Overlast veroorzakende gevelreclame |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de overlast die veroorzaakt wordt door reclamedoeken die voor de gevels van woningen worden gehangen door de verhuurder?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het aangehaalde artikel.
Kunt u uiteenzetten wat de landelijke regels zijn omtrent het adverteren op gebouwen of door middel van spandoeken aan gevels of steigers door een verhuurder?
Voor buitenreclame (reclame in de openbare ruimte) gelden verschillende landelijke wetten. De Woningwet verplicht gemeenten een welstandsnota op te stellen en vergunningplichtige bouwwerken daaraan te toetsen. De Woningwet bepaalt samen met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor welke bouwwerken een omgevingsvergunning vereist is.
Gemeentelijke bestemmingsplannen kunnen bepalingen bevatten voor het reguleren van buitenreclame. Alle buitenreclame dient in overeenstemming te zijn met het bestemmingsplan. En verder bevatten de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) voorschriften voor de openbare orde en veiligheid.
Er is geen landelijke regelgeving specifiek over steigerdoekreclame. Gemeenten hebben verschillend beleid ten aanzien van steigerdoekreclame. Zo heeft Amsterdam heeft met ingang van 1 januari 2021 steigerdoekreclame verboden; een afbeelding van de gevel op het steigerdoek is wel toegestaan. In Rotterdam, waar de betreffende casus speelt, is op basis van de APV een vergunning vereist voor steigerdoek (met of zonder reclame) als dat op, aan of boven de openbare weg wordt geplaatst. Voor de bedrukking van het steigerdoek heeft Rotterdam de volgende vereisten voor het verkrijgen van een vergunning:
Wat vindt u van de praktijk dat dit soort spandoeken worden gebruikt om inkomen te generen voor de verhuurder terwijl het tot overlast leidt voor huurders?
Pandeigenaren die steigers moeten plaatsen voor gevelwerkzaamheden zijn op grond van de Arbowetgeving vaak verplicht steigerdoek aan te brengen. De gebruikers van het pand zullen dat steigerdoek moeten gedogen, zolang de tijd die de bouwwerkzaamheden vergen redelijk is.
Indien de pandeigenaar het pand verhuurt, heeft hij als verhuurder de plicht om daarbij zo min mogelijk overlast voor zijn huurders te veroorzaken. Een verhuurder van woonruimte heeft de plicht zijn huurders het rustig woongenot te gunnen en dus overlast gevende situaties te voorkomen dan wel te verhelpen, ongeacht of de verhuurder uit de overlast gevende situatie inkomen genereert of niet.
In hoeverre heeft u signalen ontvangen dat gevelreclame op grotere schaal overlast veroorzaakt voor huurders?
Behalve over het betreffende geval in Rotterdam zijn mij geen signalen bekend van huurders die overlast ervaren van (reclame op) steigerdoeken tijdens gevelrenovatie of onderhoud aan de gevel.
Deelt u de mening dat verhuurders verantwoordelijk zijn voor fatsoenlijke huisvesting en dat reclame maken niet tot hun taak behoort? Zo nee, waarom niet?
Voor verhuurders van woonruimte hoort reclame maken niet tot hun taken als verhuurder. Dat betekent niet dat verhuurders per definitie geen reclame mogen maken op of aan hun woonruimten. Maar de reclame-uiting mag niet leiden tot overlast voor de huurder(s) van de betreffende woonruimte(n) of, indien van toepassing, voor zijn huurders van de omliggende woningen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, heeft de verhuurder van woonruimte de verplichting om zijn huurders het rustig woongenot te leveren en dus om overlast gevende situaties te voorkomen dan wel te verhelpen.
Daarnaast moet de verhuurder, net als andere pandeigenaren met reclame op of aan hun gebouw(en), voldoen aan de gemeentelijke regels over reclame in de buitenruimte.
Wat vindt u ervan dat een huurder maanden zonder daglicht zit? Dit is toch onacceptabel? Waarom gebeurt dit dan toch?
Ik vind het naar voor de huurders dat zij, zoals ik uit het aangehaalde mediabericht begrijp, enkele maanden overdag verminderde daglichttoetreding en daarentegen ’s avonds en ’s nachts overlast van felle verlichting door reclame op steigerdoek hebben ervaren en nog wel zonder dat er gevelwerkzaamheden zijn verricht.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 hebben gemeenten eigen beleid ten aanzien van reclame in de buitenruimte en is voor reclame op steigerdoek vaak een vergunning vereist. De gemeente kan dan bepalen of de voorgenomen reclame binnen die regels valt en als het gaat om woonruimte of bedrijfsruimte of die reclame niet leidt tot overlast voor de gebruikers van het betreffende pand of voor gebruikers van omliggende woningen. Bij overlast gevende reclame kan de gemeente de vergunning weigeren. In Amsterdam is reclame op steigerdoek vanaf 1 januari 2021 verboden, daar is alleen een afbeelding van de achterliggende gevel op het steigerdoek toegestaan.
En vanuit het huurrecht hebben verhuurders van woonruimte de verplichting om hun huurders het rustig woongenot te gunnen en overlast gevende situaties te voorkomen dan wel te verhelpen. Als de verhuurder dat niet doet, kan de huurder dat via rechter of gemeente afdwingen. Huurders in het gereguleerd huursegment (niet vrije sector) kunnen daarnaast bij de Huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden hebben huurders om tegen dit soort praktijken op te treden naast vaak langdurige juridische procedures? Kunnen zij ook voor dit soort problematiek terecht bij de Huurcommissie? Kan de gemeente optreden?
Ik begin het antwoord met wat de gemeente kan doen. Indien, zoals in deze casus, de pandeigenaar een omgevingsvergunning van de gemeente had moeten hebben maar die niet heeft aangevraagd of verkregen, dan kan de gemeente handhavend optreden. Uit andere mediaberichten3 heb ik begrepen dat de pandeigenaar de steigerdoeken zonder vereiste vergunning boven de openbare weg (trottoir) had aangebracht en dat de gemeente Rotterdam de pandeigenaar met een last onder dwangsom heeft gedwongen de steigerdoeken te verwijderen; en dat de pandeigenaar de steigerdoeken op 2 november 2021 heeft verwijderd.
Huurders kunnen het verhelpen van een overlast gevende situatie (een gebrek) afdwingen via de rechter (al dan niet in kort geding), of eventueel via de gemeente als die handhavend kan optreden tegen de overlastsituatie (zoals in het betreffende geval is gebeurd). Via de rechter kan ook huurvermindering afgedwongen worden totdat de gemelde overlast gevende situatie is verholpen.
Huurders met een gereguleerd huurcontract kunnen daarnaast de Huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen, als een verhuurder een (onderhouds)gebrek ondanks verzoek daartoe niet verhelpt. De Huurcommissie kan niet afdwingen dat een gebrek (in dit geval een overlast gevende situatie) verholpen wordt, maar wel de huurprijs tijdelijk verlagen. Die tijdelijke huurverlaging kan de verhuurder stimuleren het gebrek te verhelpen.
Onvoldoende daglichttoetreding staat in de C-lijst van het Gebrekenboek van de Huurcommissie, wat betekent dat onvoldoende daglichttoetreding kan leiden tot huurverlaging naar 40% van de geldende huurprijs. Lichtoverlast, te weten te veel licht in de avond/nacht, staat als zodanig niet in het Gebrekenboek van de Huurcommissie.
Huurders in de vrije sector kunnen alleen bij de Huurcommissie terecht als in het huurcontract is afgesproken dat geschillen (onder andere over onderhoudsgebreken) aan de Huurcommissie voorgelegd kunnen worden. De Huurcommissie kan dan geen uitspraak doen, maar wel een advies geven.
Huurders (zowel in het gereguleerde segment als in de vrije sector) kunnen bij Het Juridisch Loket4 terecht voor gratis juridisch advies bij geschillen met hun verhuurder.
Het bericht ‘oververhitte huurmarkt perfecte voedingsbodem voor oplichters’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Oververhitte huurmarkt perfecte voedingsbodem voor oplichters»?1
Ja.
Wat vindt u van de praktijk dat oplichters nepadvertenties aanbieden aan mensen die wanhopig op zoek zijn naar een woning?
Het beginsel van het verbod van misbruik is een algemeen beginsel van het Unierecht. Iedere vorm van fraude en oplichting is dan ook verboden en onacceptabel, zo ook de hier aangehaalde praktijk.
Wat voor stappen neemt u om aan dit soort oplichtingspraktijken een einde te maken?
In beginsel mag een verhuurder vrij bepalen op welke wijze en via welk medium het zijn of haar woning aanbiedt. Voor mij staat voorop dat een verhuurproces in alle fases – werving, beoordeling, bezichtiging, selectie en de uiteindelijke verhuur – ordentelijk en op een correcte wijze dient te verlopen. Hier werk ik voortdurend aan in samenwerking met alle partijen die hierbij betrokken zijn. Daarnaast heb ik het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» in voorbereiding dat onder meer een landelijke basisnorm zal gaan introduceren in de vorm van algemene regels die zien op het gedrag dat van goede verhuurders en verhuurbemiddelaars verwacht mag worden in relatie tot woningzoekenden en huurders. Zie ook het antwoord op de vragen 6, 7, 8 en 9.
Hoe kijkt u er tegenaan dat de verhuur van woningen en kamers volledig vrij is en vaak geschiedt op sociale mediaplatforms als Facebook waardoor elke vorm van controle op de ordentelijkheid van het verhuurproces ontbreekt?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom krijgen woningzoekenden wanneer zij aangifte doen van dit soort oplichting te horen dat er te weinig bewijs is van de politie?
Ik heb geen zicht op de bewijslast die de politie in specifieke casussen tot haar beschikking heeft en kan hier dus geen uitspraak over doen.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat oplichters in dit soort gevallen wel aangepakt worden?
Het is onacceptabel dat woningzoekenden en huurders de dupe worden van ongewenste gedragingen van verhuurders. Daarom heeft het kabinet, mede naar aanleiding van de uitkomsten van de aanpak goed verhuurderschap waar ik de Kamer in februari jl. over heb geïnformeerd2, besloten te komen met het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Zoals de titel doet vermoeden bevordert dit voorstel goed verhuurderschap en verbetert het de mogelijkheden voor gemeenten om malafide verhuurderschap te voorkomen en tegen te gaan. Concreet ben ik voornemens hiertoe de volgende drie instrumenten te introduceren.
Ten eerste een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap die gaat gelden voor verhuurders en verhuurbemiddelaars, in de vorm van algemene regels inzake anti-discriminatie, anti-intimidatie en een basale informatieverstrekkingsplicht richting de huurder (bijvoorbeeld over diens rechten en plichten). Ten tweede introduceert het voorstel de bevoegdheid voor gemeenten om een gebiedsgerichte verhuurvergunning in te stellen. Hiermee kunnen aanvullende voorwaarden gesteld worden aan verhuurders in dergelijke gebieden inzake de maximale huurprijs van gereguleerde huurwoningen (gekoppeld aan het WWS) en het onderhoud van een woning. Door weigering of intrekking van de vergunning kunnen onverbeterlijke malafide verhuurders uit de sector geweerd worden. Tot slot komt er ook een specifieke vergunning voor de huisvesting van arbeidsmigranten waarmee gemeenten voorwaarden kunnen stellen op het gebied van privacy en de voorzieningen die redelijkerwijs nodig zijn met het oog op de bereiding van voedsel en persoonlijke hygiëne. Dit is conform het advies3 van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Gemeenten krijgen de nieuwe bevoegdheid om op deze instrumenten te handhaven via het bestaande bestuursrechtelijke instrumentarium dat loopt van een waarschuwing via lasten (onder dwangsom of bestuursdwang) en de bestuurlijke boete tot de inbeheername van een woning. De voorbereiding van dit wetsvoorstel is inmiddels vergaand gevorderd, heeft deze zomer in consultatie gelegen en zal op korte termijn voor advies bij de Raad van State aanhangig gemaakt worden. Na de ontvangst en de verwerking van dit advies zal het voorstel zo spoedig mogelijk ter behandeling aangeboden worden bij het parlement.
Deelt u de mening dat omdat er geen enkele vorm van controle en handhaving is op goed verhuurderschap huurders vaker dan nodig de dupe worden van louche verhuurders?
Zie antwoord vraag 6.
Is het invoeren van een verhuurdervergunning, die ontnomen kan worden wanneer verhuurders zich misdragen en ook als kwaliteitsstempel kan dienen bij verhuur, volgens u een manier om dit probleem tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer gaat u gemeenten nog meer mogelijkheden geven om slechte verhuurders harder aan te pakken? Bent u bereid de verhuurdervergunning en huisjesmelkersboete zo snel mogelijk in te voeren om het uitknijpen van huurders ook echt gevolgen te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Additionele middelen voor ontwikkelings- en investeringsmaatschappijen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u recent additioneel kapitaal heeft verstrekt voor ontwikkelings- en investeringmaatschappijen?
Tijdens de coronacrisis heeft het kabinet start-ups, scale-ups en de bedrijven in de maakindustrie zonder bancaire relatie met de Corona-OverbruggingsLening («COL») geholpen aan overbruggingskredieten.
In de Kamerbrief van 28 augustus 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. M) heeft het kabinet bekend gemaakt tevens € 150 miljoen beschikbaar te stellen voor de versterking van het fondsvermogen van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's). Door het fondsvermogen van ROM’s te versterken, kunnen de ROM’s in nieuwe financieringsrondes ook het eigen vermogen van deze veelal innovatieve mkb-ondernemingen versterken. Daarmee wordt de solvabiliteitspositie van deze bedrijven verstevigd. Daarbij is toen wel de voorwaarde gesteld dat de regio’s zelf ook cofinanciering verschaffen. Het kabinet beoogt de ROM’s voor 31 december 2021 te versterken.
Kunt u aangeven welke verdeelsleutel daarbij gebruikt is en wat de hoogte van de kapitaalstortingen bedragen?
De verdeling van de € 150 miljoen over de ROM’s vindt plaats op basis van het aandeel van de betreffende regio’s in het Bruto Nationaal Product (BNP). Dit leidt tot de volgende verdeling van de € 150 miljoen:
ROM’s
Aandeel regio in BNP in %1
Fondsversterking door Staat €
Ontwikkelingsmaatschappij Oost-Nederland N.V.
15,7%
23,55 miljoen
BOM Capital I B.V.
15%
22,5 miljoen
NOM N.V.
7,8%
11,7 miljoen
N.V. Limburgs Instituut voor Ontwikkeling en Financiering
5,8%
8,7 miljoen
Investeringsfonds Zeeland B.V.
1,8%
2,7 miljoen
Groeifonds Flevoland B.V.
1,8%
2,7 miljoen
ROM Regio Utrecht B.V.2
10,7%
15,99 miljoen
ROM InWest B.V.3
20,2%
30,36 miljoen
InnovationQuarter B.V.
21,2%
31,8 miljoen
Deze percentages zijn gelijk aan de percentages gebruikt voor de verdeling € 300 miljoen COL.
In tegenstelling tot bij de uitvoering van de COL is het aandeel van de Gooi- en Vechtstreek in het BNP opgeteld bij het aandeel van de ROM Regio Utrecht B.V. («ROM Utrecht»), omdat dit gebied onder het werkgebied van de ROM Utrecht valt. Ten tijde van de uitvoering van de COL is hier een uitzondering op gemaakt, omdat de ROM Utrecht aan het begin van het uitvoeringsproces van de COL nog in oprichting was.
In tegenstelling tot bij de uitvoering van de COL is het aandeel van de Gooi- en Vechtstreek in het BNP opgeteld bij het aandeel van de ROM Regio Utrecht B.V. («ROM Utrecht»), omdat dit gebied onder het werkgebied van de ROM Utrecht valt. Ten tijde van de uitvoering van de COL is hier een uitzondering op gemaakt, omdat de ROM Utrecht aan het begin van het uitvoeringsproces van de COL nog in oprichting was.
Deelt u de mening dat de ontwikkelings- en investeringsmaatschappijen met name in de regio een belangrijke bijdrage leveren om bedrijvigheid te steunen?
Ja. Een regionale ontwikkelingsmaatschappij is een onderneming met publieke aandeelhouders, gericht op het versterken van de economie en werkgelegenheid in een regio.
In hoeverre komt de verdeelsleutel die is gebruikt overeen met de uitdagingen waar de verschillende maatschappijen en regionale economieën voor staan?
Als verdeelsleutel voor de € 150 miljoen is het aandeel van de betreffende regio’s in het BNP, oftewel het Bruto Regionaal Product («BRP»), gebruikt. Het BRP is een weergave van de totale geldwaarde van alle in een provincie geproduceerde goederen en diensten gedurende een jaar. Dit bedrag geeft de grootte van de regionale economieën weer. De praktijk leert dat hoe groter de regionale economie is hoe meer behoefte er is aan grotere tickets risicodragend kapitaal. De verdeling heeft dan ook tot gevolg dat de grotere regionale economieën een groter aandeel van de € 150 miljoen toebedeeld hebben gekregen, zodat de ROM’s werkzaam in een grote en kleine regionale economie in verhouding voldoende zijn versterkt zodat zij aan de financieringsvragen van ondernemingen uit hun regio kunnen voldoen.
Deelt u de mening dat de provincies die qua economische structuurversterking extra steun kunnen gebruiken ook aanspraak zouden moeten maken op een groter deel van de kapitaalstorting? Zo nee, waarom niet?
Nee. De verdeling van de € 150 miljoen op grond van het BRP is in overleg met de regionale partners (aandeelhouders en ROM’s) tot stand gekomen. In gezamenlijkheid is er gekozen voor een verdeling op grond van de grootte van de regionale economie, zodat de ROM’s met deze additionele middelen kunnen voldoen aan de financieringsvragen vanuit de markt. Deze middelen zijn enkel bedoeld voor investeringen (eigen vermogen) in en/of verstrekken van vreemd vermogen aan start-ups, scale-ups en de maakindustrie zonder bancaire relatie.
De besteding van deze additionele middelen wordt gemonitord en tijdens de jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de desbetreffende ROM wordt hierover verantwoording afgelegd aan Staat en regionale aandeelhouders. Op die manier houden we zicht op de het verloop van investeringen (w.o. tempo en type) in een betreffende regio.
De voorgenomen structuurwijziging van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de NAM om haar structuur te wijzigen?1
Ja.
Wanneer bent u ingelicht over de structuurwijziging? Waarom heeft u de Kamer niet eerder op de hoogte gebracht?
Op 14 juni jl. heeft de president-directeur van Shell Nederland mij in een gesprek op hoofdlijnen geïnformeerd over mogelijke plannen voor een herstructurering van de NAM. Op maandag 25 oktober jl. ben ik door de directeur van de NAM telefonisch geïnformeerd over plannen ten aanzien van een structuurwijziging en dat de NAM die op dinsdag 26 oktober 2021 wereldkundig zou gaan maken, wat ook gebeurd is. Niet eerder dan het moment van bekendmaking heb ik kennisgenomen van de concrete plannen. Ook als ik eerder kennis zou hebben gehad, zou het niet opportuun zijn geweest om vooruitlopend op het persbericht van de NAM de Kamer hierover te informeren. Het is aan de NAM om dit nieuws eerst aan haar personeel mede te delen, en daarnaast betreft het koersgevoelige informatie. Voorts verwijs ik naar de brief aan uw Kamer d.d. 2 november 2021 (Kamerstuk 33 529 nr. 909) waarin ik in ben gegaan op de gevolgen voor Groningen en de kleine velden.
Waarom wijzigt de NAM haar structuur?
De NAM geeft in haar verklaring aan dat er te weinig ruimte is om te investeren in de kleine velden en dat het daarom goed zou zijn als op termijn de kleine velden worden overgenomen door maatschappijen die meer investeringsruimte hebben.
Wat vindt u van de structuurwijziging? Heeft de NAM uw goedkeuring gevraagd voor de structuurwijziging en heeft u deze tevoren afgegeven? Is uw goedkeuring voor de structuurwijziging vereist en op welke wijze kunt u invloed uitoefenen op dit besluit?
De structuur van de NAM is een interne bedrijfsaangelegenheid van de NAM, mijn goedkeuring is daarvoor niet gevraagd, en ook niet nodig. Ik heb geen invloed op het besluit van de NAM aangezien de NAM een private onderneming is. De Staat is geen aandeelhouder van de NAM en als Minister heb ik geen zeggenschap over de structuur van de NAM.
Wat vindt u ervan dat de NAM belangen in kleine velden wil afstoten?
Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te stoten.
Wat betekent het afstoten van de kleine velden voor het nakomen van de verplichtingen van de NAM ten aanzien van de hersteloperatie in Groningen?
Het verkopen van de kleine velden heeft geen gevolgen voor het nakomen door de NAM van de verplichtingen ten aanzien van de schadeafhandeling en de versterking in Groningen. De NAM wil haar kleine velden verkopen, maar het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk blijven van de NAM. Het Groningenveld behoort niet tot de kleine velden. De verkoopopbrengst van de kleine velden komt volgens de NAM ten goede aan de NAM en dus niet aan haar aandeelhouders. Gedurende de afbouw van de winning uit het Groningenveld heeft de NAM nog inkomsten en daarnaast heeft de NAM voorzieningen getroffen voor kosten die voortvloeien uit het afhandelen van schade en de nodige versterking van gebouwen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld.
Op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen hebben Shell en ExxonMobil garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Deze garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat, voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning.
Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden. Voor de Staat is het van belang dat de NAM al haar huidige en toekomstige verplichtingen ten aanzien van schade, versterken en opruimen nakomt en dat Shell en ExxonMobil daarvoor in staan. Hierover ga ik in gesprek met Shell en ExxonMobil.
Wat betekent het afstoten van de kleine velden voor de levensvatbaarheid van de NAM op de lange termijn?
De NAM heeft niet bekendgemaakt wat de gevolgen voor de levensvatbaarheid zijn voor de lange termijn. Voor mij is primair van belang dat de NAM aan haar verplichtingen kan voldoen voor de afhandeling van het schadeherstel en de versterking, zoals toegelicht in vraag 6.
Op welke wijze draagt het afstoten van de kleine velden aan andere operatoren bij aan de leveringszekerheid, nu nog niet eens bekend is welke operatoren dat zouden zijn?
Bij overname van een andere operator, met meer mogelijkheden om te investeren, van één of meerdere bv’s zou dit kunnen leiden tot nieuwe exploraties en boringen en daarmee een vermindering van de natuurlijke terugloop van de gaswinning uit de kleine velden. Belangrijk daarbij is dat voordat de operator de vergunning mag overnemen, ik de technische en financiële capaciteiten van de overnemende partij toets op grond van de Mijnbouwwet. Bij deze toets kijk ik ook naar de manier waarop de overnemende partij de activiteiten wil gaan voortzetten en naar de efficiëntie en verantwoordelijkheidszin (inclusief maatschappelijke verantwoordelijkheidszin) van de overnemende partij. De uitkomst van deze toetsing kan reden zijn om geen toestemming te verlenen voor overdracht van een vergunning. Dit zorgvuldige proces draagt bij aan de veilige en verantwoorde winning en daarmee ook aan de leveringszekerheid van deze velden.
Op welke wijze heeft u invloed op eventuele verkoop van de nieuwe bv's in de toekomst?
Voor de verkoop van een bv die een winningsvergunning houdt, is vereist dat die vergunning wordt overgedragen aan de overnemende partij. Op grond van de Mijnbouwwet is mijn toestemming vereist voor deze overdracht. De gronden waarop ik mijn toestemming aan een voorgenomen overdracht kan onthouden, zijn opgenomen in de Mijnbouwwet en komen overeen met de gronden waarop een vergunningsaanvraag kan worden geweigerd. De aspecten waarop wordt getoetst, zijn ook omschreven in de beantwoording op vraag 8.
Hoe wordt de werkgelegenheid bij de af te stoten onderdelen geborgd?
Mocht het tot verkoop van onderdelen van de NAM komen, dan is hierop de Wet Overgang van Onderneming van toepassing (art. 7:662 e.v. BW). Het doel van de Wet overgang van onderneming is het beschermen van de positie van werknemers als de onderneming waarin zij werkzaam zijn, wordt overgedragen aan een andere onderneming.
Op welke wijze zijn de vakbonden betrokken bij het besluit?
De vakbonden zijn op 25 oktober 2021 onder embargo door de NAM over het voorgenomen besluit tot herstructurering geïnformeerd. Mocht het tot verkoop van onderdelen van de NAM komen, dan zullen de ondernemingsraad van de NAM en de vakbonden betrokken worden bij de voorwaarden waaronder personeel over zal gaan naar de nieuwe eigenaar.
Wat betekent het afstoten van de infrastructuur voor de leveringszekerheid en de energietransitie?
Het voornemen van de NAM is om de gasvelden en de bijbehorende infrastructuur te verkopen aan (een) andere geïnteresseerde partij(en). Ten aanzien van de leveringszekerheid verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8. Voor de energietransitie betekent dit dat deze infrastructuur door de overnemende partij ook (op termijn) ingezet kan worden om een rol te vervullen in de energietransitie in de vorm van bijvoorbeeld transport en opslag van CO2 of waterstof.
De risico’s van CFDs |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Meldpunt» op 8 oktober van Omroep Max?
Ja.
Bent u bekend met het beleggingsproduct Contract for Difference (CFD)?
Ja, daar ben ik mee bekend. Een CFD is een overeenkomst tussen twee partijen over de betaling van het verschil tussen de prijs van een onderliggende waarde (zoals een aandeel, grondstof, valuta of index) bij opening en beëindiging van het contract. CFD’s zijn complexe producten die zeer risicovol kunnen zijn omdat er met een financiële hefboom wordt belegd. Een belegger speculeert dan met geleend geld op de waardestijging of -daling van de onderliggende waarde. Dat de tijdspanne waarbinnen de prijsschommeling moet optreden bij een CFD erg kort kan zijn (minuten) draagt bij aan de complexe en risicovolle aard van dit product.
CFD’s worden meestal op basis van execution only – zonder beleggingsadvies of individueel vermogensbeheer – verkocht. Aanbieders moeten in dat geval steeds beoordelen of de dienst of het product dat wordt aangeboden passend is voor de klant.1 Indien de aanbieder oordeelt dat de dienst of het product niet passend is, dan dient hij de klant te waarschuwen. Klanten kunnen dan nog steeds zelf beslissen om de dienst of het product te kopen.
Om retailbeleggers te beschermen moeten (zowel Nederlandse als in een andere lidstaat gevestigde) beleggingsondernemingen die CFD’s aanbieden aan niet-professionele beleggers in Nederland ook aan een aantal aanvullende voorwaarden voldoen. Deze aanvullende voorwaarden, die de AFM heeft neergelegd in de door haar in 2019 vastgestelde CFD-productinterventiemaatregel, hebben tot doel het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland te beperken.2 Zo geldt er een maximum aan de financiële hefboom van een CFD, moeten verlieslatende posities tijdig worden afgesloten en worden beleggers beschermd tegen restschuld. Ook moeten aanbieders als onderdeel van de verplichte risicowaarschuwing het verliespercentage aan (potentiële) klanten melden3. Dit verliespercentage, dat aan consumenten wordt getoond voordat zij het product aanschaffen, bedraagt gemiddeld 76%. Het gebruik van bonussen en andere beloningen om tot deelname aan CFD-handel aan te zetten is verboden.
Kunt u aangeven hoeveel mensen een CFD-belegging hebben?
De meest recente data van de AFM over het aantal in CFD’s handelende beleggers in Nederland komen uit 2018. De AFM schatte destijds in dat er tussen 55 en 65 duizend retailbeleggers in Nederland actief in CFD’s handelden, of ongeveer 5% van het totale aantal retailbeleggers in Nederland. Het aantal in CFD’s handelende beleggers was in 2018 naar schatting ongeveer dertig tot veertig procent hoger dan in 2017. Deze data zijn van voor de productinterventiemaatregelen die ESMA en AFM in 2018 en 2019 hebben getroffen (zie antwoord hierboven en antwoord op de volgende vraag).
Heeft u cijfers over wat de gemiddelde CFD-belegging voor verliezen kent en welk deel van de deelnemers hun investering volledig verliezen? Klopt het dat dit 80 procent bedraagt?
Aanbieders van CFD’s zijn verplicht een gestandaardiseerde risicowaarschuwing te publiceren op hun website en in iedere afzonderlijke communicatie-uiting. Daarin moet onder meer staan welk percentage van de personen die in de door hun aangeboden CFD’s beleggen een verlies lijdt. Deze waarschuwingsverplichting heeft de Europese toezichthouder ESMA in 2018 door middel van een tijdelijke productinterventiemaatregel geïntroduceerd. De AFM heeft deze verplichting vervolgens ook opgenomen in de door haar in 2019 daaropvolgende vastgestelde productinterventiemaatregel die nu nog van toepassing is. De toezichthouder beoogt met deze waarschuwingsverplichting tegenwicht te bieden aan de neiging van CFD-aanbieders om de potentiële winsten te benadrukken en de potentiële verliezen onder te belichten.
De AFM heeft op basis van de risicowaarschuwingen van aanbieders van CFD’s die zich (mede) richten op retailbeleggers in Nederland, geconstateerd dat het gemiddeld getoonde verliespercentage 76% bedraagt. Naar schatting van de AFM lijdt de gemiddelde retailbelegger 1.201 euro verlies. De AFM ontvangt de laatste jaren een stijgend aantal meldingen over de handelwijze van aanbieders van CFD’s. Tussen 2018 en 2020 nam de AFM een vertienvoudiging van het aantal meldingen over 22 aanbieders van CFD’s waar, van 29 tot bijna 300. De schade die door retailbeleggers in CFD’s wordt gemeld varieert van 250 euro tot uitschieters van meer dan 1 miljoen euro. Omdat niet alle door het handelen van deze partijen benadeelde beleggers zich bij de AFM melden brengen deze cijfers waarschijnlijk maar een deel van het probleem in beeld.
Klopt het dat het verlies van de deelnemer de winst van de organisator is en daarmee oplichting snel op de loer ligt?
De aard van het product maakt dat er bij het afsluiten van CFD’s altijd twee partijen zijn, waarvan na afloop van de overeenkomst over het algemeen de ene partij verlies lijdt en de andere partij winst maakt. Het antwoord op deze vraag is daarom afhankelijk van wie als tegenpartij van de belegger in de CFD’s optreedt. Als de aanbieder ook de tegenpartij van die belegger is, kan het verlies van de retailbelegger inderdaad de winst van de aanbieder zijn. Wanneer de aanbieder orders van zijn klanten om CFD’s te kopen of te verkopen doorgeeft aan een handelsplatform om die daar te laten uitvoeren is er meestal geen directe relatie tussen het verlies van de belegger en de winst van de aanbieder. Echter, sommige aanbieders van CFD’s geven de orders door aan handelsplatformen die tot dezelfde bedrijfsgroep behoren. Als daarvan sprake is heeft de aanbieder wel belang bij het verlies van de beleggers, vaak zonder dat dit voor die belegger duidelijk is. Dat vind ik erg onwenselijk.
Belangenverstrengeling kan leiden tot ongewenste sturing van de aanbieder naar duurdere en meer risicovolle en complexe producten. Dit schaadt het functioneren van financiële markten, omdat (retail)beleggers het vertrouwen moeten hebben dat zij op basis van eerlijke en transparante informatie van een eerlijke tegenpartij een voor hen passend financieel product kunnen kopen. Daarom zet ik mij, onder meer in Europees verband, in om belangenverstrengeling aan te pakken. Door de Europese Commissie wordt gewerkt aan een Retail Investment Strategy (RIS), gericht op het bevorderen van de toegang van retailbeleggers tot de Europese kapitaalmarkt. Mijn inzet, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd4, is erop gericht dat een adequate beleggersbescherming centraal moet staan bij de uitwerking van deze strategie en de in dat kader wijziging van onder meer de Europese richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 (MiFID II). Zo benadruk ik het belang van betere informatievoorziening, onder meer door toepassing van gedragsinzichten, zodat beleggers beter begrijpen wat de kenmerken, risico’s en kosten zijn van de producten die zij kopen. Versterking van de product oversight and governance (POG)-regels en de samenwerking tussen nationale toezichthoudende instanties zijn voor mij ook belangrijke prioriteiten. In mijn antwoord op vraag 17 licht ik mijn inzet nader toe.
Acht u de risico’s die gepaard gaan met CFD’s redelijk? Zo ja, waarom?
Of de met CFD’s gepaard gaande risico’s redelijk zijn is afhankelijk van de kennis, ervaring en financiële doelstelling van de belegger. Door de financiële hefboom die deze producten kennen kunnen verliezen snel oplopen, tot zelfs meer dan de inleg. Beleggers moeten in dat geval de restschuld bij de CFD-aanbieder aflossen. Het is ook mogelijk dat beleggers voor de beëindiging van het contract additioneel geld moeten inleggen vanwege een zogenoemde marginverplichting. Verder is het relevant dat de duur van een CFD – de tijdspanne voor de prijsontwikkeling van de onderliggende waarde – zeer kort kan zijn, vaak niet meer dan enkele minuten. CFD’s zijn daarom minder geschikt voor retailbeleggers die bijvoorbeeld vermogensopbouw voor de lange termijn als doel hebben, of voor jonge en/of onervaren beleggers. Voor professionele beleggers kunnen deze instrumenten in een gediversifieerde portefeuille wel een functie vervullen, onder meer om kortstondig risico’s af te dekken.
Hoe kan het dat een Nederlandse gepensioneerde 494 duizend euro kan verliezen?
Alhoewel CFD’s meestal op execution-only basis worden aangeboden, wat betekent dat daarbij geen beleggingsadvies wordt gegeven of vermogensbeheer plaatsvindt, is bekend dat aanbieders als onderdeel van hun marketing- en salespraktijken (potentiële) beleggers telefonisch benaderen, waarbij sprake kan zijn van misleiding. Vooral onervaren beleggers zijn vatbaar voor deze praktijken. Vanwege de financiële hefboom op deze producten kunnen verliezen snel oplopen. Retailbeleggers wordt daarom geadviseerd om altijd na te gaan of een aanbod niet te mooi wordt voorgespiegeld, om de aanbieder te checken, en om de waarschuwingen van onder meer de AFM en de Fraudehelpdesk in acht te nemen. De AFM treedt op tegen aanbieders van CFD’s met misleidende en oneerlijke handelspraktijken. Dat licht ik in mijn antwoord op vraag 11 verder toe.
Deelt u de opvatting dat CFD’s eerder aan kansspel zijn dan een fatsoenlijke belegging?
CFD’s zijn vanwege hun complexe en risicovolle aard niet voor iedere investeerder een passende belegging. Of er sprake is van een kansspel, wordt door de Kansspelautoriteit beoordeeld
Waarom zijn CFD’s dan niet op die wijze gereguleerd?
CFD’s kwalificeren als een financieel instrument in de zin van MiFID II en de Wet op het financieel toezicht. De voorschriften die in aanmerkingen moeten worden genomen bij het in de Unie verspreiden, distribueren en verkopen van CFD’s zijn dan ook in de voor financiële markten geldende Europese en nationale wet- en regelgeving opgenomen.
Bent u ermee bekend dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het aanbod van CFD’s vanuit Cyprus frauduleus vond? Waarom blijft dit dan toch voortbestaan?
Deze uitspraak is mij bekend. De AFM ging hier met name in op de wijze waarop de verkoop van CFD’s aan niet-professionele cliënten door bepaalde in die lidstaat gevestigde aanbieders plaatsvindt. De AFM constateert daarbij dat sommige van de aanbieders gebruik maken van persoonsgegevens die zijn verzameld door middel van nepadvertenties. Daarnaast halen bepaalde aanbieders met misleidende telefoongesprekken dergelijke cliënten over om CFD’s te kopen.
De toezichthouders kunnen op grond van Europese wet- en regelgeving productinterventiemaatregelen treffen om het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële producten te beperken of verbieden. Ik kan daar geen aanwijzingen voor geven. Het is vervolgens aan de toezichthoudende instanties van de lidstaat van herkomst van een aanbieder van CFD’s om toezicht te houden op de activiteiten van de binnen haar jurisdictie gevestigde aanbieders. Ook op de activiteiten van die aanbieder in een andere lidstaat. De AFM heeft in 2019 een productinterventiemaatregel vastgesteld om het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele beleggers in Nederland te beperken. Dit was een opvolging van een vergelijkbare door ESMA vastgestelde productinterventiemaatregel. Deze beperkingen worden in mijn antwoord op vraag 2 beschreven. De AFM heeft tot op heden niet besloten de verkoop van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland volledig te verbieden. Omdat veel aanbieders van CFD’s in andere Europese lidstaten gevestigd zijn is een aanpak in Europees verband waarschijnlijk effectiever dan een alleenstaand nationaal productverbod.
Is er sprake van oplichting met CFD’s? Als dat zo is, waarom wordt er dan in die gevallen niet tegen opgetreden?
De AFM heeft aangegeven dat bepaalde aanbieders van CFD’s zich niet eerlijk, billijk en professioneel inzetten voor de belangen voor hun klanten. De AFM heeft in het verleden opgetreden tegen aanbieders met dergelijke handelspraktijken. Zo heeft de toezichthouder bestuurlijke boetes opgelegd5 en een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat aangesproken over het gedrag van een in die andere lidstaat gevestigde marktpartij. Dat heeft in die andere lidstaat geleid tot het intrekken van vergunningen en het opleggen van bestuurlijke boetes door die toezichthoudende instantie.
Hoe kan het dat ASN weigerde de bedragen over te maken en de Rabobank wel meewerkte?
In algemene zin geldt dat alle in Nederland actieve banken in het kader van hun zorgplicht transacties controleren om fraude en oplichting te voorkomen. De transacties worden gescreend via real time fraudedetectiesystemen en de screening vindt plaats op basis van verschillende indicatoren. Een transactie wordt automatisch geparkeerd of tegengehouden als uit de fraudedetectie het vermoeden voortkomt dat een transactie frauduleus kan zijn. De indicatoren die de banken gebruiken worden continu aangescherpt om nieuwe fraudetrends te identificeren en te stoppen. Desalniettemin is het systeem niet waterdicht. Normale transacties kunnen ten onrechte als frauduleus worden bestempeld en frauduleuze transacties kunnen ten onrechte als normaal worden gezien, waardoor de betaling doorgang vindt. Banken nemen, vaak in samenwerking met andere partijen (waaronder andere banken, andere sectoren en de politie), doorlopend maatregelen om fraude en oplichting te bemoeilijken. Desalniettemin blijven de systemen en de indicatoren uniek aan de banken, en is het daardoor mogelijk dat er verschillen zijn in welke transacties worden tegengehouden.
Bent u het ermee eens dat consumenten in bescherming moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het van groot belang dat consumenten voldoende worden beschermd. Daar is de wetgeving met betrekking tot de handel in financiële instrumenten dan ook op toegespitst en het gedragstoezicht van de AFM op ingericht. Daarom zet ik mij op Europees niveau in voor betere bescherming van retailbeleggers. Zie ook mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 17.
Bent u bereid om, in lijn met de risico’s die de AFM ziet, CFD’s te verbieden? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Financiën beschikt niet over een wettelijke bevoegdheid om een productinterventiemaatregel vast te stellen teneinde het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland te verbieden. Een daartoe strekkende bevoegdheid is neergelegd in de verordening markten voor financiële instrumenten (Market in Financial Instruments Regulation,MiFIR). Op grond van deze rechtstreeks werkende Europese verordening komt die bevoegdheid toe aan de Europese toezichthouders, waaronder de ESMA, en aan de nationale toezichthoudende instanties6. Ik noemde in mijn antwoorden op vragen 6 en 10 dat de AFM op basis van die bevoegdheid in 2019 reeds een productinterventiemaatregel met betrekking tot CFD’s heeft vastgesteld7.
Kunt u aangeven of u eigenstandig CFD-beleggingsproducten kunt verbieden of dat dit in Europees verband moet gebeuren?
Zie ook mijn antwoord op vraag 14. Op basis van bestaande Europese wet- en regelgeving is een bevoegdheid aan de nationale toezichthoudende instanties, zoals de AFM, toebedeeld om productinterventiemaatregelen te treffen gericht op bepaalde financiële producten. Omdat het probleem een grensoverschrijdend karakter heeft zou een Europese aanpak waarschijnlijk effectiever zijn dan een nationaal productverbod. In mijn antwoord op vraag 17 licht ik nader toe dat ik mij om die reden in Europees verband inzet om retailbeleggers beter te beschermen.
Waarom vertrouwt u erop dat andere Europese landen zoals Cyprus Nederlandse consumenten goed zullen beschermen?
Nederland heeft samen met andere Europese lidstaten afspraken gemaakt over consumentenbeschermingsnormen. Voor de handel in financiële instrumenten, zoals CFD’s, worden de beschermingsnormen in de MiFID II- en MiFIR-wetgeving beschreven. Europese lidstaten moeten deze regels in hun eigen wetgeving transponeren en er toezicht op houden. Soms kunnen lidstaten verder gaan in hun bescherming middels een lidstaatoptie of een productinterventiemaatregel. Dat heeft de AFM op gebied van CFD’s ook gedaan. Wanneer de AFM problemen constateert in de handhaving van Europese wetgeving in andere lidstaten kan dit zowel bilateraal (met de lokale toezichthouder) als multilateraal (in ESMA-verband) worden geagendeerd.
Wilt u zich inzetten om ook in Europees verband CFD’s aan banden te leggen om zo het aantal gedupeerden consumenten te beperken? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie zal naar verwachting in 2022 haar Retail Investment Strategy (RIS) publiceren. De te publiceren RIS maakt deel uit van het initiatief om de kapitaalmarktunie te versterken. Mijn prioriteiten, die ik samen met de AFM heb geformuleerd en in een non-paper8 heb beschreven, zijn gericht op betere beleggersbescherming mede gerelateerd aan de problemen met betrekking tot de verkoop van CFD’s aan retailbeleggers. Zo vind ik het bijvoorbeeld belangrijk dat er beter wordt gekeken welke financiële producten geschikt zijn voor verschillende klantdoelgroepen. Een versterking van de product oversight and governance (POG)-regels zou hieraan kunnen bijdragen, net als een verdere Europese toezichtconvergentie (onder meer om toezichtarbitrage tegen te gaan). Effectieve samenwerking tussen nationale toezichthoudende instanties is cruciaal voor het goed functioneren van de Europese kapitaalmarkten. Ook vind ik het wenselijk dat bij de verlening van financiële diensten het risico op belangenverstrengeling wordt beperkt. Retailbeleggers moeten eerlijke en onpartijdige dienstverlening kunnen genieten. Verder wil ik, onder meer middels gebruik van gedragsinzichten, de informatieverstrekking over financiële instrumenten aan beleggers verbeteren. De kenmerken van het product, waaronder begrepen de daaraan verbonden kosten en risico’s, moeten duidelijk zijn voor retailbeleggers.
Het bieden op huurwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u verhuursites (zoals Rebid) waar potentiële huurders moeten bieden op de huurprijs om een woning te krijgen?1
Ja ik ben bekend met Rebid.
Wat vindt u van deze praktijk waarbij huurders tegen elkaar uitgespeeld worden in deze wooncrisis?
In antwoord op eerdere vragen van u en het lid Smeulders2 over het per opbod verhuren van woningen heb ik aangegeven dat in de vrije huursector contractvrijheid geldt, wat betekent dat het de verhuurder en huurder vrijstaat om zelf een huurprijs overeen te komen. Hierbij heb ik tevens aangegeven dat het tegen elkaar op laten bieden van huurders niet verboden is, maar niet past in goed verhuurderschap. Ik ben nog steeds van mening dat dit fenomeen onwenselijk is, doordat huurders wellicht onverantwoorde risico’s nemen bij het bepalen van hun huur. Ook IVBN en Vastgoed Belang hebben naar aanleiding van de recente berichtgeving aangegeven het bieden op vrije sector huurwoningen als een ongewenste ontwikkeling te zien, mede doordat dit gezien de huidige schaarse op de huurmarkt tot hogere huren leidt waardoor de bereikbaarheid voor woningzoekenden verder afneemt.
Is het toegestaan om door middel van betaalde credits mensen toegang te geven tot het bekijken van en het bieden op te huren woningen? Valt dit niet onder bemiddelingskosten die niet meer zijn toegestaan?
Als op het platform Rebid sprake is van dubbele bemiddelingskosten is dit wettelijk niet toegestaan3. Woningzoekenden kunnen in dergelijke gevallen een (anonieme) melding doen bij het platform ACM ConsuWijzer. Op de website van ConsuWijzer worden woningzoekenden bovendien voorgelicht over bemiddelingskosten, waarbij ook een voorbeeldbrief te vinden is voor het terugvragen van onterechte bemiddelingskosten. De ACM heeft overigens eerder aangekondigd dat bedrijven die nog steeds verboden bemiddelingskosten rekenen een boete kunnen verwachten. Dat heeft dit voorjaar geleid tot het beboeten van drie huurbemiddelaars die onterechte bemiddelingskosten hebben gerekend aan consumenten4.
Bent u bereid de ACM te attenderen op deze praktijken en te vragen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit soort biedingssystemen een opwaarts effect zullen hebben op de huurprijzen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli j.l. heeft er een rondetafelgesprek plaatsgevonden over transparantie bij bieden. Ten behoeve hiervan zijn een aantal position papers opgesteld5. In het paper van prof. Francke van de UvA is aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat in krappe woningmarkten een «bieden-vanaf-prijsstrategie» tot een snellere verkoop van een woning en een hogere verkoopprijs leidt. Ik kan mij voorstellen dat een dergelijke conclusie ook toepasbaar is op de huurwoningmarkt.
Vindt u ook dat dit soort platforms huurders tegen elkaar opzet door ze te laten bieden voor een huurprijs? Is dit in het belang van huurders?
In antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat ik bieden op huurwoningen onwenselijk vind. Wel is het zo dat het hoogste bod geen garantie is om ook daadwerkelijk huurder te worden, omdat een verhuurder zelf mag bepalen aan wie hij zijn woning verhuurt (mits hij niet discrimineert). Ik hoor in ieder geval regelmatig terug dat de verhuurder hierbij ook kijkt naar het inkomen van de huurder, waardoor betalingsrisico’s zo veel mogelijk worden vermeden.
Bent u bereid over te gaan tot regulering van de vrije huursector om dit soort praktijken tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Op Prinsjesdag heb ik in de brief «Uitkomsten onderzoeken naar huurprijsregulering»6 aangegeven te gaan testen hoe de uitvoering van een regulerende maatregel in de vrije huursector eruit kan komen te zien. Tevens heb ik in deze brief aangegeven te onderzoeken welk flankerend beleid kan of moet worden vormgegeven. De reeds gedane onderzoeken laten zien dat er een complexe afruil plaatsvindt tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid bij regulering. Daarom ga ik met partijen nu «botsproeven» doen om te zien hoe een regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou zijn. Of prijsregulering (of flankerend beleid) kan helpen bij het tegengaan van bieden op huurwoningen is een van de aspecten die in de botsproeven wordt meegenomen.
Het in Singaporese handen vallen van de High Tech Campus Eindhoven |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat deze vitale kennisinfrastructuur in de handen komt van een buitenlandse eigenaar?
Ik hecht er waarde aan een duidelijk onderscheid te maken tussen de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementdiensten enerzijds en het kennisecosysteem op en rondom de High Tech Campus waar veel hoogwaardig technologisch en innovatieve bedrijven gevestigd zijn anderzijds. Het gaat hier om een vastgoedtransactie tussen twee marktpartijen, waarbij de koper een Amerikaanse asset manager is die onder andere fondsen van GIC beheert. Beide partijen zijn al langer in Nederland actief op het gebied van investeringen in commercieel vastgoed, waaronder zorgvastgoed en hotels.
Hoe beoordeelt u het grote belang van de Singaporese staat in het beleggingsfonds van Oaktree?
GIC is een beleggingsfonds dat in eigendom is van de Singaporese Staat. GIC belegt de deviezenreserves van de Singaporese Staat en hanteert een beleggingsbeleid gericht op langetermijninvesteringen met een stabiel rendement.2 Het betreft hier een commercieel gedreven fonds. Het is niet aan de Nederlandse overheid om in te gaan op welke commerciële belangen ten grondslag liggen aan de investering. Wel heeft de Nederlandse overheid zich een beeld gevormd van eventuele risico’s voor de nationale veiligheid verbonden aan een dergelijke transactie. Deze acht ik afwezig, gelet op de aard en inhoud van de transactie en de betrokken partijen.
Wat is het gevoerde beleid van dit demissionaire kabinet ten aanzien van onze kennisinfrastructuur? Acht u het van belang dat dit soort infrastructuur in Nederlandse dan wel Europese handen blijft? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef is het van belang onderscheid te maken tussen het vastgoed enerzijds en het kennisecosysteem, of kennisinfrastructuur anderzijds. Het Nederlandse beleid ten aanzien van onze kennisinfrastructuur richt zich op het realiseren van de groeistrategie voor Nederland, door het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken. Dat vergt onderwijs, onderzoek, innovatie, inzet op sleuteltechnologieën met bedrijvigheid daar weer omheen. Het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen, overheid – zoals rond de High Tech Campus – is daarbij van groot belang. Hier ontstaan bij gevestigde bedrijven en innovatieve startups en scale-ups de technologische oplossingen die we nodig hebben om groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle verbonden publieke en private partijen zullen wij ons hiervoor blijven inzetten, zodat deze regio zijn internationale koploperspositie behoudt. De wijziging van het eigendom van het vastgoed van de campus verandert daar niets aan.
Naast de inzet op de groeistrategie, kijkt de rijksoverheid in den brede ook naar waarborgen om de risico’s op ongewenste overdracht van sensitieve kennis en technologie binnen de Nederlandse kennisinfrastructuur te verkleinen. De bescherming van intellectueel eigendom en bedrijfsgevoelige informatie is hierbij primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven, waarbij het National Cyber Security Center en het Digital Trust Center een adviserende en informerende rol spelen. Het is aan HTCE Site Management B.V. en de huurders van de campus om de (digitale) informatiebeveiliging op orde te hebben. Ik zie – op basis van de thans beschikbare informatie – geen aanleiding om hierin anders op te treden. Enkel als mogelijk sprake is van risico’s voor de nationale veiligheid door ongewenste overdracht van bepaalde sensitieve kennis en technologie, is het aan de overheid om proportionele en passende maatregelen te treffen om deze risico’s te verkleinen. Over de informatiebeveiliging en risico's voor de nationale veiligheid bij directe toegang tot de locaties waar sensitieve technologie gebruikt of ontwikkeld wordt, verkent mijn ministerie of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
In hoeverre denkt u dat de overname van de High Tech Campus Eindhoven door een buitenlandse partij een nadeel vorm voor het Nederlandse belang?
In de regel zijn investeringen en overnames een private aangelegenheid, waarbij de overheid slechts een rol heeft wanneer mogelijk zwaarwegende publieke belangen, zoals de nationale veiligheid, in het geding komen.
In het kader van economische veiligheid heeft het Ministerie van EZK gekeken naar de aard van de transactie en of deze gevolgen kan hebben voor de nationale veiligheid. Het betreft hier een wijziging in zeggenschap over het vastgoed en het vastgoedmanagement van de HTCE. Vanwege deze aard valt de transactie buiten het bereik van bestaande investeringstoetsen zoals opgenomen in de energiewetgeving en de Telecommunicatiewet. Ook het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames biedt geen aanknopingspunten. Ramphastos Investments en de beheer- en exploitatiemaatschappijen HTCE Development B.V. en HTCE Site Management B.V. zijn geen van allen aanbieders van een vitaal proces in de zin van het wetsvoorstel. Ook zijn zij geen eigenaar noch hebben zij controle over of directe toegang tot sensitieve technologie.
Wat vindt u ervan dat er ook in Eindhoven bedenkingen zijn bij deze participatie? Weegt dat op enigerlei wijze mee in uw opstelling of beleid in dezen?
Bij mijn ministerie zijn geen signalen binnengekomen van bedrijven uit Eindhoven die bedenkingen hebben bij deze participatie. Zoals bekend was Philips tot 2012 zelf eigenaar van de High Tech Campus en heeft indertijd ervoor gekozen het vastgoed en het beheer hiervan te verkopen. Voor wat betreft het gemeentebestuur hebben wij in ons contact met hen gewezen op de rolverdeling zoals die ook in deze en eerdere Kamervragen is toegelicht.
De problemen bij Evergrande |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen bij het Chinese vastgoedbedrijf Evergrande?1
Ja.
Kloppen de berichten dat Evergrande een deadline voor het voldoen van USD 83,5 miljoen aan schuldeisers heeft laten verlopen? Wat betekent het voor Evergrande als het niet snel aan haar verplichtingen kan voldoen?
Ik heb geen redenen om te twijfelen aan de berichtgeving omtrent de gemiste rentebetaling. Vrijdag 22 oktober is bekend geworden dat Evergrande deze specifieke rentebetaling alsnog heeft overgemaakt, wel lopen er momenteel respijtperiodes voor andere rentebetalingen. Indien deze rentebetalingen 30 dagen uitblijven, dan wordt het vastgoedconcern als failliet aangemerkt. Hierna kunnen verschillende juridische geschillen tussen Evergrande en binnen- en buitenlandse schuldeisers starten. Het is nog onduidelijk of het zover zal komen. Er zijn zoals doorgaans in het geval van grote problemen bij bedrijven alternatieve scenario’s denkbaar, waaronder herstructurering van schulden en het afstoten of verkopen van bedrijfsonderdelen en activa. De huidige verwachting van analisten is dat er geen sprake zal zijn van een grote herkapitalisatie of bail-out door de regering, maar dat de overheid via gedecentraliseerde of indirecte maatregelen het bedrijf en de sector zal steunen.
In hoeverre zijn Nederlandse banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen blootgesteld aan Evergrande? Heeft er directe of indirecte financiering plaatsgevonden door Nederlandse instellingen?
Navraag bij DNB wijst uit dat directe uitzettingen van Nederlandse banken (en EU-banken in het algemeen) op Evergrande beperkt zijn. Impact op de financiële stabiliteit kan dus vooral voortkomen uit turbulentie op de financiële markten, indien de onrust escaleert en andere bedrijven en markten geraakt worden. De omvang van directe blootstellingen bij de Nederlandse banken en pensioenfondsen geeft echter geen aanleiding voor directe zorgen met betrekking tot financiële instellingen.
Zoals hierboven beschreven zijn er als gevolg van directe blootstellingen op Evergrande geen gevolgen te verwachten voor de pensioenen in Nederland. Uiteraard bestaat er meer onzekerheid mocht een eventueel omvallen van Evergrande leiden tot omvangrijke repercussies of besmetting binnen de Chinese economie, de rest van Azië of in bijvoorbeeld het bredere internationale financiële systeem. In dat geval is de financiële wereld zo verweven dat een effect op de investeringen en rendementen van pensioenfondsen mogelijk is. Dit kan, zoals alle negatieve effecten op de investeringen en rendementen van pensioenfondsen, in het uiterste geval consequenties hebben voor de dekkingsgraden en de pensioenen.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het omvallen van Evergrande voor gepensioneerden en andere indirect betrokkenen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een risicoanalyse beschikbaar van de consequenties van een deconfiture van Evergrande voor de Europese en Nederlandse economie en bent u bereid deze te delen?
De daadwerkelijke impact op de Nederlandse economie is afhankelijk van de ontwikkelingen rondom Evergrande en wat de uiteindelijke impact daarvan is op de Chinese economie.2 Hierover is op dit moment nog veel onzeker en de uiteindelijke impact op de Chinese economie is mede afhankelijk van factoren als de respons van de Chinese autoriteiten en het potentieel dat andere Chinese (vastgoed)bedrijven in de problemen komen.
DNB heeft al wel in 20153 een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op de Nederlandse economie (zie ook vraag 11).
Zoals verder uitgewerkt in de beantwoording van vragen 7 en 11, zou het omvallen van Evergrande potentieel grote gevolgen kunnen hebben voor de financiële stabiliteit en economische groei van China. In dat kader wordt in de Miljoenennota door middel van de schokproef overheidsfinanciën periodiek een overzicht gepresenteerd van verschillende scenario’s voor een mondiale of Europese crisis en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse economie en de overheidsfinanciën. In de laatste schokproef van 2020 heeft het CPB de gevolgen van drie scenario’s doorgerekend: een (mondiale) financiële crisis, een Europese schuldencrisis en een mondiale economische crisis. De resultaten van deze schokproef zijn aan de Kamer verstuurd met de Miljoenennota 2020. Het CPB heeft tevens een nadere toelichting van de scenario’s en de methodiek gepubliceerd.4
Ten slotte bleek uit de meest recente stresstest (2021) van de ECB/EBA dat de Nederlandse banken, zelfs in het zwaarste scenario (-3,7% BBP krimp), voldoende kapitaal konden houden om aan de minimale kapitaalseisen e blijven voldoen. Zowel de kapitaalseisen- als kapitaalniveaus zijn in 2021 overigens vele male hoger dan in 2007.
Welke acties onderneemt De Nederlandsche Bank (DNB) op dit moment vanwege zijn functie als waakhond van de financiële stabiliteit om de risico’s met betrekking tot Evergrande voor de Nederlandse economie te beperken?
DNB monitort de situatie op de mondiale financiële markten en de blootstellingen van Nederlandse financiële instellingen op de onder druk staande partijen continu. Zoals hiervoor is toegelicht, is de inschatting momenteel dat de blootstellingen minimaal zijn en dat de directe effecten op de instellingen en de financiële stabiliteit beperkt zijn. Tweede-orde effecten, zoals een trager groeiende Chinese en mondiale economie of turbulentie op financiële markten, zorgen mogelijk wel voor risico’s. Momenteel beperkt besmetting van Evergrande zich echter tot enkele (risicovolle) Chinese vastgoedbedrijven en blijven brede uitstralingseffecten vooralsnog uit.
Wat betekent de mogelijke ondergang van Evergrande voor de Chinese economie?
Hierover bestaat veel onzekerheid. Analisten verwachten dat de Chinese overheid zal ingrijpen om een ordelijk faillissement of een herstart te waarborgen. Daarnaast probeert de Chinese centrale bank via liquiditeitsinjecties stabiliteit op de financiële markten te behouden en daarmee ervoor te zorgen dat de interbancaire condities stabiel blijven.
Een ondergang van Evergrande kan potentieel leiden tot verdere vertraging in de Chinese vastgoedsector, met name in het scenario waar herstructurering en/of een ordelijk faillissement uitblijft. Dit kan op verschillende manieren doorwerken op de economie. Zo kan er een daling in bouwactiviteiten plaatsvinden als gevolg van lagere verkopen van grond en vastgoed en wantrouwen richting de vastgoedsector. Daarnaast kan een vermindering van de inkomsten uit grondverkopen zorgen voor een daling in de lokale begrotingsuitgaven, aangezien inkomsten uit de verkoop van grond ook een belangrijke bron van financiering is voor lokale overheden. Ook kunnen andere partijen, zoals grondstoffen leveranciers die afhankelijk zijn van de bouw, in de problemen komen. Tot slot kunnen dalende huizenprijzen leiden tot een welvaartseffect waardoor de particuliere consumptie afneemt. Al deze effecten kunnen op hun beurt weer gevolgen hebben voor bijv. financiële instellingen en tweede orde effecten genereren. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Zijn er aanwijzingen dat er ook bij andere vastgoedbedrijven in China problemen zijn? In hoeverre is er sprake van een systeemrisico indien er meer bedrijven als Evergrande in de problemen geraken?
Enkele Chinese vastgoedbedrijven hebben recent betalingen gemist5 en de prijsvorming in de handel in obligaties van deze bedrijven wordt gekenmerkt door een hoge volatiliteit. Daarnaast kampt de Chinese onroerendgoedsector met hoge schuldposities, wat tot kwetsbaarheden bij andere vastgoedpartijen kan leiden. Internationale financiële instellingen zoals het IMF bepleiten dan ook al een aantal jaren de noodzaak om dergelijke schulden en daarmee gepaard gaande risico’s te beperken. De Centrale bank van China (PBoC) heeft vorig jaar de prudentiële regelgeving aangescherpt omtrent de schuld die vastgoedondernemingen aan mogen gaan (het zogenoemde «red lines for real estate» beleid). Evergrande, het vastgoedbedrijf met de grootste uitstaande schuld, is de eerste partij die de gevolgen van dit beleid ondervindt. Inmiddels zijn ook de Chinese vastgoedconcerns Sinic en Fantasia in financiële problemen gekomen.6
In algemene zin geldt dat spoedige signalering ten aanzien van herstructurering van de schuld van Evergrande en/of ordelijke afwikkeling door de Chinese autoriteiten zou bijdragen aan het vertrouwen in de Chinese vastgoedsector en het Chinese financiële stelsel. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn beantwoording op de vragen van de leden Heinen en Brekelmans zouden in geval van een onordentelijk faillissement de risico’s voor de Chinese financiële markten potentieel groot zijn. Aangezien Evergrande ca. usd 300 mld. aan schulden heeft uitstaan bij naar verluidt ca. 130 banken en 120 niet-banken zou een dergelijk scenario ook bredere implicaties hebben voor het Chinese financiële stelsel. Daarbij zijn herzieningen van kredietratings, krappere financieringscondities en vertrouwenseffecten van zowel binnenlandse als buitenlandse beleggers denkbaar, alsook neerwaartse bewegingen van marktwaarderingen bij banken, vastgoedbedrijven en grondstoffen.
In het algemeen is de betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. Door deze beperkte financiële blootstelling zullen directe verliezen van buitenlandse bedrijven op Chinese uitzettingen beperkt zijn. De doorwerking van schokken in de Chinese economie loopt waarschijnlijk eerder via handelskanalen. Gezien de prominente rol van de Chinese economie voor de internationale handel, kan een financiële en mogelijk economische dip gevolgen hebben voor de mondiale economie en als zodanig het eurogebied. Daarnaast kunnen indirecte effecten van een vastgoedcrisis en een daaropvolgende economische dip impact hebben op grondstofprijzen. Om deze redenen moeten de ontwikkelingen in China nauwlettend gevolgd worden. Onder meer binnen de FSB werkt Nederland samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Klopt het dat de vastgoedsector voor 22 procent verantwoordelijk is voor de economische groei in China? In hoeverre acht u dit houdbaar? Wat betekent dit voor de blootstelling van Chinese financiële instellingen aan deze sector?
Met circa. 29% van het Bruto Binnenlands Product is de vastgoedsector een belangrijke pijler van de Chinese economie.7 Beleggingen in de vastgoedsector bedragen 13% van het BBP (versus minder dan 5% in bijvoorbeeld de VS). De huizenbouw groeide met dubbele cijfers de afgelopen twintig jaar. Dit heeft prijzen en schulden opgedreven en ook is de hypotheekschuld toegenomen van 10% van het BBP voor de financiële crisis tot 33% in 2021. Of de Chinese situatie houdbaar is, is een vraag die al langere tijd wordt gesteld en geanalyseerd door onder meer risicocomité»s en denktanks. Relevante indicatoren, zoals private schuld ten opzichte van BBP en divergentie in groeiontwikkeling tussen deze twee, duiden al enige tijd op risico’s. De afgelopen vijftien jaar hebben er desondanks geen neerwaartse schokken plaatsgevonden. In hoeverre de huidige problemen bij vastgoedconcerns daar verandering in gaan brengen is op dit moment nog onduidelijk.
Heeft u voldoende beeld van de economische situatie in China om adequaat te kunnen ingrijpen indien zich systeemrisico’s aldaar ophopen?
Het kabinet volgt de economische situatie in China op de voet, onder andere via het Nederlandse diplomatieke netwerk in China en door het raadplegen van experts zoals DNB. Tevens verrichten diverse internationale organisaties, zoals het IMF, periodiek analyses van de Chinese economie en de belangrijkste financieel-economische risico’s. Onder meer binnen de FSB werkt Nederland samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Wat zijn de gevolgen van een mogelijke langdurige afkoeling van de Chinese economie voor de Europese economie en de Nederlandse in het bijzonder? In hoeverre kan een structurele daling van de Chinese potentiële groei bijdragen aan lagere economische groei in Nederland?
De afgelopen decennia is de Chinese economie sterk gegroeid. De laatste jaren loopt dit groeitempo geleidelijk terug. De verwachting is dat de Chinese economie de komende jaren verder zal afkoelen als gevolg van een geleidelijke transitie van het huidige groeimodel, dat gebaseerd was op export en investeringen, naar groei die meer gedreven wordt door binnenlandse consumptie, technologie en de dienstensector. De mate waarin de Chinese economie afkoelt en het tempo waarin dit zal plaatsvinden is echter onzeker. Het effect op de eurozone en Nederland hangt af van de mate en snelheid van de groeivertraging, alsmede de mate van onzekerheid die daarmee gepaard gaat. Dit is mede afhankelijk van de respons van de Chinese autoriteiten.
De ECB heeft in 2018 drie scenario’s voor de ontwikkeling van de Chinese economie uitgewerkt en de impact op de eurozone bekeken.8 In alle scenario’s vertraagt de groei van de Chinese economie. Een scenario met een geleidelijke vertraging van de groei is het basisscenario in deze ECB-studie. In een tweede scenario met een snellere groeivertraging in China komt het Chinese BBP na 3 jaar 3,3% lager uit, wat het BBP in de eurozone met 0,3% zou drukken over 3 jaar. De doorwerking op de eurozone in dit scenario loopt vooral via het handelskanaal. Grondstofexporteurs worden zwaarder getroffen door de groeivertraging, maar de lagere grondstofprijzen dempen de terugval in de eurozone. Het derde scenario in de ECB-studie omvat een meer abrupte terugval van de Chinese economie, wat gepaard gaat met krappere financiële condities en hogere risicopremies. In dit scenario is echter niet noodzakelijkerwijs sprake van een langdurige afkoeling van de Chinese economie.
DNB heeft in 2015 tevens een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op specifiek de Nederlandse economie. In dit scenario wordt gerekend met een gemiddeld 3,5%-punt lagere jaarlijkse groei van de binnenlandse vraag in China, wat leidt tot 1%-punt lagere Chinese bbp-groei per jaar. Naast het handelskanaal zijn in dit scenario ook internationale vertrouwenseffecten op financiële markten en toenemende risico’s in opkomende economieën meegenomen. Een hogere risicopremie remt investeringen en een lagere wisselkoers voor opkomende economieën verslechtert de prijsconcurrentiepositie van Nederland. Voor Nederland vertaalt dit zich mede in een lagere groei van de relevante wereldhandel, waardoor de Nederlandse bbp-groei in het eerste en tweede jaar na de schok resp. 0,7%-punt en 0,5%-punt lager uitvalt. De effecten van dit scenario op de Nederlandse economie zijn ogenschijnlijk groot – hoger dan het hierboven genoemde tweede ECB-scenario, waarbij de ECB impact echter een gemiddelde is van 27 lidstaten, veelal met minder open economieën -. Daarbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat de precieze uitwerking van een mogelijke deconfiture van Evergrande, de gevolgen op de Chinese economie en uiteindelijke gevolgen op de Nederlandse economie op het moment van schrijven afhankelijk zijn van vele economische factoren, en dat de omvang van de transmissiekanalen sinds 2015 veranderd kan zijn.
In hoeverre zijn de Europese, en in het bijzonder de Nederlandse, economieën verweven met de Chinese markt? Kunt u een risicoanalyse naar de Kamer sturen met betrekking tot de kwetsbaarheid van Europese financiële markten in relatie tot China?
De Nederlandse economie is een open economie en daardoor sterk verbonden met het buitenland. Hierdoor profiteert Nederland van groei buiten de landsgrenzen, maar heeft het omgekeerd ook last van internationale onzekerheden. Met China heeft Nederland belangrijke banden op het gebied van handel. Zo is China de negende bestemming voor Nederlandse goederen en is China het tweede land van herkomst voor de import van goederen, aldus een studie van het CBS.9 Nederland is voor China een belangrijke toegangspoort naar Europese markten, met name dankzij de Rotterdamse haven.
In het algemeen is de directe betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. De totale financiële blootstelling van de rest van de wereld aan de Chinese economie betreft minder dan de helft van het Chinese BBP (ter vergelijking: Nederland heeft verplichtingen naar de rest van de wereld ter grootte van vijf keer het Nederlandse BBP). Een studie van de ECB uit 201810 stelt dat claims van Europese banken op China en Hong Kong ultimo 2016, na correctie voor interbancaire claims, slechts 1,5% van de totale uitzettingen bedroegen. Desondanks kan er sprake zijn van bredere gevolgen van een Chinese groeivertraging voor Europese financiële markten bijvoorbeeld als dit leidt tot een hogere onzekerheid over de mondiale groei.
Diverse instellingen hebben de afgelopen jaren inventarisaties gemaakt van de risico’s van een Chinese groeivertraging en de spillovers hiervan voor Nederland en Europa via het handelskanaal en het financiële kanaal. In het antwoord op vragen 5 en 11 heb ik een beschrijving gegeven van studies van DNB en de ECB die de gevolgen voor de Nederlandse en Europese economie hebben ingeschat op basis van scenario’s. Uit deze studies blijkt dat de spillovers via het financiële kanaal mede afhankelijk zijn van de mate waarin een Chinese groeivertraging gepaard gaat met mondiale vertrouwenseffecten. In het algemeen geldt dat zulke vertrouwenseffecten uitstraling hebben op de waardering van effecten en schuldpapier door verminderde vraag naar deze titels. Deze effecten doen zich vermoedelijk in eerste instantie voor bij Chinese partijen met hoge schuldniveaus, wat zich echter door kan vertalen naar andere opkomende economieën of risicovolle marktsegmenten via een hogere risk premiumvoor het aanhouden of verstrekken van financiering. Daarnaast is het denkbaar dat kredietratings omlaag worden bijgesteld vanwege negatieve financieel-economische prognoses voor bedrijven, wat een verder stuwend effect kan hebben op risk premia.
In hoeverre hebben u, de toezichthouders en Nederlandse financiële instellingen maatregelen getroffen om de risico’s ten aanzien van een afkoelende economie in China te beperken, sinds de waarschuwingen dat Evergrande mogelijk niet aan haar verplichtingen kan voldoen werden afgegeven in augustus?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 monitort DNB de situatie op de mondiale financiële markten en de blootstellingen van Nederlandse financiële instellingen op onder druk staande instellingen continu. Momenteel is de inschatting dat de blootstellingen minimaal zijn en dat de directe effecten op de instellingen en de financiële stabiliteit beperkt zijn.
Sinds de financiële crisis van 2008–2009 zijn in Europa en Nederland stappen gezet om de financiële sector weerbaarder te maken, zo is de kapitalisatie van banken bijvoorbeeld sterk verbeterd. Dit heeft de uitgangspositie van deze sector verbeterd en maakt dat zij eventuele impact van crises beter kunnen opvangen.
Slecht onderhouden huurwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Tienduizenden sociale huurwoningen in slechte staat en soms rijp voor de sloop»?1
Ja.
Bent u geschrokken van het feit dat zeker 80.000 sociale huurwoningen in Nederland flinke gebreken vertonen? Welke stappen gaat u zetten om dit aan te pakken?
Iedere huurder van een (sociale) huurwoning verdient een woning zonder gebreken, zodat het er prettig wonen is.
Op grond van de Woningwet kunnen gemeente, woningcorporatie(s) en huurdersorganisatie(s) prestatieafspraken maken over investeringen van een woningcorporatie in onderhoud en verduurzaming van hun woningvoorraad. Tevens heb ik voor de periode 2021–2025 volkshuisvestelijke prioriteiten vastgesteld. Eén daarvan betreft het investeren in een duurzame sociale woningvoorraad door aandacht voor kwaliteitsaspecten en inzet op isolatie en de energietransitie. Daarbij herken ik dat er verschillen zijn in de mate van onderhoud tussen woningcorporaties.
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft een indirecte rol ten aanzien van het toezicht op de kwaliteit van woningen. De Aw houdt risicogericht toezicht op het beleid en beheer van woningcorporaties en kan een woningcorporatie aanspreken als zij geen goed onderbouwd beleid heeft gericht op onderhoud en verbetering, of als zij dit beleid onvoldoende weet te realiseren. De conditiescores die ook in het genoemde artikel naar voren komen kunnen hierbij behulpzaam zijn. Door gebruik te maken van conditiescores kunnen woningcorporaties (en de Aw) de staat van hun woningen met elkaar vergelijken. Ook vormt de conditiemeting input voor het opstellen van de meerjarenonderhoudsplanning. Dit helpt zodoende om werkzaamheden te prioriteren.
Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen. Tevens hebben gemeenten de taak om te handhaven op de kwaliteit van woningen als dat nodig is.
Herkent u het beeld dat er grote verschillen zitten tussen corporaties? Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om te zorgen dat corporaties met matige en slechte woningen die woningen aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Was u ervan op de hoogte dat bijna de helft (49 procent) van alle woningen van corporatie Woonstad Rotterdam in categorie matig tot zeer slecht vallen? Was u ervan op de hoogte dat 44% van de woningen van Woningbedrijf Velsen en ProWonen matig tot zeer slecht is? Zo ja, wat heeft u gedaan?
Woonstad Rotterdam2 en ProWonen3 hebben inmiddels beide een bericht gepubliceerd waarin zij uiteenzetten dat de kwaliteit van hun bezit beter is dan blijkt uit de conditiescores die ze hebben aangeleverd.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de aangenomen kamermoties Beckerman en Koerhuis over een aanpak voor schimmel- en vochtproblemen2 en over de aanpak van schimmel- en vochtproblematiek laten gelden in het hele land3? Deelt u de mening dat de uitvoering van deze moties nog onvoldoende is?
In mijn reactie op de aangenomen moties, Kamervragen en in debatten met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik het volstrekt eens ben met de noodzaak om vocht- en schimmelproblemen aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen hiervan vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. Die aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Het aanpakken van vocht- en schimmelproblemen vraagt blijvend aandacht. In het WoON2021 zijn uitgebreide vragen opgenomen over vocht- en schimmel in woningen. De resultaten hiervan worden voor de zomer van 2022 gepubliceerd. Op basis hiervan kunnen wellicht nieuwe inzichten volgen die helpen bij de aanpak.
Bent u bereidt met een aanpak te komen om te zorgen dat alle huurders recht hebben op een huis van goede kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Alle gebouweigenaren dienen aan de geldende bouwvoorschriften te voldoen. In artikel 204, tweede lid artikel en 206 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is daarnaast geregeld dat de huurder recht heeft op huurgenot en dat de verhuurder op een verzoek van de huurder gebreken dient te verhelpen, tenzij dit redelijkerwijs niet van de verhuurder kan worden verwacht. Daarmee is gewaarborgd dat huurders recht hebben op een woning van goede kwaliteit.
Als een huurder van mening is dat een woning gebreken vertoont kan hij/zij zich tot de rechter of Huurcommissie richten. De Huurcommissie kan gelet op de aard van de gebreken tot de conclusie komen dat de huurder recht heeft op een verlaging van de huur tot het gebrek is verholpen. Vaak verhelpt de verhuurder het gebrek door deze financiële prikkel. Indien dit niet gebeurt, kan de huurder herstel vorderen bij de rechter of onder voorwaarden de gebreken zelf verhelpen en de kosten hiervan op de verhuurder verhalen.
Ook vanuit de gemeente wordt ingezet om de onderhoudssituatie van woningen te verbeteren. Zo kan de gemeente door middel van handhaving de verhuurder dwingen de onderhoudssituatie van huurwoningen te verbeteren. Middels het wetsvoorstel Goed verhuurderschap dat in voorbereiding is wil ik gemeenten meer mogelijkheden geven om op misstanden op de huurmarkt te handhaven. Daarmee krijgen gemeenten bijvoorbeeld meer grip op slechte onderhoudssituaties bij particuliere huurwoningen. Huurders hebben dus verschillende mogelijkheden om goed onderhoud af te dwingen.
Deelt u de mening dat huurders (te) weinig mogelijkheden hebben om achterstallig onderhoud van hun woning af te dwingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe lang zijn momenteel de wachttijden voor de huurcommissie?
De gemiddelde wachttijden bij de Huurcommissie verschillen per soort geschil en wanneer deze zijn ingediend. Geschillen over achterstallig onderhoud vallen onder de zogeheten gebrekengeschillen. Voor de behandeling van deze soort geschillen gold over 2020 een gemiddelde wachttijd van circa 200 dagen. Voor gebrekengeschillen die in 2020 met een voorzitters- of commissieuitspraak zijn afgedaan gold een gemiddelde wachttijd van circa 239 dagen. Het is de verwachting dat deze wachttijden over 2021 lager zullen uitvallen. De definitieve wachttijden over dit jaar worden met het jaarverslag van de Huurcommissie gepubliceerd.
De Huurcommissie werkt er hard aan om de wachttijden voor alle zaaksoorten te verkorten, zodat huurders en verhuurders eerder duidelijkheid krijgen over hun geschil. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd,9 is het de verwachting dat de achterstanden van de Huurcommissie in 2021 kunnen worden teruggedrongen naar een reguliere werkvoorraad. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2022 informeren over de resultaten van het actieplan «Aanpak achterstanden» in 2021.
Deelt u de mening dat het ondoenlijk is als al deze huurders met een matige of slechte woning zelf naar de huurcommissie moeten?
Een huurder en verhuurder die samen een contract aangaan, hebben wederzijdse rechten en plichten, onder andere met betrekking tot een goede onderhoudssituatie. Ik vind het logisch dat een huurder die last ondervindt van een slechte onderhoudssituatie hierover in eerste instantie in gesprek gaat met de verhuurder. Zo kunnen beide partijen de problemen onderling oplossen. Lukt het onderling oplossen van de problematiek niet, dan kan alsnog een onafhankelijke partij in het proces worden betrokken, zoals de Huurcommissie. Indien het probleem niet door de Huurcommissie kan worden opgelost, staat de weg naar de rechter open of kan de gemeente handhaven op de onderhoudssituatie.
Het is evenwel logisch dat het niet enkel aan individuele huurders kan worden gelaten om onderhoudsproblematiek aan de kaak te stellen. Daarom voer ik beleid om verhuurders te stimuleren voldoende aandacht te besteden aan goed onderhoud van hun woningen, zoals in mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 5 heb toegelicht.
Ziet u mogelijkheden om de huur van mensen met een woning van matige of slechte kwaliteit automatisch te verlagen tot het moment dat de woning van voldoende kwaliteit is? Zo ja, op welke termijn kunt u dit doorvoeren? Zo nee, waarom niet?
De Huurcommissie kan per uitspraak de huur van woningen waar sprake is van een gebrek tijdelijk verlagen, tot de situatie is verholpen. Voor een dergelijke uitspraak moet de Huurcommissie per individuele zaak bekijken wat de relevante omstandigheden zijn. Een geautomatiseerde huurverlaging is op basis van het huidige wettelijke stelsel niet mogelijk.
Hoe staat u tegenover het voorstel om een «APK» (periodieke kwaliteitskeuring) voor huurwoningen in te voeren?
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor huurwoningen. Dit zou een enorme operatie zijn en het zou ook leiden tot een heleboel keuringen van woningen waar helemaal geen problemen zijn. Ik zet daarom in op maatwerk. Voor heel specifieke veiligheidsrisico’s kan ik wel een gerichte onderzoeksplicht instellen, wat eerder gebeurd is voor bijvoorbeeld de constructieve veiligheid van galerijvloeren van oude galerijflats.
Voor corporaties is onderhoud de basis van hun activiteiten. Er wordt geïnvesteerd in regulier onderhoud, bij mutatie en bij reparatiewerkzaamheden. Evenals het renoveren en vernieuwen van verouderde sociale huurwoningen. De instandhoudingskosten, dat is de optelsom van de kosten voor onderhoud en investeringen in woningverbetering samen, zijn over de afgelopen vijf jaar gestegen. Uit de Aedes benchmark blijkt in de laatste vijf jaar sprake te zijn van een stijging van de instandhoudingskosten. Het gaat om een stijging van 4,8 miljard euro in 2015 naar 7,2 miljard euro in 2019. Medio november zullen de cijfers uit de Aedes benchmark over 2020 worden gepubliceerd.
De plannen van het Ommelander Ziekenhuis Groningen om deel te willen nemen in een zonnepark |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) om deel te willen nemen in een zonnepark?1
Naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen is contact opgenomen met OZG en PowerField om meer informatie over het betreffende plan te verkrijgen. Het ziekenhuis laat weten door projectontwikkelaar PowerField benaderd te zijn om de ontvangende partij te zijn van een schenking ter waarde van € 20 miljoen indien het zonnepark daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het ziekenhuis investeert zelf niet in het zonneproject. PowerField geeft aan dit aanbod te hebben gedaan om invulling te geven aan de verplichting om opbrengsten van zonneparken deels terug te laten stromen naar de omgeving. De schenking wordt alleen gedaan als het zonnepark daadwerkelijk tot stand komt. Er zou geen sprake zijn van een al uitgewerkte juridische «deal».
Het ziekenhuis heeft tevens laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark niet doorgaat. Wel zou de financiële bijdrage volgens het ziekenhuis van grote betekenis kunnen zijn voor het meerjarenplan «Ommelander op koers» dat medio 2020 in uitvoering is genomen om de duurzame financiële toekomst van het ziekenhuis zeker te stellen.
Overigens is er geen sprake van een wettelijke verplichting om opbrengsten terug te laten stromen naar de omgeving. Wel is er in het Klimaatakkoord een algemeen streven voor 2030 vastgelegd van 50% lokaal eigendom bij projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land. Het lijkt erop dat PowerField deze schenking als een alternatieve invulling beschouwt van dit algemeen streven.
Vindt u het tot de taken van een ziekenhuis behoren om op welke manier dan ook financieel betrokken te zijn bij het ontwikkelen van een zonnepark?
Het behoort niet tot de taken van een ziekenhuis om financieel betrokken te zijn bij een te ontwikkelen zonnepark op gronden van derden. Iets anders is het zorgen voor zonnepanelen op het eigen dak of eigen gronden direct grenzend aan het ziekenhuis (zoals bijvoorbeeld boven het parkeerterrein). Dit wordt van Rijkswege ondersteund, via de aanpak van verduurzaming maatschappelijk vastgoed.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen zorg moeten leveren en geen energieleverancier moeten zijn?
Ja, het is uiteraard de primaire taak van ziekenhuizen om zorg te leveren. Daarbij wel de volgende kanttekening. In het kader van de energietransitie (minder fossiele en meer duurzame energie), de afspraken uit het klimaatakkoord Gebouwde Omgeving en de Green Deal Duurzame Zorg voor een Gezonde Toekomst, beraden steeds meer ziekenhuizen zich over hun huidige en toekomstige behoefte aan energie en levering daarvan. Het zelf opwekken van hernieuwbare energie in of rond de eigen gebouwen, bijvoorbeeld door middel van zonnepanelen, warmtepompen of technieken voor koude-en warmteopslag, past daar bij. Daarbij kan zich de situatie voordoen dat in bepaalde perioden meer energie wordt opgewekt dan het ziekenhuis zelf nodig heeft en de restenergie aan andere partijen wordt geleverd. In het kader van de energietransitie waar Nederland voor aan de lat staat is het kabinet niet tegen dit soort ontwikkelingen, zolang de primaire taak van een zorgaanbieder hier niet onder lijdt.
Deelt u de mening dat er geen koehandel mag plaatsvinden in de zin dat alleen als het zonnepark er komt, het ziekenhuis openblijft?
Ja. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft het OZG laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark niet doorgaat.
Deelt u de mening dat zonnepanelen zoveel mogelijk op daken geplaatst moeten worden en niet in het open landschap? Wat vindt u van de plannen om een park van maar liefst 500 voetbalvelden in de prachtige Graanrepubliek te plaatsen? Bent u bereid zich hiertegen uit te spreken?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het lokale bevoegd gezag om een afweging te maken met betrekking tot locatiekeuzes voor zonnepanelen. Wel heeft het Rijk een voorkeursvolgorde voor zon-PV (fotovoltaïsche zonnepanelen) vastgelegd in de NOVI (Nationale Omgevingsvisie) waarmee de voorkeur uitgaat naar meervoudig ruimtegebruik zoals zon op daken om daarmee vruchtbare landbouwgronden en natuur zoveel mogelijk te ontzien. Met de voorkeursvolgorde kan het lokaal bevoegde gezag mogelijkheden voor het toepassen van zon-PV tegen elkaar afwegen op het moment dat men invulling wil geven aan de regionale en lokale opgave voor hernieuwbare energie. Om die reden heeft de voorkeursvolgorde zon een nadrukkelijke plaats in het proces van de Regionale Energiestrategieën (RES). Deze voorkeursvolgorde houdt echter geen volgtijdelijkheid in. De verkenning kan uitwijzen dat er ook zon-PV op gronden nodig zijn om de opgave te realiseren en in dat geval kan worden begonnen met het gelijktijdig benutten van gekozen mogelijkheden op veld en op dak.
Bent u bereid het OZG financieel te steunen, zodat dit gloednieuwe ziekenhuis uit de financiële gevarenzone komt?
Het kabinetsbeleid met betrekking tot zorgaanbieders in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief «Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen» van 11 oktober 20192. Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten. Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Als een aanbieder financiële problemen heeft moet hij in gesprek gaan met de zorgverzekeraars en andere betrokkenen, zoals financiers, om een passende oplossing zoeken. Betrokkenheid van het Ministerie van VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, heeft het OZG laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark er niet komt. Wel vinden er gesprekken plaats tussen het OZG en de zorgverzekeraars over het toekomstbestendig maken van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd3. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars, heeft mij desgevraagd laten weten dat deze gesprekken constructief verlopen.
Snapt u dat de terugkomende berichten over financiële zorgen leiden tot zorgen bij personeel en inwoners in Oost-Groningen, temeer daar de aanrijtijden nu al niet worden gehaald? Bent u bereid te garanderen dat het OZG niet sluit?
Uiteraard begrijpt het kabinet dat berichten over financiële problemen bij een ziekenhuis leiden tot zorgen bij personeel en inwoners. Zoals ook in de antwoorden op de vorige vragen aangegeven is er bij het OZG echter geen sprake van een dreigend faillissement. In algemene zin kunnen wij nooit garanderen dat een individueel ziekenhuis voor altijd in zijn huidige vorm blijft bestaan. Wat we wel kunnen garanderen, is dat er altijd genoeg kwalitatief goede en bereikbare zorg beschikbaar is voor de inwoners van Oost-Groningen.
Het artikel ‘Ambulances Noorden komen vaker te laat’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ambulances Noorden komen vaker te laat»?1
Ja.
Klopt het dat ambulances de landelijk norm niet halen in het Noorden?
In mijn brief van 13 september 20213 heb ik u laten weten dat de NZa heeft geconstateerd dat het percentage ambulances dat in 2020 binnen 15 minuten na aanname van een A1-melding ter plaatse is bij 6 van de 25 Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s) voldoet aan de streefnorm van 95% of deze benadert; gelijk aan de situatie in 2019. Bij 15 van de 19 RAV’s die deze streefnorm niet behalen, is dit percentage in 2020 gedaald ten opzichte van 2019. Dit is ook het geval voor de RAV’s in het Noorden.
De NZa heeft met de zorgverzekeraars in de betreffende regio’s gesproken over de geconstateerde daling van de responstijdpercentages en concludeert dat er diverse oorzaken zijn voor de daling, die alle terug te leiden zijn naar de COVID-19 pandemie. Volgens zowel de zorgverzekeraars als de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zijn er op basis van de bij hen beschikbare informatie geen aanwijzingen dat deze daling tot een risico heeft geleid voor de toegankelijkheid of kwaliteit van zorg.
Deelt u de mening dat iedereen in Nederland recht heeft op tijdige spoedeisende zorg en dat dat nu voor Groningen, Fryslân en Drenthe niet geregeld is?
Iedereen in Nederland heeft recht op tijdige spoedeisende zorg. Zoals ook in het artikel wordt aangegeven kunnen patiënten met levensbedreigende aandoeningen altijd terecht op de spoedeisende hulp (SEH). Wanneer een SEH een time-out instelt, is dit voor de ambulancedienst een signaal dat het erg druk is op de SEH en dat patiënten met niet-levensbedreigende aandoeningen beter naar een ander ziekenhuis kunnen worden gebracht.
Er worden diverse inspanningen geleverd om de drukte in de acute zorg te monitoren. Voor de acties die hierop worden ingezet verwijs ik naar de commissiebrief4 over dit onderwerp en de beantwoording van de vragen van de leden Aukje de Vries en Van den Hil (beiden VVD)5.
Wat gaat u op korte termijn doen om hier wat aan te doen? Hoe zorgt u ervoor dat mensen hierdoor niet nodeloos zieker worden of nog iets ergers overkomt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht geven in hoe vaak de afgelopen tijd is voorgekomen dat de norm van een kwartier aanrijtijd niet is gehaald, op welke plekken dat precies was en wanneer dat is opgelost?
Zie het antwoord op vraag 2. De ambulancesector heeft zich met het Actieplan ambulancezorg tot doel gesteld de inzet van ambulancezorg te optimaliseren. Het actieplan richt zich op alle facetten van ambulancezorg en op acute zorg. Denk hierbij aan het optimaliseren van het triageproces, samenhang van werkwijzen binnen de acute zorg, zorgcoördinatie en informatiedeling. Een objectief en meetbaar kwaliteitskader draagt bij aan de verdere verbetering van de kwaliteit van ambulancezorg. Naast de landelijke en regionale actieplannen op het gebied van arbeidsmarktknelpunten initieert de ambulancesector ook sectorspecifieke acties die moeten bijdragen aan het oplossen van de personele schaarste.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, aangezien elke dag niet zeker zijn van spoedeisende zorg er immers een teveel is?
Ja.
Het bericht dat er mogelijk tientallen miljoenen publieke gelden voor coronatesten naar bedrijven in belastingparadijzen zouden zijn gevloeid |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote coronatester kiest frontaal de aanval op de overheid»?1
Ja.
Beschikt u over aanwijzingen dat er inderdaad publiek geld voor coronatesten via «witwasbanken» naar belastingparadijzen is gevloeid? Zo ja, waar bestaan die aanwijzingen uit? Is daarmee publiek geld verkwanseld? Zo nee, gaat u daar onderzoek naar doen?
Nee, ik beschik niet over dergelijke aanwijzingen en heb dus ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te doen. Uiteraard controleert de overheid facturen van leveranciers zoals testbedrijven zorgvuldig of deze overeenkomen met de geleverde prestaties voordat deze betaald worden. Ook met Stichting Open Nederland hebben wij afspraken gemaakt over de controles die zij uitvoeren bij de door hen gecontracteerde testaanbieders.
Biedt de informatie die de twee in het bericht genoemde ondernemers met de plaatsvervangend directeur-generaal van het Ministerie van VWS hebben gedeeld aanleiding om te veronderstellen dat publiek geld voor coronatesten naar belastingparadijzen is weggevloeid of voor andere doelen dan coronatesten is aangewend? Zo ja, wat is de aard van die informatie en wat heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het artikel is aangegeven heeft er inderdaad een gesprek plaatsgevonden met de genoemde ondernemers. Dit gesprek heeft geen aanleiding gegeven om te onderzoeken of publiek geld is weggevloeid, omdat in het gesprek geen feitelijk bewijs is overlegd. Als de genoemde ondernemers informatie hebben dat er ergens sprake is malversaties ga ik er vanuit dat zij hun burgerplicht doen en aangifte doen.
Kunt u uitsluiten dat publiek geld voor coronatesten naar belastingparadijzen is gevloeid of niet voor dat doel is gebruikt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het oplopende tekort aan studentenwoningen |
|
Laura Bromet (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat vindt u van het feit dat er actueel 22.000 studentenwoningen tekort zijn en dat de komende jaren dat tekort niet zal worden opgelost?
Zoals ik in mijn brief aan Uw Kamer heb aangegeven, is de afgelopen jaren stevig ingezet op meer woonruimte voor studenten om de tekorten terug te dringen. De verwachting is dat er in de periode tot en met 2025 ongeveer 21.500 extra wooneenheden bij komen in de grootste studiesteden. Vorig jaar heb ik aangegeven dat we het tekort aan woonruimte voor studenten iets aan het inlopen waren. Dit jaar zien we dat de instroom van studenten naar alle waarschijnlijkheid de komende jaren hoger uitkomt dan eerder is ingeschat. De eerste ramingen laten een forse toename zien in het aantal inschrijvingen, zowel van Nederlandse als van internationale studenten. Dit betekent dat we meer moeten doen om het tekort in te lopen. Zoals ik in het Commissiedebat van 16 september jl. heb aangegeven ga ik met de partijen in gesprek om het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting te actualiseren en de ambitie te vergroten. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een gezamenlijk actieplan van het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studenten.
Deelt u de mening dat de 50 miljoen euro die beschikbaar is voor alle aandachtsgroepen veel te weinig is om het grote tekort aan studentenhuisvesting op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar en dit jaar is er 50 miljoen beschikbaar gesteld voor extra huisvesting voor aandachtsgroepen. De beschikbare middelen in de regeling die binnenkort opengaat1 zijn beperkt en worden ingezet voor verschillende doelgroepen die ieder te maken hebben met vaak nijpende huisvestingsproblematiek. We lossen het woningtekort voor deze groepen hiermee niet op, maar kunnen met deze regeling naar verwachting toch 10.000 betaalbare woonruimtes helpen realiseren.
Vindt u het acceptabel dat onder meer door het enorme tekort aan studentenwoningen veel studenten meer dan de helft van hun inkomen besteden aan huur? Zo nee, waarom bent u niet bereid om meer actie te ondernemen om het tekort op te lossen?
De betaalbaarheid van wonen staat voor verschillende groepen onder druk, waaronder studenten. Ik deel de mening dat het niet goed is als studenten teveel betalen voor een woning. Daarom is er de afgelopen jaren ook een campagne geweest in zowel het Nederlands als Engels om studenten te wijzen op hun rechten en de weg naar de Huurcommissie. Daarnaast heb ik me de afgelopen jaren sterk ingezet om de bouw van woningen te vergroten en woningen meer betaalbaar te maken door onder andere diverse maatregelen om de stijging van huurprijzen te beperken. Dit jaar zijn de huren van studentenkamers bevroren naar aanleiding van de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 35 488, nr. 13).2
Kunt u aangeven waarom u in uw brief over studentenhuisvesting van 7 september jl.1 aangeeft dat het aan een nieuw kabinet is om de inzet te versterken in plaats van nu al meer actie te ondernemen om het tekort op te lossen? Vindt u dit uit te leggen aan al die studenten die nu noodgedwongen flinke afstanden moeten reizen of op een luchtbed moeten slapen? Zo nee, waarom neemt u dan niet meer initiatief om extra studentenwoningen te bouwen?
De afgelopen jaren hebben we stappen gezet met het actieplan en met de regeling voor aandachtsgroepen. Zoals ik in de brief aan uw Kamer aangeef leken we vorig jaar het tekort voorzichtig in te lopen. Het beeld van dit jaar met de nieuwe ramingen is echter anders. Het is duidelijk dat er meer nodig is. Zoals ik ook bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven heb ik in het Commissiedebat van 16 september jl. aangegeven dat ik niet stil blijf zitten in afwachting van een nieuw kabinet maar met alle stakeholders op dit terrein in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting ga spreken over een actualisatie van het Actieplan. Tegelijkertijd heb ik bij het antwoord op vraag 2 ook aangegeven dat de huidige middelen vanuit het Rijk niet voldoende zullen zijn, voor meer structurele oplossingen is dan ook een nieuw kabinet aan zet.
Waarom vindt u het acceptabel dat het tot tenminste 2028 duurt voordat een oplossing überhaupt in zicht komt? Studenten moeten toch ook op een fatsoenlijk dak boven het hoofd kunnen rekenen?
Binnen het kader van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting worden er afspraken gemaakt op lokaal niveau om studentenwoningen te bouwen. Doel van het actieplan is te zorgen dat vraag en aanbod beter met elkaar in evenwicht komen. Zo zijn er in 2019 bijna 8.000 nieuwe woningen gerealiseerd. Het kabinet roept lokale partijen op om afspraken te maken over het bijbouwen van extra studentenwoningen en daarmee niet te wachten. Bouwen kost tijd, waardoor het inlopen van het tekort ook tijd kost. Ik deel dat het tempo omhoog moet zodat we stap voor stap het tekort inlopen. Tegelijkertijd is er ook meer aandacht nodig voor het opvangen van de piekvraag in september en communicatie richting studenten om toestanden zoals we dat dit jaar bij aanvang van het studiejaar weer zien in de toekomst zoveel als mogelijk te voorkomen.
Deelt u de mening dat er een aparte regeling moet komen voor studentenhuisvesters, vergelijkbaar met het volkshuisvestingsfonds, zodat zij op korte termijn meer studentenwoningen kunnen bouwen? Staat u open voor een dergelijke regeling? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat de huidige middelen voor meer huisvesting van aandachtsgroepen niet voldoende zijn. Ik vind het echter niet wenselijk om voor verschillende aandachtsgroepen aparte regelingen in te richten. Afgelopen juli heeft commissie Ter Haar een advies uitgebracht over de huisvesting van kwetsbare groepen. Dit rapport geeft aan dat een integrale benadering van het vraagstuk noodzakelijk is om verdringing en onderlinge concurrentie te voorkomen. Met het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting hebben de partijen en ik gezamenlijk ingezet op het versterken van het lokale overleg tussen gemeenten, studentenhuisvesters, studenten en onderwijsinstellingen. Mijn conclusie is dat er hierdoor meer werk is gemaakt van studentenhuisvesting doordat lokale partners elkaar beter hebben kunnen vinden.
Schatkistbankieren door zorginstellingen. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief heeft verzonden aan Jeugdzorg Nederland over het niet toelaten van zorginstellingen tot schatkistbankieren? Zo ja, bent u bereid deze, na toestemming van Jeugdzorg Nederland, te delen met de Kamer?
Ja, bijgevoegde briefwisseling1 heeft tussen de directeur van Jeugdzorg Nederland en de directeur Jeugd van het Ministerie van VWS plaatsgevonden. Jeugdzorg Nederland stemt ermee in dat ik deze brieven deel met de Kamer.
Waarom worden zorginstellingen, zoals jeugdzorgorganisaties, niet toegelaten tot het vrijwillig schatkistbankieren, terwijl onderwijsinstellingen wel toegelaten worden?
De beleidsdoelstelling van het schatkistbankieren is verwoord in artikel 12 van de begroting van Financiën en Nationale Schuld en luidt «Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd». Hieruit volgt dat rechtspersonen die publieke (liquide) middelen beheren in aanmerking kunnen komen voor vrijwillig schatkistbankieren indien risicoarm beheer van deze middelen wenselijk is.2 Rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) zijn in de basis verplicht om deel te nemen aan schatkistbankieren zoals vermeld in artikel 5.2 van de Comptabiliteitswet 2016. Hoewel onderwijsinstellingen over het algemeen RWT’s zijn en daarmee in de basis verplicht zouden moeten schatkistbankieren, zijn onderwijsinstellingen in het verleden op basis van artikel 5.2, tweede lid, onderdeel e, van de Comptabiliteitswet 2016 uitgezonderd van deze verplichting. Bekostigde onderwijsinstellingen hebben sinds de invoering van het schatkistbankieren voor RWT’s in 2004 op vrijwillige basis kunnen schatkistbankieren. We zien dat steeds meer onderwijsinstellingen van die mogelijkheid gebruikmaken.
Zorginstellingen zijn – over het algemeen – geen RWT en kunnen om die reden niet verplicht aangewezen worden om te schatkistbankieren. In het geval van zorginstellingen zijn zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg. Het onderbrengen van dit type instellingen in het schatkistbankieren is, uitgaande van de gemiddelde zorginstelling, tegenstrijdig met de criteria en wetsbepalingen zoals vastgelegd in de Comptabiliteitswet 2016.
Om in aanmerking te komen voor schatkistbankieren op vrijwillige basis spreekt de Comptabiliteitswet 2016 namelijk nadrukkelijk over rechtspersonen die (liquide) publieke middelen in beheer hebben, waarvan het wenselijk is dat deze middelen risico-arm worden beheerd. De rechtsvorm, de zorgtaakstelling (die in geval van Jeugdzorg vaak bij gemeenten ligt en niet bij de instelling zelf), maar ook Europese regelgeving rondom staatssteun en mededinging voorkomen deelname aan het schatkistbankieren voor dit soort instellingen.
Deelt u de mening dat zorginstellingen met schatkistbankieren minder geld kwijt zijn aan banken en meer overhouden voor het verlenen van zorg? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat zorginstellingen worden geconfronteerd met financiële risico’s zoals negatieve rente, zeker nu die met toegang tot schatkistbankieren weggenomen zouden kunnen worden?
Het is in de regelgeving vastgelegd dat de bodemrente die de staat rekent voor het schatkistbankieren niet lager mag zijn dan 0%. In de huidige lage renteomgeving heeft schatkistbankieren financiële voordelen voor deelnemers omdat banken veelal vanaf een bepaalde grenswaarde een negatieve rente rekenen over deposito’s. Ik realiseer me dat dit als een vervelende ontwikkeling kan worden ervaren, tegelijkertijd bevinden we ons in een klimaat van historisch lage rentes. Zoals ook genoemd in de eerdere beantwoording op de vragen van de heer Nijboer3 over de invloed van negatieve rente op zorg- en onderwijsinstellingen (ingezonden op 2 februari 2021), hebben zorginstellingen net als bedrijven en vermogende consumenten te maken met negatieve effecten van het lagerenteklimaat, maar ervaren zij tegelijkertijd ook positieve effecten. Zo hoeft er bijvoorbeeld minder rente over nieuwe leningen betaald te worden.
Het is niet vast te stellen hoe de lage rente netto gezien doorwerkt in de financiële positie van specifieke zorginstellingen. Verder bestaat er voor zorginstellingen de mogelijkheid om hun leningenportefeuille verder te optimaliseren bij hun reguliere financiers in de markt. Bijvoorbeeld voor grote zorginstellingen is dat ook mogelijk bij de Europese Investeringsbank (EIB). De EIB verstrekt langlopende leningen tegen relatief lage rentes, omdat ze dat geld zelf tegen lage rentetarieven kan lenen op de kapitaalmarkt.
Onder welke voorwaarden zouden zorginstellingen toegelaten kunnen worden tot schatkistbankieren? Hoe kunnen de risico’s hierbij beperkt worden? Kunnen vergelijkbare voorwaarden als voor onderwijsinstellingen worden gehanteerd?
In het beleid voor het (vrijwillig) schatkistbankieren zijn de criteria in de Comptabiliteitswet 2016 leidend. Deze wetgeving wordt gebruikt om individuele aanvragen te beoordelen voor vrijwillige of verplichte deelname aan het schatkistbankieren.
Er wordt niet gestuurd op deelname van bepaalde sectoren en ook niet op het aantal organisaties dat deelneemt aan schatkistbankieren. Sinds begin 2020 zien we een toestroom aan aanmeldingen en toelatingen tot het schatkistbankieren. Elke aanvraag wordt nauwkeurig afgewogen en op individuele basis beoordeeld binnen het bestaande juridische kader. Gegeven de huidige inrichting van het zorgstelsel, de criteria in de Comptabiliteitswet 2016 en Europese regelgeving rondom staatssteun en mededinging is deelname voor instellingen in het zorgstelsel, zoals ook is aangegeven in de brief naar Jeugdzorg Nederland, niet mogelijk. Gegeven deze criteria en nationale en Europese regelgeving zien wij ook geen mogelijkheden om de voorwaarden voor het schatkistbankieren verder te verruimen.
Bent u bereid in kaart te brengen hoe zorginstellingen toegelaten kunnen worden tot schatkistbankieren, zodat zorginstellingen zich volledig kunnen richten op het verlenen van zorg en niet worden gestraft voor het aanhouden van veilige buffers?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u dit ook doen voor andere (semi-)publieke instellingen? En voor goede doelenorgansaties? Waarom niet?
Er zijn diverse (semi-)publieke instellingen die deelnemen aan het schatkistbankieren, op zowel verplichte als vrijwillige basis, afhankelijk van hun rechtsvorm en of ze publieke middelen beheren. De instellingen die aan deze criteria, zoals uitgezet in de Comptabiliteitswet, voldoen moeten in sommige gevallen verplicht, en kunnen in sommige gevallen vrijwillig deelnemen aan schatkistbankieren. Goededoelenorganisaties beheren overwegend geen publieke liquide middelen en zijn om die reden uitgesloten van deelname.
Leeftijdsdiscriminatie door banken. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoge leeftijd mag toegang tot krediet niet blokkeren?»1
Ja.
Klopt het dat banken eenzijdig leningsvoorwaarden aanpassen wanneer klanten ouder worden? Zo ja, waarom doen zij dit?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft mij desgevraagd gemeld dat het bereiken van een bepaalde leeftijd aanleiding kan zijn om de financiële situatie van een consument weer te toetsen, en indien nodig de voorwaarden van het product aan te passen. De gedachte daarbij is dat banken klanten niet meer krediet moeten verstrekken dan voor die individuele klant passend is. De banken baseren zich bij dit beleid deels op het Klantbelang normenkader van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uit 2018 over consumptief krediet,2 dat is terug te vinden in de Gedragscode Consumptief Krediet van de NVB.3 Banken houden met die beoordeling onder andere rekening met zogeheten life events, zoals scheiden, pensioen en werkloosheid. Ik vind het van belang dat banken bij het aanpassen van de kredietvoorwaarden de belangen van de consumenten in acht nemen.
Deelt u de mening dat bij het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden louter wegens het bereiken van een bepaalde leeftijd sprake is van ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie?
Naar aanleiding van een vergelijkbare zaak, hebben de leden Alkaya en Van Kent (beiden SP) eerder schriftelijke vragen gesteld.4 Zoals ik in mijn beantwoording op hun vragen schreef, is discriminatie in Nederland verboden en zet het kabinet zich in om alle vormen van discriminatie tegen te gaan. Het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden kan tot doel hebben om overkreditering te voorkomen. Dat kan geoorloofd zijn. Wel ben ik van mening dat banken bij het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden oog moeten hebben voor de gevolgen daarvan voor de consument.
Onder welke voorwaarden kunnen banken eenzijdig kredietvoorwaarden aanpassen, en onder welke omstandigheden kan het blote feit van het bereiken van een bepaalde leeftijd daar aanleiding toe geven?
Banken mogen kredietvoorwaarden eenzijdig aanpassen, mits dit voorafgaand in de kredietovereenkomst is overeengekomen en banken consumenten over wezenlijke wijzigingen voorafgaand informeren. Het bereiken van een bepaalde leeftijd wordt, vanwege het aan leeftijd gebonden potentieel veranderende inkomen, door banken beschouwd als een factor van belang bij de beoordeling of een krediet passend is en ook in de toekomst blijft voor de consument. Voorkomen moet worden dat consumenten na een verandering in hun inkomen (door bijvoorbeeld pensionering) niet langer in staat zijn om hun krediet terug te betalen en als gevolg daarvan in de schulden terecht komen. Banken moeten daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen.
Als een consument het oneens is met de wijziging van de voorwaarden, kan de consument een klacht indienen bij de betreffende bank. Vervolgens kan de consument de klacht ook voorleggen aan de civiele rechter of het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Op welke schaal komt dit voor? Heeft u daar inzicht in?
Bij navraag heeft de NVB gemeld dat het specifieke beleid per bank verschillend is, maar dat de meeste banken rekening zullen houden met de pensioengerechtigde leeftijd van een consument, omdat dit impact kan hebben op de financiële situatie van die consument.
Wordt er toezicht gehouden op leeftijds- en andere vormen van discriminatie door toezichthouders als de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten; zo nee, waarom niet?
De AFM, De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) houden toezicht op de integere en beheerste bedrijfsvoering van banken. Dit omvat ook dat banken moeten waarborgen dat wetsovertredingen of andere handelingen die het vertrouwen in de financiële markten kunnen schaden worden tegengegaan. In het geval van misstanden die de bedrijfsvoering van banken raken, zouden de toezichthouders handhavend kunnen optreden. Als een consument een klacht heeft over een financieel product of financiële dienst – waaronder vermeende leeftijdsdiscriminatie – dan kan hierover melding worden gedaan bij de AFM. Daarnaast kan de consument de klacht ook voorleggen aan het Kifid of de civiele rechter.
Deelt u de mening dat bij het versoberen van voorwaarden altijd gekeken moet worden naar de individuele omstandigheden, nu het bereiken van een bepaalde leeftijd zeer weinig zegt over de kredietwaardigheid van een persoon?
Zoals ik in mijn beantwoording op vraag 2 heb aangegeven, voeren banken een beleid om overkreditering tegen te gaan. Het bereiken van een bepaalde leeftijd is een factor die daarin wordt meegewogen. Het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kan het inkomen van de consument veranderen en dat kan gevolgen hebben voor de kredietwaardigheid. Een bank mag een algemeen beleid voeren, maar moet daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen.
Bent u bereid met banken in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat leeftijdsdiscriminatie niet meer plaatsvindt en dat bij het versoberen van voorwaarden altijd gekeken wordt naar de persoonlijke omstandigheden van klanten?
Een bank mag om overkreditering tegen te gaan algemeen beleid voeren, maar moet daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen. Ik vraag banken dan ook om samen met de klant te kijken wat er wél mogelijk is op basis van de individuele situatie. Dit kan helpen bij het uitleggen waarom voorwaarden eenzijdig zijn aangepast en geeft de consument de mogelijkheid een passende oplossing te vinden. Dit is ook aan de NVB overgebracht.
Wilt u ervoor zorgen dat ouderen niet stelselmatig benadeeld worden door banken en zo nodig wettelijke maatregelen nemen? Zo nee, waarom niet?
Mijn beeld is niet dat ouderen stelselmatig door banken worden benadeeld en ik zie daarom geen noodzaak voor wettelijke maatregelen. Dat neemt niet weg dat het eenzijdig aanpassen van voorwaarden ervaren kan worden als een benadeling. Toch is het belangrijk dat banken beleid voeren om overkreditering tegen te gaan. Het gesprek tussen bank en klant om te kijken wat wel mogelijk is kan hierbij helpen. Indien een consument een klacht heeft, kan die klacht worden ingediend bij de desbetreffende bank. Daarnaast kan de consument de klacht ook voorleggen aan het Kifid of de civiele rechter.
Mensen die vermorzeld worden door de Belastingdienst. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vermorzeld in de raderen van de Belastingdienst»?1
Ja.
Deelt u de observatie dat uit de interviews het beeld rijst dat niet alleen bij Toeslagen, maar bij de gehele Belastingdienst (behalve Grote Ondernemingen wellicht) sprake is van meedogenloos en onpersoonlijk (invorderings)beleid?
In de Kamerbrief van 14 september 20202 constateerde ik o.a. dat de focus in beleid en uitvoering te veel is verschoven van burgers naar massale processen. Hierdoor is er te weinig focus op dienstverlening ontstaan, alsmede te weinig ruimte voor vakmanschap en te weinig ruimte voor het handelen met de menselijke maat bij de invordering van belastingschulden. In de interviews kunnen we lezen waar dit toe kan leiden. In de brief die samen met deze antwoorden aan u is verstuurd worden enkele van die verbeteringen genoemd als illustratie van de meer uitgebreide beschrijvingen die zijn te raadplegen in de documenten en brieven die eerder naar uw Kamer zijn gestuurd. Ook herijkt de Belastingdienst de invorderingsstrategie en -wetgeving waarover ik u in het najaar zal informeren.
Kunt u per casus analyseren of er volgens u iets is misgegaan, en wat er dan is misgegaan?
Aan de burgers en ondernemers uit het artikel zijn via de Volkskrant de contactgegevens verstrekt van de regisseur van het Stella-team van de Belastingdienst en Toeslagen. Alle situaties worden opnieuw bekeken door het Stella-team. Dit team vormt zich eerst een volledig beeld van de casus en bepaalt vervolgens welke maatwerk-oplossingen nog nodig of mogelijk zijn om deze mensen te helpen. De Belastingdienst zal uit de gesprekken met deze mensen lessen trekken voor de eigen werkwijze en de werking van wet- en regelgeving.
Binnen een week na het eerste gesprek vindt vervolgcontact plaats. Iedereen krijgt daarbij een vaste contactpersoon die hij of zij zelf ook kan benaderen. Gedurende dit traject blijven de contactpersonen in contact staan met de betrokkenen.
Inmiddels heeft het Stella-team contact met 11 van de 25 mensen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane gesproken met één van de betrokkenen.
Ik merk hierbij op dat ik om wettelijke redenen niet kan ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige, dan wel belastingschuldige.3 Ik zie in het artikel wel een aantal thema’s terug waar de Belastingdienst inmiddels diverse verbeteringen voor in gang heeft gezet. Over deze verbeteringen heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd. Dit gaat hier onder meer om de ambities om:
Kunt u voorts aangeven waarom dit is misgegaan en of dit voorkomen had kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen komen de schrijnende gevolgen voort uit wetgeving? Bent u bereid deze gevallen in kaart te brengen en dit te herstellen bij de behandeling van het Belastingplan?
Via de moties van Kamerlid Omtzigt4 en Kamerleden Ploumen en Jetten5 van 19 januari 2021 is eerder aan het Kabinet verzocht om uitgebreid te inventariseren op welke terreinen wetgeving hardvochtige effecten heeft op burgers. In de bijlage bij de kamerbrief van 29 juni 20216 is de Kamer geïnformeerd dat momenteel inbreng wordt opgehaald binnen de departementen en de daarbij horende uitvoeringsorganisatie. Hierbij is aangekondigd dat in het najaar de eerste resultaten bij elkaar zullen worden gebracht. Ook is aangekondigd dat dit jaar voor het eerst een Stand van de uitvoering voor de Belastingdienst wordt gemaakt, waarin signalen uit de uitvoering met beleidsmakers en politiek worden gedeeld. In het najaar wordt de eerste Stand van de uitvoering voor de Belastingdienst aan de Kamer verzonden.
Acht u de uitkomst in een van de in het artikel beschreven gevallen, waarin de werkgever zonder medeweten van de werknemer geen loonbelasting had afgedragen en de werknemer de enige was die verantwoordelijk gehouden werd, rechtvaardig? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit bij goeder trouw van de werknemer niet meer voor kan komen?
De Belastingdienst is in gesprek met deze burger en onderzoekt wat er is gebeurd en welke oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Het verhaal van deze mensen illustreert weer dat de burger meer centraal moet staan bij de dienstverlening van de Belastingdienst en dat de burger onvoldoende rechtsbescherming ervaart. Dit sluit tevens aan bij de bevindingen van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken.
Is het juist dat in een ander geval het salaris van vier buren bij een belastingplichtige werd opgeteld? Zo ja, hoe kan zoiets gebeuren en waarom wordt zo’n evidente fout niet hersteld?
De Belastingdienst is in gesprek met deze burgers en onderzoekt wat is gebeurd en welke oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Wanneer in individuele gevallen aantoonbare fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst, dan zal ik die vanzelfsprekend herstellen.
Is het juist dat in wederom een ander geval een gezin de dupe werd van een fout bij een andere overheidsorganisatie, namelijk de IND? Hoe kan voorkomen worden dat mensen hier slachtoffer van worden?
Ik kan omwille van de fiscale geheimhoudingsplicht7 niet in gaan op de persoonlijke situaties van de mensen genoemd in het artikel. In één van de casussen lijkt sprake te zijn van een samenloop van handelen van meerdere overheidsorganisaties, waaronder de IND. De afhankelijkheden tussen diverse overheidsorganisaties zijn groot. Beslissingen van de ene organisatie werken door naar de andere overheidsorganisatie. Ik onderken dat in deze situaties problemen kunnen ontstaan door de samenloop en afhankelijkheden. Het interdepartementale programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens biedt de mogelijkheid om casuïstiek waarbij sprake is van multiproblematiek, waar meerdere uitvoeringsorganisaties en/of gemeente bij betrokken zijn, gezamenlijk op te pakken. Bij casuïstiek waarbij een oplossing binnen de reguliere processen niet gevonden is, kan een beroep worden gedaan op het maatwerkloket en indien nodig ook op het Landelijk Escalatie Team (LET) voor casussen die via het maatwerkloket ook niet opgelost kunnen worden. Binnen het LET wordt niet alleen bekeken hoe de betreffende casus opgelost kan worden, maar wordt ook gezocht naar een structurele oplossing om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen. Binnen het LET worden nog weinig casussen besproken. Ik wil me de komende tijd inzetten om meer bekendheid te geven aan het LET door te werken aan het vroegtijdig signaleren en het aanmelden van casussen. Hierbij willen wij graag samen op trekken met andere organisaties en met hen hierover het gesprek aangaan.
Hoe kan het dat de fiscus zo meedogenloos invordert bij schulden die achteraf niet correct waren? Is de Belastingdienst zo overtuigd van zichzelf dat snoeiharde invordering gepast wordt geacht? Zou bij twijfel over schulden, of bij lopende procedures, niet juist terughoudend opgetreden moeten worden bij de invordering?
Voordat invorderingsmaatregelen worden genomen heeft een burger een reeks rechtsmiddelen die kunnen worden ingezet en die (kunnen) voorkomen dat invorderingsmaatregelen worden genomen. Ik ben me ervan bewust dat het inzetten van deze rechtsmiddelen veel van burgers vraagt, en dat sommige burgers niet het doenvermogen hebben om deze rechtsmiddelen in te zetten. De Belastingdienst voert verbeteringen door om hierbij beter te helpen. In lijn met de kabinetsreactie op de POK wordt de invorderingsstrategie van Belastingdienst en Toeslagen tegen het licht gehouden, in het bijzonder voor mensen die langdurig te maken hebben met hoge schulden. Ook wordt geïnventariseerd in welke gevallen de invorderingsmaatregelen van de Belastingdienst onredelijk streng kunnen uitpakken en welke verbeteringen in de uitvoering kunnen worden doorgevoerd. Het doel is om zo veel mogelijk mensen die in de knel dreigen te komen beter te helpen en problematische schulden zoveel mogelijk te voorkomen.
Ook door betere voorlichting over rechten en plichten van burgers, door eenvoudige en beter leesbare brieven, berichten en formulieren en door het verbeteren van de bereikbaarheid voor de burgers, zowel fysiek als digitaal, moeten alle burger beter hun weg kunnen vinden naar rechtsbescherming om zo ook invorderingsmaatregelen te voorkomen.
Deelt u de observatie dat keer op keer worden mensen verder in de problemen gebracht door stapeling van verhogingen, boetes, invorderingsrente en incassokosten, en deelt u de mening dat het onwenselijk is als deze stapeling het probleem wordt in plaats van de onderliggende oorspronkelijke vordering? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Ja, het kan voorkomen dat de uiteindelijke schuld aan de Belastingdienst voor een groot gedeelte bestaat uit boetes, rente en invorderingskosten. Wanneer die aanslagen onbetaald blijven, zal dat veelal leiden tot het in rekening brengen van rente en invorderingskosten.
Hoewel het systeem van opleggen van boetes, rente en invorderingsrente uit de wet volgt, kan dit in sommige gevallen leiden tot ongewenste situaties. In dat kader heeft de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken aanbevelingen gedaan voor het systeem van opleggen van ambtshalve aanslagen. Voor betalingsproblemen heeft de commissie de aanbeveling gedaan om een overheidsbreed sociaal incasso-beleid te voeren. In mijn brief van 22 april 2021 met daarin de reactie op het rapport van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken, heb ik toegezegd deze aanbevelingen te onderzoeken en de Kamer hierover in het najaar nader te informeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gedupeerden toegang krijgen tot betaalbare rechtsbijstand, ook als het geen toeslagenschulden betreft? Hoe gaat u er voorts voor zorgen dat betrokken advocaten een redelijke vergoeding krijgen voor hun werk?
Gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag kunnen sinds 1 maart 2021 via de Raad voor Rechtsbijstand kosteloze gefinancierde rechtsbijstand krijgen op grond van de subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag.
In zijn algemeenheid geldt op grond van de Wet op de rechtsbijstand (WRb) dat rechtsbijstand bij het maken van bezwaar bij de Belastingdienst niet mogelijk is, wanneer er alleen sprake is van een zogenoemd rekenkundig of feitelijk geschil. De aanname is dat hiervoor geen juridische bijstand noodzakelijk is.
Met ingang van 1 juli 2021 is de tijdelijke Regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid (Ratz) in werking getreden op grond waarvan, ondanks bovengenoemde uitzondering en onder bepaalde voorwaarden, burgers een (lichte) adviestoevoeging van een advocaat kunnen krijgen ter oplossing van hun probleem. De regeling wordt uitgevoerd door de Raad voor Rechtsbijstand. Voorafgaand brengt het Juridisch Loket aan de burger of advocaat advies uit of aan de voorwaarden wordt voldaan om in aanmerking te komen voor een adviestoevoeging, dan wel of het Juridisch Loket of een partij binnen het sociaal domein (rechts)hulp kan bieden. Het kabinet stelt ter uitvoering van de motie Klaver-Ploumen en de motie Van Nispen-Azarkan extra middelen ter beschikking voor een structureel betere vergoeding van advocaten, mediators en bijzondere curatoren werkzaam in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
Kunt u aangeven of in de beschreven gevallen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn nageleefd? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de toepassing en het beleid van de Belastingdienst ten aanzien van het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir?
De Belastingdienst moet zich in het contact met burgers en ondernemers gedragen in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir. De beoordeling of deze beginselen zijn nageleefd is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden per geval. Momenteel vinden de gesprekken met de burgers en ondernemers plaats. Vooralsnog heb ik te weinig inzicht in die feiten en omstandigheden om die beoordeling te kunnen maken.
Bent u bereid zich persoonlijk in te zetten om eindelijk recht te doen aan de mensen die genoemd worden in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de brief vermeld, heb ik de Belastingdienst opdracht gegeven alle situaties in zijn geheel opnieuw te bekijken. Aan de burgers en ondernemers uit het artikel zijn via de Volkskrant de contactgegevens verstrekt van de regisseur van het Stella-team van de Belastingdienst en Toeslagen. Het Stella-team bestaat uit behandelaren die breed en onafhankelijk naar de casuïstiek kijken en maakt hierbij gebruik van een groot netwerk van experts die kennis hebben van de processen binnen de Belastingdienst en Toeslagen. Zoals invordering, de verschillende toeslagen, inkomstenbelasting, als ook klachten en mediation.
Het Stella-team vormt zich eerst een volledig beeld van de casus en bepaalt vervolgens welke maatwerk-oplossingen nog nodig of mogelijk zijn om deze mensen te helpen. De Belastingdienst zal uit de gesprekken met deze mensen lessen trekken voor de eigen werkwijze en de werking van wet- en regelgeving.
Binnen een week na het eerste gesprek vindt vervolgcontact plaats. Iedereen krijgt daarbij een vaste contactpersoon die hij of zij zelf ook kan benaderen. Gedurende dit traject blijven de contactpersonen in frequent contact staan met de betrokkenen.
Inmiddels (naar de stand van 2 september) hebben 11 van de 25 mensen contact gezocht met het Stella-team. Vanwege de omvang en diversiteit van de casuïstiek zal het enige tijd vergen om alles goed uit te zoeken.
De subsidie Verduurzaming en Verbetering voor gedupeerden in Groningen, die binnen 5 dagen op is. |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u er van op de hoogte dat het budget van dit jaar voor de subsidie Verduurzaming en Verbetering Groningen binnen vijf dagen op is?1 Wat is hier op uw reactie?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Het is een goed teken dat veel eigenaren gebruik maken van de subsidieregeling die wordt uitgevoerd door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN). De regeling heeft voor particuliere eigenaren die binnen het aardbevingsgebied wonen, maar wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen (Blok E1), vijf dagen opengestaan voor het subsidieplafond voor dit jaar is bereikt. Dit jaar was € 75 mln. beschikbaar, waar door meer dan 8.100 eigenaren een aanvraag hebben ingediend. Eigenaren die dit jaar nog geen aanvraag hebben ingediend, kunnen in de volgende ronde hun aanvraag indienen. Dit jaar was er € 75 mln. beschikbaar, volgend jaar is € 150 mln. beschikbaar en in 2023 nogmaals € 75 mln. Er is in overleg met maatschappelijke organisaties voor gekozen om de subsidie over drie jaar verspreid open te stellen om eigenaren, die nu nog niet weten welke maatregelen zij aan hun huis willen treffen, ook in de volgende jaren de mogelijkheid te bieden de subsidie aan te vragen. Daarnaast heeft de gefaseerde openstelling ook tot doel om de uitvoeringscapaciteit van aannemers, installateurs en andere uitvoerders over de jaren te verspreiden. Hiermee wordt ook voorkomen dat er mogelijk een prijsopdrijvend effect ontstaat door de sterke vraag in een bepaald jaar.
Deelt u de mening dat iedereen recht heeft op hetzelfde bedrag en het een domme keus is onvoldoende budget beschikbaar te stellen? Bent u bereid het budget te verhogen uit de algemene middelen zodat alle rechthebbenden aanspraak kunnen maken op de regeling?
De subsidie voor woningverbetering is onderdeel van de bestuurlijke afspraken die door Rijk en Regio zijn gemaakt op 6 november 2020. Naast de subsidie voor eigenaren die in het versterkingsprogramma zitten, is afgesproken dat het Rijk € 300 mln. beschikbaar stelt voor particuliere eigenaren wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen maar die wel in het aardbevingsgebied wonen. Dit om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied. Voor deze particuliere eigenaren was het niet altijd duidelijk of hun huis nog in het versterkingsprogramma van NCG opgenomen zou worden. Eigenaren hebben daardoor mogelijk onderhoud en verbeteringen uitgesteld. Deze subsidie- vormgegeven in overleg met de Regio- is bedoeld om eigenaren in staat te stellen achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren. Deze tegemoetkoming is niet, zoals u stelt, iets waar alle eigenaren «recht op hebben» zoals bij vergoeden voor schade door waardedaling of fysieke schade het geval is. Het komt eigenaren tegemoet en stimuleert hen om verbeteringen aan hun gebouw te plegen om het wooncomfort te verhogen. De subsidie is dan ook niet vrijblijvend, de eigenaar moet een prijsopgave indienen bij de aanvraag en vervolgend deze investeringen plegen. Daarnaast kan, met nog twee rondes te gaan, nog geen inschatting gemaakt worden over de uitputting van het budget.
Hoeveel woningen in het aangewezen gebied komen in aanmerking voor de Subsidie Verduurzaming Groningen – € 7.000? Hoeveel woningen in het aangewezen gebied komen in aanmerking voor de Subsidie Verduurzaming Groningen – € 10.000? Hoeveel woningen in het aangewezen gebied komen in aanmerking voor de Subsidie Verduurzaming Groningen – € 17.000?
Alle eigenaren die in het versterkingsprogramma zijn opgenomen, kunnen een subsidie aanvragen (Kamerstuk 33 529, nr. 830). Eigenaren in Blok A komen in aanmerking voor een subsidie tot € 7.000 om hun gebouw te verduurzamen. In totaal zitten in Blok A circa 13.500 adressen, waarvan 11.700 in aanmerking komen voor subsidie2. In de bestuurlijke afspraken is opgenomen dat eigenaren van wie het gebouw op oude inzichten is beoordeeld en waarvan de uitvoering van de versterkingswerkzaamheden nog niet is gestart, een nieuwe beoordeling op nieuwe inzichten kunnen aanvragen. Daarvoor kunnen zij naast een tegemoetkoming van € 13.000 die vrij te besteden is, in plaats van de € 7.00 subsidie voor verduurzaming, € 17.000 aanvragen voor de woningverbeteringssubsidie. Aangezien dit een keuze van eigenaren is, is nog niet op voorhand te zeggen hoeveel eigenaren hiervoor zullen kiezen. Daarnaast kunnen eigenaren van wie het gebouw op norm is op basis van oude inzichten, in plaats van € 7.000 verduurzamingssubsidie, een aanvraag doen voor € 17.000 woningverbeteringssubsidie. Aangezien nog niet alle beoordelingen beschikbaar zijn, is dit aantal nog niet in te schatten.
Eigenaren in Blok C kunnen een subsidie van € 17.000 aanvragen om hun gebouw te verbeteren. Dit geldt voor circa 9.000 adressen. Daarnaast zijn er circa 4.000 adressen door de aardbevingsgemeenten geselecteerd, die een soortgelijke subsidie ontvangen (Blok B). Hiervoor stellen de gemeenten momenteel een subsidieregeling op.
Zoals benoemd, is voor Blok E1 in totaal € 300 mln. beschikbaar. Daarbij kan per adres een maximale subsidie van € 10.000 worden aangevraagd. Indien elke aanvrager het maximale bedrag aanvraagt, kunnen hier 30.000 eigenaren van gebruik maken. De eerste ronde leert echter dat niet iedereen het volledige bedrag aanvraagt. Voor de eerste € 75 miljoen zijn door meer dan 8.100 eigenaren een aanvraag ingediend. Ingeschat wordt dat er circa 53.000 gebouwen met woonbestemming onder de voorwaarden voor de subsidie voor Blok E1 vallen.
Hoeveel woningen staan er totaal in het aangewezen gebied? Hoeveel woningen, binnen het gebied, komen niet voor genoemde regelingen in aanmerking en waarom niet?
In de beantwoording van deze vraag richt ik me met name op de groep particuliere eigenaren in Blok E1. Dit omdat eigenaren van wie het gebouw in het versterkingsprogramma is opgenomen, de genoemde subsidie kunnen aanvragen. Eigenaren in Blok E komen in aanmerking voor de betreffende subsidie, mits hier voldoende budget voor beschikbaar is. In gezamenlijkheid met de regionale bestuurders zijn na de bestuurlijke afspraken de randvoorwaarden verder uitgewerkt die aangeven welke eigenaren de subsidie kunnen aanvragen. Dat zijn particuliere eigenaren met een gebouw in de postcodes waar de waardedalingsregeling van IMG geldt, aangevuld met de postcodes 9679, 9681 en 9682 in de gemeente Oldambt, omdat in deze postcodes ook andere adressen in het versterkingsprogramma zijn opgenomen. Daarnaast is bepaald dat alleen particuliere eigenaren een aanvraag kunnen doen en dat gebouwen die vanaf 2016 zijn gebouwd, uitgezonderd zijn van de regeling. Voor deze laatste voorwaarde is om twee redenen gekozen. De eerste reden is dat nieuwe gebouwen de eerste 5–10 jaar nagenoeg geen grootschalig onderhoud nodig hebben, en zodoende ook minder (achterstallig) onderhoud kennen. De tweede reden is dat sinds april 2014 eigenaren een bijdrage kunnen ontvangen voor de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw via de nieuwbouwregeling. Omdat eigenaren de regeling pas echt hebben kunnen toepassen in het ontwerpen van hun huis, wordt zodoende als begindatum 1 januari 2016 opgenomen in de regeling. Voor deze eigenaren is er geen noodzaak om eventueel onderhoud uit te stellen aangezien zij via de nieuwbouwregeling al aanspraak hebben kunnen maken op aardbevingsbestendige maatregelen aan hun nieuwgebouwde woning. Dit geldt voor ongeveer 8.500 eigenaren.
Tevens is woningcorporatiebezit (circa 22.000 adressen) uitgesloten van deze regeling omdat met de woningcorporaties separate afspraken zijn gemaakt over een tegemoetkoming voor onderhoud en verduurzaming van hun bezit. Zoals beantwoord in vraag 3, wordt ingeschat dat circa 53.000 gebouwen onder deze voorwaarden vallen.
Kan overzichtelijk worden weergegeven: Hoeveel regelingen zijn er in totaal voor Groninger gedupeerden ter compensatie of als subsidie inmiddels in het leven geroepen? Welke zijn dat precies? In welke gemeente en/of postcodegebied gelden ze? Hoeveel mensen komen er in aanmerking voor iedere regeling? Hoeveel Groningers hebben van al die regelingen gebruik gemaakt? Hoeveel dus niet? Hoeveel geld is er voor elke regeling gereserveerd? Is dat voldoende gebleken?
Bij de beantwoording van deze vragen is een overzicht opgenomen (bijlage 1)3 van de regelingen, subsidies en schadevergoedingen die zich primair richten op bewoners en gerelateerd zijn aan de gaswinningsproblematiek. Daarnaast zijn (in bijlage 2)4 alle regelingen en subsidies opgenomen die ter compensatie volledig vanuit het Rijk zijn opgesteld. Hierbij wordt ingegaan op de financiële aspecten, het doelbereik en de beschikbare budgetten. Verschillende regelingen voor schadevergoeding door het IMG en subsidies voor de uitvoering van de versterkingsoperatie zijn hierin zodoende niet opgenomen. Deze worden achteraf verhaald op de NAM.
Wanneer de uitgaveplafonds van alle vergoedings- en subsidieregelingen zijn bereikt, wat is dan het vervolg? Worden tekorten vanuit andere regelingen binnen het bestuursakkoord gehaald? Of wordt er dan geld buiten het akkoord beschikbaar gesteld?
Voor de eigenaren waarvan hun gebouw onderdeel uitmaakt van het versterkingsprogramma (Blok A en C), geldt dat per adres het gehele subsidiebedrag kan worden aangevraagd. Op basis van inschattingen van het aantal eigenaren dat een aanvraag zou kunnen indienen, is een subsidieplafond opgenomen van € 266 miljoen. Mocht dit budget niet toereikend zijn, bijvoorbeeld als meer eigenaren een herbeoordeling aanvragen dan in eerste instantie ingeschat was, dan zal wijziging van het subsidieplafond geschieden door middel van publicatie van een wijziging van deze regeling in de Staatscourant. Zoals eerder geschetst, geldt dit niet voor Blok E1, daarvoor is in totaal maximaal € 300 mln. beschikbaar. In het overzicht zijn de andere regelingen opgenomen, waarbij is aangegeven in hoeverre hiervoor een uitgaveplafond geldt.
Wanneer er gekeken wordt naar groep E1, uit het bericht, is dan de beschikbare € 300 miljoen genoeg voor iedereen uit die groep? Zo nee, wat gebeurt er met degenen die te laat zijn? Waarom is er voor gekozen om jaarlijks een bepaald bedrag beschikbaar te stellen?
Zoals beantwoord bij vraag 3 en 4 zal – indien elke aanvrager het maximale bedrag aanvraagt – niet iedereen binnen de doelgroep gebruik kunnen maken van de subsidie. Mocht een eigenaar nu nog geen aanvraag hebben ingediend, kan hij of zij daar volgend jaar een aanvraag voor doen. In het antwoord op vraag 1 is benoemd waarom ervoor is gekozen, om de subsidie over drie jaar verspreid open te stellen.
Begrijpt u Groningers die het aanvragen van deze subsidie als «wedstrijdje» ervaren? Denkt u dat dat bijdraagt aan herstel van vertrouwen? En aan het verbeteren van de gezondheid? Wilt u uw antwoord toelichten?
De duiding van deze subsidie als zijnde een «wedstrijdje» herken ik niet. Het karakter en de beoogde doelstelling van de subsidieregeling heb ik in de beantwoording van de tweede vraag geschetst. Met de subsidieregeling kunnen eigenaren hun gebouw verduurzamen, achterstallig onderhoud aanpakken of bijvoorbeeld een nieuwe keuken plaatsten. Ik begrijp dat dit voor eigenaren aantrekkelijk is, waardoor veel eigenaren gebruik willen maken van de subsidie. De regeling is voor iedereen gelijk. De volgende ronde wordt wederom voor alle eigenaren die nog niet de gehele € 10.000 subsidie hebben ontvangen, geopend. Iedereen heeft evenveel kans om een aanvraag voor de subsidie in te dienen. Het aanvraagproces is zo makkelijk mogelijk gemaakt waarbij minimale vereisten zijn opgesteld. Zo hoeven aanvragers alleen een prijsopgave te doen voor wat zij met de subsidie voornemens zijn te doen. Voor de volgende rondes hebben eigenaren voldoende tijd om hun aanvraag voor te bereiden. Daarnaast zijn bewoners via verschillende kanalen geïnformeerd over het bestaan en de toepassing van de regeling. Ook kunnen eigenaren advies krijgen over de mogelijke besteding van de subsidie van het Energieloket Groningen.
Deelt u de mening dat ook deze regeling weer leidt tot nog meer verdeeldheid in de samenleving? En tot meer stress? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie de beantwoording op vraag 8.
Zijn mensen die al jaren in de ellende zitten, allen in staat om op tijd deze subsidie aan te vragen? Zijn mensen zonder computer, in staat om dit op tijd aan te vragen? Zijn ouderen in staat om dit op tijd aan te vragen? Hoe gaat u om met mensen die achter het net vissen?
Het SNN is de uitvoeringsorganisatie die de regeling uitvoert. SNN is een regionale organisatie, zij kent de problematiek en voert verschillende subsidieregelingen rondom het versterkingsprogramma uit. SNN heeft een contactcentrum waar aanvragers hun vragen kunnen stellen en de medewerkers van SNN kunnen aanvragers ondersteuning bieden met de aanvraag. Eigenaren hebben de mogelijkheid om schriftelijk de subsidieaanvraag in te dienen. In aanloop naar de openstelling van de subsidieregeling konden eigenaren het SNN al goed vinden en hebben zij telefonisch veel vragen gehad waardoor mensen hun aanvraag al goed konden voorbereiden. Daarnaast kunnen eigenaren iemand machtigen om de aanvraag in te dienen. Zo worden eigenaren maximaal in staat gesteld om een aanvraag in te dienen.
Hoe draagt deze « chaotische brei aan vergoedings- en subsidieregelingen»2 bij aan duidelijkheid voor de inwoners van Groningen? Hoe helpen deze regelingen bij een adequate oplossing van de echte problemen?
De NCG en de IMG zetten zich volop in om de versterkingsoperatie en de schadeafhandeling zo snel en soepel mogelijk te laten verlopen voor bewoners. De negatieve gevolgen van de aardbevingen zijn echter voor iedereen anders: voor woningeigenaren die te maken hebben met waardedaling van hun huis, voor huurders die tijdelijk uit hun huis moeten omdat hun huurwoning wordt versterkt tot moeilijk uitlegbare verschillen tussen buren. Daarom beoogt het Rijk met verschillende regelingen Groningers tegemoet te komen. Zodoende zijn de verschillende regelingen en tegemoetkomingen (zoals weergeven in het overzicht) in het leven geroepen om een adequate maatwerkoplossing te kunnen bieden. Deze zijn dan ook niet in één regeling te vatten. Het is van belang dat Groningers weten waar zij aanspraak op maken en hoe zij dit kunnen aanvragen. Daarover worden Groningers door alle betrokken partijen goed geïnformeerd. Bij vragen kunnen zij zich wenden bij de partij die de regeling uitvoert zoals in het overzicht op is genomen en bij de NCG.
In uw beantwoording op de vragen van het lid Beckerman (SP), geeft u aan eigenaren die vallen onder blok A, B, C en E1, zoals in het Bestuursakkoord wordt gesproken, worden of zijn geïnformeerd over onder welk blok zij vallen (Aanhangsel handelingen 3065). Welke groepen mensen zijn nog niet geïnformeerd? Hoe krijgen zij informatie over deze regelingen?
Alle eigenaren in het versterkingsprogramma zijn door hun gemeente geïnformeerd dat hun gebouw in het versterkingsprogramma is opgenomen. Zoals in de eerdere beantwoording op de vragen over het Bestuursakkoord van lid Beckerman geschetst, zijn de bewoners op wie de bestuurlijke afspraken van invloed zijn, geïnformeerd over wat het voor hen betekent. Zo heeft de NCG aan eigenaren die in aanmerking komen voor een herbeoordeling op basis van de nieuwe inzichten (Blok A) voor 1 januari jl. een brief gestuurd. Ook worden eigenaren tijdens hun contact met de bewonersbegeleiders van de NCG gedurende het versterkingstraject geïnformeerd over de regelingen. Verder worden eigenaren tijdens hun contact met de bewonersbegeleiders van de NCG gedurende het versterkingstraject geïnformeerd over de regelingen uit de bestuurlijke afspraken. Dit gebeurt bijvoorbeeld tijdens het bespreken van het versterkingsadvies. In de gesprekken over de planvorming voor de versterking bespreekt de NCG ook met de eigenaar hoe de regelingen kunnen worden ingezet bij de versterking en hoe deze regelingen op dat moment goed kunnen werken voor de eigenaar. Bijvoorbeeld door de maatregelen voor verduurzaming en woningverbetering tegelijk met de versterking door dezelfde aannemer te laten uitvoeren. Dit voorkomt dat de eigenaar meerdere keren overlast ervaart door werkzaamheden en zo de versterking zo gestructureerd en compleet mogelijk uitgevoerd kan worden. De eigenaren van Blok B zijn door hun gemeente en de NCG geïnformeerd over wat de bestuurlijke afspraken voor hen betekenen en wat voor aanvullend maatwerk wordt aangeboden. Dit wordt momenteel verder door de gemeenten uitgewerkt.
Specifiek voor eigenaren in Blok E1 is een campagne opgezet om mensen te attenderen op de subsidieregeling. Naast informatie op de websites van het SNN, de NCG en gemeenten, zijn er radiospots geweest op RTV Noord, advertenties op social media (Facebook en Instagram) en in huis-aan-huistitels van NDC en NoordPers. Op het moment dat het subsidieplafond bereikt was, is de campagne aangepast waarbij wordt verwezen naar de volgende ronde in 2022. In aanloop naar de tweede ronde start er een vervolgcampagne in het najaar van 2021. Daar maakt ook een persoonlijke brief onderdeel van uit.
Hoeveel subsidieaanvragen zijn er inmiddels bij de andere blokken gedaan? Hoeveel zijn daarvan gehonoreerd? En hoeveel afgewezen? Hoe staat het met het budget dat daarbij gereserveerd is?
Tot 27 augustus jl. zijn door eigenaren in Blok A 192 aanvragen ingediend voor de € 7.000 subsidie voor verduurzaming. In totaal is voor € 1.043.215,82 aangevraagd. Er is nog geen subsidie toegekend. Het SNN beoordeelt momenteel deze aanvragen. SNN streeft ernaar binnen 8 weken na aanvraag tot een besluit te komen. Dit betekent dat op dit moment nog alle 192 aanvragen in behandeling zijn. Voor de eerdere Regeling energiebesparing woningen bouwkundig versterkingsprogramma Groningenveld zijn 484 aanvragen ingediend en is voor € 2.039.204,46 aan subsidie gehonoreerd. Eigenaren in Blok C kunnen € 17.000 aanvragen. Hier zijn 2.199 aanvragen voor ingediend voor een aangevraagd bedrag van € 30.832.225,76. Daarvan zijn 542 aanvragen gehonoreerd. En zijn 1.657 aanvragen nog in behandeling. De subsidieregeling is sinds 1 juni 2021 inwerking getreden. Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat de regeling vijf jaar openstaat, zodat eigenaren de subsidie kunnen aanvragen wanneer zij in hun woning willen investeren en wanneer zij bijvoorbeeld hun beoordeling hebben ontvangen en duidelijkheid hebben of hun gebouw moet worden versterkt.
De kosten van taxaties |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het uitblijven van overeenstemming tussen de bankensector en de taxatiebranche over de voorwaarden en opzet van hybride taxaties? Zo ja, kunt u aangeven waarom overeenstemming uitblijft?
Zowel de taxatiebranche als de bankensector staan positief tegenover de komst van een hybride taxatieproduct1. Zoals ik in de Kamerbrief2 vermeld, hebben banken, de taxatiebranche en modelleveranciers de afgelopen tijd gesproken over de ontwikkeling van een standaard hybride product. Op verzoek van de betrokken partijen is het ministerie bij een aantal van de gevoerde overleggen aanwezig geweest, waarbij het ministerie zich actief heeft ingezet om partijen ertoe te bewegen om tot een goed, betrouwbaar en betaalbaar product te komen. Tijdens deze overleggen is duidelijk geworden dat een aantal banken en de taxatiebranche een andere kijk hebben op hoe een hybride taxatieproduct eruit moet komen te zien. Tot op heden heeft dit, ondanks alle inzet en de nadruk die door mij is gelegd op het belang van een werkbare uitkomst, niet geleid tot één breed gedragen product. Derhalve hebben zowel een aantal banken (in samenwerking met een modelleverancier)3 als de taxatiebranche een product voor een hybride taxatie ontwikkeld dat na 30 juni a.s. gebruikt kan worden. De producten verschillen op een aantal onderdelen. Zo vullen beide producten de manier waarop aangetoond wordt dat een taxateur beschikt over lokale kennis anders in. Ook hanteren beide producten een ander uitgangspunt ten aanzien van welke woningtypen hybride kunnen worden getaxeerd. Deze twee verschillen waren de voornaamste reden dat de partijen niet tot een uniforme hybride taxatievorm zijn gekomen.
Kunt u aangeven wat de geschatte kosten zijn voor de 2 varianten van hybride taxaties: de bureauwaardering en de desktoptaxatie bij kleine aanpassingen voor zowel een huis als een appartement? Kunt u daarbij ook aangeven wanneer mensen gebruik kunnen maken van de beschikbare hybride taxaties en wanneer zij een duurdere volledige taxatie moeten laten doen?
De kosten van beide producten zijn nog niet bekend. In de media worden al wel bedragen genoemd ten aanzien van de kosten van een hybride taxatie4, maar ik kan deze cijfers niet bevestigen. De aanbieders van de producten zullen na 30 juni a.s. de tarieven bekend maken.
Ik heb de betrokken partijen laten weten dat ik het belangrijk vind dat er een kwalitatief goed en goedkoop hybride product op de markt komt. Ik zal daarom na 30 juni a.s. vinger aan de pols houden wat betreft de uiteindelijke kosten van de hybride taxatieproducten. Daarbij is mijn uitgangspunt dat het product laagdrempelig en goedkoop moet blijven voor de consument, maar dat ook de kwaliteit voldoende is geborgd. Na de zomer zal ik u nader informeren over de stand van zaken ten aanzien van het hybride taxatieproduct.
Een hybride vorm van taxeren kan alleen gebruikt worden als het gebruikte model voldoende betrouwbaar de waarde van de individuele woning kan bepalen. Daarnaast geldt dat een hybride taxatie alleen gebruikt mag worden indien de maximale hoogte van het hypothecair krediet ten opzichte van de waarde van de woning (loan-to-value) niet meer dan 90 procent bedraagt. Vaak is dit het geval bij bijvoorbeeld oversluitingen of bij ophogingen van hypotheken. Indien de loan-to-value meer dan 90% is bij hypotheekverstrekking, dan dient de consument een fysieke taxatie af te nemen. De twee hybride producten gaan verschillend om met het uitsluiten van woningtypen. Om die reden kan ik niet specificeren welke woningtypen in aanmerking komen om hybride te worden getaxeerd.
Wat zijn de gevolgen voor mensen die onder de NHG vallen en een kleine aanpassing willen doen? Zijn zij straks verplicht altijd een volledige taxatie te laten uitvoeren?
Voorheen maakte NHG geen gebruik van modelmatige taxaties. Bij alle hypotheekafsluitingen, ook bij kleine aanpassingen, moest gebruik gemaakt worden van de fysieke taxatie. NHG gaat vanaf 1 juli a.s. gebruik maken van de hybride taxatievorm5. Dit biedt kansen voor consumenten die met de garantie van NHG een hypotheek willen afsluiten en in aanmerking komen voor het hybride taxatie product (zie antwoord op vraag 2). Zij zullen minder kosten maken bij het taxeren van hun woning dan voorheen, ook bij kleine aanpassingen.6
Deelt u de zorg dat de uitkomst van het huidige overleg er toe kan leiden dat mensen ook bij kleine aanpassingen hoge kosten moeten maken voor een taxatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat de goedkopere taxatievorm bij kleine aanpassingen de norm blijft?
Om te voorkomen dat er bij elke hypotheekaanvraag een fysieke taxatie verplicht is, is de (goedkopere) hybride vorm ontworpen. De gesprekken tussen banken en de taxatiebranche hebben niet geleid tot één uniform hybride product. Derhalve hebben zowel een aantal banken (in samenwerking met een modelleverancier) als de taxatiebranche een product voor een hybride taxatie ontwikkeld dat na 30 juni a.s. gebruikt kan worden. De kosten hiervan moeten zich nog uitkristalliseren, maar het product is goedkoper dan de volledige fysieke taxatie. Ik zal na 30 juni a.s. vinger aan de pols houden wat betreft de uiteindelijke kosten van de hybride taxatieproducten. Om deze reden deel ik niet dat de uitkomst van het huidige overleg er toe leidt dat er ook bij kleine aanpassingen hoge kosten moeten worden gemaakt.
Bent u bekend met signalen dat het ontmoedigd wordt om mee te doen aan de zogenaamde desktoptaxatie (pilot ING, Calcasa, Taxatheek)? Zo ja, hoe plaatst u die signalen in de context van het verdienmodel van taxaties en de mogelijkheid om bij kleine aanpassingen een goedkopere digitale taxatie te doen?
Ik ben bekend met deze signalen. Ik heb begrepen dat het argument voor deze ontmoediging is dat de zogenaamde desktoptaxatie niet aan de standaarden van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) zou voldoen en in strijd zou zijn met de richtsnoeren van de Europese Bank Autoriteit (EBA). De Europese Centrale Bank (ECB) (toezichthouder op de grootbanken) en De Nederlandsche Bank (DNB) (toezichthouder op de kleinere banken) zullen uiteindelijk toetsen of banken voldoen aan de richtsnoeren van de EBA. Daarnaast zal NRVT toetsen of taxateurs aan de geldende internationale taxatiestandaarden voldoen. In mijn Kamerbrief «Veranderingen op het gebied van woningtaxaties» ga ik uitgebreider in op rol van het NRVT en leg ik uit dat de standaarden van het NRVT richtinggevend zijn voor de minimale werkzaamheden die de taxateur dient te verrichten. Het product van banken wijkt op een aantal onderdelen af van deze standaarden. Dit hoeft niet te betekenen dat de desktoptaxatie in strijd is met de richtsnoeren van de EBA. Het NRVT maakt in haar rol als toezichthouder gebruik van het «pas toe of leg uit-principe» wat inhoudt dat individuele hybride taxaties af mogen wijken van de standaarden van het NRVT, mits dit goed wordt onderbouwd. Het «pas toe of leg uit-principe» zorgt ervoor dat het product niet van tevoren in beton gegoten is, wat mogelijkheden biedt om onderdelen op een kostenefficiëntere manier in te vullen. Uiteraard geldt dat partijen voldoende dienen te onderbouwen waarom afwijken van de standaarden van het NRVT verantwoord is.
Bent u tevreden over zelfregulering in de taxatiebranche? Zo ja, wilt u dat motiveren? Zo nee, bent u bereid meer regie te voeren en regulering naar u toe te trekken?
Vanuit verschillende hoeken zijn eerder zorgen geuit over de kwaliteit van woningtaxaties7. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) en DNB hebben in het verleden hun zorgen geuit over de kwaliteit van en de zelfregulering in de taxatiesector. Deze zorgen waren gericht op fysieke taxaties. Destijds waren er immers nog geen hybride taxaties. In reactie hierop ben ik traject gestart waarin is gekeken naar de mogelijkheden om de kwaliteit van woningtaxaties te verbeteren. Ik heb uw Kamer eerder dit jaar geïnformeerd over de uitkomsten hiervan8. In dit kader is ook met het NRVT gesproken over de werking van het doorlopend toezicht op fysieke taxaties. Uit deze overleggen is destijds gebleken dat het toezicht nog niet op het niveau is om er op voorhand vanuit te kunnen gaan dat de kwaliteit van taxaties voldoende wordt geborgd. Er is een constructieve dialoog gevoerd met het NRVT over het verbeteren van hun doorlopend toezicht, waarbij afspraken zijn gemaakt om op korte termijn strenger en intensiever toezicht te realiseren. Het NRVT is voortvarend aan de slag gegaan met het verbeteren van het doorlopend toezicht en heeft hierin reeds forse stappen gezet. Uiteindelijk moet worden vastgesteld of de door het NRVT genomen stappen ook daadwerkelijk tot een verbetering van de kwaliteit en onafhankelijkheid van woningtaxaties hebben geleid. Ik zal begin 2023 een onafhankelijke evaluatie laten uitvoeren waaruit duidelijk moet worden hoe het doorlopend toezicht zich heeft ontwikkeld en of het toezicht op het juiste niveau is.
Ook bij de ontwikkeling van het hybride taxatieproduct komt de zelfregulering van de taxatiebranche ter sprake. Een deel van de bankensector heeft zorgen over of het NRVT met een open blik naar de binnengekomen onderbouwingen zal kijken wanneer er wordt afgeweken van de standaarden van het NRVT. Ik heb het NRVT medegedeeld van hen te verwachten dat zij als onafhankelijk toezichthouder op een open, en eerlijke en onafhankelijke manier taxaties met het bankenproduct toetst. Uiteraard geldt dat partijen voldoende dienen te onderbouwen waarom afwijken van de standaarden van het NRVT verantwoord is. Derhalve heb ik de banken opgeroepen om, wanneer wordt afgeweken, de taxateur te helpen om tot een goede en volledige onderbouwing te komen. Hoe vollediger de onderbouwing, hoe beter de taxatie kan worden beoordeeld. Ik blijf nauw volgen hoe dit in de praktijk gaat uitwerken.
Bent u van mening dat de bureauwaardering en de desktoptaxatie voldoen aan de EBA richtlijnen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te beoordelen of de ontwikkelde taxatieproducten voldoen aan de richtsnoeren van de EBA. Zoals bij vraag 5 aangegeven, zijn het de ECB en DNB als onafhankelijke autoriteiten die toetsen of banken voldoen aan de richtsnoeren van de EBA. In dit proces zal duidelijk worden of de door banken geaccepteerde producten voldoen aan de richtsnoeren van de EBA. Ik vind het belangrijk dat deze autoriteiten onafhankelijk hun werk kunnen doen. Om dit proces te borgen zal ik geen uitlatingen doen over of ik van mening ben dat een de producten wel of niet voldoen aan de richtsnoeren van de EBA.
De fotografie-aanbesteding Rijksoverheid |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aankomende aanbesteding van de fotografie-opdrachten vanuit de rijksoverheid? Zo ja, wat is de status van de aanbesteding?
Ja. De aanbesteding is nog in voorbereiding. De startdatum voor de aanbesteding is nog niet definitief vastgesteld. Op het aanbestedingsplatform TenderNed is op 2 juni 2021 een zogenaamde «vooraankondiging» gepubliceerd (TN 314560). Met deze vooraankondiging worden marktpartijen geïnformeerd over de op handen zijnde aanbesteding. In de vooraankondiging wordt een globaal beeld geschetst van de wijze waarop de diensten zullen worden ingekocht. Geïnteresseerde marktpartijen kunnen hierop schriftelijk reageren. Het Ministerie van AZ heeft de vragen van marktpartijen beantwoord. Zie verder het antwoord op de navolgende vragen.
Herinnert u zich de motie Vos/Mulder uit 2017 over het niet onnodig clusteren van opdrachten en de mogelijkheid voor freelance-fotografen om mee te dingen in de aanbesteding (Kamerstuk 32 440, nr. 100)? Zo ja, bent u van plan om deze motie weer mee te nemen bij de nieuwe aanbesteding?
Hoe beziet u de afgelopen aanbesteding en welke lessen trekt u hieruit voor de komende aanbesteding?
Bent u van mening dat door de opzet van de aanbesteding de tarieven van fotografen onder druk komen te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u in de komende aanbesteding anders doen om dit te voorkomen?
Wat zijn de mogelijkheden binnen de komende aanbesteding om verbeteringen aan te brengen zodat er een gelijker speelveld ontstaat tussen freelance fotografen en bureaus om mee te kunnen doen aan de aanbesteding tegen redelijke tarieven?
Temper |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Flexwerkapp gedraagt zich als een uitzendbureau, en dus ís het een uitzendbureau»1 en «Voor de fiscus is een flexkracht van Temper voorlopig een zzp'er»?2
Ja.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat de overheid aan de ene kant, via de Inspectie SZW, Temper aanmerkt als uitzendbureau terwijl de Belastingdienst vervolgens Temper als opdrachtgever beschouwt?
De uitingen van twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie verschillen duidelijk van elkaar. Dat roept inderdaad vragen op en vereist toelichting. Eerst wil ik echter ingaan op de bredere vraag die hier ook aan de orde is. Werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie hebben bij uitstek behoefte aan duidelijkheid over hun rechtspositie. Dat hier verschillende uitingen zijn gegeven over Temper is dan ook in het bijzonder voor deze groep werkenden nadelig. Wanneer een werkende niet weet wat haar rechten zijn (is zij werknemer of zzp’er) is het eventueel opeisen van rechten immers complexer. De vraag die u stelt, is tegen deze achtergrond voor mij dan ook breder dan een vraag over toezicht, maar raakt aan de discussie over de kwetsbaarheden op de arbeidsmarkt en hoe die kwetsbaarheden te reduceren.
Onder meer door de WRR3, de Commissie Regulering van Werk4 en intussen ook door de SER5, zijn bouwstenen en voorstellen aangereikt om de arbeidsmarkt verder te hervormen. Een belangrijk element in de bouwstenen die zijn aangereikt is het versterken van de positie van kwetsbare werkenden en het reduceren van de tweedeling op de arbeidsmarkt langs contractvormen. Onderwerpen waar het huidige demissionaire kabinet al stappen op heeft gezet. In de kabinetsreactie op de Commissie Regulering van Werk en de WRR6 is aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om de bouwstenen en voorstellen voor hervorming van de arbeidsmarkt uit te werken.
Vanwege de onduidelijkheid rondom de rechtspositie van platformwerkers, heeft dit kabinet in de brief van 11 november 2020 in de kabinetsreactie op de adviezen van de Commissie Regulering van Werk en de WRR aangekondigd dat een start zal worden gemaakt met de uitwerking van de vraag of en hoe een rechtsvermoeden bij platformwerk geoperationaliseerd kan worden. Daarbij is tegelijkertijd aangegeven dat het inmiddels demissionaire kabinet de eventuele implementatie van een dergelijke maatregel niet ter hand zal nemen.
Naast deze bredere context wil ik graag toelichten hoe de verschillende uitingen door twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie kunnen ontstaan. De verschillen zijn te verklaren gelet op het feit dat de doelen van beide instanties niet altijd volledig overlappen, er vanuit verschillende wettelijke doelen en bepalingen onderzoek wordt gedaan en de werkwijze van onderzoek kan verschillen. Om dit toe te lichten heb ik hieronder beschreven op welke wijze er bij de Belastingdienst en de Inspectie SZW over het algemeen gewerkt wordt in processen die (mede) gericht zijn op het borgen van een juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie. Beide organisaties hebben ook – met behoud van hun zelfstandige taken en verantwoordelijkheden – de mogelijkheid om onderling overleg te voeren over de uitkomsten van een onderzoek. Vanwege artikel 15 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) kan hier niet worden ingegaan op individuele gevallen.
De Belastingdienst controleert bij het beoordelen van een modelovereenkomst op basis van de tekst of geen sprake is van een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking, waarin onder andere de vragen besloten liggen of sprake is van uitzending, tussenkomst of bemiddeling. Dit gebeurt met het doel van het vooraf geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. De modelovereenkomst geeft alleen zekerheid indien ook conform de overeenkomst wordt gewerkt. Wanneer er in de praktijk wordt afgeweken van de modelovereenkomst, kan alsnog binnen dienstbetrekking worden gewerkt. De Belastingdienst toetst risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze of er in de praktijk gewerkt wordt conform de modelovereenkomsten. Deze toetsing vindt in het algemeen plaats door middel van een boekenonderzoek.
Anders dan het geval is bij de voorafgaande beoordeling modelovereenkomsten, wordt bij het doen van onderzoek door de Inspectie SZW bezien of in de praktijk het arbeidsrechtelijk wettelijk kader wordt nageleefd. De Inspectie SZW doet dit met als doel om de sociale partners te ondersteunen door op hun verzoek onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden en de Waadi, zoals de loonverhoudingsnorm (artikel 8 en 8a) en het belemmeringsverbod (artikel 9a). De Inspectie SZW doet daarbij onderzoek naar feiten en omstandigheden waaronder in de praktijk wordt gewerkt. Veelal wordt daarbij een fysiek onderzoek ter plaatse uitgevoerd naar de situatie op de werkvloer en worden werkenden en bij de arbeidsrelatie betrokken partijen bevraagd. Dit betreft de bedrijven zelf, maar dus ook eventuele administratiekantoren en andere aanverwante bedrijven, de bedrijven bij wie het werk wordt verricht en de betrokken werkenden. De resultaten van dit onderzoek worden in de vorm van een rapportage gedeeld met de in artikel 15 van de Waadi genoemde betrokken personen en instanties, zoals de sociale partners. Indien uit het onderzoek blijkt dat niet aan de verplichtingen in de Waadi is voldaan, wordt dat oordeel opgenomen in de rapportage. De bevindingen kunnen door belanghebbenden worden gebruikt in een procedure voor de civiele rechter. In een eventuele procedure toetst de rechter aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval. Een oordeel over de aard van de specifieke arbeidsrelatie kan daar deel van uitmaken. Dergelijke onderzoeken van de Inspectie SZW leiden niet tot bestuursrechtelijke maatregelen: het onderzoek is uitsluitend ten dienste van belanghebbenden en desgewenst hun juridische procedure.
In september ontvangt uw Kamer tevens de reactie op vragen die gesteld zijn in het schriftelijk overleg over de beantwoording van de Kamervragen over Deliveroo7 waar onder meer uitgebreider ingegaan zal worden op het toezicht en beleid op het gebied van platformwerk.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie SZW onderuit haalt, waardoor Temper door kan gaan met het inzetten van schijnzelfstandigen? Ondermijnt de uitspraak van de Belastingdienst niet het gezag van de Inspectie SZW?
Bij de beantwoording op vraag 2 is duidelijk gemaakt dat het opstellen van modelovereenkomsten ten behoeve van voorwaardelijke zekerheid vooraf voor de loonheffingen afwijkend is van het achteraf in de praktijk toetsen of de Waadi wordt nageleefd. Ik deel, gelet op de eigen doelen en aard van beide processen binnen deze overheidsorganisaties, niet de opvatting dat de uitspraak van de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie onderuit haalt of dat het gezag van de Inspectie SZW wordt ondermijnd.
Klopt het namelijk dat de Inspectie SZW Temper heeft aangegeven dat er bij de «freeflexers» bij Temper geen sprake is van een overeenkomst van opdracht, maar van een uitzendovereenkomst?
Over individuele zaken en onderzoeken van de Inspectie SZW kan ik geen mededelingen doen. Als de Inspectie SZW op verzoek van bijvoorbeeld sociale partners een onderzoek doet naar naleving van de Waadi, verwerkt ze alle relevante feiten en omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken in een rapport. Conform artikel 15 van de Waadi wordt een dergelijk rapport uitsluitend verstrekt aan de betrokken arbeidskracht, aan de werkgever, aan degene die de arbeidsbemiddeling heeft verricht, aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van werkgevers en werknemers en niet aan anderen. Het is vervolgens aan deze belanghebbenden om zelf te bepalen of zij de bevindingen van de Inspectie SZW desgewenst gebruiken voor een civiele procedure bij de rechtbank.
Klopt het verder dat de Inspectie SZW de werknemers bij Temper als schijnzelfstandigen beschouwt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Inspectie SZW inmiddels ook al maatregelen genomen tegen Temper en zijn er dus al boetes uitgedeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat door de uitspraak van de Belastingdienst de kwetsbare werknemers van Temper zich niet gesterkt voelen om zelf een eventuele rechtszaak te starten?
De beslissing om een modelovereenkomst goed te keuren gebeurt met het oog op het geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. Belanghebbenden kunnen desgewenst een civiele procedure starten waarbij de rechter toetst aan de hand van alle feiten en omstandigheden. Daarnaast is er van overheidswege risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze toezicht of in de praktijk wordt gewerkt conform de modelovereenkomst en op de naleving van fiscale, sociale zekerheids- en arbeidswetgeving.
Om de onduidelijkheid over Temper weg te nemen, bent u bereid het inspectierapport van de Inspectie SZW over Temper openbaar te maken?
In de Waadi is geregeld dat bepaalde inspectiegegevens openbaar kunnen worden gemaakt. Die gegevens worden op www.inspectieresultatenszw.nl geplaatst. Het bedoelde inspectierapport heeft betrekking op de naleving van bepalingen die aan een civiele rechter kunnen worden voorgelegd en maakt geen deel uit van de inspectieresultaten die openbaar gemaakt kunnen worden.
Indien Temper inderdaad als uitzendbureau moet worden aangemerkt, kunt u aangeven of Temper zich ook heeft geregistreerd als uitzendbureau in Handelsregister? Zo nee, klopt het dat, volgens de Wet Allocatie Arbeidskrachten Door Intermediairs (Waadi), er een directe boete staat op het niet-registreren als uitzendbureau in het Handelsregister? En kunt u daarom aangeven of deze boete al is opgelegd bij Temper?
In de Waadi is geregeld dat onder andere uitzendbureaus als uitlener geregistreerd moeten staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (artikel 7a Waadi). Indien niet is voldaan aan deze registratieplicht, kan de Inspectie SZW nader onderzoek doen. Als een overtreding wordt geconstateerd, kan conform de beleidsregel boeteoplegging Waadi8 een boete worden opgelegd. Ik kan niet ingaan op individuele zaken of onderzoeken.