De humanitaire situatie in de Ogaden en Somalië |
|
Ewout Irrgang |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ethiopia: Killing Civilians and Humanitarian Workers in the Ogaden: Unacceptable, Repugnant and Immoral»?1
De mensenrechten – en humanitaire situatie in de Somali regio (ook wel Ogaden genoemd) zijn zorgelijk. Nederland blijft, in samenwerking met andere donoren, de slechte humanitaire toegang in deze regio kritisch volgen en opbrengen in contacten met de Ethiopische overheid.
Is het waar dat het Internationale Rode Kruis (ICRC) (nog steeds) de toegang wordt ontzegd tot de Ogaden? Zo nee, hoe zit het dan wel?
In juli 2007 hebben de regionale autoriteiten van de Somali regio, gesteund door de federale overheid, het ICRC de toegang tot de Somali regio ontzegd. Aanleiding was de beschuldiging dat het ICRC het Ogaden National Liberation Front (ONLF) zou steunen met geld en communicatiemiddelen. Het ICRC ontkent dit. Op dit moment heeft het ICRC nog steeds geen toegang tot deze regio. ICRC heeft echter hoop dat het op korte termijn alsnog toegang zal krijgen tot detentiecentra in de regio.
Kunt u aangeven of het World Food Programma (WFP) en Artsen zonder Grenzen (MSF) inmiddels toegang hebben tot de Ogaden? Zo neen, waarom wordt hen deze toegang ontzegd? Kunt u aangeven welke (internationale) hulporganisaties wèl toegang hebben tot het gebied?
Als gevolg van de slechte veiligheidssituatie en het optreden van de Ethiopische veiligheidseenheden blijft de geringe humanitaire toegang een probleem in de Somali regio.Bovendien wordt humanitaire toegang gehinderd door bureaucratische procedures. Het WFP heeft als een van de weinige internationale hulporganisaties in principe toegang tot de meeste delen van de Somali regio. Voor zover het WFP geen toegang heeft, is dit het gevolg van de toepassing van de eigen veiligheidsregels. Artsen zonder Grenzen heeft een veldkantoor in de Somali regio, maar heeft slechts beperkt toegang tot de doelgroep. Verder krijgen onder andere de NGO’s Action Contre la Faim, Merlin, het International Rescue Committee en Mercy Corps op ad hoc basis toegang tot delen van het gebied.
Kunt u aangeven of (internationale) onafhankelijke media toegang hebben tot het gebied?
Het is voor (internationale) onafhankelijke media de facto heel moeilijk om toegang te krijgen tot het gebied. Er moet per bezoek een vergunning worden aangevraagd, maar deze wordt in de praktijk vrijwel nooit afgegeven.
Kunt u aangeven of u tijdens uw recente bezoek aan Ethiopië met premier Meles Zenawi heeft gesproken over de humanitaire situatie in en de toegang tot de Ogaden? Zo ja, wat was de uitkomst van dit gesprek? Zo neen, waarom niet?
Tijdens mijn recent bezoek aan Ethiopië heb ik met premier Meles Zenawi stilgestaan bij de humanitaire situatie in Ethiopië, die als gevolg van droogte en onregelmatige regenval verslechterd is, maar die ook los daarvan vragen oproept. Tijdens het gesprek is ingegaan op de inspanningen van Ethiopië om in de toekomst onafhankelijk te worden van voedselhulp. Ik heb bekend gemaakt dat Nederland dit jaar één miljoen extra aan het Humanitarian Response Fund zal bijdragen. Dit door VN OCHA beheerde fonds steunt ook humanitaire noodhulpactiviteiten in de Somali regio. Ook heb ik met Premier Meles Zenawi gesproken over voedselzekerheid, handel en investeringen en over de mensenrechten.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de bemiddeling in het conflict tussen de Ethiopische regering en het Ogaden National Liberation Front? Wat is de rol van de VS en de EU in dezen?
Op 12 oktober 2010 is een vredesakkoord getekend met één van de drie ONLF-facties. De onder meer door Nederland gesteunde Ethiopische Council of Elders is instrumenteel geweest in de totstandkoming van het akkoord in oktober 2010. De andere twee facties hebben echter aangegeven dit vredesakkoord niet te steunen. Mede als gevolg hiervan zijn de veiligheidssituatie en de humanitaire toegang sindsdien niet verbeterd. Ethiopië beschouwt de ONLF als een terroristische organisatie, wat een bemiddelende rol van de EU of de VS bemoeilijkt. Wel wordt in de dialoog met de autoriteiten veelvuldig aandacht besteed aan de noodzaak van verbetering van de humanitaire toegang.
Hoe staat u tegenover de suggestie van de Ogaden Human Rights Committee om een speciale rapporteur voor de Ogaden aan te stellen? Gaat u hiervoor pleiten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Nederland is hiervan geen voorstander. In dit stadium is het wellicht constructiever om te pleiten voor hernieuwde toegang van het ICRC en voor verruimde humanitaire toegang voor hulporganisaties. Tegelijkertijd verdienen pogingen om via stille diplomatie tot beëindiging van het conflict te komen steun.
Daarbij is tijdens de recent gehouden review van de Mensenrechtenraad bevestigd dat geen mensenrechtenrapporteurs voor regio’s worden ingesteld.
Wat is uw reactie op het bericht «Somalia food aid cut amid UN funding shortfall Somalia food aid cut amid UN funding shortfall» en «Aid groups warn of worsening food crisis in Somalia»?2
Ik maak mij ernstige zorgen over de gevolgen van de droogte waarmee landen in de Hoorn van Afrika, waaronder Somalië, worden geconfronteerd. De humanitaire situatie in Somalië is zorgwekkend: volgens schatting van de VN heeft nu ruim een kwart van de bevolking (2,5 miljoen Somaliërs) als gevolg van de voortdurende gewapende strijd en de droogte noodhulp nodig.
Kunt u aangeven of Nederland inmiddels is geconsulteerd door het WFP over het tekort aan fondsen voor noodhulp in Somalië? Zo ja, hoe is hierop door u gereageerd?
Ik heb nog geen verzoek van WFP ontvangen.
Kunt u aangeven hoeveel geld u voor 2011 heeft uitgetrokken voor humanitaire hulp in Somalië? Kunt u tevens aangeven hoe dit in verhouding staat tot de uitgaven aan de anti-piraterijmissies voor de kust van Somalië?
Voor 2011 is er 6 miljoen euro gereserveerd voor humanitaire hulp in Somalië. Dit is de op twee na grootste bijdrage uit de noodhulpbegroting voor een landensituatie. Het grootste deel van het bedrag komt ten gunste van het Gemeenschappelijke Humanitaire Fonds voor Somalië, waaruit activiteiten van zowel VN-organisaties als ngo’s kunnen worden gefinancierd. Tot op heden hebben donoren voor 2011 ongeveer 50 miljoen dollar bijgedragen. Het fonds wordt beheerd door de Humanitaire Coördinator voor Somalië, die op een snelle en gecoördineerde wijze leniging van de voorziene noden kan financieren. Het fonds kent ook een «noodloket» waaruit leniging van acute, plotseling opkomende noden kan worden gefinancierd. Dit noodloket heeft al 4,5 miljoen dollar uitgekeerd in reactie op de droogte. Ik volg de situatie nauwgezet en ben bereid om, indien daartoe aanleiding bestaat, een aanvullende bijdrage te overwegen.
Aanvoer van hulpgoederen aan Somalië geschiedt voornamelijk over zee, waarbij schepen worden geëscorteerd door eenheden van de EU-operatie Atalanta of de NAVO-operatie Ocean Shield. Hoewel deze missies humanitaire hulp in Somalië faciliteren, staan deze daar los van. De bijdrage aan humanitaire hulp wordt gebaseerd op de noden zoals weergegeven in het VN-hulpverzoek, en de beschikbare middelen voor humanitaire hulp wereldwijd.
Het meerpersoonscelgebruik in vreemdelingendetentie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u nog steeds van mening dat vreemdelingen in vreemdelingenbewaring niet slechter af moeten zijn dan strafrechtelijk geplaatste gedetineerden, die wél strafbare feiten hebben gepleegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het feit dat in het gevangeniswezen het percentage meerpersoonscellen 15% is tegenover 97% bij de sector bijzondere voorzieningen?1
In 2004 is de Penitentiaire Beginselenwet gewijzigd waarmee een wettelijke basis werd gelegd voor meerpersoonscelgebruik bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Vanaf dat moment is het uitgangspunt van de regering geweest dat meerpersoonscelgebruik (MPC-gebruik) een reguliere en volwaardige vorm van detentie is. Ook de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) heeft in haar themaonderzoek naar MPC-gebruik geconcludeerd dat het meerpersoonscelgebruik inmiddels algemeen aanvaard is. Ik deel dan ook niet de opvatting dat personen die in een MPC geplaatst zijn slechter af zouden zijn dan personen die in een eenpersoonscel zijn geplaatst. Bij nieuwbouw van detentiecapaciteit geldt vanaf de invoering van het MPC-gebruik, zowel voor het gevangeniswezen als voor de directie bijzondere voorzieningen, de eis dat de cellen 100% MPC-geschikt dienen te zijn. De centra voor vreemdelingenbewaring zijn over het algemeen pas gebouwd nadat deze eis van 100% MPC-geschiktheid werd ingevoerd, terwijl de meeste penitentiaire inrichtingen van voor die tijd dateren. Dit verklaart het grote verschil in MPC-gebruik bij beide sectoren van DJI.
Waar komt dit opmerkelijke verschil vandaan dat meerpersoonscelgebruik in het gevangeniswezen op beperkte schaal voorkomt, terwijl het in de vreemdelingenbewaring standaard en gedurende het gehele verblijf in een detentiecentrum wordt toegepast?1
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het in de centra voor vreemdelingenbewaring de standaard werkwijze om gedetineerden direct bij binnenkomst op een meerpersoonscel te plaatsen? Waarom neemt u de aanbeveling van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) niet over om vreemdelingen eerst op een eenpersoonscel te plaatsen en pas na psycho-medisch advies over te gaan tot plaatsing in een meerpersoonscel? Hoe uitgebreid is de medische intake die nu binnen 24 uur plaatsvindt? Kunnen hier op zorgvuldige wijze alle relevante contra-indicaties voor meerpersoonscelgebruik worden vastgesteld?
De inkomstenprocedure geschiedt op een zorgvuldige wijze. Bij binnenkomst worden vreemdelingen zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 24 uur gezien door de Medische Dienst. De medische intake wordt verricht door een justitieel verpleegkundige. De justitieel verpleegkundigen zijn aanvullend op hun basisopleiding tot verpleegkundige geschoold in het herkennen van en handelen ten aanzien van zowel somatische als psychische ziektebeelden die specifiek in een gesloten setting aandacht behoeven. De intake wordt uitgevoerd volgens vaste, voorgeschreven procedures. Het verslag van de intake wordt gezien door een justitieel geneeskundige die de eindverantwoordelijkheid draagt. Onderdeel van de intake vormt een controle op medische (somatische) contra-indicaties voor MPC-gebruik. Hierbij wordt onder meer onderzocht op symptomen van vermoedelijk infectieuze aard. Als er sprake is van infectieuze aandoeningen wordt beoordeeld of deze een risico vormen voor een celgenoot. Waar nodig worden deze personen geplaatst op een eenpersoonscel, bijvoorbeeld op een extra zorgafdeling. De plaatsing op een eenpersoonscel wordt periodiek geëvalueerd.
Waarom neemt u de aanbeveling van de ISt niet over om langverblijvende vreemdelingen die daar behoefte aan hebben na verloop van tijd om humanitaire redenen op een eenpersoonscel te plaatsen? Zijn hier meer redenen voor te geven dan de constatering van de ISt dat meerpersoonscelgebruik algemeen aanvaard is? Deelt u de mening dat algemeen aanvaard niet wil zeggen dat het verblijf op een meerpersoonscel minder zwaar of bezwarend zou zijn?
Het uitgangspunt bij de plaatsing op een MPC is dat een ieder geschikt wordt geacht voor samenplaatsing, tenzij verblijf op een eenpersoonscel noodzakelijk is. Dit uitgangspunt geldt ook voor langverblijvende vreemdelingen. Indien plaatsing in een MPC ongewenst is, komt betrokkene in aanmerking voor plaatsing in een eenpersoonscel. Het gaat hierbij echter altijd om een individuele beslissing in een individueel geval.
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1, 2 en 8 heb toegelicht, deel ik niet de opvatting dat personen die in een MPC geplaatst zijn slechter af zouden zijn dan personen die in een eenpersoonscel zijn geplaatst.
Wat gaat u doen met de constatering van de ISt dat de klimaatbeheersing in gebouw 4 van het detentiecentrum Zeist gebrekkig is, dat hierover in deze inrichting veel klachten zijn zowel onder de ingesloten vreemdelingen als bij het personeel en dat de medische dienst zelfs ademhalingsproblemen en andere gezondheidsklachten constateert die hierdoor zijn veroorzaakt? Wanneer zal dit probleem zijn opgelost?
Op dit moment wordt in het ventilatiesysteem van gebouw 4 een aantal verbeteringen doorgevoerd. Voorts worden de mogelijkheden onderzocht om in de recreatieruimtes naast de mechanische ventilatie ook natuurlijke ventilatie te realiseren. Ik verwacht van genoemde maatregelen een structurele verbetering van het binnenklimaat.
Bij hoge buitentemperaturen worden extra maatregelen getroffen.
Wat is uw reactie op de constatering van de ISt dat de meerpersoonscellen in warme periodes benauwd worden en dat temperaturen op kunnen lopen tot temperaturen van boven de 40 graden?
Het tegengaan van hitteoverlast voor personeel en ingeslotenen heeft prioriteit en vergt maatwerk dat per locatie en gebouw moet worden ingevuld.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de meerpersoonscelpraktijk niet alleen door het gevangeniswezen wordt geëvalueerd met behulp van de uitkomsten van het inspectierapport, maar dat dit ook voor de meerpersoonscelpraktijk in vreemdelingendetentie zal gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de ISt geeft hiervoor geen aanleiding. Uiteraard zal wel mede aan de hand van de bevindingen van de ISt per inrichting voortdurend kritisch worden gekeken naar het MPC-gebruik. Het ISt-rapport bevat hiervoor bruikbare handvatten.
Op welke wijze gaat u het uitgangspunt dat vreemdelingen, die in afwachting van hun uitzetting zijn, niet in slechtere omstandigheden hoeven te verblijven dan mensen die vanwege strafbare feiten zijn vastgezet verder vormgeven?
Zie antwoord vraag 1.
De brief van het kabinet over het Persoonsgebonden Budget van 21 juni 2011 |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Deelt u mijn conclusie dat straks tussen de 35 000 en 39 000 mensen buiten de boot vallen en geen zorg en/of begeleiding meer zullen krijgen? Kan het kabinet een toelichting geven wat de klachten van deze mensen zijn en waarom het kabinet het verantwoord acht dat zij geen zorg en/of begeleiding meer krijgen?
Nee, die conclusie deel ik niet. Zoals ik in mijn brief van dinsdag 21 juni (DLZ-6070169) heb aangegeven, valt niemand tussen wal en schip, omdat het recht voor iedereen behouden blijft. De verwachting is dat als gevolg van het vervallen van de toegang tot de pgb-regeling – een derde van de mensen ervoor zal kiezen om af te zien van AWBZ-zorg. Mogelijk heeft u het aantal van 35 000 tot 39 000 mensen afgeleid van deze aanname, uitgaande van het huidige aantal van circa 117 000 mensen met een pgb op basis van een extramurale AWBZ-indicatie. Uit verschillende onderzoeken die ik heb bijgesloten bij mijn brief van 21 juni jl., waarin mensen met een pgb zijn bevraagd, blijkt dat zonder de keuze voor een persoonsgebonden budget mensen ervoor zullen kiezen de zorg zelf te gaan regelen betaald uit eigen portemonnee, geen hulp zouden hebben genomen, hun bestaande hulp zouden voortzetten en/of een groter beroep zouden doen op mantelzorg. Kortom, ze lossen hun zorgvraag op in eigen kring. Het gaat hierbij vooral om mensen met een indicatie voor persoonlijke verzorging en/of begeleiding. Dit is uitgebreid toegelicht in bijlage 2 van mijn brief van 21 juni jl.
Bent u ervan op de hoogte dat in de brief van 21 juni jl. de cijfers uit de programmabrief niet terug te vinden zijn? Wat gebeurt er met deze groep?
Deze cliënten hebben op dit moment een AWBZ-indicatie voor begeleiding. Daarmee zijn zij onderdeel van de groep cliënten met deze indicatie waarvan ik in mijn brief van 21 juni een overzicht geef. Deze groep zal, voor zover zij dan nog een zorgvraag hebben, vanaf 1 januari 2014 ondersteuning krijgen vanuit hun eigen gemeente uit hoofde van de Wmo. Om de ondersteuning voor deze groep toegankelijk te maken en te houden ga ik in overleg met zorgkantoren en zorgaanbieders.
Waarop is de aanname gebaseerd dat Zorg in Natura straks 30% goedkoper kan worden geleverd en dat er straks in tegenstelling tot de huidige situatie ook voldoende aanbod van zorg in natura zal zijn? Hoe groot zou de bezuiniging nog zijn als deze korting in de praktijk niet haalbaar blijkt?
Het is een misverstand dat uitgegaan wordt van een korting ten opzichte van de zorg in natura. Het uitgangspunt is dat binnen de zorg in natura tegen dezelfde kosten zorg kan worden geleverd als nu binnen het pgb. Verschillende aspecten spelen hierbij een rol. Ten eerste wil ik het mogelijk maken dat flexibele arbeidskrachten (zoals zzp-ers) die nu zorg leveren aan pgb-ers dit ook gaan doen binnen de zorg in natura. Dit gebeurt binnen de gangbare tarieven, zoals ze gebruikelijk zijn binnen de pgb-regeling. Er is geen reden te veronderstellen waarom zorgkantoren zzp-ers niet tegen eenzelfde tarief zouden kunnen contracteren dan nu door budgethouders gebeurt. Een tweede aspect waarmee rekening moet worden gehouden is dat op een andere manier invulling kan worden gegeven aan de zorgvraag (de wijze waarop de zorg wordt georganiseerd) dan nu het geval is. Daarbij speelt een rol dat binnen de zorg in natura vaak ruim binnen het maximum van het aantal uren van het indicatiebesluit zorg wordt geleverd. Door ook gebruik te maken van de zorgverlening die nu in het kader van de pgb-regeling beschikbaar is, kan het aanbod van zorg in natura worden verruimd en kan aan de extra zorgvraag in natura worden voldaan. De contracteerruimte zal in 2012 met € 100 miljoen worden verhoogd om de kosten van de extra vraag te kunnen op vangen.
Het is niet goed mogelijk om aan te geven wat het besparingsverlies zou zijn indien het zorgkantoor de zorg niet kan inkopen voor hetzelfde tarief als de pgb-vergoeding. Dit betekent namelijk niet dat de kosten automatisch met 30% toenemen. Zoals hierboven aangegeven kan de zorgvraag anders worden ingevuld of kan een lager aantal uren zorg worden geleverd dan maximaal geïndiceerd. De NZa zal mij medio mei 2012 adviseren over de toereikendheid van de toegekende contracteerruimte.
Hoe garandeert het kabinet de zorg voor de 70 000 mensen die vanaf 2014 recht hebben op begeleiding via de WMO? Gaat bijvoorbeeld het bijpassende budget ook naar gemeenten en wordt dit ook geoormerkt?
Ik verwijs u hierbij allereerst naar mijn programmabrief van 1 juni jl. De voorwaarden voor decentralisatie van begeleiding gelden zowel voor de zorg in natura als voor zorg die via een pgb wordt geleverd. Ten aanzien van de financiële vormgeving van de decentralisatie krijgen gemeenten extra middelen die in overeenstemming zijn met de taakuitbreiding die samenhangt met de decentralisatie van begeleiding. Het voornemen is om de extra middelen voor begeleiding via een decentralisatie-uitkering beschikbaar te stellen aan de gemeenten. Het kabinet wil dit geld in een later stadium overhevelen naar de algemene uitkering van het gemeentefonds. Ik kies – conform de sturingsfilosofie van de Wmo – niet voor een specifieke uitkering om de middelen te oormerken. De sturingsfilosofie is dat ondersteuning dicht bij de burger belegd moet worden met voldoende beleidsvrijheid voor gemeenten zodat er maatwerk kan worden geleverd en verbindingen kunnen worden gelegd met aanpalende beleidsterreinen.
Kunt u een duidelijk overzicht verschaffen van het aantal mensen per jaar dat tussen 2011 en 2015 gebruik zou maken van een PGB zonder ingrijpen van het kabinet en na het ingrijpen van het kabinet en het aantal mensen dat na het ingrijpen van het kabinet gebruik zal maken van zorg in natura in de AWBZ versus de WMO.
Zonder de pgb-plannen van het kabinet zouden er naar verwachting jaarlijks bijna 20 000 extra mensen een beroep doen op de pgb-regeling. Dit aantal is gebaseerd op een maandelijkse toename van circa 1650 mensen met een pgb. Dit is een saldo van de instroom en uitstroom.
Als gevolg van de pgb-plannen zullen naar verwachting elk jaar circa 2000 extra personen met een verblijfsindicatie gebruik maken van de pgb-regeling. Ook hier betreft het een saldo van de instroom en de uitstroom. Circa 18 000 cliënten hebben geen indicatie voor verblijf en daarvan zullen naar verwachting 12 000 personen uit deze groep in plaats van een pgb zorg in natura ontvangen. Circa 6000 zullen geen beroep doen op collectieve voorzieningen en zelf in hun zorgvraag voorzien. Dit is gebaseerd op verschillende onderzoeken waaronder het onderzoek van het SCP die erop wijzen dat de aantrekkelijkheid van de pgb-regeling mensen ertoe aanzet een indicatie voor AWBZ aan te vragen (zie tevens antwoord op vraag 1). Het is niet de verwachting dat als gevolg van de pgb-maatregelen het beroep op de Wmo zal toenemen. Als begeleiding naar de gemeenten gedecentraliseerd wordt (per 1 januari 2013 voor nieuwe en per 1 januari 2014 voor huidige cliënten), dan zal dit uiteraard leiden tot een ander beroep op de Wmo. De Wmo verandert immers zelf. De combinatie van veranderingen heb ik in mijn brief van 21 juni geschetst.
Hoe hoog zijn de gemiddelde kosten van een pgb budget voor mensen met een indicatie voor verblijf versus de overige mensen met een pgb budget? Vindt de staatssecretaris het aannemelijk dat deze kosten even hoog zijn en zoja, waarop baseert de staatssecretaris dit?
De gemiddelde pgb-vergoeding voor mensen met een indicatie voor verblijf is circa € 43 000. De gemiddelde pgb-vergoeding voor mensen met een indicatie zonder verblijf is € 12 000. Daarmee zijn de gemiddelde pgb-budgetten niet gelijk. Het is zeer verklaarbaar dat de budgetten voor de groep met een gemiddeld hoge zorgvraag (de verblijfsgeïndiceerden) veel hoger zijn dat het gemiddelde van de zeer grote en diverse groep met een extramurale indicatie. Ook bij de laatste groep komen overigens budgetten voor die zeer hoog zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor morgenochtend 10.00 uur (23 juni)?
Ja.
De eigenstandige positie van Taiwan |
|
Harry van Bommel (SP), Kees van der Staaij (SGP), Wim Kortenoeven (PVV), Joël Voordewind (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de verschillende recente resoluties en verklaringen van onder meer de Europese Commissie, het Europees Parlement, maar ook van het Amerikaanse Congres, waarin de betekenisvolle positie van Taiwan op het internationale toneel wordt onderstreept en haar toegang wordt geboden of toegezegd tot internationale (VN-)gremia en aanverwante privileges?1
Ja.
Welke trend ziet u in internationaal opzicht ten aanzien van de erkenning van de eigenstandige positie van Taiwan?
Het beleid van de Verenigde Staten, de Europese Unie en de individuele lidstaten van de EU is de laatste jaren niet gewijzigd. De resoluties en verklaringen waarnaar wordt verwezen, zijn geen afwijking van het huidige beleid. Taiwans lidmaatschap van internationale organisaties wordt uitsluitend gesteund indien alle betrokken landen kunnen instemmen met de modaliteiten voor deelname van Taiwan aan bepaalde internationale afspraken.
Welke trend ziet u in het beleid van China ten aanzien van de erkenning van de eigenstandige positie van Taiwan?
Sinds begin 2008 is er ontspanning tussen beide zijden van de Straat van Taiwan. Er zijn diverse overeenkomsten gesloten tussen de Straits Exchange Foundation, gevestigd op Taiwan, en de Association for Relations Across the Taiwan Strait, die is gevestigd in Peking. Desondanks houdt de regering in Peking vast aan hereniging van Taiwan met het vasteland. De Chinese gevoeligheid ten aanzien van de eigenstandige positie van Taiwan blijft dan ook groot.
Welke opstelling kiest Nederland tot nu toe in het internationale discours ten opzichte van de positie van Taiwan?
Nederland en de EU blijven Peking en Taipei oproepen via constructieve dialoog een vreedzame oplossing te vinden en initiatieven te nemen die bijdragen aan het opbouwen van wederzijds vertrouwen.
Bent u bereid de verschillende, internationale initiatieven die worden ontplooid om Taiwan een volwaardige positie te geven op het wereldtoneel te ondersteunen? Welke concrete gelegenheden ziet u hiervoor in de nabije toekomst?
Nederland en de andere lidstaten van de EU erkennen de regering in Peking als wettige regering van China (één China beleid). De EU-lidstaten erkennen Taiwan niet als onafhankelijke staat. Daarom kan de EU niet instemmen met het lidmaatschap van Taiwan van internationale organisaties zoals de VN, waarvan alleen soevereine staten lid kunnen worden. De EU steunt aansluiting van Taiwan bij gespecialiseerde internationale fora indien dat voor de EU en de wereld toegevoegde waarde heeft, evenwel steeds binnen de beperkingen van het één China beleid. Eventuele verzoeken van Taiwan om zich aan te sluiten bij internationale fora worden in dit licht beoordeeld.
Het dumpen van zware stenen door Greenpeace op Klaverbank |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat Greenpeace standbeelden met zware stenen dumpt op de Klaverbank in het Nederlandse deel van de Noordzee?1
Ja.
Deelt u de mening dat besluitvorming over de te beschermen gebieden en zeereservaten in het parlement thuishoort en dat het eigenmachtig optreden van Greenpeace daarom als onrechtmatig en ondemocratisch veroordeeld dient te worden?
De staatssecretaris van EL&I is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het beleid met betrekking tot de te beschermen gebieden. De discussie hierover hoort in het parlement thuis. Greenpeace is in haar handelen gehouden aan de geldende wettelijke bepalingen.
Bent u van mening dat het storten van zware stenen in beginsel verboden is op basis van de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en de Wet verontreiniging zeewater, dat dit tevens gevaar kan opleveren voor vissers die in dat gebied vissen en dat er derhalve sprake is van een onrechtmatige daad waartegen direct opgetreden dient te worden?
Bij invoering van de Waterwet zijn de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en de Wet verontreiniging zeewater ingetrokken. Op grond van de Waterwet is het niet toegestaan om zonder vergunning stenen met beelden te dumpen op de bodem. Er is dus sprake van een overtreding van de Waterwet. Er is geen sprake van een overtreding van de Wet Milieubeheer aangezien deze wet alleen van toepassing is binnen de territoriale wateren en de stenen zich buiten de territoriale wateren bevinden. De locaties waar Greenpeace de stenen heeft gestort en de omgeving daarvan zijn nader onderzocht. Daarbij is geconstateerd dat er in het gebied honderden stenen voorkomen die een vergelijkbare omvang hebben als de stenen die door Greenpeace zijn gestort. Vanwege het grote aantal stenen dat van nature voorkomt in het gebied leveren de door Greenpeace gestorte stenen niet of nauwelijks een verhoogd gevaar op voor de visserij. Om deze redenen is er onvoldoende grond om de verwijdering van de stenen te eisen. Het storten van stenen zonder vergunning blijft evenwel in strijd met de Waterwet. Daarom heb ik Greenpeace een dwangsom opgelegd die erop gericht is te voorkomen dat Greenpeace in de toekomst opnieuw stenen zou storten in de Noordzee.
Bent u bereid om direct actie te ondernemen en de kustwacht in te schakelen om verdere schade in het gebied te voorkomen?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 21 juni jl. heeft de staatssecretaris van EL&I duidelijk gemaakt dat hij de kustwacht zal vragen om extra inspecties in het gebied en zo mogelijk op te treden. Inmiddels kan ik u mededelen dat op 23 juni het ministerie van I&M een gesprek heeft gehad een vertegenwoordiger van Greenpeace met betrekking tot deze actie. Het storten van stenen is toen niet opgehouden. Op 25 juni 2011 is een waarschuwingsbrief uitgegaan naar Greenpeace waarin de organisatie wordt gesommeerd te stoppen met het storten van stenen in strijd met de Waterwet. Bovendien is op zondag 26 juni de kustwacht aan boord gegaan van het schip van Greenpeace om het schip te inspecteren. Op 6 juli 2011 is conform de Algemene wet bestuursrecht het voornemen tot handhavend optreden aan Greenpeace bekend gemaakt. Op dit moment bevind ik mij in het proces aangaande de juridische vervolgstappen tegen Greenpeace, zie antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat Greenpeace ook financieel aansprakelijk gesteld dient te worden voor de veroorzaakte schade, onder andere mogelijke schade aan de netten van vissersschepen en gederfde inkomsten voor vissers wanneer visgronden ontoegankelijk gemaakt worden? Zo, ja welke acties gaat u ondernemen om Greenpeace financieel aansprakelijk te stellen?
Indien vissers schade hebben en deze kunnen aantonen, staat hen de weg naar de civiele rechter open om deze schade te verhalen op Greenpeace.
De gevaren voor Tibetaanse vluchtelingen in Nepal |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u het rapport van International Campaign for Tibet dat een alarmerend beeld schetst van de positie van Tibetaanse vluchtelingen in Nepal?1
Ja.
Deelt u de analyse en de conclusies van dit rapport, waarvan de essentie is dat zowel de VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) als de Nepalese regering, vermoedelijk onder druk van China, te weinig doet om Tibetaanse vluchtelingen te behandelen volgens de regels die het internationale recht voorschrijft?
Nepal is geen partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Staatloosheidsverdrag en kent geen nationale wetgeving voor vluchtelingen of asielprocedures. UNHCR en Nepal hebben wel een informele afspraak over onder andere het principe van non-refoulement en een veilige doorgang naar andere landen. Tibetanen die voor 1990 Nepal zijn binnengekomen, hebben zich permanent mogen vestigen. Nepal ziet Tibetanen die daarna zijn binnengekomen als illegale migranten, maar staat tijdelijk verblijf toe.
Hoe beoordeelt u verder de aanbevelingen van het rapport? Bent u bereid zich er voor sterk te maken dat deze aanbevelingen door de internationale gemeenschap worden overgenomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De meeste aanbevelingen worden al zoveel mogelijk in de praktijk gebracht. Nepal is echter een ontwikkelingsland dat over beperkte middelen beschikt. Vertegenwoordigers van de EU en landen zoals de VS, die in Kathmandu vertegenwoordigd zijn, stellen de situatie van Tibetaanse vluchtelingen in Nepal regelmatig aan de orde bij de Nepalese autoriteiten.
Klopt het dat de Nepalese regering niet eens bereid is het internationaal erkende principe van non refoulement van vluchtelingen te eerbiedigen en dus ook mensen die evident rechtstreeks gevaar lopen voor (politieke) vervolging, marteling en wrede behandeling terugstuurt naar Tibet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zo ja, bent u bereid, zowel bilateraal, via de EU en multilateraal UNHCR en de Nepalese regering te wijzen op hun verplichtingen en aan te sporen die verplichtingen ook na te komen?
Zie het antwoord op vraag 3. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN in Geneve heeft deze kwestie besproken met UNHCR. Dat kanaal is het meest effectief.
De nieuwe Gaza-flottielje |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geld Hamas naar Gazavloot?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de nieuwe vloot over circa tien dagen vertrekt richting de Gaza?
De Griekse minister van Burgerbescherming heeft op 1 juli besloten dat schepen die willen deelnemen aan de flottielje niet mogen uitvaren. Dit verbod wordt gehandhaafd door de Griekse kustwacht.
Kunt u bevestigen dat Internationale Steun Rechtstreeks Aan Armen (ISRAA), onder leiding van Ibrahim Akkari, in Nederland ongeveer 100.000 euro heeft gecollecteerd voor de nieuwe vloot? Kunt u tevens bevestigen dat de heer Akkari een «centraal figuur is in de Nederlandse moslimbroeders»?
Stichting ISRAA speelt een voorname rol bij de organisatie van de Nederlandse deelname aan de Gaza-flottielje en zamelt geld in voor dit doel. Op de website van de Italiaanse stichting «Associazione Benefica Di Solidarietà Con Il Popolo Palestinese (ABSPP)» is een bericht geplaatst, dat ISRAA 100 000 euro bijdraagt ten behoeve van de aanschaf van een vaartuig dat deel uit gaat maken van de flottielje. Over de juistheid van dit bericht kan ik geen oordeel geven.
De heer Akkari speelt binnen ISRAA een rol. De Moslimbroederschap in Nederland vormt geen formele organisatie waarvan het lidmaatschap onomstotelijk vast te stellen is. Er is sprake van diffuus netwerk van personen die sympathie hebben voor het religieuze gedachtegoed van de Moslimbroederschap (brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 april 2011 over de resultaten van het onderzoek van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) naar de Moslimbroederschap in Nederland (Kamerstukken 29 614, nr. 26).
De «Associazione Benefica Di Solidarietà Con Il Popolo Palestinese (ABSPP)» is een actief pleitbezorger van, en deelnemer aan de Gaza-flottielje. ABSPP is actief betrokken bij de fondsenwerving voor de Gaza-flottielje.
Ik kan geen mededelingen doen over mogelijke banden met de Union of Good.
De regering blijft onverminderd tegen de organisatie van een nieuw flottielje en betreurt de fondsenwerving voor het flottielje. Nederlandse organisaties en personen zijn dan ook herhaaldelijk met klem afgeraden deel te nemen. De regering kan evenwel niet verhinderen dat personen of organisaties eraan deelnemen (zie onder meer mijn brief van 26 april 2011, Kamerstukken II 2010/11, 32 500 V, nr. 179 en het daaropvolgende spoeddebat over de Gaza-flottielje van 28 april 2011).
In hoeverre is de Associazione Benefica Di Solidarietà Con Popolo Palestinese (ABSPP-ONLUS) betrokken bij de aankoop van de Gazavloot? In hoeverre is deze organisatie betrokken bij de Union of Good?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre geeft deze informatie er aanleiding toe om opnieuw te kritisch te kijken naar banden tussen deelnemende organisaties, inclusief de Union of Good? Zo ja, in hoeverre heeft dit gevolgen voor het vertrek van de Gazavloot?
Zie antwoord vraag 3.
De hervormingsplannen van de Marokkaanse koning |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u de plannen voor staatshervorming die de Marokkaanse koning Mohammed VI vrijdag 17 juni 2011 heeft aangekondigd?
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van de reactie van een vertegenwoordiger van de 20 Februari Beweging, die heeft opgeroepen tot een vreedzame demonstratie tegen de plannen van de koning omdat deze tekortschieten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de plannen van koning Mohammed VI? Komen deze voldoende tegemoet aan de gerechtvaardigde eisen van de 20 Februari Beweging op bijvoorbeeld het vlak van een duidelijkere scheiding der machten in Marokko?
De regering oordeelt positief over de herziene grondwet als een stap naar meer democratie en rechtsstatelijkheid. De herziene grondwet kreeg grote steun van de Marokkaanse bevolking: 98,5% heeft op 1 juli jl. in een referendum vóór de grondwet. In de ogen van de 20 Februari Beweging gaat het voorstel niet ver genoeg in de richting van een parlementaire monarchie, vooral wat de bevoegdheden van de koning betreft. De Nederlandse regering volgt de hervormingen in Marokko op de voet en zal rechtstreeks en via de EU de Marokkaanse regering blijven aanmoedigen verdere stappen naar democratisering te zetten.
Deelt u de mening dat weliswaar de rol van de premier wordt uitgebreid, maar de macht van de koning in essentie onaangetast blijft, waardoor er in de verhouding tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten in feite niets verandert?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, deelt u de mening dat de hervormingen, zoals nu aangekondigd, slechts marginale verbeteringen in de Marokkaanse democratie aanbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, ziet u dan aanleiding (via de EU) te blijven aandringen op verdere democratisering van Marokko? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Uitlatingen van de Afghaanse president Karzai |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Heeft de Afghaanse president Karzai verklaard dat de Amerikanen vredesgesprekken voeren met de Taliban?1
President Karzai heeft inderdaad verklaard dat er gesprekken plaatsvinden met de Taliban. De toenmalige Amerikaanse minister van Defensie, Gates, heeft aangegeven dat het gaat om eerste, aftastende contacten. Vooralsnog zijn deze contacten erop gericht potentiële betrouwbare en invloedrijke gesprekpartners in kaart te brengen. Er zijn geen formele onderhandelingen of vredesbesprekingen bezig.
Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de status van die gesprekken en de doelstellingen die ermee worden beoogd?
Zie antwoord vraag 1.
Voeren de Amerikanen deze gesprekken namens de International Security Assistance Force (ISAF) en dus ook namens alle NAVO-partners? Zo ja, wordt Nederland dan ook op de hoogte gehouden van het verloop van die gesprekken en wordt Nederland ook geraadpleegd over de doelstellingen van de vredesbesprekingen?
Nederland pleit voor actieve internationale betrokkenheid bij het Afghaans geleide vredesproces. Het bereiken van een politieke oplossing voor het conflict in Afghanistan door middel van een proces van verzoening en re-integratie is een centraal onderdeel van de strategie van de internationale gemeenschap en Afghanistan, zoals vastgelegd tijdens de Afghanistanconferentie in Londen in januari 2010 en tijdens de vredesjirga in Kabul in juni van hetzelfde jaar. Tijdens deze vredesjirga zijn ook de voorwaarden voor een politieke oplossing vastgelegd: breken met terroristische organisaties, afzweren van geweld, bereidheid bij te dragen aan de vreedzame wederopbouw van het land en respect voor de grondwet, inclusief de daarin verankerde mensenrechten.
Zo nee, welke status hebben deze vredesbesprekingen dan? Welke betekenis moet ISAF voor haar inzet en strategie in Afghanistan aan deze gesprekken verbinden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wenselijk op dezelfde weg door te gaan in de wetenschap dat er vredesgesprekken plaatsvinden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Kloppen uw uitlatingen in Tros Kamerbreed,2 waaruit blijkt dat u niet op de hoogte was van de vredesbesprekingen? Zo ja, zijn de Amerikanen niet bereid deze informatie met bondgenoten te delen, terwijl zij tegelijkertijd een beroep doen op de bondgenoten om de Amerikaanse (exit)strategie in Afghanistan te ondersteunen?
Zie de beantwoording van vraag 2. De strategie, waar het bereiken van een politieke oplossing en een proces van verzoening deel van uitmaakt, is in internationaal verband overeengekomen en regelmatig onderwerp van gesprek tussen Afghanistan en de internationale bondgenoten, waaronder de Verenigde Staten, en tussen bondgenoten onderling.
Zo ja, deelt u dan de mening dat bondgenootschappelijke solidariteit geen eenrichtingsverkeer zou moeten zijn en dat de Amerikanen hun inzet en strategie ten aanzien van de Taliban eerlijk en open met bondgenoten zouden moeten delen? Zo ja, welke consequenties bent u bereid hieraan te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan tot mijn tevredenheid constateren dat de internationale gemeenschap eensgezind optreedt aan de hand van een gezamenlijk overeengekomen strategie. Ik zie dus geen reden hier consequenties aan te verbinden.
De omgang van Philadelphia met een bewoner en diens kritische ouders |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Vindt u in het algemeen dat ouders van een cliënt het recht hebben op het uiten van kritiek op het beleid van de instelling, zeker als jarenlange maatregelen en bevindingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aangeven dat deze kritiek terecht is?1
Jazeker, ik hecht zeer aan het oordeel van ouders en vind het belangrijk dat zij gehoord worden. Daarom ook probeer ik via het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) en de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen de positie van cliënten en hun vertegenwoordigers te verbeteren (zie voorts antwoorden vraag 8 en 9).
Overigens ben ik blij dat er inmiddels een oplossing is gevonden via een schikking tussen de ouders van de gehandicapte man en zorginstelling Philadelphia zodat er nu voor de betrokken partijen duidelijkheid is ontstaan: de zoon kan tot 1 januari 2012 in Philadelphia blijven.
Deelt u de mening dat het in het algemeen wenselijk is als klachtenprocedures door middel van mediation worden opgelost? Zijn er maatregelen mogelijk tegen instellingen die zich ondanks gemaakte afspraken aan mediation onttrekken, zoals Philadelphia in dit geval heeft gedaan?
Ik vind het wenselijk dat klachten zorgvuldig en vlot worden behandeld. Het beste is het natuurlijk als een klachtenprocedure in samenspraak tussen klager en de instelling wordt afgehandeld. Wanneer partijen dat overeenkomen kan mediation daaraan bijdragen. Bij mediation moeten de betrokken partijen onderling en op vrijwillige basis besluiten hiervoor te kiezen. Wanneer mediation niet slaagt, dan wordt de oorspronkelijk ingezette procedure hervat. Dit kan uiteindelijk leiden tot een gang naar de rechter.
Waar kunnen ouders naartoe nu de interne klachtencommissie van de instelling hun klacht ongegrond heeft verklaard en in de toelichting daarop helemaal niet op de argumenten van de klagers is ingegaan?
Op dit moment is het nog zo dat als een aanbieder niet adequaat omgaat met een wettelijke plicht, een actie uit onrechtmatige daad kan worden ingesteld voor de civiele rechter. Wanneer de Wet cliëntenrechten zorg in werking is getreden kunnen dergelijke geschillen ook worden voorgelegd aan een geschilleninstantie die dan een bindend advies kan geven.
Begrijpt u de twijfel aan de eenzijdige uitspraak van de klachtencommissie in het licht van de waarneming van de IGZ dat er tussen de instelling en de cliëntvertegenwoordigers sprake was van «twee gesloten werelden met ieder hun eigen gelijk en perceptie»; een situatie die de IGZ «verontrustend» noemt?2
Ik kan mij de twijfel wel voorstellen. Niettemin is het zo dat het inspectierapport en de uitspraak van de klachtencommissie los van elkaar staan.
Begrijpt u het gevoel van de ouders dat Philadelphia de zorgverleningsovereenkomst met hun zoon opzegt omdat de instelling van de «lastige» ouders afwil? Op welke manier kunnen klokkenluiders zoals deze ouders in het algemeen worden beschermd tegen wraakacties zoals deze actie van Philadelphia?
Er is sprake van een serieus en langslepend conflict tussen de ouders en Philadelphia. Op basis daarvan kan ik mij de reactie van de ouders wel enigszins voorstellen. Ik heb echter geen aanwijzing dat hier sprake is van een «wraakactie»van de kant van Philadelphia.
Overigens is het opzeggen van een zorg- en dienstverleningsovereenkomst door een zorginstelling gebonden aan zorgvuldigheidseisen. De VGN heeft hiervoor een richtlijn opgesteld («Bezinnen over beginnen of stoppen, Handreiking niet-aangaan/ beëindigen zorg- en dienstverleningsovereenkomst»). De IGZ toetst hierop de gevolgde procedure wanneer een instelling een zorg-en dienstverleningsovereenkomst opzegt.
De voornoemde Handreiking is in overleg met cliëntenorganisaties herzien, waarbij vooral aandacht is uitgegaan naar het voortraject van conflicten. Juist door in het voortraject goed naar elkaar te luisteren, kunnen escalaties van conflicten worden voorkomen.
Is er volgens u sprake van een gelijk speelveld tussen enerzijds een grote instelling als Philadelphia met een juridische afdeling en anderzijds de klager? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om cliënten en hun vertegenwoordigers beter te beschermen als zij in een conflict met een zorgaanbieder komen?
In algemene zin ben ik het zeker met u eens dat de positie van zorgcliënten verbetering behoeft. Met het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) wordt dan ook beoogd de positie van de cliënt te verbeteren. Ook wanneer deze in een klachtenprocedure is verwikkeld. De Wcz verplicht de zorgaanbieder aangesloten te zijn bij een onafhankelijke geschilleninstantie en stelt de zorgaanbieder verantwoordelijk voor de behandeling van klachten. In de Wcz is voorts opgenomen dat de zorgaanbieder moet beschikken over een klachtenfunctionaris waar de cliënt kosteloos bij terecht kan voor begeleiding en advies met betrekking tot een eventuele klacht. Om onder andere de onafhankelijkheid van de klachtenfunctionaris te borgen is in de Wcz een bepaling opgenomen dat de klachtenfunctionaris, wanneer deze in dienst is van de zorgaanbieder, zijn werk moet kunnen doen zonder dat hij het risico loopt te worden ontslagen wanneer hij een beslissing neemt die de zorgaanbieder onwelgevallig is. Ook voorziet de Wcz in een instemmingsrecht voor de cliëntenraad op de klachtenregeling en het profiel van de klachtenfunctionaris, waardoor cliënten een vinger in de pap krijgen met betrekking tot de vormgeving van de klachtenbehandeling door de zorgaanbieder. Als de tussenkomst van de klachtenfunctionaris de onvrede bij de cliënt niet heeft weggenomen kan de cliënt een klacht indienen bij de zorgaanbieder. Wanneer ook dit niet tot een voor de cliënt aanvaardbare oplossing leidt kan de cliënt naar de geschilleninstantie voor een onafhankelijk oordeel.
Wat is uw oordeel over het feit dat Philadelphia te kennen heeft gegeven dat desbetreffende 37 jarige man op 25 augustus moet zijn vertrokken? Voldoet Philadelphia aan zijn zorgplicht nu de cliënt per 25 augustus aanstaande op straat wordt gezet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1, waaruit blijkt dat de betrokken persoon tot 1 januari 2012 bij Philadelphia kan blijven.
Is het opzeggen van de zorgverleners overeenkomst in overeenstemming met de oplossingsrichting die Philadelphia richting de IGZ heeft aangegeven, waarin staat dat «cliëntvertegenwoordigers onderdeel van de oplossing zijn en dus bij de oplossing worden betrokken»? Is deze zaak een reden voor de IGZ om het standpunt in te nemen dat Philadelphia zich niet houdt aan de gemaakte afspraken?
Het opzeggen van de zorgovereenkomst is niet in strijd met de oplossingsrichting die Philadelphia aan de IGZ heeft aangegeven. Ook was sprake van mediation; om samen een weg te vinden om de overeenkomst op een zorgvuldige wijze te beëindigen. Helaas is dat traject voortijdig afgebroken.
Philadelphia betrekt de participatieraad bij de oplossingsrichting en voert met alle ouders afzonderlijk gesprekken met het doel bevorderen van wederzijds vertrouwen.
In oktober vindt een inspectiebezoek plaats waarin de resultaten hiervan worden getoetst.
Hebben ouders in het algemeen voldoende mogelijkheden om invloed op de zorg voor hun kinderen in instellingen uit te oefenen? Zo ja, op welke manieren kunnen zij dit doen? Zo nee, op welke manier wil u dit bewerkstelligen?
Cliënten, of in het geval deze niet zelf in staat zijn om voor hun belangen op te komen de ouders of andere wettelijke vertegenwoordigers, kunnen zitting nemen in de cliëntenraad en langs deze weg op een structurele manier invloed uitoefenen op bijvoorbeeld de kwaliteit van de zorgverlening in algemene zin. Cliënten of hun vertegenwoordigers kunnen ten behoeve van individuele kwesties in eerste instantie in overleg treden met zorgverleners, het management en/of bestuur van de betreffende zorginstelling. Voorts kan men een beroep doen op de klachtenprocedures van de zorginstellingen daarnaast bestaat altijd de mogelijkheid om een melding bij de inspectie te doen t.a.v. de kwaliteit en veiligheid. Op basis van een melding of meldingen kan de inspectie besluiten om een onderzoek in te stellen bij de betrokken zorgverlener en indien nodig besluiten om (vergaande) maatregelen te nemen. Daarnaast voorziet de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen in de mogelijkheid voor cliënten en hun wettelijke vertegenwoordigers tot het indienen van ernstige klachten met betrekking tot persoonlijke verzorging en bejegening bij de inspectie.
Is het verantwoord dat Philadelphia plotseling al het personeel in de betreffende locatie heeft ontslagen en vervangen door uitzendkrachten? Hoe ziet u deze actie van Philadelphia in het licht van de eerdere en aanhoudende kritiek van de IGZ dat het grote verloop onder het personeel juist een belangrijk aandachtspunt was?
De Raad van Bestuur van Philadelphia was van oordeel dat de benodigde kwaliteitsverbetering andere competenties vragen dan de toenmalige medewerkers in huis hadden. Op de betreffende locatie gold dat voor alle niveaus. Het bleek niet eenvoudig om de juiste mensen te vinden. Wanneer een medewerker niet aan de verwachtingen voldeed is ingegrepen. Dat heeft recentelijk geleid tot een radicale wisseling van personeel.
Met het oog op het leveren van voldoende kwalitatieve en veilige zorg heeft de IGZ dan ook aandacht gevraagd voor de mogelijke negatieve effecten van de personeelswisselingen. Daarbij is het belang van een goed evenwicht tussen ingrijpen en continuïteit besproken.
IGZ laat zich door Philadelphia regelmatig informeren over de voortgang en de effecten van de verbetermaatregelen. In oktober 2011 zal de inspectie een vervolgbezoek aan de betreffende locatie brengen. Daarbij zal ook aandacht worden geschonken aan de eventuele effecten van personele wisselingen op de kwaliteit van zorg.
Hoe kan het dat de kwaliteit van zorg op deze locatie jarenlang onder de maat is geweest? Waarom kon Philadelphia, ondanks herhaald ingrijpen van de IGZ, toch hiermee doorgaan?
Philadelphia heeft keer op keer geprobeerd om uit de problemen te komen. De inspectie geeft Philadelphia een laatste kans om op de betreffende locatie de noodzakelijke verbeteringen te bewerkstelligen. Als Philadelphia er niet in slaagt om uit de problemen te komen zal de IGZ na het bezoek in oktober 2011 maatregelen nemen op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Wat zegt het over de kwaliteit van zorg op deze locatie dat al het personeel plotseling is ontslagen en de IGZ de kwaliteit van zorg herhaaldelijk problematisch heeft genoemd? Onderstreept dit niet dat de ouders terecht aan de bel hebben getrokken over het gebrek aan kwaliteit van de zorg en intransparantie van de financiën?
Zie ook mijn antwoord op vraag 10. Het gebrek aan kwaliteit van de zorg en transparantie van de financiën bij Philadelphia is mede naar aanleiding van deze casus door de IGZ onder de loupe genomen en zijn hierover met Philadelphia afspraken gemaakt.
Deelt u de mening dat de Wet Cliëntenrechten Zorg klagende ouders niet zal beschermen tegen wraakacties van een zorgaanbieder zoals in deze zaak het geval lijkt? Hoe gaat u cliënten en ouders hiertegen beschermen?
In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg is geregeld dat cliënten en ouders gebruik kunnen maken van de diensten van de klachtenfunctionaris. In het uiterste geval kunnen de ouders naar een geschilleninstantie stappen. In de Wcz is geregeld dat de uitspraken van de geschilleninstantie geanonimiseerd (niet tot de cliënt herleidbaar) openbaar worden gemaakt. Dit zal voor zorgaanbieders een prikkel zijn om klachten goed af te handelen. Daarnaast – zoals ik al eerder aangaf in mijn antwoord op vraag 9 – voorziet de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen in de mogelijkheid voor cliënten en hun wettelijke vertegenwoordigers tot het indienen van ernstige klachten met betrekking tot persoonlijke verzorging en bejegening bij de inspectie.
Op grond waarvan meent u dat ondersteuning van de klagende ouders door een door de zorgaanbieder aangewezen persoon, zoals in het wetsvoorstel van de Wet Cliëntenrechten Zorg wordt geregeld, de ouders een betere positie zal geven in dit type conflicten? Hoe kan onafhankelijkheid van de ondersteuning worden geborgd als instelling zelf deze ondersteuning toewijzen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid en de kwaliteit van een interne klachtencommissie moet worden gewaarborgd? Op welke wijze gaat u dit regelen en wat voegt de Wet Cliëntenrechten Zorg hieraan toe?
De Wet klachtrecht cliënten zorgsector verplicht zorgaanbieders tot het hebben van een klachtencommissie met een onafhankelijke voorzitter. In de praktijk wordt dit als onvoldoende ervaren. Daarom wordt in de Wcz de verplichting voor zorgaanbieders om een klachtencommissie te hebben geschrapt. De zorgaanbieder is zelf verantwoordelijk voor de behandeling van klachten. Daarnaast verplicht ik zorgaanbieders in de Wcz aangesloten te zijn bij een onafhankelijke geschilleninstantie die een bindend advies kan geven. Indien nodig kan de cliënt dus altijd een onafhankelijk oordeel verkrijgen.
Hoeveel meldingen heeft de IGZ in de afgelopen twee jaar gehad van slechte of ontbrekende zorg bij Philadelphia?
In de afgelopen twee jaar ontving de inspectie over Philadelphia 20 meldingen.
Hoeveel locaties van Philadelphia staan nog onder verscherpt toezicht van de IGZ?
Op dit moment geen.
Nederlanders woonachtig in het buitenland (niet-EU) en de onmogelijkheid om een Nederlandse identiteitskaart aan te vragen |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom kunnen Nederlanders woonachtig in het buitenland (niet-EU) geen Nederlandse identiteitskaart aanvragen?
Op grond van artikel 16a van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander die als ingezetene in de GBA is ingeschreven of die woonachtig is in een land waarvoor de Nederlandse identiteitskaart geldig is, recht op verstrekking van een Nederlandse identiteitskaart. De Nederlandse identiteitskaart is geldig voor de landen van de Europese Unie alsmede voor Andora, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen, San Marino, Turkije, IJsland en Zwitserland. De mogelijkheid tot het aanvragen van een Nederlandse identiteitskaart is in overeenstemming hiermee in de wet beperkt tot de gemeente waar de Nederlander als ingezetene is ingeschreven in de GBA en de consulaire post in het Europese land waar de geëmigreerde Nederlander woonachtig is. De beperking van de geldigheid van Nederlandse identiteitskaart vloeit voort uit het feit, dat dit document buiten de bovengenoemde landen niet wordt geaccepteerd als document voor grensoverschrijding. Het verstrekken van de Nederlandse identiteitskaart aan Nederlanders die in een ander land woonachtig zijn, brengt hierin geen wijziging.
Bent u bereid dit beleid aan te passen en derhalve te bewerkstelligen dat Nederlanders woonachtig in het buitenland (niet-EU) wel een Nederlandse identiteitskaart kunnen aanvragen bij daartoe aangewezen gemeenten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, wordt er een wetsvoorstel voorbereid tot wijziging van de Paspoortwet, waarbij onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart als formeel reisdocument wordt beëindigd. Zeker tegen die achtergrond zie ik weinig aanleiding om het mogelijk te maken om mensen die wonen in een land waar ze de Nederlandse identiteitskaart niet kunnen gebruiken als identiteitskaart en deze ook niet kunnen gebruiken als reisdocument naar Nederland, de mogelijkheid te bieden de Nederlandse identiteitskaart toch in hun land van verblijf te krijgen. Ik zie niet dat de kosten die dat met zich meebrengt gerechtvaardigd zijn.
De inzet van Nederland in Brussel (EU) voor een regeling voor oormerkweigeraars |
|
Henk van Gerven (SP), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Welke inzet heeft u ondertussen in Brussel gepleegd voor erkenning van de Nederlandse regeling voor oormerkweigeraars?
Er zijn bij de Europese Commissie al herhaalde pogingen gedaan om de bijzondere positie van de Nederlandse oormerkweigeraars te bepleiten. Vooralsnog zonder succes omdat de Europese regelgeving alleen de gele oormerken kent als identificatie- en registratiemiddel. De Europese Commissie is voornemens om in het najaar de discussie over alternatieve goedgekeurde identificatie- en registratiemiddelen voor runderen op de agenda te zetten. Ik wil de mogelijkheden van deze alternatieve identificatiemiddelen bezien en nagaan of dit ook mogelijkheden biedt voor de oormerkweigeraars. Ik zal dat wederom bij de Europese Commissie bepleiten.
Wat zijn de precieze knelpunten voor de Europese Commissie met betrekking tot de Nederlandse regeling voor oormerkweigeraars?
De Europese Commissie heeft op grond van de Europese I&R-verordening niet de bevoegdheid om uitzonderingen toe te staan voor gewetensbezwaarde oormerkweigeraars.
Kan er een aanpassing in de Europese regels komen voor de oormerkweigeraars, zoals er ook een aanpassing is gekomen voor bijvoorbeeld de Nederlandse mestwetgeving? Zo nee, waarom niet?
Anders dan de Europese I&R-verordening voorziet de Europese Nitraatrichtlijn in de mogelijkheid voor lidstaten om bij de Europese Commissie een derogatie aan te vragen. Van deze mogelijkheid die de Europese nitraatregelgeving biedt, heeft Nederland gebruik gemaakt ten behoeve van de nationale mestwetgeving.
Een voorstel tot wijziging van de Europese regelgeving door de Europese Commissie, zodat de gewetensbezwaarde oormerkweigeraars kunnen worden erkend, ligt niet voor de hand. De Commissie hecht er grote waarde aan, dat de identificatie en registratie van runderen in alle EU-lidstaten op een gelijke manier wordt uitgevoerd. Dit betekent dat voor de identificatie en registratie alleen een goedgekeurd identificatiemiddel mag worden gebruikt. Het identificatie- en registratiesysteem is destijds ingevoerd om in geval van een calamiteit alle dieren te kunnen identificeren en traceren om op deze manier de diergezondheid en voedselveiligheid te kunnen garanderen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 22 juni 2011?
Afname van DNA-materiaal bij jeugdigen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de DNA-databank?1 Herinnert u zich de vragen van het lid Heerts over DNA van kinderen in de DNA-bank?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorg van Defence for Children? Op welk punt deelt u de mening van Defence for Children en op welk punt niet?
Defence for Children is volgens het in vraag 1 genoemde bericht van 8 juni 2011 op hun website van mening dat de wettelijke mogelijkheid om DNA-materiaal standaard te laten afnemen als gevolg van een veroordeling voor een jeugddelict, in strijd is met het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. Ten aanzien van iedere minderjarige veroordeelde die onder de reikwijdte van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden valt, geeft de officier van justitie op grond van artikel 2, eerste lid, van die wet een bevel tot afname van celmateriaal, tenzij in het voorbereidend onderzoek van hem al een DNA-profiel in de DNA-databank voor strafzaken is verwerkt dan wel het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van betrokkene. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in het door de wetgever beoogde systeem van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden deze uitzonderingssituaties slechts beperkt uitgelegd kunnen worden en dat geen ruimte bestaat voor een generieke uitzondering voor minderjarigen (HR 13 mei 2008, NJ 2008, 627). Daarbij heeft de Hoge Raad aangegeven dat een generieke uitzondering voor minderjarigen ook niet aan het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind kan worden ontleend.
Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 4, 7 en 8.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) een achterstand heeft ten aanzien van het geven van bevelen tot DNA-afname? Zo ja, hoe groot is de achterstand? Hoe lang na het gepleegde misdrijf moeten jongeren gemiddeld wachten voordat zij een oproep van het OM krijgen?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat een aantal parketten een achterstand heeft bij het geven van bevelen voor DNA-afname bij veroordeelden. Deze achterstanden variëren van enkele weken tot enkele maanden per parket. Het Openbaar Ministerie registreert niet hoe lang het gemiddeld duurt voordat jongeren na het plegen van een misdrijf een bevel krijgen tot het afstaan van DNA-materiaal.
Bent u nog steeds van mening (antwoord op vraag 4 van bovengenoemde schriftelijke vragen) dat in het jeugdstrafrecht gedragsbeïnvloeding centraal staat en dat daarom uit pedagogische overwegingen eerder een taakstraf gegeven zal worden dan een geldboete en dat dit niet automatisch een opname in de DNA-databank betekent? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de mogelijkheid die de officier van Justitie krijgt om door middel van een OM-afdoening zelf een taakstraf op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben inderdaad van mening dat in het jeugdstrafrecht gedragsbeïnvloeding centraal staat en het daarom uit pedagogische overwegingen eerder aangewezen kan zijn een minderjarige een taakstraf op te leggen dan een geldboete.
Als aan een minderjarige door een rechter of een officier van justitie een taakstraf wordt opgelegd, volgt, zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in beginsel een bevel van de officier van justitie tot afname van celmateriaal. De officier van justitie kan, als zich een van de uitzonderingssituaties voordoet, in een concreet geval afzien van het geven van een dergelijk bevel. Nu uit de wet volgt dat de officier van justitie in beginsel verplicht is DNA-afname te bevelen, is het niet aan de orde dat de officier van justitie motiveert waarom hij uitvoering geeft aan deze plicht. In de wet is dan ook niet voorzien in een dergelijke motiveringsplicht. Dit doet niet af aan het feit dat een officier van justitie zijn handelingen altijd moet kunnen verantwoorden.
Op 23 juni 2011 heb ik uw Kamer mijn reactie toegezonden op het advies «Het jeugdstrafproces: toekomstbestendig!» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). In deze reactie ben ik ingegaan op een mogelijke ongelijkheid in de behandeling van minderjarige en meerderjarige veroordeelden. Daar waar minderjarigen voor bepaalde misdrijven vanuit pedagogische overwegingen een taakstraf opgelegd zouden krijgen en op basis van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden hun celmateriaal zouden moeten afstaan, zouden meerderjarigen voor dezelfde misdrijven een geldboete opgelegd krijgen en niet hun celmateriaal moeten laten afnemen. Taakgestraften vallen namelijk onder de reikwijdte van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, maar degenen die zijn veroordeeld tot alleen een geldboete niet. Bij de totstandkoming van deze wet is deze mogelijke ongelijkheid in behandeling tussen minderjarigen en meerderjarigen niet voorzien. Ik heb daarom in mijn reactie op het RSJ-advies aangegeven dat ik zal laten onderzoeken of dit – onbedoelde – effect van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden zich in de praktijk voordoet. Indien dat inderdaad het geval is, zal ik vervolgens bezien welke consequenties daaraan dienen te worden verbonden.
Is het wenselijk dat jongeren lang na hun misdrijf nog een oproep krijgen om DNA-materiaal af te staan? Hoe reageren jongeren over het algemeen op deze oproep?
Op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden mag pas nadat een veroordeling in eerste aanleg heeft plaatsgevonden een bevel worden gegeven voor het afstaan van DNA-materiaal. Het is wenselijk dat vanaf het moment dat volgens de wet het afnemen van DNA-materiaal is toegestaan, dat bevel zo spoedig mogelijk wordt gegeven.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het niet (centraal) bijhoudt hoe minderjarigen over het algemeen op een bevel reageren.
Hoe vaak worden bezwaren tegen het bewaren van het DNA-profiel gegrond verklaard? Hoe vaak maken jongeren bezwaar en hoe vaak worden die ongegrond verklaard?
Bezwaarschriften tegen het opmaken van het DNA-profiel worden slechts zelden gehonoreerd. In het eerste kwartaal van 2011 zijn ruim 7800 bevelen uitgevaardigd. In die periode zijn 203 bezwaarschriften ingediend waarvan er slechts 4 zijn gehonoreerd. Het Openbaar Ministerie houdt niet centraal bij hoe veel van deze bezwaarschriften van minderjarigen of van meerderjarigen afkomstig zijn.
Deelt u de mening dat bij minderjarigen de officier van justitie altijd zorgvuldig zou moeten motiveren waarom DNA-afname noodzakelijk is? Zo ja, gebeurt dit ook? Als dat niet het geval is, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat in de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden een apart artikel voor minderjarigen moet worden opgenomen uitgaande van het principe dat in zaken van minderjarigen geen DNA wordt afgenomen, tenzij, waarbij rekening wordt gehouden met leeftijd, de aard en omstandigheden van het delict en het reële recidivegevaar? Zo ja, op welke termijn kunnen wij een wetsvoorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet noodzakelijk dat een afzonderlijk artikel van die strekking voor minderjarigen in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden wordt opgenomen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2 en naar het antwoord van de toenmalige Minister van Justitie op vraag 6 van het lid Heerts van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 1321).
Demonstraties in Marokko |
|
Tofik Dibi (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Hoe beoordeelt u het optreden van de Marokkaanse autoriteiten op de demonstraties van de afgelopen maanden? Is er een verandering van de toegepaste aanpak waarneembaar?
De houding van de Marokkaanse overheid jegens verscheidene groepen die om uiteenlopende redenen staken of demonstreren is sinds enige tijd verhard. In juni zijn vreedzame demonstraties van diverse groeperingen, in verschillende steden in Marokko met geweld uiteengeslagen. De Europese Commissie heeft op 30 mei 2011 bij monde van de woordvoerder van Commissaris Füle publiekelijk haar bezorgdheid over de gang van zaken uitgesproken. De Marokkaanse regering is ook door diplomaten uit diverse landen op de gebeurtenissen aangesproken.
Klopt het dat eind van deze maand de koning met een voorstel tot hervormingen komt? Bent u bekend met de hervormingen die de koning van plan is door te voeren?
Inmiddels heeft de Marokkaanse overheid op 1 juli 2011 de tekst van een herziene grondwet met een referendum aan de bevolking is voorgelegd. 98,5% van de Marokkaanse bevolking heeft vóór de voorstellen gestemd. Naar verwachting worden dit najaar vervroegde parlementsverkiezingen gehouden.
Het is in eerste instantie aan de Marokkanen om de toekomst van hun land te bepalen. De herziene grondwet is een stap naar meer democratie en rechtsstatelijkheid in Marokko. De Nederlandse regering volgt de hervormingen in Marokko op de voet en zal rechtstreeks en via de EU de Marokkaanse regering blijven aanmoedigen stappen naar verdere democratisering te zetten.
Bent u in contact met de koning en/of de Marokkaanse autoriteiten over mogelijke hervormingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tijdens bilaterale contacten met de Marokkaanse autoriteiten te pleiten voor brede en grondige hervormingen op het gebied van democratisering en mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe schat u het risico in dat na de bekendwording van de hervormingen door de koning massaal protest op gang komt? Dringt u bij de Marokkaanse autoriteiten aan op geweldloos optreden door de veiligheidstroepen?
De 20-Februari Beweging – die teleurgesteld is over de nieuwe concept-grondwet, omdat het voorstel in hun ogen niet ver genoeg in de richting van een parlementaire monarchie gaat – heeft na het bekend worden van de voorstellen in enkele grote steden demonstraties georganiseerd. Daarbij kwam het her en der tot lichte schermutselingen met pro-overheidsdemonstranten. De Marokkaanse autoriteiten traden, voor zover kon worden nagegaan, terughoudend op.
Is er in Marokko sprake van toename van repressie, bijvoorbeeld op het gebied van persvrijheid? Kunt u hier een beeld van schetsen?
Hierop is geen eenduidig antwoord te geven. Het was in de afgelopen periode mogelijk om publiekelijk de constitutionele positie van de Marokkaanse koning aan de orde te stellen, iets wat tot voor kort ondenkbaar was. Ook heeft de 20-Februari Beweging andere misstanden in de Marokkaanse samenleving publiekelijk kunnen benoemen. Op voorspraak van de nieuw opgerichte Conseil National des Droits Humains is een groep gevangenen vrijgelaten die op politieke gronden waren veroordeeld (onder wie een uit Noord-Marokko afkomstige mensenrechtenverdediger). Anderzijds heeft de Hoge Autoriteit voor de Audiovisuele Media een instructie verspreid onder Marokkaanse kranten en radiostations met een verbod om aandacht te besteden aan oproepen om het referendum te boycotten. Ook is enige tijd geleden een hoofdredacteur van een belangrijke mediagroep gearresteerd; hij is, binnen- en buitenlandse protesten ten spijt, begin juni veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en een geldboete.
De verkoop van een ziekenhuisafdeling aan een private investeringsmaatschappij |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de plannen van het Orbis Medisch Centrum om de afdeling oogheelkunde te verkopen aan de investeringsmaatschappij Omale BV?1
Ik begrijp dat Orbis Medisch Centrum verkennende gesprekken voert over mogelijke samenwerking met verschillende partijen. Mij zijn op dit moment geen plannen van een verkoop van de afdeling oogheelkunde aan Omale BV bekend.
Navraag bij Orbis leert dat de plannen voor een mogelijke samenwerking nog niet zijn gefinaliseerd, dat er bij de intentie tot samenwerking geen sprake is van een verkoop, maar dat er wordt overwogen om te komen tot een joint venture (op 50–50% basis).
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat winstgerichte ondernemingen een ziekenhuisafdeling overnemen?
Ik vind het wenselijk dat op termijn en onder de juiste voorwaarden meer privaatkapitaalverschaffers zullen investeren in de medisch specialistische zorg. Ik erken dat het ongeclausuleerd toestaan van winstuitkering bij medisch specialistische zorg kan leiden tot extra risico’s voor de kwaliteit, betaalbaarheid en doelmatigheid van zorg. Daarom ben ik voornemens voor deze sector gereguleerde winstuitkering mogelijk te maken, zoals ook in het Regeerakkoord is aangekondigd. Een wetsvoorstel dat daartoe strekt stuur ik nog dit jaar aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel stelt voorwaarden aan winstuitkering en private investeringen. In dit wetsvoorstel zijn bijvoorbeeld voorwaarden gesteld aan een eventuele (gedeeltelijke) verkoop van een afdeling. Dat moet in ieder geval tegen marktwaarde gebeuren, zodat geen geld kan weglekken.
Als aanbieders van medisch specialistische zorg investeringen (in de vorm van risicodragend vermogen) aantrekken, verwacht ik dat de kwaliteit, dienstverlening en doelmatigheid zullen verbeteren. Privaatkapitaalverschaffers hebben er belang bij dat «hun» zorgaanbieder uitblinkt op kwaliteit, omdat ze daarmee meer patiënten naar zich toe kunnen trekken. Bovendien gaat het verbeteren van kwaliteit en veiligheid hand in hand met kostenbesparing (oa. door voorkomen van hersteloperaties, doorligwonden, wondinfecties en reputatieschade).
Graag roep ik in herinnering dat aanbieders van medisch specialistische zorg vooralsnog geen winst mogen uitkeren. In het geval van Orbis Medisch Centrum (of een afdeling of voormalig afdeling daarvan) is winstuitkering dus nog niet toegestaan.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat in een ziekenhuis een privékliniek ontstaat die zich richt op verzekerde zorg? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre komen dit soort samenwerkingsverbanden voor verzekerde zorg voor in andere ziekenhuizen in Nederland? Als u het antwoord niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Met betrekking tot verzekerde zorg in andere ziekenhuizen komen verschillende samenwerkingsvormen met private partijen voor. Omdat een concrete invulling van een eventuele samenwerking van de afdeling oogheelkunde van Orbis Medisch Centrum met een derde partij nog niet bekend is, kan ik geen inzicht geven in hoeverre een eventueel vergelijkbare samenwerking elders zou voorkomen.
Wat is uw reactie op de visie van professor Hendrikse, dat «dit soort zorgondernemers (...) zich op drie, hooguit vier ziektebeelden richten en zich volledig specialiseren in de behandelingen waar ze puur op kunnen cashen»?2 Hoe gaat u voorkomen dat deze privékliniek slechts de meest rendabele operaties uitvoert en patiënten voor complexe verliesgevende behandelingen doorverwijst naar concurrerende ziekenhuizen?
Het is inderdaad van belang dat we aandacht hebben voor specialisatie en concentratie wanneer het gaat om zorg met een laag volume en een hoge complexiteit. De kwaliteit van de geleverde zorg is daarbij het belangrijkste criterium. Concentratie op grond van kwaliteit mag evenwel niet ongerechtvaardigd als excuus worden gebruikt om de mededinging te beperken. Voor het overgrote deel van de zorg zal, als gevolg van vrij onderhandelbare prijzen, vraag en aanbod van zorg op elkaar worden afgestemd. De zorgverzekeraar speelt hierbij een actieve en belangrijke rol.
Overigens is het een misverstand dat complexe behandelingen in de toekomst per definitie verliesgevend zijn. Samen met de uitbreiding van de vrije prijsvorming wordt een nieuwe, sterk verbeterde, productstructuur opgezet, genaamd DOT. Met DOT worden de onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieder makkelijker en ontstaat er meer ruimte om rekening te houden met de aard van de patiëntenpopulatie en de zorgzwaarte.
Herinnert u zich de antwoorden op vragen over de Berne Kliniek, waarin u stelde dat u geen bezwaar had tegen het ter beschikking stellen van ruimtes en personeel door ziekenhuizen aan privéklinieken zolang medisch noodzakelijke zorg tijdig en verantwoord werd geleverd?3 Bent u van mening dat er sprake is van tijdig en verantwoord geleverde noodzakelijke zorg indien patiënten voor complexe verliesgevende behandelingen niet langer in de afdeling oogheelkunde van Orbis Medisch Centrum terecht kunnen, zoals professor Hendrikse vreest? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ik hecht er aan om allereerst op te merken dat de mogelijke samenwerking tussen Orbis Medisch Centrum en een andere partij (nog) niet duidelijk is. Eventuele gevolgen zijn daarom op dit moment niet bekend.
Zorgverzekeraars hebben op basis van de zorgverzekeringswet en de AWBZ een wettelijke zorgplicht. De zorgplicht is een resultaatsverplichting. Deze zorgplicht houdt in dat een zorgverzekeraar dient te zorgen dat hij zelf vroegtijdig op de hoogte is van een mogelijk risico voor de continuïteit van zorg. Daarvan lijkt in dit geval geen sprake. Toegang tot basis spoedeisende hulpverlening in de regio van het Orbis Medisch Centrum is steeds binnen 45 minuten bereikbaar. Zorgverzekeraars hebben ook voor andere medisch noodzakelijke oogheelkundige zorg voldoende alternatieven beschikbaar.
Wat is uw reactie op de visie van professor Maarse dat «niemand in Nederland zicht heeft op de gevolgen zijn voor de kwaliteit van de zorg zodra er geprivatiseerd wordt»?3
Niet zo zeer het privatiseren, als wel een ongeclausuleerd streven naar het uitkeren van winst op de korte termijn zou er toe kunnen leiden dat een aanbieder van medisch specialistische zorg de kosten van zorg dusdanig verlaagt dat daardoor de kwaliteit daalt. Vooralsnog is het uitkeren van winst niet toegestaan (zie antwoord vraag 2 en 3).
Alle zorgaanbieders staan onder toezicht van de IGZ. In haar reguliere toezicht controleert de IGZ of zorgaanbieders aan de kwaliteitseisen uit de wet- en regelgeving, wetenschappelijke richtlijnen en veldnormen voldoen. Daarbij controleert de IGZ daar waar zij de risico’s het grootst acht. Indien een zorgaanbieder voor medisch-specialistische zorg niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet en de IGZ dit in haar reguliere toezicht op het spoor komt, zal de IGZ ingrijpen.
Ik ben ervan overtuigd dat door private investeringen de kwaliteit die zorgaanbieders leveren juist kan verbeteren. Private investeerders hebben een prikkel om uit te blinken op kwaliteit. Hierdoor kunnen zij immers meer patiënten naar zich toe trekken, waardoor de omzet stijgt en de kans op winst(uitkering) toeneemt.
Een risico van kwaliteitsverlaging doet zich voornamelijk voor wanneer patiënten en zorgverzekeraars niet goed kunnen controleren welke kwaliteit aanbieders leveren. Vanuit de overheid bestaan er diverse initiatieven, zoals het programma Zichtbare Zorg, het Kwaliteitsinstituut in oprichting en kiesBeter, om de kwaliteit van zorg inzichtelijker te maken. Ik verwacht overigens dat de aanwezigheid van private investeerders ook de transparantie juist kan verbeteren. Door de kwaliteit inzichtelijk te maken kan een zorgaanbieder immers aantonen dat hij goede kwaliteit levert, om daarmee meer patiënten naar zich toe te trekken.
Heeft u zicht op die gevolgen van privatisering voor de kwaliteit? Zo nee, vindt u dat niet noodzakelijk nu privaat kapitaal in de ziekenhuiszorg doordringt? Zo ja, wilt u die kennis met de Kamer delen?
Er zijn geen aanwijzingen dat investeringen met of aanwezigheid van privaat kapitaal een negatief effect heeft op de kwaliteit van de aangeboden zorg.8 Wel begrijp ik uw zorgen ten aanzien van een streven naar het uitkeren van winst. Van een ongeclausuleerd streven naar het uitkeren van winst kan een negatief effect op de kwaliteit uitgaan, indien de aanbieder bijvoorbeeld uitsluitend op de korte termijn is gericht. Een extra kwaliteitstoets door de IGZ is dan ook een van de voorwaarden die is opgenomen in het hierboven genoemde wetsvoorstel aangaande investeringen zorgaanbieders medisch specialistische zorg dat ik nog dit jaar aan de Tweede Kamer wil sturen.
In hoeverre is deze verkoop ingegeven door de zwakke financiële situatie van het Orbis Medisch Centrum?4 Vindt u niet dat medisch inhoudelijke criteria leidend moeten zijn?
Het onderzoek naar samenwerking is, naar ik begrijp, ingegeven door de noodzaak om oplopende wachtlijsten in de oogzorg het hoofd te kunnen bieden.
Onrechtmatig gebruik van de wanbetalerregeling en absolute minima met een betalingsachterstand |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid ten onrechte verzekerden als wanbetaler aanmeldt bij het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) en de verzekerden zo de bestuursrechtelijke premie van 130% moeten betalen? Heeft u signalen dat andere zorgverzekeraars dit doen? Hoeveel mensen zijn in de afgelopen jaren aangemeld bij het CVZ? Om hoeveel verzekeraars cq verzekerden gaat het, in welke inkomensklassen?
Dit klopt niet. Zorg en Zekerheid hanteert het incassotraject dat is ingericht conform het landelijke «Protocol incassotraject wanbetalers Zorgverzekeringswet.» Het hanteren van dit protocol is indertijd met de zorgverzekeraars afgesproken.
Het incassotraject bestaat uit een minnelijke fase en een gerechtelijke fase. In de minnelijke fase onderneemt Zorg en Zekerheid activiteiten die moeten voorkomen dat verzekerden worden overgedragen aan de incassopartner of aan het CVZ.
Bij het uitblijven van een betaling confronteert Zorg en Zekerheid een verzekerde gedurende deze eerste vier maanden met de achterstallige premie, onder andere door het sturen van herinneringen, aanmaningen en een telefonische benadering. Zorg en Zekerheid heeft mij gemeld dat in de klantcontacten, zowel in de minnelijke- als in de gerechtelijke fase, oog bestaat voor de situatie waarin een verzekerde terecht is gekomen. In overleg met de verzekerde wordt, zo geeft Zorg en Zekerheid aan, altijd getracht een passende betaalafspraak te maken. Indien een passende afspraak niet mogelijk is wordt de verzekerde verwezen naar een schuldhulpinstantie. Indien geen betaling plaatsvindt wordt de verzekerde na zes maanden bij CVZ aangemeld.
De Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) heeft aangegeven dat uit de voorgelegde geschillen (zie antwoord vraag 6) geen aanwijzingen zijn dat Zorg en Zekerheid een bepaald beleid voert als het gaat om het aanmelden van verzekerden voor de wanbetalersregeling. Ook bij andere verzekeraars heeft de SKGZ dit niet waargenomen. Ook het CVZ constateert dat Zorg en Zekerheid geen afwijkende procedures hanteert ten aanzien van het aanmelden van verzekerden voor de wanbetalersregeling.
SKGZ heeft aangegeven dat uit de geschillenpraktijk wel blijkt dat de bereidheid tot het treffen van een betalingsregeling verschilt. Sommige zorgverzekeraars gaan uit van een bepaalde termijn, – bijvoorbeeld één jaar – waarin de achterstand moet zijn ingelopen. Is dit niet haalbaar, dan komt geen regeling tot stand en volgt aanmelding.
Op 31 december 2010 waren er volgens opgave van het CVZ ruim 282 000 verzekerden in het wanbetalerstraject bij het CVZ aangemeld. Informatie over de inkomensklassen van wanbetalers wordt in november door het CBS geleverd. Op grond van de gegevens ultimo 2009 is het maandinkomen als volgt onderverdeeld: inkomen onbekend: 21%; < € 1300: 35%; € 1300–€ 2300: 22%; € 2300–€ 4600: 17%; >€ 4600: 5%.
In de periode september 2009 tot juni 2011 zijn er bijna 78 000 mensen als wanbetaler afgemeld bij het CVZ. Van deze groep van 78 000 afmeldingen zijn er 18 000 afmeldingen geweest waarbij naderhand de aanmelding volledig werd ingetrokken. Dit betreft veelal meldingen waarbij de verzekerde of zijn vertegenwoordiger eerst ná de aanmelding bij het CVZ aan de verzekeraar doorgeeft dat er sprake is van omstandigheden waaronder de melding niet hoeft plaats te vinden. Uit coulance wordt de melding dan door de verzekeraar meestal volledig ongedaan gemaakt. Onterechte aanmeldingen wegens het niet aanwezig zijn van een premieachterstand groter dan zes maanden, zijn bij het CVZ niet bekend.
Vindt u het juist dat iemand die niet in staat was op tijd zijn premie te voldoen, naast de achterstallige premie geconfronteerd wordt met extra kosten ten gevolge van de bestuurlijke boete cq ten gevolge van deurwaarderkosten waarover niets in de wet vermeld staat? Klopt het dat door opeenstapeling van de incassokosten en de bestuurlijke boete wanbetalers onder het sociale minimum terechtkomen? Waarom zijn incassokosten niet verrekend in de bestuursrechtelijke premie? Tot welk bedrag kunnen incassokosten oplopen?
De zorgverzekeraar is op grond van de wanbetalersregeling verplicht pogingen te doen om de opgebouwde premieachterstand te incasseren. Dit kan leiden tot overdracht van de vordering aan een incassobureau en eventueel een gerechtelijke procedure. Een verzekerde wordt gewaarschuwd dat niet-betalen van de zorgverzekeringspremie leidt tot extra kosten en rente. In een eventuele procedure kan betrokkene de rechter vragen om matiging.
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen het incassotraject dat de zorgverzekeraars zelf voeren vóór de periode van overdracht aan het CVZ en het bestuursrechtelijke premieregime. Incassokosten voor het innen van de nominale premie hebben alleen betrekking op de periode vóór overdracht aan het CVZ en kunnen niet verrekend worden met de te betalen premie in het bestuursrechtelijk premieregime.
De bevoegdheden van het CVZ zijn bij wet vastgelegd. Het CVZ int de bestuursrechtelijke premie (van 130% van de standaardpremie; de opslag van 30% is niet een boete) zoveel mogelijk door middel van bronheffing. Daaraan zijn voor de wanbetaler geen kosten verbonden. Als inning door CVZ niet lukt, vordert het CVZ via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de bestuursrechtelijke premie per incasso. Als volledige incasso door het CJIB niet lukt, geeft het CJIB de incasso in handen van een deurwaarder. In dat traject wordt de te vorderen hoofdsom verhoogd met de wettelijk vastgestelde kosten voor de ambtelijke werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder. Ik kan geen algemene indicatie geven van de hoogte van incassokosten. Het bedrag aan incassokosten is namelijk afhankelijk van de omvang van de betalingsachterstand.
De bescherming van mensen met lage inkomens wordt geboden door de ondergrens van de beslagvrije voet. Zie het antwoord bij vraag 4.
Hoe controleert het CVZ of de aanmelding van een wanbetaler door een zorgverzekeraar terecht is en de zorgverzekeraars aan hun wettelijke verplichtingen hebben voldaan? Wordt de verzekerde hierover ingelicht? Is er ruimte voor inspraak van de verzekerde?
De wet voorziet er in dat de zorgverzekeraar pas kan aanmelden als de vierdemaandsbrief is gestuurd (artikel 18b, eerste lid) en de vordering niet wordt betwist (artikel 18b, tweede lid). De verzekeraar dient dit bij de aanmelding te verklaren. Van alle stappen die verzekeraars in dit traject doen (tweede-, vierde- en zesdemaandsbrief) en de beslissingen van het CVZ, worden de verzekeringnemer of de verzekerde, geïnformeerd.
De wanbetaler die de juistheid van de constatering dat een achterstand van vier maandpremies of meer bestaat wil bestrijden, kan dit voorleggen aan de SKGZ of de burgerlijke rechter. Het reglement van de Geschillencommissie laat de mogelijkheid open dat ook tegen de zesdemaandsmededeling (dat iemand wordt aangemeld bij het CVZ) wordt opgekomen. Gaat het over de wijze van tenuitvoerlegging van de bestuursrechtelijke premieheffing (bronheffing of incasso), dan kan bezwaar worden gemaakt bij het CVZ.
Welke instantie controleert of mensen die de bestuurlijke boete van 130% opgelegd krijgen, in combinatie met andere financiële problemen, een besteedbaar inkomen onder het sociaal minimum overhouden? Wie controleert of de zogenaamde beslagvrije voet is bereikt? Ligt hier een rol voor de Belastingdienst?
De regering gaat er van uit dat iedereen in Nederland een vorm van inkomen heeft en in staat is de (bestuursrechtelijke) premie te betalen. Daarom is er voor het CVZ geen reden om een betalingsregeling aan te bieden. Het gaat immers om de opkomende premiebetalingen, die uit de lopende inkomsten zouden moeten worden kunnen betaald. Als na afmelding als wanbetaler nog een openstaande schuld aan bestuursrechtelijke premie bij het CVZ resteert, dan biedt het CVZ daarvoor een standaardbetalingsregeling aan. Als de burger daarom verzoekt, dan biedt het CVZ een individuele betalingsregeling aan.
De bescherming dat verzekerden niet onder het bestaansminimum geraken ligt in beginsel in de wet zelf besloten. De bronheffing op sociale uitkeringen wordt beperkt tot 100% (in plaats van 130%) zodat de verzekerde een voldoende besteedbaar inkomen overhoudt. De overige 30% wordt met behulp van een acceptgiro geïnd, aangezien er nog overige inkomens- of vermogensbestanddelen aanwezig kunnen zijn. Als betaling achterwege blijft, dan wordt de deurwaarder ingeschakeld.
De verzekerde wordt beschermd door de regels ten aanzien van de berekening van de beslagvrije voet, die zijn opgenomen in artikel 18 Zvw en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Beslaglegger en de gerechtsdeurwaarder zien erop toe dat de wettelijke norm van de beslagvrije voet voor deze specifieke schuldenaar gerespecteerd blijft. Ik zie hier geen rol voor de Belastingdienst.
Zijn de deurwaarder ten aanzien van de incassokosten en het CVZ ten aanzien van de bestuurlijke boete verplicht een betalingsregeling aan de verzekerde aan te bieden? Aan welke bedragen en termijnen moeten deze regelingen voldoen? Kan een verzekeraar of incassobureau aan sociale minima terugbetaling binnen 4 termijnen eisen? Wat is bij de vormgeving leidend: de specifieke situatie van de klant of de leveringsafspraak tussen het incassobureau en de zorgverzekeraar? In hoeverre is een deurwaarder vrij om meerdere malen een nieuw dossier aan te maken met daardoor nieuwe kosten voor de betaler?
Een verzekeraar is verplicht om de wanbetaler met twee maanden premieachterstand een betalingsregeling aan te bieden. In het landelijk Protocol incassotraject wanbetalers Zorgverzekeringswet is opgenomen dat «de zorgverzekeraar de verzekeringnemer zal aanbieden de premieachterstand ter grootte van twee nominale maandpremies minimaal in vier termijnen te voldoen, waarbij een ondergrens geldt van € 25 en de premisse geldt dat vanaf dat moment de maandpremie geheel wordt voldaan.»
Zorgverzekeraars kunnen verder op elk moment in het traject afspraken maken over een betalingsregeling, ook als bestaande vorderingen door de zorgverzekeraar zijn overgedragen aan deurwaarder of incassobureau. Hoewel er dan geen verplichting is een betalingsregeling aan te bieden, heeft een zorgverzekeraar of diens incassobureau er belang bij dit te doen, omdat er dan in ieder geval iets binnen komt. Of een betalingsregeling wordt getroffen hangt mede af van de financiële mogelijkheden die de verzekerde heeft.
Het CVZ biedt voor de bestuursrechtelijke premie geen betalingsregeling aan. Zoals in het antwoord bij vraag 4 is vermeld, kan wel voor een resterende schuld aan bestuursrechtelijke premie, na afmelding uit het bestuursrechtelijke premieregime, een betalingsregeling worden getroffen.
Reeds bestaande achterstallige betalingen dienen door de gerechtsdeurwaarder te worden gebundeld in een incassotraject, zoals is bepaald in wetsvoorstel 32 418 dat op 12 april 2011 door de Tweede Kamer is aanvaard. Als sprake is van een nieuwe wanbetaling nadat een eerdere wanbetaling reeds een incassotraject is ingegaan, dan is de deurwaarder vrij om daar ook een nieuw dossier voor aan te maken. Dan gaat het om reële afzonderlijke werkzaamheden.
Hoeveel verzekerden zijn sinds invoering van de bestuurlijke boete voor wanbetalers een bezwaarprocedure bij de stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen en het CVZ begonnen en wat waren de uitkomsten?
De SKGZ heeft aangegeven dat naar de stand van 27 april 2011 480 zaken zijn voorgelegd aan de Geschillencommissie Zorgverzekeringen. Daarnaast zijn er enkele tientallen premiezaken waarin door de Ombudsman Zorgverzekeringen is bemiddeld. Zo de bemiddeling succesvol was, is het probleem opgelost. De zaken die door de Geschillencommissie zijn behandeld waren als volgt onderverdeeld:
Niet bevoegd/niet-ontvankelijk: 164
Heroverweging gevraagd: 119
Ingetrokken: 34
Bindend advies: 72
Bij het CVZ zijn in de periode tot 1 april 2011 2558 bezwaarschriften ontvangen, waarvan er op diezelfde datum 2351 waren afgewikkeld. In meer dan de helft van de zaken was het bezwaar niet ontvankelijk. In ongeveer 20% van de zaken kon het bezwaar op andere wijze worden afgewikkeld.
In circa 1% van de zaken is het bezwaar, gericht tegen de wijze van incasso van bestuursrechtelijke premie, gegrond verklaard.
Klopt het dat verzekerden die in de wanbetalerregeling van het CVZ terecht zijn gekomen niet kunnen overstappen naar een nieuwe verzekeraar en dat hun aanvullende verzekeringen geschrapt worden? Kan een wanbetaler zich, nadat de bestuurlijke boetes zijn betaald, weer aanvullend verzekeren bij de verzekeraar of mag hij/zij geweerd worden?
Een verzekeraar is niet verplicht een zorgverzekering te sluiten als iemand al een zorgverzekering heeft. Dit is geregeld in artikel 3, vierde lid van de Zorgverzekeringswet. Daarnaast kan een verzekerde met een premieachterstand (van een of meerdere maanden) zijn zorgverzekering niet opzeggen. Op deze manier wordt «hoppen» tegengegaan en wordt de wanbetaler beschermd tegen extra verzekeringslasten. Veelal zullen verzekeraars de aanvullende verzekering royeren. Betrokkene kan dan proberen ergens anders een aanvullende ziektekostenverzekering te sluiten. Of men door de nieuwe verzekeraar -dan wel de oude na royement- wordt geaccepteerd, hangt af van het acceptatiebeleid voor de aanvullende verzekering en de gezondheid van de aspirant-verzekerde. In het kader van het acceptatiebeleid is voorstelbaar dat ook wordt gekeken naar de betalingsmoraal. Voor de aanvullende producten bestaat geen acceptatieplicht, dus weigering is mogelijk.
Een wanbetaler kan pas uit het bestuursrechtelijke premieregime worden afgemeld als alle premieachterstand, rente en kosten aan de zorgverzekeraar zijn voldaan, er een stabilisatieovereenkomst is aangegaan en/of er een schuldregeling is getroffen.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Jaarverslag 2010 de Ombudsman stelt dat het CVZ onterecht ingevorderde bedragen pas na vijftien weken aan de ten onrechte aangemelde wanbetalers terugbetaalt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het CVZ deze bedragen binnen een termijn van vier weken terugbetaalt, zoals de Ombudsman aanbeveelt? Gaat het CVZ van zorgverzekeraars een verklaring eisen waaruit blijkt dat zij hun verplichtingen zijn nagekomen bij het aanmelden van de wanbetaler?
Voor het CVZ is het niet mogelijk om terugbetaling van onterecht ingehouden bestuursrechtelijke premie binnen vier weken uit te voeren. Een zorgvuldige uitvoering van aan- en afmeldingen en de daarbij behorende financiële afwikkeling leidt ertoe dat dit niet binnen de aanbevolen termijn van vier weken haalbaar is. Het pijnpunt wordt weggenomen omdat in voorkomende gevallen een terugbetaling «handmatig» kan worden uitgevoerd wanneer een burger daarom verzoekt. Zoals ik ook in mijn brief van 21 juni 2011 (kenmerk: 2011Z10368/2011D30035) aan uw Kamer heb geschreven, onderschrijf ik deze werkwijze.
Wat betreft de verklaring die verzekeraars moeten afgeven bij de aanmelding, heeft het CVZ inmiddels stappen gezet om deze verklaring in te bedden in het geautomatiseerde proces.
Milities in Rio de Janeiro |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling ten aanzien van de milities in Rio Janeiro sinds de beantwoording van schriftelijke vragen op 19 oktober 2009?1 Hoe beoordeelt u het rapport dat Amnesty International in dit kader heeft gepresenteerd?2
Sinds 2009 hebben de autoriteiten diverse maatregelen genomen gericht op het terugdringen van de terreur van de milities in de favelas in Rio de Janeiro en op de normalisering van het openbare leven. De ontwikkelingen gaan echter traag.
Het rapport van Amnesty geeft een goed inzicht in de jongste ontwikkelingen ten aanzien van de milities in Rio de Janeiro.
Kunt u aangeven in hoeverre de Braziliaanse overheid gehoor heeft gegeven aan de aanbevelingen die in de rapportage van Marceilo Freixo zijn gedaan?
Implementatie van de specifieke aanbevelingen van het rapport Freixo vordert langzaam, maar volgens de lokale overheid gestaag.
Welke stappen hebben Nederland en de EU gezet en zullen worden gezet om deze aanbevelingen te bespreken in dialoog met de Braziliaanse overheid? Tot welke resultaten heeft dat geleid?
De Nederlandse dialoog met de Braziliaanse overheid over mensenrechten loopt voornamelijk via de EU. De situatie van de mensenrechtenverdedigers in Brazilië is op 26 mei 2011 besproken met de Braziliaanse autoriteiten tijdens de tweede EU-Brazilië mensenrechtendialoog. Uit die besprekingen kwam naar voren dat de Braziliaanse overheid grote moeite blijft houden mensenrechtenverdedigers effectief te beschermen. De EU heeft aangegeven ook in de eerstvolgende dialoog met Brazilië het onderwerp van de bescherming van mensenrechtenverdedigers weer te zullen agenderen.
Hoe beoordeelt u de positie van mensenrechtenverdedigers in Brazilië? Op welke manier is uw beleid er op gericht deze mensenrechtenverdedigers te ondersteunen?
De bescherming van mensenrechtenverdedigers in Brazilië is verankerd in wetgeving en nationale programma’s, maar is in de praktijk nog niet afdoende.
In algemene zin steunt Nederland het werk van mensenrechtenverdedigers, zoals staat in de geactualiseerde mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor vrijheid: mensenrechten in het buitenlands beleid».
In 2008 heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur een bezoek aan Brazilië gebracht en heeft in Rio de Janeiro gesprekken gevoerd over de positie van mensenrechtenverdedigers; het postennetwerk in Brazilië zet zich in voor de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers; tijdens het EU-HoMs-overleg wordt dit onderwerp regelmatig geagendeerd.
Deelname aan de Bilderbergconferentie 2011 |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Is het waar dat u hebt deelgenomen aan de Bilderbergconferentie 2011 in Zwitserland?1
Ja.
Indien ja, was die deelname op persoonlijke titel of als minister van Buitenlandse Zaken?
Ik ben uitgenodigd voor de conferentie vanwege mijn functie als minister van Buitenlandse Zaken.
Welke persoon of organisatie heeft u uitgenodigd om deel te nemen aan deze conferentie?
Ik ben uitgenodigd door het secretariaat van de Bilderberg Conferentie.
Wie heeft de kosten voor reis en verblijf betaald?
De kosten voor reis en verblijf zijn voor rijksrekening.
Heeft u geheimhouding beloofd over de inhoud van de besprekingen op deze conferentie? Indien ja, waarom?
Net als veel andere internationale conferenties, vallen de besprekingen van de Bilderberg Conferentie onder de zogenoemde Chatham House rules. Door deel te nemen heb ik dat aanvaard.
Heeft u door uw deelname aan deze conferentie een ministerraad misgelopen waar verlenging van de Nederlandse missie in Libië aan de orde was?
Ja.
Staatssecretaris Knapen is in deze Ministerraad als mijn plaatsvervanger opgetreden. Door contacten voorafgaand, tijdens en na de conferentie zijn mijn afwegingen volwaardig betrokken in de besluitvorming over de Nederlandse bijdrage aan de missie in Libië.
Bent u bereid op enige wijze de Kamer te informeren over uw inbreng op deze conferentie? Indien neen, waarom niet?
Voor de inhoud van het besprokene verwijs ik naar het persbericht dat is uitgebracht naar aanleiding van deze bijeenkomst. Dat treft u in bijlage aan.2
Een gemartelde dichteres in Bahrein die een jaar celstraf krijgt |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een militaire rechtbank in Bahrein een vrouw een jaar gevangenisstraf heeft gegeven omdat zij in februari een protestgedicht heeft voorgelezen?1
Ja.
Indien ja, bent u bereid om de oproep van Amnesty International te ondersteunen, die de onmiddellijke vrijlating van de vrouw eist? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Ambassadeur in Koeweit heeft op 12 juli tijdens zijn bezoek aan de Vice-Minister voor Buitenlandse Zaken Abdullah Abdullateef Abdullah in Bahrein de veroordeling van mevrouw Ayat al-Qarmazi aan de orde gesteld. Op 13 juli is zij vroegtijdig vrijgelaten en onder huisarrest geplaatst.
Bent u tevens bereid u in EU-verband in te spannen voor een duidelijke veroordeling van deze arrestatie, alsmede u in te spannen voor een veroordeling van de circa 500 overige arrestaties die in Bahrein hebben plaatsgevonden naar aanleiding van protestacties op 11 juni jl.? Zo nee, waarom niet?
De regering werkt zo veel mogelijk in EU-verband samen om de zorgen aan de regering van Bahrein over te brengen en op te roepen tot het respecteren van de mensenrechten en het hervatten van een politieke dialoog. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Naast actie in EU verband, pleit Nederland ook voor een actieve rol van de EU t.a.v. Bahrein in de VN-Mensenrechtenraad. Nederland heeft goed kennis genomen van de toezegging van de Bahreini autoriteiten tijdens de 17e zitting van de Raad om medewerking te geven aan een bezoek van de staf van de Hoge Commissaris van de Mensenrechten.
Bent u tevens bereid in EU-verband een pleidooi voor sancties tegen Bahrein te houden indien de mensenrechtensituatie niet verbetert? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft voor verschillende landen in het Midden-Oosten sancties ingesteld. Momenteel gelden die voor Libië, Syrië en Iran. Het is een uiterste maatregel die slechts wordt toegepast als alle andere diplomatieke instrumenten om invloed uit te kunnen oefenen in een ernstige (mensenrechten) situatie geen effect blijken te hebben en als de overtuiging bestaat dat het instellen van de sancties ook een positief effect zal hebben.
Een belangrijke doelstelling van de EU is het hervatten van de dialoog tussen alle betrokkenen in Bahrein. Er zijn enkele positieve ontwikkelingen gaande die door het instellen van sancties teniet kunnen worden gedaan. Op 1 juni jl. is de staat van beleg opgeheven en een eerste demonstratie heeft weer kunnen plaatsvinden. De regering van Bahrein heeft een internationale onderzoekscommissie ingesteld naar de mensenrechtenschendingen en een nationale dialoog gestart.
Het infanteriegevechtsvoertuig CV-90 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de bijdrage van het RTL nieuws over de problemen met het infanteriegevechtsvoertuig CV-90?1
Ja.
Is het waar dat, vanwege ontwerpfouten en snel versleten onderdelen, de CV-90’s snel defect raken? Zo ja, kunt u deze problemen verklaren? Deelt u de conclusie van het RTL nieuws dat de voertuigen «rammelen aan alle kanten»?
De ervaringen met de CV-90 zijn overwegend positief. Daarbij moeten twee kanttekeningen worden geplaatst. In de eerste plaats hebben zich bij een aantal voertuigen problemen voorgedaan die niet kunnen worden beschouwd als normale slijtage. Dit is overigens bij nieuw ontwikkeld materieel niet ongebruikelijk. Problemen die het gevolg zijn van ontwerp- of fabricagefouten worden verholpen door de leverancier en de reeds geleverde voertuigen worden gemodificeerd. Het aantal problemen met de CV-90 is tot nu toe te overzien en Defensie heeft een onverminderd vertrouwen in dit voertuig. In de tweede plaats wordt de inzetbaarheid van de CV-90 negatief beïnvloed door een tekort aan reservedelen. In het antwoord op de vragen 3 en 4 wordt hier nader op ingegaan.
Is het waar dat de inzetbaarheid van de CV-90 minder is dan de beoogde 70%, waardoor de CV-90 minder inzetbaar is en er minder mee geoefend kan worden? Is het voorts waar dat de inzetbaarheid zelfs onder de 50% ligt? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor het oefenprogramma met en de inzetbaarheid van de CV-90?
In de afgelopen periode kampte Defensie met financiële tekorten voor de logistieke ondersteuning. Sommige reservedelen waren daardoor niet tijdig beschikbaar en dit resulteerde in een te lage inzetbaarheid van de CV-90. Het percentage volledig inzetbare CV-90’s ligt momenteel onder de 50 procent, terwijl dat zeker 70 procent zou moeten zijn. Een voertuig met een klein defect is weliswaar niet volledig inzetbaar, maar kan toch voor opleidingen en oefeningen bruikbaar zijn. Een defect aan het kanon, bijvoorbeeld, is geen beletsel voor oefeningen waarbij niet wordt geschoten.
Als gevolg van de lagere inzetbaarheid moeten goede voertuigen veelvuldig worden uitgeleend aan bijvoorbeeld opleidingscentra om initiële opleidingen volledig te kunnen uitvoeren. Indien een uitgeleend voertuig uitvalt, moet de operationele eenheid in de meeste gevallen ook weer een vervanger leveren. Dit heeft tot gevolg dat oefenprogramma’s niet altijd volledig kunnen worden uitgevoerd.
Vanaf begin 2012 zal de beschikbaarheid van reservedelen verbeteren. De verwachting is dat daarmee de inzetbaarheid van de voertuigen weer boven de beoogde 70 procent komt.
Kunt u exact uiteenzetten hoeveel CV-90’s er op dit moment niet inzetbaar zijn en niet kunnen worden ingezet? Wanneer verwacht u dat zij weer inzetbaar zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat voor gevolgen de problemen met de CV-90 hebben voor het onderhoud van het voertuig, inclusief de eventuele extra kosten die Defensie maakt? Kunt u uiteenzetten of deze gevolgen merkbaar zijn bij het onderhoud dat Defensie of het bedrijfsleven uitvoert aan de CV-90?
Het herstel van schade en de extra kosten door ontwerp- en fabricagefouten, ook als deze zich na enige tijd voordoen, vallen onder de garantie en zijn voor rekening van de fabrikant. Dit heeft geen gevolgen voor het onderhoud. Door het tekort aan reservedelen is er wel een achterstand in het onderhoud ontstaan die later moet worden weggewerkt.
Zijn de ontwerpfouten en problemen met de snelle slijtage van onderdelen verholpen bij de instroom van de overige CV-90 infanteriegevechtsvoertuigen die Defensie de aankomende jaren binnenkrijgt? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
In de tweede helft van dit jaar worden de laatste CV-90’s geleverd aan Defensie en in 2012 zullen alle voertuigen zijn gemodificeerd.
Verwacht u dat de inzetbaarheid van de CV-90 wordt verhoogd zodra deze door het bedrijfsleven worden onderhouden, net zoals eerder is gebleken met het onderhoud van de Bushmaster in Afghanistan? Zo ja, bent u bereid het onderhoud van de CV-90 zo spoedig mogelijk uit te besteden op basis van een instandhoudingscontract? Zo nee, waarom niet?
De problemen met de CV-90 worden voornamelijk veroorzaakt door een tekort aan reservedelen. De uitbesteding van het onderhoud van de CV-90 of delen daarvan zal niet op korte termijn tot een betere inzetbaarheid leiden omdat ook de industrie niet over deze reservedelen beschikt. Inmiddels is een groot aantal reservedelen besteld waarvan de levering begin 2012 aanvangt.
Zoals onder meer uiteengezet in de brief van 16 juni jl. (Kamerstuk 32 710 X, nr. 6) onderzoekt Defensie de mogelijkheden voor uitbesteding van de instandhouding van de CV-90. Over de uitkomsten hiervan zult u later worden geïnformeerd.
Bent u bereid de schade en extra kosten die zijn gemaakt door de ontwerpfouten en slechte onderdelen te verhalen op de fabrikant van de CV-90? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.