Het bericht ‘Minister Fleur Agema (PVV) past haar bezuinigingsplannen voor de zorg voor onverzekerden aan na kritiek op haar uitspraken in Zembla’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Klopt het bericht vanuit Zembla dat u voornemens bent de bezuiniging op de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV) in te vullen door de vergoeding voor artsen die deze hulp bieden te verlagen?1
In mijn brief2 van 18 december 2024 heb ik aangegeven dat ik de taakstelling van € 40 mln. betrek bij mijn ambitie om de onverzekerden problematiek aan te pakken en daarmee deze zorgkosten (onder de SOV) zoveel mogelijk wil voorkomen. Mede daarom werk ik aan een nieuwe wettelijke regeling voor de kosten van zorg aan onverzekerden en onverzekerbare vreemdelingen. Op advies van het CAK zullen de subsidieregeling medisch noodzakelijke aan onverzekerden (SOV) en de regeling onverzekerbare vreemdelingen (OVV) worden samengevoegd tot één wettelijke regeling. Deze regelingen bevatten nu verschillende vergoedingspercentages.
Klopt het bericht vanuit Zembla dat u voornemens bent om artsen inkomsten te laten terugverdienen als zij de taak op zich nemen om mensen te begeleiden naar een zorgverzekering of hun thuisland?
In mijn brief van 18 december 2024 heb ik aangegeven dat de SOV op dit moment een vergoeding van 100% van de hoger gelegen passantentarieven biedt voor alle zorg uit het basispakket, terwijl de OVV een vergoeding biedt van 80% tot 100% van de passantentarieven, afhankelijk van het type zorg en het wel of niet hebben van een overeenkomst met het CAK. De passantentarieven worden door de NZa vastgesteld en liggen hoger dan de tarieven die zorgverzekeraars en zorgverleners afspreken (contractprijzen).
Ik heb aangegeven dat ik bij de uitwerking van de nieuwe regeling rekening wil houden met de inspanningen die sommige zorgaanbieders plegen om naast medische zorg ook andere hulp te bieden aan onverzekerden. Zo hebben op dit moment straatartsen vaak contact met de gemeente om de dakloze persoon te helpen aan een briefadres en een zorgverzekering. Dankzij deze inspanningen wordt de onverzekerdheid verminderd en daarmee ook de zorgkosten die ten laste komen van de SOV. Ik wil verkennen of het uitvoerbaar is om deze zorgaanbieders een hoger vergoedingspercentages te geven, zodat dit werk kan worden voortgezet. Voor zorgaanbieders die uitsluitend zorg bieden vind ik het redelijk om een ander percentage van het passantentarief te vergoeden.
Kunt u toelichten welke plannen u exact heeft om de bezuiniging op de SOV vorm te geven?
Ik wil de taakstelling vooral bereiken door te werken aan maatregelen die leiden tot minder onverzekerden. In mijn brief van 18 december 2024 heb ik dit nader toegelicht. Daarnaast wil ik werken aan een doelmatigere regeling ter vervanging van de twee bestaande regelingen; SOV en OVV. De komende periode worden de plannen verder uitgewerkt.
In mijn brief van 18 december 2024 heb ik ook aangegeven dat het Ministerie van VWS in gesprek is met de gemeente Rotterdam en de straatartsen in Rotterdam om een onderzoekstraject uit te voeren in 2025 en 2026. In dit onderzoek zal worden onderzocht hoe de zorg aan verzekerbare onverzekerden en onverzekerbare vreemdelingen doelmatiger kan worden gefinancierd vanuit één geharmoniseerde verbeterde regeling. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de te verstrekken zorg in internationaal perspectief, andere financieringsstromen die zorgverleners ontvangen en maatregelen om de onverzekerden problematiek te verminderen.
Kunt u toelichten waarom u ervoor heeft gekozen uw plannen met de pers te delen, terwijl de Kamer hierover nog altijd niet geïnformeerd is? Deelt u de mening dat de Kamer als eerste geïnformeerd dient worden?
Ik heb mijn plannen toegelicht in mijn brief van 18 december 2024. Ik heb geen andere plannen dan deze gedeeld met de pers.
Kunt u toelichten op welke wijze u verwacht dat artsen onverzekerden zouden moeten begeleiden naar hun thuisland?
Ik zie mooie voorbeelden van lokale samenwerkingsverbanden, waarbij zorgverleners, de gemeente en stichtingen samenwerken. Bijvoorbeeld in Rotterdam werken de straatartsen, de gemeente en stichting Barka samen om een groeiende groep Oost-Europese dakloze personen te helpen. De uitkomst van deze hulp kan ook een warme terugkeer naar het land van herkomst betekenen. Dit is soms lastig, omdat werkloze arbeidsmigranten soms te maken hebben met gezondheidsproblemen en niet meer staan ingeschreven in het land van herkomst. Hierdoor kunnen zij bij terugkomst in het land van herkomst niet direct gebruikmaken van de sociale zekerheid van dat land.
Kunt u toelichten op welke wijze u verwacht dat artsen onverzekerden, die doorgaans geen mogelijkheid hebben om een zorgverzekering af te sluiten wegens verschillende redenen, zouden moeten begeleiden naar een zorgverzekering?
De hulp die zorgaanbieders kunnen bieden verschilt. In veel gemeenten werken zorgaanbieders samen met de gemeente, door bijvoorbeeld melding te maken van onder andere onverzekerdheid. De gemeente pakt het dan verder over. In de grote steden zijn vaak straatartsen actief. Zij bieden samen met hulpverleners soms aanvullende hulp bij het verkrijgen van een briefadres, het afsluiten van een zorgverzekering, et cetera. Ik vind het positief dat vanuit deze lokale samenwerkingsverbanden medische - en sociale hulp wordt geboden.
Kunt u aangeven of u onderschrijft dat onverzekerden recht hebben op gezondheidszorg?
Ik heb nooit aangegeven, of de suggestie willen wekken, dat dit niet het geval zou zijn. Ik vind het wel belangrijk dat zorgaanbieders, net als zorgaanbieders in andere EU-landen, kritisch kijken of zorgverlening medisch noodzakelijk is gegeven het tijdelijke verblijf van een vreemdeling.
Deelt u de mening dat het geven van een financiële prikkel aan artsen om onverzekerden zorg te weigeren ingaat tegen de beroepscodes en de eed die zij hebben afgelegd, namelijk dat iedere zorgvrager recht heeft op zorg en deze volgens het non-discriminatiebeginsel en gelijkheidsbeginsel behandelt wordt? . Kunt u aangeven of de verlaging van de vergoeding voor artsen geldt bij het bieden van hulp aan iedere onverzekerde, of enkel voor «artsen die onverzekerde arbeidsmigranten helpen» zoals in de berichtgeving van Zembla wordt gesuggereerd?
Zeker, en dat is wat ik doe.
Kunt u aangeven wat de verwachting is ten aanzien van de impact van de nieuwe vormgeving van de bezuiniging op de SOV op het aantal zieken?
In mijn brief van 18 december 2024 heb ik aangegeven dat ik bij de uitwerking van de nieuwe regeling rekening wil houden met de inspanningen die sommige zorgaanbieders plegen om naast medische zorg ook andere hulp te bieden aan onverzekerden. Voor zorgaanbieders die uitsluitend zorg bieden vind ik het redelijk om een ander percentage van het hogere passantentarief te vergoeden. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen onverzekerde personen. Op advies van het CAK zal de nieuwe regeling geen verschil maken tussen de vergoeding van zorg aan onverzekerden en onverzekerbare vreemdelingen. Dit verschil bestaat nu wel.
Kunt u aangeven wat de verwachting is ten aanzien van de impact van de nieuwe vormgeving van de bezuiniging op de SOV op het bieden van acute medische hulp aan onverzekerden?
Het is mijn inzet dat met de aanpak van onverzekerdheid de toegang tot de zorg wordt verbeterd voor onverzekerden en dat daarmee gezondheidsproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit voorkomt ook zorgkosten. De mate en wijze waarop de structurele taakstelling van € 40 miljoen wordt ingevuld met de in mijn brief genoemde maatregelen en de nieuwe regeling moet nog nader worden verkend.
Kunt u aangeven wat de verwachting is ten aanzien van de impact van de nieuwe vormgeving van de bezuiniging op de SOV op de zorgkosten voor onverzekerden?
Iedereen in Nederland die acute medische hulp nodig heeft ontvangt deze hulp. Het is aan de zorgaanbieders om te bepalen of deze zorg noodzakelijk is en welke zorg dan dient te worden gegeven. Dit verandert niet door deze plannen.
Kunt u aangeven of u heeft geïnventariseerd hoe de zorg voor onverzekerden internationaal geregeld is? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
In mijn brief van 18 december 2024 heb ik aangegeven dat ik wil werken aan maatregelen om de onverzekerdenproblematiek aan te pakken. Ik wil de taakstelling vooral betrekken bij deze ambitie, omdat daarmee zorgkosten worden voorkomen. Ik realiseer mij dat dit een lastige opgave is gegeven de afhankelijkheden. Bijvoorbeeld ten aanzien van de aanpak van misstanden met arbeidsmigranten en het verstrekken van briefadressen. Het is randvoorwaardelijk voor de invulling van de taakstelling dat op deze opgaven ook stappen worden gezet. Parallel werk ik aan een nieuwe regeling voor de kosten van zorg aan onverzekerden en onverzekerbare vreemdelingen. Mede vanwege het aflopen van de SOV per maart 2027. Voor de vormgeving van deze nieuwe regeling sta ik in goed contact met het CAK en veldpartijen.
Kunt u aangeven hoeveel onverzekerden momenteel medische hulp is geboden middels de SOV, uitgesplitst per groep (arbeidsmigranten, daklozen etc.)?
In mijn brief van 18 december 2024 heb ik aangegeven dat ik wil kijken hoe andere EU landen de zorg voor onverzekerden hebben vormgegeven. Ik betrek dit bij het onderzoektraject waarover ik in gesprek ben met de gemeente Rotterdam en de straatartsen in Rotterdam.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo snel als mogelijk, in ieder geval voor de sluiting van de inbreng van het schriftelijke overleg over deze bezuiniging, beantwoorden?
In mijn brief van 18 december 2024 heb ik, zoals verzocht in de motie Krul3, alle kwantitatieve gegevens met betrekking tot de subgroepen gegeven die op dit moment beschikbaar zijn. In de bijlage bij die brief heb ik tevens een kwantitatieve analyse van het CAK opgenomen. Ik wil u voor deze cijfers verwijzen naar die brief.
Bent u bekend met het bericht dat de genderpoli van het Amsterdam UMC voorlopig geen nieuwe volwassenen in behandeling neemt vanwege overbelasting?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de wachttijd voor een intakegesprek bij volwassenen inmiddels is opgelopen tot ruim 4,5 jaar?
Het Kennis & Zorgcentrum Genderdysforie (KZcG) van het Amsterdam UMC heeft geen patiëntenstop. Cliënten kunnen nog steeds naar het KZcG worden doorverwezen. Wel staan de wachttijden onder druk, waardoor er is besloten om tijdelijk geen nieuwe volwassen cliënten van de wachtlijst op te roepen voor een intake. Kinderen en adolescenten worden nog wel opgeroepen. Het KZcG heeft net als in heel Nederland te maken met een tekort aan psychologen. Door dit tekort staat de doorstroom van cliënten momenteel onder druk. Daarom is de keuze gemaakt om minder mensen in te laten stromen, om zo de interne wachtlijst zo veel mogelijk te beperken.
Het is niet mogelijk om een uitspraak te doen over de algehele duur van de wachttijd. Het zorgtraject verschilt per individu en daardoor ook de wachttijd. Bovendien staan veel mensen bij verschillende zorgaanbieders op de wachtlijst. Het komt ook voor dat wachtenden op het moment van oproepen geen zorgvraag meer hebben, omdat ze inmiddels elders al in behandeling zijn. Door al deze factoren is het moeilijk te voorspellen wat de precieze duur van de wachttijd is. Momenteel is de genderkliniek van Amsterdam UMC bezig de zorgvraag van alle wachtenden uit te vragen. Op dit moment ziet het Amsterdam UMC in de praktijk dat ruim de helft van de volwassenen die gebeld is, al elders een vorm van zorg te hebben gehad.
Welke concrete stappen heeft u de afgelopen jaren ondernomen om de structurele tekorten in de genderzorg – zoals het tekort aan psychologen – aan te pakken?
Helaas zijn de wachttijden niet alleen in de psychologische transgenderzorg, maar ook in de bredere ggz op dit moment lang: met een groeiende zorgvraag aan de ene kant en groeiende personele schaarste aan de andere kant staat de sector onder druk. Het terugdringen van de wachttijden in de ggz is één van de doelen uit het Integraal Zorgakkoord (IZA). Zo zijn afspraken gemaakt over het vergroten van behandelcapaciteit en het borgen van voldoende (zeer) complexe psychische zorg (cruciale ggz). De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is voornemens om aanvullende maatregelen te treffen om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten.2 In het voorjaar van 2025 zal de Staatssecretaris de Kamer uitgebreider informeren over zijn inzet. Daarnaast wordt een coördinerend platform transgenderzorg ingericht. Het platform zal zich onder andere bezighouden met het bevorderen van de uitbreiding van het zorgaanbod, onder andere door de samenwerking te versterken en de zorg daar waar mogelijk efficiënter in te richten.
Kunt u aangeven wat er tijdens het overleg tussen het Ministerie van VWS, zorgverzekeraars, ziekenhuizen, ggz-instellingen en patiëntenorganisaties is besproken en welke oplossingen hiervoor op korte en lange termijn in uitvoering zijn of komen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3. Binnenkort gaat het landelijk platform transgenderzorg van start. Het is de bedoeling dat dit platform ook gaat zorgen voor meer samenwerking en spreiding van zorg.
Bent u bereid om op korte termijn aanvullende financiële middelen beschikbaar te stellen om de capaciteit van genderzorg (psychologen) te verhogen, bijvoorbeeld door de samenwerking tussen ziekenhuizen, ggz-instellingen en huisartsen te versterken? Zo nee, waarom niet?
Voor 2025 en 2026 is 30 miljoen toegevoegd aan het macrokader ggz ten behoeve van het terugdringen van de wachttijden in de ggz als geheel. Van deze middelen kan extra zorg geleverd worden.
Erkent u dat de (lange) wachttijden bij het Amsterdam UMC en andere genderpoli’s vaak schadelijke gevolgen hebben voor de mentale gezondheid van mensen op de wachtlijsten?
Ja. Het wachten op medische zorg bij een uitgebreide zorgvraag kan leiden tot levensjaren die verloren gaan en gevolgen voor de mentale gezondheid. Transvisie besteedt hier op haar website aandacht aan. Eerder hebben de UMC’s aangegeven dat er meer klinieken voor genderzorg nodig zijn in Nederland. Het is aan zorgverzekeraars om, daar waar goede zorg beschikbaar is, deze ook in te kopen voor haar verzekerden. Uiteraard moet er dan wel personeel beschikbaar zijn om deze zorg te leveren.
Hoe waarborgt u dat mensen die vanwege de zeer beperkte capaciteit in Nederland geen zorg kunnen krijgen, niet worden gedwongen om ongewenst en mogelijk risicovol uit te wijken naar alternatieven (in het buitenland)?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Daardoor zijn zorgverzekeraars verplicht om voldoende zorg in te kopen dan wel te vergoeden. Als er sprake is van een wachttijd die langer is dan de Treeknorm dan kan de verzekerde om zorgbemiddeling vragen bij de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar bekijkt dan waar de verzekerde snel(ler) terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders (in Nederland of een ander EU-land) vergoeden alsof er een contract is, om aan zijn zorgplicht te voldoen. Uiteraard is het een keuze van de betrokkene zelf of de zorgaanvraag in andere EU-lidstaten zich voor deze specifieke medische behandelingen leent.
Deelt u de stelling dat hier niet wordt voldaan aan de wettelijke zorgplicht? Zo ja, hoe gaat u de zorgverzekeraars hierop aanspreken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat het schrappen van de vereiste psychologische diagnose als voorwaarde voor toegang tot somatische transgenderzorg kan bijdragen aan het verlagen van de werkdruk onder psychologen en daarmee de wachttijden in de genderzorg kan verminderen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverleners gaan over de manier waarop zij zorg verlenen voor zover het medisch inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om hier gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling aan te geven. Op dit moment is de herziening van de Kwaliteitsstandaard in gang gezet. Hierbij wordt ook gekeken naar de module organisatie van zorg. De uiterste opleverdatum voor de herziene Kwaliteitsstandaard staat gepland voor september 20253.
Het handelen en functioneren van de NVWA |
|
Harm Holman (NSC) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Hoeveel bestuursrechtelijke maatregelen heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2024 uitgedeeld aan horeca, supermarkten en retailbedrijven, distributiecentra, groente- en fruitveilingen en verwerkende bedrijven, eierenverpakkers en ei-verwerkende bedrijven, visafslagen en visverwerkende bedrijven, pluimvee vleesverwerkende bedrijven en overige voedselverwerkende bedrijven? Kunt u deze gegevens uitsplitsten in waarschuwingen en boetes?
De informatie op type bedrijf wordt niet op dat detailniveau vastgelegd. Het is wel uit de systemen te halen na een uitvoerige analyse en die is jaarlijks rond de zomer beschikbaar. Op dit moment kan de NVWA wel cijfers leveren op basis van wetgeving en domein waarop de NVWA toezicht houdt. Hieronder een overzicht van het aantal door de NVWA opgelegde boetes per wet en domein.
Gewasbescherming
198
90
Diergeneesmiddelen
2.222
1.9791
Dierlijke bijproducten
Diervoeder
Vis
Vervoer van dieren
Levende dieren en diergezondheid
Dierenwelzijn
Dierlijke bijproducten
Vleesketen en voedselveiligheid
Fytosanitair
32
79
Mest en natuur
2
157
Horeca en ambachtelijke productie
2.755
6.915
Industriële productie
507
1.011
Vleesketen en voedselveiligheid
21
1631
Bijzondere eet- en drinkwaren
91
2652
Productveiligheid
172
628
Tabak en alcohol
116
Tabak en alcohol
1.330
3933
Bijzondere eet- en drinkwaren
12
Op dit moment wordt binnen de NVWA gewerkt aan het jaarbeeld 2024, waarin publiekelijk verslag wordt gedaan van de belangrijkste resultaten en gebeurtenissen in het afgelopen jaar. Dit verslag wordt jaarlijks in mei gepubliceerd. De NVWA maakt daarnaast een deel van de inspectieresultaten openbaar, die te vinden zijn op de website van de NVWA (https://www.openbare-inspectieresultaten.nvwa.nl/).
Hoe verhoudt het aantal waarschuwingen zich tot de hoeveelheid boetes voor de horeca, supermarkten en retailbedrijven, distributiecentra, groente- en fruitveilingen en verwerkende bedrijven, eierenverpakkers en ei-verwerkende bedrijven, visafslagen en visverwerkende bedrijven, pluimvee vleesverwerkende bedrijven en overige voedselverwerkende bedrijven?
De NVWA heeft verschillende instrumenten om de naleving te verhogen. Over de onderlinge verhouding tussen waarschuwingen en boetes zijn geen betrouwbare generieke conclusies te trekken. De NVWA kan bijvoorbeeld nalevingshulp geven, of aanwijzingen geven voor de bedrijfsvoering ter plaatse. Ze kan een officiële waarschuwing geven, een maatregel opleggen of een boete geven. Daarnaast kan de NVWA een bestuurlijke strafbeschikking opleggen of een proces verbaal aanzeggen. Dit alles is afhankelijk van de soort en de ernst van de overtreding. De NVWA maakt in het interventiebeleid vooraf kenbaar hoe ze met haar instrumentarium omgaat. De inspecteur beoordeelt de concrete omstandigheden van het geval. Hoe ernstiger de overtreding en de (mogelijke) gevolgen daarvan zijn, hoe ingrijpender de interventies worden. De NVWA kan één interventie opleggen of meerdere interventies tegelijkertijd, zoals een maatregel én een boete. Bedrijven die meerdere keren een overtreding begaan, kan de NVWA onder verscherpt toezicht stellen. In het jaar 2023 zijn 10.378 rapporten van bevindingen, 480 processen-verbaal en 21.118 schriftelijke waarschuwingen vastgelegd (bron: Jaarbeeld NVWA 2023 https://www.nvwa.nl/over-de-nvwa/publicaties/jaarbeeld-2023/nvwa-brede-themas#anker-6-maatregelen-en-handhavingsverzoeken).
Hoeveel bestuursrechtelijke maatregelen heeft de NVWA in 2024 uitgedeeld aan pluimveeslachterijen en roodvleesslachterijen? Graag opgesplitst in waarschuwingen en boetes.
In onderstaande tabel het aantal bestuursrechtelijke maatregelen in 2024
Waarschuwingen
Boetes
pluimveeslachterijen
333
223
Roosvleesslachterijen
278
164
Hoe verhoudt het aantal waarschuwingen zich tot de hoeveelheid boetes voor de pluimveeslachterijen en roodvleesslachterijen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is de manier van optreden nog rechtmatig en doelmatig in het licht van de doelstellingen die de NVWA heeft?
Ja. De NVWA treedt op binnen de kaders van de wet en van rechtsbeginselen zoals evenredigheid en rechtsgelijkheid. De doelmatigheid van het optreden wordt mede bepaald door de uitgangspunten zoals de NVWA die in haar interventiebeleid heeft geformuleerd. De NVWA houdt toezicht en treedt handhavend op conform het Algemeen Interventiebeleid van de NVWA (gepubliceerd in de Staatscourant op 12 januari 2024, nummer 188). In artikel 2.1 staan de uitgangspunten van dit beleid opgesomd.
Daarnaast handelt de NVWA conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb)waarin waarborgen voor ondertoezichtgestelden zijn opgenomen, zoals de proportionaliteit en evenredigheid van het optreden van de NVWA. Ook de «menselijke maat» is een begrip dat de NVWA toepast. Uitgangspunt is het effect op de naleving die met handhaving wordt gerealiseerd. Daarbij is goed contact met de ondertoezichtgestelden natuurlijk belangrijk. In de regel is dat contact er ook. De inspecteur speelt hierbij een belangrijke rol. De inspecteur is een professional die met zijn kennis een goed inzicht heeft in de bedrijven die hij bezoekt. Met zijn kennis kan hij een goed oordeel geven van de feitelijke situatie en op basis daarvan zo nodig optreden. Om het toezicht uniform te laten plaatsvinden zijn er op veel domeinen standaard werkwijzen vastgesteld waarnaar de inspecteurs handelen. Als de inspecteur een overtreding aantreft maakt hij hiervan een Rapport van Bevindingen (RvB) op. Uiteindelijk wordt dit rapport bij de juridische dienst van de NVWA beoordeeld, waarna afhankelijk van de overtreding een boete, waarschuwing of maatregel (Last onder dwangsom of last onder bestuursdwang) wordt opgelegd (zie de Awb). In dit proces heeft de ondertoezichtgestelden altijd de mogelijkheid om zijn kant van het verhaal te delen en bijzondere omstandigheden aan te voeren. Verzachtende omstandigheden worden meegenomen in de beoordeling. Voorbeelden hiervan zijn onvoldoende financieel draagvlak of persoonlijke omstandigheden, in de breedste zin van het woord.
Ik beschouw de wijze waarop de NVWA haar door de wetgever opgedragen taken uitvoert, in combinatie met de in wet- en regelgeving opgenomen boetehoogten en de in het toezichtsproces ingebouwde waarborgen en bijbehorende mogelijkheden voor rechtsbescherming als rechtmatig en doelmatig.
Zijn de boetes die voor kleine overtredingen worden opgelegd proportioneel voor individuele ondernemers, vooral met het oog op kleinere bedrijven zoals boeren en restaurants?
De boetes die door de NVWA worden opgelegd zijn wettelijk vastgesteld. Bij het vaststellen is door de regelgever de proportionaliteit meegewogen. In sommige domeinen is voorzien in een halvering van de boete in geval risico’s door de overtreding gering zijn en verdubbeling als de risico’s ernstig zijn. De NVWA houdt hiermee rekening bij het opleggen van boetes. Daarnaast bevat de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid om boetes te matigen als de specifieke omstandigheden van het geval, waaronder individuele omstandigheden van de ondernemer, hiertoe aanleiding geven. Ook deze bepalingen past de NVWA toe bij opleggen van boetes. Voor gevallen waarin de vaste wettelijke boete ontoereikend is bestaat het instrument van de omzetgerelateerde boete. Ik zal de omzetgerelateerde boete beter en breder toepasbaar maken, zodat de NVWA juist hogere boetes kan opleggen aan grote bedrijven.
Hoeveel mensen werken er bij de NVWA? Kunt u deze gegevens uitsplitsten in functiecategorieën; aantal dierenartsen, beleidsmedewerkers, juristen, controleurs, en anderen?
Op 31-12-2024 werken er 3412 ambtelijke medewerkers bij de NVWA (exclusief practitioners, inhuur en uitzendkrachten). De uitsplitsing naar de verschillende functiecategorieën die hier worden genoemd, zijn niet te geven. We werken voor de functiecategorieën met het functiegebouw Rijk waar grosso modo een indeling is te maken op toezicht en uitvoering (inspecteurs, dierenartsen), beleid en advisering (oa, juristen), kennis en onderzoek (oa. Lab), bedrijfsvoering en management. Binnen de groep Toezicht en uitvoering zitten dierenartsen en controleurs en die zijn niet als zodanig te filteren.
functiecategorie
Aantal medewerkers 31-12-2024
Toezicht en uitvoering
2.136
Kennis en onderzoek
132
Beleid en Advisering
403
Bedrijfsvoering
483
Management
248
Overig
10
totaal
3.412
Per 1 januari 2025 heeft de NVWA er 306 medewerkers bij gekregen door de inhuizing van KDS.
Hoeveel nieuwe werknemers zijn er jaarlijks aangenomen in de afgelopen vijf jaar? Is de organisatie daarmee nu op orde?
Aantal nieuwe medewerkers
Jaar
2020
2021
2022
2023
2024
Aantal medewerkers
355
230
518
480
327
Structureel zijn middelen beschikbaar gesteld voor het versterken van het toezicht van de NVWA, te weten 30 miljoen euro in 2022 oplopend tot structureel 100 miljoen euro vanaf 2028. Investeringen hierin gaan allereerst naar het op orde brengen van urgente taken. Voor VWS gaat het onder andere om extra middelen voor het toezicht op het gebied van productveiligheid en industriële productie. Voor LVVN gaat het onder andere om het toezicht op bestemmingscontroles, het gebruik van biociden, uitbraken van plantenziektes en extra middelen om te kunnen voldoen aan Europese wet- en regelgeving. Ook is al geïnvesteerd in het herstellen van het fundament van de organisatie (onder meer door het aannemen van nieuwe medewerkers) en aan vernieuwing van het toezicht (zoals de toepassing van apps, drones, cameratoezicht). Deze middelen zijn nog hard nodig om het stevige fundament blijvend te borgen, zeker vanwege nieuwe risico’s en taken die op de NVWA afkomen.
Is er naast de goede methodiek van controle ook sprake van een goede werksfeer in de slachthuizen voor de NVWA-medewerkers?
De NVWA houdt als onafhankelijke inspectiedienst toezicht op de bedrijven in de slachtsector. Daarbij is aandacht voor een professionele houding van de toezichthouders in de slachthuizen en in het bijzonder de scheiding van rollen en taken met de medewerkers van de slachthuizen. Over het algemeen is de werksfeer in de slachthuizen correct en vriendelijk en zijn de onderlinge verhoudingen tussen slachthuispersoneel en toezichthouders duidelijk. Incidenteel is sprake van onwenselijk gedrag vanuit de slachthuizen. Voor toezichthouders van de NVWA zijn duidelijke instructies opgesteld over hoe hier op een juiste wijze mee om te gaan.
Is er een goede dialoog mogelijk tussen de NVWA-medewerkers en de bedrijven die gecontroleerd worden?
Zoals ook verwoord in antwoord op vraag 5 is goed contact tussen de inspecteur en de ondertoezichtgestelden natuurlijk belangrijk.
Hoe wenselijk is het dat de individuele controleur grote mate van volmacht heeft om naar bewind van zaken te handelen, gezien het feit dit in het rapport van PwC wordt beschreven: «dat NVWA in feite niets doet en het aan de individuele inspecteur overlaat. Dit is de minst wenselijke situatie maar komt in praktijk nog vaak voor.»? En is rechtsgelijkheid op deze manier gewaarborgd?1
In het geval de wetgever een meer algemeen, open omschreven norm hanteert (in lijn met het vierde voorbeeld in de paragraaf van de doorlichting die gaat over hoe de NVWA omgaat met open normen) is het aan de inspecteur om binnen dat wettelijk kader en aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval te beoordelen of aan de norm wordt voldaan, en zo niet, hoe ernstig de mate van overtreding is. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 5.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat er een «recht op vergissen» komt. Is of komt er bij de NVWA ook ruimte voor boeren en andere ondernemers om zich te vergissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week voor het commissiedebat NVWA op 11 februari één voor één beantwoorden?
Ja.
Het interview in de Volkskrant van 22 januari 2025 |
|
Jimmy Dijk |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
Hoe kijkt u zelf terug op uw interview dat verscheen in de Volkskrant op 22 januari 2025?1
Ik sta achter hetgeen ik daar heb gezegd.
Wat bedoelt u precies met uw uitspraak «Door dergelijk misbruik gaan mensen zich afvragen: zijn al die gedupeerden wel echt gedupeerd, wordt er geen misbruik gemaakt van de hersteloperatie?»?
De journalist haalde in het interview een eerder artikel uit de Volkskrant aan: «Rechters slaan alarm over escalatie dwangsommen toeslagenaffaire» (d.d. 7 januari 2025, bijgevoegd). Hierin wordt beschreven dat ook niet-gedupeerde ouders of ouders die nooit onder het toeslagenschandaal hebben geleden naar de rechter stappen om zo dwangsommen te ontvangen. En dat de rechter het ziet als een «bijzonder onwenselijke situatie» en noemt de opeenstapeling van dwangsommen «disproportioneel». Mij is naar een reactie hierop gevraagd, waarop ik heb aangegeven dat dit mogelijk het draagvlak voor de hersteloperatie aantast.
Snapt u dat uw uitspraken bij vele ouders terecht tot veel woede leiden, omdat u een tegenstelling tussen ouders aanjaagt?
Zie ook antwoord 2. In het interview is mij gevraagd te reflecteren op een eerder verschenen artikel. Het «frame van echte en onechte gedupeerden» zoals in de vraagstelling is gebruikt komt voort uit dit artikel. Ik heb deze woorden niet geuit.
Gedupeerde ouders is groot onrecht aangedaan. Het kabinet voelt een grote verantwoordelijkheid ouders zo snel mogelijk recht te doen. Elke gedupeerde ouder heeft het recht om tijdig en goed geholpen te worden en daar hoort ook een tijdige beslissing op hun bezwaar bij.
Bent u zich ervan bewust dat dit afleidt van de problemen die onder uw verantwoordelijkheid nog niet zijn opgelost, zoals het ellenlange wachten van vele ouders op hun ingediende bezwaren, de afhandeling van de aanvullende schade en het verstrekken van de dossiers? Was dat de bedoeling van uw uitspraak?
Zie antwoord vraag 3.
Wie bedoelt u precies met «echte gedupeerden»?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u zelf ook in dat het frame dat u in dit interview gebruikt tussen «echte» en «onechte» gedupeerden heel gevaarlijk is en kan leiden tot een vermindering van het draagvlak voor het oplossen van het toeslagenschandaal?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u precies aangeven wat u bedoelt met uw uitspraak «We kijken nu wat we daartegen kunnen doen, of we bijvoorbeeld de wet kunnen veranderen»? Over welke wet heeft u het en welke wijzigingen liggen voor?
Dit komt wederom voort uit het gesprek met de interviewer over het eerdere artikel. Ik heb eerder aangegeven te kijken naar maatregelen die de hersteloperatie kunnen verslimmen en verbeteren. En dat daarbij ook wordt gekeken hoe we het proces van het behandelen van bezwaren kunnen verbeteren, inclusief onderzoek naar de mogelijkheden van wettelijke aanpassingen van dwangsommen.
Bent u bereid alle onderliggende stukken die gaan over het «veranderen van de wet» zoals u beschrijft naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard.
Snapt u dat dit een mogelijke verzwaring zou kunnen betekenen voor gedupeerden ouders en dit kan leiden tot nog langere procedures? Hoe is dit in lijn met uw belofte om het toeslagenschandaal zo snel mogelijk op te lossen?
Ik zie niet in hoe dit zou leiden tot langere procedures. Zoals ik eerder heb aangeven hebben de achterstanden in de bezwaarafhandeling en mogelijkheden tot versnellen hierop onverdeelde aandacht.
Waarom vindt u dat u te veel bezig bent met bezwaren en beroepen, terwijl de oorzaak van die bezwaren en beroepen ligt in het ineffectief functioneren van de UHT op dit moment? Heeft u al plannen klaarliggen om dossiers van ouders zoveel mogelijk integraal af te handelen om eindelijk haast te kunnen maken met het oplossen van het toeslagenschandaal?
Het is mijn inzet om de hersteloperatie in de volle breedte te versnellen en te verslimmen. En ouders voorbij het onrecht te helpen.
Waarom denkt u dat het niet lukt om een schaderoute te ontwikkelen bij de overheid die vanuit vertrouwen is opgezet, net zoals dat is gedaan bij Stichting Gelijkwaardig Herstel? Kunt u daarin het mensbeeld dat de overheid hanteert betrekken?
De Commissie Van Dam heeft geadviseerd over de toekomstige invulling van de schaderoutes in de hersteloperatie. De kabinetsreactie hierop wordt binnenkort separaat aan uw Kamer aangeboden. Mijn uitgangspunt is de ouders centraal en aannemelijkheid voorop.
Staat u nog steeds achter alle uitspraken die u tijdens dit interview heeft gedaan of bent u achteraf van mening dat u bepaalde dingen beter niet had kunnen zeggen? Zo ja, welke uitspraken betreft dit?
In het interview is een (toen) recent artikel besproken («Rechters slaan alarm over escalatie dwangsommen toeslagenaffaire» Volkskrant d.d. 7 januari 2025). Mijn reactie in het interview komt hieruit voort. Het besproken artikel is hier voor de volledigheid bijgevoegd.
Het bericht ‘Voor patiënten met gedragsproblemen en verstandelijke handicap is geen geld in de opvang’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Voor patiënten met gedragsproblemen en verstandelijke handicap is geen geld in opvang»?1
Ja.
Herkent u het signaal dat zorginstellingen in sommige gevallen nieuwe cliënten met zorgprofiel VG7 niet aannemen? Zo ja, denkt u dat dit wordt veroorzaakt doordat de vergoeding, voor de aan zorgprofiel VG7 geleverde zorg, niet altijd kostendekkend is?
Vooropgesteld, het kan en mag niet zo zijn dat er geen passende zorg beschikbaar is voor deze doelgroep. Het gaat om mensen en gezinnen in een zeer kwetsbare positie die juist zo afhankelijk zijn van passende zorg en ondersteuning. Daarom is het pijnlijk te moeten bevestigen dat het een herkenbaar signaal is dat er enkele zorgaanbieders zijn die terughoudend zijn in het aannemen van mensen met een (zeer) intensieve zorgvraag vanwege de vergoeding.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voert periodiek kostenonderzoeken uit om te komen tot redelijkerwijs kostendekkende tarieven. Op basis van hun kostenonderzoek is recent het tarief voor deze doelgroep vanaf 2025 verhoogd. Mocht de zorgvraag voor mensen uit (onder andere) deze doelgroep fundamenteel groter zijn dan in het tarief is voorzien, dan bestaat er ook de mogelijkheid om meerzorg aan te vragen. Over de ontwikkelingen rond het tarief voor VG7 heb ik u onlangs geïnformeerd. Voor een nadere toelichting op de acties die hierop zijn ondernomen verwijs ik u graag naar deze brief van 30 januari jl. (24 170, nr. 352).
Herkent u dat de aanvullende financiering voor speciale kosten (zoals de kapotte toiletpot) in sommige gevallen tekortschiet? Zo ja, is er een eenvoudigere manier om speciale kosten dekkend te vergoeden?
Ik herken dat de uitdagingen voor zorgaanbieders soms groot zijn. Niet voor niets is het onderwerp VG7 al langere tijd onderwerp van gesprek. Ik wijs er wel op dat de NZa periodiek onderzoek doet naar de tarieven van de diverse vormen van zorg. Indien zorgaanbieders voor bepaalde cliënten(groepen) meer kosten maken dan gemiddeld, bijvoorbeeld omdat er regelmatig iets kapotgaat, zal dit in dergelijke kostenonderzoeken naar voren komen en in de tarieven opgenomen worden.
Vijf van de zes instellingen uit het rapport zullen naar verwachting in 2025 verlies lijden, denkt u dat dit een representatief beeld schets van de hele sector?
Gemiddeld genomen hadden instellingen in de gehandicaptenzorg in 2023 (het laatste jaar waarover cijfers bekend zijn) een positief resultaat van 0,8 procent. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een instelling verlies lijdt. De inhuur van personeel niet in loondienst is er een van; investeringen in vastgoed is een andere belangrijke reden. In principe zouden instellingen met het NZa tarief moeten kunnen uitkomen, waarbij ik opmerk dat er binnen de sector verschillen zijn tussen zorgaanbieders. Voor 2025 geldt dat ik, als gevolg van het kostenonderzoek van de NZa naar de gehandicaptenzorg, € 168 miljoen heb toegevoegd aan het Wlz-kader om de tarieven te kunnen verhogen. € 143 miljoen kwam hierbij ten goede aan de zorgverlening voor mensen met een VG7 indicatie. Deze verhoging loopt vooruit op de aanpassing van de tarieven in 2026.
Hoe groot is de groep cliënten met een VG7-indicatie van het CIZ, die op dit moment geen zorg ontvangt?
Uit de monitor langdurige zorg blijkt uit het laatste peilmoment dat er 23 mensen met een zorgprofiel VG7 de status wachtend (zonder overbruggingszorg) hebben, en dus geen zorg ontvangen. Op grond van informatie van het Zorginstituut blijkt dat op het laatste peilmoment 325 mensen met zorgprofiel VG7 momenteel geen zorg ontvangen. Het verschil, 302, zit in het aantal mensen dat op dit moment «afziet van zorg». Uit de data is op dit moment niet te halen wat de reden is dat deze mensen afzien van zorg en dus geen zorg ontvangen. Zorgkantoren hebben hier wel inzicht in.
Heeft u er zicht op of de wachtlijsten kloppen? Zo ja, hoe recent en nauwkeurig zijn deze? Zo nee, wat is daarvoor de oorzaak?
Er is een werkende wachtlijstregistratie en er zijn gedetailleerd beschreven taken en verantwoordelijkheden (vastgelegd in het Voorschrift Zorgtoewijzing). Toch geven de huidige wachtlijsten niet altijd (tijdig) het complete beeld van de mensen die op zoek zijn naar een plek. In de praktijk zien we dat zorgaanbieders soms buiten de wachtlijstregistratie om werken. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld de taken die het dossierhouderschap met zich meebrengt, het gebrek aan perspectief op een passende plek of systeemtechnische beperkingen (bijv. het kunnen registreren van slechts één voorkeursaanbieder). Zoals ik heb beschreven in de recente Kamerbrief «Vervolg complexe zorg (gehandicaptenzorg)», 24 170, nr. 352, werk ik met Ieder(in), VGN en ZN intensief samen op een aantal specifieke vraagstukken. Eén daarvan is het verkrijgen van beter inzicht in wachtenden met een complexe zorgvraag. We werken er samen aan dat mensen met een complexe zorgvraag die wachten op een passende plek in beeld zijn en dat zorgaanbieders en zorgkantoren effectief samenwerken om zo snel mogelijk een passende plek te realiseren.
Welke maatregelen neemt u en kan u nemen om ervoor te zorgen dat cliënten die intensieve verzorging (in een zorginstelling) nodig hebben niet meer buiten de boot vallen?
Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief van 30 januari 2025 «Vervolg complexe zorg (gehandicaptenzorg)», 24 170, nr. 352.
Het bericht dat de helft van de jongvolwassenen hun mentale gezondheid niet goed noemt |
|
Sarah Dobbe |
|
Karremans |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de helft van de jongvolwassenen hun mentale gezondheid niet goed noemt?1
De Gezondheidsmonitor laat zien dat 51% van de jongvolwassenen de eigen mentale gezondheid als goed of zeer goed beoordeelt. Dit betekent niet automatisch dat de andere 49% van de jongvolwassenen de eigen mentale gezondheid niet goed noemt. 14% van de jongvolwassenen beoordeelt de eigen mentale gezondheid als slecht of zeer slecht.
Ondanks deze nuancering vind ik dat de mentale gezondheid van een te grote groep jongeren en jongvolwassenen nog steeds onder druk staat. Uit de monitor blijkt bijvoorbeeld ook dat 18% van de jongvolwassenen zich in het dagelijks leven vaak tot voortdurend beperkt voelt door psychische klachten. Dit percentage is weliswaar afgenomen ten opzichte van 2022 (24%), maar blijft verontrustend en te hoog temeer omdat dit grote risico’s geeft voor langdurige (mentale) gezondheidsproblemen.
Kunt u de ontwikkeling van deze cijfers over de mentale gezondheid van jongeren over de afgelopen 20 jaar in een tabel weergeven?
Er zijn verschillende monitors die inzicht bieden in de ontwikkeling van de mentale gezondheid van jongeren. In onderstaand overzicht zijn, op grond van het 4-jaarlijkse HBSC2 (Health Behaviour in School-aged Children), trendgegevens opgenomen over levenstevredenheid en mentale problemen van jongeren in het voortgezet onderwijs over de periode 2005–2021. De gegevens over 2022 komen uit het onderzoek «Jong na Corona3» van de Universiteit Utrecht en het Trimbos. De gegevens over 2023 komen uit het Peilstationonderzoek4 van het Trimbos. Beide onderzoeken zijn afgestemd op het HBSC-onderzoek en gebruiken vergelijkbare methoden.
2005
2009
2013
2017
2021
2022
2023
Levenstevredenheid
7,7
7,9
7,6
7,6
7,1
7,1
7,4
Mentale problemen
16,4%
14,6%
20,0%
19,6%
30,5%
35,4%
29,6%
Op basis van deze cijfers lijkt sprake van een eerste herstel sinds de Coronaperiode. Het is in deze fase echter nog te vroeg al van een trend te kunnen spreken.
De Gezondheidsmonitors Jeugd 2023 en Jongvolwassenen 2024 rapporteren ook een eerste (voorzichtige) verbetering voor wat betreft tevredenheid/geluk en psychische klachten.
Deelt u de analyse dat de lange wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg een negatieve invloed hebben op de mentale gezondheid van jongeren? Zo ja, wat gaat u doen om deze wachtlijsten aan te pakken?
In de Jeugdzorg, waar jeugd-ggz onder valt, zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over wachttijden. Het is daardoor niet bekend hoe lang de wachttijden zijn voor verschillende psychische diagnoses binnen de jeugd-ggz. Ik deel de analyse dat lange wachttijden in de ggz een negatieve invloed kunnen hebben op de mentale gezondheid van jongeren die ggz hulp nodig hebben. Er kan echter geen verband gelegd worden tussen de bevindingen uit de Gezondheidsmonitor jongvolwassenen 2024 en de wachttijden in de (jeugd) ggz.
Niet alle jongeren met mentale problematiek hebben ook behoefte aan ggz-hulp. Vaak kunnen andere vormen van (laagdrempelige) ondersteuning, zoals een inloopvoorziening of steun vanuit het sociale netwerk, een passender antwoord bieden.
Om wachttijden duurzaam aan te pakken loopt binnen de jeugdzorg de Aanpak Wachttijden. Het team Aanpak Wachttijden van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd ondersteunt in opdracht van het Ministerie van VWS en de VNG jeugdzorgregio's bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden. Deze aanpak is gericht op structurele verbeteringen in de hele keten van instroom, doorstroom en uitstroom van de jeugdzorg om zo wachttijden duurzaam terug te dringen.
Hiernaast buigt uw Kamer zich op dit moment over het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg». In het wetsvoorstel zijn maatregelen opgenomen om de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg te verbeteren. Deze maatregelen liggen o.a. op het terrein van verplichte regionale samenwerking door gemeenten en een mogelijkheid om, zo nodig, in lagere regelgeving landelijke contractering van (hoog) specialistische jeugdhulpvormen te verplichten.
Samen met de sector zet ik mij voorts ook in voor het verbeteren van de toegankelijkheid van de volwassen-ggz voor jongvolwassenen vanaf 18 jaar, met name voor mensen met ernstige, complexe problematiek. Hiervoor zijn al goede stappen gezet in het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA). Zo zijn afspraken gemaakt over het vergroten van behandelcapaciteit en het borgen van voldoende (zeer) complexe psychische zorg (cruciale ggz). Zoals ik de Kamer eerder informeerde, ben ik voornemens aanvullende maatregelen te treffen om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten.5 In het voorjaar van 2025 zal ik uw Kamer uitgebreider informeren over mijn inzet hierop.
Deelt u de analyse dat de prestatiedruk die op jongeren wordt gelegd in het onderwijs en de onzekerheid die gepaard gaat met het niet kunnen vinden van een betaalbare woning een negatieve invloed hebben op de mentale gezondheid van jongeren? Zo ja, welke stappen gaan u en de rest van het kabinet zetten om deze problemen aan te pakken?
Er zijn meerdere achtergrondkenmerken en factoren die van invloed kunnen zijn op de mentale gezondheid van jongeren, zoals sociaaleconomische status, ervaren thuissituatie, middelengebruik of sociale media. Ook prestatiedruk en een onzeker toekomstperspectief door bijvoorbeeld woningnood kunnen van invloed zijn op de mentale gezondheid.
De resultaten van diverse monitors maken duidelijk dat de mentale gezondheid van jongeren en jongvolwassenen aandacht nodig heeft. De mogelijk negatieve factoren zijn echter niet altijd eenvoudig weg te nemen. Ik vind het daarom belangrijk in te zetten op het versterken van de mentale veerkracht in het algemeen, zodat jongeren weerbaarder zijn om met de mentale uitdagingen in het leven om te gaan.
Dit jaar wordt het, grotendeels door VWS gefinancierde, online platform mentale gezondheid gelanceerd. Het platform biedt betrouwbare informatie over mentale gezondheid en verschillende vormen van ondersteuning, een peer-to-peer forum en een chat- en belfunctie voor jongeren en jongvolwassenen met beginnende mentale klachten. Het is een belangrijke aanvulling op bestaande voorzieningen gericht op het voorkomen van mentale problemen.
Nog voor de zomer 2025 bied ik uw Kamer ook de Werkagenda Mentale gezondheid en GGZ (werktitel) aan die onder meer zal ingaan op het versterken van de mentale veerkracht van jongeren.
Ook vanuit het onderwijs wordt ingezet op het versterken van de mentale veerkracht en weerbaarheid van jeugdigen. Zo wordt op diverse scholen, ondersteund door VWS, vanuit de Gezonde School-aanpak en Welbevinden op School integraal gewerkt aan de (mentale) gezondheid en leefstijl van kinderen en jongeren in het po, vo en mbo, en worden mbo-, hbo- en wo-instellingen met het programma STIJN door het Ministerie van OCW ondersteund om het welzijn van studenten te verbeteren. Hiernaast wordt vanuit het vo-onderwijs ook specifiek ingezet op het verminderen van prestatiedruk door inzet op vermindering van toetsdruk.
Hoe reageert u op het feit dat twee op de drie jongeren nog altijd negatieve gevolgen ervaart van de coronacrisis?
Zoals benoemd in vraag 4 zijn veel factoren van invloed op de mentale gezondheid van jongeren. Ook de coronaperiode heeft een grote impact gehad op de mentale gezondheid van tieners en jongvolwassenen.
Uit de Gezondheidsmonitor Jongvolwassenen 2024 (16–25 jaar) blijkt dat 30% van de jongvolwassenen nog steeds negatieve gevolgen van de coronaperiode ervaart op het gebied van mentale gezondheid. Jongvolwassenen ervaren hiernaast ook negatieve gevolgen op bijvoorbeeld het terrein van studievoortgang (26%) en de eigen ontwikkeling (26%).
Hoe verhoudt dit feit zich tot de ingeboekte bezuiniging op pandemische paraatheid? Vergroot deze niet de kans dat er bij een nieuwe pandemie weer ingrijpende maatregelen moeten worden genomen die de mentale gezondheid van jongeren schaden? Hoe kijkt u in dat licht als bewindspersoon die verantwoordelijk is voor de mentale gezondheid van jongeren naar deze bezuiniging?
De investeringen van het programma pandemische paraatheid zijn gericht zich op het versterken van het stelsel van de infectieziektebestrijding. De investeringen zijn dus niet gericht op de weerbaarheid van jongeren. Wel geldt dat we er met deze investeringen alles aan doen bij een volgende pandemie de impact zo beperkt mogelijk te kunnen houden. In het hoofdlijnenakkoord zijn opbouwende bezuinigingen op pandemische paraatheid opgenomen. Voor 2025 heeft de Minister van VWS de impact daarvan geminimaliseerd door de activiteiten die al gestart waren voort te zetten, enkel de start van nieuwe activiteiten is on hold gezet. Er wordt dus nog steeds hard gewerkt aan pandemische paraatheid en de Minister van VWS is voornemens dat te blijven doen in het kader van weerbaarheid. Tegelijkertijd beseffen wij ons ook dat we in een tijd leven waar we worden geconfronteerd met allerlei dreigingen die ook de zorg kunnen raken. Denk aan dreiging van conflict, natuurrampen of pandemieën. Het kabinet vindt het belangrijk dat we voor alle typen crises paraat en weerbaar zijn. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid, waar de Tweede Kamer 6 december jl. over is geïnformeerd, wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. In dit traject zal ook de weerbaarheidsopgave van het Ministerie van VWS nader worden geconcretiseerd. Daar is tijd voor nodig. Ik verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder.
Het bericht ‘Hoe zorginstellingen diplomafraude bestrijden: ‘Kwaadwillenden gaan ingenieus te werk’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe zorginstellingen diplomafraude bestrijden: «Kwaadwillenden gaan ingenieus te werk»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat diplomafraude vaak gepaard gaat met financieel misbruik van zorggeld, met onveiligheid voor patiënten en cliënten én gerelateerd is aan criminelen? Herkent u ook dat deze vormen van zorgfraude toenemen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer uw aanpak hiertegen verwachten?
Ik herken het beeld dat diplomafraude vaak gepaard gaat met misbruik van zorggeld, dat het raakt aan veiligheid en kwaliteit van zorg en een mate van verwevenheid heeft met criminaliteit. Dit is verschrikkelijk. Zorggeld moet gaan naar de zorg, en uiteindelijk naar de mensen voor wie er gezorgd moet worden.
Uw Kamer is op 27 juni 2024 geïnformeerd over de verkenning van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) naar mogelijke misstanden in het opleiden in de zorgsector en de eventuele verbanden tussen deze mogelijke misstanden en de risico’s voor de zorg.2 Uit de verkenning blijkt dat de Inspecties een toenemende verwevenheid zien van zorg met criminaliteit en fraudenetwerken. In navolging van de verkenning van de Inspecties wordt gewerkt aan vervolgacties. Dit is in samenwerking met onder andere de betrokken ministeries, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgkantoren, zorgverzekeraars en opleiders.
Het doel van de aanpak is om het zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor criminelen om in het zorgdomein actief te zijn en om de zorgsector weerbaarder te maken tegen criminelen. Er wordt op drie speerpunten ingezet om dit doel te bereiken. Het gaat om (1) het opwerpen van barrières, (2) het vergroten van de weerbaarheid en (3) het verstevigen van toezicht, handhaving en opsporing. Uw Kamer wordt op korte termijn per brief over deze aanpak geïnformeerd.
Wat verwacht u van de verplichting (vanaf 1 januari jl.) om signalen van fraude bij het Informatieknooppunt Zorgfraude te melden? Op welke wijze gaat deze verplichting leiden tot meer signalen en wat gaat u hiermee doen? Bent u bereid om voor de zomer een eerste meldingenoverzicht met de Kamer te delen?
De Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) is per 1 januari 2025 in werking getreden. De mogelijkheden voor het uitwisselen van gegevens tussen de in de wet genoemde instanties in het zorgdomein zijn door deze wet vereenvoudigd, verbeterd en uitgebreid. Deze instanties worden beter in staat gesteld fraude te voorkomen en aan te pakken.
Stichting IKZ levert jaarlijks een rapportage op met daarin een overzicht van de signalen die het afgelopen jaar zijn ontvangen. De jaarrapportage wordt voor de zomer gepubliceerd en gedeeld met uw Kamer. Stichting IKZ is sinds 1 januari 2025 een zelfstandige juridische entiteit met een wettelijke taak en vervangt het samenwerkingsverband. Stichting IKZ bevindt zich momenteel in de overgangsfase van samenwerkingsverband naar stichting. Voor wat betreft het delen van een eerste meldingenoverzicht kan ik toezeggen dat ik in gesprek ga met Stichting IKZ om te kijken in hoeverre dit al mogelijk is voor de zomer, en anders later dit jaar zodra de stichting geheel zelfstandig operationeel is.
Op welke wijze verwacht u dat het Informatieknooppunt Zorgfraude met meer effectiviteit aan de slag kan om fraudesignalen op te volgen, fraude op te sporen en te sanctioneren? Is dit wat u betreft voldoende en zo nee, wat gaat u daaraan doen?
De inwerkingtreding van de Wbsrz zorgt ervoor dat problemen rondom het uitwisselen van gegevens bij het bestrijden van zorgfraude worden opgelost. Stichting IKZ kan een door instanties verstrekt signaal verrijken en vervolgens verstrekken aan de meest geëigende instantie(s). Instanties kunnen zo effectiever aan de slag om binnen hun taken en bevoegdheden opvolging te geven aan een signaal van zorgfraude. Deze instantie of instanties kunnen met het door Stichting IKZ verrijkte signaal fraude voorkomen, opsporen of sanctioneren. Stichting IKZ doet geen eigenstandig opsporingsonderzoek en heeft geen handhavende, toezichthoudende of opsporende functie, taken of bevoegdheden. Deze taken en bevoegdheden zijn belegd bij de controle-, toezicht-, en opsporingsinstanties.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk zou moeten zijn voor zorgfraudeurs om opnieuw in de zorg aan de slag te gaan? Op welke manier gaat u een dergelijk beroepsverbod voor zorgfraudeurs mogelijk maken?
Samen met uw Kamer deel ik het standpunt dat het onwenselijk is dat zorgfraudeurs zomaar weer actief kunnen worden in de zorg. In aanvulling op de bestuurs- en beroepsverboden die al mogelijk zijn, zijn gerichte maatregelen getroffen om te voorkomen dat zorgfraudeurs (opnieuw) aan de slag kunnen gaan. Ik noem een aantal voorbeelden. In het kader van de vergunningplicht op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) kan naar het verleden van de dagelijkse leiding of de interne toezichthouders worden gekeken door een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te vragen of door een integriteitsonderzoek op grond van de Wet Bibob. De doelgroep voor de vergunningplicht is per 1 januari 2025 uitgebreid. Alle zorginstellingen moeten nu beschikken over een toelatingsvergunning, ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners.
Een andere belangrijke maatregel is de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) die per 1 januari 2025 in werking is getreden. Deze wet regelt onder meer een zogenoemd Waarschuwingsregister zorgfraude, waarin gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren zorgfraudeurs kunnen registreren. Het Waarschuwingsregister kan hiermee voorkomen dat fraudeurs in een andere gemeente of in een ander zorgdomein een doorstart maken.
Tot slot noem ik de Proeftuinen aanpak zorgfraude, waarvoor ik subsidie heb verleend. In de regio’s Twente en Hart van Brabant worden beproefde werkwijzen ontwikkeld, zoals een structurele inzet van de Wet Bibob bij de contractering van aanbieders. De VNG zorgt ervoor dat de resultaten van de proeftuinen met alle gemeenten worden gedeeld.
Heeft inmiddels uw eerdere toegezegde2 gesprek met de Minister van Justitie en Veiligheid over uitbreiding van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) tegen zorgfraude, plaatsgehad? Zo ja, wat heeft u afgesproken gezamenlijk te gaan doen tegen zorgfraude?
Er heeft ambtelijk een eerste verkennend gesprek plaatsgevonden met het Ministerie van J&V. Aan dit gesprek wordt op korte termijn vervolg gegeven door gezamenlijk te kijken, ook met het CIBG, zorgkantoren en gemeenten, hoe de Wet Bibob nog beter kan worden ingezet.
Bent u bereid om een overzicht te maken van uw beleid, uw beoogde wetsvoorstellen en handhavingsaanpak tegen zorgfraude en deze met de Kamer te delen, inclusief beoogde resultaten? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer die verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 2 wordt uw Kamer op korte termijn geïnformeerd over de aanpak om zorgfraude en zorgcriminaliteit zorg tegen te gaan. Ook ontvangt uw Kamer dit voorjaar een reactie op de signaleringsparagraaf uit de jaarbrief van de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ).4
Het bericht ‘Studenten boos om uitblijven loon bij stages in zorg’ |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Studenten boos om uitblijven loon bij stages in zorg»?1
Ik heb er begrip voor dat studenten boos zijn over het niet ontvangen van een stagevergoeding en er verschil van inzicht is over de interpretatie van de cao op dit punt. De verantwoordelijkheid voor de uitleg, handhaving en naleving van de cao ligt bij cao-partijen. Ik heb begrepen dat er overleg plaats vindt tussen de NFU en vakbonden over deze kwestie.
Deelt u de analyse van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) dat de beslissing van de UMC’s om stagiairs van bepaalde opleidingen uit te sluiten van stagevergoedingen in strijd is met de cao?
Het is aan sociale partners om uit te leggen hoe deze afspraken geïnterpreteerd moeten worden. Ik wil en mag mij daar niet in mengen.
Is het toegestaan om op deze manier eenzijdig besluiten te nemen die tegen de cao ingaan? Zo nee, wat zijn hiervan de gevolgen?
De verantwoordelijkheid voor de uitleg, handhaving en naleving van de cao ligt bij cao-partijen. Ik heb begrepen dat er overleg plaats vindt tussen de NFU en vakbonden over de uitleg van de cao. Indien partijen er onderling niet uitkomen, kunnen ze naar de rechter stappen. Hopelijk is dat in dit geval niet nodig.
Deelt u de analyse dat het onwenselijk is als stagiairs in de zorg geen stagevergoeding ontvangen, aangezien zij hier vaak niet naast kunnen werken en dit zorgopleidingen minder aantrekkelijk maakt?
Het is aan sociale partners om afspraken te maken in de cao over eventuele stagevergoedingen. Ik mag mij op grond van internationale verdragen hier niet in mengen.
Bent u van plan om de UMC’s aan te spreken op het niet uitvoeren van de cao? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe zetten? Zo nee, wie moet er dan voor zorgen dat de cao wordt nageleefd?
Nee. Als Minister van VWS ben ik geen partij aan de cao-tafel. De verantwoordelijkheid voor de handhaving en naleving van de cao ligt bij cao-partijen zelf. Indien partijen er onderling niet uitkomen, dan kunnen ze via de rechter naleving van de cao vorderen.
Welke stappen kunt u zetten om ervoor te zorgen dat studenten die nu ten onrechte geen stagevergoeding krijgen deze alsnog met terugwerkende kracht krijgen?
De cao-partijen gaan zelf over de uitleg van de cao en de naleving. Ik ben hierin geen partij.
Het bericht ‘Blauwe bessen AH mogelijk besmet met hepatitis A’ en de kamerbrief daarover |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kunt u toelichten of het voor de NVWA mogelijk was geweest om de besmetting met hepatitis A op bevroren blauwe bessen eerder te ontdekken en wat de reden is dat dit niet eerder gelukt is?1 2
Als onderdeel van het toezicht op de voedselveiligheid, voert de NVWA inspecties uit bij voedselproducerende bedrijven en neemt steekproefsgewijs monsters voor analyse op de aanwezigheid van mogelijke ziekteverwekkers, onder andere Hepatitis A Virus (HAV). De partij blauwe bessen die uit de handel is gehaald, viel niet binnen de (steekproefsgewijze) selectie voor analyse van het monitoringsprogramma van de NVWA.
Gezien het aantal partijen levensmiddelen dat jaarlijks in Nederland in de handel zijn, is de kans dat de NVWA die specifieke partij bemonsterd en geanalyseerd zou hebben ook verwaarloosbaar klein. Daarnaast is microbiologische besmetting in de regel niet homogeen verdeeld, wat de kans van aantreffen van het virus nog kleiner maakt. Ik wil benadrukken dat het testen van producten op microbiologische risico’s een sluitstuk is ter verificatie van de risicobeheersing door de producent in de gehele keten. Hierbij is het naleven van met name de hygiëne voorschriften van essentieel belang om microbiologische besmetting van voedsel te voorkomen.
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen van tekortkomingen bij Nederlandse bedrijven, daarnaast doen de Poolse autoriteiten onderzoek naar de teelt, oogst en eerste handelsfase aldaar van deze partij.
Helaas is deze partij blauwe bessen bij consumenten terecht gekomen en is het virus dus pas na gemelde ziektegevallen in beeld gekomen. Op 2 januari jl. heeft de NVWA van het RIVM het eerste signaal ontvangen dat bevroren blauwe bessen een mogelijke bron konden zijn van de recente Hepatitis A gevallen. Vervolgens heeft de NVWA, na contact met de GGD, monsters genomen van de producten die de patiënten nog in de vriezer hadden liggen. Vervolgens zijn de monsters naar Wageningen Food Safety Research (WFSR) gebracht voor analyse. Op 13 januari jl. zijn daar de eerste resultaten van bekend geworden en is dezelfde dag een terughaalactie met publiekswaarschuwing ingezet.
Klopt het dat volgens de wet- en regelgeving op het gebied van voedselveiligheid producenten en detailhandelaren verantwoordelijk zijn voor voedselveiligheid? Zo ja, wat vindt u ervan dat de NVWA deze besmetting heeft moeten ontdekken in plaats van de betrokken supermarkt zelf? Op welke manier mag verwacht worden dat de besmetting eerder ontdekt had kunnen worden en daarmee ziektegevallen voorkomen, zonder dat geldende regelgeving dit belemmert?
Levensmiddelenbedrijven zijn inderdaad primair verantwoordelijk voor voedselveiligheid en de overheid houdt hier toezicht op. Dat betekent dat de NVWA risico gebaseerd controleert of levensmiddelenbedrijven hun wettelijke verantwoordelijkheden in deze nakomen. Ook een goed werkend risicobeheersingssyteem kan niet volledig voorkomen dat een onveilig product op de markt kan verschijnen of ontstaan. Het terugroepen van producten wanneer ze een risico vormen voor de volksgezondheid betekent dat het voedselveiligheidssysteem werkt. Zie voor verdere informatie de webpagina van de NVWA waarop deze meldingen worden gepubliceerd https://www.nvwa.nl/onderwerpen/veiligheidswaarschuwingen/overzicht-veiligheidswaarschuwingen
Bent u van mening dat de kwaliteitscontroles van de supermarkt en zijn leverancier(s) tekort zijn geschoten? Welke lessen kunnen hieruit getrokken worden om nieuwe voedselveiligheidsincidenten te voorkomen en eerder te ontdekken?
Nee, vanuit de inspectiegegevens is bekend dat de bedrijven betrokken in deze casus ook periodieke controles op Hepatitis A Virus uitvoeren.
Op aangeven van de NVWA zal het bedrijf waar het onveilige product vandaan komt, ook maatregelen moeten nemen om de risico te mitigeren c.q. te voorkomen. De begrijpelijke media-aandacht voor deze casus doet geen recht aan het in de basis goed functionerend voedselveiligheid systeem in de EU. We gaan daarom door met het zo goed mogelijk invullen onze verantwoordelijkheden binnen dit systeem.
Is het mogelijk om de voedselveiligheid hoog te houden en besmettingen van voedselproducten te verminderen zonder extra regels of wetten? Zo ja, op welke manier bent u van plan hier het beleid op aan te scherpen en wanneer kan de Kamer daarover informatie verwachten?
Het niveau van de voedselveiligheid in Nederland is hoog. Op basis van de inspecties, monsteranalyses, risicoanalyses en de geconstateerde afwijkingen, kan geconcludeerd worden dat het voedsel dat aangeboden wordt aan de consument in het algemeen veilig is.
Ook het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel is groot en al vele jaren redelijk stabiel. Dat wil niet zeggen dat er nooit een onveilig product op de markt verschijnt of ontstaat.
Het is natuurlijk heel spijtig dat in deze casus ziektegevallen zijn geweest, maar tegelijkertijd heeft de snelle publieke waarschuwing zeer waarschijnlijk nog meer ziektegevallen kunnen voorkomen. Ik zie op dit moment geen reden om de huidige regelgeving aan te scherpen.
Het bericht van apotheker Daan Boellen over het door Coöperatie VGZ aanwijzen van het dure Molaxole als het preferente merk voor macrogol |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht van deze apotheker op LinkedIn?1
Ja, ik ben op de hoogte.
In welke gevallen of situaties is het volgens u gerechtvaardigd dat een zorgverzekeraar kiest voor een duurder medicijn als preferent middel, terwijl er goedkopere generieke alternatieven beschikbaar zijn?
Zorgverzekeraars voeren voorkeursbeleid op geneesmiddelen die onderling uitwisselbaar zijn. Dit wordt het preferentiebeleid genoemd. Dat betekent dat verzekerden in principe aanspraak hebben vanuit hun zorgverzekering op het door de zorgverzekeraar als preferent aangewezen geneesmiddel. Binnen dit beleid wijzen zorgverzekeraars een preferent middel aan op basis van een (onderhands) offertetraject. Daarbij worden leveranciers in de gelegenheid gesteld om onder geheimhouding (formeel gezegd: «onder couvert») een prijs aan te bieden voor een door hen te leveren geneesmiddel dat onder de openbare lijstprijs (apotheekinkoopprijs, AIP) ligt. De leveranciers geven daarbij ook aan hoeveel korting de zorgverzekeraar krijgt ten opzichte van de lijstprijs. Deze couvertprijs is dus vertrouwelijk. Alle leveranciers doen dit en de zorgverzekeraar besluit welk middel van welke leverancier als preferent wordt aangewezen. Het geneesmiddel van de leverancier die de laagste couvertprijs biedt, wordt in de regel gekozen als preferent geneesmiddel. Daarnaast wordt door de betreffende zorgverzekeraar ook gekeken hoe goed de leverancier in het verleden het geneesmiddel heeft geleverd.
Het is dus in bepaalde situaties logisch wanneer zorgverzekeraars een middel met een hogere openbare lijstprijs als preferent middel aanwijzen, terwijl er alternatieven met een lagere openbare lijstprijs beschikbaar zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de leverancier van een middel met een hogere openbare lijstprijs een lagere couvertprijs aanbiedt dan de leveranciers van de andere middelen met een lagere openbare lijstprijs. In die situatie is het ogenschijnlijk duurdere medicijn in werkelijkheid goedkoper voor de zorgverzekeraar, en dus voor de premiebetaler, dan de alternatieven.
De door zorgverzekeraars met het preferentiebeleid behaalde kortingen dragen bij aan een betaalbare zorg. Er komt geld beschikbaar om andere zorg te betalen of om de zorgpremie te dempen.
Hoe verklaart u in dit specifieke geval de aanwijzing van Molaxole als preferent geneesmiddel (en tevens niet c.q. moeilijk leverbaar), gezien het aanzienlijke prijsverschil met goedkopere generieke alternatieven?
In het geval van macrogol, de werkzame stof van Molaxole, lijkt het zo te zijn dat het preferent aangewezen geneesmiddel duurder is dan de macrogol van andere leveranciers, omdat de openbare lijstprijs hoger is. Maar, zorgverzekeraar VGZ heeft mij laten weten dat de couvertprijs die is afgesproken met de leverancier lager is dan de lijstprijs van de alternatieven. De zorgverzekeraar, en dus de premiebetaler, betaalt juist minder.
Daarnaast heeft zorgverzekeraar VGZ aangegeven het signaal dat de Molaxole niet of moeilijk leverbaar is, niet te herkennen. Zij heeft hierover direct contact gehad met de leverancier. Molaxole is op dit moment volgens de leverancier gewoon leverbaar en ook voldoende op voorraad. Het CBG heeft mij laten weten dat er ook bij haar geen meldingen zijn gedaan van tekorten of leveringsonderbrekingen van Molaxole.
Indien het (tijdelijk) niet beschikbaar zijn van een goedkoper medicijn volgens u rechtvaardigt dat de zorgverzekeraar kiest voor een duurder medicijn als preferent middel, kunt u dan aantonen dat de goedkopere alternatieven van Molaxole (generieke merken macrogol) niet beschikbaar zijn/waren?
Dit is niet van toepassing. Zoals aangegeven door zorgverzekeraar VGZ is de Molaxole leverbaar en is deze voor hen ook niet duurder dan de alternatieve macrogol geneesmiddelen vanwege de (vertrouwelijke) couvertprijs die zij betalen.
Zijn er bij u meer signalen gekomen of bekend waaruit blijkt dat zorgverzekeraars duurdere merkmedicijnen aanwijzen zonder duidelijke meerwaarde? Zo ja, kunt u de meest recente signalen opsommen? Heeft u op deze signalen ook actie ondernomen?
Het geneesmiddel van de leverancier die de laagste couvertprijs biedt, wordt in de regel gekozen als preferent geneesmiddel. Het is dus in bepaalde situaties logisch wanneer zorgverzekeraars een middel met een hogere openbare lijstprijs als preferent middel aanwijzen terwijl er alternatieven met een lagere openbare lijstprijs beschikbaar zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de leverancier van een middel met een hogere lijstprijs een lagere couvertprijs aanbiedt dan de leveranciers van andere middelen. In die situatie is het ogenschijnlijk duurdere medicijn in werkelijkheid goedkoper voor de zorgverzekeraar dan de alternatieven.
De openbare lijstprijzen zijn dus niet de prijzen die de zorgverzekeraars betalen. De afgesproken prijzen zijn vertrouwelijk en ik heb dan ook geen inzicht in de prijzen. Wel kan ik aangeven dat ik geen signalen heb gekregen dat zorgverzekeraars in situaties zonder een couvertafspraak middelen met een hogere lijstprijs aanwijzen.
Kunt u toelichten hoe en door wie toezicht wordt gehouden op de keuzes van zorgverzekeraars binnen het preferentiebeleid? Zijn signalen bij u binnengekomen via de toezichthouder?
Het Besluit Zorgverzekering (artikel 2.8) biedt zorgverzekeraars de bevoegdheid om te bepalen welk geneesmiddel binnen een groep van geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof tot de aanspraak van de verzekerde behoort. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) controleert of zorgverzekeraars zich houden aan de regels die in het Besluit Zorgverzekering zijn gesteld voor het toepassen van het preferentiebeleid. Er zijn geen signalen bij mij binnengekomen via de toezichthouder.
Bent u op de hoogte van prijsafspraken tussen zorgverzekeraars in het algemeen en VGZ in het bijzonder, en de fabrikant van Molaxole? Zo ja, waarom zijn deze afspraken niet transparant?
Ik ben ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars prijsafspraken maken met leveranciers als onderdeel van hun inkoopbeleid. Ik heb zorgverzekeraar VGZ gevraagd of zij prijsafspraken hebben met de leverancier van Molaxole. Daarop heeft zorgverzekeraar VGZ bevestigend geantwoord.
Dergelijke prijsafspraken zijn niet transparant, omdat leveranciers vanwege nationale en internationale concurrentiële nadelen niet willen dat de prijzen die de zorgverzekeraars betalen bekend worden gemaakt. Het is ook niet in het belang van de premiebetaler dat de couvertprijzen bekend worden gemaakt. De systematiek met couvertprijzen zorgt voor aanzienlijke besparingen en draagt daarmee mee aan de betaalbaarheid van de zorg.
Bent u op de hoogte van prijsafspraken tussen zorgverzekeraars en fabrikanten rondom andere geneesmiddelen? Zo ja, welke?
Voor preferent aangewezen producten geldt in het algemeen dat er een prijsafspraak gemaakt wordt. Ook voor sommige andere (vooral intramurale) producten maken zorgverzekeraars prijsafspraken. De kortingen die zorgverzekeraars met leveranciers afspreken zijn over het algemeen vertrouwelijk. Het gaat namelijk om concurrentiegevoelige gegevens. Zorgverzekeraars delen de kortingen met geen enkele partij, ook niet met het Ministerie van VWS.
Welke stappen heeft u ondernomen om geheime prijsafspraken tussen zorgverzekeraars en farmaceutische bedrijven te voorkomen?
Het is in het belang van de premiebetaler en de betaalbaarheid van zorg dat zorgverzekeraars de ruimte hebben om couvertprijzen af te spreken met leveranciers. De systematiek met couvertprijzen zorgt voor aanzienlijke besparingen en draagt daarmee bij aan de betaalbaarheid van de zorg. Ik zie dan ook geen reden om stappen te nemen.
Welke afspraken zijn er omtrent het preferentiebeleid van zorgverzekeraars en het openbaar maken van de onderliggende financiële afspraken met fabrikanten?
De fabrikanten bepalen zelf voor welke prijs zij hun product aanbieden in de inkoopprocedure. Vervolgens worden deze prijzen door de zorgverzekeraar niet openbaar gemaakt. Dit vanwege het concurrentiële nadeel. Wel maken zorgverzekeraars uiteraard tijdig bekend welke middelen zij preferent hebben aangewezen, zodat groothandels, apotheken en verzekerden daar rekening mee kunnen houden.
Indien afspraken over transparantie ontbreken, overweegt u om zorgverzekeraars te verplichten hun preferentiebeleid en de onderliggende financiële afspraken openbaar te maken? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat overweeg ik niet. De vertrouwelijke couvertprijzen maken het mogelijk dat fabrikanten hun producten tegen lagere prijzen kunnen aanbieden dan de openbare prijzen. Het preferentiebeleid en de couvertprijzen dragen op deze manier bij aan de betaalbaarheid van de zorg.
Indien de korting niet geheim zou zijn, zouden fabrikanten niet langer deze lagere prijzen aanbieden en zouden de kosten voor geneesmiddelen stijgen. Deze stijging ontstaat doordat dan de openbare prijzen door zorgverzekeraars betaald zullen moeten worden, en niet de lagere couvertprijzen.
Kunt u bevestigen dat door te kiezen voor een duurder merkmedicijn, zorgverzekeraars geneesmiddelen niet doelmatig inkopen?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Zie daarvoor ook mijn eerder gegeven antwoorden. De openbare prijs is niet gelijk aan de couvertprijs, vanwege de daarbij aangeboden kortingen van de fabrikant. De vertrouwelijke couvertprijs is lager dan de openbare lijstprijs. In sommige gevallen is het aanwijzen van een merkmedicijn dus doelmatiger.
Deelt u de mening dat het preferentiebeleid op deze manier tot hogere zorgkosten leidt in plaats van lagere?
Nee, met het preferentiebeleid kunnen zorgverzekeraars geneesmiddelen doelmatig inkopen. Dit zorgt ervoor dat zorgverzekeraars een afname kunnen garanderen, waardoor zij kortingen kunnen krijgen bij de inkoop. Dit helpt juist om de zorg in Nederland betaalbaar te houden.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen de kosten van deze geheime prijsafspraken, waardoor de zorgverzekeraar minder betaalt voor een medicijn dan dat hij ervoor ontvangt via het eigen risico van de patiënt, terechtkomen bij de verzekerde zolang deze nog niet door het eigen risico heen is?
Zorgverzekeraars hebben de mogelijkheid om vormen van zorg vrij te stellen van het verplicht en vrijwillig eigen risico voor hun verzekerden. Verschillende zorgverzekeraars, waaronder zorgverzekeraar VGZ, stellen in dat kader preferente geneesmiddelen vrij van het eigen risico. Dus voor verzekerden van deze zorgverzekeraars heeft het preferentiebeleid naast de kostenbesparing op de premie ook nog het voordeel dat er voor de preferent aangewezen geneesmiddelen helemaal geen eigen risico in rekening wordt gebracht.
Ik heb geen inzicht in het aantal gevallen waarin verzekerden wel het eigen risico hebben betaald voor preferent aangewezen middelen bij zorgverzekeraars die ervoor kiezen deze kosten niet vrij te stellen van het eigen risico.
Hoe gaat u voorkomen dat verzekerden de dupe worden van hogere kosten van generieke medicijnen door dergelijke beslissingen?
Er is in deze casus geen sprake van een beslissing die heeft geleid tot hogere kosten voor verzekerden. Het preferentiebeleid heeft de afgelopen jaren voor besparingen gezorgd, wat resulteert in lagere zorgkosten.
Zorgverzekeraars hebben, zoals ik hierboven aangaf, zelf de mogelijkheid om vormen van zorg uit te sluiten van het eigen risico. Dit is één van de manieren waarop zorgverzekeraars zich van elkaar kunnen onderscheiden. Verschillende zorgverzekeraars maken van deze mogelijkheid gebruik door preferent aangewezen geneesmiddelen vrij te stellen van het eigen risico. Burgers kunnen dit meenemen bij de keuze van een zorgverzekeraar. Gezien de keuzevrijheid die burgers hiermee hebben zie ik geen aanleiding tot ander beleid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de zorgkosten niet hoger worden door dergelijke beslissingen?
Er is in deze casus geen sprake van hogere zorgkosten. Het preferentiebeleid heeft de afgelopen jaren voor besparingen gezorgd. Dat resulteert in lagere zorgkosten. De geheime prijsafspraken van zorgverzekeraars met leveranciers dragen daaraan bij.
Wat zijn de consequenties voor zorgverzekeraars die keuzes maken die niet in lijn zijn met het doel van kostenbeheersing?
Ik wil voor de volledigheid ook hier opmerken dat er in deze casus geen sprake is van ondoelmatigheid of hogere zorgkosten. In het algemeen geldt dat zorgverzekeraars de taak hebben om geneesmiddelen doelmatig in te kopen. Daarvoor hebben zij onder andere de mogelijkheid om preferentiebeleid te voeren. De NZa controleert of zorgverzekeraars zich houden aan de regels in het Besluit Zorgverzekering bij het toepassen van het preferentiebeleid. Bij het niet naleven van de wettelijke regels kan de NZa handhaven en passende toezichtinterventies bepalen.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb deze vragen één voor één beantwoord. Vanwege onder andere de voor de beantwoording van uw vragen noodzakelijke afstemming is beantwoording binnen drie weken helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht ‘Jeugdzorginstellingen onder verscherpt toezicht: 'Jongeren opgesloten in kamer'' |
|
Dral , Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jeugdzorginstellingen onder verscherpt toezicht: «Jongeren opgesloten in kamer»»?1
Ja.
Hoe ondersteunt u de jeugdzorginstellingen tijdens de transitie naar jeugdzorg zonder gesloten deuren?
Voor de transformatie van de gesloten jeugdhulp (af- en ombouw gesloten jeugdhulp en opbouw van alternatieven) is een bedrag beschikbaar van € 176 mln. Dat bedrag komt via een specifieke uitkering aan de zeven coördinerende gemeenten gesloten jeugdhulp beschikbaar.2 Daarnaast ben ik in gesprek met de aanbieders over een aanvullend programma voor de implementatie van de wet Rechtspositie gesloten jeugdhulp. Daarover heb ik u geïnformeerd in de brief naar aanleiding van de voorlopige bevindingen van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT).3 Ook het CPT had geconstateerd dat nog niet alle aanbieders volledig aan de vereisten van de Jeugdwet konden voldoen.
Hoe bent u van plan in te grijpen als instellingen zich niet aan de afspraken houden en afwijken van de gestelde norm met betrekking tot de af- en ombouw van de gesloten jeugdzorg?
Het verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp en het terugdringen van het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen vind ik twee belangrijke doelstellingen. Die horen onlosmakelijk bij de transformatie van de gesloten jeugdhulp. Daarom is het goed dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht houdt op normen waarvan de naleving deze twee doelen dient. Gelet op het belang dat ik aan deze doelen hecht ben ik ook in gesprek met de aanbieders over een aanvullend programma voor de implementatie van de wet Rechtspositie gesloten jeugdhulp. Ik ga ervan uit dat we daarmee de aanbieders gaan helpen om aan deze normen te voldoen. Die verwachting is ingegeven door het feit dat de aanbieders in het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen al veel bereikt hebben. Mocht het verscherpt toezicht niet leiden tot de gewenste verbeteringen, dan kan de IGJ zwaardere maatregelen treffen zoals het geven van aanwijzingen.
Hoe gaat u, nu en in de toekomst, de vinger aan de pols houden bij instellingen in de af- en ombouw van de gesloten jeugdzorg zodat in 2030, of eerder, de gesloten jeugdzorg is vervangen door andere zorgvormen?
In juni 2024 heeft het Rijk bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG en Jeugdzorg Nederland over de transformatie gesloten jeugdhulp. Eén daarvan is dat de landelijke projectorganisatie de transformatie monitort en actief stuurt. Deze projectorganisatie staat onder leiding van de bestuurlijk aanjager en werkt in opdracht van Rijk, VNG en Jeugdzorg Nederland.
Deelt u de opvatting van Jeugdzorg Nederland dat het op dit moment niet mogelijk is om de gesloten jeugdzorg volledig af te bouwen? Hoe verzekert u dat in de af- en ombouw van de gesloten jeugdzorg de huidige ervaringen voldoende zullen worden betrokken?
Jeugdzorg Nederland heeft in juni 2024 de bestuurlijke afspraken transformatie gesloten jeugdhulp ondertekend. Daarin staat dat we in 2030 zo dichtbij mogelijk bij nul gesloten plaatsingen willen zijn. Die inzet lees ik ook in hun reactie op het besluit van de IGJ om zes aanbieders onder verscherpt toezicht te plaatsen.4 Daaruit leid ik niet af dat Jeugdzorg Nederland van opvatting is dat het niet mogelijk is de gesloten jeugdhulp volledig af te bouwen. Zij willen zich blijven inzetten om jeugdigen zorg te verlenen met zo min mogelijke vrijheidsbeperkende maatregelen. Dat waardeer ik. Daarom ben ik in gesprek met de instellingen over hun ervaringen en hoe zij aan de wet kunnen voldoen. Daarbij heb ik oog voor situaties waarin vrijheidsbeperkende maatregelen nodig zijn voor de bescherming en veiligheid van kwetsbare jeugdigen, zoals dreiging van automutilatie of suïcide, gevaar of onveiligheid uitgaande van zogeheten «loverboys» of gevaar vanwege verslavingsproblematiek.
Bent u bekend met de berichten «Wie betaalt voor zorg op school? In Limburg krijgen ouders van kwetsbare kinderen de rekening» en «Vage facturen en creatief boekhouden op Maastrichtse school voor gehandicapte kinderen: «Ouders staan met hun rug tegen de muur»»?1
Ja.
Klopt het dat deze financiële constructie momenteel op meerdere of zelfs veel plaatsen in Nederland gebruikt zou worden? Zo ja, kunt u hiervan een beeld schetsen?
Het is van belang om de verschillende financieringsstromen en -doelen naast elkaar te bezien:
In het artikel wordt aangegeven dat een Zuid-Limburgse school voor meervoudig beperkte kinderen ouders vroeg om een deel van het persoonsgebonden budget (pgb) aan de school over te dragen, voor zorg onder schooltijd. Constructies zoals deze zien we op meer plekken.
Wanneer een leerling meer nodig heeft dan wat binnen de basisondersteuning en aanvullende ondersteuning van het gespecialiseerd onderwijs geboden kan worden, kunnen scholen in afstemming met ouders afspraken maken over de inzet van een deel van het pgb. Waarbij het moet gaan om ondersteuning of zorg die valt onder de verantwoordelijkheid van de Wlz, de Jeugdwet en/of de Zvw en deze ondersteuning of zorg nodig is om onderwijs te kunnen volgen. Scholen of samenwerkingsverbanden mogen geen financiële bijdrage uit het pgb aan ouders vragen voor een onderwijstaak, of de onderwijsondersteuning. In het geval van de Jeugdwet dient de gemeente als verstrekker goedkeuring te geven op de aanvraag voor pgb in het onderwijs.
Vindt u het toelaatbaar en bevredigend dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een toelaatbaarheidsverklaring afgeeft aan het bevoegd gezag voor de zwaarste categorie ondersteuning, terwijl op voorhand duidelijk is dat de school dit geld niet direct zal gaan besteden aan de leerling en het probleem ondanks de afgegeven hoge bekostiging verplaatst wordt naar de ouders? Hoe is deze praktijk te rijmen met het uitgangspunt dat de zorgmiddelen van ouders niet mogen worden meegewogen in de keuze van de bekostigingscategorie?2
Het samenwerkingsverband geeft toelaatbaarheidsverklaringen af. DUO registreert deze en berekent op basis daarvan de bekostiging voor de school.
Het geld dat een school ontvangt, is niet gebonden aan specifieke leerlingen, het is een lumpsum. Het staat het samenwerkingsverband vrij om een betalingsconstructie met een school af te spreken waarbij budget wordt teruggestort. Dit is een privaatrechtelijke overeenkomst. De school heeft in samenwerking met het samenwerkingsverband de taak om ervoor te zorgen dat de leerlingen de juiste onderwijsondersteuning krijgen in het kader van passend onderwijs. Hoe zij die financiering hiervoor regelen, is aan deze partijen.
Is de door het bevoegd gezag gehanteerde financiële constructie voorafgaand aan de toepassing voorgelegd aan de medezeggenschapsraden? Zo ja, wanneer is dat gebeurd en wat waren de reacties? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend is hierover in de medezeggenschapsraad (MR) van de school gesproken. De Inspectie van het Onderwijs heeft in april 2021 in antwoord op vragen van een toenmalig lid van de MR aangegeven dat de financiële constructie rechtmatig was.
Mogen scholen de persoonsgebonden budget (pgb) middelen van ouders bundelen om zorgpersoneel aan te nemen? Klopt het dat scholen de ouders niet kunnen verplichten een deel van het persoonsgebonden budget aan de school over te dragen indien de middelen niet individueel worden besteed?
Het klopt dat de school ouders niet kan verplichten om pgb-middelen in te zetten op school.
Zoals in vraag 2 is toegelicht, kan de school in overleg met ouders wel tot overeenstemming komen om middelen uit het pgb in te zetten voor zorg en ondersteuning op school. Waarbij in afstemming met ouders ook afspraken gemaakt kunnen worden over het bundelen van de pgb middelen om zorgpersoneel collectief in te zetten.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs in de afgelopen jaren onderzocht in hoeverre sprake is van individuele besteding van de middelen van ouders, gezien de aanhoudende aandacht voor deze situatie?
De Inspectie van het Onderwijs heeft naar de besteding van zorgmiddelen geen onderzoek gedaan. Het gaat niet om bekostiging als bedoeld in de WEC en daarop gebaseerde regelgeving. De Inspectie van het Onderwijs heeft hier dus geen wettelijk taak en is dus ook niet bevoegd om onderzoek te doen naar de inzet van zorgmiddelen op school.
Welke rol hebben de leerplichtambtenaren in de regio in de afgelopen jaren vervuld, gelet op de mogelijke gevolgen voor kinderen van de weigering van ouders om een deel van het budget over te dragen?
Er zijn mij geen signalen bekend waarin kinderen gedupeerd zijn door de weigering van ouders om een deel van het pgb af te staan voor de financiering van zorg onder schooltijd.
Vindt u het ook onwenselijk dat grote verschillen kunnen ontstaan tussen ouders afhankelijk van de vraag of zij in staat en bereid zijn zich juridisch te verweren tegen aanspraken van het bevoegd gezag? Is het acceptabel dat een deurwaarder wordt ingezet om ouders onder druk te zetten?
Het is vanzelfsprekend dat afspraken over de inzet van pgb in overleg met ouders worden gemaakt.
Ik ga er daarbij vanuit dat scholen en ouders hier zorgvuldige en duidelijke afspraken over maken met elkaar en deze schriftelijk vastleggen. Ik verwacht van scholen dat zij een zorgvuldig proces doorlopen, voordat zwaardere middelen worden ingezet. Het is uiteraard onwenselijk dat ouders zonder dergelijke formele afspraken via bijvoorbeeld een deurwaarder onder druk worden gezet.
In hoeverre is sprake van rechtmatige en doelmatige bekostiging door samenwerkingsverbanden bij een kwijtschelding voor de aangesloten scholen bij het realiseren van lagere opbrengsten uit overdrachten van persoonsgebonden budget door ouders?
Uit het artikel blijkt niet dat het samenwerkingsverband iets heeft kwijtgescholden.
Kunt u aangeven hoe de gewraakte constructie zich verhoudt tot de contouren van de nieuwe wetgeving inzake de bekostiging van onderwijs en zorg? Vindt u ook dat de nieuwe wetgeving in ieder geval een einde zou moeten maken aan de schijn van schimmigheid en volstrekt transparant dient te zijn?
Met de verbeteraanpak Zorg in Onderwijstijd wordt gewerkt aan een oplossing waarbij de organisatie en financiering van zorg onder schooltijd eenvoudiger en administratief armer georganiseerd wordt. Als de zorg collectief in natura beschikbaar is voor de leerlingen, hoeft er in beginsel geen pgb meer worden ingezet voor zorg in onderwijstijd. Ik onderschrijf dat transparantie altijd het uitgangspunt moet zijn bij de ontwikkeling van nieuw beleid en nieuwe wetgeving.
Het personeelstekort in de kraamzorg |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het recente bericht dat gezinnen de prijs betalen van het personeelstekort in de kraamzorg?1
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In de kraamzorg spelen al langere tijd capaciteitsproblemen, met name in de zomer. De oorzaak hiervan is een tekort aan kraamverzorgenden, de vakantie periode, een piek in de bevallingen in de zomer en ziekteverzuim. Het aanpakken van de personeelstekorten is een speerpunt van mijn beleid.
Kraamzorgaanbieders en zorgverzekeraars onderkennen het tekort en vinden het van cruciaal belang om moeder en kind de benodigde zorg te bieden. Daarom hebben Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo Geboortezorg voor een toekomstbestendige sector:
Ik waardeer de verantwoordelijkheid die beide partijen nemen en steun deze inspanningen, onder meer via kwaliteitsgelden voor de kraamzorg.
Kunt u de omvang van dit probleem aangeven? Hoe vaak komt het voor dat gezinnen niet het volledig aantal uren (standaard 49 uur) kraamzorg krijgen, slechts het wettelijk minimum van 24 uur of zelfs minder dan dat?
Ik vind het van belang dat de continuïteit en kwaliteit van zorg zoveel als mogelijk geborgd is. Hiervoor zijn zorgaanbieders en verzekeraars in eerste instantie verantwoordelijk. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de toegankelijkheid en zorgplicht van de zorgverzekeraars. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Exacte aantallen zijn bij mij, ook na navraag bij de NZa en IGJ, niet bekend.
Is bekend in welke plaatsen en/of regio’s het personeelstekort het grootst is en dus het aantal uren kraamzorg het laagst?
Het is bekend in welke regio de problematiek het grootst is. Uitvraag bij ZN leert dat dit voornamelijk delen van de randstad en het zuiden van het land betreft. ZN en Bo Geboortezorg werken aan het verder inzichtelijk maken en duiden van de cijfers. Zo betreffen bijvoorbeeld de huidige cijfers alle gevallen waarbij er minder dan 24 uur kraamzorg geleverd is, ook in de situatie waarbij gezinnen er zelf voor kiezen om minder kraamzorg af te nemen, omdat zij deze zorg niet nodig achten. Om een gedetailleerder beeld te krijgen van de regio’s waar de problematiek het grootst is, is aanvullende informatie van belang.
Kunt u aangeven hoe zorgverzekeraars invulling geven aan hun zorgplicht als gezinnen minder dan het wettelijk minimum van 24 uur kraamzorg krijgen? Ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)hier actief op toe?
Allereerst wordt er gewerkt aan een structurele oplossing, zoals in antwoord 1 aangegeven. Zorgverzekeraars en kraamzorgaanbieders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de continuïteit en toegankelijkheid van kraamzorg. De zorgverzekeraar heeft zorgplicht, de NZa ziet hierop toe en onderzoekt specifieke regionale casuïstiek. Zorgverzekeraars en kraamzorgaanbieders stellen alles in het werk, om in ieder geval conform het convenant, het minimale aantal uren te leveren aan elke kraamvrouw die dat wenst.
In het Normenkader4 zijn afspraken gemaakt over de te nemen stappen wanneer het wettelijk minimum van 24 uur kraamzorg niet gegarandeerd kan worden. De preferente zorgverzekeraar(s) monitort dit samen met de betreffende regio.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem van zorgmijding is vanwege de verplichte eigen bijdrage voor kraamzorg? Hoe vaak komt het voor dat (kwetsbare) gezinnen geen of minder kraamzorg willen omdat zij de eigen bijdrage niet kunnen betalen?
Uit de Monitor Kansrijke Start 20235 blijkt dat 4,8% van de gezinnen in 2022 geen kraamzorg heeft ontvangen. Voor gezinnen die te maken hebben met een kwetsbare situatie ligt dit percentage hoger (8,1%). De monitor toont aan dat gezinnen zonder kraamzorg vaker een laag inkomen hebben, maar geeft geen inzicht in waarom mensen afzien van kraamzorg.
Uit eerder onderzoek blijkt dat financiële overwegingen hierbij een rol spelen, maar niet de enige factor zijn. Onvoldoende toegespitste informatie over kraamzorg en eigen bijdrage kan ook van invloed zijn, vooral voor kwetsbare doelgroepen6. En de tekorten zijn ook een mogelijke factor.
Om te komen tot passende kraamzorg hebben Bo Geboortezorg en ZN een gezamenlijk visie en versnellingsagenda ontwikkeld. Hierin willen zij ook aandacht besteden aan de eigen bijdrage. Ik volg dit proces nauwgezet en houd vinger aan de pols.
Zijn er mogelijkheden om in specifieke gevallen, bijvoorbeeld bij kwetsbare gezinnen, geen eigen bijdrage te vragen, bijvoorbeeld via een hardheidsclausule?
De Zorgverzekeringswet (Zvw) biedt deze mogelijkheid niet. Er zijn wel andere maatregelen die verzekerden tegemoet komen in het betalen van de eigen bijdrage, zoals aanvullende verzekeringen die de eigen bijdrage dekken en gemeentepolissen voor minima. Daarnaast bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid om de nota’s in delen te betalen.
Bij de afweging of het opnemen van een hardheidsclausule voor de eigen bijdrage in de Zvw mogelijk en wenselijk is, zijn er een aantal belangrijke overwegingen en uitdagingen, bijvoorbeeld op het gebied van administratieve lasten en privacy. Zie ook de Kamerbrief over een hardheidsclausule voor het eigen risico in de Zorgverzekeringswet7. Bovendien zijn er andere maatregelen beschikbaar. Om deze redenen ben ik geen voorstander van het onderzoeken van de mogelijkheden voor en het eventueel invoeren van een hardheidsclausule.
Kunt u aangeven hoe de huidige indicatiestelling van het aantal kraamzorguren zich verhoudt tot de beweging naar passende zorg? Hoe kan meer recht gedaan worden aan de verschillende zorgbehoeften van gezinnen?
Om meer passende kraamzorg te kunnen bieden, werkt de sector aan een nieuwe indicatiesystematiek, de Kraamzorg Landelijke Indicatie Methodiek (KLIM). Het verder uitwerken van de KLIM is onderdeel van de versnellingsagenda van Bo Geboortezorg en ZN.
Vanwege de schaarste wordt op dit moment ook met de huidige systematiek van indicatiestelling (Landelijk Indicatieprotocol (LIP)) al gekeken hoe de zorguren het beste verdeeld kunnen worden over de cliënten die zorg nodig hebben. De huidige indicatiestelling (LIP, KLIM pilot én Normenkader bij schaarste) blijft de manier van werken totdat de nieuwe indicatiesystematiek gereed is. Dit vergt tijd, maar met de komst van deze nieuwe indicatiestelling wordt de zorgbehoefte nauwkeuriger ingeschat. Daarmee krijgt de beweging naar passende zorg structureel vorm.
Kunt u bewerkstelligen dat de tarieven voor de kraamzorg reëel en kostendekkend zijn, waardoor de kraamzorgorganisaties financieel gezonde bedrijven worden en ruimte hebben om te investeren in de transitie van kraamzorg naar passende zorg?
De NZa voert kostprijsonderzoeken uit om tarieven vast te stellen, die jaarlijks worden geïndexeerd op basis van de door VWS aangeleverde percentages. Deze tarieven zijn kostendekkend en worden aangevuld met toeslagen voor de Vergoeding Gederfd Rendement Eigen Vermogen (VGREV), zodat zorgaanbieders ruimte hebben voor investeringen. Beleidswijzigingen worden elke 8 weken besproken en kunnen leiden tot structuur- en/of tariefwijzigingen. Daarnaast kunnen normatieve elementen, mits deze goed onderbouwd zijn, meegenomen worden.
Voor de eerstelijns kraamzorg en eerstelijns verloskunde zijn de kostprijsonderzoeken recent gestart. In het kostprijsonderzoek van de eerstelijns kraamzorg wordt aanvullend onderzoek gedaan naar normatieve kostenstijgingen in de jaren volgend (2024/2025) op het onderzoeksjaar (2023) om te bepalen of deze kosten in de nieuwe maximumtarieven eerstelijns kraamzorg van 2026 verwerkt moeten worden. Beide kostprijsonderzoeken worden in het tweede kwartaal van 2025 voltooid om tijdig de nieuwe maximumtarieven te kunnen vaststellen voor boekjaar 2026.
Bent u bereid om extra middelen ter beschikking te stellen aan de kraamzorgsector om de noodzakelijke transitie die in de toekomstvisie van de kraamzorg is opgenomen uit te kunnen voeren?
Ik vind het belangrijk dat kraamvrouwen, hun pasgeborene(n) en gezin de zorg krijgen die zij nodig hebben en dat kinderen een goede start maken. Ik ben daarom blij dat Bo Geboortezorg en ZN hun verantwoordelijkheid hebben genomen en werken aan een toekomstbestendige sector. Een aantal van de ontwikkellijnen uit de versnellingsagenda, kan gerealiseerd worden vanuit de kwaliteitsgelden voor de kraamzorg, waarvoor ik jaarlijks € 500.000 via ZonMw beschikbaar stel. Verder loopt er een aanvraag voor transformatiemiddelen (IZA) en zijn er vanuit het ZonMw programma Zwangerschap & Geboorte III middelen beschikbaar voor onderzoek.
Erkent u dat het vak van kraamverzorgenden aantrekkelijker gemaakt moet worden door een beter passende beloning voor kraamverzorgenden te realiseren (onder meer de loonkloof dichten en een hogere vergoeding voor wachtdiensten)?
De aantrekkelijkheid van werken in de zorg is niet enkel afhankelijk van het salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden spelen ook een grote rol in de keuze om wel of niet in de zorg te (blijven) werken. Ik stel ieder jaar extra marktconforme arbeidsvoorwaardenruimte (ova) beschikbaar via ophoging van de financiële kaders en de gereguleerde tarieven. Zo ook voor de kraamzorg. Het is aan sociale partners om op basis hiervan te komen tot passende cao-afspraken.
Daarnaast heb ik van Bo Geboortezorg meegekregen dat door vergrijzing en personeelstekorten de uitstroom in de kraamzorg groter is dan de instroom. Daarnaast is ook de werk-privébalans door zorgverdeling en een toename in het aantal zzp’ers, verder onder druk komen te staan. Dit laat zien dat de oorzaak én oplossing niet (enkel) financieel is. De versnellingsagenda bevat acties om de instroom van personeel, de werk-privébalans en de balans tussen zzp'ers en kraamverzorgenden in loondienst te verbeteren.
Kan het opleidingsfonds dat in 2024 beschikbaar was voor het opleiden van extra kraamverzorgenden gecontinueerd worden?
Navraag bij ZN leert dat het opleidingsfonds en de effecten daarvan tot in ieder geval 2026 doorlopen. Het is de bedoeling dat hiermee maximaal 400 extra opleidingsplekken gevuld worden die daarna zelfstandig hun vak kunnen uitoefenen. Naar verwachting zullen de effecten hiervan de komende 2 jaar zichtbaar worden.
Het bericht dat gezinnen de prijs betalen voor structurele tekorten in de kraamzorg |
|
Sarah Dobbe |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gezinnen de prijs betalen voor structurele tekorten in de kraamzorg?1
Ik vind het belangrijk dat zwangeren en hun partners de zorg krijgen die zij nodig hebben en dat kinderen een goede start hebben, en dat kinderen een goede start in het leven maken. Helaas is de krapte op de arbeidsmarkt een zorgbreed probleem, dat ook de kraamzorg raakt. De afgelopen tijd hebben zorgverzekeraars en kraamzorgaanbieders zich ingespannen om iedere kraamvrouw die dat wil te voorzien van kraamzorg. Ik vind het vervelend dat het ondanks al deze inspanningen nog niet altijd lukt om iedere zwangere die dit wil, van kraamzorg te voorzien. Het blijft een gezamenlijke opdracht om de krapte in de kraamzorg te verminderen en passende zorg beschikbaar te houden voor alle zwangeren en hun gezinnen.
Met oog op het werken aan een toekomstbestendige sector hebben Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo Geboortezorg een convenant2 afgesloten. Hierin zijn onder andere afspraken gemaakt over het opleiden van extra kraamverzorgenden en het waarborgen van het minimaal aantal uren kraamzorg voor elke kraamvrouw. Daarnaast hebben ZN en Bo Geboortezorg een gezamenlijke toekomstvisie opgesteld, die verder wordt uitgewerkt in een versnellingsagenda kraamzorg. Voor de korte termijn zijn er aanvullende afspraken gemaakt over de zorglevering in 2025. Ik waardeer dat beide partijen hun verantwoordelijkheid hebben genomen en werken aan een toekomstbestendige sector. Het Ministerie van VWS ondersteunt deze inspanningen onder meer via kwaliteitsgelden voor de kraamzorg.
Hoe reageert u op de signalen dat steeds meer gezinnen aangeven de eigen bijdrage voor kraamzorg niet te kunnen betalen en dat het aantal gezinnen dat minder kraamzorg krijgt vanwege de kosten in drie jaar is verdriedubbeld? Hoe verhoudt dit zich tot het belang dat het kabinet hecht aan de eerste 1.000 dagen van kinderen?
Ik vind het belangrijk dat zorg terecht komt bij de gezinnen die dit het hardst nodig hebben en dat kinderen een goede start maken. Ik vind het daarom zorgwekkend dat steeds meer gezinnen ervoor kiezen af te zien van kraamzorg.
Op landelijk niveau zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal mensen en de exacte reden waarom zij afzien van kraamzorg. Wel blijkt uit onderzoek3 dat niet alleen financiële overwegingen reden zijn voor het minder of niet gebruiken van kraamzorg. Dit ligt genuanceerder. In sommige gevallen is bijvoorbeeld de informatie over de kraamzorg en de eigen bijdrage onvoldoende toegespitst op kwetsbare doelgroepen, waardoor zij afzien van kraamzorg. Ook kunnen de tekorten in de sector een rol spelen bij de verminderde afname van kraamzorg.
Om passende kraamzorg te realiseren is er door Bo Geboortezorg en ZN een gezamenlijk visie en versnellingsagenda voor de kraamzorg ontwikkeld4. De twee partijen willen hierin ook aandacht besteden aan de eigen bijdrage. Ik volg dit proces nauwgezet en houd vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat het idee van gelijke kansen een keiharde leugen blijkt op het moment dat u mensen vanaf dag één beboet door het opleggen van een eigen bijdrage als ze hun kind een goede start willen geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik vind het belangrijk dat kraamvrouwen, hun pasgeborene(n) en gezin de zorg krijgen die zij nodig hebben en dat kinderen een goede start maken. Vanuit het Ministerie van VWS wordt dit bijvoorbeeld ondersteund door middel van het landelijk actieprogramma Kansrijke Start. Ook worden gemeentepolissen voor minima aangeboden voor het dekken van de eigen bijdrage.
Zoals aangegeven bij vraag 2, zijn financiële overwegingen niet de enige reden om af te zien van kraamzorg. Ook informatievoorziening en de tekorten in de sector spelen hierin een rol.
Ik ben blij dat Bo Geboortezorg en ZN werken aan een toekomstbestendige sector en passende kraamzorg. Ik acht het van groot belang dat zij uitvoering geven aan de versnellingsagenda en de komende maanden betekenisvolle stappen zetten. Het Ministerie van VWS ondersteunt deze transitie onder andere via kwaliteitsgelden voor de kraamzorg en aanvullende onderzoeksmiddelen via het ZonMw programma Zwangerschap en geboorte III.
Bent u bereid om de eigen bijdrage voor kraamzorg af te schaffen, zodat kraamzorg niet langer ontoegankelijk wordt gemaakt voor ouders met een lager inkomen?
Het afschaffen van de eigen bijdrage voor de kraamzorg kost circa 25 miljoen. Ik heb daar geen dekking voor. De kraamzorg is wel uitgezonderd van het eigen risico.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat met ingang van 2027 het eigen risico meer dan gehalveerd wordt door deze te verlagen naar € 165,–. Daarnaast wordt vanaf 2027 het eigen risico voor de medisch specialistische zorg met de tranchering gemaximeerd op € 50,– per behandeling. Deze maatregelen zorgen voor een gelijkwaardigere toegang van zorg voor alle verzekerden.
Hoe verhoudt de vergoeding van wachtdiensten bij kraamverzorgenden zich tot de vergoedingen voor wachtdiensten in andere (deel)sectoren? Kunt u dit met een tabel inzichtelijk maken?
De afspraken over de vergoeding van bereikbaarheidsdiensten verschillen per cao en zijn lastig te vergelijken. Weergave in een tabel is daarom niet mogelijk. In sommige cao’s gaat het om een vergoeding per dienst, in andere cao’s om een vergoeding per uur. Ook kan er sprake zijn van een vergoeding in vrije tijd. Op basis van een aantal cao’s beschik ik over onderstaande informatie. Het uitleggen van de cao-afspraken is echter aan sociale partners.
In de Cao Kraamzorg is voor maandag t/m vrijdag per blok van maximaal 8 uur een bruto vergoeding van € 11,44 opgenomen. Zaterdag, zondag en feestdagen is de bruto vergoeding per blok van maximaal 8 uur € 17,16. Indien de werknemer tijdens het «wachtdienstblok» niet is opgeroepen voor het verlenen van partusassistentie of ingezet voor een verzorging, ontvangt de werknemer 150% van de vergoeding van dát «wachtdienstblok».
Ter vergelijking: in de Cao VVT is de vergoeding voor bereikbaarheids- of consignatiedienst van maandag t/m vrijdag tussen 06.00 en 00.00 uur € 3,50 per uur. Voor bereikbaarheids- of consignatiedienst op zaterdag, zondag, feestdag en in de nacht is dat € 7,00 per uur. In de Cao Ziekenhuizen is de vergoeding per bereikbaarheidsdienst van 12 uur op feestdagen € 162,50, op zaterdagen en zondagen € 137,50 en op overige dagen € 87,50. In de Cao Gehandicaptenzorg ontvangen medewerkers voor de uren doorgebracht in bereikbaarheids-, consignatie- en consultatiedienst een compensatie in vrije tijd, namelijk per uur 3/18 op erkende feestdagen, 2/18 op zaterdagen en zondagen en 1/18 op overige dagen.
Deelt u de analyse dat de slechte betaling van wachtdiensten verbeterd moet worden om het tekort aan kraamverzorgenden aan te pakken?
Nee, deze analyse deel ik niet. Bijna alle sectoren in de economie hebben namelijk te maken met personeelstekorten. Ook deelsectoren met hogere vergoedingen voor bereikbaarheidsdiensten, zoals bijvoorbeeld de ziekenhuizen, hebben last van personeelstekorten. De aantrekkelijkheid van werken in de zorg is niet enkel afhankelijk van het salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden spelen ook een grote rol in de keuze om wel of niet in de zorg te (blijven) werken. Het uitstroomonderzoek van RegioPlus5 laat zien dat arbeidsvoorwaarden niet bij de eerste 5 redenen staat om te vertrekken bij een werkgever. Om personeel te behouden zijn in eerste instantie werkgevers aan zet. Via de leidraad vakmanschap en werkplezier – die ik als bijlage bij het aanvullend zorg en welzijnsakkoord naar uw Kamer zal sturen – zal ik op basis van voorlopers handvatten bieden aan werkgevers om hier verder mee aan de slag te gaan.
Tot slot wil ik benadrukken dat sociale partners in de zorg besluiten en afspraken maken over de arbeidsvoorwaarden en daarmee ook over de vergoeding van wachtdiensten. Ik ben geen partij aan de cao-tafel en mag mij hier op grond van internationale verdragen ook niet in mengen.
Bent u bereid om via de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA)-middelen voldoende budget beschikbaar te stellen om een betere vergoeding van wachtdiensten mogelijk te maken?
Ik stel ieder jaar extra marktconforme arbeidsvoorwaardenruimte (ova) beschikbaar via ophoging van de financiële kaders en de gereguleerde tarieven. Zo ook voor de kraamzorg. Het is aan sociale partners om op basis hiervan te komen tot passende cao-afspraken. De beloning en invulling van wachtdiensten maken daar ook onderdeel vanuit. VWS is geen partij aan deze cao-tafel en mag zich op grond van internationale verdragen ook niet met deze afspraken bemoeien. Uiteraard dienen de afspraken over wachtdiensten en de toepassing daarvan in de praktijk -daarbij wel in lijn te zijn met wet- en regelgeving, zoals de Arbeidstijdenwet en de Wet Minimumloon.
Als u meer budget beschikbaar wil stellen, heeft u daar dekking voor nodig.
Bent u bekend met het artikel «Virus maakt opmars in China, beelden van volle ziekenhuizen»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Eyeing Potential Bird Flu Outbreak, Biden Administration Ramps Up Preparedness»?2
Ja.
Kunt u reageren op de beslissing van de Verenigde Staten om extra geld toe te wijden aan pandemische paraatheid, in het licht van recente virusuitbraken?
Het Amerikaanse Ministerie van Volksgezondheid, het US Department of Health and Human Services (HHS), heeft 17 januari jl. bekend gemaakt dat het 590 miljoen dollar zal investeren in de ontwikkeling van een mRNA-gebaseerd vaccin van het farmaceutische bedrijf Moderna voor de mogelijke inzet tegen pandemische influenza, waaronder ook ten behoeve van een H5N1 mRNA vaccin tegen de vogelgriep. Deze investering komt bovenop eerdere steun van de Amerikaanse overheid aan het bedrijf in 2023 om een mRNA vaccin te ontwikkelen tegen pandemische influenza. De ontwikkeling van nieuwe vaccins is een belangrijk onderdeel van de paraatheid en respons tegen toekomstige grootschalige uitbraken van infectieziekten. In die zin juich ik dergelijke investeringen toe, ook omdat in de Verenigde Staten op dit moment een uitbraak van vogelgriep onder melkkoeien plaatsvindt.
Een vaccin wordt pas ingezet als er een uitbraak van een virus als vogelgriep is. Ik ben van mening dat het erg belangrijk is om ook aan de preventieve kant de monitoring en surveillance systemen optimaal in te zetten en maatregelen te treffen om een uitbraak zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Op Europees niveau zijn in de afgelopen jaren gezamenlijke aanbestedingen gedaan in beschikbaarheidscontracten voor de productie van pandemische griepvaccins, om in tijd van crisis snel te kunnen beschikken over grote hoeveelheden vaccins, en in noodvoorraden en productiecapaciteit voor op eiwit gebaseerde vaccins tegen de in de EU vigerende variant van de vogelgriep. Ons land neemt aan deze contracten deel. Ten slotte heeft de Europese Commissie beschikbaarheidscontracten afgesloten met een aantal Europese fabrikanten voor de productie van ruim 325 miljoen vaccins, waaronder eiwit gebaseerde vaccins, vector gebaseerde vaccins en ook mRNA vaccins. Ten slotte investeert de Europese Unie ook in belangrijke mate in de ontwikkeling van EU-samenwerking rondom en in de ontwikkeling van nieuwe vaccins. Hiervoor was in 2024 ruim 149 miljoen euro beschikbaar.3
Kunt u aangeven of en hoe er overleg plaatsvindt met uw Europese collega’s over deze mondiale pandemische ontwikkelingen?
Na de Covid-19 pandemie is er op Europees niveau een uitbreiding van wet- en regelgeving en instrumenten geweest. Zo is in 2022 de verordening Ernstige Grensoverschrijdende Gezondheidsbedreigingen (EU-verordening EU/2022/2371) aangenomen, met daarin een versterking van instrumenten, structuren en mechanismen op het vlak van preventie, paraatheid en respons, met name ook rondom infectieziekten en een mogelijke pandemie. Ook is er een Europees noodkader vastgesteld door de Raad (Raadsverordening EU/2022/2372), met daarin opschalingsmogelijkheden om de beschikbaarheid van medische producten te borgen in crisistijd. De EU heeft daarmee aanvullende, coördinerende en ondersteunende bevoegdheden gekregen, waarmee zij ook de lidstaten in de gelegenheid stelt om samenwerking waar dat wenselijk wordt geacht te versterken.
Onder de EU-verordening is ook het EU-gezondheidsbeveiligingscomité operationeel dat meerdere keren per maand overlegt over gezondheidsbedreigingen binnen de EU, maar ook daarbuiten zoals over de verspreiding van de vogelgriep in de Verenigde Staten, en infectieziekten als mpox en Marburg in Afrika. Het Ministerie van VWS neemt hieraan deel. Daarbij wordt informatie gedeeld door EU-agentschappen zoals het Europees Centrum voor Ziektepreventie en -Bestrijding (ECDC), het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA). Ook de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (DG HERA) draagt hieraan bij en wordt er nauw samengewerkt met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Waar nodig kunnen er via opinies en aanbevelingen op EU-niveau acties ondernomen worden.
Op deze wijze houdt het Ministerie van VWS samen met internationale collega’s een vinger aan de pols. Wanneer nodig kan er op Raadsniveau worden opgeschaald, zowel binnen de EU-gezondheidsraad als via het geïntegreerde politieke crisisrespons mechanisme van de Raad (IPCR).
Wat zijn volgens u momenteek de belangrijkste knelpunten in de pandemische paraatheid van Nederland en welke maatregelen gaat u nemen om deze aan te pakken?
De COVID-19-pandemie leerde ons dat we beter voorbereid moeten zijn op potentiële pandemieën. Daarom heeft het Ministerie van VWS het beleidsprogramma pandemische paraatheid gestart waarin ook de lessen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), die hebben aangegeven waar de belangrijkste knelpunten zaten, zijn betrokken. In de afgelopen jaren is hard ingezet op het versterken van onze paraatheid, zoals te lezen in de voortgangsbrief over het programma4 en in de reactie op de rapporten van de OVV.5 Hier zijn het ministerie en verschillende veldpartijen nog volop mee bezig. Tegelijkertijd moeten wij paraat staan voor ander onheil dat op ons afkomt, zoals hybride conflicten, een natuurramp of een nieuwe pandemie. Deze dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Doel is om ten tijde van crisis, ontwrichting en conflict de publieke, curatieve en langdurige gezondheidszorg in Nederland voor zoveel mogelijk mensen zo lang mogelijk toegankelijk te houden, met een daarbij passende kwaliteit. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid, waar uw Kamer op 6 december jl. per brief over is geïnformeerd, wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. In dit traject wordt ook de weerbaarheidsopgave voor de zorg nader geconcretiseerd. De maatregelen die bijdragen aan pandemische paraatheid, fungeren tevens als fundament voor basis noodzorg bij crisis en conflict en zullen hier dan ook bij worden betrokken.
Herkent u de zorgen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat Nederland niet voorbereid is op een volgende pandemie? Zo ja, welke zorgen deelt u? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS herkent de zorgen van de OVV. Welke ramp zich ook voordoet: we moeten in alle gevallen paraat en weerbaar zijn. We leven in een tijd waarin we worden geconfronteerd met allerlei dreigingen die ook onze gezondheid en toegang tot zorg kunnen raken. Denk aan dreigingen van conflicten, natuurrampen of pandemieën. Het is belangrijk dat we voor crises paraat en weerbaar zijn. Daarbij staat centraal dat – wat er ook gebeurt – zoveel mogelijk patiënten zo lang mogelijk zorg blijven krijgen van passende kwaliteit. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid wordt in de komende maanden verder uitgewerkt. De zorg speelt daarin een belangrijke rol.
Het streven is om de maatregelen die zijn gestart in het kader van pandemische paraatheid en even noodzakelijk zijn in voor basisnoodzorg in het kader van weerbaarheid, voort te zetten. Zoals eerder aangegeven wordt er gezocht naar middelen hiervoor. Daar is tijd voor nodig. Het Ministerie van VWS verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder.
Kunt u inzicht geven in de concrete stappen die u heeft gezet om alternatieve financiering te vinden voor de Nederlandse pandemische paraatheid gezien de eerder aangekondigde bezuiniging van 300 miljoen euro en welke opties worden momenteel overwogen?
De bezuinigingen op pandemische paraatheid lopen de komende jaren op en zullen in 2029 het volledige bedrag van 300 miljoen omvatten. De 50 miljoen die in 2025 moest worden bezuinigd op pandemische paraatheid, is ingevuld door een aantal beleidsvoornemens die in 2025 zouden starten «on hold» te zetten. Oftewel: er start in 2025 geen nieuw beleid, maar al het beleid dat al loopt, gaat gewoon door. Het Ministerie van VWS verwacht u na de voorjaarsnota, medio 2025, meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder. U kunt ervan op aan dat deze opgave de volle aandacht heeft.
Hoe verhoudt de bezuiniging op zorgstages zich tot de noodzaak van voldoende zorgpersoneel voor een goede pandemische paraatheid?
Het Stagefonds is bedoeld om meer stageplekken te creëren en hiermee de instroom in de zorg te vergroten. Daarmee is het ook van invloed op de beschikbaarheid van zorgpersoneel bij een crisis, zoals een pandemie. De Algemene Rekenkamer heeft in haar Verantwoordingsonderzoek 2022 geconcludeerd dat het stopzetten van de subsidie via het Stagefonds waarschijnlijk geen directe gevolgen zal hebben voor het aantal stageplaatsen in de zorg. Zorginstellingen hechten voor zichzelf en voor het brede maatschappelijk belang waarde aan het aanbieden van stageplaatsen voor werving van personeel. Daarmee is het aanbieden van stages onderdeel van het strategische personeelsbeleid van zorginstellingen en niet primair afhankelijk van de subsidie. Uit het onderzoek blijkt dat de subsidie niet nauw verbonden is aan het aantal stageplaatsen. De grootste uitdaging bij het creëren van meer stageplekken is niet het gebrek aan financiële middelen, maar een tekort aan stagebegeleiders. Extra geld vanuit het Stagefonds zou dit structurele probleem niet oplossen. Daarmee draagt het Stagefonds te weinig bij aan het aan het beschikbaar hebben van voldoende zorgpersoneel voor het leveren van goede reguliere zorg, maar ook voor het leveren van zorg ten tijde van crises.
Kunt u aangeven welke stappen u onderneemt om de vaccinatiebereidheid in Nederland te vergroten als onderdeel van de pandemische paraatheid?
In het licht van de gedaalde vaccinatiegraden zet de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport in op het vergroten van het vertrouwen in vaccinaties. Bijvoorbeeld door voorlichting over vaccinaties beter te laten aansluiten op de behoeften van doelgroepen die op dit moment minder goed worden bereikt.
Hiertoe wordt, onder voorbehoud van goedkeuring van de VWS-begroting door de Eerste Kamer, met de G4-gemeenten een pilot opgezet voor het intensiveren van de wijkgerichte aanpak en het landelijk verspreiden van geleerde lessen.6 Omdat het in een mogelijke volgende pandemie opnieuw nodig kan zijn om in korte tijd veel mensen te vaccineren, draagt het versterken van het vertrouwen in vaccinaties ook bij aan de pandemische paraatheid.
Ten aanzien van de vaccinatiebereidheid geven experts aan dat succesvol vaccineren tijds-en arbeidsintensief is, hoe verhoudt dit zich tot de bezuinigingen op onder andere de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD)?
Het kabinet zet volop in op preventie om de gezondheid van alle Nederlanders te beschermen en te bevorderen. Vaccinatie is hier een belangrijk onderdeel van. Op de uitvoering van vaccinatieprogramma’s wordt door het kabinet niet bezuinigd. Sterker nog, er wordt – indien de VWS-begroting wordt goedgekeurd door de Eerste Kamer – dit jaar meer geïnvesteerd.
Kunt u reageren op het advies van experts, zoals de regionaal directeur van WHO Europa, om maatregelen te nemen tegen luchtwegvirussen zoals thuisblijven bij verkoudheidsklachten en het dragen van mondkapjes op drukke plekken?
Deze adviezen komen in grote lijnen overeen met het advies dat ook door het RIVM wordt gegeven en zijn dus herkenbaar. Het RIVM-advies luidt als volgt:
Kunt u aangeven of recent pandemiestimulaties zijn uitgevoerd om de paraatheid van zorginstellingen te testen en zo ja, welke lessen zijn hieruit getrokken?
Zorgorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun voorbereiding op crises omstandigheden, inclusief het opstellen van hun opleidings-, trainings- en oefen- (OTO) programma en het bepalen van scenario’s voor oefeningen binnen de eigen organisatie. In algemene zin wordt er gewerkt aan het versterken van samenwerking en kennisdeling om de pandemische paraatheid verder te verbeteren. Voorbeelden van recente trainingen en oefeningen met een pandemisch scenario zijn het scholen van medewerkers van de High Level Isolation Unit in het Radboudumc, het oefenen van de inzet van de isolatieboxen van het Calamiteitenhospitaal, (boven) regionale oefeningen van GGD-organisaties in verschillende regio’s, de ondersteuning bij de ontwikkeling van een leermodule infectieziektebestrijding en een ketenoefening op basis van Viraal Hemoragisch Koorts (VHK) in Noord-Nederland. Binnen veel zorginstellingen is infectiepreventie een vast onderdeel van standaard scholingen voor medewerkers, denk hierbij bijvoorbeeld aan het gebruik van persoonlijke beschermende maatregelen. Komende tijd wordt er regionaal en landelijk verder gewerkt aan het actualiseren en generiek maken van plannen voor coördinatie en samenwerking in onder andere een pandemisch scenario. In het najaar van 2025 staat een landelijke oefening gepland om het landelijke plan te oefenen. Ook regionaal zijn er oefeningen gepland die gericht zijn op (keten) samenwerking.
Wat is de stand van zaken met de vogelgriepuitbraak in Nederland?
Na bijna een jaar zijn sinds 18 november weer drie besmettingen met het hoogpathogene vogelgriepvirus geconstateerd. De Deskundigengroep Dierziekten heeft op 29 januari 2025 een nieuwe risicobeoordeling uitgevoerd, waarin wordt aangegeven dat de kans dat een pluimveebedrijf besmet raakt, op dit moment hoog is. Daarbij is de mate van onzekerheid groot. Het blijft daarom van belang dat we ons blijven voorbereiden op mogelijke uitbraken van vogelgriep en maatregelen nemen om de kans op een uitbraak te verkleinen.
Is het risico op een (dodelijke) vogelgriepbesmetting voor Nederlandse pluim- en rundveehouders vergelijkbaar met dat van pluim- en rundveehouders in de Verenigigde Staten? Zo ja, Kunt u toelichten of u naar aanleiding van het bericht uit Louisiana, over het eerste dodelijke slachtoffer van de vogelgriep door contact met pluimvee3, van plan bent extra maatregelen te nemen?
In Nederland heb ik geen aanwijzingen voor vogelgriep bij runderen (Kamerstuk 28 807, nr. 303). Het risico voor Nederlandse rundveehouders is daarom niet vergelijkbaar met rundveehouders in de Verenigde Staten (VS). Onder pluimvee zijn er nog af en toe uitbraken in Nederland. Het is lastig te beoordelen of het risico voor Nederlandse pluimveehouders vergelijkbaar is met die van pluimveehouders uit de VS. Dit is onder andere afhankelijk van het type virus, de infectiedruk en de mate van blootstelling. De H5N1-variant die in de VS rondgaat komt in Nederland, en in de rest van Europa, op dit moment niet voor. Daarnaast wordt in Nederland met de monitoring en Early Warning systematiek hoogpathogene vogelgriep (HPAI) in pluimvee snel opgespoord en wordt het besmette pluimvee vaak binnen een dag geruimd door de NVWA om de kans op verspreiding zo klein mogelijk te houden. Het Ministerie van LVVN blijft in samenwerking met het Ministerie van VWS de ontwikkelingen hieromtrent volgen.
De casus waarnaar u verwijst betreft een persoon met een leeftijd boven de 65 jaar met een onderliggende ziekte. Deze persoon was blootgesteld geweest aan besmette wilde vogels en hobby pluimvee. Er waren geen aanwijzingen voor mens-op-mens transmissie. Deze casus is besproken in het Signaleringsoverleg-Zoönosen en de experts hebben geen aanleiding gezien om aanvullende veterinaire of volksgezondheidsmaatregelen te adviseren.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat pluimveebedrijven zich niet in de buurt van waterrijke gebieden vestigen, om zo besmettingen en uitbraken te minimaliseren?
In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) is door het vorige kabinet opgenomen dat er een impactanalyse wordt uitgevoerd naar mogelijke structuurmaatregelen: een verbod op nieuwvestiging en/of een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden en in waterrijke gebieden. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) voeren momenteel een analyse uit naar de impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Daarna zullen andere experts een inschatting maken van de verwachte impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Dit soort structuurmaatregelen zijn ingrijpend. Met deze impactanalyse en een juridische analyse zal een zorgvuldige weging worden gemaakt op basis van proportionaliteit, geschiktheid en noodzaak.
Erkent u dat een hoge veedichtheid het risico op het ontstaan en verspreiden van zoönose, zoals de vogelgriep, vergroot? Zo ja, kunt u afzonderlijk antwoord geven op de vragen 17, 18 en 19?
In 2023 is het rapport «Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijen» aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 683, nr. 273). Dit rapport is opgesteld door een expertgroep onder leiding van de voorzitter van het Netherlands Centre for One Health. De experts geven aan dat het algemene beeld is dat een hoge bedrijfsdichtheid de kans op tussenbedrijfstransmissie vergroot. In dit rapport wordt met modellering wetenschappelijk onderbouwd dat een hogere bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven de kans op tussenbedrijfstransmissie van het vogelgriepvirus vergroot. Vanwege dit verhoogde risico worden bij (dreigende) uitbraken aanvullende maatregelen getroffen in deze gebieden.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat de pluimveedichtheid in een gebied op een dusdanig niveau is dat de kans op besmetting tussen bedrijven gering is?
Pluimveehouders zijn zich erg bewust van de risico’s op vogelgriep, zeker in gebieden met een hoge concentratie van bedrijven. Het algemene beeld is dat pluimveehouders en dierenartsen alert zijn en verdenkingen snel melden. De NVWA handelt ook zeer snel bij verdenkingen van vogelgriep. Bij een besmetting wordt direct geruimd. Dit beperkt de risico’s op verspreiding van vogelgriep tussen bedrijven aanzienlijk. Zoals in het antwoord op vraag 15 is beschreven, wordt daarnaast momenteel een impactanalyse uitgevoerd naar structuurmaatregelen in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden. Dat betreft een eventueel verbod op nieuwvestiging en/of uitbreiding van pluimveebedrijven in deze gebieden. Daarnaast hebben 245 pluimveehouders zich aangemeld voor de landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging (Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv en de Lbv-plus)). Dit kan ertoe leiden dat het aantal pluimveebedrijven in deze gebieden afneemt, wat er weer toe kan leiden dat de kans op uitbraken met en verspreiding van vogelgriep afneemt. Het is op voorhand moeilijk te voorspellen hoe groot het effect hiervan zal zijn; dat hangt onder meer af van aan hoeveel en welke pluimveehouders de subsidie wordt verleend.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat gemengde bedrijven extra maatregelen nemen om intersoortelijke transmissies te voorkomen?
Ten algemene geldt dat het niet mogelijk is om verspreiding van zoönosen en dierziekten volledig te voorkomen. Het beleid is er wel op gericht om het risico op uitbraken en verspreiding zoveel mogelijk te verlagen. Bij een uitbraak van vogelgriep onder het pluimvee op een bedrijf waar ook varkens en/of rundvee wordt gehouden, wordt ook standaard onderzoek naar vogelgriep gedaan bij de varkens en/of het rundvee op het bedrijf. Tot nu toe is nog nooit vogelgriep bij varkens en runderen vastgesteld in Nederland.
Voor pluimveebedrijven wordt op korte termijn een verplicht bioveiligheidsplan ingevoerd. Daarin zijn specifieke aandachtspunten opgenomen voor gemengde bedrijven. Op termijn wordt het bioveiligheidsplan ook voor andere sectoren uitgerold.
De landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging kunnen er ook toe leiden dat gemengde bedrijven stoppen. Het is vooraf moeilijk te voorspellen wat het effect hiervan zal zijn op het aantal gemengde bedrijven.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat veebedrijven, zoals pluimvee en rundvee, een laag risico hebben elkaars dieren te besmetten? Kijkt u daarbij naar mogelijkheden om te zorgen dat veebedrijven zich niet dicht bij elkaar vestigen, en zo de veedichtheid van verschillende soorten te verkleinen?
We hebben in Nederland een goed monitoringsysteem waarmee signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig kunnen worden opgespoord en opgevolgd. Sinds 2003 is de basismonitoring (uitgevoerd door Royal GD) operationeel, met als doel het opsporen van uitbraken van bekende en onbekende ziekteverwekkers of aandoeningen bij landbouwhuisdieren. Nieuwe verschijnselen en veranderende trends worden door de basismonitoring opgemerkt en zorgvuldig geanalyseerd.
Daarnaast worden bij iedere uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers en/of varkens aanwezig zijn, de herkauwers en/of varkens gescreend op vogelgriep. Ook is het verplicht om een positieve laboratoriumuitslag van vogelgriep bij zoogdieren te melden bij de NVWA.
Bij verdenkingen of uitbraken van dierziekten waarbij meerdere diersoorten gevoelig zijn voor de ziekteverwekker, kunnen (preventieve) maatregelen getroffen worden die toezien op alle gevoelige diersoorten, bijvoorbeeld een bezoekersverbod, hygiënemaatregelen of een vervoersverbod.
In het antwoord op vraag 15 en 17 is aangegeven dat er nu een impactanalyse wordt uitgevoerd naar structuurmaatregelen voor pluimveebedrijven in o.a. pluimveedichte gebieden. Dergelijke maatregelen zijn ingrijpend en vergen een stevige onderbouwing en nieuwe wettelijke bevoegdheden. Er worden geen vergelijkbare ruimtelijke maatregelen verkend voor andere veehouderijen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk gezien de actuele en mondiale pandemische ontwikkelingen te beantwoorden?
Ja.
Hulpmiddelen en voorzieningen voor mensen met een beperking. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerder gestelde Kamervragen over hulpmiddelen voor mensen met een beperking van 7 februari 2024?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat ondanks dat uw ambtsvoorganger de noodzaak erkent van snelle levering en reparaties, er nog steeds regelmatig berichten zijn van mensen die ernstig in hun leven of hun gezondheid worden belemmerd, omdat hulpmiddelen niet worden geleverd of reparaties lang op zich laten wachten?
Ik vind het vreselijk als mensen (te) lang moeten wachten op de levering of reparatie van hun hulpmiddel(en), zeker wanneer dat mensen betreft die ernstig nadeel ondervinden van deze wachttijd, bijvoorbeeld doordat zij niet meer (zelfstandig) kunnen participeren in de maatschappij. Zoals mijn ambtsvoorganger eerder aan uw Kamer schreef, treedt er met name vertraging op als sprake is van een aan de cliënt aangepast complex hulpmiddel. Ook zijn onderdelen niet altijd beschikbaar. Uit navraag bij branchevereniging Firevaned blijkt dat er nog steeds sprake is van levertijden als gevolg van schaarste van onderdelen.
Firevaned geeft aan dat dit wordt versterkt door de grote diversiteit en complexiteit van hulpmiddelen. In complexe situaties kan een hulpmiddel uit onderdelen van drie tot vier fabrikanten bestaan. Ook heeft de hulpmiddelen branche nog steeds te maken met een krappe arbeidsmarkt, met name in uitvoerende beroepen zoals bij monteurs. Dit kan ook bijdragen aan langere wachttijden.
Daarnaast kan een lange duur van levering of reparatie aan communicatie tussen verschillende partijen liggen. Dit komt vaker voor bij complexe problematiek. Daarvoor heeft mijn voorganger met samenwerkingspartners het Convenant maatwerkprocedure toegang opgesteld met als doel dat cliënten met complexe op-maat-gemaakte hulpmiddelen en/of in complexe situaties zo snel mogelijk een passend hulpmiddel ontvangen. In 2025 werk ik aan het vergroten van de naleving van dit convenant. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 10.
Vertegenwoordigers van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren en leveranciers van hulpmiddelen geven aan dat het algemene beeld is dat de meeste hulpmiddelen binnen de gemaakte afspraken beschikbaar komen of worden gerepareerd. In individuele gevallen kan het langer duren voordat een (gerepareerd) hulpmiddel beschikbaar komt.
Is er een goed beeld van de wachttijden? Zo nee, bent u bereid om dit te monitoren?
De branchevereniging Firevaned geeft aan dat leveranciers zicht hebben op de wachttijden voor levering en reparaties van hulpmiddelen. Deze informatie delen zij met de opdrachtgever, op basis van gemaakte afspraken. Daarnaast is in het Landelijk normenkader hulpmiddelen opgenomen dat de gemeente afspraken maakt over de wacht- en levertijden in de overeenkomsten met de leveranciers en daar ook op stuurt. En dat de gemeente en/of de leverancier de cliënt proactief op de hoogte houdt van diens aanvraag en/of levering van het hulpmiddel, zodat deze informatie ook inzichtelijk is voor de cliënt zelf.2
Ik vind het niet nodig om, naast de afspraken die veldpartijen maken over het in beeld brengen van wachttijden, een monitor op te zetten. Wel ben ik bereid om te bekijken of algemene ontwikkelingen met betrekking tot de (ervaren) problematiek rond wachttijden een plek kunnen krijgen in de uitwerking van het VN-verdrag Handicap. Hier informeer ik uw Kamer voor het zomerreces over.
Deelt u de mening dat het dagenlang moeten wachten op reparaties in tegenspraak is met het VN-verdrag Handicap, onder meer artikel 9, 19, 20, 29 en 30?
Het belang van het naleven en het implementeren van het VN-verdrag Handicap, waaronder de door u genoemde artikelen, onderschrijf ik. Gemeenten spelen een belangrijke rol bij het implementeren van dit VN-verdrag, waaronder het zorgen voor passende ondersteuning, zorg en toegang tot eventuele hulpmiddelen. Daarbij hebben gemeenten de vrijheid en verantwoordelijkheid om deze verdragsverplichtingen in te vullen op een manier die aansluit bij de specifieke, lokale context. Ik vertrouw erop dat gemeenten en aanbieders zich maximaal inspannen om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking die afhankelijk zijn van hulpmiddelen zo snel mogelijk geholpen worden, zodat zij zo goed mogelijk mee kunnen doen in de samenleving.
Bent u bereid om in de stelselwetten, waar u in de vorige antwoorden naar verwijst, afspraken op te nemen over wettelijke termijnen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid om in de stelselwetten (Wmo, Zvw en Wlz) afspraken op te nemen over wettelijke termijnen. Het is aan veldpartijen om daar gezamenlijk afspraken over te maken en deze na te komen.
Bij het verstrekken van hulpmiddelen vanuit de Wmo geldt dat het aan gemeenten is om passende afspraken te maken met leveranciers over de service aan hulpmiddelen, ook specifiek voor de maatwerkvoorzieningen. In het Landelijk normenkader hulpmiddelen is opgenomen dat de gemeente afspraken maakt over de wacht- en levertijden in de overeenkomsten met de leveranciers en daar ook op stuurt.
Het is aan zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat een Zvw-verzekerde altijd kan beschikken over een geschikt hulpmiddel. Tevens hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, die al wettelijk is vastgelegd.3 Om hieraan te voldoen maken zorgverzekeraars onder andere afspraken over de toegang en bereikbaarheid van hulpmiddelenzorg met gecontracteerde zorgverleners en maken ze overeenkomsten met leveranciers van hulpmiddelen. Dit omvat ook afspraken over eventuele reserve en vervangende hulpmiddelen.
Daarnaast kunnen hulpmiddelen ook vanuit de Wlz verstrekt worden. Dit geldt voor cliënten met een Wlz-indicatie die verblijven in een zorginstelling. Zorgkantoren maken afspraken met leveranciers van mobiliteitshulpmiddelen. Het Protocol Mobiliteitshulpmiddelen Wlz maakt deel uit van dit contract. Dit protocol omvat onder andere de levertijden van hulpmiddelen. Voor andere individuele hulpmiddelen (zoals incontinentiemateriaal) sluiten zorgkantoren ook contracten met leveranciers. Inhoudelijk sluiten zij hierbij aan bij de contracten die zorgverzekeraars afsluiten. Tevens is in de Wlz vastgelegd dat zorgkantoren én Wlz-uitvoerders een zorgplicht hebben.4
Waar kunnen mensen naar toe op het moment dat de verantwoordelijke gemeente, het zorgkantoor of de verzekeraar niet voldoet aan de domeinspecifieke afspraken of de zorgplicht?
Voor de Wmo geldt dat cliënten contact op kunnen nemen met het sociaal wijkteam of het Wmo- of zorgloket van hun gemeente. Daarnaast is het mogelijk om een klacht in te dienen bij de gemeente. Een onafhankelijke cliëntondersteuner kan hierbij ondersteunen. Voor de Zvw geldt dat een verzekerde contact kan opnemen met de desbetreffende zorgverzekeraar wanneer diegene het hulpmiddel niet (tijdig) ontvangt. Zo nodig kan de verzekerde ook een klacht indienen bij de zorgverzekeraar. Voor de Wlz geldt dat de zorginstelling het zorgkantoor kan verzoeken om te bemiddelen wanneer de hulpmiddelenleverancier niet tijdig levert.
Als zorgverzekeraars of zorgkantoren in gebreke blijven, dan kan er een melding gedaan worden bij de NZa. De NZa heeft hier een meldpunt voor ingericht.5 Specifiek voor de Zvw geldt dat een verzekerde ook contact op kan nemen met de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen en daar, zo nodig, een klacht in kan dienen. Tot slot kunnen cliënten terecht bij de Nationale ombudsman met een klacht over een overheidsinstelling of organisatie die een overheidstaak uitvoert.
Wie controleert of gemeenten, zorgkantoren en verzekeraars zich houden aan de afspraken? Is er ook een toezichthoudende instantie die kan handhaven en deze partijen op hun verantwoordelijkheden wijst als die niet worden nagekomen?
Het is aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat het college op een passende manier invulling geeft aan de verplichtingen die gemeenten hebben in het kader van de Wmo. De NZa houdt toezicht op het nakomen van de zorgplicht door zorgverzekeraars en zorgkantoren.
Op welke manier heeft uw ambtsvoorganger de signalen doorgegeven aan gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars en wat is daar vervolgens mee gedaan?
De signalen over wachttijden zijn doorgegeven aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De VNG heeft vervolgens een aantal keer overlegd met branchevereniging Firevaned over mogelijke oplossingen. Maar, doordat een groot deel van de problematiek zit in de schaarste van onderdelen en krapte op de arbeidsmarkt is deze problematiek niet makkelijk te verhelpen.
Er is contact geweest met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) over de wachttijden van reparaties van hulpmiddelen. ZN gaf aan dat in de overeenkomsten die zorgverzekeraars afsluiten met hulpmiddelenleveranciers, onder andere afspraken worden opgenomen over reparaties, vervangende hulpmiddelen en hulpmiddelen die van levensbelang zijn.
Vanuit de zorgkantoren wordt aangegeven de signalen over te lange wachttijden bij reparaties niet te herkennen. Hulpmiddelen in de Wlz worden enkel verstrekt aan cliënten die verblijven in zorginstellingen. Doordat cliënten gezamenlijk op één locatie woonachtig zijn, zijn leveranciers beter gefaciliteerd om tijdig onderhoud en reparaties, dus op grotere schaal en efficiënt, uit te voeren. De zorgkantoren geven aan de performance van de leveranciers te blijven monitoren en waar nodig, mede op basis van signalen vanuit de zorginstelling, hierover het gesprek met de leverancier aan te gaan.
Is er inmiddels een betere samenwerking tussen alle betrokken partijen om, indien nodig, tijdelijk vervangende hulpmiddelen te leveren?
Naar aanleiding van uw eerdere Kamervragen heb ik het signaal over de behoefte voor een hulpmiddelenpoule onder de aandacht gebracht bij zorgverzekeraars, gemeenten en zorgkantoren. Daarbij wil ik vermelden dat in de Wlz bijna alle zorgkantoren al jarenlang samenwerken door mobiliteitshulpmiddelen (zoals rolstoelen en aangepaste fietsen) te verstrekken vanuit enkele regionale depots, waarbij de nadruk ligt op herverstrekking.
Verder geldt voor de huidige praktijk het volgende: Firevaned geeft aan dat bij lang durende reparaties van hulpmiddelen, er wordt gezocht naar een passend vervangend hulpmiddel, om cliënten zo mobiel mogelijk te houden. De VNG geeft aan dat in de contracten met leveranciers is opgenomen dat een cliënt een vervangend hulpmiddel krijgt als die hiervan afhankelijk is. ZN geeft aan dat zorgverzekeraars voor dergelijke gevallen afspraken maken met de gecontracteerde aanbieders.
Hebben inmiddels alle gemeenten de convenanten die zijn voortgekomen uit de Verbeteragenda Hulpmiddelen ondertekend? Zo nee, bent u bereid om dit opnieuw onder de aandacht te brengen bij de desbetreffende gemeenten?
Op 20 december 2024 heb ik uw Kamer het onderzoeksrapport «Implementatie Verbeteragenda Hulpmiddelen» aangeboden.6 Van de aan het onderzoek deelnemende gemeenten geeft een meerderheid aan te handelen volgens het Convenant maatwerkprocedure toegang (63 procent) en het Convenant meeverhuizen (83 procent), maar slechts een derde tot de helft heeft deze convenanten ondertekend. De onderzoekers doen verschillende aanbevelingen om de naleving van de convenanten te vergroten en knelpunten bij gemeenten voor het ondertekenen van de convenanten weg te nemen. Ik vind het belangrijk dat er opvolging wordt gegeven aan deze aanbevelingen en dat de betrokken partijen zich hiervoor inzetten. Ik ga daarom in gesprek met Firevaned en de VNG voor de uitvoering van de aanbevelingen en zal de Tweede Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de uitkomsten van dit gesprek.
Wat kunt u nog meer doen om op korte termijn te zorgen dat mensen die lang moeten wachten op een hulpmiddel, geholpen worden?
De problematiek rondom wachttijden voor hulpmiddelen is helaas niet eenvoudig op te lossen. In het geval van arbeidstekorten en schaarste van onderdelen zoeken leveranciers onder andere de samenwerking met fabrikanten nadrukkelijker op om dit op te lossen, bijvoorbeeld door meer in te zetten op standaardisatie van onderdelen. Daarnaast kan de inzet van een casemanager vanuit de leverancier en/of gemeente waar nodig en mogelijk helpen bij het vinden van een alternatieve oplossing voor mensen die lang moeten wachten op een hulpmiddel. Tot slot zet ik in 2025 in op het verbeteren van de naleving van de Verbeteragenda Hulpmiddelen. Dat doe ik door de producten uit de Verbeteragenda, waar mogelijk, te koppelen met de uitwerking van het VN-verdrag Handicap. Daarnaast ga ik in gesprek met Firevaned en de VNG over de uitvoering van de aanbevelingen uit het bij antwoord 10 beschreven onderzoeksrapport.
De mogelijke sluiting van Gezondheidscentrum Kanaleneiland |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u de berichten gelezen over de mogelijke sluiting van het gezondheidscentrum in Kanaleneiland en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb het bericht over de mogelijke sluiting van het gezondheidscentrum in Kanaleneiland gelezen. Ik vind het belangrijk dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot huisartsenzorg in de buurt. Hiervoor is passende huisvesting een belangrijke randvoorwaarde. Huisvestingsproblematiek bij huisartsen en gezondheidscentra is een complex vraagstuk. Samen met betrokken landelijke partijen werk ik hard aan concrete oplossingen hiervoor. De huisarts is primair verantwoordelijk voor het vinden van geschikte huisvesting. Wanneer dit niet lukt, moet deze zo spoedig mogelijk aan de bel trekken bij de regionale huisartsenorganisatie (RHO) en zorgverzekeraar. Wanneer huisvestingsproblematiek leidt tot problemen in de continuïteit van zorg, dan heeft de zorgverzekeraar een belangrijke verantwoordelijkheid. Deze heeft immers zorgplicht voor zijn verzekerden.2 Dat betekent niet dat de zorgverzekeraar het probleem alleen kan oplossen. Zeker als er sprake is van ruimtegebrek in een wijk, heeft ook de gemeente een belangrijke rol om met huisartsen en zorgverzekeraars mee te denken. De gemeente kan bijvoorbeeld eerstelijnszorg in omgevingsplannen opnemen, afspraken maken met woningbouwcorporaties over de bouw en beheer van buurtgezondheidscentra, of eerstelijnszorg opnemen in gemeentelijk vastgoedbeleid.3 Gemeenten hebben ook bevestigd dat zij de maatschappelijke verantwoordelijkheid voelen om te zorgen dat in elke wijk toegang is tot eerstelijnszorg voor hun inwoners.4
Huisvestingsvraagstukken zijn veelal afhankelijk van de lokale situatie. Oplossingen kunnen alleen gevonden worden als lokale betrokken partijen goed samenwerken. Met landelijke afspraken in de handreiking Huisvesting huisartsen en gezondheidscentra5 ondersteun ik lokale partijen hierbij. Het is echter niet mijn rol om mij te mengen in specifieke casuïstiek, zoals de kwestie bij het gezondheidscentrum in Kanaleneiland. Uit contacten met de betreffende partijen weet ik dat er op lokaal niveau goed samengewerkt wordt. Dat is positief. Tegelijkertijd realiseer ik mij dat dit vraagstuk daarmee niet direct is opgelost.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de huisartsenpraktijk in Kanaleneiland zou verdwijnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u al gezet om dit te voorkomen?
Ik vind het belangrijk dat iedereen toegang heeft tot een vaste huisarts in de buurt, zodat de continuïteit van de huisartsenzorg gewaarborgd wordt. Als de toegankelijkheid van de huisartsenzorg in het geding komt (mede) door huisvestingsproblematiek, vind ik dat onwenselijk. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 ondersteun ik lokale en regionale partijen bij het vinden van oplossingen door landelijke afspraken te maken.
Heeft u gesproken met de zorgverleners die bijdragen aan en de patiënten die afhankelijk zijn van de zorg van Gezondheidscentrum Kanaleneiland? Zo ja, wanneer en met wie? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van berichtgeving over deze casus heb ik het afgelopen jaar, zoals vaker gebeurt, contact gehad met de bij deze casus betrokken partijen. Ik heb verschillende partijen gesproken waaronder de betreffende huisarts, de regionale huisartsen organisatie, de zorgverzekeraar en de gemeente. Ik heb geconstateerd dat alle partijen zich actief inzetten om het gezondheidscentrum Kanaleneiland te behouden en actief op zoek zijn naar een passende oplossing.
Wat vindt u ervan dat vastgoedondernemer Urban Interest kan bepalen dat de toegankelijkheid tot zorg afneemt, vindt u dit acceptabel? Zo nee, wat gaat u doen om dit in deze situatie en in de toekomst te voorkomen?
Urban Interest draagt geen verantwoordelijkheid met betrekking tot de zorg. De huisarts sluit als zelfstandig ondernemer een huurcontract af met de verhuurder voor de betreffende locatie. In dit contract kunnen de voorwaarden voor het beëindigen van de overeenkomst worden vastgelegd. Wanneer de verhuurder, in dit geval Urban Interest, besluit de locatie een ander doel te geven en het contract te beëindigen of niet te verlengen, is het belangrijk dat de huisarts zo tijdig mogelijk in overleg treedt met de RHO, zorgverzekeraars, en gemeenten. In het faciliteren van dit contact heeft de RHO een belangrijke rol. Ik verwacht dat partijen bij huisvestingsproblematiek acteren volgens de handelingsperspectieven die landelijk zijn afgesproken in de handreiking Huisvesting huisartsen en gezondheidscentra.6
Bij welke partij of instantie vindt u dat de verantwoordelijkheid ligt om te zorgen voor de toegankelijkheid van zorg door het behouden van het Gezondheidscentrum Kanaleneiland?
Als de continuïteit van zorg in het geding komt, ligt er zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 een belangrijke rol voor de zorgverzekeraar. Huisvestingsproblematiek binnen de huisartsenzorg is een complex vraagstuk en voor de oplossing is goede samenwerking tussen verschillende partijen noodzakelijk. In deze casus zijn alle benodigde partijen nauw betrokken. Ik ondersteun lokale en regionale partijen, zoals aangegeven, met landelijke afspraken die zijn opgenomen in de handreiking. De handreiking is eind 2023 opgeleverd, maar daarmee is mijn werk nog niet klaar.
Mijn rol zie ik binnen dit dossier op drie punten. Ten eerste verken ik op basis van het in mijn opdracht uitgevoerde onderzoek van PwC hoe financiële knelpunten bij huisvestingsproblematiek kunnen worden opgelost.7 Ten tweede zorg ik dat er dit voorjaar een nieuwe versie van de handreiking komt, die ook aangeeft hoe partijen financiële problematiek kunnen oplossen. Ten derde spreek ik in de gesprekken over het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord met betrokken landelijke partijen. Onderdeel van deze gesprekken is de handreiking. Met bovenstaande acties draag ik eraan bij dat huisartsen beter ondersteund en geholpen worden wanneer zij huisvestingsproblematiek ervaren. Dat wil echter niet zeggen dat alle problemen snel kunnen worden opgelost. Het blijft een complex probleem.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) en de gemeenten naar elkaar blijven wijzen om dit probleem op te lossen? Welke rol ziet u weggelegd voor u als Minister hierin?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u ingaan op de zorgplicht die zorgverzekeraars hebben om te zorgen voor goede zorg in deze buurt en de daarbij behorende locatie?
Zoals aangegeven, hebben zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht de rol om te voorzien in toegankelijke huisartsenzorg voor hun eigen verzekerden. Voor toegankelijke huisartsenzorg is passende huisvesting een belangrijke randvoorwaarde. Als de toegankelijkheid in het geding komt door huisvestingsproblematiek bij huisartsen, verwacht ik dat zorgverzekeraars actief bijdragen aan het oplossen van het huisvestingsprobleem, bijvoorbeeld door het bieden van (financieel) maatwerk. De bekostiging van de huisartsenzorg biedt hier ook ruimte voor. Ik wil hierbij wel benadrukken dat dit maatwerk niet in alle gevallen betekent dat alle wensen van een huisarts ten aanzien van de huisvesting gerealiseerd kunnen worden. Het is immers ook de taak van zorgverzekeraars om te zorgen dat premiegeld zorgvuldig en doelmatig wordt uitgegeven. Ook is het belangrijk dat de zorgverzekeraar tijdig bij het vraagstuk betrokken wordt, zodat deze al vanaf het begin kan meedenken over passende oplossingen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met alle partijen om het gezondheidscentrum te behouden en over de mogelijke uitbreiding van dit centrum? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 heb ik contact gehad met de betrokken partijen bij deze casus. Als Minister ga ik mij niet verder in deze gesprekken mengen en ik vind het ook niet mijn rol om de Kamer over deze individuele casus te informeren. Wel ben ik altijd bereid om vanuit het ministerie met lokale partijen mee te denken of hen van informatie te voorzien. Partijen in Utrecht weten de ambtenaren van VWS ook te vinden wanneer dit nodig is.
Welk plan heeft u klaarliggen op uw ministerie zodra bekend wordt dat het gezondheidscentrum gaat sluiten en 9.000 patiënten geen toegang meer hebben tot een huisarts in de buurt?
De verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de toegankelijkheid van de huisartsenzorg ligt middels de zorgplicht bij de zorgverzekeraars. Zoals aangegeven is de grootste zorgverzekeraar nauw betrokken bij het vraagstuk in Kanaleneiland. Ik heb er vertrouwen in dat partijen gezamenlijk tot een goede oplossing komen en dat de zorgverzekeraars daarbij ook verantwoordelijkheid nemen.
Kunt u onderzoeken wat de mogelijkheden zijn in dit soort situaties om huisartsenpraktijken te behouden, bijvoorbeeld door het verplicht afstoten van het pand als een eigenaar van de zorgfunctie af wil? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk om te verkennen of er mogelijkheden zijn tot het verplicht afstoten van panden, omdat de uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet is overgelaten aan de gemeente. Ik vind het wel belangrijk dat gemeenten handelingsopties hebben om ervoor te zorgen dat er in elke wijk voldoende vastgoed is voor zorg. Deze handelingsopties bestaan al en staan beschreven in de Handreiking Huisvesting huisartsen en gezondheidscentra.8 Hoewel dat bij bestaande bouw lastiger te realiseren is, bestaan er wel mogelijkheden.
Op welke manier bent u van plan om deze goede vorm van samenwerking – waar zorgverleners vanuit verschillende disciplines op één locatie zitten om gemakkelijk naar elkaar door te kunnen verwijzen – beter te ondersteunen zodat zorgverleners patiënten sneller en beter kunnen helpen?
Ik vind een goede onderlinge samenwerking tussen (eerstelijns)zorgverleners belangrijk ten behoeve van goede zorg voor hun patiëntenpopulatie. Dat kan in één pand, maar hoeft natuurlijk niet en dat is ook niet overal mogelijk. Zorgverleners weten elkaar vaak ook goed te vinden zonder dat zij in hetzelfde pand praktijk houden. Met de Visie eerstelijnszorg 2030 zet ik, samen met de eerstelijnspartijen, in op hechte wijkverbanden, die een sterke(re) samenwerking beoogt tussen tenminste huisartsen, wijkverpleegkundigen, apothekers en professionals uit het sociaal domein. Zij worden daarin ondersteund door regionale samenwerkingsverbanden die ze taken uit handen nemen zoals administratieve lasten en organisatorische taken. Huisvesting in één pand in de wijk kan daarbij een pré zijn, maar is geen vereiste. De afweging welke vorm van huisvesting passend en realistisch is, blijft een lokale en regionale afweging waarover zorgverleners, zorgverzekeraars en gemeenten met elkaar het gesprek moeten voeren.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Dijk over een Noodplan Huisartsenpraktijken, en wanneer kunnen we de uitwerking hiervan verwachten in de Tweede Kamer en welke plannen staan hierin?
Ik ben bezig met aanvullende afspraken over huisvesting die terugkomen in de Handreiking Huisvesting 2.0. Daarnaast spreek ik met de landelijk betrokken partijen in het kader van het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord. Onderdeel van deze gesprekken is de handreiking. Op die manier geef ik ook uitvoering aan de motie Dijk.
Het bericht ‘Zorg Spoedeisende hulp loopt vast door ouderen, maar terug naar huis is vaak ook geen optie’ |
|
Judith Tielen (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorg Spoedeisende hulp loopt vast door ouderen, maar terug naar huis is vaak ook geen optie»1?
Ja.
In hoeverre verwacht u dat de nu al stijgende aantallen patiënten die noodgedwongen in een ziekenhuis moeten overnachten, verder zullen stijgen, met het oog op de dubbele vergrijzing2? Kunt u dat met cijfers aangeven?
De meest recente NZa monitor acute zorg3 laat zien dat het aantal bezoeken aan de acute zorg door 75+»ers daalt. Daar waar in 2017 en 2018 het aantal patiënten van 75+ dat in de avond, nacht of het weekend huisartsenzorg nodig had nog boven de 400 per 1.000 inwoners lag is dat cijfer in de jaren erna gedaald naar in 2021 ruim onder de 400 per 1.000 inwoners. Ook is het aantal SEH-bezoeken per 1.000 65+»ers in 2022 lager dan in 2017. We zien dus dat de groep ouderen in de samenleving groeit maar het aantal bezoeken aan de acute zorg niet evenredig meegroeit.
Nadat de financiering van de verzorgingshuizen is gestopt per 2013/2014 is het ELV (eerstelijnsverblijf) de plek geworden waar (veelal) ouderen tijdelijk opgenomen kunnen worden voordat ze weer naar huis gaan. Het ELV, en andere kortdurende zorg bedden, kunnen we op dit moment niet voldoende inzetten om te zorgen dat ouderen niet noodgedwongen in het ziekenhuis moeten blijven. Het liefste zou ik willen dat ze niet op de SEH terecht komen. Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat toegang tot intramurale zorg de kans op een ziekenhuisopname binnen één jaar met negen procentpunt verlaagt.4 Dit wijst mogelijk op positieve gezondheidseffecten van de verpleeghuiszorg, maar het is ook mogelijk dat een deel van de ziekenhuiszorg wordt overgenomen door de zorginstelling. Om dit in kaart te brengen heb ik in het regeerprogramma opgenomen dat er een nadere doorrekening zal plaatsvinden naar de mogelijke terugkeer van de verzorgingshuizen.
Om de huidige druk op de zorg na een bezoek aan de acute zorg door een kwetsbare ouderen nu al te ontlasten zetten we hier met o.a. bestaande afspraken in het IZA en mogelijk aanvullende afspraken beleid op in.
Hoe staan deze cijfers in verhouding tot de afspraken gemaakt in het Integraal Zorgakkoord (IZA)? Wat is de verwachting van de impact van het IZA op de in het artikel genoemde problemen, zowel in kwaliteit als in cijfers?
We vinden het belangrijk dat, in lijn met IZA, onnodige SEH/ziekenhuisopnames voorkomen worden. De in het IZA afgesproken versterking van de eerstelijnszorg en zorgcoördinatie moeten hieraan bijdragen. Binnen zorgcoördinatie kijken triagisten met een brede blik naar een zorgvraag, zodat zij zorg kunnen inzetten die het best aansluit bij de persoonlijke context van de patiënt. Daarnaast is het van belang dat er goede alternatieven zoals kortdurend verblijf beschikbaar zijn.
We werken samen met partijen aan het versterken van de eerstelijnszorg om gelijkwaardigere toegang van zorg dichtbij te realiseren. Hierbij werken we aan het inrichten van hechte wijkverbanden waarin de belangrijkste zorgverleners in de wijk nauw met elkaar samenwerken. De samenwerking in de wijkverpleging is hier een belangrijk aandachtspunt.
Ook ondersteunen we de zorgverleners in de wijk door ze op regionaal niveau taken uit handen te nemen bijvoorbeeld met administratieve en ICT ondersteuning.
Daarnaast ondersteunen we de beweging die regio’s maken naar zorgcoördinatie. Hierbij werken onder andere huisartsenposten, de ambulancezorg via de meldkamer 112, de regionale coördinatiepunten eerstelijnsverblijf en de acute ggz samen om telefonische triage zo in te richten dat direct de meest geschikte zorg kan worden ingezet. Ook als dit zorg buiten de SEH is, kan zorgcoördinatie vervolgens door inzicht in actueel beschikbare zorgcapaciteit en goede samenwerkingsafspraken tussen zorgaanbieders bijdragen aan het sneller vinden van een locatie waar deze zorg beschikbaar is. Zo kan een patiënt snel de zorg ontvangen die past bij hun behoefte en wat op dat moment nodig is. We stimuleren initiatieven binnen de kortdurende zorg zoals de wijkkliniek, een vorm van tijdelijk verblijf waar samenwerking tussen de 1e en 2e lijn centraal staat, om zorg te bieden voor patiënten die niet thuis kunnen blijven, maar ook niet in het ziekenhuis op hun plek zijn. In opdracht van ons werkt het programma Beter Thuis II van ZonMW aan het ontwikkelen van de kwaliteit van zorg binnen de kortdurende herstelgerichte zorg. Hierbij is inzicht in effectiviteit van innovaties onderdeel.
Deelt u de mening dat een ziekenhuisopname voor (kwetsbare) ouderen eigenlijk altijd risicovol is en dat deze zoveel mogelijk moeten worden voorkomen? Zo ja, op welke manier wordt dit nu effectief aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, we delen de mening dat een ziekenhuisopname voor (kwetsbare) ouderen vaak risicovol is. Kwetsbare ouderen verdienen een veilige en fijne plek om te herstellen, zonder de stress van een ziekenhuisomgeving. Tijdens een ziekenhuisopname lopen zij verhoogde risico’s op functieverlies, infecties, en verwardheid (delier).
Om onnodige ziekenhuisopnames te voorkomen richten wij ons op het versterken van de eerstelijnszorg en de uitbreiding en verbetering van kortdurende zorg, zoals een goede toegang tot eerstelijnsverblijfbedden.
De tarieven voor het eerstelijnsverblijf zijn per 1 januari jongstleden verhoogd, naar aanleiding van een kostenonderzoek van de NZa. Dit zal het aanbieden van deze zorg aantrekkelijk maken voor instellingen. De tarieven moeten kostendekkend zijn. Daarnaast moet de manier waarop dit betaald wordt makkelijker en duidelijker worden. We gaan de NZa vragen om een experiment uit te voeren naar de beste bekostiging voor het tijdelijk verblijf in de Zvw.
De aanwijzing hiervoor wordt op korte termijn aan de Kamer voorgelegd. Ook moeten de afspraken over wie recht heeft op deze zorg duidelijker zijn. We hebben hiervoor het Zorginstituut om advies gevraagd.
In hoeverre blijft het voorkomen van deze onnodige ziekenhuisopnames bij ouderen onderdeel van het aanvullend zorg en welzijnsakkoord? Wordt deze doelstelling ook opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg waar momenteel aan gewerkt wordt?
Het Hoofdlijnenakkoord Ouderzorg (HLO) wordt naar verwachting op korte termijn afgesloten. Dit akkoord spitst zich voor de periode 2025–2028 toe op de Wet langdurige zorg. De onderwerpen die in dit akkoord staan kunnen voor de lange termijn, waar wordt ingezet op een vereenvoudiging van het totale stelsel van zorg en ondersteuning voor ouderen, bijdragen aan de vermindering van onnodige ziekenhuisopnames.
Daarnaast is in het regeerprogramma opgenomen dat er een nadere doorrekening zal worden uitgevoerd naar de terugkeer van de verzorgingshuizen. Naar verwachting kan het onderzoek binnenkort starten en in september 2025 worden afgerond. De terugkeer van verzorgingshuizen kan een bijdrage leveren aan de invulling van de woon-zorgvraag van ouderen en mogelijk het beroep op spoedeisende hulp verminderen.
Wat zijn de te verwachten effecten van de maatregelen aangekondigd in de brief over de versterking van de eerstelijnszorg3 op het aantal (onnodige) ziekenhuisopnames van ouderen? Kunt u dat met cijfers aangeven?
Op basis van eerdere Nederlandse studies en metingen wordt geschat dat ongeveer 20% van alle SEH-bezoeken bij ouderen vermijdbaar zijn door eerder in te grijpen.6 Het is op voorhand echter niet met cijfers aan te geven welk effect het beter inrichten van de proactieve zorg thuis precies heeft voor het aantal (onnodige) ziekenhuisopnames onder ouderen.
De versterking van de eerstelijnszorg focust op verbetering van de toegankelijkheid en continuïteit van zorg, door een betere samenwerking van verschillende zorgverleners in hechte wijkverbanden. Deze wijksamenwerking, tussen in ieder geval huisarts, wijkverpleging, apotheker en sociaal domein, wordt ondersteund door regionale eerstelijns samenwerkingsverbanden. Deze zorgen voor het ontlasten van de zorgprofessionals door bijvoorbeeld afspraken te maken over samenwerking met de ziekenhuizen of de GGZ en ook administratieve taken uit handen te nemen.
Zorg- en hulpverlening in de wijk die beter in samenhang kan worden geboden zorgt ervoor dat de zorg- en hulpverleners zicht hebben op de kwetsbare mensen in de wijk. Door zicht te hebben op deze mensen kan vroegtijdig hulp geboden worden wat (onnodige) ziekenhuisopnames kan voorkomen. In een rapport over acute ouderenzorg is aangetoond dat de meeste acute zorgvragen ontstaan bij thuiswonende ouderen met een verhoogde kwetsbaarheid.
Kunt u een overzicht geven van regionale samenwerkingsafspraken over gezondheidsbevordering voor ouderen met valrisico zoals opgenomen in het IZA? Wat is de verwachting van de (kwantitatieve) effecten van deze afspraken? Welke andere preventieafspraken zijn in regio’s gemaakt?
In het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) hebben het Ministerie van VWS, zorgverzekeraars en gemeenten de volgende afspraken gemaakt over de te behalen landelijke resultaten voor valpreventie:
Regio’s maken zelf plannen hoe ze deze resultaten gaan behalen en volgen hierin de ketenaanpak valpreventie. Voor een effectieve aanpak is goede samenwerking tussen medisch en sociaal domein essentieel. In de eerste fase van deze samenwerking, waarin veel regio’s nog zitten, wordt vooral tijd besteed aan het vormgeven van deze afspraken en dus het inrichten van de ketenaanpak. Jaarlijks monitort het RIVM de voortgang, zowel op het samenwerkingsproces als op de uiteindelijk te bereiken doelen. Afgelopen december heeft het RIVM de resultaten van de monitor Valpreventie (over de periode 2023 en eerste half jaar 2024) gepubliceerd op haar website. Hieruit blijkt dat in elk geval 82% van de gemeenten is gestart met de inrichting van de (keten)aanpak. Bijna al deze gemeenten gaven aan samen te werken met tenminste fysiotherapeuten (96%) en buurtsportcoaches (83%). Van de zorgverzekeraars geeft de helft aan samenwerkingsafspraken te hebben gemaakt met gemeenten.
Het RIVM brengt ook per regio afzonderlijk in beeld wat voortgang is op de implementatie en uitvoering van de ketenaanpak Valpreventie (Monitor Valpreventie | Regiobeeld).
In het IZA en GALA zijn diverse afspraken gemaakt over de inzet van met name gemeenten en zorgverzekeraars op gezondheidsbevordering en preventie. Het is in principe aan deze partijen om de landelijke afspraken regionaal en lokaal concreet vorm te geven. In december 2024 is een eerste voortgangsrapportage van het RIVM over de voortgang op de afspraken uit het GALA naar uw Kamer gezonden. Dit geeft een eerste beeld van de inzet van partijen op gezondheidsbevordering en preventie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de IZA-doelstelling dat in 2025 20% minder ouderen met een kwetsbare gezondheid onnodig opgenomen worden op de spoedeisende hulp (SEH)? Deelt u de mening dat het bericht over de spoedeisende hulp laat zien dat deze doelstelling nog wel heel ver weg lijkt?
Het IZA wordt gemonitord via verschillende routes. Een van die monitors gaat over de uitkomsten voor verschillende doelgroepen, waarvan een van de doelgroepen kwetsbare ouderen betreft. Deze informatie wordt op regiokantoor niveau ontsloten op www.regiobeeld.nl. Na de 1-meting van de monitor die einde voorjaar 2025 is voorzien, kunnen we uw Kamer informeren over de stand van zaken op de uitkomsten van de monitor.
In hoeverre worden patiënten met meerdere aandoeningen (multimorbide) meegenomen in de akkoorden? Wat voor effect heeft het «nogmaals onder de aandacht van de relevantie IZA-partijen brengen van de noodzaak voor goede organisatie rond de multimorbide patiënt' gehad, zoals u antwoordde op eerdere vragen van het lid Tielen4?
Het IZA is een integraal akkoord voor alle patiëntgroepen, zo ook patiënten met meerdere aandoeningen en alle ouderen. Daarbij vinden we het voor alle patiënten belangrijk dat de urgentie leidend is.
Het is belangrijk dat deze patiënten goed geholpen worden en kwalitatief goede zorg ontvangen. Het beleid dat is ingezet, onder andere in het kader van passende zorg, draagt hier aan bij. We vinden het daarom belangrijk dat binnen en tussen de ziekenhuizen en zorgaanbieders meer wordt samengewerkt. Met de afspraken in het IZA zijn de eerste stappen gezet voor de benodigde transitie naar meer samenwerking, netwerkzorg en meer digitale en hybride zorg. Daarbij vinden we het voor alle patiënten belangrijk dat de urgentie leidend is.
Hoeveel initiatieven zijn gericht op het vinden van de juiste plek voor een patiënt zodat deze niet hoeft te worden opgenomen, zoals Het Regionaal Transferpunt Salland, het Zorgplein-Gooi en het Centraal Aanmeldpunt Verplaatsingen in Zeeland? Wat doet u om ervoor te zorgen dat er in het hele land (meer) gebruik wordt gemaakt van al bestaande samenwerkingen?
Er is een landelijk dekkend netwerk van regionale coördinatiefuncties eerstelijnsverblijf (ELV) ingericht om zorgverleners te helpen bij het vinden van een geschikt en beschikbaar eerstelijnsverblijfbed. Deze al bestaande ELV-coördinatiefuncties vormen een belangrijk deel van de basis van het onderdeel inzicht in capaciteit binnen de implementatie en doorontwikkeling van zorgcoördinatie die momenteel in alle regio’s plaatsvindt. Binnen de plannen voor zorgcoördinatie wordt de samenwerking tussen ELV-coördinatiefuncties onderling en met andere zorgpartijen verder uitgebreid, zodat zorgverleners op één punt terecht kunnen voor het vinden van een geschikte plek of extramurale zorgverlener voor hun patiënt.
Wat doen zorginstellingen en organisaties momenteel om te leren van bestaande initiatieven gericht op samenwerking binnen en buiten het ziekenhuis, zoals de Intensieve Samenwerking Afdeling van het Jeroen Bosch Ziekenhuis, het GEM-team in het Tergooi MC, de Herstelkliniek van Pantein en Spaarnelabs? Is dat wat u betreft voldoende? Zo ja, hoe is dat te zien in de voortgang op IZA-doelstellingen? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat zorginstellingen meer gebruik maken van elkaars ervaringen?
Het hele IZA is gericht op bevordering van samenwerking, in de regio en in netwerken. In iedere zorgkantoorregio wordt of is een overlegtafel ingericht voor het bevorderen van de regionale samenwerking. Ook de ROAZ-regio’s voeren overleg om samen de toegankelijkheid van zorg te verbeteren. Deze samenwerking wordt bevorderd door het maken van regio- en ROAZ-beelden en regio- en ROAZ-plannen. Door als ketenpartners samen de uitdagingen te formuleringen en de voorstellen om daar mee om te gaan en te komen tot transformatieplannen wordt de samenwerking bevorderd. Voor dergelijke plannen zijn middelen beschikbaar gesteld. Door informatie over goedgekeurde transformatieplannen en goede praktijkvoorbeelden te delen op www.dejuistezorgopdejuisteplek.nl stimuleren we dat zorgaanbieders en regio’s leren van elkaar.
Bent u bereid om zelf meer daadkracht te tonen jegens alle zorginstellingen om te voorkomen dat overal opnieuw geprobeerd wordt het wiel uit te vinden en er meer arbeidskracht wordt besteed aan praten en overleggen dan aan effectieve uitvoering? Zo ja, op welke termijn is daar effect van te verwachten? Zo nee, waarom niet?
We vinden het belangrijk dat succesvolle initiatieven worden opgeschaald, waarbij het uiteraard van belang is om rekening te houden met de lokale context. Daarom heb ik, Minister van VWS, onder andere een leidraad Vakmanschap en werkplezier in ontwikkeling die zorginstellingen concrete handvatten en inspirerende voorbeelden biedt om hiermee mee aan de slag te gaan. Zoals ik uw Kamer eerder heb toegezegd, zal ik na het verschijnen van het AZWA een zorgtop organiseren. Daar wil ik podium bieden aan effectieve initiatieven die een succesvolle bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van het arbeidsmarkttekort.
We moedigen alle zorginstellingen aan om hier hun voordeel mee te doen en optimaal gebruik te maken van de vele veelbelovende initiatieven die er al zijn. Dit geldt ook voor instellingen in het kader van zorg en ondersteuning voor ouderen. Daarnaast is binnen de ouderzorg ondersteuning mogelijk van individuele instellingen bij de verbetering van bedrijfsvoering via het Waardigheid en Trots initiatief. Meer dan 100 zorgbieders maken daar momenteel al gebruik van.
De effectiviteit van medische genderbehandelingen bij kinderen |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV), Karremans |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gender-affirming medical treatment for adolescents: a critical reflection on «effective» treatment outcomes» van vijf Amsterdamse wetenschappers, waaronder de hoofdbehandelaar van de genderkliniek van het Amsterdam UMC?1
Ik heb naar aanleiding van deze Kamervragen kennisgenomen van het bovenstaande artikel.
Wat vindt u van de volgende conclusie en stellingname van de onderzoekers: «Instead of solely focusing on substantiating the «effectiveness» of GAMT [gender-affirming medical treatment] with empirical evidence and justifying its provision by showing overall improvement, we should explore how to better support healthcare providers and TGD [trans and gender diverse individuals] in navigating negative feelings throughout and post-GAMT.»? Wat vindt u van hun suggestie dat aangetoonde verbeteringen met de betrekking tot de mentale gezondheid niet noodzakelijkerwijs vereist zijn om deze behandelingen voort te zetten?
In Nederland wordt pas na uitgebreide psychologische evaluatie en ondersteuning medische behandeling ingezet op gebied van transgenderzorg voor kinderen en jongeren. Kinderen en adolescenten die een medische behandeling ondergaan, worden gedurende het traject nauwlettend gemonitord om hen te ondersteunen, de voortgang te volgen en eventuele negatieve gevolgen van de behandeling tijdig te herkennen. Daarnaast wordt, in samenwerking met ouders/verzorgers en betrokken behandelaren regelmatig gereflecteerd op de voortgang van de behandeling. Ik verwijs hiervoor ook naar de brieven over dit onderwerp van juni en november 20242,3.
Het genoemde artikel onderzoekt ethisch de uitkomstmaten4 die in wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt om de zorg voor transgender jongeren te rechtvaardigen, waarbij zowel de waarde van de huidige uitkomstmaten als de mogelijke kanttekeningen daarbij worden besproken. Het doel van het artikel is om te reflecteren op de verschillende uitkomstmaten die tot nu toe gebruikt zijn in wetenschappelijk onderzoek om een vollediger en meer genuanceerd beeld te krijgen van uitkomsten en effectiviteit van behandeling. Uw vraag over de suggestie dat aangetoonde verbeteringen in de mentale gezondheid niet noodzakelijk zijn voor het voortzetten van behandelingen, kan ik niet beoordelen. Er wordt in dit artikel nergens definitief stelling genomen of een antwoord geformuleerd op deze vraag.
Aangezien de onderzoekers een normatieve discussie willen starten over hoe de effectiviteit van genderbehandelingen bij minderjarigen gezien moet worden, wat is uw reactie op de vraag die zij opwerpen: «(…) if GAMT does not necessarily require demonstrating improvement to justify its provision, what should its objectives be? In other words, what ethical and philosophical justifications should underpin GAMT for adolescents, and what does good GAMT for adolescents entail?»
Het is een terechte vraag wat goede transgenderzorg voor kinderen inhoudt. De Gezondheidsraad is gevraagd de Nederlandse aanpak te vergelijken met de aanpak in andere landen met andere zorgstandaarden en geldende wet- en regelgeving. De Gezondheidsraad5 is verzocht om daarbij onder andere ook in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over de (langetermijn-) gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid. Ik ga ervan uit dat het bovenstaande artikel ook wordt meegenomen in het nog uit te brengen advies.
Wat vindt u van de mogelijkheid die in het artikel wordt opgeworpen om, analoog aan bijvoorbeeld abortus of anticonceptie, genderbehandelingen bij minderjarigen te gaan bezien en rechtvaardigen vanuit persoonlijke wensen («personal desire») en autonomie? Hoe beoordeelt u deze suggestie vanuit het perspectief van de bescherming van de rechten van het kind en de professionele verantwoordelijkheid van artsen, waarbij onder meer een toets op noodzaak, zorgvuldigheid en het kiezen van de minst belastende, en zo mogelijk omkeerbare, ingreep een belangrijke plaats heeft?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat een dergelijke benadering haaks staat op de empirische benadering die in Nederland tot op heden geldt ten aanzien van de effectiviteit van medische behandelingen, zeker bij kinderen?
Het is aan de wetenschap en het zorgveld zelf om te werken aan kennis- en expertiseontwikkeling. In het veld vindt (inter)nationale samenwerking plaats op het gebied van kennis- en expertiseontwikkeling. Het is vervolgens aan veldpartijen om gezamenlijk richtlijnen op te stellen, die dienen als kwaliteitsstandaard of onderdeel van de professionele standaard, en daarin invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is. Zorgaanbieders moeten deze richtlijnen vervolgens toepassen, zoals voor alle vormen van zorg in Nederland geldt, op grond van artikel 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
De zorg aan transgender personen staat beschreven in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch6. Deze is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, medische praktijkervaring, input van patiënten en internationale richtlijnen.
Erkent u dat een dergelijke benadering gebaseerd op de persoonlijke wensen en autonomie van een kind risicovol is, gelet op de onomkeerbaarheid van bepaalde medische genderbehandelingen, de onduidelijkheid over effecten op de langere termijn en het voorkomen van transitiespijt?
De zorg aan transgender personen staat beschreven in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch7. Deze is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, medische praktijkervaring, input van patiënten en internationale richtlijnen. Vanuit de expertisecentra wordt genderzorg zodanig ingericht dat het risico op transitiespijt, door een zorgvuldige en persoonlijke aanpak, zo veel mogelijk wordt geminimaliseerd.
Als een empirische onderbouwing voor de effectiviteit van medische genderbehandelingen ontbreekt, hoe verhoudt dit zich tot het kabinetsdoel (bijvoorbeeld vastgelegd in het Integraal Zorgakkoord) om passende zorg te bevorderen en niet-passende zorg tegen te gaan?
Passende zorg is waardegedreven. Dit betekent dat zorg op de eerste plaats effectief is, oftewel voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk, en daarmee meerwaarde heeft voor de patiënt. Daarnaast betekent het ook een doelmatige inzet van mensen, middelen en materialen. Empirische onderbouwing voor de effectiviteit van medische genderbehandelingen is daarbij uiteraard belangrijk. De stand van de wetenschap en praktijk is het wettelijke criterium dat bepaalt dat de te verzekeren zorg in voldoende mate bewezen effectief moet zijn. Naast de wetenschappelijke onderbouwing zijn ook de ervaringen uit de praktijk van zorgverleners en patiënten van grote waarde (Evidence-Based Medicine).
Zorgbreed geldt dat niet alle behandelingen met hoge bewijslast kunnen worden onderbouwd. Kennis van zorgverleners en patiënten is nodig om te bepalen of zorg klinische meerwaarde heeft. Het is wettelijk bepaald dat alle te verzekeren zorg in de Zorgverzekeringswet dient te voldoen aan het criterium «de stand van de wetenschap en praktijk». De Zorgverzekeringswet kent voor het grootste deel een open systeem van het basispakket. Geneeskundige zorg die bewezen effectief wordt geacht, stroomt automatisch in het te verzekeren pakket. Voor de open instroom van zorg geldt dat er een grote verantwoordelijkheid ligt bij het veld. Wetenschappelijke en beroepsverenigingen maken de effectiviteit van zorg inzichtelijk en of deze voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. Genderincongruentie is opgenomen in de «International Classification of Diseases (ICD-11)». Volgens het internationaal verschenen rapport «Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People, Version 8», bestaat voor een deel van deze transgender personen een medische noodzaak tot zorg. Nederland volgt deze internationale consensus. De individuele beoordeling van noodzakelijkheid gaat om de afweging of in het individuele geval de zorg, bijvoorbeeld een genderbevestigende operatie, het aangewezen middel is voor de verzekerde.
Kunt u toelichten aan welke criteria en/of normen medische genderbehandelingen bij minderjarigen op dit moment worden getoetst als het gaat om effectiviteit en passende zorg? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op het pakketcriterium «noodzakelijkheid» en de door Zorginstituut Nederland gehanteerde definitie van «effectiviteit»?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn, bijvoorbeeld voor de vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet, als medische genderbehandelingen bij kinderen niet blijken voldoen aan deze normen?
Voor het vergoeden van medische genderbehandelingen bij kinderen gelden dezelfde criteria/normen als bij elke andere vorm van medisch specialistische zorg. Zie hiervoor verder de beantwoording van vraag 8.
Wat is de status van het traject «Probleemanalyse psychologische zorg bij transgenderzorg» vanuit de Pakketagenda passende zorg 2023–2025 van Zorginstituut Nederland?
Een van de onderwerpen op de pakketagenda 2023–2025 is «Transgenderzorg afbakening».Samen met betrokken partijen kijkt het Zorginstituut welk deel van de psychologische zorg aan transgender personen valt onder de ggz-aanspraak en welk deel hoort bij het somatische traject. Het Zorginstituut voert op dit moment verkennende gesprekken met partijen in de transgenderzorg om de huidige situatie in kaart te brengen. De opleverdatum van het eindrapport is nog niet bekend. Dit is afhankelijk van diverse ontwikkelingen zoals de doorontwikkeling van de richtlijn transgenderzorg-somatisch en -psychisch en de oprichting van het Landelijk Platform Transgenderzorg.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over medische ethiek (15 januari 2025)?
Ja.
De brief van de NORTH group |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Karremans , Schoof |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de bijgevoegde brief en wetenschappelijke onderbouwing van de NORTH group inzake de veiligheid en effectiviteit van de gemodificeerde mRNA-producten voor COVID-19?1
Het Nederlandse vaccinatiebeleid is gestoeld op onafhankelijke wetenschappelijke advisering. Signaleringen over vaccins worden doorlopend gemonitord en onderzocht. Als hiertoe aanleiding is, wordt passende actie ondernomen om de veiligheid van vaccinaties te waarborgen. In de beantwoording van diverse schriftelijke vragen over COVID-19-vaccinatie zijn mijn ambtsvoorgangers al uitgebreid ingegaan op de zorgen die in de genoemde brief worden geuit. Hieronder heb ik in mijn beantwoording verwijzingen naar deze eerdere antwoorden opgenomen.
Erkent u dat de injecties tegen COVID-19 nooit zijn getest op hun vermogen om virusoverdracht te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Voor een uitgebreide toelichting op dit onderwerp verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) d.d. 12 oktober 2022.2
Erkent u dat COVID-19-injecties een ongekend aantal gemelde bijwerkingen, alsmede sterfgevallen, tot gevolg hadden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Voor een uitgebreide toelichting op het aantal gemelde bijwerkingen verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga d.d. 25 juli 2022.3 Er is brede wetenschappelijke consensus dat de COVID-19-vaccins goed beschermen tegen ernstige ziekte en overlijden.
Erkent u dat analyses door meerdere, onafhankelijke wetenschappers wijzen op variabele en buitensporige hoeveelheden residueel plasmide-DNA in de producten van Pfizer en Moderna, welke nooit in op de markt gebrachte flacons terecht hadden mogen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Ik onderschrijf deze analyses niet. Zie voor een uitgebreide toelichting de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga d.d. 17 april4 en 3 oktober 2023.5 Ook verwijs ik naar de reactie die de Australische Therapeutic Goods Administration (TGA) heeft gegeven naar aanleiding van berichtgeving over dit onderwerp.6
Bent u bereid tot het onmiddellijk beëindigen van het gebruik van gemodificeerde mRNA-injecties tegen COVID-19, alsook het initiëren van een terugroepactie van deze producten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de naleving van voorschriften, wijze van goedkeuring en gebruik van de mRNA-injecties te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van COVID-19-vaccins is uitgebreid onderzocht en beoordeeld door verschillende onafhankelijke wetenschappelijke instanties, waaronder het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Gezondheidsraad. Ik zie geen aanleiding om extra onderzoek te laten uitvoeren naar de wijze van goedkeuring en het gebruik van COVID-19-vaccins.
Kunt u de Kamer voorzien in wetenschappelijk bewijs dat de stelling, dat er absoluut geen risico is op schade aan menselijk DNA, onweerlegbaar onderbouwt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het ontbreken van de juiste hulpstoffen (enzymen), kunnen zowel het mRNA als eventuele stukjes plasmide-DNA die achtergebleven kunnen zijn in het vaccin niet binnendringen tot de celkern van de lichaamscellen, waar het DNA zich bevindt. De vaccins kunnen het menselijk DNA dus niet veranderen. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 6 maart 2023.7
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.