Enkele berichten rondom PFAS |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Oproep toxicologen: onderzoek alle eieren hobbykippen op PFAS»1 van 21 december?
Ja.
Bent u bereid om zo snel als mogelijk onderzoek te laten doen naar de concentraties PFAS in eieren van hobbykippen in de rest van het land? Waarom wel/niet?
Het bureau Risicobeoordeling & onderzoek (bureau) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voert op dit moment een risicobeoordeling uit waarin gekeken wordt naar mogelijke verschillen in risico’s voor de gezondheid van de consument door de consumptie van particuliere of commerciële eieren als gevolg van contaminatie met PFAS. Voor dit onderzoek zijn gegevens gebruikt van eieren verspreid door heel Nederland. De resultaten worden binnen afzienbare tijd verwacht.
Welk handelingsperspectief gaat uitgebreid onderzoek u bieden om de gezondheid van de consumenten te beschermen? Welke wettelijke taak heeft de overheid om hierin op te treden?
Het is de taak van de overheid om de volksgezondheid van haar burgers te beschermen. Vorig jaar is daarom een onderzoeksprogramma naar PFAS gestart in Nederland. Het RIVM kijkt in dit onderzoek naar de verschillende blootstellingsroutes van PFAS, zoals voedsel en drinkwater. De resultaten van het brede onderzoeksprogramma moeten leiden tot handelingsperspectieven voor Nederlandse burgers hoe zij hun PFAS-blootstelling kunnen verminderen. Daarnaast heeft Nederland het initiatief genomen om te komen tot een EU restrictie die uitgaat van een zo breed mogelijk verbod op het gebruik van (producten met) PFAS. Dat verbod zal uiteindelijk leiden tot minder emissies naar het milieu en minder blootstelling via PFAS in producten.
Hoe gaat u de communicatie aan met de gemeenten en inwoners van de gemeenten waar het eten van eieren van hobbykippen nu wordt afgeraden?
Er is regelmatig overleg tussen de betrokken gemeenten, provincies en ministeries. De communicatie met de inwoners wordt vooral door de gemeenten gedaan, ondersteund door de GGD’en. Landelijk is daarnaast informatie voor inwoners te vinden op de websites van het Voedingscentrum en het RIVM, op www.waarzitwatin.nl en op www.rijksoverheid.nl.
Gaat u provincies en gemeenten financieel steunen bij verdere (lokale) onderzoeken naar de oorzaken en gevolgen van hoge PFAS-concentraties in voedsel, natuur en mensen?
Zoals genoemd bij vraag 4 vindt er hierover regelmatig overleg plaats tussen de provincies, gemeenten en het Rijk. Wat betreft (onaanvaardbare) risico’s die optreden als gevolg van ernstige bodemverontreiniging met PFAS ondersteunt IenW de provincies en gemeenten met het in beeld brengen van deze verontreinigingen en de aanpak daarvan.
Welke maatregelen neemt u, om in het bijzonder de PFAS-inname bij kinderen terug te dringen?
Sinds januari 2023 gelden in Europa zogenoemde maximum limieten (MLs) voor PFAS in bepaalde voedingsmiddelen. Dat betekent dat in deze voedingsmiddelen niet meer dan een bepaald gehalte PFAS (in dit geval de 4 PFAS uit het EFSA-rapport) mogen zitten. Enkel als de voedingsmiddelen hieraan voldoen, mogen zij verkocht worden op de markt. In de komende tijd zal worden gekeken naar uitbreiding en verlaging van deze limieten.
Bent u het met de stelling eens dat uitstoot van PFAS zo snel mogelijk verboden moet worden? Waarom wel/niet?
Ja. De aanwezigheid van PFAS in het milieu leidt nu al voor een deel van de bevolking tot normoverschrijding waardoor gezondheidsschade niet is uit te sluiten. Omdat de stoffen in het milieu nauwelijks afbreken, leidt aanvullende uitstoot onvermijdelijk tot hogere blootstelling en dus meer ook tot meer gezondheidsrisico’s. Om die reden heeft Nederland het initiatief genomen voor een breed Europees verbod op PFAS (zie ook vraag 8).
Bent u het eens dat Nederland voorop moet lopen in het terugdringen van PFAS uitstoot in de leefomgeving van mensen?
Ja, Nederland doet dit door samen met Denemarken, Duitsland, Noorwegen en Zweden te werken aan een breed Europees verbod op PFAS. Dit is de belangrijkste stap in het terugdringen van de PFAS uitstoot. In Nederland is aanvullend hierop een minimalisatieverplichting van toepassing voor de emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Als een bedrijf ZZS (zoals een aantal PFAS) uitstoot, dan is het bedrijf verplicht om deze emissie zoveel mogelijk te beperken. Als dat niet mogelijk is, dan moet het bedrijf de emissie tot een minimum beperken. Elke vijf jaar geldt een informatieplicht waarin het bedrijf moet onderbouwen welke stappen er zijn gezet om de emissies verder terug te dringen.
Kampen andere Europese landen met dezelfde soort problemen door de aanwezigheid van PFAS in door particulieren geteeld eten? Kent u voorbeelden van wat deze landen doen om op nationaal niveau de PFAS die op deze manier bij inwoners binnenkomt terug te dringen?
Ja, ook andere landen kampen met dit probleem. Op dit moment is bekend dat in zowel Denemarken als België onderzoek is gedaan naar PFAS in eieren. In Denemarken is PFAS aangetroffen in biologische eieren. Het is niet duidelijk waar de PFAS in eieren vandaag komt. In België wordt een aantal tips gegeven om blootstelling aan PFAS te verminderen2. Daarnaast worden per gemeente maatregelen geadviseerd om het blootstellingrisico op PFAS te beperken3. Een voorbeeld is het afwisselen van eieren van eigen kippen met eieren uit de supermarkt om blootstelling aan PFAS te beperken.
Tot welke (extra) acties van uw kant leiden de schokkende bevindingen uit dit artikel en het eerder verschenen artikel «PFAS in zeeschuim langs Nederlandse kust»2?
De Minister van IenW heeft u recent geïnformeerd over de uitkomst van het RIVM onderzoek naar PFAS in zeeschuim. Het RIVM concludeerde dat het nog niet mogelijk is iets te zeggen over de gemiddelde blootstelling aan PFAS via zeeschuim5. In het al lopende PFAS-onderzoeksprogramma zal het RIVM daarom deze blootstellingsroute verder onderzoeken.
Bent u tevens bekend met het bericht «Flinke boete dreigt voor Chemours als het chemische stof opnieuw loost»3?
Ja.
Blijft u provincies en gemeenten actief ondersteunen in juridische zaken die te maken hebben met PFAS-vervuiling? Is dat bij deze procedure het geval geweest?
Ja, het Ministerie van IenW is altijd bereid om hierover in gesprek te gaan met andere overheden. Daar kan op verschillende manieren ondersteuning uit voortkomen. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning die IenW geeft aan de gemeente Dordrecht via een specifiek uitkering (SPUK) voor de juridische procedure om Chemours aan te spreken op bodemverontreiniging met PFAS.
Bij het opleggen van de last onder dwangsom aan Chemours, voor de lozing van trifluorazijnzuur (TFA), heeft de provincie Zuid-Holland vanuit haar rol als bevoegd gezag opgetreden. Ondersteuning vanuit IenW is daarbij niet aan de orde geweest aangezien de provincie Zuid-Holland goed is uitgerust om een dergelijke procedure zelfstandig vorm te geven.
Bent u bekend met de vergunningsaanvraag die reeds door het bedrijf is ingediend om TFA wél te mogen lozen?4
Ja.
Vindt u het geloofwaardig dat dit bedrijf eerst aangeeft niet op de hoogte te zijn dat er binnen haar productieproces TFA vrijkomt, om vervolgens wel een vergunning hiervoor aan te vragen?
Het is niet aan IenW om te speculeren of Chemours al eerder op de hoogte was van het vrijkomen van TFA via het afvalwater. Indien blijkt dat het bedrijf al eerder op de hoogte was van het vrijkomen van TFA en verzuimd heeft om hiervoor een vergunning aan te vragen dan kan hier zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk tegen worden opgetreden. De provincie Zuid-Holland is al in 2023 een bestuursrechtelijk traject gestart. Er is door de provincie Zuid-Holland aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Of er een strafrechtelijk traject zal volgen is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen.
Vindt u het, gezien uw lopende inspanningen om potentieel zeer zorgwekkende stoffen scherper te vergunnen, uit te leggen als er toch een vergunning voor deze stof wordt afgegeven aan Chemours?
Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of een emissie kan plaats vinden en onder welke voorwaarden. Het Ministerie van IenW heeft van de provincie Zuid-Holland begrepen dat Chemours eind 2023 een vergunning heeft aangevraagd om TFA te mogen lozen op de gemeentelijke riolering. De aanvraag wordt momenteel door DCMR beoordeeld. Na een zorgvuldige beoordeling in afstemming met Rijkswaterstaat, zal DCMR namens gedeputeerde staten een ontwerpbeschikking opstellen waarop Chemours en anderen hun zienswijze kunnen geven. De planning is erop gericht de ontwerpbeschikking uiterlijk in het voorjaar van 2024 te publiceren.
Gaat u het bevoegd gezag maximaal juridisch en financieel ondersteunen, als zij bezwaar maakt tegen de aangevraagde vergunning?
Ja, het Ministerie van IenW ondersteunt het bevoegd gezag hierbij binnen onze mogelijkheden, indien dat nodig mocht zijn.
Heeft u middelen om dit bedrijf te dwingen tot maatregelen om de uitstoot te verminderen in plaats van dat ze een vergunning krijgt om nog meer mogelijk giftige stoffen uit te stoten? Bent u bereid deze in te zetten?
Indien een bedrijf niet voldoet aan de voorwaarden in de vergunning heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om bestuursrechtelijk op te treden met als doel de overtreding ongedaan te maken. Het bevoegd gezag heeft afhankelijk van de overtreding een aantal instrumenten tot zijn beschikking om handhavend op te treden om uitstoot door bedrijven te verminderen (zie ook vraag 15). Het gaat dan om waarschuwen, het voeren van een bestuurlijk gesprek en de last onder dwangsom. Bij overtredingen die niet zijn beëindigd door een last onder dwangsom beschikken ze vervolgens over drie instrumenten: een hogere last onder dwangsom, het toepassen van bestuursdwang of het intrekken van de vergunning. Naast het bestuursrechtelijke instrumentarium kan via het strafrecht worden opgetreden.
Bent u bevoegd om grote uitstoters van PFAS, zoals Chemours, stil te leggen om de gezondheid van de omwonenden te beschermen? Wanneer vindt u dat een terechte stap?
Bij dit soort bedrijven is zowel sprake van milieubelastende activiteiten, zoals het emitteren naar de lucht of de bodem, of het lozen op een riolering, als van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam. Voor beide soorten activiteiten geldt een andere vergunning en ook het bevoegd gezag is niet hetzelfde. Voor grote IPPC-bedrijven geldt dat de provincie het bevoegd gezag is voor de milieubelastende activiteiten. Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam is, afhankelijk van of het gaat om een lozing op een regionaal water of een Rijkswater, het waterschap of de Minister van IenW (namens deze: Rijkswaterstaat) het bevoegd gezag.
Voor zover de Minister van IenW bevoegd gezag is, kan deze besluiten de vergunning in te trekken en zo de activiteit stil te leggen. Dit is echter alleen mogelijk als aan bepaalde gronden wordt voldaan, bijvoorbeeld als geen passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen of als emissies niet zodanig kunnen worden beperkt dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel kan worden bereikt. Het intrekken van de vergunning is bovendien alleen mogelijk als niet kan worden volstaan met wijziging van de aan de vergunning verbonden voorschriften.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de rechter huisartsen gelijk geeft in zaak over tarieven |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de rechter huisartsen gelijk geeft in zaak over tarieven?1
Het is een wettelijke taak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om prestaties en tarieven vast te stellen voor de zorg. Deze tarieven moeten gemiddeld kostendekkend zijn. Voor onder andere de huisartsenzorg voeren zij daartoe periodiek een kostprijsonderzoek uit. De NZa baseert de tarieven onder andere op informatie over de kosten, productie en omzet, die gedurende een kostprijsonderzoek wordt uitgevraagd bij een representatieve steekproef van zorgaanbieders. In de tussenliggende perioden worden tarieven jaarlijks geïndexeerd, om zo een goede aansluiting te houden bij recente prijs- en loonstijgingen.
«De Bevlogen Huisartsen», Landelijke huisartsenvereniging (LHV) en de Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH) hebben beroep aangetekend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), tegen de door de NZa vastgestelde tarieven voor 2023 en 2024. Zij vonden dat deze tarieven de huisartsen onvoldoende compenseren voor de recente ontwikkelingen, met name in de sterk gestegen kosten voor personeel en huisvesting. De rechter heeft geoordeeld dat de NZa bij het vaststellen van de tarieven voor 2023 en 2024 had moeten onderzoeken of deze nog kostendekkend zijn. Dat had de NZa een paar jaar uitgesteld, voornamelijk omdat de gegevens van zorgaanbieders uit de «coronajaren» 2020 en 2021 niet representatief waren voor een kostprijsonderzoek. De NZa zal de tarieven voor 2023 en 2024 opnieuw moeten vaststellen en ik vertrouw erop dat de NZa dit ten uitvoering zal brengen.
Op welke termijn komt er voor de huisartsen duidelijkheid over de tarieven voor 2023 en 2024?
Binnenkort worden de resultaten van het nu lopende kostprijsonderzoek verwacht, voor de herijking van de tarieven per 1 januari 2025. In het onderzoek worden de gegevens van zorgaanbieders uit 2022 gebruikt. Deze kunnen worden gebruikt om te toetsen of de tarieven voor 2023 en 2024 gemiddeld kostendekkend waren. Ik vertrouw erop dat de NZa voor de zomer van 2024 duidelijkheid kan geven over de tarieven van 2023 en 2024.
Op welke termijn worden de tarieven daadwerkelijk verhoogd voor de huisartsen?
De tarieven in de huisartsenzorg worden per 1 januari 2025 herijkt. Deze nieuwe tarieven worden gebaseerd op de resultaten van het nu lopende kostprijsonderzoek, dat de NZa binnenkort verwacht af te ronden. Het is daarom nu nog niet zeker of de tarieven daadwerkelijk zullen worden verhoogd.
Omdat de uitkomst van het kostprijsonderzoek ook wordt gebruikt om te toetsen of de tarieven van 2023 en 2024 gemiddeld kostendekkend waren, geldt voor deze twee jaren dezelfde redenering. Voor de duidelijkheid: De rechter heeft niet geoordeeld dat de tarieven niet kostendekkend zijn, maar dat de NZa had moeten onderzoeken of de tarieven nog kostendekkend zijn. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Waarom moesten de huisartsen een rechtszaak aanspannen om een onderzoek naar kostendekkende tarieven af te dwingen? Was het gezien de enorme druk op de huisartsenzorg niet logisch geweest als de Nederlande Zorgautoriteit (NZa) de huisartsen hierin vrijwillig tegemoet was gekomen?
Het voorgaande kostprijsonderzoek in de huisartsenzorg werd uitgevoerd in 2016/2017, over uitgevraagde gegevens van zorgaanbieders uit 2015, wat vervolgens heeft geleid tot herijkte tarieven per 1 januari 2018. Gedurende de «coronajaren» 2020 en 2021 was de benodigde informatie over de kosten, productie en omzet van zorgaanbieders zo sterk vertekend dat deze niet representatief waren voor een nieuw kostprijsonderzoek. De gegevens uit 2019 zouden een te verouderd beeld geven. De NZa heeft aangegeven dat een representatief kostprijsonderzoek dus niet eerder kon worden uitgevoerd. Dit hebben zij vastgesteld in samenspraak met betrokken partijen waaronder de LHV en VPH. De NZa heeft daarom besloten om het kostprijsonderzoek uit te stellen en deze uit te voeren over de gegevens van 2022. De tarieven zijn overigens in de afgelopen jaren wel geïndexeerd, om zo aansluiting te houden bij recente prijs- en loonstijgingen.
De situatie van de ziekenhuizen in Venlo, Roermond en Zwolle |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het VieCuri Medisch Centrum in Venlo onder financiële druk staat en de noodklok luidt?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en heb ook contact gehad met het VieCuri Medisch centrum.
Bent u het ermee eens dat de kwaliteit en de toegankelijkheid van de ziekenhuiszorg in Venlo niet achteruit mogen gaan?
Iedereen in Nederland moet toegang hebben tot goede zorg, ongeacht waar je woont. Ik hecht dus zeer aan de toegankelijkheid van goede medisch specialistische zorg, in de regio Venlo en in heel Nederland. Ik heb geen signalen ontvangen dat de kwaliteit van de ziekenhuiszorg in Venlo en omgeving onder druk staat. VieCuri heeft ook aangegeven dat de patiëntenzorg niet ter discussie staat.
Is het volgens u een reële mogelijkheid dat het VieCuri 12 miljoen euro kan bezuinigen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg?
Het is niet aan mij om hier uitspraken over te doen, dit is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is om zorgverleners te ontslaan, op het moment dat er al sprake is van grote personeelstekorten in de zorg?
VieCuri heeft aangegeven een plan te hebben opgesteld dat erop gericht is efficiënter te gaan werken, zodat met minder medewerkers hetzelfde werk gedaan kan worden. VieCuri heeft reeds een vacaturestop ingesteld. Daarnaast worden tijdelijke en ZZP-contracten niet verlengd en wordt natuurlijk verloop, als gevolg van pensionering of vrijwillig vertrek, niet vervangen. De kritische functies zijn hiervan wel uitgezonderd. VieCuri laat weten te verwachten dat op deze manier de noodzakelijke personeelsreductie voor 2024 kan worden bereikt, zonder daarbij gebruik te maken van gedwongen ontslagen.
Los van deze specifieke casuïstiek vind ik het uiteraard van groot belang dat de zorg een aantrekkelijke sector is en blijft om in te werken. Het is onwenselijk om zorgpersoneel te verliezen, zeker gezien het personeelstekort en de uitdagingen die er liggen om goede toegankelijke zorg voor iedereen die haar nodig heeft te kunnen realiseren- nu en in de toekomst. Om het personeelstekort in de zorg op te lossen is een brede integrale aanpak nodig waarbij we langs verschillende sporen aan de slag zijn met de vraagstukken die op de arbeidsmarkt zorg en welzijn spelen. Dit doen we, onder andere via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ) en het Integraal Zorgakkoord (IZA), waarin alle betrokken partijen afspraken hebben gemaakt over de aanpak van het personeelstekort en ambities hebben gesteld om aan de slag te gaan met goed werkgeverschap, innovatie, waardering en meer ruimte voor vakmanschap met als doel meer werkplezier voor de zorgmedewerker en werken in de zorg weer aantrekkelijk te maken.
Bent u bereid om in gesprek te treden met het bestuur van VieCuri, de ondernemingsraad en de zorgverzekeraars om te komen tot een oplossing voor de problemen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg?
Het is aan het ziekenhuisbestuur om met alle relevante partijen goede afgewogen keuzes te maken waarbij de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg zijn geborgd. Via de toezichthouders (IGJ en NZa) houd ik een vinger aan de pols. Ik vind het goed dat, ongeacht de precieze aanleiding, ziekenhuizen met relevante partijen nadenken over hoe zij de ziekenhuiszorg in hun regio toekomstbestendig kunnen maken.
Het is verder de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder (VieCuri) en de zorgverzekeraars om samen zodanige afspraken te maken dat iedereen toegang heeft tot kwalitatief goede zorg. Van zorgverzekeraars mag ook verwacht worden dat zij vooruitdenken over hoe ze meerjarig aan hun zorgplicht kunnen voldoen. VieCuri laat weten dat er constructieve gesprekken gevoerd worden met zorgverzekeraars VGZ en CZ.
Wat is uw reactie op het bericht dat het Laurentius Ziekenhuis in Roermond de psychiatrische afdeling sluit om personeelskrapte?2
Ik heb begrepen dat de Raad van Bestuur van het Laurentius Ziekenhuis een voorgenomen besluit heeft genomen om uiterlijk per 1 mei 2024 de PAAZ (Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis) te sluiten. Het gaat hier om de polikliniek psychiatrie en de opname afdeling psychiatrie. Na voorlegging aan de interne adviesorganen volgt begin dit jaar een definitief besluit. De Raad van Bestuur zegt zorg te dragen voor een goede overdracht van patiënten naar andere zorginstanties. Volgens de Raad van Bestuur blijft de psychiatrische zorg in de regio gewaarborgd. Door de voorgenomen sluiting van de PAAZ komen de bereikbaarheidsnormen in de acute (psychiatrische) zorg niet in het geding, aangezien de PAAZ niet is aangemerkt als 24/7 uurs crisisdienst. Dit laatste is bevestigd door het RIVM. De IGJ is als toezichthouder nauw betrokken en heeft veelvuldig contact met het Laurentius. Via de IGJ houd ik een vinger aan de pols.
Omdat er in deze casus ook sprake is van een zorgaanbieder van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verleent, is de AMvB acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz) van toepassing3. Het op juiste wijze volgen van de AMvB acute zorg is voor mij van groot belang. Alle partijen in de regio moeten goed betrokken worden. Juist voor inwoners, gemeenten en zorgmedewerkers is het van grote betekenis om tijdig de plannen te kennen en om mogelijkheden te hebben om daarover in gesprek te gaan. Iedereen kan op die manier – vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid – bijdragen om tot de beste mogelijke oplossingen te komen. De IGJ ziet in haar toezicht ook toe op het op juiste wijze volgen van de genoemde AMvB.
Waarom worden nog steeds geestelijke gezondheidszorg (ggz)-afdelingen gesloten op het moment dat er juist enorme wachtrijen bestaan voor de ggz?
Er kunnen, in algemene zin, verschillende redenen ten grondslag liggen aan sluitingen van ggz-instellingen, zoals bijvoorbeeld een personeelstekort of beperkte schaalgrootte. Hierdoor kunnen instellingen kwetsbaar zijn voor doorontwikkeling en het up-to-date blijven met behandelmethoden, met als mogelijk gevolg dat de borging van goede psychiatrische patiëntenzorg op termijn in het gedrang komt. Het is de inzet van het Ministerie van VWS om de toegankelijkheid van de ggz beter te borgen, bijvoorbeeld door in te zetten op het verbeteren van de beschikbaarheid van de cruciale ggz, zoals ook toegelicht in de brief van 21 december 20234.
Hoe bent u van plan om de aanhoudende reeks sluitingen van ziekenhuisafdelingen door heel het land een halt toe te roepen?
Laat ik allereerst benadrukken dat het niet het beleid van het Ministerie van VWS is om ziekenhuizen, of ziekenhuisafdelingen, te sluiten. Laat ik eveneens benadrukken dat het in de eerste plaats aan een zorgaanbieder zelf is, en dus niet aan mij als Minister, om keuzes te maken over de inrichting van de eigen ziekenhuisorganisatie en de bedrijfsvoering. Het is aan de zorgaanbieder en de zorgverzekeraar gezamenlijk om afspraken te maken over toegang tot kwalitatief goede zorg. Het is daarbij ook van belang dat alle relevante partijen worden betrokken als het gaat om de toekomstige inrichting van de (ziekenhuis)zorg.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de NZa houdt onder andere toezicht op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Zij zijn op hun beurt verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg voor patiënten/verzekerden. Als overheid kunnen we normen stellen en stimuleren dat kwaliteitskaders tot stand komen. De zorgaanbieder beslist binnen de wettelijke en kwaliteitskaders zelf welke zorg zij aanbiedt.
Als Minister voor Medische Zorg vind ik het belangrijk dat alle Nederlanders kunnen rekenen op dezelfde goede kwaliteit van zorg. Daarbij moet het niet uitmaken waar je woont of verblijft. Om de zorg toekomstbestendig te maken is het nodig om de zorg in bijna alle regio’s anders te organiseren. Bij aanpassingen in het zorglandschap is het uitgangspunt «dichtbij waar het kan, verder weg als het moet». Door goede samenwerking is er gelukkig veel mogelijk. Er zullen soms moeilijke keuzes gemaakt moeten worden, maar ik zie op veel plekken in het land dat er door nieuwe vormen van samenwerking ook weer nieuwe mogelijkheden ontstaan. Juist daarom is het ook zo belangrijk dat we inzetten op een integrale aanpak van zorg en ondersteuning in de regio, die meer uitgaat van preventie, een aanpak in de wijk en betere ketensamenwerking zodat we kwetsbare situaties zoveel mogelijk kunnen voorkomen. Met het Integraal Zorgakkoord hebben veel zorgpartijen met de zorgverzekeraars, VNG en het Rijk afgesproken samen dit proces op te pakken. De in het kader van de afspraken uit het IZA ontwikkelde regiobeelden en regioplannen kunnen daar goed bij helpen, want daar moeten passende oplossingen voor verschillende vraagstukken in samenhang gevonden worden.
Bent u bereid om met het Laurentius Ziekenhuis in gesprek te treden om te bekijken welke alternatieven er zijn voor het sluiten van deze afdeling?
Ik zie geen reden om in gesprek te gaan met het bestuur van het Laurentius Ziekenhuis. Ik verwijs daarbij naar de toelichting zoals ook gegeven bij de beantwoording op vraag 5.
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ziekenhuis Isala plots kampt met tekort van 23 miljoen euro?3
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Hoeveel is het bestuur van het Isala van plan om te gaan bezuinigen?
Het Isala heeft mij laten weten dat zij voor 2024 een bezuiniging moet realiseren van 23 miljoen euro. Isala zegt deze bezuinigingen te moeten realiseren om zo de noodzakelijke investeringen te kunnen blijven doen.
Kan worden gegarandeerd dat de bezuinigingen bij het Isala niet ten koste gaan van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg?
Het Isala zegt dat de maatregelen die genomen gaan worden vooral betrekking hebben op het vergroten van de efficiency, het verbeteren van processen, het doelmatig inzetten van materialen en het tegengaan van verspilling. Het Isala laat weten dat patiënt altijd voorop staat en dat het uiterste gedaan zal worden om de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg blijvend te borgen.
Bij welke ziekenhuizen verwacht u dat de komende tijd nog meer financiële problemen zullen ontstaan of afdelingen gesloten zullen worden?
Er zijn mij op dit moment geen andere signalen bekend, anders dan waarover al mediaberichten verschenen zijn. Zorgverzekeraars doen, conform de vroegsignaleringafspraken, een Early Warning Melding (EWS) als er sprake is van een risico voor het goed invulling geven van de zorgplicht als gevolg van bijvoorbeeld financiële en/of organisatorische knelpunten bij een zorgaanbieder. De NZa houdt hier toezicht op en toetst de inspanningen van de zorgverzekeraar als het gaat om het naleven van de zorgplicht. Via de NZa word ik op de hoogte gehouden van eventuele EWS meldingen.
Bent u het ermee eens dat de aanhoudende reeks van ziekenhuizen die in financiële problemen raken een zeer slechte ontwikkeling is? Zo ja, wat bent u van plan om te doen om deze ontwikkeling te stoppen?
Het is allereerst aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om met elkaar goede financiële afspraken te maken.
De ziekenhuissector in Nederland ziet er op sectorniveau in algemene zin financieel gezond uit. De laatste BDO benchmark-rapportage uit oktober 2023 bevestigt dit beeld. Tegelijkertijd zijn er ook zaken die aandacht behoeven zoals personeelskrapte en dalende resultaten die van invloed zijn op de investeringsmogelijkheden. Daarnaast verschillen de resultaten sterk tussen individuele ziekenhuizen. Er zijn ziekenhuizen met hele goede resultaten, maar ook ziekenhuizen die er financieel niet goed voor staan. In dat laatste geval is dat uiteraard niet wenselijk. Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen te) komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de EWS-afspraken waardoor er tijdig gehandeld kan worden, met het oog op de continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten. Op basis van het algemene beeld van de sector, maar ook het aantal EWS-meldingen, zie ik geen reden om in gesprek te gaan met de zorgverzekeraars.
Bent u het ermee eens dat ziekenhuizen voldoende moeten worden gefinancierd om de gestegen kosten te kunnen betalen? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te treden met de zorgverzekeraars om hen op te roepen om dit te gaan regelen?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Dijk c.s., waarin het kabinet werd verzocht stappen te zetten om de spoedeisende zorg meer te financieren op basis van beschikbaarheid?4
Zoals reeds eerder aan uw Kamer gemeld7 is de NZa om advies gevraagd over de bekostiging van de acute zorg. Op 15 december 2023 heeft de toenmalig Minister van VWS het advies van de NZa ontvangen. Dit advies is op 16 januari 2024 aan uw Kamer verzonden8. De opvolging van het advies en de verdere uitvoering van de motie is aan een volgend kabinet.
Het bericht 'Ziekenhuistop Maastricht declareert: yoga op het strand van San Diego en het land door met privéchauffeurs' |
|
René Claassen (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuistop Maastricht declareert: yoga op het strand van San Diego en het land door met privéchauffeurs»?1
Ja.
Wat is uw mening over het in dit artikel opgenoemde declaratiegedrag van deze bestuurders? Keurt u dit gedrag ook af? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te oordelen over het individuele declaratiegedrag van bestuurders van zorginstellingen. In het algemeen vind ik dat bestuurders van zorginstellingen bij de aanwending van publieke middelen de maatschappelijke belangen voorop moeten stellen. De vergoeding van onkosten gemaakt door leden van raden van bestuur van zorginstellingen is een aangelegenheid tussen raad van toezicht en raad van bestuur. Ik vind het daarbij belangrijk dat zorginstellingen laten zien dat zij zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en daar ook transparantie over bieden. Tegen die achtergrond vind ik het positief dat de raad van bestuur van het MUMC+ heeft aangegeven het eigen declaratiebeleid kritisch onder de loep te nemen.
Is dit gedrag in strijd met afspraken over hoe bestuurders omgaan met publieke middelen? Zo nee, vindt u dat hierover duidelijkere kaders moeten worden afgesproken?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2 geef ik geen oordeel over individuele casuïstiek. Wel merk ik op dat het MUMC+ is aangesloten bij de NFU en daarmee de Governancecode Zorg onderschrijft. Hierin is onder andere bepaald dat de raad van toezicht beleid opstelt omtrent onkosten die gemaakt worden door de raad van bestuur en toeziet op de naleving en openbaarmaking van dit beleid.
Indien dit wel indruist tegen gemaakte afspraken, hetzij wettelijke kaders dan wel andersoortige afspraken bent u bereid de bestuurders hierop publiekelijk aan te spreken?
Zoals hierboven aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de raad van toezicht van zorginstellingen om beleid te maken over de vergoeding van onkosten en de raad van bestuur aan te spreken op de naleving hiervan.
Deelt u de mening dat dit soort signalen afbreuk doen aan alles waar de zorg voor zou moeten staan?
Ik ben van mening dat bestuurders en toezichthouders bij de aanwending van publieke middelen het maatschappelijk belang te allen tijde voorop dienen te stellen. Het declaratiegedrag van bestuurders valt hier ook onder. Het bieden van transparantie over de gemaakte onkosten biedt de mogelijkheid om ook publiekelijk verantwoording af te leggen. Binnen de NFU en in de Governancecode Zorg is afgesproken om transparant te zijn over de declaraties van bestuurders.
Deelt u de mening dat dit soort signalen, waarin iedere euro telt om de juiste zorg te kunnen geven aan mensen, afbreuk doen aan het vertrouwen in zorgbestuurders om het juiste te doen voor zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u als Minister bereid een onderzoek te laten uitvoeren naar declaratiegedrag van deze bestuurders?
Het ligt niet op mijn weg hier een onderzoek naar in te stellen. Zorginstellingen die aangesloten zijn bij hun brancheorganisatie en daarmee de Governancecode Zorg onderschrijven, hebben afgesproken hun onkostenvergoedingen openbaar te maken. Dat geldt dus ook voor de Universitair Medische Centra. De Governancecommissie Gezondheidszorg en de brancheorganisaties kunnen zorginstellingen aanspreken op het niet naleven van de code. De onkostenvergoedingen zijn dus voor iedereen inzichtelijk en er kan publiekelijk verantwoording over worden afgelegd.
Bent u op de hoogte of dit soort declaratiegedrag ook voorkomt bij andere zorgbestuurders? Zijn daarover signalen en of meldingen bij u bekend? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in bredere zin het declaratiegedrag van zorgbestuurders te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zou dit onderzoek kunnen starten en wanneer zou de kamer over de uitkomsten kunnen worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Bejaarden met dementie urenlang in hun eigen poep achtergelaten: ‘Onmenselijk hoe mijn moeder is behandeld’' |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bejaarden met dementie urenlang in hun eigen poep achtergelaten: «Onmenselijk hoe mijn moeder is behandeld»»?1
De situaties waarover in het artikel in De Gelderlander wordt bericht zijn schrijnend. Dat is niet hoe er met mensen met dementie omgegaan moet worden en het is niet wat we onder goede zorg voor mensen in een verpleeghuis verstaan. We moeten alles op alles zetten om dergelijke situaties te voorkomen. Om die reden volgt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de situatie bij Kalorama nauwgezet (zie ook het antwoord op vraag 4).
Wat vindt u ervan dat ouderenzorginstelling Kalorama in zulke grote financiële problemen verkeert dat er te weinig personeel wordt ingeroosterd, ook al gaat dit ten koste van de kwaliteit?
Kalorama heeft sinds de coronapandemie te maken met enerzijds leegstand en anderzijds een hoog ziekteverzuim en een mede daardoor gestegen inzet van personeel niet in loondienst (PNIL). Beide factoren hebben de financiële positie verslechterd. Kalorama heeft daarover indringende gesprekken gevoerd met het zorgkantoor. De situatie is in eerste instantie ook verbeterd, maar na het eerste kwartaal 2023 is het toch weer verslechterd: de leegstand kon niet echt worden opgelost en het ziekteverzuim bleef hoog. Van de bestuurder van Kalorama heb ik begrepen dat met name in de zomer van 2023 het een grote uitdaging is geweest om de roosters rond te krijgen, ook omdat ze toen erg afhankelijk waren van de inzet van tijdelijk personeel.
Vanwege de aanhoudende financiële problemen heeft Kalorama de hulp van het zorgkantoor ingeroepen en is er een herstelplan opgesteld. Met volledige steun van het zorgkantoor en onder begeleiding van een externe adviseur wordt er nu gewerkt aan het meer grip krijgen op de financiën en het terugdringen van het ziekteverzuim en de inzet van PNIL. Het uiteindelijke doel hiervan is om de inzet van personeel op peil te krijgen en te houden, zodat de kwaliteit van zorg gegarandeerd kan worden.
Hoe kan het dat oproepkrachten die slechts drie dagen opleiding hebben gehad het werk moeten doen dat normaal gesproken wordt gedaan door zorgverleners die daar een driejarige opleiding voor hebben gevolgd?
Iedereen die in de (verpleeghuis)zorg professionele werkzaamheden verricht, moet bevoegd en bekwaam zijn om deze werkzaamheden uit te voeren. Afhankelijk van de soort werkzaamheden is daarvoor een opleidingstraject vereist. De initiële opleiding voor zorghulpen bedraagt 1 jaar, voor helpenden 2 jaar, voor verzorgenden 3 jaar en voor verpleegkundigen 4 jaar. Afhankelijk van de erkenning van eerder verworven competenties kan de feitelijke opleidingsduur korter zijn. Met een opleidingstraject van slechts 3 dagen is het moeilijk voor te stellen dat iemand bevoegd en bekwaam is, zeker als het gaat om verzorgende en of verpleegkundige werkzaamheden. Van de bestuurder van Kalorama heb ik begrepen dat het uitgangspunt is dat zorgverleners bevoegd en/of bekwaam moeten zijn. In incidentele gevallen is het bij hen voorgekomen dat een ingehuurde kracht niet aan de gestelde bekwaamheids- en/of bevoegdheidseisen voldeed. Daarop is de inhuur van de medewerker gestopt.
Wat is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) van plan om te doen om de misstanden bij Kalorama aan te pakken?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft mij laten weten in het afgelopen jaar vier meldingen te hebben ontvangen over tekortkomingen in de zorg en ondersteuning bij Kaloroma. De inhoud van deze meldingen gaf echter geen aanleiding voor onmiddellijke actie vanuit de inspectie. Wel zijn deze meldingen geregistreerd voor mogelijk vervolgtoezicht. De inspectie heeft daarnaast de melders geadviseerd over hoe verder te handelen. Denk bijvoorbeeld aan het indienen van een klacht bij de aanbieder.
Naar aanleiding van het artikel in De Gelderlander heeft de inspectie direct contact opgenomen met de bestuurder van Kalorama. De bestuurder is bekend met de signalen en problemen en gaat aan de slag met verbeteringen. De IGJ volgt dit traject nauwgezet.
Bent u het ermee eens dat het inroosteren van nóg minder personeel volstrekt onverantwoord zou zijn?
Iedere zorginstelling dient ervoor zorg te dragen dat er voldoende personeel beschikbaar is om kwalitatief goede zorg en ondersteuning aan de cliënten te verlenen. Hoeveel personeel dat is, is afhankelijk van de situatie. Het inzetten van minder personeel dan noodzakelijk voor het leveren van kwalitatief goede zorg is ongewenst.
Bent u het ermee eens dat voor goede zorg de personele bezettingsnorm van twee zorgverleners op acht ouderen noodzakelijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Goede zorg is, volgens de Wet kwaliteit, klachten, en geschillen zorg (Wkkgz), zorg die veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend, en is afgestemd op de reële behoeften van de cliënt, waarbij zorgaanbieders en zorgverleners handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiend uit de professionele standaarden en de kwaliteitsstandaarden. Kwaliteitsstandaarden worden door de zorgpraktijk zelf, onder regie van het Zorginstituut, opgesteld. Het is dus aan de sector (organisaties van cliënten, zorgaanbieders of zorgverleners, en zorgverzekeraars of zorgkantoren) om te bepalen wat nodig is voor goede zorg en dit op te nemen in een kwaliteitsstandaard.
Bent u het ermee eens dat het afschaffen van de personele bezettingsnorm kan leiden tot grotere personeelstekorten, aangezien dit zorgt voor een hogere werkdruk en dus een grotere uitstroom van zorgverleners die de zorg verlaten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard vind ik het onwenselijk als zorgverleners een te hoge werkdruk ervaren.
Met het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) werk ik samen met partijen om ervoor te zorgen dat de zorg goed georganiseerd is en kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg geborgd. Daarnaast werk ik via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & Welzijn (TAZ) met partijen aan de beschikbaarheid van voldoende goed opgeleid personeel om aan ouderen de noodzakelijke zorg en ondersteuning te kunnen bieden.
Zoals ik in vraag 6 heb toegelicht is het aan de sector om te bepalen wat nodig is voor goede zorg en dit op te nemen in een kwaliteitsstandaard.
Bent u ervan op de hoogte dat één op de drie ouderenzorginstellingen volgens BDO kampt met financieel verlies?2 Kunt u garanderen dat de kwaliteit van de ouderenzorg in deze instellingen op orde is? Zo niet, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de ouderenzorg hier verbetert?
Ik ken het rapport van BDO. Het rapport legt in haar conclusies de nadruk op gedaalde resultaten in 2022, maar laat tevens zien dat de solvabiliteit in de ouderenzorg over de gehele linie hoog is. Bij een norm van minimaal 25% voor een gezonde solvabiliteit is de gemiddelde solvabiliteit van zorgaanbieders in de ouderenzorg toegenomen van 41,3% in 2021 tot 41,6% in 2022.
BDO wijst er in haar rapport overigens op dat niet alleen de overheid aan zet is, maar dat er ook een belangrijke opgave ligt bij zorgaanbieders zelf om zich «maximaal in te blijven zetten op veranderingen die nodig zijn om te komen tot passende zorg en om de zorg betaalbaar te houden». Dat sluit ook goed aan bij hetgeen ik uw Kamer in mijn brief van 13 september jl. schreef.3.
Vanuit gesprekken met zorgaanbieders en zorgkantoren kwam naar voren dat zij zich samen met mij verantwoordelijk voelen voor de toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid van de ouderenzorg nu en in de toekomst en voor de transitie die daarvoor nodig is. Met het oog op de cumulatie van bijzondere omstandigheden en maatregelen ervaarden de zorgaanbieders de financiële druk met name in 2024 als (te) hoog. Zorgaanbieders zien voor zichzelf een belangrijke rol om deze druk te verlagen door te sturen op een efficiënte bedrijfsvoering, laag ziekteverzuim en minder inhuur van PNIL. Zorgkantoren moeten reële prijzen hanteren en hebben vanuit hun verantwoordelijkheid besloten om de richttariefpercentages voor 2024 te verhogen.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 19 september jl. heb ik zelf daarnaast besloten om de tariefkortingen in verband met de maatregelen «doorontwikkeling kwaliteitskader verpleeghuiszorg» en «meerjarige contracten met budgetafspraken» voor het jaar 2024 niet door te laten gaan. Op grond van deze ontwikkelingen heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat de tarieven ontoereikend zijn om de kwaliteit van de ouderenzorg op orde te houden.
Bent u het ermee eens dat voorkomen moet worden dat ouderenzorginstellingen nog meer in de financiële problemen komen?
Ouderenzorgorganisaties hebben, zoals BDO in haar rapport ook aangeeft, een belangrijke opgave om zich «maximaal in te blijven zetten op veranderingen die nodig zijn om te komen tot passende zorg en om de zorg betaalbaar te houden». Vanuit mijn rol in het stelsel faciliteer ik dit door jaarlijks het WLZ kader aan te passen op basis van de meest recente adviezen van de NZa en door de budgetten jaarlijks te indexeren.
Ben u het ermee eens dat de situatie bij Kalorama laat zien dat verder bezuinigen op de ouderenzorg onverantwoord is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf heeft Kalorama sinds de coronapandemie te maken met enerzijds leegstand en anderzijds een hoog ziekteverzuim en een mede daardoor gestegen inzet van personeel niet in loondienst (PNIL). Beide factoren hebben de financiële positie verslechterd. Dit is dus niet het gevolg van de bezuinigingen. Overigens wordt er ook niet bezuinigd op de ouderenzorg. De uitgaven aan Wlz-ouderenzorg zullen de komende jaren naar verwachting toenemen van € 17,7 miljard in 2023 tot € 20,5 miljard in 2028 (in prijspeil 2023). Ook gemiddeld per cliënt komt er een steeds groter bedrag beschikbaar. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd via mijn brief van 8 juni jl. over de financiële ontwikkelingen op het terrein van de Wlz-ouderenzorg4.
Wat gaat u doen om de ouderenzorginstellingen met grote financiële problemen te helpen?
Ouderenzorgaanbieders met financiële problemen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om hun interne bedrijfsvoering op orde te brengen. Indien een zorgaanbieder van mening is dat zij haar problemen niet zelf kan oplossen en er een risico dreigt op de continuïteit van zorg dan kan zij samen met het zorgkantoor en de NZa bezien of er een oplossing mogelijk is. Als Minister ben ik niet verantwoordelijk voor de continuïteit van individuele zorgaanbieders, maar neem ik uiteraard wel verantwoordelijkheid om de continuïteit van het zorglandschap te borgen.
Bent u het ermee eens dat zorgverleners een fatsoenlijke beloning verdienen, en dat dit bijdraagt aan de oplossing van het personeelstekort?3 Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het ermee eens dat zorgverleners een fatsoenlijke beloning dienen te krijgen voor het belangrijke werk dat zij doen. Beloning is één van de elementen die de aantrekkelijkheid van werken in de zorg beïnvloedt en kan daarmee bijdragen aan het terugdringen van de personeelstekorten en de inzet van PNIL. Uit verschillende onderzoeken blijkt echter dat andere zaken zoals professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zeker zo belangrijk, zo niet belangrijker zijn dan salaris voor een keuze om wel of niet in de zorg te (blijven) werken.
Het bericht dat het salaris van zorgmedewerkers volgend jaar verder achter gaat lopen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het salaris van zorgmedewerkers volgend jaar verder achter gaat lopen?1
Op 14 december jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van verschillende onderzoeken naar beloning in zorg en welzijn2. Het betreft het AWVN-onderzoek waarnaar in het bericht van Skipr wordt gerefereerd, een onderzoek van SEO en een onderzoek op basis van cijfers van het CBS en uitstroomonderzoek van RegioPlus. Een beleidsmatige weging van de uitkomsten van deze onderzoeken laat ik aan een nieuw kabinet.
Herinnert u zich het massale protest van zorgverleners op het Malieveld in 2020 en de acties van zorgverleners voor meer waardering en meer salaris?2
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de loonkloof tussen de zorg en de marktsector weer verder zal groeien? Zou u uw antwoord toe kunnen lichten?
De verschillende onderzoeken laten niet eenduidig zien dat er sprake is van een loonkloof tussen de zorg en de marktsector. Naast het onderzoek van AWVN, heeft SEO een vergelijking gemaakt van de salarissen in de gehele sector zorg en welzijn ten opzichte van de marktsector. Uit dit onderzoek blijkt dat het gemiddeld uurloon van werknemers in zorg en welzijn vergelijkbaar is met dat van vergelijkbare werknemers in de marktsector.
Op basis van het AWVN-onderzoek kan niet worden geconcludeerd dat de loonkloof in 2024 groter wordt. Ten tijde van publicatie van dat onderzoek waren de cijfers waarover AWVN beschikte voor de salarissen in de marktsector van een minder recente peildatum dan die van cao’s in de zorg. Hierdoor is in het onderzoek het verschil tussen de lonen in de zorg en marktsector tijdelijk kleiner (3%) dan het daadwerkelijk was. De nieuwe cijfers over de cao’s die de afgelopen zes maanden zijn afgesloten in de marktsector, waarover AWVN sinds 1 januari 2024 beschikt, zijn niet in het onderzoek meegenomen. In het onderzoek heeft AWVN geschat dat met deze laatste loonontwikkelingen in de marktsector het verschil tussen het midden van loongebouw van zorgcao’s (FWG 35 t/m 60) en de markt circa 6% zou zijn op 1 januari 2024.
Hoe komt het dat de loonkloof tussen de zorg en de rest van de publieke sector zelfs helemaal niet is verkleind sinds het laatste onderzoek?3
In het vorige AWVN-onderzoek betrof het verschil in het middengebied van het loongebouw met de publieke sector ongeveer 9%. In het nieuwe onderzoek is dit iets gedaald naar ongeveer 6–7%. Ook het SEO-onderzoek laat zien dat beloning in zorg en welzijn gemiddeld genomen achterblijft bij de rest van publieke sector. In een aantal andere publieke sectoren zijn de laatste tijd forse loonverhogingen doorgevoerd, waardoor de beloning in de zorg – ondanks de extra middelen die beschikbaar gesteld (675 mln euro structureel vanaf 2022) – niet veel is ingelopen op de rest van de publieke sector.
Hoe kijkt u naar uw eigen verantwoordelijkheid voor het feit dat zorgverleners nog steeds een stuk minder verdienen dan werknemers in de rest van de publieke sector en de marktsector?
Om een concurrerende salarisontwikkeling mogelijk te maken stel ik jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar. Deze is gekoppeld aan de ontwikkelingen in de markt. Hogere contractlonen in de markt leiden daarmee ook tot meer loonruimte in de zorg. Het SEO-onderzoek laat zien dat werkgevers hiermee marktconforme loonontwikkeling kunnen bieden. De loonontwikkeling over de jaren 2013–2022, gecorrigeerd voor veranderende samenstelling van het personeelsbestand, was voor werknemers in zorg en welzijn ongeveer gelijk aan die van vergelijkbare werknemers in andere sectoren.
Hoe verklaart u het verschil in de cijfers tussen dit nieuwe AWVN-onderzoek en de berichtgeving van Zorgvisie op basis van CBS-cijfers eerder dit jaar?4
In het AWVN-onderzoek zijn de salarissen in de zorg vergeleken met die in de marktsector en publieke sector op basis van de eindsalarissen opgenomen in de salarisschalen in de cao’s. Op basis van berichtgeving van Zorgvisie is mij niet bekend welke CBS-cijfers in dat artikel zijn vergeleken. Het CBS beschikt over cijfers over lonen op basis van registratiedata. Er is dus in ieder geval sprake van een verschil in methodiek.
Welke stappen zou het kabinet of de Tweede Kamer kunnen zetten om de loonkloof tussen de zorg en de rest van de publieke sector en de marktsector op te heffen?
Gezien de demissionaire status van het kabinet laat ik een beleidsmatige weging van de verschillende onderzoeken naar beloning aan een nieuw kabinet.
Welke stappen gaat u zetten om de loonkloof tussen de zorg en de rest van de publieke sector en de marktsector op te heffen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Pfizers gigawinsten in Nederland nog verder zijn gestegen naar 20 miljard euro |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers , Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Pfizers gigawinsten in Nederland nog verder zijn gestegen naar 20 miljard euro?1
Het bericht waaraan wordt gerefereerd, maakt melding van de geconsolideerde winst die gemaakt is door de Nederlandse Pfizer-dochter C.P. Pharmaceuticals International C.V. Het bericht geeft ook aan dat onder dit dochterbedrijf bedrijven uit zo’n 60 landen vallen. Deze (geconsolideerde) winst bestaat daarom niet (alleen) uit de in Nederland behaalde resultaten. Het is niet aan mij om een waardering te geven aan de winsten die bedrijven maken of ze al dan niet te beperken. Ik kan ook niet sturen op de winst van bedrijven, eens te meer omdat het geneesmiddelen op een mondiale markt met internationale bedrijven betreft.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat Pfizer zoveel winst maakt met geld dat eigenlijk bedoelt is voor de zorg? Zo ja, deelt u de analyse dat de machtspositie van dit soort grote commerciële farmaceutische bedrijven ten opzichte van overheden (zowel in Europa als in ontwikkelingslanden) gebroken moet worden?
Ik vind dat bedrijven een morele plicht hebben om de balans te houden tussen publieke inspanningen om geneesmiddelen te ontwikkelen en bij de patiënt te krijgen, en prijzen die bedrijven voor geneesmiddelen vragen. Temeer daar er sprake is van alsmaar stijgende uitgaven aan geneesmiddelen. Die worden mede veroorzaakt door hoge prijzen en leggen een grote druk op onze solidariteit. Hoge prijzen van geneesmiddelen gaan ten koste van de betaalbaarheid van zorg.
Nationaal richt ik mij op het beheersen van de uitgaven aan geneesmiddelen. Daarbij is de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel bepalend. Instrumenten om kosten voor nieuwe geneesmiddelen te beheersen, liggen deels besloten in Europese wet- en regelgeving en in nationaal vergoedingsbeleid.
Ik acht het noodzakelijk om duidelijker aan te geven aan welke geneesmiddelen de maatschappij behoefte heeft en wat we bereid zijn om daarvoor te betalen: meer van een aanbod-gestuurde situatie naar een vraag-gestuurde situatie. Dat vraagt om twee belangrijke en complexe stappen: allereerst moet bepaald worden wat onze unmet medical needs, onze grootste onvervulde medische behoeften, zijn. Ten tweede moet een breed gedragen maatschappelijk kader worden ontwikkeld voor het bepalen van de hoogte van geneesmiddelenprijzen en -uitgaven. Daarmee kan vastgesteld worden wat we aanvaardbare uitgaven voor geneesmiddelen vinden. Beide vragen om een bredere maatschappelijke discussie.
Zoals ik in een eerdere brief over de financiering van het geneesmiddelenonderzoek2 heb aangegeven, voorzie ik met deze twee instrumenten in de hand, twee routes. Enerzijds is het van belang om een duidelijker signaal af te geven aan onderzoekers en investeerders aan welke geneesmiddelen maatschappelijk gezien behoefte is. Mogelijk ook met een afgebakende financiële beloning in het vooruitzicht.
Anderzijds zou de overheid, al dan niet in samenwerking met private of Europese fondsen, meer invloed kunnen uitoefenen op geneesmiddelenontwikkeling door de gerichte inzet van onderzoeksgelden.
Zo kan de overheid zowel aan de voorkant als aan de achterkant meer regie nemen op geneesmiddelenontwikkeling.
Deelt u de analyse dat het extra onrechtvaardig is dat Pfizer deze winsten voor een groot deel maakt met vaccins die deels met publiek geld ontwikkeld zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het feit dat al deze winst via Nederland weggesluisd wordt, aangeeft dat het nog steeds te gemakkelijk is voor multinationale bedrijven om via Nederland belasting te ontwijken?
Nee. Ik stel voorop dat het kabinet niet kan ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige (art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen). Het enkele feit dat er een financiële stroom via Nederland loopt, bewijst echter niet dat er sprake is van belastingontwijking. Doordat Nederland relatief veel internationale bedrijven heeft aangetrokken, bestaat een deel van de buitenlandse investeringen uit investeringen in een reëel hoofdkantoor in Nederland dat vervolgens investeert in buitenlandse dochterondernemingen. Daardoor kunnen financiële stromen juridisch en boekhoudkundig via het Nederlandse hoofdkantoor lopen, zonder dat daarbij sprake hoeft te zijn van belastingontwijking. In de tweede plaats zal door de maatregelen tegen belastingontwijking van de afgelopen jaren een deel van de structuren die voorheen leidden tot een belastingbesparing niet langer een fiscaal voordeel opleveren. De structuren kunnen nochtans voorlopig blijven voortbestaan als een herstructurering voor een bedrijf substantiële kosten met zich meebrengt -wat zeker het geval kan zijn als er in Nederland reële aanwezigheid is- en verder geen voordelen oplevert. Ook in die gevallen zullen financiële stromen via Nederland aanwezig blijven zonder dat er sprake is van belastingontwijking.
Hoeveel belasting zou Pfizer moeten betalen als zij belasting over hun winst zouden betalen in de landen waar zij deze winst daadwerkelijk maakten of als zij het reguliere Nederlandse winstbelastingtarief zouden betalen?
Ik kan geen uitspraken doen over de fiscale positie van een individueel belastingplichtige op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht van art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Internationaal geldt echter als algemeen uitgangspunt dat winstbelasting geheven wordt op de plek waar waarde wordt gecreëerd. Nederland heft vennootschapsbelasting (vpb) van vpb-plichtigen over de winst die aan Nederland toerekenbaar is. Het reguliere vpb-tarief is 25,8%. Ik heb geen inzicht in de hoeveelheid belastingen die bedrijven verschuldigd horen te zijn in het buitenland.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat het niet langer mogelijk is voor grote farmaceutische bedrijven zoals Pfizer om zulke excessieve winsten te maken met zorggeld?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 2 en 3.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat het niet langer mogelijk is om zoveel belasting te ontwijken via Nederland?
Het kabinet vindt belastingontwijking onwenselijk. Nederland heeft daarom de afgelopen jaren veel maatregelen tegen belastingontwijking genomen. Daarbij heeft Nederland zowel internationale afspraken tegen belastingontwijking streng geïmplementeerd als aanvullend (eenzijdig) nationale maatregelen genomen om belastingontwijking aan te pakken. Een belangrijk voorbeeld is de bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties die Nederland vanaf
1 januari 2021 heeft ingevoerd. Vanaf 1 januari 2024 is de bronbelasting ook gaan gelden voor dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties. Ook de strenge vormgeving van de generieke renteaftrekbeperking (de earningsstrippingmaatregel) is een voorbeeld dat de inzet van het kabinet in de aanpak van belastingontwijking toont, evenals de maatregelen tegen hybride mismatches. Daarnaast heeft Nederland maatregelen genomen die zorgen voor een evenwichtigere belastingheffing van multinationals, mede naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie belastingheffing multinationals.3 Een voorbeeld hiervan is de beperking van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting sinds 2022. Per 1 januari 2024 is bovendien de Wet minimumbelasting 2024 in werking getreden, die strekt tot het waarborgen van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing.
Ook in demissionaire status zet het kabinet de strijd tegen belastingontwijking voort. Het kabinet vindt het daarbij uiteraard van belang dat de aanpak effectief is. Internationale belastingontwijking is het meest effectief aan te pakken met een gecoördineerde internationale aanpak. Bij nationale maatregelen bestaat namelijk het risico dat belastingontwijking zich alleen verplaatst. Daarom ligt de focus van het kabinet nu op internationale maatregelen. Ik verwijs naar paragraaf 5 van de Kamerbrief over de monitoring van de effecten van de aanpak van belastingontwijking voor een beschrijving van de ontwikkelingen op Europees en internationaal terrein.4 Het kabinet blijft echter ook nationale stappen zetten tegen belastingontwijking, in aanvulling op de internationale focus. Zo heeft het kabinet per 2024 de aanpak van dividendstripping versterkt. Verder wil het kabinet het opknippen van activiteiten over verschillende vennootschappen aanpakken door de drempel van de earningsstrippingmaatregel specifiek voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed buiten toepassing te laten. Het kabinet werkt aan een wetsvoorstel dat met het Belastingplan 2025 aan uw Kamer kan worden aangeboden. Bovendien onderzoekt het kabinet nog
verschillende concrete maatregelen voor de aanpak van opmerkelijke belastingconstructies die in de inventarisatie van belastingconstructies naar voren zijn gekomen. Ik verwijs naar de Kamerbrief van 19 september 2023 voor het volledige overzicht van geïnventariseerde constructies.5
Het bericht 'Geldproblemen door chronisch ziek kind: 'Ik voel me een schooier'' |
|
Lisa Westerveld (GL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geldproblemen door chronisch ziek kind: «Ik voel me een schooier»» van RTL Nieuws?1
Ja. Het is tragisch om te lezen dat het gezin uit dit artikel noodgedwongen moet verhuizen vanwege de extra kosten die samenhangen met de zorg en ondersteuning voor hun dochter. Ik realiseer me dat de zorg voor een chronisch ziek kind zwaar kan zijn en dat ouders zoals genoemd in het artikel bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg soms tegen knelpunten aanlopen. Naar aanleiding van de berichtgeving in de media is vanuit mijn ministerie contact opgenomen met het gezin en zijn zij in contact gebracht met verschillende instanties en belangenorganisaties die ouders kunnen adviseren en/of ondersteuning kunnen bieden.
Waarom worden de kosten voor de noodzakelijke aanpassing van een woning niet volledig vergoed, zoals in het geval van het in het artikel vermelde situatie? Deelt u de mening dat de weigering om deze noodzakelijke aanpassingen aan de woning te vergoeden, niet in lijn is met het door Nederland ondertekende VN-verdrag Handicap bij tenminste artikel 7 (belang van het kind voorop), artikel 9 (toegankelijkheid) en artikel 10 (recht op leven)? Zo nee, waarom niet?
Het is voor mij lastig om in te gaan op deze specifieke casus, omdat ik niet bekend ben met de specifieke context van het gezin, de ondersteuning en zorg die zij ontvangen en de afwegingen die de gemeente heeft gemaakt bij het vergoeden van de benodigde woningaanpassing.
Uiteraard onderschrijf ik het belang van het naleven en het implementeren van VN-verdrag handicap, waaronder de door u genoemde artikelen.2 Gemeenten spelen een belangrijke rol bij het implementeren van dit VN-verdrag, waaronder bij het zorgen voor passende ondersteuning, zorg en eventuele woonvoorzieningen. Daarbij hebben gemeenten de vrijheid en verantwoordelijkheid om deze verdragsverplichtingen in te vullen op een manier die aansluit bij de specifieke, lokale context.3
Mensen met een ondersteuningsbehoefte kunnen op grond van de Wmo 2015 van de gemeente een woningaanpassing krijgen. Hiervoor geldt de gebruikelijke Wmo-procedure, waarbij eerst melding gemaakt wordt van de hulpvraag en de gemeente onderzoek doet naar de ondersteuningsbehoefte en vervolgens desgevraagd een beschikking opstelt (art. 2.3.5 Wmo 2015). Tegen de beschikking van de gemeente kan bezwaar worden gemaakt. Er volgt dan een beslissing op bezwaar van de gemeente. Tegen deze beslissing op bezwaar van de gemeente kan in beroep worden gegaan bij de bestuursrechter en ten slotte in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Bent u bereid om wet- en regelgeving aan te passen zodat tenminste alle noodzakelijke aanpassingen die nodig zijn voor de zorg en welzijn van kinderen met een chronische beperking worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 kunnen vanuit de Wmo 2015 woningaanpassingen worden vergoed.
Er is een aantal redenen waarom een woningaanpassing niet of niet geheel wordt vergoed. Voorbeelden hiervan zijn dat een huis niet geschikt is om te worden aangepast of dat de aanpassing op langere duur niet toereikend is. Daarnaast mag de gemeente bij de keuze voor ondersteuning de kosten van verschillende oplossingen betrekken. Het is aan de gemeente om hierin een passende afweging te maken, die onder andere afhankelijk is van de context van het gezin. Hierdoor kan bijvoorbeeld ook een verhuisvergoeding in beeld zijn. Er is een aantal uitspraken van de rechter ten aanzien van de vraag hoe de gemeente een afweging moet maken rondom woningaanpassingen.
Gemeenten kunnen aanvullend op grond van de Wmo 2015 (artikel 2.1.7.) een tegemoetkoming verstrekken aan mensen met een beperking of chronische problemen voor aannemelijke meerkosten die verband houden met deze beperking of problemen ter bevordering van de zelfredzaamheid en participatie.
Is bekend hoeveel ouders zorg dragen voor een kind met een chronische beperking?
Deze vraag is niet exact te beantwoorden. Op basis van de Gezondheidsenquête van het CBS is een indicatie te geven van het aantal kinderen met een chronische beperking. De indicator Global Activity Limitations Indicator (GALI) uit deze enquête geeft inzicht in het percentage personen dat vanwege problemen met de gezondheid sinds 6 maanden of langer beperkt is in activiteiten die mensen gewoonlijk uitvoeren. In de leeftijd van 4 tot 12 jaar gaat het om 7,9% en 12 tot 18 jaar om 10,8% van het totaal aantal kinderen in de respectievelijke leeftijdsgroepen.4 Het is met bovenstaande gegevens niet exact te bepalen hoeveel kinderen een chronische beperking hebben, omdat er geen gegevens zijn van 0 tot 4 jaar. Ook is niet te bepalen hoeveel ouders zorg dragen voor een kind met een chronische beperking omdat ouders ook meerdere kinderen met een beperking kunnen hebben (door bv een erfelijke aandoening).
Wat is het effect van de zorg op de financiële positie van deze ouders? Hoeveel van deze ouders hebben financiële problemen en schulden?
Ik kan mij voorstellen dat veel gezinnen met een chronisch ziek kind te maken hebben met hogere kosten dan gemiddeld. Het type kosten en de hoogte van de kosten zullen verschillen per gezin. Het gaat om kosten die ook in het betreffende artikel zijn genoemd, zoals energielasten, aanpassingen in het huis of vervoer. Het gaat minder vaak om directe zorgkosten. Voor kinderen (jonger dan 18 jaar) die gebruik maken van zorg op grond van de Wet langdurige zorg geldt geen eigen bijdrage. Voor zorg uit de Zorgverzekeringswet zijn kinderen gratis meeverzekerd. Voor kinderen hoeven dus geen premies of eigen risico betaald te worden. Voor bepaalde zorg of hulpmiddelen bestaat wel een eigen bijdrage. Bijvoorbeeld bij brillen, orthopedische schoenen en bij bepaalde medicijnen. Deze zorgkosten kunnen onderdeel zijn van de totale kosten van een gezin met een chronisch ziek kind. Voor ouders met een thuiswonend kind die een intensieve zorgvraag heeft is het mogelijk om dubbele kinderbijslag te krijgen.5 Dit is mogelijk voor thuiswonende kinderen tussen de 3 en 18 jaar. Het is mij niet bekend hoeveel ouders met een chronisch ziek kind financiële problemen hebben en hoeveel van deze ouders deze financiële problemen hebben door de hogere kosten vanwege een chronisch ziek kind.
Is er vaker sprake van een dreigende huisuitzetting in soortgelijke situaties? Bent u het ermee eens dat dit niet alleen onacceptabel is, maar dat dit ook in tegenspraak is met zowel het VN-verdrag Handicap als met het Kinderrechtenverdrag?
Het gaat in de situatie uit het nieuwsbericht niet over een huisuitzetting. De familie voelt zich gedwongen om te verhuizen van een koop naar een huurwoning.
Binnen de Wmo 2015 maakt het niet uit of het bij een ondersteuningsbehoefte om een koop -of huurwoning gaat. Er is een aantal redenen waarom een woningaanpassing niet of niet geheel wordt vergoed. Voorbeelden hiervan zijn dat een huis niet geschikt is om te worden aangepast of dat de aanpassing op langere duur niet toereikend is. Daarnaast mag de gemeente bij de keuze voor ondersteuning de kosten van verschillende oplossingen betrekken. Het is aan de gemeente om hierin een passende afweging te maken, die onder andere afhankelijk is van de context van het gezin. Daarbij hebben gemeenten een verantwoordelijkheid bij het naleven van het VN-verdrag handicap. Hoe zij de verdragsverplichtingen naleven is aan de desbetreffende gemeente.
Welke landelijke en gemeentelijke financiële regelingen zijn er voor ouders die zorg dragen voor een ernstig ziek kind? Zijn deze regelingen in de ogen van u beiden toereikend voor alle ouders? Kunt u (beiden) dat toelichten?
Vanuit de Wmo zijn dit regelingen op het gebied van mobiliteitshulpmiddelen, woningaanpassingen en de meerkostenregeling. Daarnaast is er de landelijke regeling aftrek specifieke zorgkosten en als laatste optie de bijzondere bijstand.
Het is lastig een inschatting te maken of een combinatie van deze regelingen toereikend is voor àlle ouders met een ernstig ziek kind. In algemene zin geldt dat het van belang is dat ouders voldoende middelen ter beschikking hebben en niet door een financiële ondergrens zakken. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven kunnen gemeenten een extra tegemoetkoming verstrekken aan mensen met een beperking of chronische problemen. Bij de eigen bijdrage op grond van de Wmo 2015 wordt rekening gehouden met draagkracht en kan rekening worden gehouden met betalingscapaciteit. Voorzieningen dienen altijd toegankelijk te zijn voor minima.
Het is een onwenselijke situatie wanneer ouders van chronisch zieke kinderen door zorgkosten in financiële problemen komen. Daarom hecht ik ook veel waarde aan de cliëntondersteuning die zowel vanuit de Wmo 2015 als de Jeugdwet er is om gezinnen te ondersteunen bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg en om de ouders te informeren over relevante wetten en regelgeving. Het is belangrijk dat gemeenten op de mogelijkheden van cliëntondersteuning wijzen.
De bijzondere bijstand (artikel 35 Pw) kan verstrekt worden door een gemeente als een huishouden uit onvoorziene omstandigheden voortkomende noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan voldoen. Dit gebeurt op basis van een individuele beoordeling van de situatie door de gemeente waarbij de kosten en de draagkracht van het huishouden worden meegewogen. Het is daarbij aan de gemeente om te bepalen welke inkomenseisen gesteld worden en welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Er zijn dus verschillen tussen gemeenten. In de regel zullen gemeenten bij een inkomen boven 110–130% van het sociaal minimum geen bijzondere bijstand toekennen. Gemeenten hebben hun beleid veelal vastgelegd in beleidsregels.
Omdat de Participatiewet een vangnetvoorziening is, wordt gekeken of kosten uit andere voorzieningen betaald kunnen worden. Bijzondere bijstand kan dus niet verstrekt worden als er een voorliggende voorziening is waarop een beroep gedaan zou kunnen worden zoals bijvoorbeeld de basisverzekering (art 15 Pw). Vanuit de bijzondere bijstand worden in individuele situaties wel tijdelijke tegemoetkomingen voor woonkosten vergoed. Bijvoorbeeld wanneer bij een plotselinge inkomensterugval de woonkosten niet direct in lijn gebracht kunnen worden met het gedaalde inkomen.
Hoe wordt voorkomen dat de toegang tot noodzakelijke vormen van zorg en hulp afhangt van de gemeente waarin een familie woont?
Taken en bevoegdheden zijn op grond van de Wmo 2015 (en de overige wetten binnen het sociaal domein) neergelegd bij de gemeente (gedecentraliseerd). De gemeente heeft hierin een zekere vrijheid om voorzieningen vorm te geven en maatwerk te bieden. Zo is ook de bevoegdheid om een tegemoetkoming voor de meerkosten bij een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen te verstrekken, als keuzeoptie voor gemeenten door de wetgever opgenomen in de Wmo 2015 (artikel 2.1.7). Daarnaast hebben gemeenten op grond van de Gemeentewet hun eigen regelgevende bevoegdheid. Lokale democratie kan zorgen voor verschillen tussen gemeenten; dit is inherent aan de positie van gemeenten en hun bevoegdheden.
Kunt u per financiële regeling aangeven hoeveel ouders van de verschillende regelingen gebruik maken? Zijn deze regelingen voldoende vindbaar en toegankelijk voor ouders die vaak al veel aan hun hoofd hebben?
Er is geen zicht op hoeveel ouders gebruik maken van de verschillende landelijke of gemeentelijke regelingen. Voor ouders met een ernstig ziek kind zijn de verschillende financiële regelingen mogelijk niet altijd overzichtelijk. Via de site regelhulp.nl kunnen ouders informatie vinden over deze regelingen. Ook kan het onafhankelijk informatie- en adviespunt Het Juiste Loket ouders hierin helpen. Daarnaast kan, zoals eerder genoemd in de beantwoording van vraag 7, cliëntondersteuning worden ingezet, die zowel vanuit de Wmo 2015 als de Jeugdwet er is om gezinnen te ondersteunen bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg en om de ouders te informeren over relevante wetten en regelgeving. Tevens hebben gemeenten ook buurtteams waar inwoners naartoe kunnen met vragen over onder andere zorg, wonen, gezondheid en geld.
Hoe groot is het aandeel van de kosten voor de zorg van chronische zieke kinderen dat ouders zelf moeten vergoeden, zoals een woningaanpassing, noodzakelijke parkeerkosten, speciaal vervoer en niet vergoede medicatie? Waarom worden deze kosten niet vergoed? Kunnen ouders hiervoor een beroep doen op de bijzondere bijstand?
Er zijn geen gegevens over het aandeel van de kosten voor de zorg van chronische zieke kinderen dat ouders zelf moeten vergoeden. Ook is het niet mogelijk om algemene uitspraken te doen waarom bepaalde kosten niet worden vergoed. Dit hangt af van de specifieke context van de ouders, de ziekte of beperking van hun kind(eren) en de zorg- en ondersteuningsvraag die zij hebben. Zoals aangegeven bij mijn eerdere antwoorden is het van belang dat ouders voldoende middelen ter beschikking hebben en niet door een financiële ondergrens zakken. Bij de beantwoording van vraag 7 heb ik een kort overzicht gegeven van relevante landelijke en gemeentelijke regelingen inclusief de bijzondere bijstand. In de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven dat gemeenten een extra tegemoetkoming kunnen verstrekken aan mensen met een beperking of chronische problemen.
Het niet vergoeden van revalidatietherapie voor een ernstig ziek kind |
|
Fleur Agema (PVV), René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Mensen schrijven soms: «Laat die jongen toch doodgaan, want anders gaan de zorgkosten nog meer omhoog»?1
Ja. Ik ben bekend met het artikel. Laat ik beginnen dat ik intens meeleef met de ouders uit het artikel. Het is zwaar om ouders te zijn van een ernstig ziek kind. De ouders zijn in een zeer complexe situatie terechtgekomen. De rechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de zorgverzekeraar de door de ouders gewenste behandeling in Amerika niet hoeft te vergoeden. Zoals u zult begrijpen, kan ik mij niet in dit juridisch geschil mengen. Vandaar dat ik onderstaande vragen in algemene zin zal beantwoorden.
Om voor een behandeling in aanmerking te komen vanuit de basisverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De eerste stap is dat de zorgverlener aan de hand van medische criteria kijkt naar de gezondheidsklachten van de patiënt (artikel 14 Zvw) en de medische indicatie vaststelt. Vervolgens bekijkt de zorgverlener of de klachten van de patiënt dusdanig zijn, dat de patiënt redelijkerwijs op een bepaalde behandeling is aangewezen (artikel 2.1 Besluit Zorgverzekering). Hierbij baseert de zorgverlener zich bij voorkeur op de richtlijnen of kwaliteitstandaarden van de beroepsgroep.
De volgende stap is dat de specifieke behandeling moet voldoen aan de stand van de wetenschap en praktijk, dus aantoonbaar effectief en werkzaam is bij de vastgestelde indicatie (artikel 2.1 lid 2 Besluit zorgverzekering). Daarnaast spelen ook andere pakketcriteria een rol in de afweging of zorg deel moet uitmaken van het basispakket, waaronder de vraag of het noodzakelijk is om de zorg collectief te verzekeren en of de zorg kosteneffectief en uitvoerbaar is. Als aan al deze voorwaarden is voldaan, kan de zorg vanuit de Zvw worden vergoed.
Tot slot kan planbare ziekenhuiszorg in het buitenland onder bepaalde voorwaarden vanuit de Zvw worden vergoed. Hiervoor is vereist dat de verzekerde een verwijzing van een zorgprofessional heeft om de behandeling in het buitenland te ondergaan, de zorg in het buitenland voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk en dat de zorgverzekeraar vooraf toestemming voor de behandeling heeft verleend.
Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom worden deze ouders nergens gehoord en moeten ze diep in de eigen buidel tasten, aangevuld met crowdfunding acties om een noodzakelijke behandeling voor hun kind te krijgen? Waarom draaien deze ouders zelf op voor medisch noodzakelijke zorg voor hun kind? Wat is het verplicht verzekerd zijn waard voor deze ouders? Wat is het verplicht voor zorg verzekerd zijn waard voor deze jonge jongen die voordat hij een zeldzame polio-achtige virusziekte kreeg, volkomen gezond was?
Uit het artikel maak ik op dat de belanghebbenden een crowdfunding actie willen starten ter financiering van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter. Zoals ik eerder heb aangegeven, kan ik niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval. Ik kan daarom de vragen alleen in algemene zin beantwoorden.
Op grond van de Zvw heeft een verzekerde de keuze om een geschil met een zorgverzekeraar voor te leggen aan de onafhankelijke Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering (SKGZ) of aan de rechter.
De geschillencommissie van de SKGZ is een toegankelijk alternatief voor een rechter. Voor de behandeling van een geschil wordt door de SKGZ een beperkte bijdrage gevraagd. Een procedure bij rechter brengt doorgaans meer kosten met zich mee. Het is aan de belanghebbenden om te beslissen naar welke rechtsgang hun voorkeur uitgaat. De SKGZ kan, indien gewenst, de belanghebbenden hierover adviseren.
Bent u op de hoogte van het personeelsgebrek bij ziekenhuizen en revalidatiecentra waardoor de veiligheid van de gezondheid van dit kind dat intensieve zorg nodig heeft niet gewaarborgd kan worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Mij zijn geen signalen bekend dat revalidatiecentra en ziekenhuizen wegens personeelsgebrek hun taken niet naar behoren kunnen uitoefenen.
Hoe rijmt u het niet krijgen van noodzakelijke zorg voor deze jongen met toegankelijke en veilige zorg, terwijl het zorgstelsel dat wel zou moeten garanderen?
Hoewel ik – als gezegd – niet kan ingaan op individuele casuïstiek, kan ik in algemene zin aangeven dat uitsluitend een zorgprofessional op grond van medische criteria kan beoordelen of een verzekerde, gelet op zijn medische klachten, in aanmerking komt voor een specifieke behandeling. Deze behandeling moet daarnaast voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk dus aantoonbaar effectief zijn en werkzaam zijn bij de vastgestelde indicatie. Pas dan kan een behandeling voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking komen.
Zorg die door de veldpartijen als effectief wordt aangemerkt, stroomt rechtstreeks in het «open» deel van het basispakket. Op deze wijze kunnen innovatieve behandelingen snel bij de patiënt terechtkomen. Als er twijfels zijn over de effectiviteit, kan het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) gevraagd worden om een duiding. Het Zorginstituut kan ook uit eigen beweging overgaan tot het duiden van zorg. Dit gebeurt vaak op basis van signalen die het Zorginstituut ontvangt over de pakketwaardigheid van die zorg.
Voor bepaalde vormen van zorg geldt een «gesloten» of «beheerste» instroom.
Dan wordt nieuwe zorg door het Zorginstituut getoetst op pakketwaardigheid.
Op basis van deze beoordeling brengt het Zorginstituut advies uit aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over opname in het basispakket. Voorbeelden hiervan zijn de extramurale geneesmiddelen en (dure) intramurale geneesmiddelen die in de sluis zijn geplaatst.
Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, wordt planbare zorg in het buitenland vanuit de Zvw onder bepaalde voorwaarden vergoed.
Begrijpt u dat ouders met een kind dat intensieve medische verzorging nodig heeft, naast een grote gebruikelijke ouderlijke kindverzorging veel medische handelingen op zich nemen en door dat tijdbeslag in de knel komen met andere ouderlijke verplichtingen zoals voor een betaalde baan, het gezinsleven en dergelijke? Zo ja, zouden deze mensen niet op meer zorg moeten kunnen rekenen?
Het is begrijpelijk dat ouders zoveel als mogelijk aanwezig en betrokken willen zijn bij de verzorging van hun ernstig zieke kind. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kan zorg vanuit de Zvw onder bepaalde voorwaarden worden vergoed.
Wat vindt u van de gang van zaken dat de zorgverzekeraar verwacht van het ziekenhuis dat deze de zorg levert, het ziekenhuis dat niet kan en dan aan de ouders vraagt om het zelf te regelen met een persoonsgebonden budget (pgb) of met verpleegkundigen die al via de thuiszorg in dienst zijn bij het kind?
Zoals ik eerder heb aangegeven, kan ik niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval.
In algemene zin is het uitsluitend de zorgprofessional die beoordeelt of een verzekerde aangewezen is op een specifieke behandeling (de zogenaamde medische indicatie). Vervolgens dient deze behandeling te voldoen aan het wettelijke vereiste van stand van wetenschap en praktijk en daarmee aantoonbaar effectief zijn om voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking te komen.
Zou dit niet allemaal simpel op te lossen zijn, dat indien er afspraken worden gemaakt tussen ouders, behandelaars en het ziekenhuis, de zorgverzekeraar daarin mee zou moeten gaan? Dat is toch beter voor de medische veiligheid van het kind en zijn gelijk de kosten gedekt?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom krijgt deze jongen door al deze toestanden met verzekeraar en ziekenhuis in ons land niet de optimale kans op een zo hoog mogelijke mate van herstel? Indien dat gaat over kosten, het zo ernstig ziek en zorgbehoevend blijven, kost toch ook veel geld? Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat deze jongen geen optimale kans op herstel krijgt? Zo ja, wat gaat u doen om hem wel een optimale kans in eigen land of in het buitenland te geven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat indien een revalidant meer zelfstandig kan doen, zijn of haar kwaliteit van leven stijgt en dat door het vroegtijdig starten van revalidatie, complicaties voorkomen kunnen worden en de algehele kosten voor de maatschappij drastisch verminderen?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het normaal dat in Nederland ouders naar de rechter moeten stappen om de behandeling voor hun kind vergoed te krijgen?
Als een verzekerde een geschil heeft met een zorgverzekeraar over de vergoeding van een behandeling biedt de Zvw de verzekerde de mogelijkheid om het geschil voor te leggen aan de SKGZ of de burgerlijke rechter. De toegang tot de SKGZ is in vergelijking met de burgerlijke rechter een laagdrempelige voorziening.
De behandeling is in Nederland wel goedgekeurd en wordt wel vergoed bij andere indicaties, wat moet er gebeuren om de indicatie uit te breiden naar die van deze jongen?
Ik kan niet verifiëren wat de in de vraag genoemde «behandeling» inhoudt en of en onder welke voorwaarden deze behandeling tot het basispakket is toegelaten. Bovendien kan ik niet ingaan op de individuele casus.
In algemene zin merk ik op dat het uitsluitend aan zorgprofessionals is om te bepalen of een patiënt een medische indicatie heeft voor een specifieke behandeling. Vervolgens zal de zorgprofessional in samenspraak met de patiënt beslissen welke effectieve behandeling voor de patiënt meerwaarde heeft.
Waarom bestaat er geen versnelde procedure voor zieke kinderen, die niet eindeloos kunnen wachten totdat de effectiviteit van de behandeling onomstotelijk is vastgesteld?
Als algemene regel geldt dat alleen zorg die aantoonbaar effectief is ofwel zorg die voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, onderdeel is van het basispakket op grond van de Zvw.
Met de subsidieregeling Veelbelovende zorg is het mogelijk een tijdelijke financiering te krijgen voor behandelingen die veelbelovend lijken, maar nog niet uit het basispakket worden vergoed, omdat de effectiviteit nog niet is bewezen. Het Zorginstituut en ZonMW voeren deze regeling uit. De beroepsgroep kan hiertoe een aanvraag indienen om mogelijk aanspraak te maken op subsidie om onderzoek uit te voeren. Daarbij worden zowel de zorg- als de onderzoekskosten gesubsidieerd.
Wat moet er gebeuren om deze behandeling vergoed te krijgen of deze nu in Nederland of in het buitenland plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt de effectieve behandeling van deze zeldzame polio-achtige virusziekte voor deze jongen bij het Kennedy Krieger Institute in Baltimore, een internationaal erkend revalidatie ziekenhuis, niet vergoed of mogelijk gemaakt? Kunt u bewerkstelligen dat dat wel gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bewerkstelligen dat deze zorg- en revalidatiemethode in Nederland mogelijk wordt, om kinderen en jongvolwassenen met ruggenmergletsel, niet-aangeboren hersenletsel (NAH) of met een beroerte te helpen naar een toekomst, die gezonder, zelfstandiger, onafhankelijker en daarenboven als bonus ook nog eens goedkoper is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bij de zorgverzekeraar aan te dringen op een coulanceregeling voor de behandelkosten, gezien de schrijnende situatie van deze jongen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heeft de rechter in eerste aanleg de zorgverzekeraar in het gelijk gesteld. De behandeling in Amerika hoeft niet door de zorgverzekeraar te worden vergoed. Ik kan mij niet mengen in een juridische procedure.
Bent u het ermee eens dat voorkomen moet worden dat de reeds aangeschafte hulpmiddelen voor deze jongen weer verkocht moeten worden om de procedure in hoger beroep te kunnen betalen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat alles in het werk gesteld moet worden dat deze jongen, die ondanks het ernstige verloop van de ziekte die dit zeldzame polio achtige virus bij hem veroorzaakte, het nog steeds erg goed doet op school, perspectief krijgt op een toekomst met minder beperkingen?
Ik kan geen uitspraken doen over een individueel geval. In algemene zin geldt dat iedereen in Nederland toegang heeft tot zorg in het basispakket. Dit is het pakket van verzekerde zorg waar iedereen recht op heeft. Het is aan de zorgprofessional om op basis van zorginhoudelijke criteria te bezien of een patiënt redelijkerwijs op deze zorg is aangewezen.
Het bericht 'Tom Klaassen belandde in een ‘zorgvacuüm’ en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen' |
|
Jimmy Dijk (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tom Klaassen belandde in een «zorgvacuüm» en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen» van 1 december 2023?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op het beeld dat in het artikel wordt geschetst van het totaal ontbrekende zorgaanbod in Nederland voor complexe psychiatrische patiënten met een verslaving? Wat is uw analyse over de vraag waarom dit zorgaanbod zo in gebreke is?
Ik herken dat personen met complexe psychiatrische problematiek en een verslaving niet altijd tijdig de juiste zorg ontvangen. Voor cliënten met een zogenoemde dubbele diagnose is een specifieke, geïntegreerde behandelaanpak vereist die bij voorkeur wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team. Deze geïntegreerde behandelaanpak is niet altijd breed beschikbaar, bij de instellingen die dit wel bieden zijn dan vaak ook wachtlijsten. Voor het overige herken ik de beelden uit het artikel niet
Wat heeft ervoor gezorgd dat noodzakelijke voorzieningen en aanbod voor deze doelgroep zijn verdwenen zoals opvangplekken voor ontgifting, bedden voor de opvang van mensen met een combinatie van verslaving en psychiatrie, dagbesteding voor deze doelgroep, aandacht voorharmreduction, uitslaapplekken en dronkenmanscellen, pensions voor alcoholisten? Kunt u per bovengenoemde opvangplek uitleggen waarom en wanneer deze zijn verdwenen?
Over het lokale aanbod van de verschillende soorten opvangplekken en voorzieningen voor mensen met verslavingsproblematiek wordt geen landelijke data verzameld. Ik kan daarom geen inzicht geven in de ontwikkeling van het aanbod hiervan. Ik heb hierbij ook geen signalen dat er sprake is van een structurele afname van voorzieningen.
Bent u het ermee eens dat defocus op zelfregie voor deze doelgroep niet passend is? Zo ja, waarom wordt daar toch nog steeds op ingezet?
Het is aan de behandelaar of behandelaren van een patiënt met complexe psychiatrische problemen om te bepalen wat voor deze patiënt de meest passende zorg en ondersteuning is. De term «zelfregie» wordt hierbij gebruikt voor het behandelprincipe dat de verantwoordelijkheid voor de keuzes in de behandeling en het dagelijks leven zoveel mogelijk gedeeld worden door de patiënt. Zelfregie betekent hierbij niet dat de patiënt zelf zijn koers moet bepalen of zelfstandig elke behandelstap moet aangaan.
Gaat u gehoor geven aan de oproep uit het veld om meer aanbod voor deze doelgroep, door bijvoorbeeld meer acute bedden voor ontgifting, langdurige bedden voor behandeling en een inzet op harmreduction en dagbesteding te creëren? Zo niet, waarom niet?
Ik vind het met het veld belangrijk dat er passende en tijdige zorg en ondersteuning wordt geboden aan deze doelgroep vanuit een integrale blik op zowel verslaving als psychische problematiek. Hieronder geef ik aan hoe de Staatssecretaris en ik er reeds op inzetten om de zorg en ondersteuning voor deze doelgroep te verbeteren.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is met onder andere de gemeenten afgesproken om in de komende vijf jaar te komen tot een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten, waar iedere inwoner toegang toe heeft. Deze steunpunten zijn met name bedoeld voor inwoners met een ernstige psychische kwetsbaarheid.
Voor mensen met complexe en meervoudige problematiek die niet uit zichzelf hulp zoeken kunnen gemeenten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) inzetten op bemoeizorg. Om de (bemoei)zorgketen zo goed mogelijk te laten functioneren, zijn er vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoeren van deze taak. Ook worden gemeenten met het actieprogramma «Grip op onbegrip» in staat gesteld om de aanpak voor mensen met complexe psychiatrische problemen verder vorm te geven.
Tot slot is er ook aandacht voor het aanbod van zorg. Ten aanzien van de specialistische ggz is één van de opgaven waar ik samen met partijen vanuit het IZA in het kader van de toegankelijkheid van de ggz aan werk, het borgen van de continuïteit en het realiseren van voldoende toegankelijk ggz aanbod voor patiënten met een hoog complexe zorgvraag, de zogenaamde cruciale ggz. In mijn brief van 21 december 20232 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en de verdere aanpak hiervan.
Bent u het met ons en deskundigen eens dat juist om terugval tegen te gaan, het relevant is dat mensen wat te doen hebben en er structuur is? Klopt het dat er geen bekostiging is voor activiteiten in opvang en zorglocaties? Zo ja, bent u bereid hierover afspraken te maken met zorgverzekeraars zodat ook activiteiten, sport en ontspannen bekostigd worden?
Voor mensen met complexe psychiatrische problemen kan dagbesteding een belangrijk onderdeel zijn van de behandeling voor herstel en terugvalpreventie. Dagbesteding wordt op verschillende manieren aangeboden en bekostigd. Voor patiënten die opgenomen zijn in een kliniek kan dagbesteding binnen de curatieve zorg worden bekostigd. Voor EPA-cliënten die ambulant behandeld worden kan op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw) aanspraak gemaakt worden op dagbesteding. Daarnaast wordt ook vanuit gemeenten voorzien in dagbesteding op basis van de Wmo.
Kent u het vertrouwelijke ggz-rapport dat over deze doelgroep geschreven is door Zegerius, Zoeteman en De Wit? Wat is de status van het rapport en op welke manier is er opvolging gegeven aan dit document?
Ik heb kennisgenomen van het artikel en het vertrouwelijke rapport waar in het artikel via een digitale link naar wordt verwezen. Ik vind het aan de opdrachtgevers van dit rapport om te bepalen of en op welke manier hier opvolging aan gegeven zou moeten worden.
In het rapport wordt gesteld dat het moeilijk is om de omvang van de doelgroep in kaart te brengen, wat maakt dit zo moeilijk? Wat wordt ondernomen om deze groep wel in beeld te krijgen?
Het is complex om deze groep van mensen met complexe psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek in kaart te brengen. Dit wordt onderschreven door het Trimbos-instituut in het rapport «Recente inzichten in harm reduction voorzieningen in Nederland» (2022)3. Hierin wordt beschreven dat het een niet homogene doelgroep betreft, die ook verandert over de tijd qua kenmerken en zorgbehoeften. Daarnaast gaat het hier voor een deel om mensen die de zorg mijden of waar door het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats weinig zicht op is.
Wanneer er sprake is van mensen die niet uit zichzelf hulp zoeken kan op basis van de Wmo worden ingezet op bemoeizorg, waardoor mensen dan binnen een gemeente toch in beeld komen. Vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag zijn daarbij instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoeren van deze taak. Voorbeelden hiervan zijn het inrichten van meldpunten niet-acute zorg, Streettriage en de wijk-GGD’er.
Wat is uw reactie op het feit dat palliatieve zorg wordt genoemd als één van de «gewenste oplossingen» voor het tekortschietende zorgsysteem?
Het artikel verwijst naar een intern rapport dat is opgesteld vanuit de regio Amsterdam. Op basis van het artikel en in reactie op uw vraag vind ik het belangrijk om het volgende te benadrukken.
Palliatieve zorg mag nooit ingezet worden om eventuele tekortkomingen in het zorgaanbod te compenseren. Palliatieve zorg starten dient een zorgvuldig proces te zijn, waarvoor een kwaliteitskader en richtlijnen voor professionals gelden. Principes van palliatieve zorg, zoals geformuleerd in het kwaliteitskader palliatieve zorg, zijn onder andere gezamenlijke besluitvorming en proactieve zorgplanning. Dit vormt de basis voor de zorgverlening, waarin de patiënt en diens naasten centraal staan. En waarbij zo goed als mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de waarden, wensen, behoeften en omstandigheden van de patiënt en diens naasten.
Deelt u de mening van experts in het artikel dat een dergelijke aanbeveling ethische en juridische grenzen overschrijdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel plaatst één van de experts ethische en juridische vraagtekens bij het benoemen van palliatieve zorg in de context van een tekort aan zorgaanbod. Daarnaast stelt een andere expert dat besluiten dat genezing niet meer mogelijk is zonder overleg met de patiënt en mede ingegeven door de tekortkomingen in het zorgsysteem niet kan. Dit sluit aan bij het feit dat aan professionele zorgverlening (zorg)ethische en juridische principes verbonden zijn, zoals opgenomen in het kwaliteitskader palliatieve zorg4. De zorgverlener herkent, erkent en verkent de complexe ethische kwesties die zich voor kunnen doen in de zorg voor patiënten met een levensbedreigende aandoening of kwetsbaarheid. Geldende wet- en regelgeving, erkende medische zorgstandaarden en professionele richtlijnen vormen de kaders waarbinnen de waarden, wensen en behoeften van de patiënt of wettelijk vertegenwoordiger en diens naasten worden gerespecteerd. Ook wijst deze expert er op dat verzoeken voor euthanasie bij verslaving alleen in zeer uitzonderlijke situaties gehonoreerd worden. «Er is veel meer nodig om te voldoen aan het criterium van ondraaglijk lijden.»
In hoeverre is deze aanbeveling van palliatieve zorg, met of zonder verzoek van de patiënt zelf, al in de praktijk gebracht?
In het artikel wordt verwezen naar een intern rapport uit de regio Amsterdam. In hoeverre aanbevelingen uit het rapport in de praktijk zijn gebracht is mij niet bekend.
Welke gerichte maatregelen gaat u nemen om het afschuiven van verantwoordelijkheid, zoals te zien is in de in het artikel genoemde casus, maar ook bij andere ggz-patiënten met een complexe zorgvraag, tot het verleden gaat behoren? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er in de toekomst meer samenwerking plaatsvindt tussen de betrokken partners?
Bij mensen met een complexe zorgvraag zijn vaak meerdere partijen betrokken die ieder een eigen rol en verantwoordelijkheid hebben om passende zorg of ondersteuning te bieden. Het is daarbij vooral belangrijk dat deze partijen goed samenwerken aan passende en integrale ondersteuning en zorg, waarbij de wensen en behoeften van mensen centraal dienen te staan. Er zijn op landelijk niveau verschillende initiatieven om deze samenwerking te bevorderen. Zo is het actieprogramma «Grip op onbegrip» in belangrijke mate gericht op het versterken van domeinoverstijgende samenwerking tussen het sociaal, zorg- en veiligheidsdomein. Het versterken van domeinoverstijgende samenwerking staat ook centraal in het IZA. Zo wordt in de regio’s gewerkt aan een integrale aanpak van gezondheidsvraagstukken op basis van regioplannen. Verder wordt in het IZA specifiek voor de GGZ ingezet op verbetering van de samenwerking tussen het sociaal domein, de eerstelijnszorg en de ggz.
Welke gerichte maatregelen gaat u nemen om de gevolgen van eerder wegbezuinigde of anderszins verdwenen specialistische voorzieningen te herstellen en verdere verschraling van de ggz-zorg te voorkomen?
De door u genoemde bezuiniging herken ik niet. De uitgaven in de ggz zijn de afgelopen jaren niet afgenomen, maar juist toegenomen. Het betreft een stijging van € 5,5 miljard in 2016 naar € 9,3 miljard in 2023.
Zoals hierboven aangegeven gaat het voor de doelgroep van mensen met complexe psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek om een combinatie van voorzieningen die aangeboden worden door de gemeenten en de specialistische ggz. Ten aanzien van de specialistische ggz is één van de opgaven om voldoende toegankelijk ggz aanbod voor patiënten met een hoog complexe zorgvraag te creëren, de zogenaamde cruciale ggz. In mijn brief van 21 december 20235 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en de verdere aanpak hiervan.
Bent u bereid om te werken naar een systeem waarbij juist de hoogcomplexe ggz-zorg gebaat is bij stabiele financiering zodat zij een landelijk dekkende brandweerfunctie kan vervullen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er voldoende aanbod is van ggz voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag en dat hiervoor stabiele financiering en bekostigingsvorm beschikbaar is. Zoals aangegeven in de brief die ik op 21 december 2023 aan uw Kamer heb gestuurd6, heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) recentelijk een verkenning uitgevoerd, waarin ze op dit moment tot de conclusie komen dat er binnen de huidige bekostiging en de huidige reguliere zorginkoop op dit moment afdoende mogelijkheden zijn om goede afspraken te maken over ggz-zorg voor de allerzwaarste patiënten. Zoals in de brief van 21 december is aangegeven zal ik later in het proces de NZa nogmaals vragen naar dit vraagstuk te kijken.
Bent u bereid om deze vragen één voor één en te beantwoorden?
Ja, hiertoe ben ik bereid.
Het bericht 'Geldproblemen door chronisch ziek kind: ik voel me een schooier' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geldproblemen door chronisch ziek kind: ik voel me een schooier»?1
Ja
Komt het vaak voor dat ouders van chronisch zieke kinderen moeten verhuizen omdat de aanpassingen aan hun woning niet vergoed worden vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo)? Zo ja, om hoeveel ouders gaat dit?
Ik heb geen gegevens over hoe vaak het voorkomt dat ouders van chronisch zieke kinderen moeten verhuizen omdat de aanpassingen aan hun woning niet vergoed worden vanuit de Wmo 2015.
Op welke wijze werkt het «hoger beroep» als gemeenten vanuit de Wmo woningaanpassingen onvoldoende vergoeden? Verhuizen kan toch niet op enig moment de enige optie zijn?
Mensen met een ondersteuningsbehoefte kunnen op grond van de Wmo 2015 van de gemeente een woningaanpassing krijgen. Hiervoor geldt de gebruikelijke Wmo-procedure, waarbij eerst melding gemaakt wordt van de hulpvraag en de gemeente onderzoek doet naar de ondersteuningsbehoefte en vervolgens een beschikking opstelt. Wanneer een ingezetene het niet eens is met de beschikking, bijvoorbeeld omdat niet de (gehele) woningaanpassing vergoed wordt, kan de ingezetene tegen de beschikking van de gemeente in bezwaar. Als een ingezetene het vervolgens niet eens is met de daarop volgende beslissing op bezwaar van de gemeente, dan kan deze in beroep gaan bij de bestuursrechter en ten slotte in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (de hoogste rechter m.b.t. de Wmo 2015).
Er is een aantal redenen waarom een woningaanpassing niet of niet geheel wordt vergoed. Voorbeelden hiervan zijn dat een huis niet geschikt is om te worden aangepast of dat de aanpassing op langere duur niet toereikend is. Daarnaast mag de gemeente bij de keuze voor ondersteuning de kosten van verschillende oplossingen betrekken. Als verhuizen de enige optie is, kan dat zeer ingrijpend zijn voor de betrokkenen.
Wat vind u ervan dat deze ouders hun huis moeten verkopen omdat zij anders niet voor hun chronisch zieke dochtertje kunnen blijven zorgen?
Het is tragisch om te lezen dat het gezin uit dit artikel noodgedwongen moet verhuizen vanwege de extra kosten die samenhangen met de zorg en ondersteuning voor hun dochter. Ik realiseer me dat de zorg voor een chronisch ziek kind zwaar kan zijn en dat ouders zoals genoemd in het artikel bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg soms tegen knelpunten aanlopen. De gemeente waar deze ouders woonachtig zijn, zijn verantwoordelijk voor het organiseren van passende ondersteuning. Het is niet aan mij om te oordelen over de afwegingen die de gemeente hierin gemaakt heeft. Wel is naar aanleiding van de berichtgeving in de media vanuit mijn ministerie contact opgenomen met het gezin en zijn zij in contact gebracht met verschillende instanties en belangenorganisaties die ouders kunnen adviseren en/of ondersteuning kunnen bieden.
Schaamt u zich niet als ouders van chronisch zieke kinderen door zorgkosten in financiële problemen komen? Wat onderneemt u hiertegen?
Het is een onwenselijke situatie wanneer ouders van chronisch zieke kinderen door zorgkosten in financiële problemen komen. Daarom hecht ik ook veel waarde aan de cliëntondersteuning die zowel vanuit de Wmo 2015 als de Jeugdwet beschikbaar is om gezinnen te ondersteunen bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg en om de ouders te informeren over relevante wetten en regelgeving. Het is belangrijk dat gemeenten op de mogelijkheden van cliëntondersteuning wijzen. Aanvullend is het van belang dat gemeenten op grond van de Wmo 2015 (artikel 2.1.7.) een tegemoetkoming kunnen verstrekken aan mensen met een beperking of chronische problemen voor aannemelijke meerkosten die verband houden met deze beperking of problemen ter bevordering van de zelfredzaamheid en participatie.
Het doorprocederen tegen geadopteerden |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich de zaak van de heer Noordoven, die als geadopteerde door de rechter in het gelijk is gesteld maar waar uw ministerie tegen blijft procederen?
Ja. De rechtbank te Den Haag heeft in haar uitspraak van 24 november 2021 de heer Noordoven gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De Staat heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.
Waarom gaat u vooralsnog niet zo snel als mogelijk met de heer Noordoven in gesprek, zoals al zo vaak aan u is gevraagd? Hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraken in het artikel in het Algemeen Dagblad dat u altijd bereid bent geadopteerden een persoonlijke toelichting te geven op uw besluit om tegen hen door te procederen?1
Ik ben graag bereid om de heer Noordoven de redenen voor het hoger beroep van de Staat toe te lichten en dat heb ik zijn advocaat laten weten.
Waarom wacht u al sinds de zomer met het verstrekken van de 700 overheidsdocumenten die u moet verstrekken, terwijl het hoger beroep al over twee maanden dient? Hoe verhoudt zich dat tot het beginsel van equality of arms dat bij elke procedure het uitgangspunt behoort te zijn?
Het ingediende Woo-verzoek is omvangrijk en de nodige zorgvuldigheid wordt verlangd. Daarom is de behandeling van het Woo-verzoek op dit moment nog niet afgerond, hoewel het hoge prioriteit heeft. Het is dus niet zo dat wordt gewacht met het verstrekken van documenten. De termijnen waarbinnen een Woo-verzoek moet worden afgehandeld, staan in de Wet open overheid. Niet bepalend daarbij is of een verzoeker deze documenten nodig heeft voor een andere juridische procedure. De Woo beoogt niet enkel het dienen van het belang van verzoeker, maar beoogt ook openbaarheid voor eenieder. De advocaat van de heer Noordoven wordt regelmatig geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
De inhoud van het Woo-verzoek van de heer Noordoven ziet overigens op relatief recente informatie, die geen betrekking heeft op de gang van zaken rondom zijn illegale adoptie. Daarmee heeft het WOO-verzoek een andere strekking dan de civiele procedure, die in de kern gaat om de vraag of de Staat aansprakelijk kan worden gehouden in verband met de illegale adoptie van de heer Noordoven vanuit Brazilië in het jaar 1980. In dit licht zie ik niet dat de heer Noordoven zou worden benadeeld in zijn procespositie in de civiele procedure als het Woo-verzoek nog niet is afgehandeld ten tijde van de zitting in het hoger beroep. Er is dus geen sprake van spanning met het beginsel van equality of arms.
Hoeveel aansprakelijkstellingen zijn ontvangen die betrekking hebben op verduistering van staat in Brazilië (waarbij het kind na de geboorte in strijd met de waarheid is aangegeven als eigen biologisch kind)?
De aansprakelijkstelling van de heer Noordoven is de enige ontvangen aansprakelijkstelling in verband met verduistering van staat vanuit Brazilië.
Wanneer stopt u met tijdrovende en peperdure procedures tegen illegaal geadopteerden? Realiseert u zich dat dit voor de mensen die het betreft emotioneel uiterst belastend is en hen op hoge kosten jaagt? Waarom maakt u het mensen zo moeilijk of zelfs onmogelijk om hun recht te halen?
Ik ben me als verantwoordelijk Minister mij er zeer van bewust dat het besluit om hoger beroep of cassatie in te stellen zwaar valt bij de betrokken geadopteerden. Dat laat mij niet onberoerd. Tegelijkertijd ziet de Staat zich geconfronteerd met uitspraken waarmee het zich op onderdelen niet kan verenigen op juridisch inhoudelijke gronden. Duidelijkheid over de openliggende rechtsvragen is nodig om toekomstige zaken te kunnen beoordelen. Hiermee wordt de gelijke behandeling gewaarborgd, wat ten goede komt aan de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.2
Bent u tenminste bereid hen de kosten te vergoeden? Zo nee, waarom niet? Waarom vindt u het wel acceptabel om meer dan 6 ton uit te geven aan de Landsadvocaat voor dit soort procedures maar niet de kosten te vergoeden van deze mensen, of beter nog, er met hen uit te komen en schadevergoeding te betalen?
Zoals aangegeven tijdens het tweeminutendebat van 7 december 20223 over het «cassatieberoep procedure adoptie Sri Lanka», is met de advocaat van zowel mevrouw Butink als de heer Noordoven in gesprek gegaan over een tegemoetkoming. Ik kan geen mededelingen doen over de uitkomst van deze gesprekken.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Leijten en Ellian over de rol van de Staat als procespartij? Waarom maakt u nu nog steeds geen afspraken met mensen over de vergoeding van proceskosten zoals u in antwoorden op Kamervragen ook heeft toegezegd?2 en 3
In mijn brief van 20 december 20236 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie Leijten/Ellian. Ik heb daarbij aangegeven dat het streven is om de Kamer hierover in februari 2024 te informeren.
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van eerdere Kamervragen, geeft het kader «Behoorlijk omgaan met schadeclaims»7 aan dat in geval van een proefproces in het algemeen belang de overheid een afspraak maakt met de betrokken burger over de vergoeding door het Ministerie van diens proceskosten.8 Als een dergelijk proefproces in het algemeen belang aan de orde is, wordt vanuit de ministeries bezien of betrokkenen tegemoet kunnen worden gekomen. Voor het antwoord op de vraag hoe ik daar toepassing aan heb gegeven in de zaken van mevrouw Butink als de heer Noordoven, verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat één op de vijf jongeren slachtoffer is van huiselijk geweld, geen toename door Corona |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht dat één op de vijf jongeren slachtoffer is van huiselijk geweld, geen dat dit geen toename door Corona is?1
Ja.
Bent u geschrokken van het aantal jongeren dat slachtoffer is van herhaaldelijk huiselijk geweld? Zo ja, wat zijn uw plannen om structureel misbruik zoals lichamelijk geweld en stalking aan te pakken?
Huiselijk geweld en kindermishandeling is helaas een veelvoorkomend, complex probleem met een grote impact op slachtoffers. Vanuit diverse prevalentieonderzoeken van de afgelopen jaren weten we dat de cijfers van huiselijk geweld en kindermishandeling hoog zijn. Uit recent prevalentieonderzoek uit 2022 blijkt dat 25% van de 16- tot 18-jarigen in de voorgaande 12 maanden slachtoffer is geworden van huiselijk geweld en 16% van de 18- tot 24-jarigen.2 Uit eerder prevalentieonderzoek blijkt dat bijna 27% van de leerlingen in het primair onderwijs en bijna 25% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs ooit te maken heeft gehad met kindermishandeling.3
Om huiselijk geweld en kindermishandeling te signaleren en tegen te gaan, is een brede groep van ketenpartners betrokken, zoals gemeenten, zorg- en hulpverlening, Veilig Thuis en politie. Het gezamenlijk tegengaan van huiselijk geweld en kindermishandeling heeft voor ons grote prioriteit.
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling van de Minister voor Rechtsbescherming en mij is volop in ontwikkeling en vergt een lange adem. Vaak vinden slachtoffers, plegers of omstanders pas na lange tijd de moed om de drempel te overwinnen en hulp te zoeken. Ook vraagt het duurzaam stoppen van kindermishandeling en herstellen van de gevolgen van kindermishandeling, vaak hulp voor langere tijd. Hieronder een aantal belangrijke punten waarop wordt ingezet:
In de brief over de voortgang van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling van 22 september 2023 is uw Kamer hierover uitvoerig geïnformeerd.5
Hoe vaak komt het voor dat een dader van huiselijk geweld uit huis geplaatst wordt?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert halfjaarlijks cijfers over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder het aantal aangevraagde en opgelegde tijdelijke huisverboden.6 Op basis van deze CBS-data is van de volgende regio’s bekend hoe vaak in 2022 een tijdelijk huisverbod is aangevraagd, waar mogelijk uitgesplitst in opgelegde en niet opgelegde tijdelijke huisverboden.7
Tijdelijk huisverbod aangevraagd
Tijdelijk huisverbod opgelegd
Tijdelijk huisverbod niet opgelegd
Amsterdam-Amstelland
255
230
20
Drenthe
50
Flevoland
55
Friesland
90
55
35
Gelderland-Zuid
Gooi- en Vechtstreek
Groningen
80
60
25
Haaglanden
515
455
60
Hollands-Midden
155
130
20
Kennemerland
50
Noord- en Midden-Limburg
65
Noord- en Oost-Gelderland
125
90
35
Noord-Holland Noord
105
75
25
Rotterdam-Rijnmond
770
610
160
Utrecht
115
Zaanstreek-Waterland
105
80
25
Zuid-Holland-Zuid
40
Zuid-Limburg
75
50
20
Hoe komen de meeste meldingen van huiselijk geweld binnen (via Veilig Thuis, het onderwijs en dergelijke)? Welke initiatieven stelt u voor om de meldingsbereidheid van huiselijk geweld onder jongeren te vergroten en de drempel voor het inschakelen van professionele hulp te verlagen?
Gemeenten dragen zorg voor de inrichting van een Veilig Thuis-organisatie, die fungeert als advies- en meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. Veilig Thuis kan advies geven of onderzoekt na melding of daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling en beoordeelt welke stappen nodig zijn om huiselijk geweld en kindermishandeling te stoppen.
Zowel professionals als burgers kunnen rechtstreeks bij Veilig Thuis melding doen van een vermoeden van huiselijk geweld en kindermishandeling, maar mensen die zelf slachtoffer of dader zijn rechtstreeks kunnen ook contact opnemen met Veilig Thuis. Dit kan 24/7 telefonisch via 0800-2000 en, zeker voor jongeren nog laagdrempeliger, via de chat.
De meeste meldingen die bij Veilig Thuis binnenkomen zijn afkomstig van de politie, maar ook onderwijs en andere professionals in onder andere gezondheidszorg, hulpverlening en onderwijs melden vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling bij Veilig Thuis. De verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en het sectorspecifieke afwegingskader biedt hierbij ondersteuning en houvast op het handelen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Er zijn verschillende initiatieven om de meldingsbereidheid te vergroten, bijvoorbeeld het eerdergenoemde traject «Wijzer met de Meldcode». Daarnaast zijn er vanuit de Rijksoverheid ook verschillende campagnes ingezet op het vergroten van kennis en bewustwording bij burgers en het onder de aandacht brengen van handelingsperspectieven, zoals de recente campagne «Ik vermoed huiselijk geweld».
Zijn de langer dan wettelijk toegestane wachttijden bij Veilig Thuis van invloed op deze cijfers van huiselijk geweld? Zo nee, waarom niet?
De wachttijden bij Veilig Thuis hebben geen invloed op het aantal unieke meldingen, maar kunnen wel zorgen dat huiselijk geweld en/of kindermishandeling langer doorgaat. Veilig Thuis werkt, in samenwerking met gemeenten, VNG en Rijk op allerlei manieren aan het opheffen en voorkomen van de wachtlijsten, zoals inzet op het aanpassen van de werkprocessen en flexibele inzet van medewerkers8.
Indien deze toename niet aan Corona is toe te schrijven, wat is dan de oorzaak, aangezien Veilig Thuis organisaties verschillende oorzaken noemen voor het niet halen van de wettelijke termijnen, zoals een stijging in het aantal meldingen en adviesvragen, een toename van de complexiteit van de meldingen en meer acute meldingen?
De toename van wachttijden is niet toe te schrijven aan één specifieke oorzaak, maar aan een samenloop van oorzaken en omstandigheden. De in de vraag genoemde oorzaken kunnen allemaal een rol spelen. Aanvullende oorzaken zijn ook personeelstekorten en wachttijden bij andere partners in de keten. Het kan per regio verschillen welke oorzaken meespelen.
Een toename in het aantal meldingen of adviesvragen betekent niet direct dat er in de dagelijkse praktijk ook een stijging plaatsvindt van het aantal gevallen van kindermishandeling of huiselijk geweld. Dit kan ook een gevolg zijn van een hogere meldingsbereidheid door nauwere samenwerking tussen organisaties/instanties en Veilig Thuis binnen een gemeente of een lokale regio. Daarbij is vanuit verschillende initiatieven ingezet op het vergroten van meldingsbereidheid en het eerder melden bij vermoedens van kindermishandeling en huiselijk geweld.
De afname van het aantal restitutiepolissen |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht uit de Volkskrant over de afname van het aantal restitutiepolissen in 2024 van 10 november?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u een overzicht geven van het aantal restitutie-, combinatie- en naturapolissen?
Zorgverzekeraars bieden in 2024 in totaal 60 zorgverzekeringspolissen aan, evenveel als in 2023. Daarvan zijn er 4 restitutiepolissen, 19 combinatiepolissen en 37 naturapolissen.
Hoe heeft het aantal restitutiepolissen zich ontwikkeld sinds 2010? Hoe duidt u deze ontwikkeling?
Het aantal restitutiepolissen is de laatste jaren afgenomen, van 25 in 2010 tot 4 in 2024, zie tabel hieronder.
2010
25
57
2011
24
56
2012
26
60
2013
23
67
2014
25
70
2015
23
71
2016
24
61
2017
21
58
2018
20
55
2019
21
59
2020
17
55
2021
15
57
2022
11
60
2023
7
60
2024
4
60
Hoe heeft het aantal mensen met een restitutiepolis zich ontwikkeld sinds 2010? Hoe duidt u deze ontwikkeling?
Waar in 2010 nog 1 op de 4 mensen (circa 25%) koos voor een restitutiepolis, was dit in 2023 terug gelopen tot 1 op de 20 (circa 5%).
De trend van het afnemen van het aantal restitutiepolissen is al een aantal jaren geleden ingezet. De oorzaak daarvoor is dat bij de restitutiepolissen zeer hoge kosten gedeclareerd worden, met name in de wijkverpleging en de ggz. Zorgverzekeraars hebben dan de keuze om ofwel de premie sterk te verhogen, ofwel de vergoeding voor deze zorg om te zetten naar natura. Zorgverzekeraars geven aan dat zij een forse premiestijging niet eerlijk vinden voor de verzekerden op deze polissen die deze hoge kosten niet declareren; daarom kiezen zij voor omzetten naar natura.
Er is sprake van een ruim polisaanbod op de zorgverzekeringsmarkt. Voor iedere polis is sprake van een ruime keuze aan zorgverleners, waarvoor de kosten van zorg in de basisverzekering volledig wordt vergoed; de zorgverzekeraar moet immers aan zijn zorgplicht voldoen. De restitutiepolissen die de laatste jaren zijn omgezet naar combinatiepolissen bieden voor de meeste vormen van zorg nog een vergoeding op basis van restitutie, behalve voor de wijkverpleging en ggz. Dus ook al neemt het aantal restitutiepolissen af, er blijven nog voldoende natura- en combinatiepolissen over met een zeer ruime keuze voor zorgaanbieders. De verzekerde heeft bij natura- en combinatiepolissen daarmee nog steeds de mogelijkheid om te kiezen voor de zorgverlener die bij hem of haar past. Het hinderpaalcriterium zorgt er bovendien voor dat verzekerden met een naturapolis ook gebruik kunnen maken van niet-gecontracteerde zorgaanbieders.
Daarbij kunnen zorgverzekeraars via de contractering voor hun verzekerden goede en doelmatige zorg inkopen en sturen op het vermijden van niet-passende, ondoelmatige en daardoor onnodig dure zorg. Goede contractering kan zich dus vertalen naar goede, passende zorg tegen een scherpe premie. Daarom kan een natura- of combinatiepolis voor veel verzekerden een goede keuze zijn.
Wat is het effect van de toename van het aantal naturapolissen op het aandeel ongecontracteerde zorg in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en de wijkverpleging? Neemt dit aantal toe op het moment dat verzekeraars de restitutiepolis omzetten in een naturapolis? Zo ja, in hoeverre helpt deze ontwikkeling dan bij het grip krijgen op de betaalbaarheid van de GGZ en de wijkverpleging?
Er is geen sprake van een toename van het aantal naturapolissen. De restitutiepolissen die zijn verdwenen zijn veelal omgezet naar combinatiepolissen, waarbij meestal alleen zorg voor wijkverpleging en ggz wordt vergoed in natura en de overige zorg wordt vergoed via restitutie.
Het aandeel niet-gecontracteerde zorg in de ggz en wijkverpleging is al jaren erg hoog. Dat is ook de belangrijkste reden voor zorgverzekeraars om hun restitutiepolis om te zetten naar een combinatiepolis, omdat bij de restitutiepolissen zeer hoge kosten gedeclareerd worden voor met name de wijkverpleging en de ggz. Door de zorg via de combinatiepolissen in natura aan te bieden kunnen de zorgverzekeraars de kosten beter beheersen.
Hoe kan het dat het totale budget dat op gaat aan de wijkverpleging sinds 2015 ongeveer stabiel is gebleven met drie miljard euro, maar toch met het oog op kostenstijging de ongecontracteerde zorg moet worden aangepakt? Kunt u aangeven hoe de wijkverpleging de betaalbaarheid onder druk zet als de daadwerkelijke kosten niet stijgen?
Er heerst al geruime tijd een toenemend tekort aan wijkverpleegkundigen. Uit onderzoek blijkt dat niet-gecontracteerde zorgaanbieders meer zorg leveren per patiënt, zonder dat de patiëntkenmerken daarvoor een duidelijke verklaring bieden. Bovendien zijn patiënten bij niet-gecontracteerde zorgverleners niet méér tevreden over de zorg dan bij gecontracteerde zorgverleners. Omdat de zorg schaars is en er sprake is van personeelstekort in de wijkverpleging kunnen we ons dit niet permitteren. Het betekent namelijk dat als de ene patiënt onevenredig veel zorg krijgt dit ten koste gaat van de zorg die andere patiënten krijgen. Het terugdringen van niet-gecontracteerde zorg voorkomt dat patiënten onevenredig veel zorg krijgen en er zo meer zorg beschikbaar blijft voor andere patiënten.
Deelt u de mening dat van te voren duidelijk moet zijn welke zorgverleners zijn gecontracteerd, zodat verzekerden een weloverwogen keuze voor een verzekering kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat van te voren duidelijk is welke zorgverleners zijn gecontracteerd, zodat verzekerden een weloverwogen keuze voor een verzekering kunnen maken. De regelgeving schrijft ook voor dat zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars daarover helder moeten communiceren naar verzekerden. Maar gebleken is dat dat toch niet altijd goed gaat. Daarom zijn in het IZA afspraken gemaakt om deze informatievoorziening naar verzekerden te verbeteren. In de brief van 27 november 20232 heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over de stand van zaken bij de uitvoering van deze afspraken. Daarin is aangegeven dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op 11 juli 2023, in samenspraak met de IZA-partijen, de «Handvatten Contractering en Transparantie gecontracteerde zorg» heeft gepubliceerd. In dit document zijn onder andere nieuwe richtsnoeren geïntroduceerd, waarvan enkele toezien op de informatieverstrekking aan consumenten en verzekerden.
Alle zorgverzekeraars hanteren nu dezelfde definities om de contracteerstatus weer te geven aan de hand van vijf kernboodschappen, zodat gedurende het overstapseizoen duidelijk is in hoeverre er al een contract is afgesloten en wat de mogelijke financiële consequenties zijn. De NZa zal het contracteerproces voor 2024 evalueren. Dit doet zij onder andere door op vier peilmomenten gedurende het contracteerseizoen de contracteerstatus per sector in kaart te brengen. Dit geeft een indicatie over de contracteergraad binnen deze sectoren en de bruikbaarheid van informatie bij de poliskeuze. Indien nodig worden naar aanleiding van de evaluatie aanvullende afspraken gemaakt voor het contracteerseizoen 2025. De Tweede Kamer wordt in het voorjaar van 2024 geïnformeerd over het afgelopen contracteerseizoen.
Is van alle naturapolissen al bekend welke zorgverleners gecontracteerd worden in 2024? Zo nee, van welke niet? Hoe worden zij gedwongen om toch voor de overstapdeadline hier duidelijkheid over te geven?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wordt gecommuniceerd door de verzekeraars over de (nog) niet gecontracteerde zorg? Is dit in uw ogen duidelijk en transparant genoeg? Hoe kan worden voorkomen dat patiënten in januari moeten bijbetalen voor zorg of moeten veranderen van zorgverlener?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat verzekeraars bij restitutiepolissen altijd het maximumtarief moeten vergoeden in de GGZ? Zo ja, waarom is gekozen voor het maximumtarief en is bijvoorbeeld een gemiddeld tarief niet passend?
Op basis van het Besluit Zorgverzekering vergoedt de zorgverzekeraar aan de verzekerde de kosten die gemaakt zijn uit hoofde van een restitutieverzekering, maar niet meer dan de kosten die hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend is te achten. Als er een maximumtarief is vastgesteld, geldt dat maximumtarief als invulling van het begrip marktconform.
Wat is het effect op zorgaanbieders en werknemers als een verzekeraar besluit om de zorg niet meer volledig te vergoeden? Begrijpt u dat het demotiverend werkt als de professionele zorg die men levert, ineens niet meer wordt vergoed?
Op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is de zorgverzekeraar verplicht om de zorg waar een verzekerde recht op heeft te leveren (natura) of vergoeden (restitutie). Als een verzekerde met een naturapolis gebruikt maakt van niet-gecontracteerde zorg, dan is de zorgverzekeraar ook verplicht een vergoeding te verstrekken. De zorgverzekeraar hoeft deze zorg echter niet volledig te vergoeden, maar die vergoeding mag niet zo laag zijn dat het voor de verzekerde een feitelijke hinderpaal is om naar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder te gaan. Bij een naturapolis is er op deze manier een stimulans voor zorgaanbieders om contracten te sluiten met de zorgverzekeraars en voor verzekerden om gebruik te maken van gecontracteerde zorg; dit is in lijn met de bedoelingen van het zorgverzekeringsstelsel.
Er zijn geen signalen dat zorgmedewerkers het vak verlaten omdat de zorg die zij zonder contract bieden niet volledig wordt vergoed; integendeel, de afgelopen jaren is het aantal zorgmedewerkers dat als zzp-er gaat werken – en dan vaak zonder contract zorg levert – zeer sterk toegenomen.
Verlaten zorgmedewerkers het vak omdat de zorg die zij bieden niet meer volledig wordt vergoed? Zo ja, hoe verhoudt de ontwikkeling van de stijging van het aantal naturapolissen zich tot het vraagstuk van het arbeidsmarkttekort?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de gevolgen voor een lopende behandeling in de GGZ en voor mensen die nu op de wachtlijst staan bij een aanbieder waarmee dan door de zorgverzekeraar geen contract is afgesloten?
Mocht voor een verzekerde met een lopende behandeling die in 2023 is gestart blijken dat de zorgverzekeraar het contract met de betreffende zorgverlener over 2024 heeft beëindigd, dan is wettelijk bepaald dat de zorgverzekeraar de zorg voor die zorgaanbieder blijft vergoeden (artikel 13, lid 5 Zvw). Voor verzekerden met een lopende behandeling in 2023 heeft het (nog) niet gesloten zijn van een contract dus geen gevolgen voor de behandeling.
Voor een patiënt die op een wachtlijst staat, en pas zorg zal ontvangen na 1 januari, geldt dat er inderdaad gevolgen kunnen zijn voor de vergoeding. De zorgaanbieder is volgens de regeling transparantie zorgaanbieders van de NZa verplicht om de consument te informeren over datgene wat van belang is om een weloverwogen keuze te maken om zorg te vergelijken en ontvangen. Hieronder valt ook informatie over het al dan niet hebben van een contract met de verzekeraar van de verzekerde. Daarnaast hebben zorgverzekeraars een zorgplicht; wat betekent dat verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom ofwel voldoende zorg inkopen of vergoeden en bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan. Als een zorgverzekeraar onvoldoende zorg heeft ingekocht, kan een verzekeraar ook richting verzekerden aangeven dat de zorg wordt vergoed alsof er een contract is en daarmee aan zijn zorgplicht voldoen. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen.
Geldt er een actieve informatieplicht door de verzekeraar? Zo ja, hoe wordt dat door verzekeraars ingevuld? Zo nee, waarom niet? Hoe wilt u voorkomen dat deze mensen (met soms al financiële problemen) plotseling met een hoge rekening worden geconfronteerd?
Zie het antwoord op vraag 7, 8 en 9.
Het bericht dat ouderen niet of nauwelijks contact kunnen krijgen met hun zorgverzekeraar (CZ) |
|
René Claassen (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met dit bericht «Twee weken bellen en niemand van CZ aan de lijn, meneer Conjarts (85) is het zat: «Dit is ziekmakend»»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik vind het belangrijk dat alle verzekerden bij vragen op een laagdrempelige wijze contact kunnen opnemen met hun zorgverzekeraar. Gegeven de huidige personeelstekorten kan ik voorstellen dat de telefonische bereikbaarheid van zorgverzekeraars op dit moment onder druk staat. Het is daarom belangrijk dat gezocht wordt naar andere manieren waarop verzekerden contact kunnen opnemen met hun zorgverzekeraar. Dit kan de drukte bij de callcenters verminderen, waardoor juist verzekerden die minder digitaal vaardig zijn eerder geholpen kunnen worden. Zie verder ook het antwoord op vraag 3, 5 en 6.
Weet u of deze problematiek alleen bij CZ aan de orde is, of is dit een breed probleem bij alle zorgverzekeraars?
Er zijn mij verder geen specifieke meldingen rondom deze problematiek bekend. CZ heeft mij laten weten zelf telefonisch contact te hebben gezocht met meneer Conjarts. Ook gaven zij aan dat, gegeven de huidige personeelstekorten, een goede telefonische bereikbaarheid een uitdaging is. CZ zet daarom steeds meer in op digitalisering, door bijvoorbeeld de introductie van een «live chat». Zij hoopt hiermee dat de digitaal vaardige verzekerden van de digitale contactmogelijkheden gebruik maken, waardoor het callcenter ontlast wordt. Ik weet dat andere zorgverzekeraars ook inzetten op (het uitbreiden van) hun digitale contactmogelijkheden. Dergelijke initiatieven dragen eraan bij dat verzekerden die digitaal minder vaardig zijn, sneller telefonisch geholpen kunnen worden.
Deelt u de mening dat iedereen evenveel recht heeft op adequate service, antwoorden bij hulpvragen etc. van zorgverzekeraars, ongeacht hun digitale vaardigheden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u van andere belangenorganisaties (bijvoorbeeld van de Ouderenbond of de Patiëntenfederatie Nederland) meldingen gekregen van deze problematiek? Zo ja, welke waren dat en wat was uw reactie?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben zorgverzekeraars hun beperkte bereikbaarheid voor klanten met beperkte digitale vaardigheden als zorgenpunt bij het ministerie aangekaart? Zo nee, bent u bereid dit onderwerp aan te kaarten bij Zorgverzekeraars Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Welke interventies zijn reeds ingezet en of worden in de nabije toekomst ingezet om de brug tussen de digitale wereld en mensen die de digitale ontwikkelingen niet kunnen bijbenen, te verkleinen?
Voor veel mensen is zaken regelen met publieke dienstverleners niet eenvoudig. Daarom is het nodig dat de digitale dienstverlening wordt verbeterd én meer lokale plekken worden gerealiseerd waar mensen hierin worden geholpen. Dit gebeurt via de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s), waar we informatie geven over publieke dienstverlening en uitleggen hoe toegang verkrijgen tot de overheid werkt. De bibliotheken, die de uitvoer van de IDO’s verzorgen, bieden cursussen en oefenmateriaal aan om te digitale vaardigheden te verbeteren. Ook versterken we lokale netwerken door een ketensamenwerking te stimuleren tussen gemeenten, maatschappelijke partners en private partijen om digitale inclusie te bevorderen. Daarnaast richten we overheidsbrede loketten in waar mensen geholpen worden die iets moeten regelen met de overheid en hier zelf niet uitkomen.
Naast hulp en ondersteuning stelt de overheid mensen in staat om hun digitale vaardigheden te verbeteren. Dit gebeurt onder meer via het interdepartementale actieprogramma «Tel mee met Taal» van de Ministeries van OCW, SZW, BZK en VWS. Dit programma richt zich op het verbeteren van basisvaardigheden van volwassenen: taal, rekenen en digitale vaardigheden. Met Tel mee met Taal krijgen gemeenten via de WEB-middelen jaarlijks 85 miljoen euro voor het aanbieden van cursussen voor burgers in bibliotheken, buurthuizen en ROC’s.
Verder wordt er in samenwerking met de Alliantie Digitaal Samenleven onderzoek gedaan naar een integrale aanpak voor het vinden en verbinden van vraag en aanbod rondom digitaal zorgaanbod. Dit zorgt voor de bevordering van lokale samenwerking tussen zorg, welzijn en het ondersteuningsnetwerk voor basis, -digitale en gezondheidsvaardigheden in gemeenten.
Tot slot zijn er ook nog hulplijnen waar mensen terecht kunnen met vragen, zoals de DigiHulplijn (0800-1508) en de Helpdesk Digitale Zorg. De Digihulplijn is een gratis telefonische hulplijn voor iedereen die er digitaal niet uitkomt. Voor specifieke vragen over digitale zorg is er de Helpdesk Digitale Zorg.
Indien reeds maatregelen genomen zijn, hoe succesvol zijn deze maatregelen? Zijn deze onderzocht en welke verbetervoorstellen zijn er gedaan? Monitort het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze verbetervoorstellen?
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal veranderingen in gang gezet om het bereik van de IDO’s te vergroten. Hierbij gaat het om het inrichten van een regierol voor gemeenten en inzet op IDO’s buiten de muren van de bibliotheek. Deze maatregelen laten inmiddels hun effect in de praktijk zien: het aantal vragen dat wordt gesteld in het IDO stijgt. In de eerste drie kwartalen van 2023 zijn 51.097 vragen geregistreerd. Ter vergelijking: van 2019 tot met 2022 werden er ruim 71.000 vragen geregistreerd in totaal, waarvan 46.102 in 2022.
De geboden hulp in het IDO is vooral praktisch van aard: hulp bij het installeren van een app (DigiD), het aanvragen van een account of hulp bij het invullen van formulieren. Ook wordt er vaak gezamenlijk met de bezoeker informatie opgezocht op de computer. IDO-medewerkers geven aan dat bezoekers in hoge mate tevreden zijn: zij waarderen met name het persoonlijke contact en de tijd die genomen wordt om hen te helpen.
Het huidige programma Tel mee met Taal loopt tot en met 2024. In de Kamerbrief van 14 juli j.l. is de Tweede Kamer geïnformeerd over de bevindingen van de tussentijdse evaluatie.2 Naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie loopt momenteel een verkenning over hoe de rol van gemeenten in de aanpak van basisvaardigheden er na 2024 verder uit kan zien. De Tweede Kamer wordt in de tweede helft van 2024 geïnformeerd over de voortgang.
Van de DigiHulplijn wordt maandelijks gemonitord hoeveel mensen bellen en waarover zij vragen stellen.
Wat kunt u op korte termijn doen om mensen als meneer Conjarts te helpen?
Zie antwoord vraag 7.
Dreigende sluiting van dagbesteding Antoon & Frans in Megen en de verdere verschraling van dagbestedingslocaties als gevolg van zorgconcurrentie |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat de betreffende dagbestedingslocatie in Megen mogelijk gaat sluiten, gezien de belangrijke maatschappelijke lokale functie die het heeft en ook in de context van «elke regio telt»»?1 2 3
Ik vind het voor de cliënten en de betreffende regio vervelend als deze locatie gaat sluiten. Het verdwijnen van voorzieningen kan in kleinere gemeenschappen een verlies betekenen voor de levendigheid en leefbaarheid. Ik heb overigens begrepen dat er gesprekken gaande zijn om de bakkerij in een andere vorm te laten voortbestaan.
Wat is uw reactie op het proces rondom de dreigende sluiting van de dagbestedingslocatie Antoon en Frans in Megen?
Ik heb van Dichterbij informatie ontvangen dat het vinden van cliënten voor de dagbesteding steeds moeilijker werd. Dichterbij richt zich op cliënten met een Wlz-indicatie en dat zijn gemiddeld genomen steeds vaker cliënten met zwaardere problematiek. Voor de coronaperiode had de bakkerij nog ongeveer 16 cliënten. Tijdens de coronaperiode zijn veel dagbestedingslocaties noodgedwongen gesloten geweest en na de coronaperiode heeft een aantal cliënten elders een nieuwe dagbesteding gevonden. Ondanks pogingen van Dichterbij om nieuwe cliënten te werven voor deze locatie, bleven er nog maar 8 cliënten over. Dat is onvoldoende om kwalitatief goede dagbesteding te leveren en het personeel te bekostigen dat de cliënten moet begeleiden. Om deze reden heeft Dichterbij besloten om deze locatie te sluiten.
Deelt u de mening dat dergelijke dagbestedingslocaties een extra maatschappelijke meerwaarde toevoegen aan de lokale gemeenschap? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat dagbestedingslocaties zoals deze een maatschappelijke meerwaarde kunnen toevoegen aan de lokale gemeenschap. Naast levendigheid en leefbaarheid draagt het eraan bij dat de gemeenschap (vaker) in contact komt met mensen met een beperking.
Deelt u de mening dat op basis van het verbeteren van brede welvaart in de regio dergelijke dagbestedingslocaties in stand gehouden dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat in de regio goed oog moet zijn voor de leefbaarheid en de brede welvaart. Het is ook een taak voor de lokale gemeenschap om daar oog voor te hebben en in overleg met vele betrokkenen (waaronder de gemeente, maar mogelijk ook zorgaanbieders) na te denken over de leefbaarheid en de inrichting van wijken en buurten.
Deelt u de mening dat kleinschalige en passende dagbestedingslocaties in de nabijheid van cliënten van belang zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening, waarbij ik wil opmerken dat deze locaties niet in alle gevallen kleinschalig hoeven te zijn. Kleinschaligheid kan ook worden georganiseerd binnen een groter geheel.
Bent u bereid om eventueel aanvullende ondersteuning te bieden om dergelijke dagbestedingslocaties, die vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) gefinancierd worden, in stand te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik ben van mening dat het de taak is van het zorgkantoor om ervoor te zorgen dat er voldoende locaties zijn voor passende dagbesteding voor Wlz-cliënten. In dit geval heeft de dagbestedingslocatie ook in de buurt een belangrijke sociale functie. Hierin heeft de lokale gemeenschap een taak om na te denken over mogelijke alternatieven.
Welke maatregelen gaat u treffen om verdere verschraling in de gehandicaptenzorg, zoals dagbestedingslocaties, in met name kleinere kernen en in plattelandsregio's te voorkomen, waarbij u recht doet aan het verzoek uit de aangenomen motie van de leden Dijk en Kwint van 24 oktober 2023?4
De genoemde motie vraagt maatregelen te nemen om verschraling van de gehandicaptenzorg zorg tegen te gaan, zoals het wegvallen van dagbestedingsactiviteiten, minder persoonlijke aandacht voor cliënten, langere wachtlijsten en schaalvergroting als gevolg van financiële tekorten. Ik zie in dit geval geen relatie tussen de beslissing van Dichterbij om deze locatie te sluiten en de algemene financiële situatie in de gehandicaptensector. Bij gebrek aan voldoende dagbestedingscliënten ontstaat een situatie dat de zorg niet meer op een (financieel) verantwoorde manier kan worden geleverd en kan een instelling een besluit nemen om een locatie te sluiten. Het zorgkantoor heeft zorgplicht en dient in de regio zorg te dragen voor voldoende kwalitatief goed aanbod.
Hoe kijkt u tegen de ontwikkeling aan dat steeds meer cliënten met een licht zorgprofiel terechtkomen bij zzp'ers, waardoor andere dagbestedingslocaties onder druk komen te staan vanwege cliënten die vertrekken als gevolg van zorgconcurrentie?
Dichterbij levert zorgen aan mensen met een Wlz-indicatie. Deze mensen hebben over het algemeen geen licht zorgprofiel. De keuzevrijheid die cliënten hebben, beschouw ik als een groot goed. Indien cliënten kiezen voor een andere vorm van dagbesteding, dan kan dat betekenen dat andere locaties minder (of te weinig) cliënten overhouden.
Deelt u de mening dat het kwalijk is dat door deze vorm van zorgconcurrentie dagbestedingslocaties moeten sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De keuzevrijheid die cliënten hebben, beschouw ik als een groot goed. Indien cliënten kiezen voor een andere vorm van dagbesteding, dan kan dat betekenen dat andere locaties minder (of te weinig) cliënten overhouden.
Bent u bereid om belanghebbende partijen (Zorgorganisatie Dichterbij, medewerkers, ouders/vertegenwoordigers van cliënten, gemeente Oss en andere relevante betrokkenen) bijeen te brengen om zo in gezamenlijkheid een toekomstbestendig plan op te stellen zodat deze dagbestedingslocatie en maatschappelijke voorziening behouden blijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de rol van het zorgkantoor om ervoor te zorgen dat er voldoende locaties zijn voor passende dagbesteding voor Wlz-cliënten. In dit geval heeft de dagbestedingslocatie ook in de buurt een belangrijke sociale functie. Hierin heeft de lokale gemeenschap (waaronder ook de gemeente) een taak om na te denken over mogelijke alternatieven.
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid om te nemen om specifiek deze locatie open te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Met uitzondering van vraag 10 en 11 heb ik de vragen afzonderlijk beantwoord.
Het artikel 'Grote jeugdzorgorganisatie investeert miljoenen in bedrijven van eigen adviseur, ondanks megaverlies' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Grote jeugdzorgorganisatie investeert miljoenen in bedrijven van eigen adviseur, ondanks megaverlies»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het beeld dat uit het artikel naar voren komt, namelijk van een ggz- en jeugdzorgorganisatie die miljoenverliezen lijdt, waar grote personeelstekorten zijn en waar de zorg ondermaats wordt beoordeeld door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), maar waar de bestuurlijke top ondertussen wel een luxetrip organiseert en voor miljoenen investeert in bedrijven van een eigen adviseur?
Het beeld dat naar voren komt uit het artikel baart mij zorgen. Zorgbestuurders horen zich bewust te zijn van hun maatschappelijke positie. Hun persoonlijke belangen moeten zij niet laten prevaleren boven de belangen van goede, betaalbare en toegankelijke zorg. Het bestuur heeft in december 2023 een verklaring gegeven en is inmiddels afgetreden.
Bent u het ermee eens dat geld dat is bedoeld voor zorg, op een ondoelmatige manier is uitgegeven? Zo ja, wat kunt u doen om bedragen te verhalen? Zo nee, waarom acht u dit doelmatig?
Op basis van het artikel kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van onrechtmatigheden. Er kan dus ook niet op basis van dit artikel worden vastgesteld of er een grondslag is om bedragen te verhalen. De taak om dit op te pakken ligt bij de desbetreffende gemeenten.
Heeft u enig idee waarom hier niet op is ingegrepen door de accountant, de IGJ of een andere toezichthouder?
Er was geen directe aanleiding voor deze partijen om in te grijpen. Er waren geen signalen dat de continuïteit van zorg in gedrang was. Daarnaast heeft de aanbieder aangegeven dat er in juridische zin niets mis was met hoe de zaken georganiseerd waren en zal dit daarom ook voor de accountant geen reden is geweest om in te grijpen.
Bent u op de hoogte van het beeld dat wordt geschetst in het artikel over de JeugdzorgPlus instelling van Pactum in Zetten? Hoe beoordeelt u het Inspectierapport2 over deze instelling?
Ik ben op de hoogte van het beeld dat wordt geschetst over deze instelling in het artikel én van het inspectierapport. Het rapport laat zien op welke punten de locatie in Zetten moet verbeteren. Het stemt mij positief dat de IGJ de wil om te leren en de betrokken houding van Pactum ziet. Dat blijkt ook uit de verbeterpunten die de instelling zelf benoemt.
De IGJ concludeert dat binnen de locatie Zetten «sprake is van een repressief klimaat, dat de locatie nog niet voldoet aan de veldnormen «terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen»» en dat de locatie het «nee, tenzij» principe onvoldoende tot helemaal niet hanteert», hoe beoordeelt u deze conclusies op het gebied van vrijheidsbeperkende maatregelen, ondanks de enorme aandacht voor dit thema binnen de gesloten jeugdhulp?
Alle aanbieders voor gesloten jeugdhulp werken gezamenlijk aan het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Vooruitlopend op de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp die op 1 januari 2024 in werking is getreden, hebben zij in oktober 2022 de Veldnormen terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen vastgesteld. De mate waarin de instellingen dat lukt verschilt. Dat bleek bijvoorbeeld vorig jaar bij de doelstelling om de separeerruimten te sluiten3. Daarover heb ik toen ook mijn teleurstelling uitgesproken: deze norm was immers door het veld zelf opgesteld. Positief is dat de IGJ bij Pactum wel de wil om te leren en de betrokken houding van Pactum ziet. Dat blijkt ook uit de verbeterpunten die de instelling zelf benoemt. Pactum maakt ook deel van het lerend netwerk «Ik laat je niet alleen» van Jeugdzorg Nederland. Hierin staat terugdringen van gedwongen afzonderen in de JeugdzorgPlus centraal. In de eerste helft van 2024 verschijnt de eindrapportage van het lerend netwerk. Hierin wordt de ontwikkeling van de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp in beeld gebracht.
Bij hoeveel instellingen heeft de IGJ dezelfde soort gebreken op het gebied van vrijheidsbeperkende maatregelen vastgesteld? Bij hoeveel instellingen is personeelstekort één van de oorzaken hiervan? Wat gaat de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp die per 1 januari 2024 inwerkingtreedt, veranderen?
De IGJ is bezig met een landelijk toezicht op de ontwikkelingen rond de afbouw en ombouw JeugdhulpPlus (gesloten jeugdinstellingen). Hier heeft de IGJ zorgen over. De toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen maakt onderdeel uit van dit toezicht. In het najaar van 2023 heeft de IGJ alle JeugdzorgPlus-instellingen bezocht. De bevindingen van de toezichtsbezoeken aan de JeugdzorgPlus-aanbieders publiceert de IGJ in het eerste kwartaal van 2024. Hierna volgt nog een publicatie met algemene conclusies naar aanleiding van dit toezicht.
Het toezicht op de ombouw JeugdzorgPlus wordt vervolgd in 2024. De inspectie kijkt onder andere naar de alternatieve, open voorzieningen en de kwaliteit en het hulpaanbod aan jongeren met complexe problemen die voorheen in de JeugdzorgPlus terecht kwamen. Omdat de ontwikkelingen rond de ombouw JeugdzorgPlus elkaar snel opvolgen, maakt de IGJ haar conclusies bekend elke keer als zij dit nodig acht.
Per 1 januari 2024 is de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking getreden. Met deze wijziging van de Jeugdwet wet worden de rechten van kinderen die in een instelling voor gesloten jeugdhulp verblijven duidelijker dan voorheen vastgelegd. Ook gelden nu strengere voorwaarden voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het uitgangspunt is «nee, tenzij». Ook stelt de wet aanvullende eisen aan een aantal specifieke vrijheidsbeperkende maatregelen, afzonderingsruimtes en de fysieke en sociale veiligheid in de gesloten jeugdhulp. Ook is vastgelegd dat de IGJ twee keer per jaar gegevens over toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen zal ontvangen van JeugdzorgPlus-instellingen. Deze informatie kan de IGJ benutten voor haar toezicht.
Hebben jongeren op de locatie Zetten toegang tot een vertrouwenspersoon? Zijn er ook bij vertrouwenspersonen klachten binnengekomen?
Jongeren op locatie Zetten hebben toegang tot een vertrouwenspersoon. Wekelijks komen daar vertrouwenspersonen op alle groepen om met jongeren te spreken. De vertrouwenspersonen geven de jongeren informatie en advies en ondersteunen hen tevens met regelmaat bij het bespreekbaar maken of indienen van hun klachten. In 2023 gingen de meeste klachten in de gesloten jeugdhulp over vrijheidsbeperkende maatregelen en bejegening. Dat was ook het geval bij Pactum Zetten. De vertrouwenspersonen hebben in 2023 ook signalen afgeven bij Pactum Zetten over zaken die niet goed gingen.
Zijn jongeren die op dit moment bij Pactum locatie Zetten verblijven veilig? In hoeverre krijgen zij een passende behandeling?
Over een lopend toezicht kan de IGJ geen informatie geven. Als blijkt dat de kwaliteit van zorgverlening onvoldoende is, dan grijpt de IGJ in.
In het najaar van 2023 heeft de IGJ alle JeugdzorgPlus-instellingen bezocht, zo ook Pactum. De bevindingen van de toezichtsbezoeken aan de JeugdzorgPlus-aanbieders publiceert de IGJ in het eerste kwartaal van 2024.
In hoeverre acht u de verschillende constructies die in het artikel worden beschreven tussen de Vigo Groep en de bestuursadviseur en een voormalig Vigo-directeur in overeenkomst met de Governancecode Zorg?
De Governancecode Zorg 2022 stelt dat elke vorm van ongewenste belangenverstrengeling van enig lid van de raad van bestuur of van de raad van toezicht en de zorgorganisatie dient te worden voorkomen en de schijn hiervan moet worden vermeden. De Governancecode gaat hierin verder dan de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (Wbtr) door te benadrukken dat ook de schijn van belangenverstrengeling moet worden vermeden. De code stelt daarnaast dat elke vorm en/of schijn van belangenverstrengeling gemeld moet worden aan de raad van toezicht en de voltallige raad van bestuur. De raad van toezicht beslist dan of sprake is van ongewenste belangenverstrengeling en treft passende maatregelen.
De situatie die in het artikel wordt geschetst vind ik ongewenst. Op basis van het onderzoek van Follow the Money kan ik echter niet concluderen of melding is gemaakt van de schijn van belangenverstrengeling bij de raad van toezicht en hoe hiermee omgegaan is.
In hoeverre zijn de dubbelrollen van de bestuursadviseur en het aanstellen van de dochter van de Vigo-bestuurder als algemeen directeur van GZ-Punt in overeenkomst met de Governancecode zorg?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het ermee eens dat meer inspraak vanuit het personeel op de benoeming van bestuurs- of toezichtfuncties, kan helpen om dit soort constructies te voorkomen?
Ik wil vooropstellen dat ik het belangrijk vind dat personeel zich vertegenwoordigd voelt en voldoende zeggenschap ervaart over beslissingen die hen raken binnen de organisatie. Zeggenschap kan door organisaties op verschillende wijzen geborgd worden. Ik kan niet beoordelen of de inspraak van het personeel in de benoeming van bestuurs- of toezichtfuncties in deze specifieke casus een verschil had kunnen maken.
Wat gebeurt er als een zorgorganisatie de Governancecode zorg overtreedt? Bent u van mening dat de Governancecode zorg voldoende werkt, aangezien het enkel een gedragscode is en deze geen juridische status heeft? Ziet u hierin ook een rol voor de politiek, aangezien het hier gaat om de besteding van publiek geld en een gebrek aan goede zorg voor kinderen?
Als een zorgorganisatie de Governancecode Zorg overtreedt, kan dit gevolgen hebben als de organisatie is aangesloten bij een brancheorganisatie en belanghebbenden de Governancecommissie Gezondheidszorg inschakelen. Zelfregulering via governancenormen is belangrijk, maar biedt geen afdoende antwoord om de gevolgen van een niet-integere bedrijfsvoering van zorg- en jeugdhulpaanbieders te voorkomen dan wel te beëindigen, zeker in een situatie dat de organisatie niet is aangesloten bij een brancheorganisatie of wanneer de Governancecommissie niet wordt ingeschakeld. In de huidige situatie is geen rechtstreeks publiekrechtelijk toezicht mogelijk op de naleving van de privaatrechtelijke governancenormen. De IGJ en de NZa hebben deze beperking in het huidige toezicht in een brief van 5 maart 2019 over hun signalering bij het onderzoek naar Zorggroep Alliade toegelicht4. Mede om die reden is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) in voorbereiding. Met dit wetsvoorstel wordt het externe toezicht op de integere bedrijfsvoering versterkt.
In hoeverre zijn dit soort uitwassen zoals die beschreven worden in het artikel volgens u een gevolg van marktwerking in de zorg?
In de zorg wordt ruimte geboden aan regionale of lokale partijen om de zorg in te richten op een wijze die het best past bij de regionale omstandigheden. Die ruimte is niet onbeperkt; via wet- en regelgeving worden maatschappelijke belangen zoals kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg gewaarborgd. Dat neemt niet weg dat zich altijd risico’s kunnen voordoen wanneer bijvoorbeeld door zorgaanbieders aan financiële belangen een grotere waarde wordt gehecht dan aan de genoemde publieke belangen. Mede om dit soort niet-integere bedrijfsvoering tegen te gaan wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz). Met dit wetsvoorstel worden onder andere normen voor integere bedrijfsvoering, waaronder het voorkomen van benadeling van de zorg- of jeugdhulpaanbieder bij het bestaan van tegenstrijdige belangen bij onder andere een lid van de directie, aangescherpt en wordt de wettelijke mogelijkheid gecreëerd om aanvullende voorwaarden aan winstuitkering in zorg en jeugdhulp te kunnen stellen.
Het bericht dat de commerciële huisartsenketens Co-med doorgaat met overnames van nieuwe praktijken |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de commerciële huisartsenketens Co-med doorgaat met overnames van nieuwe praktijken?1
Ik vind het belangrijk dat huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk en van goede kwaliteit is. En om dit te waarborgen zijn de vier kernwaarden (door de beroepsgroep zelf vastgesteld) van de huisartsenzorg belangrijk, namelijk: persoonsgericht, medisch-generalistisch, continu en gezamenlijk. Ik vind het dan ook essentieel dat zorgaanbieders die deze kernwaarden niet kunnen waarborgen, alle aandacht en energie steken in het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en niet in het overnemen van nieuwe praktijken. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg & Jeugd (IGJ) houden toezicht op de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van zorg en zullen zo nodig handhaven. Op dit moment onderzoek ik de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de NZa de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden. Dit vergt waarschijnlijk aanpassing van bestaande wetgeving. Ik zal uw Kamer hierover dit kwartaal verder informeren.
Bent u het ermee eens dat het besluit van Co-med om nog een groter deel van de huisartsenzorg te beschadigen met hun op winst beluste private equity formule, waar al meerdere huisartsenketens aan ten onder zijn gegaan, aantoont dat het dit bedrijf absoluut niet gaat om het waarborgen van fatsoenlijke zorg voor mensen?2 3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe bent u van plan te voorkomen dat de kwaliteit en toegankelijkheid van de huisartsenzorg voor nog meer mensen achteruit gaat, doordat hun eigen vertrouwde huisartsenpraktijk wordt overgenomen door Co-med?
Voor de meest recente stand van zaken verwijs ik naar de brief «stand van zaken versterking huisartsenzorg» die op 19 december jongstleden naar uw Kamer is gestuurd.4 Daarin heeft mijn ambtsvoorganger, kort samengevat, aangegeven dat ketenvorming in de huisartsenzorg onze aandacht heeft. Het Ministerie van VWS voert hierover doorlopende gesprekken met betrokken partijen uit het veld. Ik vind het belangrijk dat we onwenselijke situaties rondom ketenvorming voorkomen, zonder dat onnodige regulering aan het hele veld wordt opgelegd. Een algeheel verbod op ketens of winstuitkering is juridisch niet uitvoerbaar, maar ook niet wenselijk omdat daarmee ook goede aanbieders van huisartsenzorg zullen worden getroffen. Daarom zet ik in op verschillende lijnen. Ten eerste streef ik ernaar de problematiek scherper in beeld te krijgen door middel van verschillende onderzoeken, zowel binnen de huisartsenzorg als zorgbreed.5, 6 Daarnaast verken ik de mogelijkheden en noodzaak voor aanvullende wet- en regelgeving; zoals extra bevoegdheid voor de NZa, zoals in het antwoord hierboven is beschreven. Daarbij heb ik ook opnieuw gekeken naar een effectief goodwill verbod, omdat goodwillbetalingen de positie van beginnende huisartsen die hun eigen praktijk willen starten verzwakken. Er is echter geen juridische mogelijkheid om goodwill te verbieden zonder in strijd te komen met artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM (bescherming van eigendomsrecht).
Tot slot blijf ik in gesprek met partijen uit de huisartsenzorg over stappen die zij zelf kunnen zetten. Huisartsen(ketens), regionale huisartsenorganisaties en zorgverzekeraars spelen zelf een belangrijke rol bij het toekomstbestendig inrichten van de huisartsenzorg in hun regio. Door het borgen van de kernwaarden, gericht beleid te voeren rondom de arbeidsmarkt en het praktijkhouderschap en duidelijke afspraken te maken over de (eisen aan) regionale samenwerking en zich hieraan te committeren, kunnen deze partijen gezamenlijk sturen op voldoende en kwalitatief goed aanbod van huisartsenzorg in de regio (en zo de ketenvorming in de huisartsenzorg minder kans te geven).
Bent u bereid om in te grijpen om te voorkomen dat Co-med nog meer praktijken overneemt, tenminste totdat de problemen bij hun huidige praktijken zijn opgelost?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Marijnissen/Bikker, waarin u werd opgeroepen om «in het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders de noodzakelijke stappen te zetten die ervoor zorgen dat binnen de huisartsenzorg eigenaarschap van private-equitypartijen tot het verleden gaat behoren en er geen geld meer uit de huisartsenzorg naar derden verdwijnt»?4
Zoals mijn ambtsvoorganger in verschillende debatten met uw Kamer reeds heeft aangegeven wordt, mede naar aanleiding van een eerdere motie van de leden Van den Berg en Dijk8, onderzoek gedaan naar de opkomst van private equity partijen in de zorg en de eventuele kansen en risico’s daarvan voor de publieke waarden van zorg en ondersteuning (toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid). Ik verwacht dat dit onderzoek rond het einde van dit kwartaal wordt afgerond. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik bezien of- en welke maatregelen nodig en proportioneel zijn om de risico’s voor de publieke waarden te mitigeren.
Bent u bereid om een tijdelijke stop op overnames door Co-med in te stellen, tenminste totdat bovenstaande motie is uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Zeeuwse GGD wil actie van gemeenten tegen lage vaccinatiegraad kinderen’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse GGD wil actie van gemeenten tegen lage vaccinatiegraad kinderen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zeer lage vaccinatiegraad van minder dan 75 procent in Zeeland zorgelijk is? Bent u het eens dat ook de landelijke cijfers zorgen baren, wetende dat slechts in twee regio's de norm van 90 procent wordt gehaald? Zijn er onderzoeksresultaten beschikbaar die aantonen wat de oorzaken zijn van deze lage vaccinatiegraden per regio en landelijk?
Ja, de huidige vaccinatiegraad zowel landelijk als in Zeeland is zorgelijk. De informatie over de vaccinatiegraad in Zeeland is afkomstig uit het jaarlijkse vaccinatiegraadrapport dat het RIVM opmaakt. Dit rapport heb ik samen met mijn voortgangsbrief over de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» op 29 juni jl.2 met uw Kamer gedeeld. Een daling van de vaccinatiegraad maakt dat de kans op uitbraken van infectieziekten toeneemt. Tegelijkertijd betekent een lagere vaccinatiegraad van een bepaald geboortecohort niet dat de immuniteit van de bevolking in zijn geheel enorm daalt. De kans op een uitbraak doet zich vooral voor als de vaccinatiegraad flink daalt gedurende een aantal jaar in een groot deel van de bevolking in een regio, waardoor de immuniteit substantieel afneemt. Dat is nu niet het geval. Het RIVM voert momenteel onderzoek uit naar verschillen in en oorzaken van de lagere vaccinatiegraden, zowel op landelijk als regionaal niveau. Dit onderzoek – waarin onder andere CBS gegevens gecombineerd worden met vaccinatiegegevens – zal inzicht geven in de sociaal-demografische determinanten van vaccinatie in Nederland. Op landelijk niveau lijkt de daling van de vaccinatiegraad deels te kunnen worden toegeschreven aan een vermindering van vertrouwen in en draagvlak voor vaccinaties. Uit een peiling die is uitgevoerd door het RIVM en waarin een vergelijking is gemaakt tussen ouders in 2022 en ouders in 2013, blijkt dat wat meer ouders negatief zijn gaan denken over vaccinaties en het RVP. De COVID-19-pandemie kan hieraan een bijdrage hebben geleverd. Internationaal wordt ook een negatieve trend ten opzichte van vertrouwen in vaccinaties waargenomen.
Hoe kijkt u naar de cijfers van Nivel die een flinke toename van kinkhoest onder kinderen laten zien? Is inmiddels vastgesteld dat er een verband is tussen de dalende vaccinatiegraad en de toename in meldingen van kinkhoest? Zo ja, wat doet u met deze constatering?2
Het aantal kinderen dat voor kinkhoest de huisarts bezocht stijgt sinds september dit jaar. Voor veel infectieziekten geldt dat sinds het begin van de COVID-pandemie de incidentie erg laag was en sinds het opheffen van de COVID-maatregelen weer toeneemt. De incidentie van kinkhoest blijft in alle leeftijdsgroepen echter ruim onder het pre-COVID-niveau. Bij zuigelingen is deze lagere incidentie mogelijk het gevolg van de invoering van maternale kinkhoestvaccinatie. Daarmee is in december 2019 gestart. Het aantal kinkhoestgevallen in 2023 is relatief het hoogst bij zuigelingen (< 1 jaar). Het grootste deel van de kinderen met kinkhoest in 2023 was zelf niet gevaccineerd, of de moeder was tijdens de zwangerschap niet gevaccineerd. De vaccinatiegraad van kinderen geboren in 2023 is nog niet bekend, de eerste voorlopige cijfers voor dit geboortecohort worden bepaald in 2025. Het is dus nog niet duidelijk of de gerapporteerde dalende trend zich voortzet. Ook vanwege informed consent zal het moeilijk te bepalen zijn. Daarmee is niet te zeggen of de recente toename van het aantal kinkhoest gevallen onder zuigelingen samenhangt met een eventuele dalende vaccinatiegraad onder kinderen geboren in 2023.
Hoe beoordeelt u de dalende trend in de vaccinatiegraad in relatie tot de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties»? Ziet u reden om (onderdelen) van deze aanpak te verstevigen? Zo ja, welke verstevigingen heeft u reeds ingezet?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties», zet ik in op het versterken van het vertrouwen in vaccinaties en het weer verhogen van de vaccinatiegraad. Dit wordt onderbouwd met onderzoek naar: (1) vaccinatiegraad naar subgroepen en regio’s/(deel-)gemeenten, en (2) drijfveren achter al dan niet vaccineren. Dit zal leiden tot meer gerichte en daarmee hopelijk meer effectieve inzet op het verhogen van de vaccinatiegraad. De vaccinatiegraadcijfers, zoals recent gepresenteerd, kijken naar een cohort dat een aantal jaar geleden is gevaccineerd. Er is tijd nodig om de effecten van de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» terug te zien in de gerapporteerde vaccinatiegraad. Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat vertrouwen in vaccinaties niet volledig maakbaar is vanuit de overheid. Mensen maken uiteindelijk zelf de keuze of zij een vaccinatie wel of niet willen halen. Zij hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. In mijn volgende voortgangsbrief, begin 2024, zal ik uw Kamer over de meest actuele opkomstcijfers deelnamecijfers en de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» informeren.
Hoe kijkt u nu naar uw besluit om niet te kiezen voor een maatschappelijke dialoog breder dan COVID-19 vaccinaties? Zijn (delen van) de uitkomsten ook voor andere vaccinaties relevant geweest? Bent u bereid dit besluit eventueel te herzien? Zo nee, waarom niet?
De maatschappelijke dialogen zijn opgezet om meer zicht te krijgen in de onderliggende waarden die spelen rondom vaccineren tegen COVID-19 na de acute crisis. Over deze waarden zijn mensen met elkaar en mijn ambtenaren in gesprek gegaan. Deze kennis wordt gebruikt voor verbetering van het vaccinatiebeleid. De lessen worden momenteel bijvoorbeeld bij COVID-19-vaccinatie ingezet voor fijnmazig vaccineren. De lessen zullen ook gebruikt worden om het beleid en de vaccinatieaanpak (in de toekomst) beter aan te laten sluiten op de ervaringen, wensen en behoeften van burgers door hen meer te betrekken bij het ontwikkelen van vaccinatiebeleid.
Bent u bekend met het onderzoek van Omroep Zeeland naar de uitvoering van het gemeentelijk vaccinatiebeleid? Wat is uw reactie op deze bevindingen en de reactie van wethouders dat ze wel aan de richtlijn willen voldoen, maar niet weten hoe? Bent u bereid hier als Staatssecretaris een regierol in te nemen? Zo nee, waarom niet?3
Ja, ik ben bekend met het artikel van Omroep Zeeland. De regie op de uitvoering van het lokale vaccinatiebeleid ligt primair bij gemeenten. Omdat ik de daling van de vaccinatiegraad zorgelijk vind, zet ik mij in voor de ondersteuning van gemeenten in de vorm van het faciliteren van (toegepast) onderzoek naar succesfactoren voor lokaal vaccinatiebeleid. Om meer zicht te krijgen op factoren, die de vaccinatiegraad beïnvloeden, en mogelijkheden om toegankelijkheid van vaccinatiezorg te verbeteren voert het RIVM in het kader van de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» verschillende actielijnen uit. Zo wordt er ingezet op het optimaliseren van het landelijke communicatiemateriaal en scholingsmaterialen voor JGZ professionals en wordt er epidemiologisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek gedaan. De inzichten uit deze actielijnen moeten gemeenten, de lokale JGZ organisaties, die namens hen het vaccinatiebeleid uitvoeren, en het RIVM handvatten bieden om de vaccinatiegraad te verhogen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoeksprogramma SocioVax? Wanneer worden de eerste resultaten en inzichten verwacht? Op welke termijn kan actie worden ingezet op basis van die inzichten?
In 2023 is het RIVM het sociaalwetenschappelijk onderzoeksprogramma SocioVax gestart. Het afgelopen jaar heeft literatuuronderzoek plaatsgevonden en zijn gesprekken gevoerd met JGZ-organisaties over communiceren over en aanbieden van vaccinaties. De eerste inzichten van dit onderzoeksprogramma komen in de loop van 2024. Vanaf dat jaar wordt samen met uitvoerende organisaties gekeken naar mogelijkheden om vaccinaties voor verschillende groepen in de samenleving toegankelijker te maken. Het doel is geleerde lessen uit het onderzoek direct te laten landen in de uitvoering.
Hoe verhoudt de steeds dalende vaccinatiegraad zich tot de uitvoering van de herziene Wet publieke gezondheid die stelt dat gemeenten formeel verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en financiering van de vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma? Wie is verantwoordelijk voor de controlerende taak omtrent de uitvoering en besteding van de gelden?
Allereerst wil ik graag opmerken dat de vaccinatiegraad niet «steeds dalende» is geweest. Sinds de COVID-19-pandemie blijft de vaccinatiegraad inderdaad iets achter, terwijl er daarvoor juist weer sprake was van een toename na een eerdere daling. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er een causaal verband is tussen de herziene Wet publieke gezondheid (Wpg) en de ontwikkeling van de vaccinatiegraad. De vaccinatiegraad is niet volledig maakbaar vanuit de overheid. Mensen maken uiteindelijk zelf de keuze of zij een vaccinatie wel of niet willen halen. Het beleid vanuit VWS is erop gericht een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad te bereiken, waarvoor middelen via het Gemeentefonds beschikbaar zijn gesteld. Het college van B&W legt verantwoording af over de uitvoering en besteding aan de lokale gemeenteraad. De JGZ zal financiële verantwoording moeten afleggen aan gemeenten voor de besteding van deze middelen.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel geld er naar de GGD'en gaat vanuit zowel de VWS-begroting als gemeentelijke begrotingen, uitgesplitst naar Rijksvaccinatieprogramma en jeugdgezondheidszorg? Kunt u dit overzicht geven uitgesplitst per jaar voor de jaren 2021–2024?
VWS heeft gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten geen overzicht van de verdeling van middelen, die gemeenten via het Gemeentefonds beschikbaar stellen aan JGZ-organisaties. VWS is stelselverantwoordelijk voor de Wet publieke gezondheid (Wpg). Gemeenten zijn op grond van deze wet verantwoordelijk voor het laten uitvoeren van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg, het prenataal huisbezoek en het Rijksvaccinatieprogramma door een JGZ-organisatie. Deze taken kan een gemeente in zijn geheel of gedeeltelijk bij een GGD beleggen, maar ook bij een andere organisatie, zoals een gemeentelijke dienst of private organisatie. De gemeente ontvangt voor het laten uitvoeren van deze taken een bijdrage van het Rijk via het Gemeentefonds. Voor de middelen, die via het Gemeentefonds beschikbaar komen, geldt beleids- en bestedingsvrijheid.
In onderstaande tabel zijn de overgehevelde bedragen aan het gemeentefonds wat betreft het RVP weergegeven. Er is, zoals aangegeven, geen inzicht in welk bedrag gemeenten aan het RVP uitgeven.
Vaccinaties
2021
2022
2023
2024
Uitvoering RVP (incl. informed consent)
31,7 mln.
31,7 mln.
31,7 mln
31,7 mln
MenACWY-vaccinatie
3,8 mln.
3,8 mln.
3,8 mln.
3,8 mln.
HPV-jongens
–
2,8 mln.
2,8 mln.
2,8 mln.
Maternale kinkhoestvaccinatie
–
–
–
4,4 mln.
Het uitnodigingsbeleid voor COVID-19 vaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Kunt u concreet antwoord geven op de vraag of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief betrokken is bij de inhoud van de uitnodigingen voor COVID-19-vaccinatie voor personen waarvoor door zorginstellingen geïnformeerde toestemming (informed consent) moet worden gevraagd aan cliënten? Speelt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierbij wel of niet een actieve, inhoudelijke rol en zo ja, welke en middels welke instrumenten?
Zie het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Kunt u concreet antwoord geven op de vraag welke andere organisaties en/of personen inhoudelijk betrokken zijn bij het uitnodigingsbeleid voor COVID-19-vaccinatie? Waarom voldoet u niet aan het verzoek om een volledige lijst aan te leveren van organisaties en/of personen/functies die hierbij betrokken zijn? Kunt u een dergelijk overzicht alsnog geven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Welke «betrokken partijen» bedoelt u in uw antwoord op vraag 3 en 4 van de eerdere vragen van het lid Van Haga? Kunt een volledig overzicht geven van al deze «betrokken partijen», met hun rollen en input concreet en afzonderlijk gespecificeerd? Zo nee, waarom niet?1
Zie het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023.
Kunt u uitleggen waarom de «afzender», zoals bijvoorbeeld een zorginstelling, van een vaccinatie-uitnodiging verantwoordelijk wordt gehouden voor de inhoud ervan, terwijl er geen wettelijke, inhoudelijke richtlijnen en kaders zijn waaraan dergelijke uitnodigingen moeten voldoen? Hoe wordt de volledigheid en de validiteit van de informatie in zo’n uitnodiging dan gewaarborgd en getoetst? Hoe weten betreffende «afzenders» of zij wel altijd over de juiste, wetenschappelijke, meest recente, informatie beschikken waarop zij hun vaccinatie-uitnodigingen kunnen baseren?
Zorginstellingen kunnen gebruik maken van een format voor de uitnodigingsbrief welke door het RIVM is opgesteld, in samenwerking met de GGD GHOR Nederland en de koepels van zorginstellingen. Om een geïnformeerde keuze te maken is een visuele uitleg over de coronaprik als bijlage beschikbaar evenals een vereenvoudigde versie van de bijsluiter van het COVID-19-vaccin (»t Vaccin in het Kort).
Waarom is het niet noodzakelijk dat personen binnen een zorginstelling een Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-registratie hebben om geïnformeerde toestemming van een cliënt, of zijn/haar wettelijk vertegenwoordiger voor een vaccinatie te verkrijgen? Betekent dit dus dat elke werknemer/persoon binnen een zorginstelling, ongeacht zijn/haar opleiding, functie, bevoegdheid etc., bevoegd is om deze toestemming te vragen en te verkrijgen en zo ja, worden dan ook geen eisen gesteld aan de (medische) kennis die deze personen hebben met betrekking tot de vaccinatie en de handeling van het zetten van de prik bij cliënten?
Om een geïnformeerde keuze te maken krijgen bewoners van instellingen bij de uitnodiging voor een coronaprik ook een visuele uitleg over de coronaprik. Eventuele vragen en twijfels kunnen besproken worden met de behandelend arts. Bewoners van instellingen of hun wettelijke vertegenwoordiger geven op basis van de verkregen informatie al dan niet toestemming tot het laten zetten van COVID-19-vaccinatie. Het geven van toestemming voor de vaccinatie kan mondeling plaatsvinden, maar dient schriftelijk te worden vastgelegd in het EPD/Cliëntendossier door een zorgverlener. Voor het registreren van deze toestemming in het EPD/Cliëntendossier is geen BIG-registratie nodig. Door de medische dienst of de GGD-medewerker wordt in het EPD gecontroleerd of er sprake is geweest van geïnformeerde toestemming. Dit is een specifieke rapportageverplichting.
Wat houdt de controle van de verkregen geïnformeerde toestemming door «de medische dienst of de GGD-medewerker die de vaccinaties zet» concreet in? Hoe wordt getoetst of de geïnformeerde toestemming wel echt is verkregen? Is een vermelding daarvan in het elektronisch patiëntendossier (EPD) het enige bewijs en controlemechanisme en hoe wordt dan geverifieerd of er daadwerkelijk een (individueel) informatiemoment is geweest waarbij de cliënt en/of zijn/haar wettelijke vertegenwoordiger volledig op de hoogte is gesteld van alle informatie met betrekking tot de vaccinatie en de eventuele gevolgen daarvan? Waarom zijn er geen specifieke rapportageverplichtingen anders dan een aantekening in het EPD?
Zie antwoord vraag 5.
Als de informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport grotendeels leidend is bij de inhoud van de uitnodiging voor een COVID-19-vaccinatie, ook voor cliënten in zorginstellingen en/of hun wettelijke vertegenwoordigers, klopt het dan dat deze informatie, niet in de laatste plaats over de mogelijke bijwerkingen, overeenkomt met de informatie in de algemene uitnodiging voor COVID-19-vaccinatie die ook voor andere bevolkingsgroepen wordt verstrekt en waarover het lid Van Haga onlangs schriftelijke vragen heeft gesteld?2
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Zo ja, klopt het dan dus dat belangrijke informatie over mogelijke bijwerkingen in deze uitnodiging ontbreekt, terwijl deze, bijvoorbeeld, wel wordt vermeld door het Lareb? Zo ja, hebben de zorginstellingen, buiten de uitnodiging voor de COVID-19-vaccinatie, deze additionele informatie – en de andere informatie over mogelijke bijwerkingen waarover wereldwijd steeds meer bekend wordt – wel ontvangen en worden zij actief van de nieuwste wetenschappelijke bevindingen op de hoogte gebracht door het RIVM en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) van 4 december jl. en het antwoord op vraag 4 van de huidige set schriftelijke Kamervragen.
Kunt u uitleggen waarom bovengenoemde informatie niet in de uitnodiging staat en/of aan de zorginstellingen wordt verstrekt, aangezien het hier gaat om kwetsbare mensen die vaak lijden aan (meerdere) gezondheidsproblemen en dus een risicogroep zijn voor eventuele bijwerkingen door/na coronavaccinatie? Is het niet van essentieel belang dat juist deze doelgroep en/of hun wettelijk vertegenwoordigers op de hoogte worden gesteld van dergelijke belangrijke medische informatie, zodat zij, in overleg met hun naasten en zorgverleners, een bewuste en volledig geïnformeerde keuze kunnen maken?
Ik verwijs naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) van 4 december jl. en het antwoord op vraag 4 van de huidige set schriftelijke Kamervragen.
Staat het zorginstellingen/zorgverleners/medewerkers van zorginstellingen vrij om hun cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers alle naar hun inzicht nodige en/of relevante informatie over coronavaccinatie en de eventuele bijwerkingen daarvan te verstrekken, of wordt hen actief door de overheid opgedragen om alleen de informatie die vanuit de overheid wordt verstrekt te gebruiken voor hun informatievoorziening?
Dit staat zorginstellingen vrij.
Wat gebeurt er met informatieverzoeken vanuit zorginstellingen bij het RIVM en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over mogelijke bijwerkingen anders/meer dan waarover vanuit de overheid informatie wordt verstrekt? Wordt extra informatie verstrekt en/of worden de verzoekers doorverwezen naar andere bronnen en zo ja, welke?
Deze verzoeken worden beantwoord en als het verzoek hier aanleiding toe geeft worden personen doorverwezen naar de website van Bijwerkingencentrum Lareb.
Is het mogelijk dat in zorginstellingen helemaal geen individuele geïnformeerde toestemming wordt gevraagd aan cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers voor COVID-19-vaccinatie, maar dat alle cliënten slechts een aantekening daarvan in hun EPD krijgen en dus zonder expliciete instemming (kunnen) worden gevaccineerd? Zo nee, hoe kunt u garanderen dat dit niet gebeurt en kunt u dit aantonen?
Het verkrijgen van geïnformeerde toestemming vóóraf aan vaccinatie is een wettelijke verplichting op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Er zijn op dit moment van schrijven geen aanwijzingen dat er geen individuele toestemming wordt gevraagd.
Zijn alle medewerkers van zorginstellingen ervan op de hoogte dat er geïnformeerde toestemming moet zijn van hun cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers voordat zij een COVID-19-vaccinatie mogen ontvangen? Zo ja, zijn hier dan protocollen voor en hoe worden zorginstellingen gecontroleerd op het naleven van deze scholing aan hun medewerkers?
Informatie over het proces van vaccineren van bewoners in zorginstellingen met en zonder medische dienst is terug te vinden in de werkinstructies op de website van het RIVM. Inmiddels staan de nieuwe werkinstructies op de website van het RIVM voor de situatie in 2024.
Het betreft het proces van toestemming vragen tot aan registratie van de vaccinatie. Het uitvoeren van vaccinaties wordt gedaan door de medische dienst of een GGD-arts. Zij zijn op de hoogte van de noodzaak tot het verkrijgen van geïnformeerde toestemming en het controleren hierop.
Kunnen cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers melding doen wanneer zij van mening zijn dat er zonder (volledig) geïnformeerde toestemming is gevaccineerd? Zo ja, welke procedure geldt hiervoor, waar komen deze meldingen terecht en wat wordt daarmee gedaan?
Klachten over de gezondheidszorg kunnen worden ingediend bij een Regionaal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg. Informatie over de procedure is terug te vinden op de website van de Tuchtcolleges.