Haatbrieven aan moskeeën |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Haagse moskeeën vragen burgemeester om extra maatregelen na met bloed besmeurde dreigbrieven» (AD, 15 september 2025)?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe beoordeelt u het feit dat meerdere moskeeën in Den Haag, maar ook in steden als Rotterdam, Eindhoven en Arnhem, dreigbrieven hebben ontvangen, waarvan sommige besmeurd lijken met bloed en waarin teksten staan als «De islam moet dood» en spotprenten van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem)?
Het versturen van dreigbrieven met dergelijke haatdragende en gewelddadige inhoud is uiterst verwerpelijk. Dit soort incidenten is niet alleen verontrustend voor de betrokken gemeenschappen, maar voor de samenleving als geheel. Het is van groot belang dat dergelijke zaken gemeld worden bij de relevante autoriteiten en zo nodig bij de politie aangifte wordt gedaan, zodat passende maatregelen genomen kunnen worden.
Kunt u toelichten welke maatregelen politie en justitie reeds hebben genomen om de veiligheid van de betrokken moskeeën en hun bezoekers te waarborgen, en welke stappen zijn gezet in het opsporingsonderzoek naar de daders?
De beslissing om beveiligingsmaatregelen voor religieuze instellingen te treffen, gebeurt altijd op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en de veiligheidsdiensten. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag en is een aanvulling op de maatregelen die deze instellingen zelf al treffen om hun veiligheid te waarborgen.
Ik treed niet in de specifieke maatregelen die door politie en justitie worden genomen, aangezien dit vaak vertrouwelijke informatie betreft die afhangt van de operationele keuzes van politie en justitie. Noch doe ik, zoals te doen gebruikelijk, uitspraken over individuele opsporingsonderzoeken.
Hoe reageert u op de oproep van de Stichting Islamitische Organisaties Regio Haaglanden (SIORH) en de Federatie Islamitische Organisaties (FIO) om moskeeën vergelijkbare structurele beveiligingsmaatregelen te bieden als de joodse gemeenschap al ontvangt?
Ik neem de zorgen en de oproep van de Stichting Islamitische Organisaties Regio Haaglanden en de Federatie Islamitische Organisaties serieus. Het is van groot belang dat iedereen in Nederland zijn of haar religie kan uitoefenen zonder zich zorgen te maken over de eigen veiligheid. Het is dan ook bijzonder zorgwekkend dat dit voor sommige gemeenschappen niet altijd de werkelijkheid is.
De beveiligingsmaatregelen voor joodse instellingen zijn specifiek afgestemd op de dreiging die voor die gemeenschappen geldt. Uiteraard worden de ontwikkelingen rondom de veiligheid van moskeeën en andere religieuze instellingen nauwlettend gevolgd, en indien de dreiging en risico’s dat vereisen, zullen ook voor islamitische instellingen beveiligingsmaatregelen getroffen worden door de lokale autoriteiten.
Bent u bereid te bevorderen dat er een gemeentelijk of landelijk veiligheidsfonds voor moskeeën komt, waarmee structureel kan worden geïnvesteerd in beveiligingsmaatregelen voor moskeeën? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen voorziening voor een specifiek veiligheidsfonds voor moskeeën, noch zijn er voornemens om een dergelijk fonds in te stellen. De veiligheid van religieuze instellingen, waaronder moskeeën, wordt doorgaans gewaarborgd door lokale autoriteiten, die maatregelen treffen op basis van actuele dreigingsinformatie. De situatie rondom de bescherming van moskeeën wordt serieus genomen en voortdurend gemonitord. Indien uit dreigingsanalyses blijkt dat extra maatregelen noodzakelijk zijn, kunnen lokale autoriteiten passende veiligheidsmaatregelen treffen.
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Islamitische Stichting Nederland (ISN), die sinds 2015 bijna driehonderd anti-islamitische incidenten bij moskeeën registreerde, waaronder dreigbrieven, bekladdingen, vernielingen en zelfs pogingen tot brandstichting?
Elk incident van haat of geweld, in het bijzonder gericht tegen religieuze instellingen, is er één te veel. De cijfers die u noemt zijn zorgwekkend en onderstrepen de ernst van het probleem. Het kabinet blijft zich actief inzetten om alle vormen van haatdelicten, waaronder anti-islamitische incidenten, tegen te gaan.
Deelt u de zorg dat deze incidenten passen in een bredere trend van toenemende islamhaat en bent u bereid om, naast repressieve maatregelen, ook structureel te investeren in preventieve maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van moslimhaat?
Het kabinet deelt de algemene zorg over moslimdiscriminatie. Hoewel ik niet kan zeggen in hoeverre de incidenten passen in een bredere trend, staat het buiten kijf dat discriminatie van moslims op brede schaal voorkomt. Dit wordt bevestigd door de rapporten van de lokale antidiscriminatievoorzieningen, de politie en het Openbaar Ministerie.2 Dit is een zorgwekkende ontwikkeling die we niet kunnen negeren.
Er zijn al verschillende initiatieven op zowel lokaal als nationaal niveau, van burgers, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen en meer, die gericht zijn op het bevorderen van inclusiviteit, het versterken van wederzijds begrip en het tegengaan van haat. Deze situatie vraagt om blijvende en gerichte aandacht. De bestaande initiatieven worden ondersteund door het ministerie, zodat we niet alleen repressief optreden, maar ook structureel en preventief werken aan een samenleving waarin iedereen zich veilig en gerespecteerd kan voelen, ongeacht zijn of haar geloof.
De zorgen werden ook besproken tijdens de Catshuissessie met moslimjongeren op 26 augustus jl. Daarnaast zijn de Staatssecretaris van Participatie en Integratie en Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voornemens om uw Kamer nog dit jaar de beleidsreactie op het Nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie te sturen.
Wat heeft u gedaan met het eerdere aankaarten van dit probleem, bijvoorbeeld naar aanleiding van de schriftelijke vragen over de vernielingen bij de As-Soennah moskee in Assen, en welke lessen zijn daaruit getrokken voor de bescherming van moskeeën in het algemeen?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel 'De onwaarschijnlijke val van een burgemeester' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Foort van Oosten (VVD), Rijkaart |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «De onwaarschijnlijke val van een burgemeester»?1
Wij hebben kennisgenomen van het artikel. Het is niet aan ons om een oordeel uit te spreken over deze strafzaak, die nog onder de rechter is.
Klopt het dat burgemeester Schuiling eervol ontslag zou kunnen krijgen mits hij zijn verzet tegen de strafbeschikking zou opzeggen (NRC: «BZK liet net weten dat BM per 1 oktober gaat stoppen en dat hem eervol ontslag wordt verleend wanneer hij zijn verzet intrekt»)?
Nee. De verlening van eervol ontslag wordt door mij als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet gekoppeld aan ieders fundamentele aanspraak op toegang tot de rechter. Dat dit ook hier niet is gebeurd blijkt uit het feit dat, ondanks dat hij zijn verzet gehandhaafd heeft, alsnog eervol ontslag aan de burgemeester is verleend, mede vanwege zijn jarenlange inzet voor het openbaar bestuur in Nederland.
Hoe rijmt dit zich met de uitspraak van uw voorganger dat zij geen druk zou hebben uitgeoefend op Schuiling om te stoppen? (NRC: «De heer Schuiling heeft er zelf voor gekozen om te stoppen. Ik heb geen druk op hem uitgeoefend»)
Zie beantwoording vraag 1 en 2.
Waarom heeft u besloten dat de burgemeester beter zijn verzet tegen de strafbeschikking kon opgeven?
Dat heb ik, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, niet besloten. Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een uitgebreide reflectie over het verloop van deze gehele zaak met inachtneming van de verschillende verantwoordelijkheden, en beschrijven welke lessen hieruit te trekken zijn zodra de rechtszaak geheel is afgerond?
In algemene zin doen we geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Het hoger beroep in de strafzaak loopt nog. Op dit moment zien wij geen aanleiding voor een uitgebreide reflectie.
Optredens van de haatprediker Bob Vylan in Nederland |
|
Claudia van Zanten (BBB), Martin Oostenbrink (BBB), Caroline van der Plas (BBB), Agnes Joseph (BBB), Henk Vermeer (BBB), Mariska Rikkers (BBB), Marieke Wijen-Nas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Moes , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van De Telegraaf waarin wordt beschreven dat de artiest Bob Vylan tijdens een uitverkocht concert in Paradiso de moord op Charlie Kirk heeft verheerlijkt en heeft opgeroepen tot geweld tegen zionisten, het Israelisch Defensieleger (IDF) en personen met een ander gedachtengoed, waarbij hij expliciet uitsprak: «Ga ze vinden op straat»?
Ja, we zijn bekend met het artikel.
Kunt u een feitelijke omschrijving geven van wat «zionisten» zijn?
Er is geen standaard overheidsdefinitie van zionisme en dus ook niet van zionisten. Het woord verwijst naar een hele diverse groep van mensen met een streven, ideologie of beweging die door henzelf maar ook door anderen op hele verschillende manier wordt geladen variërend van scheld- tot geuzennaam. De grootst gemene deler van de verschillende definities en appreciaties van zionisme is het streven naar of behoud van de Joodse staat.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen kwalificeren als opruiing en haatzaaien in de zin van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat er precies is gezegd. Het politieonderzoek hiernaar loopt nog. De aangiften worden momenteel behandeld door de politie en het Openbaar Ministerie, en het Openbaar Ministerie zal beoordelen of de uitspraken strafbaar zijn en, zo ja, op welke strafgrond. Het is uiteindelijk aan de rechter om hierover te beslissen.
Kunt u aangeven onder welk artikel van het Wetboek van Strafrecht de uitspraken van Bobby Vylan strafbaar zijn en wat de maximum straf daarvoor is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de strafbaarheid van specifieke uitingen, noch op welk artikel dit zou kunnen en wat dan de maximale straf zou zijn.
Hoe beoordeelt u de vergelijking met eerdere oproepen van Amsterdamse taxichauffeurs tot een «Jodenjacht» op 8 november 2024, die breed veroordeeld werden als antisemitisch en gevaarlijk?
Ik kan deze uitspraken niet vergelijken. De feiten en omstandigheden/context waarbinnen de uitspraken zijn gedaan verschillen. Daarnaast is het niet aan mij om te oordelen over individuele zaken.
Vindt u het aanvaardbaar dat een artiest die openlijk geweld verheerlijkt en aanzet tot haat en straatterreur een podium krijgt in Nederland?
In zijn algemeenheid sluit ik mij aan bij eerdere uitspraken van de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema dat artistieke vrijheid nooit kan betekenen dat er wordt opgeroepen tot bedreiging, haat of geweld. Of sprake was van strafbare feiten is aan het OM en uiteindelijk de rechter, ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af.
Bent u bereid om geen nieuwe optredens van Bob Vylan in Nederland meer toe te staan en desnoods gebruik te maken van uw bevoegdheid om deze persoon de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Ministers van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Op individuele zaken kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
In algemene zin kan ik zeggen dat voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd kan worden door de Minister van Asiel en Migratie. Dit is mogelijk middels onder andere een ongewenstverklaring en/of een signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS III). Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van duidingen van de NCTV, ambtsberichten van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Eventuele rechterlijke uitspraken worden vanzelfsprekend betrokken bij besluitvorming, binnen het geldende wettelijke kader. Op individuele casuïstiek kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
Hoe kijkt u in dit licht aan tegen het feit dat Paradiso zich in eerdere verklaringen zelfs positief heeft uitgelaten over de bijdrage van deze artiest aan het publieke debat, terwijl er feitelijk sprake is van het verspreiden van haat en oproepen tot geweld?
Ik ga niet in op individuele zaken.
Deelt u de mening dat het verheerlijken van geweld tegen Joden, Israëliërs of zionisten op gespannen voet staat met het kabinetsbeleid om antisemitisme krachtig te bestrijden? Welke concrete stappen gaat u zetten om dit soort optredens te voorkomen?
Het verheerlijken van geweld tegen groepen staat op gespannen voet met het kabinetsbeleid. Dat geldt ook voor antisemitisme. De afweging voor het laten plaatsvinden van een evenement ligt bij de organisatie van het evenement en de burgemeester. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur).
Hoe beoordeelt u de rol van gemeenten zoals Amsterdam, Nijmegen en Tilburg, die dergelijke optredens mogelijk maken? Bent u bereid in overleg te treden met burgemeesters om optreden tegen deze vorm van haatprediking hoog op de agenda te zetten?
Ik verwijs u naar de eerder genoemde antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) waarin staat dat het lokaal bestuur verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en daarin een eigen afweging maakt. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Bent u bereid in kaart te brengen welke andere artiesten of sprekers in de nabije toekomst in Nederland staan geprogrammeerd die bekendstaan om vergelijkbare haatdragende of antisemitische uitingen, zodat tijdig maatregelen kunnen worden genomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u een inschatting geven van wat zo’n oproep tot geweld tegen Joden, Israëliërs en – wat Vylan zionisten – noemt, betekent voor de veiligheid van de Joodse gemeenschap?
Ik ga niet in op individuele zaken. In het algemeen onderken ik dat haatzaaiende uitingen tegen bepaalde groepen kunnen bijdragen aan gevoelens van onveiligheid en uitsluiting. Dat is verwerpelijk.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden, gezien het feit dat Bob Vylan komende week opnieuw in Nederland optreedt?
Er staan inmiddels geen nieuwe optredens meer gepland.
De berichtgeving over de onterechte aanhouding en de gevolgen voor een Marokkaans-Nederlands gezin in Urk |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over hoe op Urk een Marokkaans-Nederlands gezin werd opgeofferd om de rust in het dorp te bewaren, waarbij een veertienjarige jongen onterecht werd aangehouden en vervolgens een zogenoemd sepot 01 ontving?1
Ja.
Klopt het dat de veiligheidsdriehoek in Urk op 11 oktober 2023 heeft besloten «voor het weekend een aanhouding te verrichten» om de rust in het dorp te bewaren? Hoe beoordeelt u deze handelwijze, mede gelet op het ontbreken van bewijs tegen de betrokken minderjarige?
De besluitvorming over aanhoudingen valt onder het gezag van het Openbaar Ministerie. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet om te treden in de besluitvorming van het Openbaar Ministerie in individuele zaken. Wel merk ik in algemene zin op dat aanhoudingen alleen kunnen worden verricht wanneer er een concrete verdenking is van een strafbaar feit. Van een aanhouding enkel om een signaal af te geven mag dan ook nooit sprake zijn.
Welke concrete juridische en operationele afwegingen zijn gemaakt bij het besluit tot aanhouding van deze minderjarige? Hoe is rekening gehouden met proportionaliteit, subsidiariteit, kinderrechten en de onschuldpresumptie?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven past het mij niet om in te gaan op een individuele zaak. Het Openbaar Ministerie en de politie hebben in hun optreden vanzelfsprekend altijd rekening te houden met geldende rechtsbeginselen, waaronder de beginselen genoemd in de vraagstelling.
Waarom is, ondanks het snelle besluit tot seponeren, niet onmiddellijk en publiekelijk gecommuniceerd dat de jongen onschuldig was? Bestaan er richtlijnen die het Openbaar Ministerie (OM) verplichten om in dit soort gevallen actief te rectificeren? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
Wanneer het strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat de verdenking niet juist was, wordt de zaak geseponeerd. De gewezen verdachte en de belanghebbende(n) worden, conform de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden, door de officier van justitie van het sepot in kennis gesteld met vermelding van de sepotgronden met een motivering. In zeer bijzondere gevallen kan het Openbaar Ministerie besluiten hierover een persbericht uit te brengen, maar in de regel gebeurt dit niet. Hiervoor bestaan geen richtlijnen.
Wie nam het besluit tot het verspreiden van een politiebericht waarin werd gesteld dat «de verdachte op het spoor was gekomen», terwijl de jongen kort daarvoor was vrijgelaten en later volledig onschuldig bleek? Waarom is dit bericht niet onmiddellijk ingetrokken of gecorrigeerd?
Deze beslissing is onder het gezag van het Openbaar Ministerie genomen. Bij incidenten die leiden tot maatschappelijke onrust of grote publieke belangstelling is het gebruikelijk dat de politie, in afstemming met de betrokken partners, zo snel mogelijk communiceert over ontwikkelingen in een onderzoek, zoals een aanhouding van een verdachte. Als na de aanhouding van de verdachte uit onderzoek blijkt dat de eerder als verdachte aangemerkte persoon toch niet de persoon is die de strafbare feiten heeft gepleegd, dan wordt deze persoon daarover geïnformeerd. Natuurlijk is dit vervelend voor de betrokkene en de inzet is vanzelfsprekend dat dit niet gebeurt. Tegelijkertijd is het nooit helemaal te voorkomen dat ten aanzien van een persoon die op enig moment als verdachte wordt gezien op basis van nader onderzoek geen verdenking meer bestaat. Het is in deze situatie niet gebruikelijk en ook niet verplicht voor politie en het Openbaar Ministerie om hierover een persbericht naar buiten te brengen.
Welke beschermingsmaatregelen zijn aan het gezin aangeboden toen bekend werd dat zij bedreigd werden door dorpsgenoten? Waarom is er niet gekozen voor directe bescherming of een veiligheidsplan ter plaatse, in plaats van hen feitelijk te dwingen tot vluchten?
Over concrete beschermingsmaatregelen worden, uit veiligheidsoverwegingen, nooit mededelingen gedaan.
Hoe beoordeelt u de keuze om de aanhouding zichtbaar uit te voeren met dienstauto’s bij de woning, in een kleine gemeenschap waar bekend was dat dit onmiddellijk tot stigmatisering zou leiden? Past dit binnen de richtlijnen voor het omgaan met minderjarigen?
Het past mij, zoals ik ook aangaf in antwoord op vraag 2, niet om te treden in de besluitvorming van het Openbaar Ministerie in individuele zaken. In het algemeen merk ik op dat het Openbaar Ministerie en de politie bij het voorbereiden en uitvoeren van aanhoudingen rekening hebben te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder ook de mogelijke aanwezigheid van minderjarigen.
Klopt het dat het gezin herhaaldelijk processtukken heeft opgevraagd, maar deze tot op heden niet heeft ontvangen? Op welke wettelijke grond is dit geweigerd? Hoe verhoudt dit zich tot hun recht op inzage en herstel?
Het verzoek om processtukken te ontvangen is door het Openbaar Ministerie beoordeeld op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Als er sprake is van een afgesloten strafzaak, zoals in de onderhavige casus het geval is, biedt de wet geen grondslag voor verstrekking. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat een verzoek om inzage niet is ontvangen. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten, na intern overleg en nadere informatie-inwinning, bij wijze van uitzondering en uit coulance tot verstrekking van het dossier over te zijn gegaan.
Herkent u het patroon dat lokale overheden in situaties met sterke politieke of maatschappelijke emoties sneller geneigd zijn minderheden als «bliksemafleider» te gebruiken? Welke landelijke waarborgen bestaan er om dit te voorkomen?
Nee, dit patroon herken ik niet. Wel herken ik, en begrijp ik, dat het lokaal bestuur in zijn maag kan zitten met situaties van onrust in de samenleving. Om die reden ondersteunt het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de Ministeries van SZW, BZK en de VNG gemeenten bij de omgang met zulke situaties. Deze ondersteuning kan worden geboden in de vorm van een advies, dat eventueel kan uitmonden in een handelingsperspectief.
Hoe verklaart u dat de gemeente, politie en het OM in hun interne communicatie vooral spraken over de «beeldvorming» en reputatie van de instituties, terwijl de veiligheid van het gezin nauwelijks aandacht kreeg? Hoe verhoudt dit zich tot de plicht van de overheid om burgers te beschermen?
Ik heb mij laten informeren dat er van de zijde van het Openbaar Ministerie, de politie en de gemeente wel degelijk aandacht is geweest voor de veiligheid van betrokkenen. De suggestie dat de beeldvorming prevaleerde boven de veiligheid van het gezin wordt door hen niet herkend.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de handelwijze van politie, OM en gemeente Urk in deze zaak, zodat duidelijk wordt welke fouten zijn gemaakt en welke lessen daaruit moeten worden getrokken?
Op basis van de informatie waarover ik op dit moment beschik zie ik geen aanleiding tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek.
Welke routes van compensatie en herstel staan dit gezin nu daadwerkelijk open, zowel juridisch (schadevergoeding) als praktisch (psychosociale hulp, onderwijs voor de kinderen, bescherming)? Wordt dit gezin proactief hierin begeleid?
Wanneer sprake is van een, naar achteraf blijkt, onterechte verdenking die heeft geleid tot schade, materieel of immaterieel, staat het de familie vrij te proberen de vermeende schade vergoed te krijgen. Een advocaat kan de familie hierin behulpzaam zijn. Deze kosten voor rechtsbijstand kunnen, mits redelijk, ook voor vergoeding in aanmerking komen. Ook kunnen burgers klachten indienen bij de verschillende betrokken organisaties zoals het Openbaar Ministerie. Eventueel kan de burger vervolgens deze klachten voorleggen aan de Nationale ombudsman.
Daarnaast kan het gezin zich met praktische hulpvragen in de nieuwe gemeente wenden tot de betreffende instanties die verantwoordelijk zijn voor deze onderwerpen. Bijvoorbeeld hulp bij het zoeken van passend onderwijs voor de kinderen in het gezin.
Bent u bereid te komen tot landelijke richtlijnen die borgen dat minderjarigen nooit louter om «signaalwerking» worden aangehouden, dat bij een onterechte verdenking binnen 48 uur publiekelijk wordt gerectificeerd en dat gezinnen in dergelijke situaties recht hebben op directe bescherming en nazorg?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 2 ook heb aangegeven mag van een aanhouding enkel omwille van «signaalwerking», en zonder concrete verdenking van een strafbaar feit, nooit sprake zijn. Niet bij minderjarigen en ook niet bij meerderjarigen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 ook heb aangegeven wordt een zaak geseponeerd wanneer het strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat de verdenking niet juist was. De gewezen verdachte en de belanghebbende(n) worden, conform de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden, door de officier van justitie van het sepot in kennis gesteld met vermelding van de sepotgronden met een motivering. In zeer bijzondere gevallen kan het Openbaar Ministerie besluiten hierover een persbericht uit te brengen. Over eventuele beschermingsmaatregelen worden nooit uitspraken gedaan.
Het artikel ‘Middelbare scholen in Beverwijk en Heemskerk dicht vanwege jongerengeweld’ |
|
Martin Oostenbrink (BBB), Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Foort van Oosten (VVD), Becking |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Middelbare scholen in Beverwijk en Heemskerk dicht vanwege jongerengeweld»?1 Herkent u in de recente gebeurtenissen in Beverwijk en Heemskerk een bredere maatschappelijke dreiging, waarbij jongerengeweld, sociale media en digitale intimidatie elkaar versterken?
Dit bericht is mij bekend. Rivaliserende jeugdgroepen in Nederland zijn een fenomeen dat al langer bestaat. De rivaliteit wordt versterkt door uitingen op sociale media over en weer, die om de zoveel tijd leiden tot daadwerkelijk gewelddadige incidenten. Dergelijke incidenten, waarbij er sprake is van daadwerkelijk geweld met een online component, noemen we hybride straatgeweld. Sinds het begin van deze eeuw zijn er verschillende momenten geweest waarop spanningen tussen jeugdgroepen, vaak met een etnische, territoriale of subculturele achtergrond, vanwege geweldsincidenten het nieuws haalden. Vanaf ongeveer 2018 laten cijfers en meldingen bij politie en gemeenten een (lichte) toename te zien van conflicten tussen jeugdgroepen in stedelijke gebieden.
Hoe beoordeelt u het feit dat scholen hun deuren moeten sluiten vanwege dreiging en onveiligheidsgevoelens onder jongeren? Acht u dit een incident of een symptoom van een structureel probleem?
Het is dieptriest dat scholen hiertoe hebben moeten besluiten. Door de lokale autoriteiten is aangegeven dat de reden van de sluiting lag in de gevoelens van angst en onrust onder leerlingen en ouders/verzorgers.
De kern van dit probleem lag niet bij de scholen. Het is dan ook niet aan de orde om te spreken van een structureel probleem. Wel onderstrepen geweldsincidenten als deze hoe belangrijk preventief handelen is bij signalen van grensoverschrijdend gedrag onder jeugdigen.
Welke rol speelt de georganiseerde jongerencriminaliteit in deze incidenten? Wordt dit actief gemonitord en aangepakt door politie, Openbaar Ministerie (OM) en Veiligheidshuizen?
De (politie)onderzoeken zijn nog in volle gang, waardoor het te vroeg is om een duidelijke conclusie te kunnen trekken over de eventuele rol van georganiseerde criminaliteit bij deze incidenten.
In geval van lokale veiligheidsincidenten, zoals in Beverwijk en Heemskerk, is het aan de veiligheidsdriehoek om op basis van de beschikbare feiten passend op te treden. Specifiek voor problematiek rond jeugdgroepen kan gekozen worden voor een zogenaamde groepsaanpak, waarbij ook opgeschaald kan worden naar een persoonsgerichte aanpak in het Zorg- en Veiligheidshuis (ZVH). Wanneer, in navolging van deze incidenten, jongeren worden aangemeld, dan zal de persoon, het systeem en de omgeving worden meegenomen in een (persoonsgerichte) aanpak.
Hoe beoordeelt u het gebruik van AI en deepfakes bij het verspreiden van dreigende beelden van geweld en explosies op scholen? Wordt dit gezien als een vorm van digitale ondermijning?
Het is kwalijk dat AI en deepfakes worden gebruikt voor het maken van dreigende beelden. Het is goed voorstelbaar dat het verspreiden van beelden van explosies op scholen een grote impact heeft op het veiligheidsgevoel van leerlingen, ouders, het personeel van de school en de omgeving. Het gebruik van AI of deepfakes is niet automatisch een vorm van digitale ondermijning, hiervoor moet AI als middel worden gebruikt door criminelen om de samenleving te ontwrichten om criminele handelingen uit te voeren. Om met zekerheid te kunnen stellen of er in deze situatie gebruik wordt gemaakt van AI om te ondermijnen zou er eerst meer duidelijkheid moeten zijn over het incident.
Welke rol spelen sociale media zoals TikTok en Snapchat in het aanwakkeren of verspreiden van geweld tussen jongeren en welke mogelijkheden ziet u om hier snel en effectief op in te grijpen?
Jongeren zijn veelvuldig online en actief op verschillende sociale media platformen, waaronder TikTok en Snapchat. Deze platformen worden helaas ook gebruikt voor negatieve doeleinden, waarbij online uitingen kunnen leiden tot (verdere) escalatie naar daadwerkelijke fysieke confrontaties. In eerste instantie zijn de online platformen aan zet om te zorgen dat hun gebruikers online veilig zijn. De Digital Service Act (DSA) legt zorgvuldigheidsverplichtingen op aan online platformen om bij te dragen aan het creëren van een veilige online omgeving. Met de platformen ben ik in dialoog over de uitdagingen die daarmee samenhangen.
In het voorjaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat ik door het Verwey-Jonker Instituut laat doen naar de aanpak van online geweld, als onderdeel van de aanpak van geweld in het publieke- en semipublieke domein.2 In dit onderzoek is er ook aandacht voor de invloed van online uitingen op het ontstaan en de escalatie van daadwerkelijk geweld. Later dit jaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek en de beleidsvoornemens die ik hieraan verbind.
Vanuit de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) wordt via de Versterkte Aanpak Online ook gewerkt aan een gecoördineerde aanpak van onlineterrorisme en extremisme. Over de voortgang van deze aanpak heb ik uw Kamer recentelijk geïnformeerd, met daarbij speciale aandacht voor het voorkomen van online radicalisering onder jongeren.3 Daartoe wordt onder meer in samenwerking met gemeenten ingezet op het verhogen van de digitale weerbaarheid van jongeren.
Hoe wordt de samenwerking tussen politie, OM en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid versterkt om sneller te reageren op digitale dreiging die leidt tot paniek en schoolsluiting?
In beginsel is de veiligheid van personen, objecten en diensten decentraal georganiseerd. Op basis van dreiging en risico kunnen er maatregelen worden getroffen door het lokaal bevoegd gezag. Bijvoorbeeld via samenwerking binnen de driehoek. Daarnaast hebben de lokaal adviseurs van de NCTV doorlopend contact met politie, gemeenten en het Openbaar Ministerie over het lokale dreigingsbeeld op grond van terrorisme en extremisme.
Wordt overwogen om geweldsverheerlijking via sociale media strafbaar te stellen als digitale opruiing?
Er kan op dit moment al strafrechtelijk worden opgetreden. Bijvoorbeeld wanneer de online uitingen kunnen worden gekwalificeerd als opruiing (zoals het oproepen tot geweld), voorbereiding van openlijke geweldpleging, smaad, laster of uitlokking tot een strafbaar feit.
Hoe wordt de aanpak van jongerengeweld afgestemd op de bredere strategie tegen High Impact Crimes en ondermijning?
Geweldsdelicten behoren tot de High Impact Crimes. In de strategische aanpak van High Impact Crimes gaat het in de kern om het treffen van dadergerichte, slachtoffergerichte en situationele preventieve maatregelen, waar nodig in combinatie met een repressief optreden. Randvoorwaarden in deze strategie zijn onder meer het opstellen van een beleidsanalyse naar de aard, omvang, oorzaken en risicofactoren, het inzetten van wetenschappelijk onderbouwde effectieve maatregelen en de (door)ontwikkeling van innovatieve en veelbelovende maatregelen, inclusief de evaluatie van deze inzet, alsmede de samenwerking tussen publieke en private partijen bij de uitvoering van de preventieve maatregelen. Ook communicatie, waar nodig wetgeving en de borging van de maatregelen vormen belangrijke elementen in de HIC-aanpak. In het geval van geweld gepleegd door jongeren krijgt deze strategie onder meer gestalte door de inzet van effectieve of veelbelovende interventies zoals Alleen jij bepaalt wie je bent, de Integrale Persoonsgerichte Toeleiding naar Arbeid, de Re-integratieofficier en het – ook voor de aanpak van ondermijning relevante – traject Veilig In en Om School (VIOS).4 In bredere zin worden verder algemene preventieve maatregelen getroffen, zoals tegen geweld op school, in het uitgaansleven, openbaar vervoer, de sport en online, waarover ik uw Kamer eerder dit jaar informeerde.5 Ten slotte is het in dit kader relevant te wijzen op het voornemen van dit kabinet om te komen tot een verhoging van de strafmaxima voor openlijke geweldpleging met een derde. Dit wetsvoorstel is inmiddels in voorbereiding. Ook daarvan gaat een belangrijk signaal naar de samenleving dat geweld onacceptabel is.
Hoe beoordeelt u het instellen van een noodbevel, inclusief samenscholingsverbod en preventief fouilleren, in deze context?
De burgemeester is op grond van de Gemeentewet belast met de handhaving van de openbare orde. Afhankelijk van de omstandigheden kan hij verschillende bevelen geven waaronder het instellen van een samenscholingsverbod en de aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied. Of en wanneer hij dat doet, is ter beoordeling aan de burgemeester. Desgevraagd is hij hierover verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad. Specifiek voor het preventief fouilleren geldt dat hiervoor toestemming van de officier van justitie nodig is.
Welke structurele maatregelen worden genomen om gemeenten te ondersteunen bij het voorkomen van escalatie, bijvoorbeeld via extra inzet van wijkagenten, digitale recherche en jongerenwerk?
Elke gemeente is verantwoordelijk voor de eigen preventieve aanpak van (jeugd)criminaliteit en maakt op basis van de lokale problematiek eigen afwegingen, zoals over de inzet van professionals die zich richten op jongeren en jongvolwassenen. Zo kan (online) jongerenwerk, door het laagdrempelige contact met jongeren, een belangrijke rol spelen bij het vroegtijdig signaleren van spanningen en daarmee mogelijk escalatie voorkomen. Ook kunnen straatcoaches en/of jeugdboa’s door gemeenten worden ingezet om vroegtijdig te signaleren en in te grijpen.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid stimuleert, onder andere door het delen van best practices, de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken. Dit gebeurt onder meer via het programma Preventie met Gezag (PmG). Dit is een lerende aanpak. Binnen PmG zijn er lerende netwerken ingericht met de gemeenten, justitiepartners en wetenschappers. School en veiligheid is één van de onderwerpen waar vanaf de start van deze netwerken aandacht voor is en waar kennis en ervaringen worden gedeeld. Hier worden onder andere ervaringen uitgewisseld over de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken zoals VIOS. In dit soort aanpakken werken scholen onder andere samen met jongerenwerk, agenten in de wijk, straatcoaches en wijkteams aan een gedeelde verantwoordelijkheid voor een veilige omgeving, het voorkomen van escalatie en het bieden van perspectief aan jongeren. Een ander voorbeeld dat binnen het lerende netwerk wordt opgepakt betreft de ervaringen met het online jongerenwerk. De geleerde lessen vanuit zowel de aanpak als de lerende netwerken van PmG worden gedeeld met de rest van Nederland via onder andere de digitale vindplaats. Gemeenten die geen onderdeel zijn van PmG kunnen deze lessen overnemen, en toepassen in de lokale context. Naar aanleiding van de onregelmatigheden met jongeren in Beverwijk en Heemskerk is er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact met de regio IJmond, waar deze gemeenten toe behoren, deze gemeenten zijn gewezen op de mogelijkheid om in contact te treden met gemeenten die te maken hebben met vergelijkbare problematiek om onderling ervaringen uit te wisselen.
De inzet van agenten wordt lokaal bepaald door het bevoegde gezag (burgemeester en officier van justitie) en besproken in de lokale driehoek. Signalen over (dreigende) onrusten tussen jongeren worden daar met elkaar gedeeld. Als het gezag extra inzet nodig acht om escalatie te voorkomen, dan zal het die keuze in overleg met de politie maken. Naar verwachting zal de driehoek ook rekening houden met de rol die andere professionals, zoals jongerenwerkers, kunnen spelen, zodat preventie wordt ingezet waar mogelijk en repressie waar noodzakelijk. De eventuele extra politie-inzet moet gevonden worden binnen de beschikbare capaciteit van de betreffende eenheid. Gezien de druk op de politiecapaciteit vraagt dit om scherpe keuzes door de lokale driehoek.
Welke impact heeft deze situatie op de scholieren, het onderwijs en de continuïteit van het leerproces? Welke ondersteuning wordt de komende periode aan deze school geboden?
Het gevoel van dreiging onder leerlingen, ouders en medewerkers was groot. Op alle betrokken scholen is er na afloop van de gebeurtenissen een bijeenkomst geweest met personeel om de gebeurtenissen een plek te geven en te bespreken hoe de docententeams dit met de leerlingen konden bespreken. Daarnaast is er op ouderavonden die al gepland stonden, uitvoerig gesproken hierover en op twee scholen zijn er nog extra ouderavonden georganiseerd met specifieke informatie over de online wereld, waarbij experts langskomen om erover te vertellen en vragen te beantwoorden. Ouders hebben positief gereageerd op hoe de school de situatie afgehandeld heeft: de zorgvuldigheid, de ouderavonden en de extra aandacht die gegeven werd aan kinderen die het moeilijker hebben. Daarnaast zijn de scholen door het Ministerie van OCW gewezen op het aanbod van Stichting School & Veiligheid. Scholen kunnen hier altijd terecht voor advies over en ondersteuning bij het creëren van een veilig schoolklimaat.
Welke rol ziet u voor scholen in het vroegtijdig signaleren van spanningen en het bieden van preventieve ondersteuning?
Scholen zijn op dit moment al verplicht om veiligheidsbeleid te voeren. Dat betekent concreet dat zij antipestbeleid maken, een antipestcoördinator hebben en zicht hebben op de veiligheidsbeleving van leerlingen.
Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs geeft het kabinet nadere inkleuring aan de zorgplicht. Zo zorgen we ervoor dat er meer leerlingen worden bevraagd op hun veiligheidsbeleving, moeten scholen verplicht een interne en externe vertrouwenspersoon aanstellen en moeten scholen hun veiligheidsbeleid jaarlijks evalueren. Ook komt er een incidentenregistratie en een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten bij de Inspectie van het Onderwijs. De beoogde inwerkingtreding is 1 augustus 2026. Met deze wet beoogt de regering dat scholen eventuele spanningen sneller in beeld krijgen, en dus ook sneller ondersteuning kunnen bieden. Scholen kunnen hiervoor terecht bij Stichting School & Veiligheid.
Bent u bereid om scholen in risicogebieden structureel te ondersteunen met preventiemedewerkers, schoolmaatschappelijk werk en samenwerking met jongerenhubs?
De overheid ondersteunt scholen en gemeenten op dit moment bij het werken aan een veilig schoolklimaat. Gemeenten die deelnemen aan het programma Preventie met Gezag worden structureel ondersteund vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Veel van de deelnemende gemeenten werken samen met onder andere scholen, politie en jongerenwerk om te zorgen voor veilige scholen. Verder heeft het kabinet met het programma Brugfunctionaris meerjarig geld beschikbaar gesteld waarmee scholen een brugfunctionaris kunnen aanstellen. Ook stelt het kabinet met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs een interne en externe vertrouwenspersoon verplicht. Tot slot ondersteunt Stichting School & Veiligheid scholen bij het werken aan een veilig schoolklimaat.
Hoe wordt de rol van leraren versterkt in het signaleren van spanningen en het begeleiden van leerlingen die betrokken zijn bij of slachtoffer zijn van online geweld?
Alhoewel leraren niet alle maatschappelijke problemen in hun eentje kunnen én hoeven oplossen, hebben leraren wel een belangrijke rol in het signaleren van afwijkend gedrag. Stichting School & Veiligheid biedt hiervoor ondersteuning, bijvoorbeeld middels het «niet-pluisinstrument». Daarnaast heeft ook de vertrouwenspersoon een belangrijke rol in het ondersteunen van leerlingen die slachtoffer zijn geworden van online geweld. Daarnaast adviseert het kabinet scholen om altijd aangifte te doen als er strafbare feiten zijn gepleegd. Dit kunnen scholen ook namens een leerling of personeelslid doen.
Zoals benoemd onder vraag 10 stimuleert het Ministerie van Justitie en Veiligheid de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken. Het creëren van een sterk netwerk rondom de school kan ook positief bijdragen aan het versterken van de positie van zowel leraren als het onderwijs ondersteund personeel in het tijdig signaleren en de opvolging van dergelijke signalen en incidenten.
Hoe wordt de veiligheid van onderwijspersoneel geborgd in situaties van dreiging en geweld? Wordt dit meegenomen in het lerarenbeleid?
Onderwijspersoneel moet altijd veilig kunnen werken. Immers, geen goed onderwijs zonder onderwijspersoneel dat daartoe in staat wordt gesteld. Werkgevers hebben vanuit de arbo-regelgeving al de plicht om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs geeft het kabinet nadere inkleuring aan de zorgplicht voor de veiligheid op scholen. Dat is ook van toepassing op onderwijspersoneel. Daarnaast adviseert het kabinet om bij strafbare situaties altijd aangifte te doen. Dit kunnen scholen ook namens een leerling of personeelslid doen.
Oproepen tot geweld tijdens het concert van Bob Vylan in Paradiso Amsterdam |
|
Eric van der Burg (VVD), Ingrid Michon (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Moes , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met uitspraken van Bob Vylan tijdens zijn concert waarbij geweld tegen de vermoorde Charlie Kirk en zionisten werd toegejuicht en werd opgeroepen mensen op straat te gaan vinden?
Welke uitingen zijn gedaan door Bob Vylan zal uit het onderzoek van politie en het Openbaar Ministerie moeten blijken.
Deelt u de mening dat vrijheid van meningsuiting belangrijk is en kritiek op de Israëlische regering geuit moet kunnen worden, maar dat dit totaal iets anders is dan het verheerlijken van geweld en het tijdens een concert oproepen tot het «op straat gaan vinden van mensen?»
Voor haatzaaien en antisemitisme is in Nederland geen plaats. Dat mag niet vergoelijkt worden als vrijheid van meningsuiting, net zoals dat kritiek op de Israëlische regering niet automatisch mag worden weggezet als haatzaaien en antisemitisme. Of er sprake is van strafbare uitingen door Bob Vylan wordt door de politie en het Openbaar Ministerie onderzocht.
Hoe is de afweging tot stand gekomen om dit optreden toe te staan en is hierover contact geweest met de burgemeester van Amsterdam?
De afweging voor het laten plaatsvinden van een evenement ligt bij de organisatie van het evenement en de burgemeester. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur).
Hoe beoordeelt u de beslissing van de Britse regering om de leden van de band strafrechtelijk te vervolgen voor haatzaaien vanwege soortgelijke uitspraken en welke mogelijkheden daartoe hebben wij daartoe in Nederland?
Ik ga geen oordeel vellen over het lopende Britse strafrechtelijke onderzoek.
Hebben de bandleden voor het optreden visa gekregen en hoe vindt deze afweging plaats? Wat hebben de uitspraken voor gevolgen voor een eventuele volgende beslissing?
Ik verwijs u naar de antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Minister van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Over individuele gevallen of besluiten kan de Minister van Asiel en Migratie geen uitspraken doen.
In algemene zin geldt dat onderdanen van het Verenigd Koninkrijk voor kort verblijf visumvrij naar Nederland kunnen reizen. Voor toelating en verblijf gelden de reguliere regels van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet.
Voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, kan de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd worden door de Minister van Asiel en Migratie. Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van duidingen van de NCTV, ambtsberichten van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Eventuele rechterlijke uitspraken worden vanzelfsprekend betrokken bij besluitvorming, binnen het geldende wettelijke kader. Op individuele casuïstiek kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
Is er een mogelijkheid tot het opleggen van een inreisverbod en of ongewenstverklaring en wat is hiervoor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Wat voor gevolgen hebben deze uitspraken, waarvoor in het Verenigd Koninkrijk dus inmiddels strafrechtelijke vervolging is gestart, voor de volgende optredens van de band in Nederland op 16 en 17 september? Welke mogelijkheden heeft de overheid om te voorkomen dat hier opnieuw wordt opgeroepen tot geweld?
Ik verwijs u naar de antwoorden van september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Minister van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Bent u bereid contact te hebben met het gemeentebestuur van de andere gemeenten over de reeks volgende concerten waarbij het zeer waarschijnlijk is dat opnieuw zal worden opgeroepen tot geweld?
Zie antwoord vraag 7.
De reactie van links-extremisten op de moord op Charlie Kirk |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de moord op Charlie Kirk gepleegd lijkt te zijn door een links-extremist, blijkens de boodschappen op de gevonden kogelhulzen en de kritiek die hij thuis uitte op Kirk?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Denkt u dat de moord op Kirk reële impact heeft op de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wel?
Heeft u gezien dat Nederlandse ingezetenen de moord op Kirk vergoelijken, vieren of aanmoedigen? Zo ja, wat vindt u daarvan?2, 3
Bent u het met de indiener eens dat het vergoelijken van een politieke moord het vrije debat ondermijnt, omdat het geweld als politiek middel legitimeert? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u uitspraken als «Hij verdiende het» en «Ik ben blij dat hij niet meer onder ons is»?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat vindt u ervan dat dit sentiment ogenschijnlijk voorkomt onder Nederlandse leerkrachten, blijkens het artikel in het Algemeen Dagblad van 12 september jl. «Radboud docent vindt vieren van moord op Charlie Kirk volkomen normaal en komt weer in opspraak»?5
Het kabinet vindt het vergoelijken, vieren of aanmoedigen van geweld door docenten, of wie dan ook, te allen tijde verwerpelijk. Oproepen tot geweld kan bovendien strafbaar zijn als opruiing. En ook daar waar geen sprake is van strafbare feiten dienen docenten zich bewust te zijn van hun voorbeeldfunctie.
Voor het funderend onderwijs is specifiek de wettelijke burgerschapsopdracht van belang, die vereist dat er geen onderwijs wordt gegeven in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtstaat (vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit) en dat deze basiswaarden worden bevorderd. Zoals aangegeven tijdens de Kamerbehandeling van de wettelijke burgerschapsopdracht, is het propageren van gewelddadig gedachtengoed in strijd met die basiswaarden.6 De Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke burgerschapsopdracht door scholen. Of een bepaalde uiting van een docent die grenzen overschrijdt, zal altijd van geval tot geval beoordeeld moeten worden door de Inspectie.
In het middelbaar beroepsonderwijs wordt van docenten verwacht dat zij bijdragen aan de algemene vorming en persoonlijke ontplooiing van studenten, waaronder burgerschapsontwikkeling. Dit betekent ook dat er geen ruimte is voor het uitdragen of verheerlijken van politiek geweld. Het is een aangelegenheid van het bevoegd gezag van de instelling om hierop toe te zien en – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – het handelingsrepertoire van het arbeidsrecht in te zetten of zich te wenden tot de politie. De Inspectie ziet toe op de verantwoordelijkheden van instellingen en kan ingrijpen wanneer zij buiten de geldende wettelijke kaders handelen.
In het hoger onderwijs hebben de colleges van bestuur de verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en het bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van studenten. Net als in het mbo is het een aangelegenheid van het bestuur om het handelingsrepertoire vanuit het arbeidsrecht in te zetten wat varieert van aanspreken, berispen tot en met ontslag, of zich te wenden tot de politie en aangifte te doen. Daarnaast heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de escalatiemogelijkheden, zoals toegelicht in de brief aan de Kamer van 3 juli jongstleden7, tot zijn beschikking. Het is aan de raden van toezicht om toezicht te houden op het handelen van de colleges van bestuur.
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse leerkrachten openlijk politiek geweld verheerlijken? Zo nee, wat is het beleid van de regering om het Nederlands onderwijs vrij te houden van dergelijke stemmen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de indiener eens dat het risico bestaat dat dergelijke denkbeelden (zouden kunnen) doorwerken in het onderwijs dat aan leerlingen en studenten wordt geboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet de regering om het onderwijs politiek neutraal te houden?
Het kabinet vindt het vergoelijken, vieren of aanmoedigen van geweld door docenten te allen tijde verwerpelijk. Oproepen tot geweld kan bovendien strafbaar zijn als opruiing. En ook daar waar geen sprake is van strafbare feiten dienen docenten zich bewust te zijn van hun voorbeeldfunctie. In het onderwijs is het daarbij belangrijk dat er ruimte is voor verschillende perspectieven en het schurende gesprek waarbij echter wel de veiligheid die studenten en leerlingen ervaren geborgd moet worden. Ik verwijs uw leden naar het antwoord op vraag 6 en 7 voor het handelingsperspectief van de instellingen om dit te borgen.
Bent u bekend met de beelden van internationale studenten, die in Nederland studeren, die de moord op Charlie Kirk goedpraten en toejuichen?6
Ja.
Bent u het ermee eens dat vreemdelingen met deze denkbeelden ten minste bijdragen aan onverdraagzaamheid in de Nederlandse samenleving en in extreme gevallen een potentieel gevaar vormen voor de Nederlandse democratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze mensen tot ongewenste vreemdelingen te verklaren, hun verblijfsvergunning in te trekken, hen uit te zetten en tegen hen een inreisverbod uit te vaardigen – in lijn met het voornemen van de Amerikaanse overheid?7
De vrijheid van meningsuiting beschermt ook aanstootgevende of schokkende opvattingen. De grens ligt bij strafbare feiten. Er bestaat geen afzonderlijk beleidskader ten aanzien van de vrije meningsuiting van vreemdelingen.
De Minister van Asiel en Migratie kan een verblijfsrecht intrekken of weigeren, iemand ongewenst verklaren of een inreisverbod opleggen. Enkel op grond van denkbeelden is dit niet mogelijk, maar slechts in het geval van uitingen of gedragingen waarvan de rechter heeft geoordeeld dat deze strafbaar zijn of waaruit een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid blijkt. In het laatste geval kan een vreemdeling bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, uit Nederland geweerd worden.
Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Bij deze beoordeling baseert de IND zich op beschikbare informatie, zoals een duiding van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), een ambtsbericht van de AIVD en/of informatie van partijen uit de lokale driehoek.
Een strafrechtelijke veroordeling kan vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben, zoals het weigeren of het intrekken van een verblijfsvergunning.
Is er vanuit de overheid specifiek beleid met betrekking tot vreemdelingen die politiek geweld verheerlijken?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het ermee eens dat de dreiging van politiek gemotiveerd geweld ondermijnend kan werken voor de democratie, omdat het ertoe kan leiden dat mensen zich niet meer uit durven te spreken?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 tot en met 5.
Bent u op de hoogte van de uitspraken die Pascal Robinson-Foster, van het rappersduo Bob Vylan, heeft gedaan tijdens zijn optreden in Paradiso? Hoe beoordeelt u uitspraken als «If you talk shit, you get banged», «Soms moet je nazi’s in hun fucking gezicht schoppen» en «Fuck de fascisten, fuck de zionisten. Ga ze vinden op straat!»?8
Bent u het ermee eens dat deze uitspraken aanzetten tot haat en geweld? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat deze uitspraken een opruiend karakter hebben? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het feit dat de voltallige zaal lijkt te juichen tijdens de uitspraken zoals genoemd in vraag 11?9
Indien het antwoord op vraag 14 of 15 bevestigend luidt, bent u dan bereid de aangekondigde concerten van Bob Vylan te verbieden?
Indien het antwoord op vraag 14 of 15 bevestigend luidt, bent u dan bereid Pascal Robinson-Foster tot ongewenste vreemdeling te verklaren, uit te zetten en een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot is de dreiging van extreemlinkse individuen en groepen momenteel in Nederland? Worden incidenten als deze meegenomen in de dreigingsanalyse van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV?)
De NCTV doet geen onderzoek naar groepen of personen, maar duidt wel voortdurend fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen. De NCTV kan derhalve geen inschatting maken van de dreiging die mogelijk uitgaat van specifieke groeperingen of personen, over samenwerkingen tussen groeperingen. De AIVD kan, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) 2017, geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken of informatieposities van de dienst.
Beide organisaties rapporteren periodiek over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland. Wanneer relevant wordt hierin nader ingegaan op de actuele geweldsdreiging die uitgaat van het links-extremisme. De NCTV rapporteert twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en gewelddadige extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Hieraan ligt onderzoek ten grondslag naar alle vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme, ongeacht ideologische signatuur. Uit het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland d.d. 17 juni 2025 volgt dat het georganiseerde links-extremisme in Nederland gefragmenteerd, klein qua aantal personen en divers qua ideologieën is. Het links-extremisme vormt op dit moment een beperkte geweldsdreiging in Nederland; van gewelddadig links-extremisme is beperkt sprake en op mensenlevens gericht geweld is geen onderdeel van de actiemethoden. Er is sinds een aantal jaar wel sprake van een groei van de links-extremistische scene, onder andere door de aansluiting van buitenlandse extremisten die in Nederland verblijven.
Volgens het jaarverslag van 2024 van de AIVD heeft de AIVD bij de links-extremistische beweging als geheel geen grotere bereidheid gezien om geweld te gebruiken. Wel zijn enkele acties (over diverse onderwerpen) harder geworden, er was daarbij sprake van vernielingen, intimidatie en doxing – het delen van iemands persoonsgegevens om hem of haar te intimideren. Het grootste deel van de linkse actie-scene in Nederland blijft zich nog altijd op activistische wijze uiten, met soms kleinschalige, soms zeer zichtbare acties rond klimaat, vluchtelingen, woningnood en rechts-extremisme.
Vindt u het toejuichen en aanmoedigen van een politieke moordaanslag een zorgwekkende stap in het radicaliseringsproces? Zo nee, waarom niet?
Radicalisering is een complex proces, waarbij veel verschillende factoren een rol spelen. Er is eigenlijk nooit één enkele oorzaak, waarbij sociale omstandigheden en persoonlijke eigenschappen een grote rol spelen. Ook een triggerfactor is een van de factoren die een rol kunnen spelen in het radicaliseringsproces. Triggerfactoren zijn concrete gebeurtenissen die, vaak in combinatie met elkaar, de emmer doen overlopen en die daarmee het proces van radicalisering in gang kunnen zetten, versnellen (of vertragen), maar ook omkeren. Hoewel het toejuichen en aanmoedigen van moord absoluut verwerpelijk is, is niet in algemene zin te zeggen of dit een zorgwekkende stap in een radicaliseringsproces is.
Is het bijwonen van bijeenkomsten zoals het concert van Bob Vylan, waar wordt aangespoord tot geweld tegen andersdenkenden, een reden om aanwezigen blijvend te monitoren?
Nee, aanwezigheid bij bepaalde bijeenkomsten of concerten is in algemene zin geen aanleiding om in te zetten op blijvende monitoring.
Bent u bereid om het radicaliseringsproces van links-extremistische groeperingen, zoals AntiFa, beter in kaart te brengen?
In duidingen van fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen door de NCTV is aandacht voor radicaliseringsprocessen vanuit alle ideologische stromingen. In 2018 is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderzoek gedaan naar links-extremistische groeperingen in Nederland.14 Er is op dit moment geen aanleiding om opnieuw specifiek onderzoek te doen naar het radicaliseringsproces van links-extremistische groeperingen.
De NCTV rapporteert halfjaarlijks in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en gewelddadig extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Wanneer relevant wordt hier nader ingegaan op de actuele geweldsdreiging die uitgaat van het links-extremisme.
Bestaat er momenteel een handreiking voor het herkennen van links-extremisme, zoals die ook bestaat voor radicalisering door complottheorieën?10 Zo nee, zal uw ministerie een dergelijke handreiking samenstellen?
Het document waaraan u refereert is een interne handreiking van de politie. De politie heeft mij laten weten dat deze ter beschikking is gesteld aan politiemedewerkers en nauwe relevante partners binnen het veiligheidsdomein. Dit document was niet bedoeld voor publicatie. Het is een document om politiemedewerkers te ondersteunen die in hun werk te maken kunnen krijgen met radicalisering en extremisme dat uit complottheorieën kan voortkomen. Hoe bepaalde uitingen geduid moeten worden zal altijd beoordeeld moeten worden aan de hand van alle concrete feiten en omstandigheden.
Binnen de genoemde handreiking over complotdenken heeft de politie de drie categorieën «complotdenken», «radicalisering» en «extremisme» opgesteld; indien er over links-extremisme eenzelfde soort handreiking bestaat, binnen welke van deze drie categorieën zou het bijwonen van en meejuichen tijdens een concert als die van Bob Vylan vallen?11
Zie antwoord vraag 23.
Binnen welke categorie zou het openlijk toejuichen en vergoelijken van de moord op Charlie Kirk passen?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u bereid beleid vorm te geven om links-extremisme beter te kunnen bestrijden?
Zoals in het regeerprogramma valt te lezen ziet deze regering terrorisme en gewelddadig extremisme als een constante dreiging voor onze democratische rechtsstaat en nationale veiligheid. Hiermee is het een prioriteit van deze regering om alle vormen van extremisme en terrorisme te bestrijden, dus ook de dreiging die uitgaat van links-extremisme.17
De aanpak van extremisme en terrorisme in Nederland is toepasbaar op alle vormen van extremisme en terrorisme en geldt dus ook voor links-extremisme. Op basis van de dreiging wordt constant bekeken of de aanpak wijzingen of aanvulling behoeft. Als bepaalde acties of gedragingen de lat van extremisme of terrorisme halen, dan kunnen personen ook worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak radicalisering. De persoonsgerichte aanpak radicalisering betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen om (verdere) radicalisering tegen te gaan.
Is het bestrijden van links-extremisme een prioriteit van deze regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 26.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk en waar mogelijk afzonderlijk beantwoord.
De onderzoeksjournalistiek van Zembla naar de toename van illegale THC-vapes onder scholieren. |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Faith Bruyning (NSC) |
|
Foort van Oosten (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat scholieren steeds vaker in aanraking komen met en verslaafd raken aan illegale THC-vapes en zogenoemde spice-vapes met synthetische cannabinoïden?1
De berichtgeving van Zembla over het gebruik door scholieren van THC-vapes en vapes met synthetische cannabinoïden2 (ook wel «spice» genoemd) is zeer verontrustend. De opkomst van het gebruik van deze vapes door met name jongeren is een onwenselijke ontwikkeling en baart ons zorgen vanwege de daarmee samenhangende volksgezondheidsrisico’s.3 Deze producten zijn gevaarlijk, zeker voor minderjarigen. Naast het directe risico, bestaat ook het risico dat het gebruik een opstap vormt naar andere middelen. Gestructureerde informatie over het gebruik van THC-vapes en spice-vapes door jongeren ontbreekt op dit moment. Het Trimbos-instituut en de verslavingszorg geven echter aan dat het aantal gebruikers van deze vapes op dit moment nog laag is4, maar het betreft een opkomend risico met potentieel ernstige gezondheidseffecten bij een jonge doelgroep die noodzaakt tot alertheid en monitoring.
Klopt het dat er op meerdere scholen in onder andere Amsterdam, Den Haag en Noord-Brabant leerlingen onwel zijn geworden, met ziekenhuisopnames tot gevolg, na het gebruik van deze illegale vapes? Kunt u toelichten in hoeverre u zicht heeft op de verspreiding van illegale THC- en spice-vapes onder jongeren en scholieren in Nederland?
Helaas is een aantal gevallen bekend waarbij leerlingen van scholen onwel zijn geworden, verspreid over verschillende regio’s (Amsterdam, Zaandam, Den Helder, Rotterdam en Gelderland). Het absolute aantal is waarschijnlijk klein, maar het ontbreekt aan structureel verzamelde data. Op dit moment zijn het vooral lokale signalen.5 Afgelopen zomer heeft het Drugs Informatie Monitoring Systeem (DIMS) met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) afgesproken dat vapes die bij instellingen voor verslavingszorg die zijn aangesloten bij het DIMS-netwerk zijn binnengekomen, voor analyse ingestuurd kunnen worden naar het DIMS om de samenstelling te achterhalen.
Het doel hiervan is het in kaart brengen van de verspreiding en samenstelling van vapes met bijvoorbeeld THC of spice en ook met een zeer hoog nicotinegehalte. Dit is een algemeen onderzoek, en niet specifiek gericht op jongeren. Tot op heden is een zeer beperkt aantal vapes binnengekomen voor analyse.
In hoeverre bent u op de hoogte van de ernstige ontwenningsverschijnselen bij jongeren die verslaafd raken aan spice via vapes? Wordt er een toename gesignaleerd bij huisartsen, acute zorg, verslavingsklinieken, Trimbos, GGD en jeugdzorg? Kunt u per instantie de contacten hierover, de data en de signalen aangeven?
Zie het antwoord op vraag 4 voor wat betreft de ontwenningsverschijnselen.
Er zijn signalen vanuit het DIMS-netwerk dat het gebruik van THC-vapes en spice-vapes op lokaal niveau speelt en toeneemt. Gestructureerde data ontbreekt echter, zoals hierboven gesteld. Bij een aantal verslavingsklinieken zijn enkele jongeren in behandeling met een verslaving aan THC-vapes. Hierbij past de kanttekening dat jongeren met klachten of afhankelijkheid van vapes vaak niet of laat aangemeld worden bij de verslavingszorg. Er is daarom een vermoeden van onderrapportage.
Kunt u ingaan op de gezondheidsrisico’s van «spice», in het bijzonder voor jongeren? Wat is bijvoorbeeld bekend over acute en chronische effecten, risico op psychose, mate van verslaving en onttrekkingsverschijnselen, lichamelijke schade? Zijn er momenteel voldoende gegevens beschikbaar om deze risico’s betrouwbaar in te schatten? Zo nee, welke aanvullende onderzoeken zijn nodig?
Spice is een verzamelnaam voor een grote groep van verschillende synthetische cannabinoïden. Daarom is het lastig om in algemene termen te spreken over de werking en risico’s, maar er zijn gemene delers. De effecten van synthetische cannabinoïden zijn doorgaans sterker dan die van THC, waardoor ze lastiger zijn te doseren. Ook lijken ze meer en heftigere acute bijwerkingen te geven dan cannabis zelf: misselijkheid, paranoia, depersonalisatie, hallucinaties, agitatie, pijn op de borst, hartritmestoornissen en in ernstige gevallen kans op bewustzijnsverlies, epileptische insulten, agressie en cardiovasculaire events. Ook psychose en psychotische symptomen komen voor na inname van synthetische cannabinoïden en er zijn onderzoeken die rapporteren dat synthetische cannabinoïden een hogere kans op psychose geven dan bij cannabisgebruik.6, 7 Over chronische effecten en eventuele omkeerbaarheid is weinig bekend omdat synthetische cannabinoïden en vapes met synthetische cannabinoïden een relatief nieuw fenomeen zijn.
De meeste synthetische cannabinoïden hebben een relatief korte werkingsduur. Ontwenningsverschijnselen kunnen al snel na het staken van de inname optreden, en zijn bijvoorbeeld craving, hoofdpijn, misselijkheid, angst en slapeloosheid.8 Ook zijn er indicaties dat synthetische cannabinoïden sneller tot en tot meer ontwenningsverschijnselen leiden dan cannabis.9, 10 Gerapporteerde ontwenningsklachten uit de praktijk van de verslavingszorg zijn: angst- en paniekaanvallen, braken, zweten, buikkrampen, diarree, psychotische klachten (hallucinaties, wanen, verwardheid), trillen en niet kunnen plassen (soms in context van nauwelijks eten/drinken).
Door deze combinatie van potente werking, significante ontwenningsverschijnselen en de korte werkingsduur lijkt het afhankelijkheidspotentieel van synthetische cannabinoïden hoog. Dit wordt versterkt door toediening via een vape, waarbij in korte tijd veel werkzame stof kan worden opgenomen. Echter, de stof en frequentie/wijze van inname zijn niet de enige factoren die in beschouwing moeten worden genomen wanneer naar afhankelijkheid wordt gekeken. Ook de verdere omstandigheden van het individu en bijvoorbeeld de reden voor gebruik zijn van belang.
Op dit moment is er geen informatie bekend over de effecten, mate van verslaving en ontwenningsverschijnselen voor jongeren specifiek.
Hoe dienen zorgprofessionals te handelen bij verdenking van spice-gebruik door middel van vapes? Zijn de laboratoria in Nederland toegerust om vapes (of vapors) te analyseren op aanwezigheid van THC, synthetische cannabinoïden («spice») en andere schadelijke stoffen? Is het mogelijk dat het RIVM of andere nationale instituten vapes laten testen bij meldingen of verdenkingen van spice-gebruik? Zo ja, hoe verloopt dit proces? Zo nee, wat weerhoudt dit?
Een aantal ernstige incidenten bij 13–15-jarigen met SEH-bezoek dan wel een opname in Amsterdam was 3 september jl. aanleiding voor een gerichte, niet-publieke alert aan (medische) professionals, waarbij het klinisch beeld en de therapie zijn beschreven. Deze richtlijn zou ook landelijk kunnen worden toegepast. Dat vooralsnog alleen een alert in Amsterdam is uitgegaan, is omdat er in andere regio’s niet of nauwelijks signalen waren. Voorts kan contact worden opgenomen met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum voor informatie.11
Op dit moment kan het DIMS vapes analyseren als op basis van de effecten bij gebruik aanleiding is om te vermoeden dat hierin synthetische cannabinoïden aanwezig zijn. Daarnaast is het DIMS, in samenwerking met de NVWA en het RIVM, zoals eerder in vraag 2 benoemd, bezig met het in kaart brengen van de samenstelling van vapes die onder scholieren/jongeren worden gebruikt – deze worden binnengebracht via de verschillende instellingen die aangesloten zijn bij het DIMS-netwerk.
Wat is de strafmaat op verkoop van illegale vapes al dan niet met smaakjes, THC of spice voor winkels en voor dealers? Verschilt de strafmaat voor THC en spice (synthetische cannabinoiden)? Kunt u dit in een tabel per categorie, per type vape-vloeistof en per verkoper uitsplitsen?
Het verkopen van vapes zonder THC en spice is gereguleerd in de Tabaks- en rookwarenwet. Het is toegestaan deze vapes te verkopen, mits er geen smaak anders dan tabak is toegevoegd. Het is niet toegestaan deze vapes aan minderjarigen te verkopen. Het verkopen van vapes zonder THC en zonder spice, maar met een smaak anders dan tabak, is verboden onder de Tabaks- en rookwarenwet. Bij overtreding daarvan kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Deze varieert van € 450,– tot € 22.500,–, afhankelijk van wat er precies is verkocht en of er al eerdere overtredingen zijn begaan. Daarnaast kan de NVWA de vapes in beslag nemen en vernietigen. De kosten hiervan worden verhaald op de overtreder. Het illegaal verkopen van THC-vapes of spice-vapes valt onder de Opiumwet. Met illegale verkoop wordt bedoeld de verkoop van THC-vapes met lijst I middelen, de verkoop van THC-vapes met lijst II-middelen buiten coffeeshops dan wel de verkoop van THC-vapes in coffeeshops aan minderjarigen.12 De strafmaat voor een Opiumwetsdelict is in grote mate afhankelijk van de hoeveelheid van de verboden stof die gevonden wordt. De officier van justitie hanteert bij het formuleren van zijn eis de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, lijst I en lijst IA (2025R005). Het is uiteindelijk aan de rechter om de strafmaat te bepalen.
De strafmaat voor verschillende soorten vapes is verschillend. De strafmaat is afhankelijk van wat voor stof (THC of spice) er gevonden wordt, maar ook van de manier van verwerking van de stof:
Om een vergelijkend voorbeeld te geven voor alle drie de soorten vapes op basis van een gewicht van 5 tot 15 gram aan stoffen die verboden zijn vanuit de Opiumwet:
Delict
Lijst I
Lijst II
Lijst IA
5–15 gram
First offender
Taakstraf 120 uur
Geldboete 250 euro
Taakstraf 90 uur
5–15 gram
1x recidive
Taakstraf 180 uur
Idem of Gevangenisstraf 3 maanden
Geldboete 375 euro
Idem of Taakstraf 28 uur
Taakstraf 135 uur
Idem of Gevangenisstraf 9 weken
5–15 gram
Meermalen recidive
Gevangenisstraf 12 maanden onvoorwaardelijk
Hechtenis 20 dagen onvoorwaardelijk
Gevangenisstraf 9 maanden onvoorwaardelijk
In de richtlijnen van het OM wordt geen onderscheid gemaakt naar (type) verkopers, maar alleen naar het al dan niet hebben van recidive. Hierbij gelden nog wel bijzonderheden die voor een strafverzwaring of strafvermindering kunnen zorgen in de eis van het OM.
Kunt u aangeven of er specifieke vormen van handhaving bestaan die zich richten op THC-vapes, en in het bijzonder op varianten die spice bevatten? Wordt er samengewerkt door de NVWA en politie om de opsporing en de handhaving te verbeteren? Zo niet, op welke wijze gaat u deze samenwerking intensiveren? Op welke manier heeft u contact en werkt u samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid over een verbeterde opsporing van dealers van deze middelen die onze scholen overspoelen en jongeren verslaafd maken?
THC en synthetische opioïden zijn middelen die onder de Opiumwet vallen en daarmee ligt de opsporing bij de politie en het OM. De NVWA is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Tabaks- en rookwarenwet en dus voor de handhaving op het aanbieden en het verkopen door ondernemers en dealers van vapes met een smaakje die niet onder de Opiumwet vallen of aan minderjarigen. De NVWA heeft geen bevoegdheid om specifiek op THC-vapes of spice-vapes te handhaven. De politie en de NVWA weten elkaar goed te vinden wanneer zij situaties aantreffen op elkaars werkterrein. Ook worden gezamenlijk inspecties uitgevoerd als er een vermoeden is dat ergens (ook) THC-vapes of spice-vapes aanwezig zijn. Daarnaast wordt vanuit het Actieplan tegen vapen gewerkt aan een uitgebreidere afstemming tussen het Ministerie van VWS, de NVWA en de Douane, en wordt ook de samenwerking tussen deze partijen met gemeenten gestimuleerd. Hierbij kan gedacht worden aan samenwerking met gemeentelijke BOA’s bij de handhaving op illegale handel in vapes.
Wat is de strafmaat voor sociale media zoals Snapchat voor het bieden van een platform aan dealers en het wegkijken van openlijk dealen van zeer verslavende middelen aan minderjarigen? Heeft u kennis genomen van het onderzoek van het platform «Vapen jouw keuze» over de rol van Snapchat?2 Op welke wijze gaat de ACM hier onderzoek naar doen en worden THC of spice bevattende vapes hierin meegenomen?
Het is in eerste instantie belangrijk hierbij een onderscheid te maken tussen legale en illegale middelen. Indien het gaat om middelen die vallen onder het bereik van de Opiumwet kan daar via het strafrecht tegen worden opgetreden. Het online aanbieden en verkopen van vapes met een smaak anders dan tabak valt niet onder de Opiumwet, maar is verboden onder de Tabaks- en rookwarenwet. Ook is het verboden om vapes aan minderjarigen te verkopen. Bij overtreding van deze verboden kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. De handel in middelen die vallen onder de Opiumwet is strafbaar. Daarnaast is het op grond van artikel 3b van de Opiumwet ook verboden om de verkoop van middelen door openbaarmaking te bevorderen. Indien aangetoond kan worden dat sociale media medeplichtig zijn aan deze handel, kan daar tegen worden opgetreden. Voor strafrechtelijke vervolging moet er echter wel opzet van de sociale media bij de handel of openbaarmaking aangetoond kunnen worden.
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van het platform «Vapen jouw Keuze» en met hen en de Stichting Rookpreventie Jeugd contact hierover gehad. Zij hebben mij geïnformeerd over het handhavingsverzoek dat zij voornemens waren in te dienen bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) omdat zij van mening zijn dat het platform Snapchat niet voldoet aan de vereisten van de Digital Services Act. Inmiddels hebben zij dat gedaan en heeft de ACM een onderzoek geopend naar Snapchat in verband met de handel van vapes aan minderjarigen. De ACM onderzoekt daarbij of Snap voldoende doet om verboden inhoud van hun platform te weren, zoals het aanbieden van verboden vapes met een smaakje of met THC. Wij volgen de uitkomsten van het onderzoek van de ACM op de voet.
Welke ontwikkelingen ziet u in andere EU-landen en het Verenigd Koninkrijk en wat leert u daarvan?
Op verzoek van onder andere België en Nederland wordt het gebruik van drugs via een vape geagendeerd in de werkgroep drugsbeleid van de Raad van de Europese Unie. Daar zal onder andere door de lidstaten een beeld geschetst worden van de problematiek in hun landen. Ook zal bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om gezamenlijk, eventueel ook met de Europese Commissie en het EU Drugsagentschap, op te trekken om de problematiek goed in kaart te brengen en aan te pakken. Deze Raadswerkgroep heeft nog niet plaatsgevonden en zodoende zijn daar nog geen conclusies uit te trekken.
Bent u bereid te onderzoeken of een algemeen verbod op alle vormen van vapes (of op brede categorieën) effectiever zou zijn bij het bestrijden van de problemen met steeds nieuwe opkomende schadelijke en verslavende varianten, vergeleken met de huidige aanpak waarbij telkens afzonderlijke stoffen (contacten onder Opiumwet, Tabaks- en rookwarenwet) moeten worden beoordeeld en gereguleerd?
Op grond van artikel 3a van de Opiumwet worden middelen toegevoegd aan lijst I of lijst II van de Opiumwet indien deze onder de werking van het Enkelvoudig Verdrag of het Psychotrope Stoffen Verdrag worden gebracht of uit hoofde van de uit het Kaderbesluit 2004/757/JBZ of het Besluit 2005/387/JBZ voortvloeiende verplichting onder de werking van de Opiumwet dienen te worden gebracht. Voorts kunnen middelen worden toegevoegd aan lijst I of lijst II indien is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. Op grond van artikel 3aa kan een stofgroep aan lijst IA worden toegevoegd indien twee of meer substanties die deel uitmaken van die stofgroep zijn of worden toegevoegd aan lijst I. Vaststaat dat THC dan wel synthetische cannabinoïden onder de Opiumwet verboden zijn.
Indien er geen THC dan wel synthetische cannabinoïden in het product zit, dan vallen vapes onder de Tabaks- en rookwarenwet, waarin de Europese Tabaksproductenrichtlijn14 (TPD) is geïmplementeerd. De TPD heeft op bepaalde onderwerpen regels voor vapes vastgesteld, zoals onder andere over ingrediënten van vapes. In de TPD is bepaald dat lidstaten op die aspecten geen regels mogen stellen die het in de handel brengen van tabaksproducten en aanverwante producten (waaronder vapes vallen) verder beperkt of verbiedt. Alleen op aspecten die de TPD niet regelt, is het lidstaten vrij om zelf een keuze te maken in de mate van reguleren dan wel niet reguleren. Dit betekent dat het verbieden van vapes in zijn algemeenheid in strijd is met Europees recht.
Om de verkoop en het gebruik van vapes met grote gezondheidsrisico’s te beperken trekt Nederland met een aantal lidstaten op om verdergaande regulering in de TPD te agenderen en EU-breed op te pakken.
Hoe staat het met de professionalisering van het meldpunt vape-gerelateerde klachten, zoals bedoeld in motie-Paulusma en Tielen?3 In hoeverre is dit meldpunt al ingericht, laagdrempelig, en functioneert het zo dat gegevens systematisch worden verzameld, geanalyseerd en gebruikt voor beleidsvorming?
Er zijn op dit moment twee meldpunten voor vape-gerelateerde klachten. Het ene meldpunt is gericht op longartsen die volwassenen behandelen en het andere is gericht op kinderlongartsen. Ik kijk nu met de betrokken longartsen en het RIVM hoe deze meldpunten samen kunnen gaan en hoe dit technisch kan worden geregeld. Ik hoop dat deze samenwerking binnen enkele maanden geformaliseerd kan worden, waarna het meldpunt van start kan gaan. Ik zal uw Kamer hier dan ook over informeren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden binnen de termijn?
Nee, hierover heeft u een bericht van uitstel ontvangen. De reden van het uitstel was dat afstemming ten behoeve van de beantwoording meer tijd vergde.
Het bericht 'Geen mobiel bereik in grensstreek: 77-jarige man ligt na val machteloos half uur op de grond' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geen mobiel bereik in grensstreek: 77-jarige man ligt na val machteloos half uur op de grond»?1
Ja.
Bent u van mening dat slecht mobiel bereik een acuut veiligheidsrisico vormt, zeker voor ouderen en kwetsbare groepen die afhankelijk zijn van alarmhorloges en noodoproepen?
Mobiele netwerken spelen een belangrijke rol voor de bereikbaarheid van 112 maar gelukkig zijn ze niet de enige manier waarop mensen 112 kunnen bereiken. Er zijn ook alarmhorloges en andere apparaten die bijvoorbeeld via WiFi kunnen bellen.
Indien mensen op een plek wonen waar de mobiele netwerkdekking om welke redenen dan ook niet (altijd) optimaal is dan is dat uiteraard heel vervelend en hoop ik dat ze daar melding van maken zodat er met hen, de mobiele netwerkaanbieders, de RDI, provincies en gemeenten kan worden bekeken of er mogelijkheden zijn om dat (in de toekomt) op te lossen. Als mensen in de tussentijd geen maatregelen nemen dan kan het er helaas toe leiden dat ze 112 niet altijd kunnen bereiken wanneer het nodig is. Het is daarom belangrijk dat zij zich (laten) informeren over de beste manier om de bereikbaarheid van 112 zo veel als mogelijk te garanderen want er zijn gelukkig alternatieven beschikbaar. Zoals een vaste huisaansluiting of de 112NL-app, die uitkomst kan bieden in gebieden met een mindere netwerkdekking maar waar wel WiFi is, zoals binnenshuis.
Juist omdat de bereikbaarheid van het alarmnummer 112 van levensbelang is, geeft de Rijksoverheid diverse tips op zijn website voor mensen die ondanks de zeer goede mobiele dekking in Nederland toch nog problemen ervaren met de bereikbaarheid van 112 via een mobiel netwerk.2 Indien gemeenten de mobiele bereikbaarheid willen verbeteren, kunnen ze gebruik maken van de «Handreiking mobiele bereikbaarheid gemeenten» van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur.
Bent u van mening dat anno 2025 iedereen in Nederland over snel internet en mobiele netwerkdekking moet kunnen beschikken, ongeacht waar men woont, omdat dit van belang is voor een ieders veiligheid?
Ja, maar helaas zijn de mogelijkheden om dat te bereiken gebonden aan natuurkundige beperkingen die eigen zijn aan radiocommunicatie. In de Nota Mobiele Communicatie is aangegeven dat mobiele communicatie een basisbehoefte is geworden.3 4 In grensstreken kan de bereikbaarheid van 112 minder goed zijn dan op andere plekken. Goede dekking in de grensstreek vereist coördinatie tussen netwerkaanbieders over de frequenties die er worden gebruikt om onderlinge verstoringen te voorkomen.
Mobiele netwerkdekking zal niet altijd door de markt tot stand worden gebracht op locaties die niet rendabel zijn. Dat kan ertoe leiden dat sommige plekken in Nederland niet vanzelf van dekking worden voorzien. Mede hierom is er in 2020 een dekkings- en snelheidsverplichting opgelegd aan de drie mobiele netwerkaanbieders. Die verplicht ertoe om 98% van het geografische grondgebied van elke Nederlandse gemeente buitenshuis te voorzien van een minimaal dienstverleningsniveau voor elke gebruiker.
Om de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112 in aanvulling daarop nog verder te vergroten zijn er diverse andere maatregelen genomen:
Kunt u aangeven in welke mate dit probleem speelt in andere grensregio’s in Nederland, hoeveel meldingen daarover zijn ontvangen bij het Centraal Informatiepunt Mobiele Bereikbaarheid 112 en hoe opvolging is gegeven aan deze meldingen?
Sinds januari 2024, de start van het Centraal Informatiepunt Mobiele Bereikbaarheid 112, zijn er 46 meldingen geregistreerd, waarvan 5 uit grensgemeenten. Dit aantal is gelukkig beperkt en geeft geen aanwijzing voor een structureel probleem in de grensstreken. Meldingen laten wel zien dat er incidenteel knelpunten zijn, die voor betrokkenen ingrijpend kunnen zijn, zeker in het geval van een noodsituatie.
Uit metingen van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur blijkt verder dat mobiele netwerkaanbieders voldoen aan de dekkings- en snelheidsverplichting. Toch kunnen er altijd plekken zijn waar de bereikbaarheid van 112 minder goed is (bijvoorbeeld binnenshuis of in afgelegen gebieden). Het meldpunt registreert de meldingen en deelt ze waar nodig met providers, de meldkamer en de toezichthouder; het neemt zelf geen maatregelen.
Bent u bereid met providers in gesprek te gaan om te waarborgen dat 112-oproepen in grensgebieden altijd doorkomen?
Ik ben en blijf in gesprek met de providers maar ook met andere relevante organisaties zoals gemeenten, de VNG, en de RDI over het verbeteren van de mobiele netwerkdekking in Nederland. Het verbeteren van de mobiele netwerkdekking draagt ook bij aan de bereikbaarheid van 112, omdat daarvoor de gecombineerde dekking van de drie mobiele netwerken van belang is en niet alleen de dekking van de provider bij wie iemand een abonnement heeft.
Zoals beschreven in de beantwoording van vraag 3 zijn er diverse maatregelen genomen om de mobiele bereikbaarheid van 112 te vergroten. Ik zie op dit moment geen aanleiding om in aanvulling hierop maatregelen te nemen. Indien gemeenten de mobiele bereikbaarheid willen verbeteren, kunnen ze gebruik maken van de «Handreiking mobiele bereikbaarheid gemeenten» van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur.
Welke mogelijkheden ziet u om versneld maatregelen te nemen om de veiligheid van inwoners in grensregio’s te garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke rol ziet u voor het Rijk om, samen met provincies, gemeenten én veiligheidsregio’s, structurele oplossingen te realiseren voor grensbewoners die nu vaak in onzekerheid leven of zij in geval van nood hulp kunnen inroepen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken of, aanvullend op verbetering van mobiel bereik, het plaatsen van alarmpalen of andere vaste noodvoorzieningen kan bijdragen aan de veiligheid en bereikbaarheid van hulpdiensten in de meest kwetsbare gebieden?
Gezien de zeer goede mobiele dekking in Nederland, de diverse aanvullende maatregelen en alternatieve manieren om 112 te kunnen bereiken zie ik geen reden tot het nemen van extra maatregelen. Uw suggestie is sympathiek maar er zijn gelukkig al een reeks alternatieve manieren om in contact te kunnen komen met 112 wanneer er geen mobiele netwerkdekking is.5
De programmamanager bij de politie en de betrokkenheid bij NTA-onderzoeken |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ontslag voor programmamanager politie»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de huidige programmamanager van de landelijke aanpak tegen racisme, discriminatie en uitsluiting binnen de politie tevens directeur is van NTA, het bureau dat volgens meerdere rechtbanken en de Ombudsman Metropool Amsterdam moslims onrechtmatig heeft bespioneerd in moskeeën?
Ja, ik ben bekend met het feit dat de huidige programmamanager van de landelijke aanpak tegen racisme, discriminatie en uitsluiting binnen de politie tevens directeur is van NTA.
Hoe beoordeelt u de verenigbaarheid van het uitoefenen van twee ambten van de huidige programmanager racisme, discrimanatie en uitsluiting en tevens directeur van NTA met de geloofwaardigheid en integriteit van het huidige programma van de politie tegen racisme, discriminatie en uitsluiting binnen de politie?
De politie gaat zelf over de aanstelling van haar personeel. Derhalve zal ik niet interveniëren in arbeidsafspraken met individuen.
Bent u bereid om zich in te spannen om de aanstelling van de huidige programmamanager te beëindigen door dit te agenderen in het gesprek met de Korpsleiding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, gelet op de urgentie van deze zaak, de drukte van de Kameragenda en het aanstaande reces, bereid om deze vragen voor dinsdag 16 september 2025 te beantwoorden?
Ik heb getracht om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Vignetplicht en inning parkeerboetes buitenlanders |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Tieman , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek dat vorig jaar bijna 7.700 van de 24.500 naheffingsaanslagen (circa één op de drie) in Den Haag onbetaald bleven, doordat de gemeente geen kentekengegevens van buitenlandse bestuurders had?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontwikkeling?
Wat is uw inschatting van de invloed van deze situatie en van de extra parkeerdruk van buitenlandse kentekens op de leefbaarheid in Den Haag?
Aangezien de gemeente Den Haag alleen naheffingen automatisch kan verzenden aan Duitsland en België – voor andere landen ontbreken dergelijke afspraken – waardoor inning vrijwel onmogelijk is; bent u bereid te onderzoeken hoe Nederland deze bilaterale constructies kan uitbreiden naar meer landen?
Ziet u mogelijkheden om de oplossing van de lokale partij Hart voor Den Haag, de grootste partij van de stad, die pleit voor invoering van een vignetplicht voor buitenlandse kentekens in gebieden met structurele parkeerdruk, via een wijziging van de Parkeerverordening of Gemeentewet te faciliteren? En zou u dit ook mogelijk kunnen/willen maken voor andere gemeenten?
Is het volgens u juridisch mogelijk om een gemeentelijke vignetregeling voor buitenlandse voertuigen in te voeren, gezien de Europese regels over vrij verkeer en gelijke behandeling?
Zijn er vanuit gemeenten verzoeken binnengekomen om een vignetregeling in te voeren voor buitenlandse voertuigen als toegangsregeling tot parkeren? Zo ja, welke gemeenten hebben dat verzocht, wat is de juridische status hiervan en welke stappen zijn gezet?
Welke aanvullende maatregelen kunnen lokaal worden ingezet ter vermindering van onbetaalde parkeerboetes, zoals preventieve kentekenregistratie, scanauto’s, of intensievere samenwerking met buitenlandse autoriteiten?
Ziet u mogelijkheden om gemeenten zoals Den Haag, maar ook andere gemeenten, financieel of juridisch te ondersteunen bij de aanpak van de parkeerdruk door buitenlandse voertuigen die hun boetes niet betalen?
Bent u ermee bekend dat voertuigen met buitenlandse, vaak witte kentekens niet of nauwelijks worden geregistreerd in de zero-emissiezones, waardoor zij boetes ontlopen?
Deelt u de mening dat dit leidt tot rechtsongelijkheid, aangezien Nederlandse ondernemers en inwoners wél stevig worden aangepakt?
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat ook voertuigen met buitenlandse kentekens op gelijke wijze gecontroleerd en beboet worden?
Het bericht 'Islamisering van het Westen: Turkse religieuze autoriteit roept op tot een wereldwijde jihad' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Jurgen Nobel (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Islamisering van het Westen: Turkse religieuze autoriteit roept op tot een wereldwijde jihad»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Bent u op de hoogte van de oproep die Diyanet heeft gedaan om een wereldwijde jihad voor elkaar te krijgen met alle mogelijke middelen? Zo ja, hoe ziet u deze oproep?
Ik ben bekend met passages uit de slotverklaring die gepubliceerd is na de in Istanbul gehouden conferentie over Gaza, waarin wordt opgeroepen tot brede mobilisatie van de moslimgemeenschap en waarin wordt opgeroepen tot inzet van alle vormen van jihad ten behoeve van de Palestijnse zaak.
Het kabinet verwerpt elke vorm van (oproepen tot) geweld en vindt uitspraken, zoals gedaan in deze passage, dan ook zeer zorgelijk en verwerpelijk. Deze zorgen heeft de Staatssecretaris Participatie en Integratie op 10 september jl. via telefonisch contact besproken met de Islamitische Stichting Nederland (ISN). Deze organisatie heeft de Staatssecretaris ervan verzekerd dat zij alle oproepen tot geweld en extremisme verwerpen, en zich distantiëren van deze extremistische oproepen, zoals de oproep in Duitsland. De organisaties en partners waarmee het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek gaat onderschrijven een open en vrije samenleving en de doelstellingen van de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving.2
Bent u al in gesprek getreden of bent u bereid dit te doen, met de moskeeën die in Nederland gelieerd zijn aan Diyanet en aan Islamitische Stichting Nederland (ISN) om hen te vragen of zij zich distantiëren van de oproep van Diyanet zoals ook in Duitsland is gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen ziet u indien ISN zich niet distantieert van deze extremistische oproepen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat overheidssteun (subsidies of inspraak in overlegorganen) niet kunnen blijven voortbestaan als organisaties zich niet distantiëren van zulke extremistische oproepen?
Voor organisaties of personen die oproepen tot geweld is in Nederland geen plek. Het kabinet doet er dan ook alles aan om op te treden tegen dergelijke organisaties en/of sprekers. Bijvoorbeeld door extremistische sprekers uit het buitenland te weren. Wanneer organisaties een bedreiging vormen voor onze democratische rechtsorde, bijvoorbeeld omdat zij extremisme en terrorisme bevorderen, wil het kabinet in een zo vroeg mogelijk stadium hiertegen op kunnen treden. Hierover is uw Kamer op 15 mei 2025 geïnformeerd. Op dit moment loopt op dit punt een nader onderzoek. Over de voortgang zal de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer voor het einde van dit jaar informeren.
Organisaties die in strijd handelen met de wet of algemeen maatschappelijk aanvaarde waarden, zoals discriminerend handelen of het uiten van extremistische en haat zaaiende oproepen, horen onder geen beding overheidssteun te ontvangen. Zoals eerder aan de Kamer is gecommuniceerd gaat het kabinet alleen in gesprek en in samenwerking met partners en organisaties die een open en vrije samenleving en de doelstellingen van de actieagenda ondersteunen. Indien geconstateerd wordt dat organisaties in strijd handelen met de wet, is het mogelijk de subsidie alsnog in te trekken of de opdracht voortijdig te beëindigen. De regelgeving van verschillende ministeries biedt hiervoor een grondslag.
Hoe ziet u de analyse van prof. dr. Ruud Koopmans dat islamitische radicalisering sinds de Iraanse Revolutie in 1979 terrein wint onder andere ook in West-Europa?
In Nederland is geen enkele ruimte voor extremisme en terrorisme. Radicalisering is de opmaat naar deze extremen en sinds jaar en dag is de inzet van dit kabinet erop gericht om deze tegen te gaan. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) is zich bewust van de dreiging van islamitische radicalisering en heeft oog voor de ontwikkelingen hierbinnen. Hier wordt twee keer per jaar aandacht aan besteed in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). In het meest recente DTN van juni 2025 is het dreigingsniveau opnieuw vastgesteld op niveau vier (substantieel), daarmee is het dreigingsniveau sinds de verhoging van drie naar vier in december 2023 onveranderd gebleven. Van de diverse vormen van extremisme en terrorisme wordt het gewelddadig jihadisme, wat voort kan komen uit islamitische radicalisering, als grootste dreiging gezien. De jihadistische dreiging in Nederland is in de meest recente DTN’s omschreven als substantieel en daarmee ongewijzigd.
Op welke manier werkt u samen met gemeenten, veiligheidsdiensten en moskeeën om radicalisering en verspreiding van extremisme tegen te gaan?
Het kabinet werkt samen met alle betrokken partners om radicalisering en verspreiding van extremisme tegen te gaan. In de aanpak van extremisme hebben velen een rol; de (lokale) overheid, zorg- en veiligheidspartners, de politiek, en op onderdelen ook andere partijen in de samenleving zoals het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven, verenigingen, religieuze instellingen, scholen en buurtwerk. Zij hebben zij allemaal een rol in het met elkaar in stand houden van de open en vrije samenleving, waarin extremistische denkbeelden geen voet aan de grond krijgen. Deze aanpak is vastgelegd in de «Nationale Extremismestrategie» en deze is vorig jaar door de Ministers van Justitie ven Veiligheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer toegezonden. Belangrijk onderdeel van de strategie is de lokale aanpak, waarin brede en persoonsgerichte preventie samenkomt en lokale zorg- en veiligheidspartners zo tijdig mogelijk radicalisering signaleren en hierop (preventief) interveniëren.
Hoe wordt er vanuit de overheid gemonitord of oproepen van buitenlandse (religieuze) autoriteiten tot haat of geweld leiden in de Nederlandse samenleving?
Ik acht het onacceptabel als buitenlandse (religieuze) autoriteiten oproepen doen die in de Nederlandse samenleving leiden tot haat of geweld. De AIVD verricht, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017, onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. De Ministeries van SZW en Justitie en Veiligheid hebben geen (juridische) taak of grondslag om zelfstandig uitspraken van buitenlandse (religieuze) autoriteiten te monitoren of te volgen.
Het kabinet hanteert een Rijksbrede en landenneutrale aanpak in het tegengaan van statelijke inmenging, waarin nauw wordt samengewerkt met relevante partners om tijdig in te kunnen grijpen bij ongewenste ontwikkelingen – zoals het oproepen tot haat of geweld van buitenlandse autoriteiten. Indien het kabinet zulke problematische signalen constateert, worden maatregelen genomen die passen binnen het Rijksbrede beleid tegen statelijke inmenging (o.a. het aanspreken van de desbetreffende autoriteiten).
Bent u bereid de Kamer snel de uitkomsten te doen toekomen van het onderzoek naar mogelijkheden voor een slim verbod op buitenlandse financiering van religieuze instellingen, waarbij instellingen voor een groot deel afhankelijk zijn van de financiering vanuit onvrije regimes zoals Turkije?
Ja, de Minister van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer hierover nader informeren.
De Kamerbrief ‘Gezamenlijke reactie IenW en JenV op rapport Handhaven in het OV’ d.d. 9 juli 2025 |
|
Ingrid Michon (VVD), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat identiteitsvaststellingen door OV-boa’s in de praktijk geregeld 30 tot 45 minuten of langer duren, of soms helemaal niet plaatsvinden, met oplopende agressie en grote veiligheidsrisico’s voor reizigers en personeel tot gevolg?1
Klopt het dat OV-boa’s in de praktijk bij de inschatting dat de politie pas laat of helemaal niet ter plaatse kan komen, vaak besluiten een overlastgever te laten lopen?
Kan worden aangegeven hoe groot het zogenoemde «dark number» is van zwaardere overtredingen en incidenten in het OV die hierdoor niet kunnen worden afgehandeld, en hoe beoordeelt u dat in de praktijk juist lichtere overtredingen vaker worden beboet, terwijl zwaardere overtredingen vaak onbestraft blijven?
Deelt u de zorg dat reizigers door onveiligheid in het OV bepaalde lijnen of tijdstippen mijden, en dat dit in het bijzonder voor meisjes en vrouwen kan leiden tot een onveilig reisgevoel, waardoor zij het openbaar vervoer minder vaak gebruiken?
Hoe beoordeelt u dat de RET in Rotterdam via het Real Time Intelligence Centre (RITC) sinds 2021 aantoonbaar betere resultaten boekt – met fors minder wachttijd, minder agressie, meer veiligheid en een betere inzet van politie en boa’s – terwijl landelijk nog geen vergelijkbare aanpak wordt toegepast?
Hoe beoordeelt u dat de Rotterdamse aanpak in nog geen jaar tijd (2019) 13.820 politie-uren én 8.544 RET-uren heeft bespaard, terwijl elders in het land dagelijks politie en boa’s kostbare capaciteit verliezen aan tijdrovende identiteitschecks?
Kunt u toelichten waarom er nog geen landelijke richtlijnen of protocollen zijn opgesteld voor de samenwerking tussen politie en OV-boa’s bij identiteitsvaststellingen (behalve bij een check via het Rijbewijsregister), terwijl de brancheorganisatie OV-NL hier al jaren expliciet om vraagt?
Kunt u bevestigen dat de NS in 2023 circa 15.000 keer assistentie van de politie moest vragen, waarvan ongeveer 5.000 keer specifiek voor identiteitsvaststelling, en hoe beoordeelt u dat een aanpak zoals in Rotterdam deze inzet grotendeels had kunnen voorkomen?
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat u de juridische basis van de Rotterdamse samenwerking «niet solide genoeg» achten, en welke mogelijkheden ziet u om deze werkwijze zo snel mogelijk te borgen?
Kunt u aangeven hoe u voorkomt dat de toegang van OV-boa’s tot het rijbewijzenregister (voorzien 1 januari 2026) en andere registers nog verder vertraagt, terwijl de knelpunten al jaren bekend zijn en de noodzaak in de praktijk dagelijks zichtbaar is?
Welke reden ligt eraan ten grondslag dat u opnieuw teruggrijpt op het onderzoeken van de «wenselijkheid en noodzaak» van toegang tot de strafrechtsketendatabank en de Basisvoorziening vreemdelingen, en ziet u mogelijkheden om sneller richting uitvoering te gaan?
Ben u bereid om uiterlijk binnen zes maanden concrete voorstellen aan de Kamer voor te leggen om de Rotterdamse aanpak in meerdere regio’s te starten en te borgen, zodat reizigers en OV-personeel niet langer hoeven te wachten op oplossingen?
Het bericht 'Fikse straffen bij geweld tegen hulpverleners? Rechters blijken milder dan OM' |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fikse straffen bij geweld tegen hulpverleners? Rechters blijken milder dan OM»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat vonnissen van rechters onvoldoende overeenkomen met de richtlijn van het Openbaar Ministerie (OM) waarin staat dat mensen die zich tegen politie, brandweer of anderen met een publieke taak keren, zoals afgelopen jaarwisseling meerdere keren gebeurde, een strafverzwaring van 200 procent kunnen verwachten? Hoe verklaart u de discrepantie tussen de vonnissen en de strafverzwaringsnorm?
Ik wil voorop stellen dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak niet acceptabel is. Daarom zijn door politie en openbaar ministerie in 2010 de zogenoemde Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) opgesteld met opsporings- en vervolgingsafspraken over de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Voorbeelden van afspraken zijn een prioritaire afhandeling van zaken, zoveel mogelijk lik op stuk toepassen, het zoveel mogelijk verhalen van de schade op daders en de verhoogde strafeis van +200% toepassen bij de beoordeling van de uiteindelijke strafeis.
De verhoging van +200% is opgenomen in de OM richtlijn. Deze verhoging staat niet op zichzelf. De hoogte van de uiteindelijke strafeis wordt namelijk niet alleen door richtlijnen bepaald. Officieren van justitie houden naast de in de richtlijnen vastgelegde +200% verhoging – conform de wet, de jurisprudentie en het beleid – rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte. Deze factoren kunnen tot verhoging of verlaging van het in de richtlijn genoemde uitgangspunt leiden. De verhoging van +200% betekent dus niet hetzelfde als een uitkomst van strafeis +200% (een drie keer zo hoge straf), omdat deze verhoging door het OM niet als laatste wordt toegepast bij het komen tot een strafeis. Zou bij de formulering van de uiteindelijke strafeis de verhoging van +200% als laatste worden toegepast, dan worden andere componenten die strafverzwarend zijn (bijvoorbeeld recidive of wapengebruik) daardoor ook nog eens verdrievoudigd. Er is dan geen sprake meer van zuivere rechtstoepassing. De uiteindelijke strafeis van de officier van justitie is altijd maatwerk.
Uw kamer is bij brief van 20 november 20122 en van 21 mei 20143 geïnformeerd over de toepassing van de verhoogde strafeis van +200% en over de opvolging van de strafeis door rechters. In deze brieven is uiteengezet dat uit onderzoek in 2012, gedaan door de Raad voor de Rechtspraak, is gebleken dat rechters in grote mate opvolging geven aan de strafeis van de officier van justitie. De hoogte van de opgelegde straf bedraagt gemiddeld ruim 90% van de eis. Dat houdt in dat er weinig licht zit tussen wat officieren van justitie eisen en wat rechters opleggen. In 57% van de gevallen is de hoogte van het vonnis gelijk aan de hoogte van de eis. In 8% van de gevallen valt het vonnis zelfs zwaarder uit dan de eis. Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat dat nu niet meer het geval is.
Deelt u de mening dat het bijzonder ongemakkelijk is dat de wettelijke mogelijkheden teneinde het aanpakken van geweldplegers tegen hulpverleners onvoldoende worden benut, aangezien uit vonnissen blijkt dat strafverhogingen tussen de 30% en 100% uitkomen in plaats van de bedoelde 200%? Welke strafmatingsgronden worden regelmatig aangevoerd? Bent u bereid dit zonodig nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal keren (2017/2018) dat de rechterlijke macht daders met 200%, zwaarder heeft bestraft aangezien zij geweld hebben gebruikt tegen personen met een publieke taak? Zo nee, waarom niet?
Desgevraagd heeft de Raad voor de Rechtspraak mij bericht geen overzichten te kunnen genereren. De strafverzwarende omstandigheid van geweld tegen hulpverleners wordt wel tot uitdrukking gebracht in de (motivering van de) op te leggen straf, maar de strafverhoging ten opzichte van de situatie dat het niet zou zijn begaan tegen een hulpverlener wordt daarin echter niet concreet gekwantificeerd. Bovendien worden uitspraken van de politierechter mondeling gedaan en wordt de (mondelinge) motivering van de op te leggen straf in beginsel niet schriftelijk uitgewerkt. Dat betekent dat niet kan worden nagegaan welke eventuele strafmatigende omstandigheden tijdens de zitting aan de orde zijn gekomen dan wel zijn meegewogen bij de straftoemeting.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal keren (2017/2018) dat door het OM gebruik is gemaakt van het (super)snelrecht aangezien zij geweld hebben gebruikt tegen personen met een publieke taak? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de redenen niet voor supersnelrecht te kiezen? Welke maatregelen kunnen worden getroffen teneinde het supersnelrecht meer gangbaar te maken?
Het openbaar ministerie heeft mij laten weten dat in 2017 en 2018 in totaal 571 zaken, waarbij sprake was van geweld tegen personen met een publieke taak, zijn afgedaan door middel van snelrecht of supersnelrecht. De verdeling daarbij was als volgt:
Jaar
Snelrecht
Supersnelrecht
2017
165
125
2018
48
233
Totaal
213
358
Alleen eenvoudige zaken, waarbij geen verder onderzoek nodig lijkt, kunnen op een (super)snelrechtzitting behandeld worden. Hoe sneller een zaak voor de rechter wordt gebracht, hoe korter de politie de tijd heeft om te onderzoeken wat er precies is gebeurd. Daarom zijn alleen zaken die bewijstechnisch relatief eenvoudig zijn geschikt voor (super)snelrecht. Zaken die hiervoor niet geschikt zijn kunnen voor de reguliere rechter worden gebracht.
Deelt u de mening dat er gekeken moet worden naar extra maatregelen teneinde geweld tegen hulpverleners tijdens de jaarwisseling te voorkomen? Zo ja, wat vindt u van een meldplicht bij de volgende jaarwisseling voor personen die zich tijdens deze jaarwisseling strafbaar hebben gemaakt aan geweld tegen een persoon met een publieke taak?
Ik deel uw mening dat gekeken moet worden naar extra maatregelen teneinde geweld tegen hulpverleners te voorkomen. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 8.
Wat betreft het opleggen van een meldplicht geldt dat op grond van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeentewet respectievelijk de rechter, de officier van justitie en de burgemeester over verschillende mogelijkheden beschikken om maatregelen – waaronder een meldplicht – op te leggen aan personen die strafbare feiten plegen of overlast veroorzaken. Maatregelen die bijdragen aan het voorkomen van geweld tegen personen met een publieke taak zal de rechter altijd in zijn overwegingen betrekken, zo ook de mogelijkheid van het opleggen van een meldplicht.
Welke wettelijke wijzigingen dienen te worden genomen teneinde de meldplicht bij de jaarwisseling vanaf 18:00 uur 31 december tot 02:00 uur 1 januari mogelijk te maken?
De strafrechter, de officier van justitie en de burgemeester hebben ieder verschillende bevoegdheden om bij wijze van maatregel of ter voorkoming van (verdere) verstoring van de openbare orde een gebiedsgebod of -verbod of een meldplicht op te leggen. Een meldplicht is naar zijn aard van korte duur. Ik zal nader bezien of de bestaande bevoegdheden toereikend zijn en u daarover berichten in de eerder aangekondigde brief over de jaarwisseling.
Bent u bereid tezamen met politie, brandweer en ambulancezorg te bezien welke verdere maatregelen genomen kunnen worden teneinde geweld tegen personen met een publieke functie terug te dringen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp heeft mijn volle aandacht. Zoals ik bij brief van 11 januari 2019 aan uw Kamer heb aangekondigd4, worden de komende maanden gesprekken gevoerd met de politie, het openbaar ministerie, mijn ambtgenoten van IenW en VWS, burgemeesters, brandweer en andere organisaties uit de praktijk om met elkaar te bezien welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn voor een betere en veiliger jaarwisseling.
Tevens heb ik op 13 november 2018 het wetsvoorstel «Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)»5 ingediend, waarin onder meer wordt voorgesteld het hinderen van hulpverleners als zelfstandig delict strafbaar te stellen.
Het bericht ‘Nederlandse vingerafdrukken gedeeld met FBI’ |
|
Foort van Oosten (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederlandse vingerafdrukken gedeeld met FBI»?1
Ja, dit betreft het Preventing and combatting serious crime-verdrag (PCSC-verdrag) op basis waarvan Nederland en de Verenigde Staten vingerafdrukken kunnen delen ten behoeve van de opsporing en vervolging2. Het gaat hierbij om de databank van de politie (HAVANK) met afdrukken van verdachten, veroordeelden, overleden slachtoffers van misdrijven en onbekende verdachten.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nederlandse databank met vingerafdrukken in 2011 is vernietigd? Hoe werd deze databank voor 2011 gebruikt? Welke gevolgen heeft het verdwijnen van dit systeem gehad in de praktijk?
Het artikel stelt ten onrechte dat er in 2011 een landelijke databank met vingerafdrukken is vernietigd. Met de Rijkswet van 11 juni 2009 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie zou de ontwikkeling van een centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie geregeld worden. Deze wet is echter nooit in werking getreden. Na een discussie met de Tweede Kamer over de centrale opslag van vingerafdrukken besloot de Minister van BZK in 2011 af te zien van de centrale opslag van vingerafdrukken3. Er is derhalve nooit een centrale databank ingevoerd waarin de vingerafdrukken zijn opgeslagen die werden opgenomen bij het aanvragen van een paspoort en identiteitskaart. De afbeeldingen van vingerafdrukken die decentraal bij de gemeenten werden opgeslagen in de Reisdocument aanvraag en archief stations (RAAS) zijn vernietigd. Uw kamer is hierover op diverse momenten ingelicht.
Waarvoor worden de vingerafdrukken gebruikt in het systeem van het nieuwe paspoort en de identiteitskaart? Met wie worden deze vingerafdrukken gedeeld? Wat is de verhouding tot de Europese verordening biometrie op identiteitskaarten?
Vingerafdrukken worden nu alleen voor het paspoort opgenomen. De vingerafdrukken worden na een aanvraag tijdelijk en decentraal bij de uitgevende instantie in het Reisdocumenten Aanvraag en Archiefstation (RAAS) bewaard. Nadat het aangevraagde paspoort aan de aanvrager is uitgereikt, worden deze vingerafdrukken gewist. Deze vingerafdrukken worden niet aan derden verstrekt. Nadat de vingerafdrukken uit het RAAS zijn gewist, zijn de vingerafdrukken alleen nog versleuteld te vinden in de chip van het paspoort zelf.
Uit de implementatiebesluiten4 bij de EU-verordening voor het biometrisch paspoort5 volgt dat lidstaten elkaar bilateraal toestemming verschaffen de vingerafdrukken op de chip te ontsleutelen en uit te lezen ter ondersteuning van identificatie bij grenspassage. Over de voortgang van dit proces heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd6.
De onderhandelingen over een nieuwe EU-verordening7 over technische eisen aan identiteitskaarten zijn op dit moment gaande. De onderhandeling bevindt zich in de triloogfase. In het onderhandelingsmandaat van de Raad is de verplichting opgenomen voor lidstaten om elkaar bilateraal toestemming te verlenen om voor identiteitsverificatie de vingerafdrukken uit het reisdocument uit te lezen. In dit onderhandelingsmandaat is expliciet opgenomen dat de Verordening geen rechtsgrondslag biedt voor de centrale opslag of het delen van vingerafdrukken. Indien Lidstaten hier, op grond van nationale wetgeving toe overgaan, is de Europese databeschermingswetgeving van toepassing. In het onderhandelingsmandaat van het Europees parlement zijn overwegingen opgenomen die stellen dat biometrie enkel kan worden verzameld ten behoeve van de opslag op de chip van de ID-kaart en dat data die worden verzameld in het kader van deze Verordening niet dienen te worden opgeslagen in nationale databanken.
In hoeverre is er gekeken naar de veranderingen in het vingerafdruksysteem in 2004 bij het maken van het nieuwe vingerafdruksysteem, zoals benoemd in het in vraag 1 bedoelde artikel? Wat zijn de verschillen en de overeenkomsten in vergelijking met het systeem uit 2004 op het niveau van de vingerafdruk?
In 2004 is Nederland door een Europese verordening verplicht een chip in het paspoort op te nemen8. Deze bevatte enkel de gezichtsopname als biometrisch kenmerk. In 2009 is Nederland begonnen vingerafdrukken op het paspoort op te slaan. Voor het reisdocumentenstelsel wordt niet gewerkt aan een nieuw vingerafdruksysteem.
Hoe beoordeelt u de in het artikel gedane oproep dat er weer een database moet komen van Nederlandse vingerafdrukken?
Ik ben er mee bekend dat de identificatie van Nederlanders bij rampen moeizamer verloopt dan van mensen uit een land met een centrale biometrische database. Mijn verantwoordelijkheid is het reisdocumentenstelsel en het opnemen van de vingerafdrukken ten behoeve van het reisdocument is aan doelbinding onderhevig. Onder die verantwoordelijkheid en binnen die doelbinding kan ik geen centrale database opzetten ten behoeve van identificatie van Nederlanders bij rampen.
Wat is de meerwaarde van een systeem waarin de op paspoort en identiteitskaart geregistreerde vingerafdrukken ook in een database worden opgenomen? Wat zijn de voor- en nadelen op nationaal en internationaal niveau van een database met vingerafdrukken? Wat is de meerwaarde in het kader van opsporing en vervolging van strafbare feiten?
De voordelen van een centrale registratie voor reisdocumenten zijn al eerder met de Kamer gedeeld9. De voordelen van een centrale biometrische database, in het geval dat de data alleen gebruikt worden ten behoeve van reisdocumenten, zijn als volgt:
Destijds is afgezien van de centrale opslag van vingerafdrukken vanwege zorgen over privacy, de veiligheid van een centrale database en function creep.10
Biometrische data die afgegeven zijn ten behoeve van het paspoort kunnen niet gebruikt worden voor opsporingsdoeleinden.
Zijn er in Europa landen die, net als in de VS, vingerafdrukken in een database registreren? Zo ja, om welke landen gaat het?
De database van de Verenigde Staten waaraan het artikel refereert betreft de registratie van mensen die het land betreden of passeren en niet de Amerikaanse nationaliteit bezitten. Dit gebeurt in Europa ook. Ik heb daarvan geen recent overzicht, maar eerder is uw Kamer gemeld11 dat diverse Europese landen een database hebben met vingerafdrukken, afgenomen ten behoeve van het paspoort. Dit betreft Bulgarije, Cyprus, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Portugal en Spanje.
Wat zijn van het bovenstaande de mogelijke gevolgen voor de Paspoortwet?
De bepalingen van de Paspoortwet met betrekking op een centrale reisdocumentenadministratie zoals geregeld met de Rijkswet van 11 juni 2009 (zie vraag 2) zijn niet in werking getreden. Indien vingerafdrukken centraal zouden moeten worden opgeslagen ten behoeve van het reisdocumentenstelsel, zouden de Paspoortwet en onderliggende regelgeving moeten worden aangepast.
Het bericht ‘Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht’ |
|
Foort van Oosten (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht»?1
Ja.
Klopt het dat er jaarlijks gemiddeld 1.300 aangiften tegen anti-homogeweld worden gedaan bij de politie, maar dat dit gemiddeld tot minder dan tien veroordelingen per jaar leidt? Zo ja, hoe kunt u dit grote verschil verklaren? Zo nee, kunt u de meest recente cijfers met de Kamer delen?
Uit het eerder aan uw Kamer gezonden rapport Discriminatiecijfers in 20172 blijkt dat in 2017 3.499 meldingen en aangiftes van discriminatie-incidenten zijn geregistreerd door de politie. Daarvan had 27% betrekking op seksuele gerichtheid.
Niet in al deze gevallen is echter ook sprake van een geweldsincident. Hetzelfde rapport meldt dat de politie in 2017 603 geweldsincidenten registreerde waarbij (ook) sprake was van discriminatie. Dit gaat om incidenten als bedreiging, geweld en geweld in combinatie met uitlatingen en bespugen. Hiervan stonden 239 gevallen geregistreerd als geweldsincident waarbij (ook) sprake was van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid.
Meldingen/aangiften komen niet allemaal bij het OM terecht (zie ook het antwoord op vraag 3). Zo zal in zaken waarin geen verdachte kan worden gevonden of waarin geen sprake blijkt van een strafbaar feit, geen vervolging worden ingesteld. Daarnaast leidt niet elke vervolging door het OM tot een veroordeling voor een specifiek discriminatiefeit.
Hoeveel van deze aangiften worden door de politie doorgestuurd naar het openbaar ministerie (OM)?
Het OM registreert geen discriminatie-incidenten, maar discriminatiefeiten.
Alle aangiften worden door politie en/of OM op strafbaarheid en opportuniteit beoordeeld. Wordt er bij de politie melding of aangifte gedaan, dan is het mogelijk dat er geen verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Bij zaken die wel aan het OM worden ingestuurd, kan het scenario optreden dat een incident bij de politie staat geregistreerd als specifiek discriminatiefeit, maar dat bij de beoordeling door het OM blijkt dat niet is voldaan aan één of meer bestanddelen van het specifieke discriminatiefeit. Bij commune feiten met mogelijk een discriminatie-aspect, die in de politiesystemen als discriminatie-incident opgenomen zijn, kan na onderzoek blijken dat het discriminatie-aspect niet aannemelijk kan worden gemaakt. In al deze situaties stroomt een feit niet als commuun feit met discriminatie-aspect in bij het OM, en wordt het feit dus niet als zodanig opgenomen in de cijfers van het OM. In 2017 stroomden 144 specifieke discriminatiefeiten in bij het OM, behorend bij 138 verschillende zaken. 8% van die zaken zag op de seksuele gerichtheid.
In 2017 stroomden 187 commune feiten met een discriminatie-aspect (CODIS-feiten) in, behorend bij 154 verschillende zaken. In 29% van deze zaken betrof het discriminatoire aspect de seksuele gerichtheid.
Bij hoeveel zaken per jaar betreffende anti-homogeweld gaat het OM over tot vervolging?
Het aantal bij het OM ingestroomde feiten kan verschillen van het aantal feiten dat in een bepaald jaar wordt afgedaan en het gaat daarbij niet per se om dezelfde feiten. Een feit kan immers in het ene jaar instromen en in het daaropvolgende jaar worden afgedaan. In 2017 werden 45 CODIS-feiten geregistreerd waarbij het discriminatoir aspect iemands seksuele gerichtheid betrof. Daarbij ging het in 24 gevallen over een eenvoudige belediging (art 266 Sr), in 11 gevallen over openlijke geweldpleging (art 141 Sr), in 6 gevallen over bedreiging (art 285 Sr) en in 4 gevallen over mishandeling (art 300 Sr). Deze CODIS-feiten zijn op verschillende momenten in 2017 bij het OM ingestroomd, en verkeren in verschillende stadia van beoordeling en behandeling. Zo is mogelijk dat op een later moment wordt beoordeeld dat het discriminatie-aspect niet als voldoende vaststaand kan worden beschouwd, zoals hiervoor is aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Ziet u mogelijkheden het aantal vervolgingen van anti-homogeweld te vergroten?
Momenteel beraad ik mij op de uitvoering van de motie Sjoerdsma/Van den Hul3, die oproept tot het opstellen van een actieplan om geweld tegen LHBTI’s tegen te gaan. Met relevante betrokken partijen, zoals het OM, de politie, de anti-discriminatie-voorzieningen (ADV’s), het Ministerie van OCW en de G4-partijen, wordt momenteel gesproken over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de motie. Samen met de Minister van OCW zal ik in het eerste kwartaal van 2019 een Actieplan Veiligheid LHBTI aan uw Kamer zenden.
Is er in het algemeen iets te zeggen over de voorwaarden waar een vergrijp aan moet voldoen, om geclassificeerd te worden als homohaat?
Discriminatiezaken kunnen worden onderverdeeld in twee typen:
Een commuun delict met discriminatie-aspect is een feit waarbij
Daarnaast kan sprake zijn van feiten waarbij de discriminatieartikelen in het Wetboek van Strafrecht mogelijk zijn geschonden: het gaat dan om de artikelen 137c, 137d, 137e, 137f, 137g en 429quater Sr, voor zover die artikelen zien op de grond «homoseksuele gerichtheid».
Een uitlating moet, volgens vaststaande jurisprudentie, als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te tasten in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
Het Openbaar Ministerie en de strafrechter zullen steeds weer naar alle feiten en omstandigheden in een specifieke zaak moeten kijken om te beoordelen of sprake is van een discriminatoir aspect.
Zijn er volgens u situaties denkbaar waarin woorden als «kankerhomo» en «flikker» geclassificeerd moeten worden als homohaat en niet slechts als dagelijks taalgebruik?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Rode Kruis: “Stop met filmen, ga liever helpen”’ |
|
Foort van Oosten (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Rode Kruis: stop met filmen, ga liever helpen»?1
Ja.
Herkent u het door het Rode Kruis geschetste probleem dat steeds vaker mensen hun mobieltje trekken terwijl er ernstige ongelukken plaatsvinden?
De mobiele telefoon is niet meer uit het leven van mensen en hun doen en laten weg te denken. In het publieke domein is het in Nederland in principe toegestaan om foto’s of filmpjes te maken, ook wanneer daar andere mensen mee worden vastgelegd. We hebben de afgelopen maanden een aantal voorbeelden gezien van situaties waarin personen in een kwetsbare situatie werden gefilmd, en deze beelden ook werden verspreid. Zowel mijn ambtgenoot voor Rechtsbescherming als ikzelf hebben daarover aangegeven dat moreel verwerpelijk te vinden. Het past niet om mensen op hun meest kwetsbare moment te filmen en die beelden ook nog te verspreiden.
In de kern gaat het om de maatschappelijke norm rondom het filmen van personen in een zeer kwetsbare situatie. Een deel van deze voorbeelden speelde echter in verkeerssituaties, en daar speelt vanzelfsprekend ook de verkeersveiligheid een rol. Verkeersdeelnemers moeten alert zijn en zich niet af laten leiden door situaties te filmen. Het gebruik van een mobiele telefoon in het verkeer kan leiden tot verkeersgevaarlijk rijgedrag, tot meer vertraging en meer ongelukken. Afleiding in het verkeer is niet voor niets een van de prioriteiten in de verkeershandhaving door de politie.
Deelt u de mening dat dit ongehoord gedrag is, dat dit een veroorzaker van nog meer vertraging is en kan leiden tot nog meer ongelukken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de 25 boetes die door de politie tijdens een ongeluk op de A58 op 4 augustus 2018 zijn uitgedeeld aan mensen die tijdens het autorijden het ongeluk filmde volgens u afdoende? Schrikken ze genoeg af of is er meer nodig?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven, gaat het hier primair om de norm rond het filmen van personen in een kwetsbare situatie. Als dit filmen samenvalt met het vertonen van verkeersgevaarlijk gedrag, zoals het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een motorvoertuig, dan kan daartegen worden opgetreden. De boete geldt dan voor het verkeersgevaarlijke gedrag. Ook kan worden opgetreden tegen het hinderen van hulpverleners, zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Met bovenstaande wordt echter geen norm gesteld voor het filmen van personen in kwetsbare situaties. Het Kamerlid Van Toorenburg heeft op dit punt een initiatiefwetsvoorstel aangekondigd, dat ik met belangstelling tegemoet zie. Bij de behandeling van de JenV-begroting voor 2019 heeft mijn ambtsgenoot voor Rechtsbescherming op een daaraan gerelateerde vraag van het lid Van Toorenburg aangegeven te zullen bezien wat hij in de tussentijd kan doen om de maatschappelijke norm dat filmen in dergelijke gevallen niet past, naar buiten toe meer kracht bij te zetten.
In hoeverre wordt de politie door dit gedrag gehinderd in het bieden van hulp en ondersteuning aan slachtoffers?
De politie kan deze informatie niet uit de registratie destilleren. De boetes zijn uitgedeeld voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een motorvoertuig. Al rijdend zal er geen sprake zijn geweest van gedrag waardoor het bieden van hulp en ondersteuning aan slachtoffers is gehinderd. In situaties waarin omstanders dichtbij kunnen komen, komt het wel met regelmaat voor dat zij de hulpverlening of ondersteuning hinderen, door bijvoorbeeld te blijven filmen. Dergelijk gedrag kan strafbaar zijn op grond van een Algemene plaatselijke verordening. Ook wordt op grond van artikel 426bis Wetboek van Strafrecht het op de openbare weg lastigvallen of hinderen van anderen strafbaar gesteld en bedreigd met hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie.
Volgens het kabinet komt de ernst van het hinderen van hulpverleners op dit moment onvoldoende tot uitdrukking in dit strafmaximum. Bovendien is de reikwijdte van de strafbaarstelling beperkt tot het hinderen op de openbare weg, terwijl het hinderen van hulpverleners ook elders plaatsvindt. Daarom stelt het kabinet voor om het hinderen van hulpverleners als zelfstandig delict strafbaar te stellen in het Wetboek van Strafrecht, ongeacht waar dit plaatsvindt, en hieraan een hoger strafmaximum te verbinden van ten hoogste drie maanden hechtenis of een geldboete van de derde categorie. Deze wetswijziging is onderdeel van het Wetsvoorstel herwaardering actuele delictsvormen2 dat onlangs bij de Tweede Kamer is ingediend.
In hoeverre wordt de privacy van slachtoffers door het toedoen van deze filmende omstanders geschonden? Welke (civiel) rechtelijke consequenties kan dit hebben?
Filmen op de openbare weg is in beginsel niet verboden; niet op grond van het strafrecht maar ook niet op grond het civiele recht of de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit valt onder de vrijheid van informatievergaring wat een onderdeel is van het grondrecht: het recht op de vrijheid van meningsuiting. Boetes die op dit moment kunnen worden opgelegd zijn, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 4 en 7, gericht op het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden en dus niet op het filmen zelf. De filmer die verder geen strafbare feiten pleegt zoals het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden kan dus alleen aangesproken worden en gevraagd worden om op te houden met filmen, hetgeen de politie ook doet.
Wanneer er beelden van slachtoffers of anderszins hulpbehoevende personen worden verspreid kan het slachtoffer een beroep doen op het beschermen van zijn of haar persoonsgegevens.
Daarnaast kan er een beroep worden gedaan op het portretrecht wanneer er een redelijk belang tegen publicatie van een dergelijk filmpje is. Dan mogen beelden niet zomaar gepubliceerd worden.
Gaat u hier tegen optreden? Zo ja, welke wetgeving of handhaving is hiervoor nodig of voorhanden? Heeft u hier de juiste instrumenten voor?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Loverboys maken jonge meisjes binnen een dag prostituee' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van dit bericht op de website van de RTL Nieuws (d.d. 27 oktober 2018)?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om de drempel voor meisjes te verlagen teneinde aangifte te durven doen van uitbuiting door pooiers?
Er zijn hiervoor verschillende initiatieven. In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 19 juni jl.1 is reeds gemeld dat de politie met een pilot zal starten om de aangiftebereidheid van minderjarige, Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting (mensenhandel) te verhogen, de kans op secundaire victimisatie in het strafproces te verkleinen en de pakkans van mensenhandelaren te vergroten. Dit mede naar aanleiding van het CKM rapport «Aangifte doe je niet». De politie zal in de nog te starten proeftuin «Aangiftebereidheid» onderzoeken of het horen door een psycholoog de drempel om aangifte te doen kan verlagen. Ook zal de politie onderzoeken of het toekennen van een hulpverlener direct na het eerste contact met het slachtoffer, effect heeft op het doen van aangifte. De persoonlijke begeleider blijft het slachtoffer gedurende het hele proces, inclusief het strafrechtproces, begeleiden. Mogelijk worden hierdoor meer en kwalitatief betere aangiften verkregen. Ook kan de persoonlijke begeleider het slachtoffer voorlichten over het verloop van het proces, van het informatieve gesprek tot en met strafproces.
Daarnaast zal de politie in de nog te starten proeftuin» Zorginstellingen» verkennen wat de mogelijkheden zijn om tot een nog betere samenwerking tussen opsporing en hulpverlening te komen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het geven van voorlichting in en door zorginstellingen over het doen van aangifte.
Tenslotte worden momenteel ook alle eerstelijns politiemedewerkers getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel zodat slachtoffers sneller worden herkend en kunnen worden doorgeleid naar de gecertificeerde mensenhandel rechercheurs binnen de Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel van de politie. Deze rechercheurs zijn specifiek getraind in het horen van mensenhandel slachtoffers. Doordat zij getraind zijn in het op de juiste manier bejegenen van deze slachtoffers kan de drempel voor het doen van aangifte worden verlaagd.
Wordt bijvoorbeeld de mogelijkheid ergens anders dan op het politiekantoor aangifte te doen van uitbuiting door pooierboys actief bekend gemaakt bij zorginstellingen, scholen etc. zodat eventueel aangifte kan worden gedaan in een beschermde c.q. vertrouwde omgeving? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zou dat de aangiftebereidheid kunnen vergroten?
Slachtoffers kunnen over het algemeen aangifte doen op andere locaties dan het politiebureau. Voor mensenhandel geldt echter dat dit meestal niet mogelijk is omdat de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten2 op aangiften van mensenhandel van toepassing is. Dit betekent dat deze aangiftes veelal zowel auditief als audiovisueel moeten worden geregistreerd. Daarnaast mogen slechts gecertificeerde mensenhandel rechercheurs de aangiftes opnemen. Ook duurt het opnemen van de aangifte van een dergelijk feit langer dan een aangifte van een ander feit. Om die reden vindt de aangifte bij voorkeur plaats in een speciale kamer op het politiebureau.
Voorafgaand aan de aangifte vindt een informatief gesprek met het slachtoffer plaats. Deze informatieve gesprekken vinden vaak plaats op het politiebureau maar kunnen in principe overal plaatsvinden, bijvoorbeeld in een opvanglocatie of thuis. Wel moeten de informatieve gesprekken in overleg met de hulpofficier van justitie auditief worden geregistreerd. De afdelingen Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) beschikken over mobiele opnameapparatuur voor auditieve registratie.
In hoeverre zijn hiervoor ook voldoende vrouwelijke rechercheurs beschikbaar?
Vrouwelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting worden niet standaard gehoord door een vrouwelijke rechercheur. De rechercheurs die slachtoffers van mensenhandel mogen horen, worden hiervoor speciaal getraind. Ook mannelijke rechercheurs kunnen daarom deze slachtoffers horen. Als een slachtoffer vraagt om een vrouwelijke rechercheur dan wordt daar zoveel mogelijk gehoor aan gegeven.
Wat is de strafmaat die gemiddeld genomen opgelegd wordt jegens daders die minderjarigen aanzetten of dwingen tot prostitutie? Zijn de opgelegde straffen in lijn met de strafmaat die de wetgever hiervoor heeft geïntroduceerd? Zo nee, valt iets te zeggen over de redenen waarom niet de maximale straf wordt opgelegd? Zijn er verzachtende omstandigheden zijdens pooierboys die regelmatig worden gehonoreerd? Zo ja, welke zijn dat?
Uit de dadermonitor van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen blijkt dat de gemiddeld opgelegde straf voor mensenhandelzaken in de periode 2011–2015 709 dagen vrijheidsstraf bedroeg. Dit betreft alle vormen van uitbuiting en zowel zaken met minderjarige als meerderjarige slachtoffers. De wet biedt ruimte om gevangenisstraffen op te leggen tussen 1 dag en 15 jaar. De maximumstraf voor mensenhandel met minderjarige slachtoffers ligt op 15 jaar, zonder strafverzwarende omstandigheden. Deze maximumstraf wordt meestal niet opgelegd. Om na te gaan welke verzachtende omstandigheden hierbij een rol spelen, is dossieronderzoek nodig. Verzachtende omstandigheden verschillen namelijk van zaak tot zaak. Ik acht het niet wenselijk om de capaciteit van het OM nu in te zetten op dergelijk onderzoek. Begin volgend jaar verschijnt bovendien de volgende dadermonitor van de Rapporteur. Ik wacht de analyse die hierin is opgenomen af.
Deelt u de mening dat een loverboy niets liefdevols voor ogen heeft, maar slechts uit is op eigen gewin ten koste van het seksueel exploiteren van minderjarige meisjes? Deelt u de mening dat het woord pooierboy veel meer de misdadige gedragingen van dat soort jongens tot uitdrukking brengt? Verdient het aanbeveling die term in de overheidscommunicatie te hanteren?
Ik ben inderdaad van mening dat een loverboy niets liefdevols voor ogen heeft, maar slechts uit is op eigen gewin. Vandaar dat in overheidscommunicatie ook altijd wordt gesproken over mensenhandelaren. Die term heeft mijn voorkeur. Af en toe wordt daarbij ook de term loverboys gebruikt omdat dit bij bepaalde professionals gelijk duidelijk maakt om welke vorm van mensenhandel het gaat. Deze term wordt echter nooit opzichzelfstaand gebruikt, maar alleen in combinatie met de term mensenhandel.
De aftakeling van vakantieparken |
|
Albert van den Bosch (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het bericht «Aftakeling loopt de spuigaten uit» over criminaliteit op kleine vakantieparken?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en onderschrijf de daarin beschreven zorgen over criminele activiteiten op vakantieparken. Hierbij moet worden opgemerkt dat het overgrote deel van de vakantieparken in Nederland het goed doet en in staat is zich aan te passen aan de veranderende toeristische vraag van de consument.
Welke concrete maatregelen op het gebied van criminaliteitsbestrijding en de handhaving van de openbare orde zijn opgenomen in het nationale actieplan waaraan in het artikel wordt gerefereerd? Welke acties onderneemt het kabinet ter realisering van dit actieplan? Is dat actieplan – of het voornemen hiertoe – al met de Tweede Kamer gecommuniceerd? Zijn alle overheidsdiensten, dus bijvoorbeeld ook de Belastingdienst, hierop aangehaakt? Welke Minister voert hier de coördinatie op?
Als het gaat om de bestrijding van criminele activiteiten ligt voor gemeenten de uitdaging onder meer in het vormgeven van de samenwerking tussen de gemeentelijke diensten, van de dialoog met ondernemers, en in de controle, handhaving en toezicht op de parken. De ondernemers blijven verantwoordelijk voor de gang van zaken op hun park. In dat verband kan worden opgemerkt dat het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), het programma Vitale Vakantieparken op de Veluwe en het Ministerie van Justitie en Veiligheid samen de methode «Samen Veilig Ondernemen in de Recreatiesector» hebben ontwikkeld.
Op basis van een beter beeld van de parken en de bewoners in de regio is het aan provincies en regionale samenwerkingsverbanden van gemeenten om bijvoorbeeld een integrale visie te ontwikkelen, de samenwerking en afstemming in de regio te bevorderen, zicht te hebben op waterbedeffecten, en gemeenten te ondersteunen (met kennis en advies, netwerk en middelen).
Met het actieplan waaraan in het artikel wordt gerefereerd, wordt gedoeld op de «actie-agenda vakantieparken 2018–2020» die ik uw Kamer op 29 november jl. heb toegestuurd. Deze actie-agenda is een samenwerking van gemeenten, provincies, ondernemers, maatschappelijke organisaties en het Rijk. Hiermee wordt richting gegeven aan de inzet van alle betrokken partijen voor de komende jaren rondom vakantieparken. Tevens is het de uitwerking van afspraken uit het Interbestuurlijk Programma en de Nationale Woonagenda.
In de actie-agenda is onder andere aandacht voor het voorkomen en bestrijden van criminaliteit en andere ondermijnende activiteiten op vakantieparken, als één van de vijf erin beschreven doelstellingen in het kader van een integrale aanpak. Verder zijn de acties uitgewerkt langs een aantal hoofdlijnen: het borgen en delen van kennis en ervaringen, een volle gereedschapskist voor partijen, het in beeld brengen van de parken en de mensen, het ontwikkelen van integraal beleid binnen en tussen gemeenten, en het versterken van de uitvoering.
Op het gebied van criminaliteitsbestrijding en handhaving wordt bijvoorbeeld een leerkring gestart voor en met decentrale overheden, onder meer gericht op de aanpak van ondermijning op vakantieparken met inbreng van het CCV. Hierbij zal bijvoorbeeld ook de kennis en ervaring worden ingezet die het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving heeft opgedaan.
Tevens wordt een juridisch afwegingskader opgesteld voor de aanpak van de leefbaarheids-, veiligheids- en ondermijningsproblematiek op vakantieparken als handelingsperspectief voor gemeenten (gericht op maatwerk), wordt de toepassing van bestaande wet- en regelgeving gestimuleerd en worden eventuele verbeter- en knelpunten bezien en opgepakt.
Verder ondersteunt het Rijk een aantal acties gericht op het beter inzicht krijgen in aantal, aard en omvang van vakantieparken en de daar aanwezige problematiek ten behoeve van provincies en gemeenten. Zo worden de mogelijkheden verkend voor een landelijk informatiefundament in samenwerking met onder meer het Kadaster. Verder wordt gekeken naar de mogelijkheden voor intra-en intergemeentelijke informatie-uitwisseling binnen de huidige context van de wet- en regelgeving, waarbij gebruik wordt gemaakt van de ervaringen vanuit de samenwerkingsverbanden van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI)2, de Regionale Informatie en Expertisecentra (RIEC’s)3 en de Zorg- en Veiligheidshuizen. Ook wordt via een beperkt aantal pilots met (big) data-analyses getracht meer inzicht te verkrijgen op de ondermijningsproblematiek naar voorbeeld van de werkwijze bij de City Deal «Zicht op Ondermijning», waarbij o.a. ook de Belastingdienst is betrokken.
In de aanbiedingsbrief bij de «actie-agenda vakantieparken 2018–2020» heb ik aangegeven welke middelen ik beschikbaar stel voor initiatieven die bijdragen aan de doelen van de actie-agenda.
Naast de inzet die ik voor de «actie-agenda vakantieparken 2018–2020» pleeg vanuit mijn eigen portefeuilles, zal ik mij opstellen als coördinerend bewindspersoon op dit onderwerp.
Welke strengere aanpak heeft het kabinet voor ogen als het gaat om de bestrijding van criminele activiteiten op vakantieparken? Wat verwacht het kabinet van provincies, gemeenten en ondernemers? Wat mogen provincies, gemeenten en ondernemers op dit punt van het Rijk verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel vakantieparken worden ondermijnd door criminaliteit? Valt iets te zeggen over de geografische verspreiding over Nederland? Welke stappen heeft het kabinet ondertussen concreet gezet in de bestrijding van criminaliteit op vakantieparken?
Er is geen landelijk beeld beschikbaar van het totale aantal vakantieparken dat door criminaliteit wordt ondermijnd en de geografische spreiding daarvan.
Wel is bijvoorbeeld in de «actie-agenda vakantieparken 2018–2020» vermeld dat er binnen de gemeentegrenzen van elf Veluwse gemeenten (bijna 500 parken) op een kleine 10% van de parken sprake is van ernstige veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek. Wat betreft de stappen die het kabinet onderneemt bij de bestrijding van criminaliteit op vakantieparken verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 2 en 3, en naar de actie-agenda.
In hoeverre meent u dat burgemeesters, het openbaar ministerie en andere instanties over voldoende bevoegdheden beschikken om daadkrachtig op te kunnen treden tegen (vermoedens van) criminaliteit, zoals illegale prostitutie, drugs(handel/productie), mensenhandel of andere laakbare en verboden activiteiten? Hoe verloopt de samenwerking tussen de diverse overheidsdiensten in de bestrijding van criminaliteit op deze vakantieparken? Welke verbeterstappen acht u denkbaar cq. noodzakelijk?
Bij de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit werken burgemeesters (gemeenten), politie, het openbaar ministerie, de Belastingdienst en andere instanties samen. Zij bekijken gezamenlijk het probleem en stemmen af welke (combinatie van) maatregelen het meest effectief zullen zijn.
Verder verwijs ik naar de brief van 16 november jl. aan uw Kamer waarin de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer heeft geïnformeerd over de voortgang van de toedeling van de extra middelen en voortgang met betrekking tot de ondermijningswetgeving. In de voornoemde brief is onder andere aangegeven dat versterking van de aanpak in kwetsbare gebieden waaronder ook vakantieparken, wenselijk is. In totaal stelt het Ministerie van Justitie en Veiligheid een bedrag van € 85 miljoen voor de regio’s beschikbaar.4
Hoe motiveert u ondernemers, eigenaren, huurders en gebruikers die weet hebben van criminele activiteiten om hiervan melding te maken bij de opsporingsdiensten? Welke terugkoppeling krijgen betrokkenen van hun melding? Kan de melding ook anoniem? Welke verantwoordelijkheid draagt een eigenaar van een vakantiepark voor veelvuldig en voortdurende criminele gedragingen op het vakantiepark?
In de «actie-agenda vakantieparken 2018–2020» is afgesproken dat gemeenten inzetten op de versterking van de samenwerking met en tussen professionals en ondernemers om de bewustwording en signalering van mogelijke multiproblematiek op parken te vergroten. Het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving kan hierin een adviserende rol spelen. Het is aan de gemeenten om daar in samenspraak met ondernemers, eigenaren, huurders en gebruikers invulling aan te geven, ook wat betreft de afhandeling en terugkoppeling aan betrokkenen.
Meldingen van criminele activiteiten kunnen anoniem worden doorgegeven, bijvoorbeeld via Meld Misdaad Anoniem.
De gemeente kan bij ondernemers en eigenaren de bewustwording en meldingsbereidheid vergroten door bijvoorbeeld regelmatig voorlichtingsbijeenkomsten en weerbaarheidstrainingen te organiseren. De gemeente biedt op die manier handelingsperspectief. Anderzijds kan de gemeente ook actief over het beleid omtrent vakantieparken communiceren, zodat men zich meer bewust wordt wat voor consequenties het heeft als door toezichthouders criminele activiteiten worden gesignaleerd.
In dit verband kan worden opgemerkt dat verhoging van de meldingsbereidheid door burgers en (publieke en private) partijen over ondermijnende criminaliteit, het vergroten van de bewustwording en het aanbieden van handelingsperspectief ook in een aantal regionale versterkingsplannen aandacht heeft gekregen.
Met betrekking tot de verantwoordelijkheid die eigenaren en beheerders van een vakantiepark dragen voor veelvuldig en voortdurende criminele gedragingen op het vakantiepark, kan in algemene zin worden opgemerkt dat zij verantwoordelijk zijn voor de gang van zaken op hun park. Dat betekent bijvoorbeeld controle op de toegang tot het park, periodieke controles bij langere verhuur, en melding maken van (vermoedens van) criminele gedragingen bij toezichthouders van de gemeente of bij de politie.
Acht u aanscherping van de wet wenselijk zodanig dat bijvoorbeeld ook een burgemeester tot sluiting van een vakantiepark kan bevelen indien hier bij voortduring ontoelaatbare schendingen van de openbare orde plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
De huidige wetsbepalingen en handhavingsinstrumenten die bijvoorbeeld volgen uit de Gemeentewet, Woningwet en Opiumwet acht ik in principe voldoende.
Er is daarnaast, zoals bij het antwoord op de vragen 2 en 3 is aangegeven, in de «actie-agenda vakantieparken 2018–2020» afgesproken om een juridisch afwegingskader op te stellen voor de aanpak van de leefbaarheids-, veiligheids- en ondermijnings- problematiek op vakantieparken, als handelingsperspectief voor gemeenten, en om eventuele verbeter- en knelpunten te bezien.
Vindt u de huidige wetsbepalingen afdoende om criminaliteit te bestrijden en openbare orde te handhaven? Zo nee, wanneer mogen concreet stappen van u worden verwacht zodanig dat de wet hiertoe alle mogelijkheid biedt?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre zijn inmiddels stappen gezet om adresfraude of identiteitsfraude tegen te gaan doordat mensen zich kunnen inschrijven op het adres van een vakantiepark, terwijl permanente bewoning daar helemaal niet is toegestaan? Waarom zou inschrijving via de Basisregistratie Persoonsgegevens daar überhaupt mogelijk moeten zijn?
Het bericht ‘honderden oude moord- en zedenzaken kunnen worden opgelost’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op schriftelijke en mondelinge vragen over bloedsporen die bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) op de plank liggen?1
Ja.
Klopt het dat het inderdaad om maar liefst 20.000 bloedmonsters gaat? Wist u dit ook al ten tijde van uw beantwoording van bovenvermelde vragen? Behoren daartoe ook bloedmonsters die zijn afgenomen van veroordeelde geweld- of zedenmisdadigers?
Bij de beantwoording van de mondelinge vragen hierover tijdens het Vragenuur op 11 september jl. was ik hierover nog niet geïnformeerd door het NFI. Het NFI heeft mij inmiddels laten weten naar schatting 26.000 zogenoemde bloedmonsters in beheer te hebben. Het is niet uit te sluiten dat van deze collectie ook bloedmonsters deel uitmaken die zijn afgenomen van veroordeelde gewelds- of zedenmisdadigers. Aan een bloedmonster en de daarop vermelde informatie is niet te zien met betrekking tot welke delict(en) dat monster indertijd is afgenomen.
Hoe vaak uit deze bloedmonsters op rechtmatige wijze DNA-profielen kunnen worden opgesteld, hoe vaak die vervolgens tot een match zullen leiden en hoe vaak deze eventuele matches voldoende en doorslaggevend bewijs opleveren in concrete strafzaken is niet te voorspellen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de zijde van het coldcase team van de politie dat mogelijk honderden oude moord- en zedenzaken kunnen worden opgelost?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stelling dat destijds met precies hetzelfde doel bloedmonsters zijn afgenomen als nu DNA wordt afgenomen, namelijk om sporen in of uit te sluiten? Wat zegt dat over de wenselijkheid om betreffende bloedmonsters alsnog te benutten in het kader van de opsporing van daders van ernstige geweld- of zedenmisdrijven?
De bloedmonsters zijn deels voor de inwerkingtreding van de eerste regeling van het DNA-onderzoek in het Wetboek van Strafvordering op 1 september 1994 afgenomen en deels daarna. De bloedmonsters die niet ten behoeve van de uitvoering van een DNA-onderzoek zijn afgenomen, zijn op vrijwillige basis afgestaan voor serologisch onderzoek (eiwitonderzoek, waaronder bloedgroeponderzoek), bijvoorbeeld door getuigen of verdachten die op die wijze de verdenking die op hen rustte, wilden ontkrachten. Ik begrijp de wens om de betreffende bloedmonsters alsnog voor DNA-onderzoek te benutten en deze op die manier mogelijk verder bij te laten dragen aan de opsporing van ernstige geweld- of zedenmisdrijven. Of dat wettelijk en praktisch gezien ook mogelijk is, wordt momenteel onderzocht.
Vindt u het in het licht van het grote aantal bloedmonsters en de uitspraken van het cold caseteam nog steeds verantwoord om pas bij de evaluatie van de Wet DNA-V in beeld te brengen of toestemming gevraagd kan worden aan betrokkenen om alsnog DNA uit die bloedmonsters te herleiden? Zo ja, kunt u dit nader uiteen zetten?
Ja, deze tijd is nodig om deze ingewikkelde juridische en praktische vragen samen met het openbaar ministerie en het Nederlands Forensisch Instituut zorgvuldig te onderzoeken. Mocht ik in de loop van dit onderzoek tussenresultaten aan uw Kamer kunnen melden die voldoende betrouwbaar, helder en volledig zijn, dan zal ik dat doen.
Welke argumenten zouden überhaupt ertoe kunnen leiden dat wordt afgezien van mogelijkheden om alsnog DNA te herleiden uit deze bloedmonsters?
Forensisch DNA-onderzoek en het gebruik van DNA-profielen en celmateriaal zoals bloedmonsters is alleen toegestaan in situaties die bij wet zijn vastgelegd. Er zal dus steeds een wettelijke grondslag moeten zijn om het DNA-profiel uit deze bloedmonsters in de DNA-databank op te nemen en te vergelijken met andere DNA-profielen. Daarnaast geldt dat de toestemming die destijds is gegeven om het bloed af te nemen, ook betrekking moet hebben op het bewaren voor de uitvoering van een DNA-onderzoek. Of die grondslag aanwezig is en of de toestemming die reikwijdte heeft, wordt samen met de juridische en praktische haalbaarheid van het vragen van toestemming op dit moment onderzocht.
Zijn er andere (wettelijke) opties om legitiem DNA uit deze bloedmonsters te kunnen herleiden, afgezien van het vragen om toestemming aan betrokkenen dan wel nabestaanden? Welke bevoegdheden heeft het openbaar ministerie of heeft u hierbij?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inmiddels op zijn minst het adressenbestand in kaart gebracht zodat u betrokkenen of hun nabestaanden gericht om toestemming kunt vragen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De uitwisseling van gegevens die nodig is om een adressenbestand samen te stellen, vormt onderdeel van de juridische analyse die momenteel wordt uitgevoerd.
Bent u – al met al – bereid betrokkenen dan wel hun nabestaanden aan te schrijven met het verzoek om toestemming om DNA materiaal te herleiden uit de op de plank liggende bloedmonsters? Zo ja, wanneer gaat u dat in gang zetten?
Zoals de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie op 3 oktober 2017 aan uw Kamer heeft toegezegd, wordt momenteel de juridische en praktische haalbaarheid onderzocht om toestemming aan betrokkenen of hun nabestaanden te vragen om uit hun indertijd afgestane bloedmonsters DNA-profielen te bepalen, deze op te slaan in de DNA-databank en te vergelijken met de andere daarin verwerkte DNA-profielen. De uitkomsten hiervan zijn leidend voor eventuele vervolgstappen.