Terugvordering van Wet Werk en Bijstand (WWB) budgetten door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u bij de gemeente Rotterdam delen van het WWB budget teruggevorderd, die door deze gemeente werden ingezet voor de financiering van Regionaal opleidingscentrum (ROC) contracten voor risicojongeren, omdat de gemeente deze niet binnen de daarvoor geldende regels heeft uitgegeven?
Ja, ik heb een besluit tot terugvordering van 25 mln. van de gemeente Rotterdam genomen.
Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) 2008 dient bij onrechtmatige besteding, overgegaan te worden tot terugvordering bij Rotterdam. De terugvordering betreft uitgaven uit 2008 die betrekking hebben op de ondersteuning van zgn. risicoleerlingen op ROC ’s om voortijdig schooluitval te voorkomen. Deze uitgaven aan personen die nog regulier onderwijs volgen, kunnen op grond van de toenmalige vigerende regelgeving niet ten laste van de ontvangen WWB-middelen worden gebracht. Als voorwaarde bij de toekenning van re-integratievoorzieningen gold toentertijd ondermeer dat deze personen beschikbaar moesten zijn voor de arbeidsmarkt en daarom als werkloos-werkzoekend moesten staan ingeschreven bij het UWV. Dit is in het onderhavige geval niet gebeurd, aangezien zij nog regulier onderwijs volgen. Hierdoor is niet aan een toentertijd expliciet in de WWB gestelde eis voldaan.
Kunt u ingaan op eventuele aanpassingen van de regels sindsdien?
De Wet Participatiebudget is 1 januari 2009 in werking getreden. Daarin zijn de re-integratiemiddelen, inburgeringsgelden en educatiemiddelen samengevoegd.
De middelen van het participatiebudget kunnen worden ingezet voor een brede doelgroep van een in Nederland woonachtige Nederlander of daaraan gelijkgestelde vanaf 18 jaar.
Op grond van artikel 3; eerste lid van de wet kan het College van B&W aan personen van de doelgroepopleidingen educatie- of re-integratievoorzieningen aanbieden of aan personen van de doelgroep inburgering- of taalkennisvoorzieningen aanbieden of vaststellen.
In aanvulling hierop is in artikel 3; derde lid van de Wet participatiebudget opgenomen, dat het college van B&W re-integratievoorzieningen kan aanbieden aan personen van 16- of 17 jaar oud, voor wie de leerplicht of de kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en ten aanzien waarvan het College van oordeel is dat een leer-werktraject geraden is, voor zover deze re- integratievoorziening voorziet in de kosten van ondersteuning die nodig zijn bij een leer-werktraject voor die personen.
Is het zo dat deze WWB gelden onder de huidige regelgeving niet teruggevorderd zouden worden?
De zogenoemde werkmiddelen van de WWB waaruit re-integratievoorzieningen worden bekostigd zijn per 1-1-2009 overgeheveld naar de Wet Participatiebudget.
Artikel 3, derde lid is in deze wet opgenomen, om de ondersteuning van leerwerktrajecten voor personen in de doelgroep mogelijk te maken. Terugvordering is niet aan de orde voor zover de aan de gemeente beschikbaar gestelde middelen rechtmatig worden besteed.
De uitgaven voor de ondersteuning van risicojongeren zijn onder het Participatiebudget rechtmatig, indien aan alle de in de regelgeving gestelde eisen wordt voldaan en de accountant de rechtmatigheid van de uitgaven heeft beoordeeld en geen opmerkingen heeft bij de rechtmatigheid. Aangezien een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden, is hierover geen eensluidend antwoord te geven.
Heeft de gemeente Rotterdam over de besteding van het WWB budget gesproken met vertegenwoordigers van het ministerie van SZW? Zo ja, heeft het ministerie van SZW bij die gelegenheid haar bezwaren tegen de voorgestelde besteding kenbaar gemaakt?
Er zijn in de loop van de tijd diverse overleggen en contacten geweest waarop dit onderwerp aan de orde is geweest. De gemeente Rotterdam heeft er steeds op aangedrongen om financiering van bedoelde uitgaven ten laste van de WWB mogelijk te maken. Op grond van de Wet werk en bijstand is dit niet mogelijk en SZW heeft hierop steeds gewezen.
Het toenmalige kabinet achtte een specifieke oplossing voor Rotterdam niet mogelijk. Het kabinet was van oordeel dat het onderwerp van de risicojongeren en schooluitval in een breder perspectief dient te worden geplaatst en dat gewacht zou moeten worden op de inwerkingtreding van de Wet Participatiebudget.
Deelt u de mening dat een rigide toepassing van regels een effectieve en binnen de doelstelling van de regelgeving passende aanwending van middelen niet in de weg mag staan?
Het anticiperen op toekomstige regelgeving is alleen vooraf door middel van een aan de Staten Generaal kenbaar gemaakt gedoogbesluit mogelijk. Een dergelijk besluit kan in een geval zoals dit, zich niet alleen op één gemeente richten. Die weg is toen niet bewandeld. Dit gebeurt slechts bij hoge uitzondering. Uitgangspunt is dat de uitgaven geschieden op grond van de op dat moment vigerende regelgeving.
De reiskostenvergoedingen door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de reiskosten tot 15 kilometer, voor mensen zonder medische beperkingen, niet meer worden vergoed per 1 oktober 2010 door het UWV?
Waarom is dit besluit genomen?
Hoeveelheid geld levert dit het UWV op?
Welke andere wijzen van besparingen zijn overwogen?
Bent u bereid het UWV te bewegen om deze maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ontslagzwendel en recht op uitkering |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen van de leden Heerts en Vermeij over ontslagzwendel? 1)
Ja.
Wat is uw reactie op de in de bijlage bij deze vragen geschetste situatie (de bijgevoegde geanonimiseerde email gericht aan de afdeling Voorlichting van de PvdA)?
Hoewel ik de geschetste situatie voor de personen in kwestie betreur, kan ik geen oordeel geven over de vraag of in dit geval sprake is van ontslagzwendel. Een oordeel daarover is voorbehouden aan de rechter.
Naar aanleiding van de geschetste situatie merk ik wel het volgende op. Een slachtoffer van ontslagzwendel kan aangifte doen bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie eventueel een strafrechtelijk onderzoek kan instellen en tot vervolging kan overgaan. Afhankelijk van de aard, omvang, ernst en complexiteit van de fraude kan dit onderzoek worden opgedragen aan de politie of een bijzondere opsporingsdienst zoals de Sociale inlichtingen- en opsporingsdienst (SIOD) of de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Ook kunnen burgers vermeende fraude op het terrein van werk en inkomen melden bij de SIOD (zie daarvoor www.siod.nl). Voor zover er sprake is van faillissement met het oogmerk om afbreuk te doen aan de arbeidsrechtelijke bescherming merk ik op dat voor slachtoffers civielrechtelijke mogelijkheden open staan (bijvoorbeeld schadevergoeding). Voor de mogelijkheden bij UWV verwijs ik naar de antwoorden op vraag 6 en vraag 7.
Bent u nog steeds van mening dat de rol van de overheid bij het bestrijden van ontslagzwendel niet verder gaat dan de strafrechtelijke weg?Zo ja, waarom zou de overheid niet ook een pro-actieve rol moeten hebben bij het voorkomen en bestrijden van ontslagzwendel?
Ja, ik ben van mening dat de overheid alleen een rol heeft in de strafrechtelijke aanpak van ontslagzwendel. Een pro-actieve rol bij het voorkomen en bestrijden van ontslagzwendel is weggelegd voor de werkgever en de werknemer. Zoals in de antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp is aangegeven, is het belangrijk om tijdig informatie in te winnen en alert te zijn op signalen dat iets niet in de haak is.
Wat kan de Arbeidsinspectie doen indien deze dienst tijdens haar toezichthoudende en controlerende taken aanwijzingen voor (dreigende) ontslagzwendel ontdekt?
De Arbeidsinspectie (AI) is belast met toezicht op de naleving van specifieke wetgeving op het terrein van arbeidsbescherming en bestrijding van arbeidsmarktfraude, zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Wet arbeid vreemdelingen. Als de AI tijdens controles op de naleving van deze wetgeving concrete aanwijzingen voor mogelijke ontslagzwendel signaleert, dan kan de AI de relevante feiten en omstandigheden melden aan de politie, de SIOD of de FIOD.
Ziet u mogelijkheden om de taken van de Arbeidsinspectie dusdanig uit te breiden dat daar de opsporing van strafbare feiten die tot ontslagzwendel leiden, wel onder komt te vallen? Zo ja, op welke? Zo nee, waarom niet en ziet u die mogelijkheden wel voor een bijzondere opsporingsdienst zoals de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) weggelegd?
De Arbeidsinspectie is als inspectiedienst primair belast met toezicht op de naleving van specifieke wetgeving. Het is niet wenselijk om deze toezichthoudende taken uit te breiden met de opsporing van strafbare feiten zoals oplichting, valsheid in geschrift en faillissementsfraude, waar ontslagzwendel onder kan vallen. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het Openbaar Ministerie de SIOD of de FIOD opdracht geven tot het verrichten van een strafrechtelijk onderzoek.
Om welke redenen kan de Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen (UWV) een voorschot aan een aanvrager van een uitkering geven? Beschikt het UWV over een discretionaire bevoegdheid om in schrijnende gevallen voorschotten te verlenen? Zo ja, acht u de in de bijgevoegde email genoemde situatie schrijnend?
Het UWV is bevoegd een voorschot op een uitkering te verlenen, indien redelijkerwijs aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op die uitkering. Bij het verlenen van voorschotten maakt het UWV geen onderscheid tussen meer of minder schrijnende gevallen. Het beleid is erop gericht om binnen vier weken na de aanvraag het recht op uitkering vast te stellen en een eerste betaling te doen. Als dat binnen die periode niet lukt, maar aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op een uitkering, dan neemt het UWV contact op met betrokkene over het verlenen van een voorschot.
Deelt u de mening dat in het geval iemand een loonvordering heeft op een werkgever waarvan het faillissement is aangevraagd of insolvent is, dat een voorschot op een uitkering door het UWV gewenst is? Zo ja, hoe gaat u hieraan gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Bij het faillissement van een werkgever betaalt het UWV aan de werknemer diens (achterstallige) loon over maximaal de laatste drie maanden voorafgaand aan de datum waarop de curator de dienstbetrekking heeft opgezegd, plus het loon over de opzegtermijn volgens de Faillissementswet (maximaal 6 weken). Tevens neemt het UWV achterstallige vakantietoeslag, eventuele niet genoten vakantieaanspraken en verplichtingen aan derden (met name pensioenpremies) over maximaal het laatste jaar van de dienstbetrekking over. De vaststelling van de hoogte van het over te nemen loon is in veel gevallen complex, dus tijdrovend. Ook hier geldt dat het UWV voorschotten kan verlenen zodra het recht op loonovername en de omvang van het over te nemen loon redelijkerwijs vaststaan. Voor het aanvragen van zo'n voorschot kunnen de betrokken werknemers contact opnemen met het UWV. De hoogte van het voorschot wordt afgestemd op de loonvordering van de werknemer.
Toepassing van de wachtgeldregeling in enkele gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Grootegast wachtgeld gebruikt wordt om het salaris van wethouders, die minder uren zijn gaan werken, aan te vullen?1
Er is geen sprake van een aanvulling. De gewezen wethouder krijgt een Appa-uitkering waarop, in lijn met de algemeen geldende verrekeningssystematiek van de Appa, de gemeente de inkomsten als deeltijdwethouder in mindering brengt. Het effect hiervan is dat een deeltijdwethouder gedurende de duur van deze Appa-uitkering zijn oorspronkelijke voltijdssalaris behoudt.
De toekenning van een Appa-uitkering aan deeltijdwethouders (en gedeputeerden) is in 2001 op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer door middel van een nota van wijziging in de Appa opgenomen (TK 27 220, nr. 7). Op grond van deze aanpassing kreeg ook een gewezen wethouder of gedeputeerde een uitkeringsrecht «als hij als zodanig een betrekking in mindere omvang is gaan uitoefenen». Het wetsvoorstel waarin deze toevoeging is opgenomen, is vervolgens met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. Het betreft een aanpassing van het tweede lid onder a van artikel 131 van de Appa.
De Provincie- en Gemeentewet maken het sinds 1994 mogelijk dat de functie van gedeputeerde en wethouder in deeltijd wordt vervuld. De Appa bepaalde tot 2001 dat er geen recht op uitkering bestaat als de gewezen ambtdrager dezelfde functie weer gaat vervullen. De achtergrond van deze regel is dat het in een dergelijke situatie niet zinvol is om een Appa-recht te laten ontstaan. Dit recht zou namelijk meteen weer worden verrekend tot nihil met de wedde als nieuwe wethouder. Maar voor een gewezen wethouder die in deeltijd terugkeerde, verviel ook in het geheel het recht op een uitkering. Door deze regel was er dan niet alleen sprake van inkomensachteruitgang tijdens de actieve periode maar ook in uitkeringsaanspraken als het deeltijdwethouderschap voortijdig werd beëindigd.
Tegen deze achtergrond is op verzoek van de Tweede Kamer de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken tot het oordeel gekomen dat compensatie voor de achteruitgang in inkomsten van de deeltijdwethouder die terugkeert als wethouder in dezelfde gemeente, op zijn plaats was. Hierbij is de volgende afweging gemaakt (zie ook de toelichting bij de nota van wijziging, TK 27 220, nr. 7, bladzijde 3).
Enerzijds werd voor de actieve wethouder compensatie niet nodig geacht vanuit de veronderstelling dat betrokkene vrij is in zijn keuze om de betrekking van wethouder in deeltijd te aanvaarden. Ook was de deeltijdmogelijkheid nu juist in de wet opgenomen om naast het wethoudersschap andere werkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Bovendien zou een vergoeding voor achteruitgang in inkomen in feite functioneren als aanvulling op het inkomen als deeltijdwethouder.
Bekeken vanuit het gezichtspunt van de gewezen wethouder was anderzijds echter de redenering dat deze functionaris in beginsel recht heeft op een uitkering. Het werd onbillijk geacht dat een gewezen wethouder alleen zijn uitkeringsrecht zou verliezen als hij terugkeert als deeltijdwethouder. Bij aanvaarding van een andere functie in deeltijd verliest de gewezen wethouder immers niet zijn recht op een uitkering. Ook als een gewezen wethouder in een andere gemeente wethouder wordt, ontstaat er op grond van de Appa een uitkeringsrecht ten laste van de vorige gemeente.
Acht u de toepassing van de wachtgeldregeling op deze manier wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betrokken gemeenten hebben zich bij de uitvoering van de Appa aan de wettelijke vereisten van de Appa gehouden. Op dit punt bestaat geen gemeentelijke autonomie vanuit de gedachte dat wethouders in alle gemeenten rechtspositioneel gelijk moeten worden behandeld.
Betrokken wethouders hebben alleen de mogelijkheid om af te zien van de gehele uitkering. Ook bij voortijdig vertrek als deeltijdwethouder leidt dit tot een lagere uitkering. Het is dus niet mogelijk alleen af te zien van het uitkeringsdeel dat na verrekening overblijft.
Het is aan de wetgever om over de wenselijkheid van deze bepaling in de Appa een oordeel te geven en uiteindelijk aan te passen als uit het oordeel zou blijken dat de toepassing in gemeenten anders zou moeten.
Deelt u de mening dat de wachtgeldregeling bedoeld is om bestuurders te compenseren tot dat zij een nieuwe baan gevonden hebben, en niet om het inkomen van wethouders aan te vullen, aangezien zij als gevolg van een eigen keuze minder uren gaan werken? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet.
In de toelichting bij het wijzigingsvoorstel (TK 27 220, nr. 7) is weliswaar aangegeven dat de Appa inderdaad is bedoeld als een tijdelijke financiële overbrugging naar de situatie waarin betrokkene elders weer voldoende inkomsten verwerft. Op bladzijde 3 staat echter ook vermeld: «Voor het geval waarin hij in deeltijd opnieuw wethouder wordt, kan als een variant op die bedoeling gelden: tot hij elders in aanvulling op het lagere wethoudersinkomen weer inkomsten verwerft tot (of boven) het niveau van zijn vroegere inkomen als wethouder in een volledige betrekking». Daarmee is bewust aangestuurd op een uitkeringsrecht waar de wedde van de deeltijdwethouder maar ook andere neveninkomsten op in mindering worden gebracht tot het niveau van de oorspronkelijke wedde. Bij het verwerven van toereikende neveninkomsten naast de bezoldiging als wethouder wordt de uitkering tot nihil verminderd.
Bovendien is het de vraag of het wethouderschap in deeltijd wel een geheel eigen keuze is. Werknemers hebben op grond van de Wet aanpassing arbeidsduur in beginsel het recht om de arbeidsduur te verkorten. In die zin hebben werknemers een eigen keuze. Wethouders verkeren niet in een soortgelijke positie. De deeltijdfactor van een wethoudersambt in een gemeente is de uitkomst van een onderhandelingsproces tijdens de collegevorming. Op grond van artikel 36, tweede lid van de Gemeentewet kan de gemeenteraad vervolgens besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend. Het ligt overigens voor de hand dat de raad in zijn besluitvorming over de deeltijdwethouders de werking van de verrekeningssystematiek van de Appa betrekt.
Het wethoudersschap in deeltijd is daarom in tegenstelling tot de verkorting van de arbeidsduur van werknemers, niet een eigen keuze maar een uitvloeisel van een onderhandelingsproces van collegepartijen en het daarop gebaseerde besluit van de gemeenteraad. De eigen keuze beperkt zich dan ook tot het al dan niet aanvaarden van de uitkomst van dit onderhandelingsproces. Er hebben na de laatste raadsverkiezingen kandidaat-wethouders afgezien van het wethoudersschap omdat uit bezuinigingsoverwegingen tegen een deeltijdbezoldiging een voltijds inspanning werd verwacht. Het wethouderschap in deeltijd was bovendien bedoeld om naast het wethoudersschap andere werkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Verwacht mag worden dat degene die een uitkering ontvangt zich inspant om in plaats daarvan andere inkomsten te verwerven. In hoeverre deeltijdwethouders daarin slagen zal de praktijk moeten uitwijzen omdat in de praktijk blijkt dat het wethouderschap vaak veel meer tijd vraagt dan de tijdsbestedingsfactor veronderstelt.
Wat is uw reactie op de kritiek van hoogleraar staatsrecht Douwe Jan Elzinga?2
Uit zijn artikel maak ik op dat de hoogleraar staatsrecht Elzinga de wetsgeschiedenis niet heeft betrokken bij zijn oordeel.
Deelt u zijn mening dat de wachtgeldregeling aangepast dient te worden, om oneigenlijk gebruik onmogelijk te maken? Zo ja, bent u bereid deze wetswijziging in gang te zetten?
Er is geen sprake van oneigenlijk gebruik. Er wordt van de regeling gebruik gemaakt zoals de Tweede Kamer bij de aanpassing van het tweede lid onder a van artikel 131 van de Appa heeft bedoeld, namelijk het toekennen van een uitkeringsrecht bij de terugkeer van gewezen wethouders als deeltijdwethouders met verrekening van de wedde en overige inkomsten.
Ik laat het aan het volgende kabinet en de Tweede Kamer om te oordelen of de verrekeningssystematiek voor deeltijdwethouders (en gedeputeerden) op dit punt moet worden aangepast of weer moet worden teruggebracht naar de oorspronkelijke situatie.
Een dergelijke aanpassing heeft overigens ook nadelen. Het is dan namelijk voor gewezen voltijds wethouders minder aantrekkelijk om in dezelfde gemeente het ambt in deeltijd voort te zetten. Bestuurlijke ervaring gaat daarmee verloren. De lasten van een gemeente zijn lager als een gewezen wethouder opnieuw aantreedt (al dan niet deeltijd). Keert een wethouder niet terug, dan moet uit de gemeentelijke begroting een volledige uitkering maar ook de bezoldiging van een nieuwe wethouder worden betaald.
Heeft u kennis genomen van het bericht op RTLZ.nl: Bedrijven beboet voor overtreding deeltijd-WW?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat 149 bedrijven oneigenlijk gebruik hebben kunnen maken van de deeltijd-WW regeling waardoor er in tijden van crises alsnog 400 medewerkers zijn ontslagen ? Zo neen, waarom niet?
Met de opvatting dat een bedrijf dat door frauduleus handelen ten onrechte of teveel publieke middelen heeft ontvangen, niet alleen het onrechtmatig verkregen bedrag moet terugbetalen, maar ook een boete verschuldigd is, ben ik het geheel eens. De regeling deeltijd-WW voorziet in zo’n boete als een bedrijf het UWV niet informeert over het feit dat zijn werknemers meer uren werken dan in de aanvraag was vermeld. De vergoeding die het bedrijf in dat geval verschuldigd is, is gelijk aan het bedrag van de uitkeringen van alle werknemers van wie de werktijd is verkort, niet alleen het teveel betaalde bedrag. Het is het bedrijf daarnaast niet langer toegestaan de werktijd te verkorten.
Het bericht op RTLZ.nl heeft echter geen betrekking op frauduleus handelen. Het beëindigen van dienstbetrekkingen na toepassing van deeltijd-WW is weliswaar niet beoogd, maar ook niet onrechtmatig. Deeltijd-WW stelt een bedrijf in staat om personeel in dienst te houden waarvoor het tijdelijk onvoldoende werk heeft. De regeling beoogt ontslagen te voorkomen, maar het is een illusie te veronderstellen dat dit in alle gevallen mogelijk is. Marktontwikkelingen kunnen immers een onverwachte wending nemen waardoor ontslag niet valt te voorkomen.
Deelt u de mening dat de tijdelijke deeltijd-WW regeling een middel is dat de negatieve gevolgen van de huidige crises in de bedrijven kan verkleinen en werknemers aan het werk kan houden, dat bedrijven die oneigenlijk gebruik maken van deze regeling en fraude plegen naast dat het totaal bedrag moet worden teruggevorderd en er een boete wordt opgelegd ook de totale kosten van de controle op haar rekening moet nemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel mensen er in totaal ondanks de deeltijd-WW regeling sinds 1 april 2009 zijn ontslagen bij deelnemende bedrijven? Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst meer bedrijven misbruik maken van deze regeling?
Het in het bericht op RTLZ.nl genoemde aantal van 398 vergoedingen was de stand van zaken op 30 april 2010. Op 31 juli 2010 heeft het UWV 544 vergoedingen opgelegd in verband met het ontstaan van een WW-recht wegens werkloosheid binnen een periode van 13 weken na afloop van de toepassing van deeltijd-WW2. Nog 150 vergoedingen waren op dat moment nog in behandeling.
Het aantal vergoedingen betreft een deel van de instroom in de WW na afloop van deeltijd-WW. In de periode van 1 april 2009 tot 1 augustus 2010 zijn in totaal 3 751 werknemers na toepassing van deeltijd-WW werkloos geworden en in verband daarmee ingestroomd in de WW.
Voor 2 669 van deze werknemers is geen vergoeding verschuldigd vanwege het tijdsverloop tussen het einde van de deeltijd-WW en de instroom in de WW. Vanwege het faillissement van de werkgever heeft het UWV in 388 gevallen geen vergoeding opgelegd.
Onderstand schema geeft de stand van zaken weer per 30 april en 31 juli.
30 april 2010
31 juli 2010
Instroom in WW na afloop deeltijd WW
2 105
3 751
• Geen vergoeding verschuldigd
1 172
2 669
• Vergoeding verschuldigd
933
1 082
° Opgelegd
398
544
° Aantal werkgevers
149
306
° Nog in behandeling
–
150
° Afgezien van vergoeding wegens faillissement
–
388
Over de periode vanaf 1 april 2009 is voor in totaal 70 000 werknemers deeltijd-WW toegepast. Voor ruim de helft van deze werknemers was deeltijd-WW op 31 juli 2010 weer beëindigd. Ongeveer 90% van deze werknemers is na afloop van deeltijd-WW niet werkloos geworden.
Zoals hierboven al is aangegeven maakt deelname aan de deeltijd-WW een ontslag niet onrechtmatig. Wel zijn bedrijven een vergoeding verschuldigd voor iedere werknemer die binnen 13 weken na afloop van de deeltijd-WW uit dezelfde dienstbetrekking werkloos wordt en in verband daarmee recht heeft op WW. Deze verplichting bevordert een zorgvuldige afweging vooraf over het gebruik van deeltijd-WW. Het bedrijf dat deeltijd-WW overweegt wordt hierdoor gedwongen het perspectief op langere termijn bij die afweging te betrekken.
Voor deeltijd-WW is daarnaast de instemming vereist van de relevante vertegenwoordiging van werknemers (vakbonden, ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging). Het gebruik van deeltijd-WW betreft dus een gezamenlijk besluit van werkgever en werknemers. Dat ligt ook in de rede omdat het gebruik van de regeling ten koste gaat van de WW-rechten van de betrokken werknemers. De benodigde instemming van de werknemersvertegenwoordiging draagt er eveneens toe bij dat een aanvraag van deeltijd-WW vooraf zorgvuldig wordt afgewogen.
Deelt u de mening dat ook bij de bedrijven die tussen 1 april 2009 en 1 juli 2009 gebruik maakten van de deeltijd-WW regeling maar desondanks werknemers hebben ontslagen alsnog het bedrag moet worden teruggevorderd, boetes moeten krijgen opgelegd en de controle kosten moeten betalen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het is immers niet onrechtmatig om werknemers te ontslaan van wie eerder de werktijd is verkort. Wel is het bedrijf in voorkomende gevallen een vergoeding verschuldigd. Hiervan uitgezonderd zijn bedrijven die naar aanleiding van de wijziging van de regeling op 20 juli 20093 het aantal werknemers in deeltijd-WW hebben teruggebracht. Per die datum is de maximale duur waarover een bedrijf de werktijd mag verkorten, gerelateerd aan het percentage werknemers voor wie van de regeling gebruik wordt gemaakt. Een bedrijf dat op dat moment de voorkeur gaf aan een qua duur ongewijzigde voortzetting van deeltijd-WW, moest de toepassing van de regeling op een deel van zijn werknemers stopzetten. Als het bedrijf door de gewijzigde regeling werknemers heeft moeten ontslaan, is het niet redelijk een vergoeding op te leggen.
Kunt u aangeven welke tegemoetkoming de ontslagen werknemers is gedaan, hoeveel er inmiddels weer aan het werk zijn en welke inspanningen er zijn geleverd om deze mensen weer aan het werk te krijgen? Zo neen, waarom niet?
Tegemoetkomingen die werkgevers in het kader van een ontslag aan werknemers doen, worden niet geregistreerd. Datzelfde geldt voor inspanningen van werkgevers om hun ontslagen (ex-)werknemers weer aan het werk te krijgen. Werkloze en met werkloosheid bedreigde werknemers kunnen gebruik maken van de dienstverlening van het UWV.
Uit UWV-cijfers blijkt dat tot 1 juni 2010 ongeveer 33% van de werknemers die na afloop van deeltijd-WW werkloos zijn geworden en recht hebben verkregen op WW, in verband met een nieuwe baan weer zijn uitgestroomd uit de WW. Dit betreft een voorlopige stand, een deel van de werknemers was op 1 juni jl. nog maar kort werkloos.