van de DG CBS. Directe politieke invloed op de onderzoeksmethoden en de wijze van publicatie van de resultaten van statistieken zou de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de onderzoeken ter discussie kunnen stellen.
Wist u dat het CBS op grote schaal werkte met direct en indirect herleidbare locatiegegevens van miljoenen burgers? Wat heeft u gedaan met signalen en zorgen dat het verzamelen van data via T-Mobile strijdig was met privacywetgeving? Wanneer zijn de eerste stappen ondernomen?
Het CBS heeft naar eigen zeggen geen toegang gehad tot individuele klantgegevens van personen. De onderzoeksgegevens zouden, aldus het CBS, niet direct of indirect herleidbaar zijn naar personen en het betroffen evenmin direct of indirect herleidbare locatiegegevens van personen. In het artikel van NRC wordt gesteld dat de CBS-medewerkers mogelijk toegang hebben gehad tot verkeersgegevens van klanten van T-Mobile. Het Agentschap Telecom heeft besloten naar aanleiding hiervan een onderzoek in te stellen, bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens. Over het onderzoek kunnen op dit moment geen uitlatingen worden gedaan. Het is aan het oordeel van de toezichthouders het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens of deze pilot voldeed aan de wettelijke privacy-eisen.
Wat vindt u van de opportunistische handelwijze van T-Mobile, inclusief het verzwijgen van activiteiten en het openlijk bepleiten van terughoudendheid met commercieel datagebruik?
Met deze vraag doelt de heer Verhoeven vermoedelijk op de door hem vermeende tegenstelling in de houding van T-Mobile over de CBS-pilot en de kritische houding van T-Mobile over de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM. Ik vind het echter niet aan mij om hier namens de regering een uitspraak over te doen.
Wat is de stand van zaken van de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met COVID-19 (Kamerstuk 35 479)? Klopt het dat het kabinet deze wet heeft stilgelegd dan wel ingetrokken na brede kritiek binnen en buiten de Kamer over de negatieve gevolgen voor de privacy van miljoenen mensen?
De behandeling van het wetsvoorstel ligt momenteel stil omdat de Tweede Kamer het wetsvoorstel controversieel heeft verklaard (zie Besluitenlijst extra-procedurevergadering commissie EZK groslijst controversieel verklaren) op 26 januari 2021.
Deelt u de zorgen van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dat met zulke zeer grote datasets het risico bestaat dat met het combineren van de locatiegegevens achterhaald kan worden wie bij welke locatiegegevens hoort en het risico bestaat dat we een surveillancemaatschappij optuigen?
Ik deel de constatering van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens dat het gebruik van grote datasets risico’s met zich meebrengt en dat het van evident belang is nut, noodzaak en risico’s van gebruik te wegen en risico’s met adequate maatregelen te adresseren.
Welke andere CBS-proefprojecten met grootschalige dataverzameling lopen er?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling. Op de website van het CBS zijn het meerjarenprogramma en jaarplan van het CBS te vinden. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling. Op de website van het CBS zijn het meerjarenprogramma en jaarplan van het CBS te vinden4, en een overzicht van de omschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht5, en een overzicht van de omschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht.
Zijn alle CBS-proefprojecten met grote dataverzamelingen inmiddels geheel stopgezet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling.
Welke persoonsgegevens verzamelt, koppelt of verwerkt het CBS momenteel allemaal?
Het CBS koppelt en verwerkt persoonsgegevens uit alle beschikbare overheidsregistraties. Het gaat onder meer om informatie van de Belastingdienst, het UWV en de BRP (bevolkingsadministratie). Dit gebeurt allemaal conform de CBS-wet en met inachtneming van de AVG en andere wettelijke voorschriften. Voor zover noodzakelijk vraagt het CBS daarnaast gegevens direct uit bij bedrijven en burgers via enquêtes. Een overzicht van bronnen en gegevens is te vinden in de algemene bronnencatalogus6.
Welke overige informatie verzamelt het CBS momenteel allemaal?
Op de website van het CBS zijn de bronnen waarmee het CBS informatie verzamelt, weergegegeven. De website van het CBS biedt beschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht en de statistische methoden die het CBS daarbij gebruikt7.
Is het CBS wel de «veilige haven» voor data die het zegt te zijn? Voldoet het CBS aan alle eisen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Daar ga ik in beginsel vanuit. De CBS-wet bevat waarborgen voor de gegevensbescherming en het CBS voldoet naar eigen zeggen ook aan de AVG. Bovendien worden jaarlijks audits door externe auditors uitgevoerd naar de taakuitoefening door het CBS, waaronder op het gebied van privacy. HetCBS heeft onlangs opnieuw het privacy certificaat «Privacy Audit Proof», dat gebaseerd is op het Privacy Control Framework, ontvangen8.Dit neemt niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het verzwijgen van het datacontract door CBS en T-Mobile tegenover het Agentschap Telecom?
Het CBS heeft aangegeven dat het proactief met het Agentschap Telecom in contact is getreden. Op 21 mei 2019 is volgens het CBS met het Agentschap Telecom gesproken over de pilot. Daarnaast heeft het CBS aangegeven de Autoriteit Persoonsgegevens medio 2020 te hebben geïnformeerd over de pilot.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat met overheidsgeld een lucratief algoritme zou worden ontwikkeld dat ook een private contractpartner kon gaan gebruiken?
Het CBS ontwikkelt, in sommige gevallen samen met private partners, algoritmen die het nodig heeft voor de uitoefening van zijn wettelijke taak en stelt deze vervolgens publiekelijk beschikbaar, zoals het CBS dat altijd doet met alle producten die het ontwikkelt. Het staat alle partijen, dus ook private partijen, vrij gebruik te maken van deze producten.
Welke stappen onderneemt u tegen de oneerlijke concurrentie met het publiek gefinancierde CBS dat ten koste gaat van bedrijven als Mezuro?
Overheidspartijen kunnen voor statistische informatie die ze nodig hebben bij de uitvoering van hun publieke taak bij het CBS terecht. Aangezien het CBS en marktpartijen elkaar steeds vaker tegenkomen op de markt voor statistische diensten, zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden. Deze regels beogen meer duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS, alsmede een relatieverbetering tussen het CBS en een aantal marktpartijen en brancheverenigingen te faciliteren, zodat meer kansen voor productieve samenwerking benut worden. Het CBS richt zich daarvoor zichtbaarder op zijn kerntaken en heeft bij het leveren van aanvullende diensten of het uitvoeren van innovatieve projecten permanent aandacht voor de belangen van marktpartijen. Deze regelingen zullen twee jaar na inwerkingtreding (in 2022) worden geëvalueerd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor dinsdag 16 maart 2021?
Het is niet gelukt om de beantwoording voor 16 maart naar de Tweede Kamer te versturen.
Het bericht dat het CBS toegang kreeg tot privacygevoelige locatiedata van klanten van T-Mobile |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving, die erop wijst dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) jarenlang toegang had tot gevoelige locatiegegevens van klanten van T-Mobile?
Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek naar aanleiding van het NRC-artikel. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht alvorens hierop een reactie kan worden gegeven.
Klopt het dat medewerkers van het CBS toegang hadden tot verkeersgegevens voor facturering van T-Mobile klanten, waarmee kan worden achterhaald wie wanneer op welke locatie was en met wie men contact had?
Het is aan de toezichthouders het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens om dit te beoordelen. Volgens het CBS heeft het geen toegang gehad tot individuele klantgegevens van personen. Het CBS en T-Mobile hebben aangegeven dat het CBS inzicht heeft gehad in gegevens die niet herleidbaar zijn tot klanten en dat de gegevens waar het om gaat geen exacte plaatsbepaling aangeven. Dit neemt niet weg dat er toch vragen zijn gerezen over het verstrekken van gegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre zijn dergelijke verkeers- en factureringsgegevens te beschouwen als anonieme datasets?
Verkeers- en factureringsgegevens zijn te beschouwen als persoonsgegevens en dus niet anoniem.
Welke definitie hanteert u van gepseudonimiseerde persoonsgegevens in dit verband? Zijn gegevens van telecommunicatieverkeer waaruit enkel de unieke IMSI-nummers zijn verwijderd nog steeds persoonsgegevens, of niet?
De definitie die wordt gehanteerd is afkomstig uit artikel 4 lid 5 van de AVG: het verwerken van persoonsgegevens op zodanige wijze dat de persoonsgegevens niet meer aan een specifieke betrokkene kunnen worden gekoppeld zonder dat er aanvullende gegevens worden gebruikt, mits deze aanvullende gegevens apart worden bewaard en technische en organisatorische maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de persoonsgegevens niet aan een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon worden gekoppeld.
Of de gegevens van het telecommunicatieverkeer na verwijdering van de IMSI-nummers nog zijn te beschouwen als persoonsgegevens hangt af van de inhoud van de resterende gegevens (maken die nog steeds herleiding tot persoon mogelijk) en kan dus niet zonder nader onderzoek beantwoord worden.
Klopt het dat CBS-medewerkers zelfs toegang hadden tot direct herleidbare persoonsgegevens, met inbegrip van IMSI-nummers?
Het CBS heeft aangeven dat de CBS-medewerkers geen IMSI-nummers hebben gezien en ook geen toegang hebben gehad tot individueel herleidbare persoonsgegevens. Het is aan de toezichthouders om hier een oordeel over te vellen.
Hoe verhoudt de samenwerking tussen het CBS en T-Mobile zich tot het voorstel voor de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met COVID-19? Is de verstrekking van de data, zoals die heeft plaatsgevonden tussen het CBS en T-Mobile, enigszins vergelijkbaar met het voorstel om informatie door te geven via het CBS aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
De Telecommunicatiewet maakt het de aanbieders van telecommunicatiediensten mogelijk om zonder toestemming van de gebruikers locatiegegevens te verwerken onder de voorwaarde dat deze gegevens zijn geanonimiseerd. Na de anonimisering mogen de gegevens, als de aanbieders van telecommunicatiediensten dat zouden willen, ook met derden worden gedeeld. Het CBS geeft aan dat het in de pilot ging om vrijwillig door de aanbieder ter beschikking gestelde geanonimiseerde gegevens. Voor wat betreft het gebruik van telecommunicatiedata voor de bestrijding van Covid-19 hebben diverse aanbieders verklaard hieraan alleen te willen meewerken als zij daartoe wettelijk verplicht worden. In de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met de bestrijding van Covid-19 is een dergelijke verplichting voor aanbieders opgenomen. Daarnaast zijn in het wetsvoorstel regels opgenomen over de wijze waarop de telecommunicatie-aanbieders de gegevens aan het CBS moeten leveren.
Hoe kijkt u nu naar het antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag, waarin u schreef dat CBS-medewerkers op het kantoor van T-Mobile werkzaam waren in het kader van een pilot om te kunnen meekijken en overleggen, en dat gedurende de pilot enkel anonieme uitkomsten (tellingen) aan het CBS zijn geleverd? Deelt u de mening dat dit antwoord niet correct was? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Nee. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering opgemerkt dat het op grond van de Telecommunicatiewet toegestaan is verkeersgegevens te verwerken als deze geanonimiseerd zijn. Voorts is melding gemaakt van het feit dat het CBS heeft aangegeven dat bij de samenwerking met T-Mobile sprake is geweest van verwerking van anonieme gegevens. Dit neemt niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Klopt het dat het CBS in regulier overleg met de toezichthouders heeft verzwegen toegang te hebben gehad tot niet-geanonimiseerde locatiedata van T-Mobile klanten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Naar eigen zeggen heeft het CBS geen toegang gehad tot niet-geanonimiseerde locatiedata van T-Mobile klanten. Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht.
Klopt het dat de Autoriteit Persoonsgegevens wegens tijdgebrek nog niet was toegekomen aan het bekijken van opgevraagde CBS-documenten? Deelt u de mening dat deze casus eens te meer aantoont dat een forse intensivering nodig is van de capaciteit van de Autoriteit Persoonsgegevens?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft besloten nadere vragen te stellen aangaande de situatie bij het CBS in relatie tot de pilot. Het CBS heeft aan de Autoriteit Persoonsgegevens documentatie over de pilot aangeleverd. Deze aangeleverde documentatie van CBS heeft de Autoriteit Persoonsgegevens eind 2020 behandeld. Zoals hierboven benoemd, doen het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens momenteel gezamenlijk onderzoek. Uit deze gang van zaken zijn geen conclusies te trekken over de noodzaak van een capaciteitsintensivering voor de Autoriteit Persoonsgegevens.
Klopt het dat in het projectplan voor deze samenwerking staat vermeld dat medewerkers van het CBS volledige toegang zouden hebben tot gevoelige locatiedata, terwijl het contract enkel gaat over geaggregeerde gegevens?
De overeenkomst tussen het CBS en T-Mobile waarin de voorwaarden voor samenwerking zijn opgenomen, is openbaar gemaakt2. Het CBS heeft te kennen gegeven dat in het projectplan staat dat er, conform de overeenkomt, wordt gewerkt met geaggregeerde gegevens.
Hoe is het mogelijk dat het CBS, als zelfstandig bestuursorgaan, deze samenwerking is aangegaan? Op welke manier wordt binnen de organisatie getoetst of projectplannen voldoen aan de privacy-wetgeving? Hoe is het mogelijk dat niemand hierover aan de bel heeft getrokken? Bent u bereid om een extern onderzoek te starten naar de wijze waarop het CBS omgaat met privacy-vraagstukken?
Het CBS heeft als wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren. Nieuwe maatschappelijke en technologische ontwikkelingen hebben geleid tot meer vraag naar data. Samenwerking van het CBS met wetenschap en private partijen biedt voor het CBS mogelijkheden om voor het ontwikkelen van statistieken meer inzicht te krijgen in unieke data of methoden.
Volgens het CBS en T-Mobile hebben zij zich ervan vergewist dat dit onderzoek binnen de kaders van de Telecommunicatiewet en de AVG was toegestaan. Bovendien worden jaarlijks audits door externe auditors uitgevoerd naar de taakuitoefening door het CBS, waaronder op het gebied van privacy. HetCBS heeft onlangs opnieuw het privacy certificaat «Privacy Audit Proof», dat gebaseerd is op het Privacy Control Framework, ontvangen3. Zoals eerder aangegeven neemt dit niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het feit dat het CBS, een zelfstandig bestuursorgaan, bekostigd uit de rijksbegroting, opereert op basis van een business plan dat inzet op het combineren van datasets, waarmee tientallen miljoenen euro’s per jaar kunnen worden verdiend? Vindt u dit wenselijk?
Het CBS heeft als wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren. Om dat op een doelmatige en veilige wijze te doen, worden ook onderzoeken gedaan naar de gebruiksmogelijkheden van nieuwe databronnen. Het doel is daarbij altijd het genereren van informatie die aansluit bij de maatschappelijke behoefte. Alle uitkomsten en methoden worden openbaar gemaakt.
Het CBS ontvangt ieder jaar een lumpsumbijdrage van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor de uitvoering van het werkprogramma, waaruit onder andere de verplichte Europese statistieken worden bekostigd. Hiernaast kunnen overheden, vanuit hun eigen begrotingen, het CBS verzoeken om aanvullende statistische dienstverlening. Hiervoor brengt het CBS de integrale kostprijs in rekening conform artikel 5 van de Beleidsregel taakuitoefening CBS. Het CBS heeft geen winstoogmerk, maar moet de kosten voor dienstverlening waar de bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat niet in voorziet, wel in de vorm van een integrale kostprijs aan zijn opdrachtgevers doorberekenen om te voorkomen dat er sprake is van oneerlijke concurrentie met private statistische dienstverleners. Het is van belang dat het handelen van het CBS niet leidt tot marktverstorend gedrag. Om duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS, zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden.
Vindt u het wenselijk dat het CBS contracten aangaat met private bedrijven waar toegang tot gevoelige gegevens als het ware wordt uitgewisseld tegen het leveren van algoritmen waar die private bedrijven dan weer van kunnen profiteren? In hoeverre is dit verenigbaar met de publieke taak van het CBS?
De mogelijkheid van samenwerking met private bedrijven is wenselijk om het CBS in staat te kunnen stellen te voldoen aan zijn wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap. De algoritmen en andere kennis die uit dergelijke samenwerkingen voortvloeien, worden altijd publiekelijk beschikbaar gesteld, zodat ook anderen, zoals bedrijven, overheden of onderzoeksinstellingen daarvan gebruik kunnen maken. Op de website van het CBS is een overzicht van innovatieve projecten te vinden4.
In hoeverre zijn de nationale statistiekbureaus in andere Europese landen op een vergelijkbare wijze ingericht, waarbij zij zich op de markt begeven als ontwikkelaar van algoritmen?
Het CBS begeeft zich niet op de markt voor algoritmen. Het CBS ontwikkelt algoritmen die het nodig heeft voor zijn wettelijke taak en stelt deze vervolgens publiekelijk beschikbaar.
Deelt u de strekking van het artikel dat het CBS zich op de markt nadrukkelijk profileert als een betrouwbare partij, vanwege haar banden met de overheid, om zo marktvoordeel te behalen ten opzichte van concurrenten?
Overheidspartijen kunnen voor statistische informatie die ze nodig hebben bij de uitvoering van hun publieke taak bij het CBS terecht. Voor dergelijke werkzaamheden brengt het CBS de integrale kostprijs in rekening. Het CBS verricht daarnaast incidenteel werkzaamheden voor derden (private partijen). Tegen deze achtergrond, heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat signalen ontvangen dat marktpartijen en het CBS elkaar op de markt voor statistische diensten steeds vaker tegenkomen. Er is onduidelijkheid ontstaan of het CBS de aangewezen partij is om een statistische opdracht te leveren, of dat dit aan een marktpartij moet worden overgelaten. Hiertoe zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden. Deze regelgeving heeft tot doel meer duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS. Het CBS richt zich daarvoor zichtbaarder op zijn kerntaken en heeft bij het leveren van aanvullende diensten of het uitvoeren van innovatieve projecten permanent aandacht voor de belangen van marktpartijen. In 2022 worden de effecten van de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS geëvalueerd.
Deelt u de strekking van het artikel dat zowel T-Mobile als het CBS misleidend zijn geweest in hun externe communicatie over dit samenwerkingsproject door te benadrukken dat het alleen zou gaan om anonieme geaggregeerde data, ook toen men al wist dat er ook met ruwe locatiedata was gewerkt?
Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst van bedrijven en onderzoekers die pogen om de coronacrisis aan te wenden om toegang tot gegevens te verkrijgen op een manier die eerder niet mogelijk was? Zo ja, wat vindt u van deze trend?
Dergelijke signalen hebben het kabinet niet bereikt. Indien dit wel het geval zou zijn, is dat natuurlijk zorgwekkend. De coronacrisis mag niet worden misbruikt om op oneigenlijke wijze toegang tot eerder ontoegankelijke gegevens te verkrijgen.
Kunt u een overzicht geven van alle vergelijkbare contracten die het CBS heeft met private bedrijven rond toegang tot klantgegevens en de ontwikkeling en levering van algoritmen?
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik politiek verantwoordelijk voor de wetgeving omtrent het CBS en het budget. Het CBS is een zelfstandig bestuursorgaan en derhalve niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat ik geen aanwijzingen aan het CBS kan geven op dossierniveau en dat ik ook niet van alle individuele contracten die het CBS sluit op de hoogte word gesteld. Op de website van het CBS staat een overzicht van innovatieve projecten en de resultaten daarvan, die zich soms in publiekelijk toegankelijke algoritmen vertalen5.
De voorgenomen verkoop van het gemeentelijk recreatieoord Hoek van Holland |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel in de NRC, het voornemen van de gemeente Rotterdam om het gemeentelijke recreatieoord via een aanbesteding te verkopen en de petitie voor behoud van het recreatieoord uit 1923 die inmiddels meer dan 12,5 duizend keer is ondertekend?1 2
Uit het artikel maak ik op dat het besluit van het Rotterdamse college, om een recreatieoord dat in eigendom en beheer is bij de gemeente aan een marktpartij te verkopen (althans in erfpacht uit te geven), voor ophef zorgt en vragen oproept. De recreanten zijn bezorgd dat de nieuwe erfpachter/exploitant de huur verhoogt of opzegt en dat zij dan de plek en de waarde van hun huisjes verliezen. In dit verband is van belang dat de voorgenomen vestiging van een erfpachtrecht een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij in dit geval de beslissing nog aan de gemeenteraad wordt voorgelegd. Als Minister van BZK heb ik in deze kwestie geen rol of bevoegdheid.
Welke wettelijke rechten hebben eigenaren en huurders van recreatiewoningen wanneer de (grond)eigenaar de grond verkoopt, zoals het voornemen is van de gemeente Rotterdam? Welke mogelijkheden tot inspraak of bezwaar hebben de recreanten, huurders en eigenaren?
Voor zover u doelt op de rechten van de huurders in het traject, kan ik aangeven dat uit openbare informatie van de gemeente blijkt dat het college van plan is om de grond via een aanbesteding in erfpacht uit te geven. Potentiële nieuwe exploitanten die aan de aanbesteding deelnemen, moeten in dat traject aangeven hoe zij met de belangen van de huurders willen omgaan. Het college geeft aan dat het, om er zeker van te zijn dat alle belangen gehoord worden, een advies zal vragen aan de gebiedscommissie en dat het in overleg zal gaan met de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord. Uit openbare informatie van de gemeente blijkt tevens dat er op 14 december 2020 een informatiebijeenkomst is geweest, er een online spreekuur is en dat de gemeenteraad in april inspraak organiseert. Het is belangrijk dat mensen hun mening, vragen of zorgen aan het college en de gemeenteraad laten horen zodat het gemeentebestuur een beslissing kan nemen waarbij alle betrokken belangen meegenomen zijn.
Welke garanties krijgen huurders en eigenaren over de hoogte van de huurprijs, de waarde van de caravan of recreatiewoning en de verblijfsduur ná een verkoop, en hoe worden deze garanties vastgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als Minister van BZK kan ik alleen in algemene zin aangeven dat bij de verkoop of uitgifte in erfpacht van een recreatieterrein de lopende huurcontracten overgaan op de nieuwe verhuurder. Dat volgt uit artikel 7:226 van het Burgerlijk Wetboek. Bij afloop van de contracten kunnen door de nieuwe verhuurder wel nieuwe voorwaarden worden gesteld. Wat betreft de waarde van de op huurgrond gelegen caravan of recreatiewoning geldt dat in geval van een situatie van huuropzegging door de verhuurder, deze opzegging gepaard kan gaan met een vergoeding aan de huurder. Dit zal afhangen van het individuele geval waarbij alle feiten en omstandigheden zullen worden meegenomen, zoals bijvoorbeeld de huurovereenkomst, de staat van onderhoud en de aanwezigheid van toestemming van de verhuurder voor de opstallen. Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, heb ik begrepen dat het college bij de aanbesteding mee wil laten wegen hoe de nieuwe verhuurder met de belangen van de huurders zal omgaan. Het college heeft de mogelijkheid om hierover voorwaarden op te nemen in de erfpachtovereenkomst.
Op welke manieren zijn huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland betrokken bij de voorgenomen verkoop, en is hen de mogelijkheid geboden om het vakantiepark (gezamenlijk) te kopen of zelf te exploiteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het college geeft aan dat zij de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord en de inbreng van huurders daarvan zal betrekken bij de selectie van de nieuwe exploitant in het kader van de aanbesteding. Uit de informatie van de gemeente blijkt verder dat Rotterdam een marktpartij zoekt als nieuwe exploitant. Het is onder andere afhankelijk van de voorwaarden die verbonden worden aan de aanbesteding of betrokkenen, wanneer overgegaan wordt tot een aanbestedingsprocedure, zich kunnen organiseren en kunnen meedingen naar overname van het recreatiepark. Deze mogelijkheid kan mede onderdeel vormen van het debat in de gemeenteraad van Rotterdam.
Hadden de huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland niet in een eerder stadium op de hoogte gesteld moeten worden van de gemeentelijke plannen voor een Europese aanbesteding van het vakantiepark? Zo nee, deelt u de mening dat het eerlijker, transparanter en beter voor het vertrouwen is om recreanten van af het begin op de hoogte te stellen?
Aan besluitvorming in het college gaat de nodige voorbereiding vooraf, van eerste idee naar de definitieve uitwerking. Uit informatie van de gemeente maak ik op dat het college ervoor gekozen heeft om de beslissing om het recreatieoord in erfpacht uit te geven bekend te maken toen de uitwerking voldoende gereed was. Dit om te voorkomen dat er door onvoldoende voorbereiding vragen zouden zijn die nog niet beantwoord konden worden en die alleen al om die reden onrust zouden veroorzaken. Het is aan de gemeenteraad om te beoordelen of het college de recreanten op het park eerder op de hoogte had moeten stellen. Uit informatie van de gemeente blijkt verder dat er op 14 december 2020 een online informatiebijeenkomst is geweest, dat in april inspraak georganiseerd wordt en dat er een online spreekuur is opengesteld.
Deelt u de mening dat betaalbare publieke voorzieningen, zoals het Hoek van Hollandse recreatieoord, behouden moeten blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunnen zowel de gemeentelijke voorziening als de betaalbaarheid worden beschermd?
Ik vind het belangrijk dat er in Nederland voldoende ruimte is om te wonen, werken en te recreëren. Als Minister van BZK heb ik echter geen landelijk beleid of standpunt ten aanzien van de betaalbaarheid en aanwezigheid van gemeentelijke recreatieoorden als in Hoek van Holland.
Van hoeveel recreatieoorden in ons land is de grond in handen van gemeenten, hoeveel recreatieoorden worden geëxploiteerd door een gemeente en hoeveel van deze oorden dreigen te worden verkocht, al dan niet aan commerciële bedrijven?
Ik heb geen gegevens over de vraag hoeveel recreatieoorden in Nederland door gemeenten worden geëxploiteerd en hoeveel er worden verkocht. B en W van Rotterdam geven aan dat Rotterdam vrijwel de laatste gemeente in Nederland is die nog een recreatieoord exploiteert. Er zijn bij mij geen voorbeelden bekend van andere nog functionerende «gemeentelijke parken». Navraag bij de branchevereniging HISWA-RECRON leert dat er wel bedrijven zijn die pachten van gemeenten. Branchevereniging HISWA-RECRON schat in dat het om enkele tientallen bedrijven gaat.
Waar in de wet Markt en Overheid staat dat gemeenten alleen een recreatieoord mogen exploiteren als dat kostendekkend is, wat wordt hier precies mee bedoeld en waarom?3 Maakt het Rotterdamse recreatieoord nu winst of verlies en in hoeverre is dit bekend of inzichtelijk voor de recreanten?
De Wet Markt en Overheid heeft de Mededingingswet gewijzigd en bevat gedragsregels die in beginsel van toepassing zijn voor overheden die economische activiteiten verrichten. In artikel 25i van de Mededingingswet is geregeld dat de overheid een product of dienst niet onder de kostprijs mag aanbieden. Zij moet wanneer zij producten of diensten aan derden aanbiedt, zoals het exploiteren van een recreatieoord, ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengen.
Het college geeft aan dat er sprake is van een verlieslatende exploitatie. Gegevens over de exploitatie van het recreatieoord kunnen marktgevoelige informatie zijn. Zij kunnen immers de financiële positie van de gemeente raken. De wethouder heeft bij brief d.d. 1 april 2021 aan twee raadscommissies de exploitatieresultaten van de laatste vijf jaar wel bekend gemaakt.4
Welke instrumenten hebben Rijk, provincies en/of gemeenten om te voorkomen dat (delen van) duingebieden of andere natuur in commerciële (buitenlandse) handen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien dit nodig zou zijn, dan kunnen overheden zelf privaatrechtelijk gronden aankopen of in het uiterste geval eigenaren onteigenen als er nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. De bescherming van de waarden of functies van duingebieden gebeurt overigens via het publiekrecht door de aanwijzing als bijvoorbeeld Natura 2000 gebied of waterkering. Indien, zoals in dit geval, er sprake is van een Europese aanbesteding is het normaliter niet toegestaan om buitenlandse partijen uit te sluiten. Een buitenlandse eigenaar moet ook aan de Nederlandse regels voldoen.
Deelt u de mening dat het recreatiepark een uniek onderdeel is van het sociale erfgoed van Rotterdam en daarom beschermd moet worden tegen overname door partijen met een louter commerciële afweging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeente Rotterdam om te beoordelen of het recreatiepark onderdeel is van het sociaal erfgoed van Rotterdam en wat dit betekent voor de uitgifte in erfpacht, de exploitatie van het park en onder welke voorwaarden dit gebeurt. Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten, zie ik als Minister van BZK geen rol om namens het Rijk een oordeel te geven over privaatrechtelijke handelingen van de gemeente Rotterdam met betrekking tot de gemeentelijke grond en de exploitatie van het recreatiepark in Hoek van Holland.
Bent u bereid om met de gemeente Rotterdam in gesprek te gaan en een poging te doen om het gemeentelijke recreatieoord in publieke handen te houden? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik in deze kwestie als Minister van BZK geen verantwoordelijkheid heb zie ik geen aanleiding om met de gemeente in gesprek te gaan. Zoals in het antwoord op vraag 10 aangeven, is het niet aan mij om te treden in de toepassing van lokale bevoegdheden met betrekking tot grondeigendom waarmee ook geen nationaal belang gemoeid is. Dit geldt evenzo voor de gemeentelijke keuzes over de exploitatie van het recreatieoord. De afweging van de betrokken belangen en argumenten zal onder andere plaatsvinden in het overleg tussen het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Rotterdam over de verkoop van het recreatieoord.
Het bericht ’Wijs bruine vloot aan als werelderfgoed’ |
|
Hilde Palland (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wijs bruine vloot aan als werelderfgoed»?1
Ja
Bent u bekend met de oproep van onder andere de provincies Overijssel, Noord-Holland, Flevoland en Friesland om de bruine vloot aan te wijzen als werelderfgoed?
Ja
Klopt het dat Nederland het enige land in Europa is waar de bruine vloot langs commerciële weg varend en levend moet worden gehouden, terwijl andere landen hiervoor subsidie verstrekken?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), maar deze beschikt niet over informatie met betrekking tot subsidieregelingen voor bruine vloot schepen in andere Europese landen. Ik heb de RCE gevraagd via zijn internationale netwerk informatie te verzamelen, maar dit zal enige tijd in beslag nemen. Ik zal uw Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten.
Herkent u de opgaven waarvoor de bruine vloot zich gesteld ziet, zoals het doorkomen van de coronacrisis en het moeten voldoen aan groene voorwaarden waarvoor op dit moment nauwelijks investeringsruimte is?
De bruine vloot is hard getroffen door de coronacrisis. De schippers hebben niet of nauwelijks kunnen varen met betalende passagiers. Het is niet uit te sluiten dat dit van invloed is op de investeringsruimte voor onderhoud en het kunnen voldoen aan groene voorwaarden. Daar staat tegenover dat de schippers een beroep kunnen doen op de generieke steunmaatregelen zoals de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en op de «Tijdelijke subsidieregeling continuïteit bruine vloot» die binnenkort zal worden opengesteld via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Denkt u dat (h)erkenning door een plek op de Werelderfgoedlijst van UNESCO de bruine vloot kan helpen bij deze opgaven, bijvoorbeeld met het aantrekken van toeristen en het loskrijgen van meer financiële middelen?
Roerende zaken – zoals schepen – komen niet in aanmerking voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst. Het UNESCO Werelderfgoedverdrag staat dat niet toe. Wel is denkbaar dat de UNESCO-conventie ter bescherming van immaterieel cultureel erfgoed mogelijkheden biedt. Dit verdrag richt zich op (het behoud van) kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de beoefening van een traditie, een ambacht of een sociale praktijk. Immaterieel erfgoed ontvangt geen subsidie voor behoud of ontwikkeling. Wel zijn er bij het Fonds voor Cultuurparticipatie regelingen voor eigentijdse beoefening van immaterieel erfgoed.
Alhoewel geen doel op zich kan een duiding als (immaterieel) werelderfgoed een positief effect hebben op het aantrekken van meer nationale en internationale bezoekers en daarmee op het genereren van extra inkomsten.
Bent u bereid het pleidooi van eerdergenoemde provincies actief te ondersteunen en hierover op korte termijn met hen, de bruine vloot en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in gesprek te gaan?
Bij immaterieel erfgoed staan de gemeenschappen centraal. Zij kunnen hun immaterieel erfgoed aanmelden bij het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) voor inschrijving in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland. De Raad voor Cultuur adviseert vervolgens welk immaterieel erfgoed namens Nederland voorgedragen zou kunnen worden bij UNESCO. Uiteraard ben ik bereid om in gesprek te gaan met de sector en hen in contact te brengen met het KIEN en de RCE. Van branchevereniging Federatie Varend Erfgoed Nederland (FVEN) weet ik dat ze al in gesprek zijn met het KIEN.
Het ondersteunen van start-ups en innovatieve scale-ups met een diversiteitsoogmerk |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord dat om vrouwelijke start-ups en scale-ups verder te ondersteunen in de samenstelling van investeringscommissies van de overheid aandacht zal zijn voor diversiteit die momenteel qua aantal vrouwen laag is?1
Ja.
Wat heeft u in de tussentijd concreet gedaan om de investeringscommissies van de overheid zodanig in te zetten dat diversiteit onder start-ups en scale-ups wordt bevorderd?
Het borgen van diversiteit in ons investeringsbeleid vind ik een belangrijk onderwerp. In de afgelopen kabinetsperiode heb ik mij ingezet om genderdiversiteit in de adviescommissies van EZK-instrumenten te vergroten. Dit heeft ertoe geleid dat het percentage vrouwen in de adviescommissies van EZK is toegenomen naar 41,9%. Begin 2019 was dit 10%. De toename van diversiteit in de adviescommissies is een mooie stap, maar het blijft belangrijk dat ook marktpartijen stappen blijven zetten. Ik zie wat dat betreft een voorzichtig positieve beweging ontstaan. Zo sluiten steeds meer fondsen zich aan bij Fundright, een initiatief van Techleap en een aantal Venture Capital fondsen, gericht op het aanjagen van diversiteit op zowel fonds- als investment portfolio niveau.
Tevens wordt diversiteit in de Seed Capital regeling meegewogen in de beoordeling van de fondsen en wordt in de visitatiegesprekken aandacht gevraagd voor diversiteit. Tot slot heeft het CBS de afgelopen 2 jaar onderzoek gedaan naar vrouwelijke ondernemers en hun zoektocht naar financiering. De resultaten hiervan zijn in de financieringsmonitor 2019 en 2020 gepubliceerd.2 Ook komend jaar kijkt het CBS hiernaar.
Ondanks deze inspanningen is er nog een slag te maken. Diversiteit, zowel genderdiversiteit als diversiteit in brede zin, is een complex vraagstuk. De komende tijd zal ik mij dan ook blijven inzetten voor diversiteit en in gesprek blijven met partijen zoals Techleap zodat we op dit onderwerp vooruitgang blijven boeken.
Hoe staat het met het aandeel vrouwen in besturen van start-ups en scale-ups?
Bij startups – jonge innovatieve technologie-gedreven bedrijven – zijn de bestuurders over het algemeen de oprichters zelf. Van de Nederlandse startups heeft 10% een volledig vrouwelijk founderteam en 7% heeft een gemengd founderteam. Dat wil zeggen dat nog altijd 83% van founderteams volledig uit mannen bestaat.3 Van de startups en scale-ups die in 2020 kapitaal hebben aangetrokken heeft slechts 11% tenminste één vrouwelijke oprichter.4
Deze onbalans is breder aanwezig binnen de ICT en techniek. Van alle personen die in 2018 werkzaam waren in een technisch beroep is 13,2% vrouw. Tevens is 26% van de vrouwen met een technische, ICT- of STEM-opleiding (Science Technology Engineering and Mathematics opleiding) werkzaam in een technische sector, ten opzichte van 57% van de mannen.5
Ik zet mij in om meer vrouwen enthousiast te maken om een startup te beginnen. Zo heb ik bijvoorbeeld begin dit jaar via het «Startup in Residence-programma» de challenge «Meer vrouwelijke tech-startups» uitgeschreven en aan startups gevraagd om met innovatieve oplossingen te komen om vrouwen met een technische, ICT-, of STEM-opleiding enthousiast te maken voor het beginnen van een startup binnen de techniek- of in de technologiesector. Begin april zal bekend zijn welke startup heeft gewonnen en deze zal de kans krijgen om zijn idee verder te ontwikkelen.
Hoeveel van de bedrijven of fondsen waar door Invest-NL of het Dutch Future Fund (DFF) in geïnvesteerd wordt, hebben een vrouw aan het hoofd of in het bestuur?
Invest-NL heeft volgens eigen opgave tot op heden 13 investeringen gedaan of onder beheer overgenomen van EZK. Van deze 13 investeringen zijn er 11 in een bedrijf of een fonds. In 3 van de 11 investeringen zit een vrouw in het bestuur
De 2 andere investeringen betreffen het co-investment vehikel (overgenomen van EZK bij de oprichting) en het Dutch Future Fund (DFF), beide beheerd door het Europese Investeringsfonds (EIF).
Bij het co-investment vehikel zit bij 2 van de 5 investeringen minimaal 1 vrouw in het bestuur.
Het DFF heeft tot heden in 5 investeringsfondsen geïnvesteerd, bij 3 van de 5 fondsen zit er minimaal één vrouw in het bestuur.
Op welke manier toetst u of de investeringen bijdragen aan diversiteit in de brede zin van het woord?
Invest-NL onderschrijft het belang van diversiteit en schenkt hier bijvoorbeeld aandacht aan in haar eigen werving en selectie beleid. Het investeringsbeleid van Invest-NL is onder meer gericht op het vergroten van investeringen in ondernemingen die bijdragen aan transitieopgaven en de doorgroei van start- en scale-ups. Daarnaast heeft Invest-NL op 8 maart jl. besloten om ondertekenaar te worden van de Fund Right commitment. Fund Right is een initiatief van TechLeap en een aantal Venture Capital Fondsen gericht op het bereiken van meer diversiteit op zowel fonds- als investment portfolio niveau. Invest-NL schenkt in lijn daarmee aandacht aan diversiteit en inclusiviteit bij het verrichten van investeringsbeoordelingen, het aangaan van samenwerkingsverbanden en activiteiten als deelname aan jury’s en evenementen. Tevens vraagt men hiervoor aandacht aan de bedrijven en fondsen waarin het investeert.
De beoordeling van de investeringsaanvragen voor het DFF worden door het EIF gedaan. Hierbij hanteert het EIF vooralsnog nog geen absolute streefwaarden op het gebied van diversiteit op fondsmanagement niveau of op het niveau van bedrijven waarin geïnvesteerd wordt. Wel heeft de EIB Groep – waar EIF deel van uitmaakt – een Gender Action Plan II opgesteld, welke in de komende jaren verder uitgewerkt en geïmplementeerd gaat worden. Het gender diversiteitsbeleid van de EIB groep wordt toegelicht op de website: https://www.eib.org/en/about/initiatives/gender/index.htm
Hoeveel bedrijven of fondsen met een divers bestuur hebben zich gemeld voor een investering, maar zijn afgewezen vanwege gebrek aan ervaring?
Ik heb van Invest-NL begrepen dat zij momenteel niet de gender-diversiteit registreren van alle binnenkomende aanvragen. De samenstelling van het bestuur is pas onderwerp van gesprek op het moment dat een aanvraag verder in behandeling wordt genomen.
In zijn algemeenheid geldt ten aanzien van de ervaring van de ondernemer of fondsmanager het volgende. Invest-NL heeft tot heden 58 aanvragen die voldeden aan de intake criteria, afgewezen voor financiering. Er zijn verschillende redenen voor deze afwijzingen, maar in de kern komen ze vaak neer op een te groot risico gegeven de toekomstige verdienmogelijkheden. Daarin wordt ook een inschatting gemaakt van de ondernemers- respectievelijk fondsmanagementcapaciteiten, maar alleen een gebrek aan ervaring is geen doorslaggevend afwijzingscriterium. Invest-NL investeert juist in nieuwe markten en ontwikkelingen waarbij het niet of nauwelijks mogelijk is al ervaring opgebouwd te hebben.
Voor het DFF geldt dat de afwijzingen een afweging zijn tussen het risico en het te verwachten rendement, waarbij fondsmanagement ervaring een van de factoren is. Deze weegt bij EIF wel zwaarder doordat het minder risico kan nemen dan Invest-NL, maar ook hier geldt dat alleen een gebrek aan ervaring geen doorslaggevende afwijzingsgrond is.
In hoeverre bent u het ermee eens dat het DFF bedoeld is om nieuwe innovatieve ideeën te ondersteunen?
DFF investeert uitsluitend in durf- en groeikapitaalfondsen, om nieuw risicokapitaal beschikbaar te maken voor het innovatieve MKB. Het DFF heeft speciale aandacht voor investeringen met een focus op de energietransitie, duurzaamheid en circulaire economie. Het investeert dus alleen in nieuwe markten en ontwikkelingen, en dus volledig in nieuwe innovatieve ideeën. Er is daarbij ruimte voor «first time teams», waarbij, indien mogelijk, de aanvullende inbreng van één of meer ervaren fondsmanagers een belangrijke bijdrage kan leveren aan de slaagkans en benodigde kennisopbouw.
In hoeverre bent u het ermee eens dat de voorwaarde van «ervaring» bepaalde groepen die nieuw zijn in de wereld van investeringsfondsen, op achterstand zet?
Invest-NL investeert als er op termijn een positieve rendementsverwachting is, maar de risico’s nog zeer hoog zijn. Voldoende ondernemers- dan wel fondsmanagementcapaciteiten is een van de criteria om deze risico’s beheersbaar te houden, maar omdat Invest-NL investeert in nieuwe markten en ontwikkelingen wordt niet puur afgewezen op gebrek aan ervaring.
Voor DFF geldt dat de investeringen geselecteerd en gemanaged worden door het EIF. Ook hierbij is ervaring van het fondsmanagement een van de factoren in de risicoafweging. In het algemeen kan het EIF daarbij wat minder risico nemen dan Invest-NL, en stelt het dus meer eisen aan ervaring van fondsmanagers. In het investeringsbeleid van het DFF is wel ruimte voor deelname door «first time teams».
In hoeverre bent u het ermee eens dat, in het licht van het bovenstaande, het stimuleren van diversiteit een doelstelling zou moeten zijn van het DFF?
Het DFF is specifiek gericht op het vergroten van publieke én private investeringen in innovatieve groeibedrijven. Hoewel diversiteit hierbij niet als specifiek beoordelingscriterium is opgenomen streven zowel Invest-NL als EIF naar het vergroten van de diversiteit in brede zin, zowel bij de investeringsteams als bij de gefinancierde ondernemingen. Invest-NL zal bij de huidige en toekomstige activiteiten aandacht besteden aan het vergroten daarvan, zoals ook opgenomen in de Fund Right doelstellingen. Zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als het Ministerie van Financiën zullen deze ontwikkelingen volgen en indien nodig in gesprek gaan met Invest-NL.