Het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan |
|
Thom van Campen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kati Piri (PvdA), Isa Kahraman (NSC), Sarah Dobbe , Jan Paternotte (D66), Don Ceder (CU), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven wat er – voor zover u bekend – besproken is tijdens de trilaterale ontmoeting tussen Armenië, Azerbeidzjan en de Verenigde Staten tijdens de NAVO-top op 10 juli jl.?1
De Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken ontving de Ministers van Buitenlandse Zaken van Armenië en Azerbeidzjan voor een ontmoeting in Washington tijdens de NAVO-top. Volgens het persbericht van de woordvoerder van Blinken spraken ze over de voortgang in het vredesproces. Blinken moedigde de beide landen aan om snel tot een duurzaam en volwaardig vredesakkoord te komen, in het belang van de gehele regio.
Deelt u de mening van de in het bovengenoemde artikel aangehaalde politicoloog dat de eis van Azerbeidzjan dat de Armeense Grondwet aangepast moet worden momenteel een grote drempel vormt voor de vredesbesprekingen tussen beide landen?
Het kabinet is van mening dat een duurzaam vredesakkoord op basis van wederzijdse erkenning van territoriale integriteit en soevereiniteit iedereen in de zuidelijke Kaukasus ten goede komt. Samen met internationale partners en in EU-verband moedigt het kabinet de partijen aan om tot duurzame en waardige oplossingen te komen, zodat een akkoord ook daadwerkelijk leidt tot stabiliteit en normalisering van de betrekkingen. Het is belangrijk dat partijen met eerlijke intenties naar de onderhandelingstafel komen. Mochten er twijfels zijn over de intenties van (een van de) partijen dan zal dat aangekaart worden op de daarvoor meest geschikt geachte wijze en niveau, bijvoorbeeld via de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de zuidelijke Kaukasus en Georgië, en samen met internationale partners. Het is echter niet in het belang van de onderhandelende partijen om in deze beantwoording publiekelijk in te gaan op de onderhandelingsposities van de partijen bij de vredesbesprekingen.
Herkent u het beeld dat Azerbeidzjan in dit proces steeds met nieuwe eisen komt, zoals het geval is bij de eis dat de Armeense Grondwet gewijzigd moet worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de zorgen die leven in Armenië over dat Azerbeidzjan met dergelijke nieuwe, tijdrovende eisen (het eventuele aanpassen van de Grondwet zal veel tijd kosten) tijdrekt en mogelijk later alsnog zal gaan escaleren? Hoe beoordeelt u deze zorgen vanuit Armenië?
Ik ben bekend met deze zorgen. Nederland heeft met beide landen contact over het belang van het vredesproces en het vermijden van eisen die dat proces vertragen. Momentum dient te worden behouden om tot akkoord te komen. Beide landen zeggen te willen komen tot duurzame vrede. Tegelijkertijd is duidelijk dat er nog stappen moeten worden genomen alvorens tot een duurzaam akkoord te komen.
Is de regering bereid te onderzoeken welke maatregelen Nederland en zijn partners kunnen nemen om de druk op Azerbeidzjan te vergroten om de vredesdeal met Armenië zo snel mogelijk, ruim voor de aanstaande Amerikaanse verkiezingen, te tekenen? Wilt u hier de Kamer, indien nodig vertrouwelijk, over informeren?
Zoals hierboven ook beschreven is, is het kabinet van mening dat een duurzaam vredesakkoord op basis van wederzijdse erkenning van territoriale integriteit en soevereiniteit iedereen in de zuidelijke Kaukasus ten goede komt. Deze positie wordt in contacten met beide landen uitgedragen, zowel bilateraal alsook in EU-verband en samen met andere internationale partners. Ik deel de visie dat het belangrijk is om vol in te zetten op het vredesproces, aangezien voor het eerst na drie decennia er zich een unieke kans op vrede voordoet. Waar er mogelijkheden zijn om het proces te versnellen en versterken, bijvoorbeeld door de inzet van internationale partners, zal het kabinet zich hiervoor inspannen in met name EU-verband, zowel voor als achter de schermen.
Zijn er wat u betreft nog andere manieren om het vredesproces te versnellen? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben de Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken en/of de Minister van Defensie al contact gehad met hun Armeense collega’s? Zo nee, bent u bereid dit snel te doen?
Tijdens de NAVO-top in Washington heb ik mijn Armeense collega Minister Ararat Mirzoyan en de Azerbeidzjaanse collega Jeyhun Bayramov ontmoet. Premier Schoof heeft met de Armeense premier Nikol Pashinyan gesproken tijdens de bijeenkomst van Europese Politieke Gemeenschap in London op 18 juli jl. In deze gesprekken hebben wij beide partijen opgeroepen om snel tot een duurzaam en volwaardig vredesakkoord te komen. Tijdens de Algemene Vergadering van de VN in New York hoop ik de ambtgenoten van beide landen in bilaterale ontmoetingen nader hierover te spreken. Ook heb ik het belang van voortgang bij relevante collega’s aangekaart, zoals bij de Turkse ambtgenoot.
Het kabinet zet in op het versterken van de Europese banden met Armenië, gezien de democratische ontwikkeling die Armenië heeft doorgemaakt, onder meer ten behoeve van economische ontwikkeling en gezien de geopolitieke kwetsbaarheid van het land.
Deelt u de mening dat de EU-missie in Armenië (EUMA) een grote bijdrage levert in de-escalatie aan de grens van Armenië en Azerbeidzjan en bent u daarom bereidt om te pleiten voor een verlenging van deze missie?3
Het kabinet erkent de de-escalerende rol die de EU Mission Armenia (EUMA) vervult aan de Armeens-Azerbeidzjaanse grens. Nederland draagt zelf met civiele en politie-experts actief bij aan de missie. In lijn met het mandaat van EUMA heeft de missie meermaals een rol van betekenis gespeeld bij de-escalatie van oplopende spanningen in het grensgebied. Hiermee draagt ze direct bij aan de bredere strategische EU-inzet in de regio. Een vreedzame oplossing voor het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan staat hierin centraal.
Het huidige mandaat van EUMA loopt tot februari 2025. EU-lidstaten treffen dit najaar voorbereidingen voor een eventuele verlenging van het mandaat.
De detentie en uitzetting van de familie Babayants |
|
Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de situatie van de familie Babayants, die samen met hun vier kinderen, waarvan drie minderjarig, in detentie zijn geplaatst om te worden uitgezet naar Oezbekistan?1
Ja, ik ben bekend met het bericht over en de casus van de familie Babayants. Ik kan niet ingaan op individuele zaken. Voor zover mogelijk worden de overige vragen beantwoord in verwijzing naar het algemeen beleid.
Bent u zich bewust van het feit dat de familie al ruim tien jaar in Nederland is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich bewust van het feit dat twee kinderen in Nederland geboren zijn en één kind drie jaar was toen de familie in Nederland aankwam?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het uitzetten van de familie Babayants naar Oezbekistan, een land dat de kinderen niet of nauwelijks kennen omdat zij al ruim tien jaar in Nederland wonen, in overeenstemming is met de menselijke waardigheid en kinderrechten? Zo ja, waarom?
Er wordt altijd rekening gehouden met het belang van het kind tijdens de asielprocedure. Dit betekent echter niet dat het belang van het kind doorslaggevend is in de beslissing op de asielaanvraag. Omstandigheden die gaan over de persoonlijke ontwikkeling zijn niet of beperkt relevant voor de inhoudelijke asielbeoordeling. Bij die beoordeling staat immers de vraag centraal of internationale bescherming in Nederland nodig is of niet.
Als de conclusie is dat er geen internationale bescherming nodig is, wordt bij een eerste asielaanvraag vervolgens getoetst of het weigeren van verblijf in Nederland zou leiden tot een schending van artikel 8 EVRM, in welk geval een verblijfsvergunning regulier kan worden verleend. Bij deze toetsing wordt ook een individuele belangenafweging gemaakt, waarbij alle aangevoerde omstandigheden worden betrokken. In het kader daarvan wordt ook gekeken naar de hechting en integratie van de kinderen in de Nederlandse samenleving. Die afweging leidt niet tot het verlenen van een regulier verblijfsrecht indien de belangen van de staat zwaarder wegen dan de belangen van het kind of de andere aangevoerde belangen van de vreemdeling(en).
Voor zowel terugkeer als uitzetting geldt eveneens dat het belang van het kind altijd wordt betrokken. Het feit dat de belangen van de kinderen altijd dienen te worden betrokken, betekent echter niet per definitie dat het vertrek van kinderen en gezinsleden niet zou mogen plaatsvinden of dat zij een verblijfsvergunning zouden moeten krijgen.
Op welke manier hebben de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek de hechting en integratie van de kinderen in de Nederlandse samenleving meegenomen in de beslissing om hen uit te zetten naar een land waar ze geen enkele binding mee hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen heeft u genomen om ervoor te zorgen dat het belang van de kinderen van de familie Babayants centraal staat in de besluitvorming omtrent hun uitzetting? Kunt u specifiek toelichten hoe u hun welzijn heeft meegewogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het besluit om de kinderen van de familie Babayants uit te zetten zich tot artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, dat discriminatie op basis van de status van de ouders verbiedt? Kunt u toelichten hoe u ervoor zorgt dat deze kinderen niet worden gediscrimineerd als gevolg van de verblijfsstatus van hun ouders?
Artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft ten doel discriminatie tegen te gaan. Dit artikel heeft niet tot doel het verblijfsrecht van kinderen, al dan niet met hun ouders, te reguleren. Het is niet in strijd met artikel 2 van het IVRK dat wordt getracht uitgeprocedeerde asielzoekers en hun kinderen, na een of meerdere asielprocedures die ingericht zijn in overeenstemming met het EU acquis, terug te laten keren naar hun land van herkomst.
Bent u zich bewust van de negatieve impact die detentie heeft op de ontwikkeling en het welzijn van kinderen? Hoe rechtvaardigt u de detentie van de kinderen van de familie Babayants in het licht van deze negatieve effecten?
Detentie, ook wel vreemdelingenbewaring is een ingrijpende maatregel. Zeker voor minderjarigen. Om die reden is de maatregel een ultimum remedium. Wanneer er sprake is van gezinnen met minderjarige kinderen wordt de maatregel nog meer dan gebruikelijk met sterke terughoudendheid toegepast conform artikel A5/2.4. Vreemdelingencirculaire 2000. De maatregel van bewaring wordt door de rechter getoetst. Toch kan het nodig zijn om vreemdelingenbewaring toe te passen om zo het gezin beschikbaar te houden voor het vertrek. Naast de reguliere voorwaarden moet in het geval van een gezin met minderjarigen ook worden voldaan aan aanvullende voorwaarden. Zo moet bijvoorbeeld de vertrekprocedure eerder zijn vermeden of belemmerd waardoor geen medewerking is verleend aan de vertrekprocedure. Daarnaast duurt de bewaring zo kort mogelijk; de uitzetting moet in beginsel binnen twee weken kunnen worden gerealiseerd. De tenuitvoerlegging van de maatregel vindt plaats in Justitieel Complex Zeist (JCZ), waar de Gesloten Gezinsvoorziening (GGV) is gevestigd. Deze locatie is speciaal voor gezinnen met minderjarigen ontwikkeld met een minimale detentiebeleving en toegang tot zorg. Zo verblijven de gezinnen in een eigen woning op het terrein, is er volledige bewegingsvrijheid binnen het complex en toegang tot speel- en sportvoorzieningen.
Bent u bereid om, in het licht van deze specifieke situatie en de bredere problematiek rondom detentie van kinderen, uw beleid ten aanzien van het detineren van gezinnen met kinderen te herzien? Welke stappen bent u van plan te ondernemen om de rechten en het welzijn van kinderen beter te waarborgen in toekomstige gevallen?
Zoals in het antwoord op vraag 8 aangegeven wordt uiterst terughoudend omgegaan met de inbewaringstelling van gezinnen met minderjarigen. De bewaringsomstandigheden voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Bovendien wordt de GGV breder in Europa gezien als een best practice ten aanzien van de bewaring van gezinnen met minderjarigen. Ik zie daarom geen reden om het bewaringsbeleid te herzien.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Bij de beantwoording van uw vragen is gestreefd naar de meest spoedige en zorgvuldige beantwoording. Enkel waar dat de beantwoording ten goede kwam, zijn enkele antwoorden samengevoegd.
De instandhouding en herbestemming van kerkgebouwen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
![]() |
Welke waarde hecht u aan de instandhouding van kerkelijk erfgoed en de herbestemming van kerken die hun oorspronkelijke functie verliezen?
Ik hecht hier veel waarde aan. Het Nederlands religieus erfgoed is ongekend rijk en divers. Kerkgebouwen zijn dragers van betekenis en zingeving. De herbestemming van kerken die hun oorspronkelijke functie verliezen heeft vaak ook een emotionele lading en gaat gepaard met herinneringen aan vervlogen tijden. De opgave voor de instandhouding van het religieus erfgoed is groot. Daarom ondersteun ik de instandhouding en herbestemming van dit erfgoed via onder meer het samenwerkingsverband Toekomst Religieus Erfgoed (TRE). Ook kunnen kerkeigenaren gebruikmaken van de herbestemmingsregeling. Een belangrijk deel van het budget van de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten (Sim) komt ten goede aan kerkgebouwen. Tot slot worden talrijke monumentale kerken ondersteund via de structurele en incidentele restauratieregelingen van rijk en provincies.
Op welke manier wilt u doorgaan met de uitvoering en doorontwikkeling van de nationale kerkenaanpak, zoals deze invulling krijgt in het programma Toekomst religieus erfgoed?
Het samenwerkingsverband TRE bestaat uit overheden, gebedshuiseigenaren en vertegenwoordigers van erfgoedorganisaties. Samen zetten zij zich in voor de toekomst van het religieus erfgoed, onder meer door kennisdeling, het opstellen en uitwerken van kerkenvisies en het uitzetten van onderzoeken, bijvoorbeeld naar beheervormen en de implementatie van kerkenvisies. TRE loopt tot en met 2025 door. De nadruk zal in deze periode liggen op een goede kennisborging en praktische uitwerking van alles wat het TRE in de afgelopen jaren heeft voortgebracht.
Bent u voornemens om het programma Toekomst religieus erfgoed voor de komende jaren te verlengen en met minimaal hetzelfde budget als in 2024 in de begroting op te nemen, zowel in 2025 als daarna? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht waarde aan het programma Toekomst religieus erfgoed. Het programma loopt door tot en met 2025. Over het vervolg zal ik uw Kamer voor de zomer van 2025 informeren.
Op welke manier wilt u komende jaren gemeenten ondersteunen bij het uitvoeren van de kerkenvisies, zoals in Haarlem met het project «Buurtbakens» gebeurt? Bent u bereid om in het kader van het programma Toekomst religieus erfgoed ook aandacht te geven aan de opvolging van de opgestelde kerkenvisies, waar het project «Buurtbakens» een voorbeeld van is, deze opvolging te monitoren en hierover de Kamer te informeren?
Ik draag de kerkenvisies en de daaruit voortkomende projecten een warm hart toe. Het ondersteunen en monitoren van het uitvoeren van de kerkenvisies is een belangrijke taak binnen het TRE. Of en hoe deze taak wordt voortgezet, is afhankelijk van het besluit dat wordt genomen over het vervolg van het programma. Hierover zal ik de Kamer voor de zomer van 2025 informeren.
Erkent u dat, naast inzetten op het behoud van het gebouw, de oorspronkelijke functie van een kerkgebouw van waarde is? Ziet u dat behoud van functie ervoor kan zorgen dat kerkgebouwen in stand worden gehouden en een goede bestemming hebben voor de toekomst?
De oorspronkelijke functie van een kerkgebouw is van belangrijke emotionele en maatschappelijke waarde. Daar staat tegenover dat steeds minder Nederlanders met regelmaat een kerk of kerkdienst bezoeken. De verwachting is daarom dat in de aankomende jaren honderden kerkgebouwen hun religieuze functie verliezen. Waar mogelijk wordt daarom ook ingezet op nevengebruik van het religieus erfgoed.
Bent u bereid om de mogelijkheid tot het behoud van de oorspronkelijke functie van een kerkgebouw onderdeel te laten zijn het programma Toekomst religieus erfgoed, bijvoorbeeld door gemeenten te vragen de wensen en obstakels van (internationale) christelijke geloofsgemeenschappen die op zoek zijn naar een ruimte mee te nemen?
De toekomst van kerkgebouwen met behoud van de oorspronkelijke functie is al vanaf het begin onderdeel van het programma Toekomst religieus erfgoed. Graag kijk ik in overleg met de partijen binnen het TRE op welke wijze hier nog verder aandacht aan kan worden besteed, bijvoorbeeld als het gaat om de ruimtevraag van geloofsgemeenschappen en hoe dit het beste onder de aandacht van gemeenten gebracht kan worden.
Bent u voornemens om de doelstelling van maximaal tien procent restauratieachterstand bij niet-woonhuis rijksmonumenten binnen tien jaar te halen? Zo ja, op welke manier wilt u deze doelstelling halen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de uitkomsten van de verkenning naar het financieringsstelsel voor de monumentenzorg van 20 juni 20241 is er een aanvullende financieringsopgave van € 770 miljoen om de restauratieachterstand onder niet-woonhuis rijksmonumenten binnen 10 jaar terug te brengen naar 10 procent. Provincies, gemeenten en eigenaren van niet-woonhuisrijksmonumenten kunnen dit bedrag niet geheel zelf opbrengen. Binnen de huidige budgettaire kaders is het daarom niet mogelijk om invulling te kunnen geven aan deze doelstelling.
Hoe luidt uw reactie op het feit dat voor restauratieopgaven die de provinciale restauratieregelingen qua financiële omvang overstijgen, het huidige financieringsstelsel niet toereikend is, zoals geconcludeerd in het onderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureaus Hylkema Erfgoed en Fenicks?1
Uit de verkenning naar het financieringsstelsel voor de monumentenzorg is gebleken dat de financiering van grote restauratieopgaven een belangrijk knelpunt vormt. Reden hiervoor is dat deze categorie opgaven vanwege hun financiële omvang niet in voldoende mate kan worden bediend door de provinciale restauratieregelingen. Komende periode wil ik samen met provincies bekijken op welke wijze deze opgaven in de toekomst beter kunnen worden geadresseerd.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe instandhouding van monumenten (bijvoorbeeld kerkgebouwen) integraal kan worden ondersteund, waarbij restauratie waar nodig samengaat met herbestemming en verduurzaming, zoals geadviseerd in het rapport?
De verdeling van de restauratiemiddelen voor niet-woonhuis rijksmonumenten verloopt via de provincies. Hoe provinciale en landelijke regelingen op elkaar inwerken is onderdeel van het gesprek met de provincies dat ik in de komende periode aanga. De bevindingen van het uitgevoerde onderzoek zal ik bij deze gesprekken betrekken.
Het artikel ‘Roep om einde aan ‘incasso-industrie’ te maken: ‘Schuld van 50 euro kan nu oplopen tot 800 euro’’ |
|
Don Ceder (CU), Inge van Dijk (CDA) |
|
Struycken , Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u het met ons eens dat hoge winsten maken over de rug van mensen met betalingsproblemen principieel onjuist is en dat dit het uitgangspunt moet zijn bij de inrichting van beleid omtrent invordering van schulden? En bent u het eens dat het verdienmodel van de schuldenindustrie moet worden aangepakt?1
Het is onwenselijk dat mensen in een uitzichtloze situatie terechtkomen doordat zij alleen nog maar betalen aan de (alsmaar toenemende) rente en kosten zonder dat er vanwege de beperkte afloscapaciteit zicht is op volledige betaling van de oorspronkelijke factuur. Verdere invorderingsmaatregelen dragen dan niet meer bij aan het komen tot betaling van de hoofdsom en kunnen leiden tot een ongewenst verdienmodel. Tegelijkertijd geldt dat het cruciaal is dat partijen die overeenkomsten aangaan over en weer kunnen vertrouwen op nakoming daarvan. Een goed functionerend invorderingssysteem is daarbij van belang. De kosten die bij de invordering van niet-betaalde facturen worden gemaakt mogen (deels) in rekening worden gebracht bij de niet-betaler. Daarbij moet goed worden gekeken naar de maatschappelijke en de individuele kosten die daarmee gepaard gaan. Een uitgangspunt bij het inrichten van beleid omtrent de invordering is dan ook dat schulden met zo weinig mogelijk bijkomende kosten worden voldaan. Dat is een gezamenlijk belang van zowel de crediteur als de debiteur en voorkomt ook onnodige maatschappelijke kosten.
Zijn de huidige maximale incassokosten die zijn ingesteld, met de kennis van vandaag, nog steeds redelijk volgens het kabinet? Ook in het licht dat een schuld tot een perverse hoogte kan stijgen vanwege de opgelegde incassokosten? Zo ja, waarom?
Er valt geen eenduidig antwoord te geven op de vraag of de huidige maximale incassokosten nog steeds redelijk zijn. In het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald welk bedrag de crediteur maximaal kan vragen van de debiteur voor de verrichte incassohandelingen ter voldoening van een vordering.2 Dat bedrag is een percentage van de vordering en vormt een bijdrage aan de kosten die de schuldeiser moet maken om zijn rekening betaald te krijgen, ongeacht wat het in werkelijkheid kost. In hoeverre de tarieven die in het Besluit zijn opgenomen in de praktijk ook een redelijke bijdrage zijn, is erg van de situatie afhankelijk. De tarieven zijn sinds 2012 niet aangepast en ook de onderliggende uitgangspunten zijn ongewijzigd gebleven. Gegeven ook de analyses uit het IBO rapport ben ik voornemens om de bekostigingssystematiek binnen de buitengerechtelijke incassofase de komende periode nader onder de loep te nemen, met bijzondere aandacht voor de kostenoploop bij kleine vorderingen.
Overigens merk ik hierbij op dat de zogenoemde buitengerechtelijke incassokosten in de praktijk slechts een klein deel van de totale invorderingskosten vormen die bij de debiteur in rekening kunnen worden gebracht. Hiervoor verwijs ik ook naar de schematische weergave waarin de maximale kostenoploop van een individuele vordering in beeld is gebracht («reis van de vordering»)3 en naar de Contourenschets civiele invordering4 waarin de verschillende fasen van invordering en de maximale kostenoploop zijn toegelicht.
Wat vindt u van de huidige praktijk dat incassobureaus schulden doorverkopen en gemiddeld een winstmarge van 46% behalen op invordering van schulden?
Het overdragen van een vordering is een gebruikelijke handeling in het handelsverkeer die bijdraagt aan de liquiditeit en kredietwaardigheid van ondernemers. Het is echter onwenselijk dat door het overdragen van vorderingen de invorderingskosten voor de debiteur oplopen. In zijn algemeenheid geldt echter dat de kostenoploop vooral samenhangt met het proces van (buiten)gerechtelijke invordering en niet zozeer met de verkoop van vorderingen als zodanig.5
In de vraag wordt aangegeven dat incassobureaus gemiddeld een winstpercentage zouden halen van 46% op invordering van schulden. Dit percentage wordt genoemd in een marktonderzoek naar de incassobranche uit 2022 van SEO economisch onderzoek. Dit onderzoek is destijds ook met uw Kamer gedeeld.6 Bij het marktonderzoek zijn enkele aannames gedaan en mede daarom plaats ik er de volgende kanttekeningen bij. In de eerste plaats zijn de bruto winstmarges die in dit onderzoek worden gerapporteerd geschat op basis van de ingeschatte omzet en kosten van een aantal respondenten (88 waarnemingen terwijl er ruim 550 bedrijven met incassodienstverlening als bedrijfsactiviteit bij de Kamer van Koophandel ingeschreven waren). Ik wijs er daarbij op dat de markt voor incassobureaus divers is en bestaat uit relatief veel kleine ondernemingen en enkele (zeer) grote bedrijven. De gerapporteerde uitkomsten laten dan ook een grote spreiding zien. In de tweede plaats is dit onderzoek uitgevoerd voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna: Wki). Met de inwerkingtreding van de Wki moeten incassodienstverleners aan verschillende kwaliteitseisen voldoen.7 Daarbij dient er voor 1 april 2025 een aanmelding te worden gedaan om geregistreerd te worden in het register incassodienst-verlening, waar tarieven aan gekoppeld zijn.8 Dit heeft naar verwachting invloed op de winstmarges van deze ondernemingen.
Incassodienstverleners die vorderingen opkopen en als nieuwe schuldeiser buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verrichten, moeten zich ook aan de kwaliteitseisen van de Wki houden.9 De Wki bepaalt ook dat door incassodienstverleners en opkopers van vorderingen het totaalbedrag van een vordering moet worden gespecificeerd.10 Naast de oorspronkelijke hoofdsom bestaat het totaalbedrag uit verschuldigde rente, incassokosten en btw indien van toepassing.
Hoe kijkt u naar het voorstel van de Consumentenbond om enkel nog de werkelijk gemaakte kosten te rekenen?
Ik heb met interesse kennisgenomen van het manifest van de Consumentenbond. Bij het voorstel om enkel nog de werkelijk gemaakte kosten te rekenen, zie ik echter ook enkele nadelen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is het bedrag dat een private partij aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening mag brengen bij de debiteur op dit moment afhankelijk van de hoogte van de vordering en wettelijk genormeerd. De hoogte van de incassokosten is zodoende niet afhankelijk van het aantal incassohandelingen die door of in opdracht van de schuldeiser zijn verricht. Deze systematiek biedt duidelijkheid over de hoogte van de vergoeding voor incassokosten en voorkomt conflicten daarover. Hierdoor behoeven vragen over de redelijkheid van de hoogte van de incassokosten niet meer voor de rechter te komen.11
Consequentie van deze zogenoemde forfaitaire vergoedingen is evenwel dat er een discrepantie kan optreden tussen de werkelijk gemaakte kosten per individuele invordering en de incassokosten die daarbij in rekening worden gebracht bij de debiteur. Daardoor kan het voorkomen dat een debiteur meer moet betalen aan incassokosten dan er werkelijk aan kosten is gemaakt. Een systeem dat uitgaat van werkelijke gemaakte kosten per casus zal echter leiden tot een aanzienlijke verhoging van de administratieve lasten voor de incassodienstverleners. Daarnaast zal het vaker discussie en daarmee conflicten oproepen over de hoogte van de incassokosten. Tenslotte kan dit er juist toe leiden dat de incassokosten in bepaalde situaties hoger uitvallen voor de debiteur, indien er veel handelingen verricht moeten worden.
Hoe kijkt u naar het voorstel van de Consumentenbond om de volgorde van afbetalen om te draaien (eerst de schuld zelf en dan pas de kosten en rente) om te voorkomen dat incassokosten zich verder opstapelen?
Het voorstel van de Consumentenbond om de volgorde van afbetalen om te draaien is een sympathieke gedachte, ik zie daarbij echter ook enkele nadelen. De toerekenvolgorde waarnaar in het Manifest wordt verwezen – de zogenoemde imputatieregeling12 – is bedoeld om een crediteur te beschermen tegen een calculerende debiteur die na een of meerdere incassostappen uiteindelijk alsnog tot betaling van de hoofdsom overgaat, maar weigert te betalen voor de gemaakte kosten en rente. Een nadeel van de huidige toerekenvolgorde kan evenwel zijn dat een debiteur de eerste periode van aflossing alleen betaalt aan rente en kosten en de oorspronkelijke schuld niet ziet afnemen. In een extreme situatie kunnen debiteuren daarmee in een uitzichtloze situatie belanden, doordat ze niet toekomen aan de werkelijke aflossing van de hoofdsom. Dat is een onwenselijke situatie en draagt niet bij aan een oplossing. In situaties waarin duidelijk is dat een debiteur niet in staat is om binnen een bepaalde periode de gehele schuld (inclusief de in rekening gebrachte kosten) te betalen, dienen debiteuren dan ook te worden doorverwezen naar schuldhulpverlening en/of schuldsanering.
Is het kabinet bereid om in ieder geval voor de schulden van mensen aan de overheid de werkwijze genoemd in vraag 4 en 5 alvast te gaan invoeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bezig met het opstellen van een kabinetsreactie op het eerdergenoemde IBO-rapport. Daarbij zal ook worden ingegaan op de invordering van overheidspartijen. Ik wijs in dit kader ook op de (geactualiseerde) Rijksincassovisie waarover de Kamer vorig jaar is geïnformeerd.13 Deze visie is erop gericht om overheidsinstanties bij het incasseren van vorderingen meer samen te laten werken, zodat beter rekening kan worden gehouden met de omstandigheden en (betaal)mogelijkheden van mensen met schulden. In dit kader zal er ook onderzoek worden verricht naar de doelmatigheid van de ophogingen bij vorderingen aan het Rijk. Dit onderzoek zal in kaart brengen welke ophogingen tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan en verkent de opties om die schuldoploop te verminderen, inclusief de budgettaire gevolgen daarvan. In het kader van zorgvuldige beleidsvorming, wacht ik dit onderzoek af. Het voornemen is uw Kamer voor de zomer van 2025 te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek en de mogelijke beleidsimplicaties.
Bent u bereid in te gaan op de uitnodiging van de Consumentenbond om in gesprek te treden over de hoge incassokosten en bent u bereid een verslag hiervan aan de Kamer te doen toekomen?
Op 27 augustus jl. heeft er een ambtelijk gesprek plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de Consumentenbond. Tijdens dit gesprek is gesproken over de inbreng uit het Manifest en de voorgestelde maatregelen. Tevens is hierbij afgesproken om de Consumentenbond te betrekken bij de verdere uitwerking van het beleid inzake de invorderingsketen, waarbij de Consumentenbond heeft aangegeven graag zijn kennis en inzichten te blijven delen met het kabinet. In de afgelopen jaren – onder meer in het kader van de verschillende rondes thematafels en de recente contourenschets civiele invordering14 – is er altijd intensief met vele betrokken partijen zoals incassodienstverleners, vertegenwoordigers van gerechtsdeurwaarders, schuldhulpverleners, vertegenwoordigers en schuldeisers en de rechterlijke macht gesproken over de belangrijkste knelpunten in het stelsel van civiele invordering en de mogelijke oplossingsrichtingen.
Op welke wijze gaat het kabinet opvolging geven aan het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Problematische schulden en de verkenning naar mogelijke aanpassingen in de civiele invorderingsketen? Op welke termijn kan de Kamer hier een richting en visie van het kabinet verwachten?
Het kabinet heeft de ambitie om het stelsel van publieke en private invordering verder te verbeteren, in het gezamenlijke belang van debiteur en crediteur en daarmee de maatschappij als geheel. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek «Naar een beter werkende schuldenketen», evenals de contourenschets civiele invordering die onze voorgangers recent met uw Kamer hebben gedeeld bieden daarbij waardevolle inzichten en denkrichtingen. Zoals toegezegd door de Minister-President tijdens de regeringsverklaring zal het kabinet nog dit jaar met een kabinetsreactie op het Interdepartementale Beleidsonderzoek «Naar een beter werkende schuldenketen» komen.
Het aanhoudende geweld tegen christenen in Nigeria |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat afgelopen week acht mensen vermoord en 160 mensen, voornamelijk christenen, ontvoerd zijn door Islamitische militanten in het dorp Kuchi in de Nigeriaanse deelstaat Niger?1 Zo ja, hoe duidt u deze recente geweldsuitbarsting?
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht van 29 mei. Het geweld en het hoge aantal ontvoeringen in het dorp Kuchi past in een bredere trend van ontvoeringen, met name in het noordwesten van het land. In de afgelopen maanden werden bij verschillende incidenten meer dan 500 mensen ontvoerd. Deze ontwikkeling kan worden gezien als het gevolg van een uitbreiding en intensivering van bendegeweld en extremisme in Noord-Nigeria. Het leger heeft recent (in week 26) bekendgemaakt een aankoop van 50 helikopters te hebben gedaan om de strijd tegen terrorisme in het noordwesten te intensifiëren.
Bent u van mening dat deze moorden en ontvoeringen onderdeel zijn van een langlopende strijd over schaarse middelen als grond en water? Speelt de religieuze achtergrond van de slachtoffers volgens u geen rol bij dit geweld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het geweld dat in het gehele land plaatsvindt en waarbij burgerslachtoffers vallen en mensen met verschillende etniciteiten en religies worden ontvoerd, wordt veroorzaakt door een mengeling van factoren die in de verschillende gebieden een meer of minder belangrijke rol spelen. Religie wordt onder andere aangevoerd als reden voor geweld en ontvoeringen, maar het is niet vast te stellen dat dit de grondoorzaak daarvan is. Zo zijn bijvoorbeeld de schaarse grond in noordelijke gebieden, zwakke sociaaleconomische ontwikkeling, geringe mogelijkheid tot effectieve politieke participatie en het landbeheerstelsel de grondoorzaken van het geweld. Factoren als klimaatverandering, de vermeende marginalisering van bevolkingsgroepen en de verslechterende economische situatie verergeren de strijd om schaarse middelen.
Deelt u de conclusie van het rapport van de International Society for Civil Liberties and Rule of Law dat stelt dat er sinds de opkomst van Boko Haram in 2009, 150 duizend mensen om religieuze redenen gedood zijn waarvan 100 duizend christenen waren?2 Zo nee, waarom niet?
In de laatste jaren is er in geheel Nigeria sprake van een verslechterende veiligheidssituatie, met name sinds de opkomst van Boko Haram en soortgelijke extremistische groeperingen. Daarbij vallen slachtoffers uit verschillende religieuze groepen. De toename van geweld gericht op christelijke gemeenschappen in Nigeria met name in het centrum van het land (Middle Belt) maakt deel uit van een grotere toename van geweld gericht op burgers. De conclusie van het genoemde rapport over specifieke aantallen christelijke slachtoffers is verontrustend, maar kan op dit moment nog niet op basis van eigen informatie worden bevestigd. We zullen dit goed blijven monitoren.
Bent u van mening dat de langlopende strijd over schaarse middelen als grond en water de onderliggende oorzaak van het geweld is? Zo ja, hoe verklaart u het dat vooral christenen en gematigde moslims het slachtoffer hiervan worden?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3. Aan de rol van religieuze overwegingen en extremisme bij het geweld zullen departement en betrokken post(en) nadere aandacht besteden.
Bent u bereid het geweld tegen christenen aan de orde te stellen in de Verenigde Naties (VN) Mensenrechtenraad waar Nederland vanaf dit jaar weer deel van uitmaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, zeker. Nederland spant zich in om de vrijheid van religie en geloofsovertuiging wereldwijd te versterken en benut daartoe een veelheid aan kanalen. Tijdens de 43e Universal Periodic Review (UPR, 23 januari 2024) heeft Nederland naar aanleiding van geweld tegen gelovigen Nigeria specifiek aanbevolen om ten behoeve van de uitoefening van de vrijheid van religie en geloofsovertuiging de veiligheid in alle regio’s van Nigeria te vergroten. Nederland heeft ook de aanbeveling gedaan om de accountabilityvoor schendingen van dit mensenrecht te versterken.
Nederland is, als lid van de Mensenrechtenraad, voornemens om later dit jaar belemmeringen van de vrijheid van religie en geloofsovertuiging, waaronder geweld tegen gelovigen in Nigeria, aan de orde te stellen in de Mensenrechtenraad. Het kabinet geeft op deze wijze uitvoering aan de gewijzigde motie van de leden Ceder en Stoffer, 32 735, Nr. 397 (25 juni 2024).
Het artikel ‘In de schulden na een erfenis: ‘ik kreeg dit ineens op mijn bord’’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Franc Weerwind (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In de schulden na een erfenis: «Ik kreeg dit ineens op mijn bord»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen overheidsinstellingen hoe zij omgaan met de inning van schulden bij erfgenamen? Acht u het verklaar- en uitlegbaar dat uitvoeringsorganisaties van het Rijk, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB), schulden die ontstaan zijn voor het overlijden int bij erfgenamen, terwijl andere onderdelen van de overheid, zoals sommige gemeenten, dergelijke schulden niet int bij erfgenamen?
In de sociale zekerheid is het uitgangspunt dat in beginsel moet worden terugbetaald wat door een uitkeringsgerechtigde te veel of ten onrechte aan uitkering is ontvangen. Dit vindt de samenleving ook belangrijk, zo blijkt uit burgerperspectiefonderzoeken naar handhaving in de sociale zekerheid.2 Om deze reden zijn UWV en de SVB op grond van de wetten die zij uitvoeren verplicht om de te veel of ten onrechte ontvangen uitkering bij de uitkeringsgerechtigde of, na diens overlijden, bij de erfgenamen terug te vorderen. Ook gemeenten vorderen schulden in beginsel terug. Gemeenten hebben als decentrale overheden op sommige vlakken meer beleidsruimte bij het terug- en invorderen van schulden, omdat gemeenten zelf financieel verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de Participatiewet, de uitkering voor oudere werklozen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het innen van gemeentelijke belastingen.
Afhankelijk van de individuele situatie hebben UWV en de SVB voor het terugbetalen van de te veel of ten onrechte ontvangen uitkering de mogelijkheid om maatwerk te bieden, bijvoorbeeld door een persoonlijke betalingsregeling te treffen of door de vordering te matigen of in schrijnende gevallen kwijt te schelden. Wanneer UWV of de SVB een openstaande schuld terugvordert, wordt altijd de beslagvrije voet toegepast. Hiermee wordt voorkomen dat een erfgenaam onder het bestaansminimum terechtkomt.
Zou uniform beleid tussen Rijk, uitvoeringsorganisaties en gemeenten voor de inning van schulden bij erfgenamen, ontstaan voor overlijden, wenselijk zijn? Zo ja, bent u bereid hier stappen toe te zetten? Zo nee, waarom niet?
Er speelt momenteel veel op het gebied van schulden. Zo wordt er gewerkt aan de Clustering Rijksincasso waarbij onder andere wordt gekeken naar het verbeteren van de dienstverlening en het voorkomen van problematische schulden.3 Onlangs is een contourenschets opgeleverd met verschillende denkrichtingen voor het verbeteren van de civiele invordering4 en ook is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) problematische schulden net afgerond.5 Deze verschillende maatregelen hebben een sterke samenhang waardoor ze ook gevolgen hebben voor het inningsproces. Een kabinetsreactie op het IBO problematische schulden volgt nog. Vervolgens zal uw Kamer worden geïnformeerd of uniform beleid voor de inning van schulden bij erfgenamen wenselijk is.
Zijn er gegevens bekend hoe groot de omvang is van schulden, ontstaan voor overlijden, die door de Belastingdienst bij erfgenamen worden geïnd?
Eventuele belastingschulden van de erflater maken, net als andere bezittingen en schulden, deel uit van de nalatenschap. De Belastingdienst heeft geen inzicht in de omvang van belastingschulden, ontstaan voor overlijden, die bij erfgenamen worden geïnd.
Erkent u dat er in de huidige praktijk veel erfenissen onbewust zuiver worden aanvaard doordat veel mensen onbekend zijn welke handelingen al worden gezien als zuiver aanvaarden? Is dit in uw ogen wenselijk?
Ik heb niet in beeld hoe vaak het voorkomt dat erfgenamen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden. Van het aantal erfgenamen dat zuiver aanvaardt, bestaat geen registratie. Na het openvallen van een nalatenschap kunnen erfgenamen deze aanvaarden of verwerpen. Willen de erfgenamen de nalatenschap aanvaarden, dan kunnen zij kiezen om dat zuiver te doen of onder het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair). Het is niet de bedoeling dat, en ik vind het ook onwenselijk als, erfgenamen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden. Een erfgenaam wordt dan immers onbewust met zijn eigen vermogen aansprakelijk voor de schulden van de erflater als het nalatenschapsvermogen ontoereikend is om deze schulden te voldoen.
Om te voorkomen dat erfgenamen door hun gedragingen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden, zijn met de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden de gedragingen die tot een zuivere aanvaarding van de nalatenschap leiden, verduidelijkt en beperkt.6 Zo is in de wet omschreven in welke gevallen een erfgenaam «zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt». Deze nadere duiding houdt tevens een beperking in van het soort gedragingen dat leidt tot zuivere aanvaarding van een nalatenschap. Alleen de gedragingen die leiden tot benadeling van schuldeisers hebben zuivere aanvaarding van een nalatenschap tot gevolg. Het gaat dan om beschikkingshandelingen door goederen van de nalatenschap te vervreemden, bezwaren of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken. Van deze handelingen waarbij een erfgenaam «als heer en meester» vrij beschikt over de goederen van de nalatenschap alsof hij daarvan al eigenaar is geworden, kan niet worden aangenomen dat deze onbewust worden verricht. Voor alle gedragingen die worden verricht in het kader van een goed beheer van de nalatenschap en die niet leiden tot het onttrekken van goederen aan het verhaal van schuldeisers, geldt dat geen sprake is van een gedraging die zuivere aanvaarding tot gevolg heeft.
Erkent u dat het beneficiair aanvaarden van erfenissen bij velen in de samenleving onbekend is? Welke maatregelen kunnen genomen worden om deze manier van het aanvaarden van erfenissen meer bekend te maken? In hoeverre is de wijze waarop iemand een erfenis beneficiair kan aanvaarden (via de rechtbank inclusief rechtbankkosten) nu een drempel voor mensen om een erfenis beneficiair te aanvaarden?
Ik heb geen informatie over hoeveel mensen bekend zijn met de mogelijke wijzen van aanvaarden van een nalatenschap. De keuzemogelijkheid voor zuivere of beneficiaire aanvaarding komt pas aan de orde na het overlijden, wanneer de nalatenschap openvalt. Op dat moment moeten de nabestaanden een aantal zaken regelen waarmee niet iedereen direct bekend zal zijn. Dat kan ook gelden voor de wijze waarop de nalatenschap kan worden aanvaard en de wijze van afwikkeling ervan.
Op de website van de rijksoverheid staat veel informatie over het verkrijgen van een nalatenschap en wordt uitdrukkelijk gewezen op de mogelijke wijzen van aanvaarden van de nalatenschap en op de gevolgen van zuivere aanvaarding.7 Met deze voorlichting wordt getracht (toekomstige) erfgenamen meer van de risico’s te doordringen, zodat zij weloverwogen kunnen beslissen of zij een nalatenschap zuiver willen aanvaarden of niet. Ook op andere websites, zoals die van Erfwijzer.nl, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), notariskantoren en banken, wordt gewezen op de juridische gevolgen van het openvallen van een nalatenschap.
De keuze voor beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap wordt gemaakt door het afleggen van een verklaring bij de griffie van de rechtbank binnen het rechtsgebied van de laatste woonplaats van de erflater. De verklaring wordt vervolgens ingeschreven in het boedelregister. Het griffierecht dat hiervoor wordt geheven, bedraagt nu 155 euro. Dit is een bijdrage ter vergoeding van de werkzaamheden van de griffie van de rechtbank en van de toezichthoudende taken van de kantonrechter in de wettelijke vereffeningsprocedure die volgt op beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap. De kosten van het griffierecht kunnen worden beperkt als er meerdere erfgenamen zijn die beneficiair willen aanvaarden. Erfgenamen kunnen de verklaring dan samen afleggen en de verschuldigde kosten van het griffierecht delen. Voor erfgenamen met een inkomen onder de toevoegingsgrens op grond van de Wet op de rechtsbijstand bestaat een vrijstelling van de heffing van het griffierecht. Tegenover het verschuldigde griffierecht voor het afleggen van de verklaring van beneficiaire aanvaarding staat de zekerheid dat het eigen vermogen is afgeschermd tegen schuldeisers van de nalatenschap met vorderingen op de nalatenschap die vaak een veelvoud van het verschuldigde griffierecht bedragen.
Deelt u de mening dat het beneficiair aanvaarden van erfenissen in principe de standaard zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bij de voorbereiding en behandeling van de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden is de mogelijkheid van standaard beneficiaire aanvaarding nadrukkelijk ter sprake gekomen, maar is daar na een weging van voor- en tegenargumenten niet voor gekozen.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek bleek dat het merendeel van alle nalatenschappen een positief saldo heeft. Ook nu nog steeds zijn veruit de meeste nalatenschappen positief.8 Daarmee zou standaard beneficiaire aanvaarding leiden tot een onevenredige belasting van het merendeel van erfgenamen omdat slechts een kleine groep erfgenamen aanvullende bescherming nodig heeft tegen schulden van de nalatenschap. Een stelsel van standaard beneficiaire aanvaarding betekent immers dat alle erfgenamen in beginsel verplicht worden om de nalatenschap volgens de wettelijke vereffeningsprocedures onder toezicht van de kantonrechter te vereffenen. Dit zou mogelijk tot gevolg hebben dat in veel, ook positieve, nalatenschappen erfgenamen de nalatenschap niet meer onderling kunnen afwikkelen, maar dit standaard via een gerechtelijke procedure moeten doen met extra kosten en administratieve lasten. Ook zou dit een toename van de werklast van kantonrechters met zich brengen. Zuivere aanvaarding zorgt ervoor dat erfgenamen de nalatenschap naar eigen inzicht en zonder overheidsbemoeienis kunnen afwikkelen. Zij hoeven daarbij niet aan bepaalde formaliteiten te voldoen, waardoor de kosten van vereffening niet onnodig toenemen. Het huidige stelsel hanteert daarmee het uitgangspunt dat de wet een algemene regeling geeft voor de meest voorkomende gevallen met de minste lasten, maar rekening houdt met de uitzonderingen waarin erfgenamen ervoor kunnen kiezen om een nalatenschap beneficiair te aanvaarden.
Ontwikkelingen in Jemen |
|
Sarah Dobbe , Don Ceder (CU) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente oproep van 190 humanitaire organisaties die actief zijn in Jemen die vragen om duurzame steun om de grote noden in het land tegen te gaan?1
Ja.
Hoe reageren Nederland en de Europese Unie (EU) op deze oproep? Is er bereidheid om meer humanitaire hulp te bieden?
Nederland is zich bewust van de hoge noden in Jemen en is sinds jaren een substantiële humanitaire donor. De afgelopen jaren was Nederland een grote donor van het humanitaire fonds voor Jemen van de VN (Country Based Pooled Fund). Met ingang van vorig jaar is besloten tot een meerjarige bijdrage aan het fonds van 10 miljoen euro per jaar. Daarnaast steunt Nederland de Dutch Relief Alliance (DRA). De bijdrage aan de Joint Response van de DRA voor Jemen bedraagt 24 miljoen euro in de periode 2024 t/m 2026. In de Kamerbrief over humanitaire hulp en diplomatie van april 2024 maakte het kabinet de verdeling van het humanitaire budget voor 2024 bekend. Naast deze bijdragen is de financiële ruimte beperkt en wordt momenteel geen additionele financiële bijdrage voor Jemen overwogen. De bijdrage van ECHO, het humanitaire programma van de EU, voor Jemen wordt jaarlijks vastgesteld. In 2024 is die bijdrage 125 miljoen euro.
Bent u bekend met de grote zorgen die de speciale gezant van de Verenigde Naties (VN) voor Jemen heeft over de vredesonderhandelingen in het land?2
Ja.
Hoe kunnen de EU en Nederland eraan bijdragen dat de vredesonderhandelingen in Jemen een nieuwe impuls krijgen? Wordt hier op ingezet?
In Jemen heeft het jarenlange conflict tussen verschillende rivaliserende partijen geleid tot een van de ergste humanitaire rampen ter wereld. Een stabiel en vreedzaam Jemen is in Nederlands en Europees belang. Nederland zet zich daarom in voor een rechtvaardig en inclusief vredesproces onder leiding van de VN. Eind vorig jaar kondigde de VN speciale gezant voor Jemen Hans Grundberg aan dat alle strijdende partijen overeenstemming hadden bereikt over de te zetten stappen voor de beëindiging van de burgeroorlog. De verslechterde veiligheidssituatie in Jemen en de ontwikkelingen in de Rode Zee dragen er echter aan bij dat een formeel vredesakkoord vooralsnog uitblijft. Nederland blijft het mandaat van de VN gezant ondersteunen en in multilateraal verband voortdurend aandacht vragen voor dit vergeten conflict.
Herinnert u zich de twee jaar geleden aangenomen motie die de Nederlandse regering verzoekt zich in te spannen voor hervatting van VN-onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen?3
Ja.
Kunt u aangeven wat is gedaan om deze motie uit te voeren?
Aan deze motie is op verschillende momenten uitvoering gegeven. Zo heeft Nederland op ministerieel niveau in VN-verband aandacht gevraagd voor het tegengaan van straffeloosheid voor oorlogsmisdaden in Jemen, onder meer tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Ook heeft Nederland zich de afgelopen twee jaar in de VN-Mensenrechtenraad ingezet voor onafhankelijk onderzoek naar en het tegengaan van straffeloosheid voor gepleegde oorlogsmisdrijven in Jemen.
Kunt u, nu Nederland weer in de Mensenrechtenraad van de VN zit, daar een nieuwe poging doen om te komen tot onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren in de VN-Mensenrechtenraad ingezet voor onafhankelijk onderzoek naar oorlogsmisdrijven in Jemen. Helaas bleek in de Mensenrechtenraad onvoldoende draagvlak om dit te concretiseren in resolutieteksten. Wel is een verlenging van technische ondersteuning aan de nationale onderzoekscommissie in Jemen (NCOI) gerealiseerd. Nederland blijft zich – ook als lid van de Mensenrechtenraad – samen met gelijkgezinden inzetten om het tegengaan van straffeloosheid in Jemen op de internationale agenda te houden.
Kunt u nader toelichten waarom het aanvullend nationaal wapenexportcontrolebeleid in de vorm van een zogeheten presumption of denial, dat onder andere gold voor Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten, is afgeschaft?4
Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 14 juli 20235 waarin uitgebreid wordt toegelicht waarom het aanvullend nationaal beleid, dat van toepassing was op onder andere Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten, is afgeschaft.
Deelt u de zorgen dat wapenexport naar deze landen, die mogelijk verantwoordelijk zijn voor oorlogsmisdaden in Jemen, uitermate zorgelijk blijft en kan bijdragen aan nieuwe schendingen, zeker nu vredesonderhandelingen lijken te stagneren? Bent u het ermee eens dat er geen aanleiding is wapenexportcontrole naar deze landen minder strikt toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de situatie in Jemen instabiel is en dat de vredesonderhandelingen nog lopen. Het afschaffen van het nationaal beleid doet er niet aan af dat Nederland scherp blijft toezien op het belang dat Nederlandse goederen niet worden gebruikt in conflicten zoals in Jemen. Zoals wordt toegelicht in de Kamerbrief van 14 juli 2023 volstaat een strikte toets aan de bestaande kaders van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole.
De dood van een Pakistaanse christen na een aanval door een gewelddadige menigte |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de dood van de 72-jarige Nazir Masih, die is overleden als gevolg van mishandeling door een gewelddadige menigte nadat hij beschuldigd werd van het verbranden van Koran-pagina’s?1
Ja.
Klopt het dat Nazir Masih, terwijl hij in het ziekenhuis vocht voor zijn leven, ook nog officieel is aangeklaagd voor godslastering?
In de ochtend van 25 mei jl. is er aangifte gedaan tegen Nazir Masih voor godslastering door een inwoner van de gemeenschap. Deze inwoner beweert getuige te zijn geweest van een Koranverbranding door Nazir Masih. Voor zover bekend heeft dit niet geleid tot een officiële aanklacht.
Bent u bereid er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan te dringen dat de daders van de moord op Nazir Masih vervolgd zullen worden?
Ja. De Nederlandse ambassadeur in Islamabad heeft recentelijk bij de Pakistaanse autoriteiten haar zorgen uitgesproken over deze gebeurtenissen en zal ook deze tragische afloop met de Pakistaanse autoriteiten bespreken.
Kunt u aangeven hoe vaak het in de afgelopen tien jaar is voorgekomen dat leden van de kleine christelijke minderheid in Pakistan aangevallen worden door boze moslims op grond van vermeende godslastering?
Volgens maatschappelijke organisaties zijn er de afgelopen tien jaar honderden gevallen van christenvervolging gedocumenteerd in Pakistan. Het gebrek aan berichtgeving in de Pakistaanse media maakt het moeilijk om een exact aantal te identificeren.
Kunt u aangeven hoe vaak Nederland de Pakistaanse regering heeft aangesproken op het gebrek aan bescherming voor religieuze minderheden in Pakistan en wat de reactie daarop is geweest?
Nederland spreekt regelmatig met de Pakistaanse autoriteiten over de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit gebeurt zowel bilateraal, in Den Haag als ook via de Nederlandse ambassade in Islamabad, als via diverse multilaterale fora. Ook de EU ambassadeur in Islamabad brengt het onderwerp regelmatig op in gesprekken die zij voert met de Pakistaanse autoriteiten.
Daarnaast heeft Nederland, tijdens de Universal Periodic Review (UPR) in 2023 – het peer review mechanisme over mensenrechten waar alle VN-landen aan kunnen deelnemen – Pakistan opgeroepen om juridische en praktische maatregelen te nemen om te waarborgen dat misbruik van blasfemiewetten wordt voorkomen en religieuze intolerantie wordt geadresseerd.
Bent u bereid er in Europees verband op aan te dringen dat Pakistan aangesproken wordt op het voortdurende misbruik van de blasfemiewet en het hierdoor uitgelokte geweld tegen onschuldige slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
De EU ambassadeur in Islamabad brengt de vrijheid van religie en levensovertuiging regelmatig op in gesprekken die zij voert met de Pakistaanse autoriteiten. De EU heeft daarnaast met Pakistan een regulier overleg onder andere in de Sub-Group on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights. Vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden zijn hiervan belangrijke onderdelen.
Nederland zal zich er sterk voor maken dat misbruik van blasfemiewetten en hiermee samenhangend geweld wordt besproken tijdens het volgende overleg van deze Sub-Group. Een datum voor dit overleg is nog niet vastgesteld maar zal waarschijnlijk in oktober plaatsvinden.
Hoe kan het dat Pakistan nog steeds de Generalised Scheme of Preferences Plus (GPS+)-status heeft ondanks deze voortdurende schendingen van de rechten van religieuze minderheden en bent u bereid deze status ter discussie te stellen? Zo nee, waarom niet?
Pakistan is sinds 2014 een begunstigd land onder het APS+ schema van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS). Als voorwaarde voor het verkrijgen van APS+ status, heeft Pakistan 27 internationale verdragen2 op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten, milieu en goed bestuur geratificeerd. De effectieve implementatie van die verdragen door APS+ begunstigde landen wordt door de Europese Commissie gemonitord. Dit betreft een streng monitoringsregime dat de Europese Commissie en EU-lidstaten een instrument biedt om onvoldoende naleving van die verdragen aan de orde te stellen in dialoog met begunstigde landen. Voor wat betreft Pakistan, zijn vrijheid van religie en levensovertuiging en rechten van minderheden daarbij een aandachtspunt. De Europese Commissie roept de Pakistaanse regering, onder andere in haar laatste APS+ monitoringsrapport van november 2023, op maatregelen te nemen ter verbetering van vrijheid van religie en levensovertuiging, evenals de rechten van minderheden in het land. Indien sprake is van ernstige en systematische mensenrechtenschendingen, is de Europese Commissie bevoegd een voorstel te doen om tariefpreferenties tijdelijk op te schorten. Op dit moment is dat voor Pakistan niet aan de orde. Het kabinet zal in lijn met motie-Ceder (Kamerstuk 32 735, nr. 391) in Europees verband het belang benadrukken van het meewegen van de situatie aangaande vrijheid van religie en levensovertuiging en rechten van minderheden in de afwegingen hieromtrent.
Bent u bekend met de uitspraak van het Oberlandesgericht in Düsseldorf waarin een Duitse Iraniër is veroordeeld wegens poging tot brandstichting op een synagoge in opdracht van de Iraanse staat?1
Ja.
Klopt het bericht in de Duitse media2 dat deze uitspraak volgens de juridische dienst van de Europese Raad de basis zou kunnen vormen voor de beslissing de Iraanse Revolutionaire Garde op de Europese Unie (EU)-terrorismelijst te plaatsen?
Het advies van de Juridische Dienst van de Raad van de Europese Unie is vertrouwelijk. Daar kan ik niet in het openbaar over communiceren.
Bent u het eens met de conclusie dat deze uitspraak van een Duitse rechter kan dienen als basis voor een beslissing de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de verhoudingen in de Raad schetsen ten aanzien van een besluit de Iraanse Republikeinse Garde op de terreurlijst te zetten?
Inmiddels hebben, naast Nederland, meerdere landen aangegeven er voorstander van te zijn van dat de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst wordt gezet. Er is op dit moment echter geen consensus binnen de Raad.
Bent u van plan de uitspraak van deze Duitse rechter als argument aan te voeren bij uw blijvende pogingen de Iraanse Revolutionaire Garde op deze lijst te krijgen conform de motie Ceder c.s.?3
Ik ben sterk voorstander van de plaatsing van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst. Bij de inspanningen om de Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst te plaatsen benut Nederland alle mogelijkheden die zich aandienen. Daarbij trekt Nederland nauw op met Duitsland en andere gelijkgestemde lidstaten.
Het bericht ‘Nederlands bedrijf negeert ernstige schendingen in Saudi-Arabië’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Mpanzu Bamenga (D66), Marieke Koekkoek (D66), Don Ceder (CU), Sarah Dobbe |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de briefing van Amnesty International getiteld «Nederlands bedrijf negeert ernstige schendingen in Saudi-Arabië»?1
Ja
Kunt u reageren op de conclusie dat een Nederlands bedrijf, met behulp van de overheid, heeft bijgedragen aan het schenden van mensenrechten?
Het kabinet neemt bevindingen van maatschappelijke organisatie waaronder Amnesty International serieus. De onderwerpen die de briefing van Amnesty International worden genoemd zijn onderdeel van de structurele mensenrechtendialoog die Nederland als enige land, naast de Europese Unie, met Saoedi-Arabië onderhoudt. Met deze dialoog richten we ons op het bespreken van bredere mensenrechtenaspecten in Saoedi-Arabië die buiten de invloedssfeer van de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven kunnen liggen.
Bent u het ermee eens dat volgens de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Nederlandse beleid inzake Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) bedrijven niet enkel verantwoordelijkheid dragen voor de rechten van degenen die zij zelf in dienst hebben, maar ook voor de rechten van andere mensen die worden geraakt door hun bedrijvigheid? En deelt u de opvatting dat die verantwoordelijkheid dus ook geldt als mensen van hun land worden verdreven en worden vervolgd als zij hiertegen protesteren?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights vormen de basis van het IMVO-beleid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij gepaste zorgvuldigheid in lijn met deze normen toepassen om negatieve gevolgen voor mens en milieu in hun bedrijfsvoering en waardeketens te identificeren en aan te pakken. De OESO-richtlijnen bevelen ondernemingen daarbij aan om maatregelen te nemen om een veilige ruimte te creëren waarin zorgen over negatieve gevolgen zonder represailles kunnen worden geuit. Gepaste zorgvuldigheid is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf. De Nederlandse overheid informeert bedrijven over het belang van IMVO en het toepassen van gepaste zorgvuldigheid en biedt dienstverlening om bedrijven hierin te ondersteunen.
Zijn er andere Nederlandse bedrijven betrokken bij het project «The Line» en, zo ja, kunt u toezeggen in gesprek met deze bedrijven te gaan over hun verantwoordelijkheid met betrekking tot het waarborgen van mensenrechten?
Ja, er zijn meerdere Nederlandse bedrijven betrokken bij het project «The Line». De verantwoordelijkheid met betrekking tot het waarborgen van mensenrechten (en in breder verband IMVO) ligt bij de bedrijven en het onderstrepen van de OESO-richtlijnen maakt onderdeel uit van de reguliere contacten die RVO en de ambassade in Saoedi-Arabië onderhouden met deze bedrijven.
Op welke manier zijn ondernemers die deelnamen aan de economische missie naar Saudi-Arabië in 2022, getoetst op IMVO en hoe zijn zij geïnformeerd over de risico’s? Zijn er deelnemende bedrijven die na afloop van de economische missie nog ondersteund zijn bij economische activiteiten in Saudi-Arabië?
Deelnemende bedrijven aan de economische missies naar Saoedi-Arabië in 2022 en 2024 hebben voldaan aan het IMVO kader voor economische missies.2 Zij hebben de IMVO-zelfscan ingevuld welke vragen stelt over de toepassing van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid. Zoals eerder medegedeeld aan Amnesty International, gaven de uitkomsten van deze zelfscans geen aanleiding tot nader onderzoek. Enkele bedrijven die deelnamen aan de economische missie in 2022, maakten ook in 2024 onderdeel uit van een economische missie op het gebied van tuinbouw en water naar Saoedi-Arabië. Voorafgaand en tijdens deze recente economische missie is een presentatie gegeven over IMVO, waarin de verwachtingen van de Nederlandse overheid op het gebied van IMVO zijn gedeeld met betrokken Nederlandse bedrijven. Hierin was tevens een rol weggelegd voor de regionale IMVO-expert in de Golfregio (zie tevens het antwoord op vraag 8).
Geven de conclusies uit deze briefing aanleiding om de voorwaarden met betrekking tot IMVO voor deelname aan economische missies aan te scherpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De conclusies in de briefing geven geen aanleiding om de voorwaarden met betrekking tot IMVO voor deelname aan economische missies aan te scherpen. Toepassing van de OESO-richtlijnen wordt als voorwaarde gesteld aan alle bedrijven om deel te kunnen nemen aan een economische missie. In combinatie met de voorlichting die in het kader van economische missies aan bedrijven wordt gegeven over IMVO-risico's, vormt dit coherent beleid waarmee bedrijven worden geïnformeerd over de verwachting die het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ten aanzien van hun verantwoordelijkheid voor het opvolgen van de OESO-richtlijnen. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid is en blijft de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf.
Zouden de acties en uitspraken zoals beschreven in de briefing nog houdbaar zijn onder de onlangs aangenomen Europese richtlijn voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen? Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht deze richtlijn in Nederland te implementeren?
De Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) verplicht grote bedrijven gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun waardeketen. De richtlijn draagt daarmee bij aan het Europees en mondiaal bevorderen van mensenrechten en milieubescherming. Het kabinet kan zich niet uitspreken over individuele bedrijven en of zij wel of niet voldoen aan de verplichtingen van de richtlijn. Het is straks aan een onafhankelijk toezichthouder om dit te beoordelen.
Voor nationale implementatie van de CSDDD zullen de gebruikelijke procedures doorlopen worden. Na publicatie in het EU Publicatieblad en inwerkingtreding hebben lidstaten twee jaar de tijd om de CSDDD om te zetten in nationale wetgeving. Om tijdige implementatie mogelijk te maken zijn de voorbereidingen al gestart.
Kunt u reageren op elk van de aan de overheid gerichte aanbevelingen in de briefing?
In de briefing worden 7 aanbevelingen richting de overheid gedaan. Deze gaan over het Nederlands handelsbeleid en prioriteitsmarkten, voorwaarden m.b.t. gepaste zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten voor overheidssteun en de informatieverstrekking hierover. Hier zal ik kort op ingaan. Ten eerste het Nederlandse handelsbeleid, dat is gericht op de versterking van ons internationale verdienvermogen. Mensenrechten en handel sluiten elkaar niet uit en kunnen elkaar aanvullen. Keuzes voor prioriteitsmarkten en economische relaties die hieruit voortvloeien bieden mogelijkheden om binnen deze brede bilaterale relatie het gesprek te voeren over gevoelige onderwerpen.
Ten tweede, wat betreft de voorwaarden met betrekking tot mensenrechten due diligence; deze zijn al ontwikkeld en onderdeel van staand beleid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen toepassen om in aanmerking te komen voor het bedrijfsleven instrumentarium. In de toetsing is sprake van proportionaliteit en deze is gericht op het verbeteren van de verankering van IMVO en niet op uitsluiting van het instrumentarium. Echter, als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt, dan kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun of uitsluiting van een missie tot gevolg hebben.
Tot slot, zet de Nederlandse ambassade in Saoedi-Arabië zich ook actief in om te communiceren over IMVO risico’s in de lokale context, inclusief mensenrechtenschendingen. Er zijn leermodules beschikbaar en bedrijven kunnen voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid terecht bij het IMVO-steunpunt. Op de landenpagina van Saoedi-Arabië op de website van de RVO is daarnaast informatie opgenomen over vaak voorkomende lokale IMVO-risico’s. Bovendien is een regionale IMVO-expert aangesteld in de Golfregio waar bedrijven terecht kunnen voor vragen en ondersteuning. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert daarnaast twee keer per jaar een Breed Mensenrechten Overleg met Nederlandse mensenrechtenorganisaties.
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Staatssecretaris: begrip voor uitstel concerten Israëlische groep» en «Driehoek wist niets van het besluit over afgelasting Israëlisch kwartet: «Beslissing was al gevallen»»1, 2?
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen het kabinet en de culturele sector om ervoor te zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig hun werk kunnen doen?
Afgesproken is dat het uitgangspunt is en blijft dat activiteiten altijd moeten doorgaan en dat ondersteuning van de veiligheidsdriehoek kan worden ingeroepen waar nodig. Afgesproken is dat we een algemene handreiking maken, naast een set van sectorale protocollen.
Hoe verhouden de hierboven genoemde afspraken zich tot het besluit van Het Concertgebouw om de concerten van het Jerusalem Quartet af te gelasten?
Ik constateer dat het niet gelukt is om de concerten onder de huidige omstandigheden te laten doorgaan. Dat wordt zeer betreurd zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Ceder.
Hoe beoordeelt u het feit dat Het Concertgebouw de driehoek niet betrokken heeft bij de totstandkoming van het besluit, terwijl deze had willen en kunnen helpen?
Er is contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven. Ik betreur de keuze dat niet eerst is gewacht op advies van de driehoek alvorens dit besluit is genomen.
Waarom heeft de Staatssecretaris van OCW laten weten begrip te hebben voor het besluit van Het Concertgebouw en deelt u onze zorg dat dit de deur opent naar nog meer «zelfstandige afwegingen» in de culturele sector om culturele activiteiten af te zeggen vanwege de achtergrond van artiesten en de dreiging door een groep activisten?
Nee, deze zorg wordt niet gedeeld. De omstandigheden in Amsterdam in de afgelopen weken zijn uitzonderlijk geweest, met meerdere demonstraties waarbij sprake is geweest van onveilige situaties. Bij het plannen van dit concert is daar geen rekening mee gehouden. De directie van Het Concertgebouw heeft moeten vaststellen dat de veiligheid in het gebouw in deze omstandigheden en op deze termijn niet gegarandeerd kan worden. In het licht van deze veiligheidsoverweging heb ik begrip getoond voor de keuze van Het Concertgebouw. Daarbij moet helder zijn dat dit een uitzondering is en dat bezien moet worden of en hoe de concerten alsnog kunnen doorgaan op een andere datum. Op basis van de gesprekken met de sector is het beeld dat de culturele sector zich heel goed bewust is van het belang van zijn rol en verantwoordelijkheid. Het besluit van Het Concertgebouw zie ik als een uitzondering. Het Concertgebouw heeft inmiddels ook aangegeven dat er naar een nieuwe datum voor het concert wordt gezocht.
Hoe verhoudt het besluit van Het Concertgebouw zich tot de uitspraken van de Minister-President na het Catshuisoverleg dat het duidelijker uitdragen van de normen nodig is bij de aanpak van antisemitisme?
Het gaat hier om een op grond van veiligheidsoverwegingen genomen besluit door Het Concertgebouw, dat vergelijkbaar is met het besluit van de UvA om de gebouwen twee dagen te sluiten. Als de veiligheid van het personeel en het publiek niet gegarandeerd kan worden is dit besluit onvermijdelijk. Het duidelijker uitdragen van normen staat hier los van. Het tegengaan van antisemitisme is iets wat ons allemaal aangaat.
Welke aanvullende afspraken zijn gemaakt na het gesprek in het Catshuis over bestrijden van het antisemitisme?
In het Catshuis is een goed en inhoudelijk gesprek gevoerd. Het doel van dit gesprek was voor de culturele sector niet om aanvullende afspraken te maken, maar om een constructieve dialoog te voeren over de bestrijding van antisemitisme, gezamenlijk de ernst van het probleem vast te stellen, en ervaringen en inzichten uit diverse sectoren te verzamelen, en van gedachten te wisselen over mogelijke aanvullende intenties en maatregelen tegen antisemitisme. Zoals ik in de eerdere antwoorden aan het lid Ceder heb beschreven is uitvoerig gesproken over de waarde van meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de culturele sector is ook benadrukt dat zij deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen.
Welk tijdpad is er voor de culturele sector om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken en worden de uitkomsten gedeeld met de Tweede Kamer?
Kunsten’92 werkt zoals afgesproken aan een algemene handreiking. Hierover is ook gesproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een bestuurlijk overleg staat gepland. Ik verwacht dat op afzienbare termijn een handreiking tot stand komt. De uitkomsten worden gedeeld met de Tweede Kamer.
Hoe verhouden de gemaakte afspraken met de cultuursector zich tot de uitspraken van de Staatssecretaris over het besluit van Het Concertgebouw?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zo spoedig mogelijk in overleg met de culturele sector en de lokale driehoek ervoor zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig in Nederland kunnen optreden en in het bijzonder ervoor zorgen dat de geplande concerten van het Jerusalem Quartet doorgang kunnen vinden?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het bestuurlijk overleg reeds ingepland.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 16 mei 2024 beantwoorden?
ja
Het afgelasten van concerten van het Jerusalem Quartet |
|
Don Ceder (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Gräper-van Koolwijk |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Het Concertgebouw ervoor gekozen heeft om de concerten van het Jerusalem Quartet op 16 en 18 mei 2024 af te gelasten, met als reden de veiligheid van de medewerkers, bezoekers en musici?
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Deelt u de mening dat hiermee de vrijheid van expressie van deze artiesten in het geding gekomen is?
Ja. Ik wil benadrukken dat dit een zeer onwenselijke situatie is. Ik betreur de annulering van het concert van dit Israëlische ensemble dan ook zeer. Afgelopen maandag (13 mei) is tijdens de Catshuissessie door o.a. afgevaardigden vanuit de culturele sector en leden van het kabinet uitvoerig gesproken over de waarde van
meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de sector is ook benadrukt dat de culturele sector deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen te staan.
Hoe verhoudt deze aankondiging zich tot het gesprek wat u had met de culturele sector waarin deze heeft benadrukt «dat een voorstel of concert of andere culturele activiteit niet geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten,» zoals u schreef in antwoord op eerdere Kamervragen?1
Mijn uitspraak van toen geldt nog steeds: het mag niet zo zijn dat een voorstelling of concert of andere culturele activiteit geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt uiteindelijk bij culturele instellingen; zij zijn zelf verantwoordelijk voor hun programmering en voor de veiligheid van de medewerkers en het publiek. Het Concertgebouw geeft aan dat zij bij het concert van het Jerusalem Quartet de veiligheid in het gebouw niet kunnen garanderen in verband met de aangekondigde demonstraties. De protesten die de afgelopen weken in Amsterdam hebben plaatsgevonden zijn daarbij een belangrijke factor geweest. Ik heb begrip voor dit besluit. Het besluit van Het Concertgebouw is niet alleen een incident in de culturele sector, maar raakt aan een breder maatschappelijk vraagstuk met een gedeelde maatschappelijke verantwoordelijkheid. We moeten er met elkaar alles aan doen om te verzekeren dat de dreiging van geweld en intimidatie niet loont.
Is er contact geweest tussen u en Het Concertgebouw in de aanloop naar dit besluit, mede in het licht van het voorgaande?
Nee.
Is er contact geweest tussen Het Concertgebouw en de driehoek van Amsterdam bij de totstandkoming van dit besluit? Ziet de driehoek ook noodzaak om de concerten af te gelasten?
Er was contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten, voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven.
Op welke manier kunt u zich inzetten om ervoor te zorgen dat de concerten alsnog doorgang kunnen vinden?
Ik heb begrepen dat Het Concertgebouw bezig is vervangende data te vinden om de concerten alsnog te laten plaatsvinden.
Kunt u toezeggen om opnieuw in gesprek te gaan met de culturele sector om te voorkomen dat er in de toekomst meer culturele activiteiten zullen worden geannuleerd?
Ja. Er is direct na het naar buiten komen van dit besluit contact geweest met Het Concertgebouw en Kunsten ’92. De komende tijd zal ik aan de hand van deze casus met de sector verkennen hoe we kunnen voorkomen dat zich opnieuw een situatie voordoet waarin een organisatie zich genoodzaakt ziet een activiteit te annuleren vanwege dreiging.
Kunt u deze vragen uiterlijk woensdag 15 mei 2024 beantwoorden, aangezien het eerste concert gepland was op 16 mei aanstaande?
Helaas is het door de benodigde afstemming niet gelukt om de vragen binnen één dag te beantwoorden. De vragen zijn voorafgaand aan het eerste geplande concert op 16 mei aan u verstuurd.
De kwestie Tent of Nations en effectieve bescherming van Palestijnen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer in het verleden eerder aandacht heeft gevraagd voor deze zaak?1 Wat is de stand van zaken van de procedure?
Ja. In 2006 heeft het Israëlische Hooggerechtshof de uitspraak gedaan dat de familie Nassar herregistratie van eigendom van het land waarop Tent of Nations is gelegen kon aanvragen. De familie Nassar heeft het proces tot herregistratie doorlopen en volgens de familie en hun advocaat voldoen zij aan alle vereisten voor herregistratie. Tot de dag van vandaag heeft dit nog niet tot erkenning geleid van het eigendom door de Israëlische autoriteiten.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde tijdsverloop is van een registratiezaak in Area C van begin van aanvraag tot definitief oordeel? Kunt u aangeven in hoeverre de zaak van de Tent of Nations hiervan afwijkt?
Hoewel Nederland niet beschikt over exacte gegevens over het gemiddelde tijdsverloop, toont de praktijk dat landregistratieprocessen langdurig zijn en kan het jaren duren voordat deze voltooid zijn. Als er bezwaren zijn tegen een dergelijk verzoek, kan het eveneens jaren duren voordat de registratiecommissie een definitieve beslissing neemt. Tegen een dergelijk besluit kan beroep worden aangetekend bij de beroepscommissie, en ook dat kan een lang lopend proces zijn. Er zijn gevallen bekend waarbij het landregistratieproces vijftien jaar in beslag nam. De familie Nassar is sinds de jaren negentig verwikkeld in juridische procedures.
Bent u bereid bij de Israëlische autoriteiten om opheldering te vragen waarom de beoordeling van de stukken zo lang duurt?
De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah vraagt, al dan niet samen met gelijkgezinde landen, regelmatig aandacht voor de situatie bij Tent of Nations. Dit heeft vooralsnog niet voor opheldering gezorgd over de langdurigheid van dit proces.
In hoeverre is het juridisch mogelijk om tijdens een procedure die nog onder de rechter ligt, onomkeerbare veranderingen te maken, zoals de aanleg van wegen en andere infrastructuur in, langs en om het gebied? Welk juridisch kader/officiële afspraken bestaan hiervoor conform de afspraken gemaakt voor Area C? Welke ontwikkeling ziet u rondom het gebied van Tent of Nations?
Rondom het gebied van Tent of Nations is een weg aangelegd. De Israëlische autoriteiten (COGAT) meldden naar aanleiding van recente Nederlandse vragen te hebben geconstateerd dat er werkzaamheden op het gebied van Tent of Nations hebben plaatsgevonden en dat deze werkzaamheden niet in opdracht van het leger of de Israëlische autoriteiten plaatsvinden. In dit geval zouden het kolonisten zijn die daar illegaal een weg aanleggen. COGAT meldt dat het aanleggen van de weg niet is toegestaan en dat zij hierop zullen handhaven. Nederland zal hierop blijven aandringen.
Kunt u vanuit zowel de ambassade in Tel Aviv, als de Nederlandse vertegenwoordiging in de Palestijnse Gebieden navraag doen over de situatie van de militair gesloten wegen rond de Tent of Nations, die de toegang tot het eigen gebied bemoeilijkt? Indien er onvoldoende aanleiding is om het gebied een «gesloten militair gebied» te benoemen, kunt u aandringen op heropening?
De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah heeft navraag gedaan over de beperkte toegang tot het gebied en aangedrongen op heropening van alle toegangswegen. Dit heeft geen bevestiging opgeleverd dat het gebied rondom Tent of Nations officieel tot militair gebied is verklaard en heeft evenmin voor heropening gezorgd. Nederland zal blijven aandringen op heropening.
Hoe is de beveiliging van Palestijnse burgers in Area C juridisch en praktisch gewaarborgd?
Volgens het bezettingsrecht is de Israëlische militaire commandant verantwoordelijk voor de veiligheid van de Palestijnse burgerbevolking.
Welke specifieke instantie is belast met de handhaving van de openbare orde en veiligheid van Palestijnen in Area C en het opnemen en opvolgen van aangiften gedaan door Palestijnen? Klopt het dat de familie van de Tent of Nations een aantal dreigende incidenten heeft meegemaakt, maar bij een hulpvraag bij de Israëlische autoriteiten geen steun van de autoriteiten kreeg? Hoe beoordeelt u dit?
Zowel het Israëlische leger als de Israëlische politie zijn verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en veiligheid in Area C. Zij hebben de autoriteit en de plicht om degenen die betrokken zijn bij een overtreding aan te houden. Er zijn veelvuldig voorbeelden van het nalaten van deze verplichting. De familie Nassar zegt diverse malen fysiek bedreigd te zijn en geen steun te hebben ontvangen bij een verzoek om hulp bij de Israëlische autoriteiten. Dit is een kwalijke zaak.
Waar kunnen en moeten Palestijnen zich dan melden op het moment dat er sprake is van een strafrechtelijke inbreuk? Zijn de politiebureaus of andere locaties waar men in Area C aangifte kan doen, op plekken waar Palestijnen altijd vrij en effectief toegang toe hebben?
Palestijnen kunnen klachten indienen op Israëlische politiebureaus of via de Palestijnse politie. Beide opties zijn in de praktijk niet eenvoudig. De meeste Israëlische politiebureaus bevinden zich in nederzettingen, die Palestijnen alleen mogen betreden na goedkeuring en onder begeleiding. De wegen naar de politiebureaus bevatten veelal checkpoints en de Palestijnen worden geconfronteerd met Israëlische soldaten en kolonisten.
Palestijnen kunnen in principe ook een klacht indienen via de Palestijnse politie. Daarbij is er gerede kans dat dat de klacht niet bij de Israëlische politie terechtkomt. In de gevallen waarbij het lukt om een klacht in te dienen, wordt 93,7% van alle onderzoeksdossiers afgesloten zonder aanklacht, zo blijkt uit gegevens van de Israëlische NGO Yesh Din.
Kunt u het punt van effectieve bescherming en toegang tot hulp en het doen van aangifte door Palestijnen in Area C adresseren bij uw Israëlische collega’s en de Nederlandse vertegenwoordiging in Israël en de Palestijnse gebieden en waarborgen dat Palestijnen die zich in Area C bevinden en te maken krijgen met een strafrechtelijke inbreuk, effectieve bescherming (van de Israëlische autoriteiten of op een andere wijze) kunnen krijgen?
Nederland zet zich actief in voor de problemen van Tent of Nations. Recentelijk heeft de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah contact gehad met COGAT en werden ook zaken als bescherming van Palestijnen, toegang tot hulp en het doen van aangifte geadresseerd.
Nederland richt zich tegelijkertijd op het onderliggende probleem en neemt in bilateraal en in EU-verband altijd duidelijk stelling tegen landonteigening en het nederzettingenbeleid in de bezette Palestijnse Gebieden. Dit zal Nederland blijven doen. Daarnaast zet Nederland zich eveneens in EU-verband in voor het tegengaan van het toenemende kolonistengeweld, onder andere door het aannemen van sancties tegen gewelddadige kolonisten. Hier gaat een belangrijke signaalwerking vanuit dat nederzettingen een obstakel vormen voor een toekomstige tweestatenoplossing, dat kolonistengeweld voor Nederland onacceptabel is en dat dit dient te worden beëindigd.
Herinnert u zich de Kamerbreed ondertekende en aangenomen motie-Omtzigt c.s. die vroeg om een advies over de openbaarheid van het archief van de Bijlmervliegramp?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI), «Geen afgesloten hoofdstuk» dat op 19 april 2024 verschenen is?
Ja, zie de brief aan de Kamer van 22 april 2024.2
Wilt u per aanbeveling zeggen hoe u dit gaat opvolgen?
Reactie:
In de brief aan de Kamer van 22 april 2024, is een beleidsreactie aangekondigd. De uitwerking van de aanbeveling zal voor een deel daarin zijn beslag krijgen. In antwoord op deze vragen volgt hieronder een reactie op hoofdlijnen. Het streven is uiteraard om dossiers die daarvoor in aanmerking komen, zo snel mogelijk openbaar te maken. Volgens het ACOI komen 27 van de 91 inventarisnummers in het archief van de Raad voor de Luchtvaart voor openbaarmaking in aanmerking. Het ACOI heeft geduid waarom deze dossiers niet onder de bescherming van Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart3 zouden vallen en geeft daarbij inzicht in wat men onder de inventarisnummers heeft aangetroffen. De toetsing door ACOI van de dossiers was gericht op de voorwaarden van het Verdrag van Chicago, maar bij de beoordeling van mogelijke openbaarheid van de dossiers moet tevens rekening worden gehouden met het voorkomen van persoonsgegevens waarvoor de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in acht moet worden genomen.
Het gaat om omvangrijke dossiers met een grote verscheidenheid aan documenten. Deze 27 dossiers worden momenteel stuk voor stuk op documentniveau doorgenomen om dit te toetsen. Daarbij wordt ook gekeken of de stukken persoonsgegevens bevatten. Voor dossiers waaruit blijkt dat deze op grond van deze toetsing inderdaad openbaar gemaakt kunnen worden, wordt met een tijdelijke maatregel algemene inzage toegestaan, op basis van de bevoegdheid van de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid4. Mocht blijken dat deze dossiers alsnog documenten bevatten die onder de bescherming van het Verdrag van Chicago vallen, dan zullen deze dossiers gesplitst worden volgens aanbeveling 2 van het ACOI. Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers binnen 10 weken af te ronden. Mocht blijken dat in deze dossiers persoonsgegevens voorkomen, dan is de AVG van toepassing. In dat geval wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om zoveel mogelijk toegang te geven tot deze dossiers binnen de wettelijke mogelijkheden en waarbij ook rekening gehouden wordt met de AVG.
De formele opheffing van de openbaarheidsbeperking op de dossiers volgt later. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de Archiefwet 1995 juridisch geen mogelijkheden biedt om de beperkingen die gesteld worden op grond van het belang van de Staat en haar bondgenoten na overbrenging op te heffen5. In deze mogelijkheid wordt wel voorzien in het voorstel van wet voor de Archiefwet 20. die op dit moment ter behandeling bij de Kamer voorligt.6 Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking treedt, wordt zo snel mogelijk van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Tot dat moment wordt de bovengenoemde tijdelijke maatregel waarmee de Minister van IenW toestemming geeft voor inzage, van kracht.
Reactie:
De aanbeveling roept op om documenten die onder de reikwijdte van ICAO Bijlage 13 vallen af te splitsen van de documenten die in ieder geval openbaar kunnen worden. Deze aanbeveling wordt overgenomen. Hiervoor worden de overige 64 dossiers stuk voor stuk doorgenomen om op documentniveau een onderscheid te maken tussen documenten die openbaar kunnen worden gemaakt en documenten die beperkt openbaar moeten blijven. Met het Nationaal Archief zijn afspraken gemaakt om een afsplitsing mogelijk te maken, omdat hier vanwege de bescherming van archieven bepaalde procedures voor gelden. Zorgvuldigheid is hierin van belang, onder andere vanwege het toetsen aan onder andere de AVG en de ICAO Bijlage 13. Om deze reden kost dit proces meer tijd. Alle documenten uit deze dossiers die voor openbaarmaking in aanmerking komen, worden op dezelfde manier openbaar gemaakt als de dossiers onder aanbeveling 1. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober 2024 kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland.
Reactie:
Het ACOI geeft aan dat voor de dossiers die overblijven ná de openbaarmaking, met toepassing van de balancing test kan worden vastgesteld of toegang tot deze beperkt openbare documenten desondanks mogelijk is; in individuele gevallen of bijvoorbeeld ten aanzien van bepaalde categorieën van documenten. Het ACOI doet vervolgens een voorstel voor de wijze waarop deze balancing test kan worden uitgevoerd met de instelling van een commissie. Zie het antwoord op vraag 4 over dit voorstel.
Reactie:
Het ACOI adviseert de Minister van IenW met een uitgebreidere inventaris en onderzoeksgids compleet inzicht te geven in de documenten die zich bevinden in de verschillende archieven over de vliegramp in de Bijlmer en dit tot stand te doen komen met behulp van relevante partners uit de archief-, onderzoeks- en museale wereld en met betrokkenheid van de bewoners en nabestaanden.
Het ACOI stelt dat inzicht bieden meer vraagt dan enkel het beschikbaar stellen van stukken. Het gaat ook om toegankelijkheid in de bredere zin van het woord, zoals het ondersteunen van gebruikers bij het kunnen zoeken in deze archieven en het begrijpen van documenten. Daarbij betrekt het ACOI in deze aanbeveling ook andere archieven dan het archief van de Raad voor de Luchtvaart.
De behoefte van bewoners en nabestaanden om deze archieven, binnen de wettelijke mogelijkheden, te kunnen onderzoeken en begrijpen wordt erkend. Tegelijkertijd is deze aanbeveling zeer ruim geformuleerd en vraagt daarom om nader onderzoek naar de uitwerking. De Kamer wordt zo snel mogelijk over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.
Bent u bereid de voorgestelde commissie zo spoedig mogelijk in te stellen, zodat binnen een paar maanden beoordeeld kan worden wat openbaar kan worden gemaakt? Bent u bereid opdracht te geven om vooral naar openbaarheid te streven wanneer dat kan en dat ook in de opdracht mee te geven?
Het ACOI stelt in aanbeveling 3 van het advies voor om een permanente commissie in te stellen die kan adviseren over het openbaar maken van de onderzoeksgegevens over de Bijlmerramp door middel van een zogenaamde balancing test. Het voorstel is om voor vertegenwoordiging te zorgen vanuit IenW, de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), de algemene rijksarchivaris, het ACOI en slachtoffers. Ook wijst het ACOI op de mogelijkheid generiek vooraf te bepalen welke beschermde dossiers toch vrijgegeven kunnen worden. Daarnaast stelt het ACOI voor de commissie proactief verder te laten kijken naar ook andere onderzoeken naar luchtvaartrampen waaronder: KLM/PanAm Tenerife (1977), SLM Zanderij (1989), Martinair Faro (1992), Hercules Eindhoven (1996), Dakota Waddenzee (1996).
De balancing test wordt voorgeschreven door het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart. Het afwegingskader beoogt met in achtneming van de bescherming van de veiligheid van de burgerluchtvaart handvatten te bieden bij de afweging van verzoeken om openbaarmaking van ongevalsonderzoeken. De Minister van IenW is op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid reeds bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe past de Minister de door Bijlage 13 bij het verdrag voorgeschreven balancing test toe. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader.7
Deze aanbeveling is breder dan het verzoek van de Kamer om de openbaarheid van de stukken van het Bijlmerramparchief te onderzoeken en moet nader beschouwd worden. De uitwerking is ook complexer, bijvoorbeeld omdat deze invulling precedentwerking kan hebben voor onderzoeken van bestaande onderzoeksinstanties als de OVV. De OVV heeft in reactie op het rapport aangegeven dat dit zorgvuldige afweging vraagt. Bij het voorstel van het ACOI om ook andere rampen te beoordelen valt verder op dat de Herculesramp een militair ongeval betrof dat niet onder het regiem van het Verdrag van Chicago valt. Voor de buitenlandse onderzoeken zal bovendien instemming van betrokken landen nodig zijn.
Voor nader onderzoek naar deze aanbeveling gaat het Ministerie van IenW interdepartementaal in overleg met andere verantwoordelijke Ministeries (OCW, JenV en BZK) en daarbij ook andere belanghebbende partijen zoals de OVV, de Luchtverkeersleiding Nederland en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers betrekken. Vanuit de ministeries zullen we dit proces bespoedigen, maar daar is momenteel nog geen concreet tijdspad bij te geven. In de aangekondigde beleidsreactie wordt de Kamer geïnformeerd over de planning.
Daarnaast doet het ACOI als onderdeel van deze aanbeveling een inhoudelijk voorstel ten aanzien van het wetsvoorstel van de Archiefwet 20. Het ACOI stelt voor om de algemene rijksarchivaris ook te laten besluiten over de toegang tot alle documenten die (na overbrenging) beperkt openbaar zijn, ook wanneer dit het belang van de Staat of zijn bondgenoten betreft. Dit voorstel is een advies aan de Kamer betreffende het voorstel van de Archiefwet 20. die op dit moment bij de Tweede Kamer ter behandeling voorligt.
Kunt u aangeven hoe de Flight Data Recorder en het Data Recording System, die volgens pagina 28 niet onder annex 13 artikel 15 (mogelijke geheimhouding) vallen, openbaar gemaakt zullen worden?
Het is niet juist dat de aantekening van ACOI op pagina 28 impliceert dat de Flight Data Recorder en het Data Recording System zonder meer openbaar gemaakt kunnen worden. Blijkens de aantekening betreffen ook deze informatiebronnen vertrouwelijke informatie. Wel is op dit punt sprake van enige verschillen in de op de Bijlmerarchieven toepasselijke regelgeving. Zo wijst Verordening 996/2010,8 die binnen Europa mede Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago codificeert, uitdrukkelijk op de vertrouwelijkheid van de vluchtrecorder, terwijl artikel 5.12 van de Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago dat minder expliciet doet.
Voor zover de documenten beperkt openbaar zijn ter bescherming van het belang van de Staat of haar bondgenoten, is de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe kan de Minister thans reeds aan de hand van de door Bijlage 13 voorgeschreven balancing test een afweging maken bij besluiten over inzageverzoeken. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader. Voor zover de balancingtest uitwijst dat vertrouwelijke stukken beschikbaar kunnen worden gesteld voor inzage zal dit uiteraard gebeuren.
Deelt u de mening dat de openbaarmaking veel te lang geduurd heeft en dat het ongewenst was dat alle stukken voor 75 jaar geheim verklaard waren? Kunt u dat toelichten?
Het ACOI advies laat zien dat de archieven van de voormalige Raad voor de Luchtvaart en het voor deze Raad werkende Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst die bij het Nationaal Archief zijn opgeslagen, ook dossiers bevatten waarvan het Verdrag van Chicago geen vertrouwelijke bescherming vereist. De destijds robuuste wijze van opslag van de grote hoeveelheid aan dossiers heeft er aan bijgedragen dat deze dossiers onvoldoende gescheiden zijn van dossiers die wel voor beperking van openbaarheid in aanmerking komen.
Uiteraard is het ongewenst deze situatie langer te laten voortbestaan. Voor zover hiervan sprake is, zal daarom zo spoedig als mogelijk worden besloten om inzage verzoeken voor deze dossiers toe te staan. Zie ook de reactie op aanbevelingen 1 en 2 van het ACOI bij vraag 3.
Bent u bereid om samen met het Nationaal Archief ervoor te zorgen dat er een laagdrempelige manier komt om het archief in te zien voor mensen die ooggetuige waren, familieleden en vrienden verloren hebben en vragen hebben en voor andere geïnteresseerden?
Ja. Hiervoor is het Ministerie van IenW in overleg met het Nationaal Archief en het Ministerie van OCW. De Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd.
Op welke termijn is het dossier voor hen op gepaste wijze toegankelijk?
Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers uit aanbeveling 1 binnen 10 weken af te ronden. De verwachting is dat voor de eerste dossiers binnen deze termijn algemene inzage kan worden toegestaan. De overige documenten volgen zo snel mogelijk daarna. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland. Zie ook het antwoord ten aanzien van aanbeveling 2. De Kamer wordt op de hoogte houden van de voortgang in de beleidsreactie.
Zou openbaarmaking en archivering niet belegd moeten worden bij een bewindspersoon?
Het kabinet begrijpt deze vragen in het licht van de belangrijke samenhang tussen de openbaarmaking (de Wet open overheid) en de archivering van overheidsinformatie (de Archiefwet). Goed beheer van informatie is immers een van de randvoorwaarden om deze ook (tijdig en volledig) openbaar te kunnen maken. Daarom werken de Ministeries van BZK en OCW intensief samen. Zo wordt de nieuwe Archiefwet medeondertekend door de Minister van BZK. Beide Ministers hebben een stelselverantwoordelijkheid; de overheidsorganen zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering. Overheidsinformatie komt immers voort uit de primaire processen van de overheid en valt niet los te zien van de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor een wettelijke taak.
De samenhang tussen Wet open overheid en Archiefwet betekent niet dat beide wetten ook onder de verantwoordelijkheid van één bewindspersoon zouden moeten vallen. Het primaire doel van de Archiefwet is het behouden, vindbaar en toegankelijk maken van overheidsinformatie voor huidige en toekomstige generaties, vanwege de uitvoering en verantwoording van wettelijke taken, rechten van burgers, de cultuur-historische functie en ten behoeve van journalistiek en wetenschappelijk onderzoek. De laatste drie onderwerpen behoren integraal tot de kerntaken van de Minister van OCW. Ook het Nationaal Archief, een van de belangrijkste uitvoeringsorganen, onderstreept dit. De Minister van BZK is primair verantwoordelijk voor het bevorderen van een betrouwbaar openbaar bestuur en een toegankelijke overheid. Daarbij hoort ook de verantwoordelijkheid voor de Wet open overheid (Woo). Tussen beide ministeries en bewindspersonen vindt goede afstemming plaats, zodat de belangen die beide wetten dienen integraal worden afgewogen. Dit huidige kabinet ziet dan ook geen inhoudelijke reden om de verantwoordelijkheid voor de Archiefwet en/of de Wet open overheid bij één (andere) bewindspersoon te beleggen, en geeft er de voorkeur aan om de focus en capaciteit in te zetten op uitvoering van de maatregelen zoals aangekondigd in het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid9 en de invoering van de nieuwe Archiefwet10.
Wat zijn de voors en tegens om, met het oog op de Wet open overheid en de democratische rechtsstaat, deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij het Ministerie van Algemene Zaken of bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beleggen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja. Zoals aangegeven, zal de Kamer daarnaast na overleg met de betrokken partijen spoedig een beleidsreactie ontvangen. In deze beleidsreactie zal ook worden ingegaan op de voortgang en opvolging van de aanbevelingen en de planning van lopende acties.
Marteling van Papoea’s door Indonesische militairen in West-Papoea |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Human Rights Monitor over martelingen van Papoea’s door Indonesische militairen, waarvan in elk geval één incident ook op video is vastgelegd?1
Ja.
Weet u of de Indonesische autoriteiten inmiddels een onafhankelijk onderzoek hebben ingesteld naar deze martelingen?
Op 25 maart jl. liet het Indonesische leger via een verklaring weten dat het een onderzoek heeft ingesteld naar het incident dat op video is vastgelegd. Men heeft op basis daarvan 13 personen gearresteerd. Ik heb geen verdere informatie over de andere incidenten genoemd in het bericht.
Bent u bereid opheldering te vragen aan de Indonesische autoriteiten en aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar deze martelingen?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van Kamervragen (kenmerk 2023Z15309) zal Nederland aandacht blijven vragen voor de situatie in Papua, zoals het tijdens de afgelopen Universal Periodic Review (UPR) van Indonesië bij de VN-Mensenrechtenraad in november 2022 heeft gedaan.
Bent u op basis van de beschikbare informatie van oordeel dat het hier om een incident gaat, of dat martelingen door het Indonesische leger veelvuldig voorkomen?
Het VN-Mensenrechtencomité behandelde op 11 en 12 maart jl. de tweede periodieke rapportage van Indonesië. In de conclusies en aanbevelingen van 26 maart jl. sprak het VN-Mensenrechtencomité zijn zorgen uit over de systematische berichten (systematic reports) over het gebruik van foltering, onmenselijke of vernederende behandeling in detentie, in het bijzonder over de inheemse bevolking in Papua. Het comité constateerde een gebrek aan informatie over bijv. het aantal berichten, geregistreerde klachten en uitgevoerde onderzoeken.
Welke verplichtingen heeft Indonesië onder het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing? Hoe kan Indonesië hierop aangesproken worden? Welke rol kunt u hierin spelen?
Indonesië is partij bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing; hieruit vloeit een verplichting tot naleving van de verdragsbepalingen voort. Die bepalingen houden onder meer in: het nemen van maatregelen om foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing te voorkomen, het niet uitleveren van personen aan staten waar gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat er een risico op foltering bestaat, en het uitleveren of voorleggen tot vervolging van personen die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan foltering. Het VN-Comité tegen Foltering houdt toezicht op de naleving van het verdrag.
Indonesië is ook partij bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten- en politieke rechten. Dat verdrag bepaalt in artikel 7 dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen, of aan wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Het bovengenoemde VN-Mensenrechtencomité houdt toezicht op de naleving van dit verdrag en heeft in het bovengenoemde rapport van 26 maart jl. aanbevelingen aan Indonesië gedaan.
De bilaterale relatie met Indonesië is breed en hecht, en het bespreken van de mensenrechtensituatie blijft hiervan een vast onderdeel. Op verschillende niveaus wordt de mensenrechtensituatie besproken en dit gebeurt zowel in bilateraal, EU- als multilateraal verband.
Wat kunt u zeggen over de voortgang van de gesprekken tussen de Office of the High Commissioner of Human Rights (OHCR) en Indonesië over een bezoek van de Verenigde Naties (VN) Hoge Commissaris voor een bezoek aan West-Papoea?2 Welke reden geeft Indonesië om zo’n gesprek tot op heden niet plaats te laten vinden?
Nederland is niet betrokken bij de gesprekken tussen het kantoor van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) en Indonesië over een bezoek van de Hoge Commissaris aan Indonesië. Een dergelijk bezoek heeft nog niet plaatsgevonden; de precieze redenen hiervoor zijn onduidelijk.
Bent u bereid Indonesië blijvend aan te spreken over het toestaan van een bezoek van de VN Hoge Commissaris en kunt u de Kamer over de resultaten hiervan blijven informeren?
Uit de officiële reactie van Indonesië op de aanbevelingen die zijn gedaan tijdens de Universal Periodic Review van Indonesië tijdens de VN-Mensenrechtenraad in november 2022 blijkt dat Indonesië akte heeft genomen («noted») van de aanbevelingen die een bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aanmoedigen. Nederland blijft de mensenrechtensituatie in Papua nauwlettend volgen en zou een spoedig bezoek door de Hoge Commissaris aan Papua nog steeds verwelkomen. Nederland zal zich hiervoor blijven inspannen.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van een eventueel onderzoek zoals bedoeld in vraag 2 en 3 en ook over het uitblijven van zo’n onderzoek binnen redelijke termijn?
De voorlopige uitkomst van het bovengenoemde onderzoek heeft geleid tot de arrestatie van 13 personen. Het Indonesische leger heeft geen verplichting om het publiek te informeren over interne onderzoeken. Indien het Indonesische leger in de toekomst verdere uitspraken doet over het verloop en uitkomsten van het onderzoek zal ik uw Kamer hierover informeren.
Toegenomen Nederlandse importen uit de Chinese provincie Xinjiang |
|
Chris Stoffer (SGP), Daniëlle Hirsch (GL), Mpanzu Bamenga (D66), Don Ceder (CU) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Chinese handelscijfers over de eerste maanden van dit jaar laten zien dat de export vanuit de provincie Xinjiang naar de EU sterk is toegenomen, zoals gesteld in hetNederlands Dagbladvan 25 maart jl.?1 Klopt het dat Nederland op de derde plaats staat?
De berichtgeving is gebaseerd op cijfers van de Chinese douane. Op dit moment is het niet mogelijk om deze cijfers te verifiëren. Daarnaast kunnen andere mogelijke verklaringen bestaan voor een ogenschijnlijke toename, zoals prijsstijgingen, doorvoer via de provincie Xinjiang vanuit andere Chinese provincies, en doorvoer van producten via Nederlandse (lucht)havens.
Bent u bekend met het onderzoek van Adrian Zenz dat in het artikel genoemd wordt en deelt u zijn conclusie dat de inzet van Oeigoeren in sectoren die bekend zijn vanwege dwangarbeid sterk is toegenomen?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van Adrian Zenz. De bevindingen beschreven in dit onderzoek, maar ook andere internationale rapporten over dwangarbeid door Oeigoeren zijn zorgelijk. Het kabinet heeft echter geen eigenstandige informatiepositie over de situatie ter plaatse en kan de specifieke conclusies van dit onderzoek dus niet bevestigen.
Welke verantwoordelijkheid hebben bedrijven om zeker te stellen dat de producten die zij importeren uit Xinjiang niet met behulp van dwangarbeid geproduceerd zijn?
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UNGP’s) toepassen. Volgens deze kaders moeten bedrijven rekening houden met potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen van hun eigen activiteiten, diensten of producten, en die van hun zakelijke relaties. Potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen – zoals dwangarbeid – dienen zij volgens het gepaste zorgvuldigheidsproces te identificeren, voorkomen of mitigeren, en hier rekenschap over af te leggen. Met totstandkoming van de Europese anti-dwangarbeidverordening wordt het voor bedrijven ook wettelijk verboden om producten die zijn vervaardigd met dwangarbeid op de Europese markt te brengen. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de anti-dwangarbeidverordening is per brief met uw Kamer gedeeld op 29 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 436).
Kunnen Nederlandse consumenten ervan uitgaan dat zij geen producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid wanneer zij bijvoorbeeld Chinese zonnepanelen of andere Chinese producten aanschaffen? Zo nee, acht u dat een aanvaardbare situatie?
Het kabinet kan helaas niet uitsluiten dat Nederlandse consumenten producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid. Het kabinet veroordeelt gedwongen arbeid waar ook ter wereld. Dwangarbeid doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen. Daarbij verstoort dwangarbeid het internationale gelijke speelveld door oneerlijke concurrentie. Het kabinet ziet daarom de urgentie om hier paal en perk aan te stellen en onderschrijft het belang van de Europese inspanningen om dwangarbeid effectief tegen te gaan, met name met de anti-dwangarbeidverordening en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD).
Ziet u een verband tussen de stijging van deze importen uit Xinjiang en de aanstaande inwerkingtreding van de dwangarbeidverordening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet te zeggen of de import uit Xinjiang is gestegen vanwege de aanstaande inwerkingtreding van de anti-dwangarbeidverordening. Er kunnen meerdere mogelijke verklaringen bestaan voor een ogenschijnlijke toename, zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 1.
Wanneer verwacht u dat de dwangarbeidverordening effect zal gaan hebben?
Vanwege de benodigde juridische tekstcontroles en vertalingen en de aanstaande Europese Parlementsverkiezingen kunnen de stappen om de anti-dwangarbeidverordening formeel vast te stellen pas na de zomer worden afgerond. Na vaststelling van de verordening wordt de definitieve tekst gepubliceerd in het EU Publicatieblad en treedt de verordening de volgende dag in werking. De bepalingen uit de verordening waarop gehandhaafd wordt, worden drie jaar na inwerkingtreding van toepassing. Naar verwachting gebeurt dat in het najaar van 2027. Vanaf dat moment zal de verordening in ieder geval effect hebben, maar naar verwachting anticiperen bedrijven al eerder op de inwerkingtreding van de verordening. Het kabinet zal bedrijven daarbij ook ondersteunen onder andere in relatie tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid via het IMVO-steunpunt.
Welk effect verwacht u op de importen uit Xinjiang wanneer ook deCorporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) in werking zal treden?
De CSDDD zal zeer grote bedrijven verplichten om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun keten van activiteiten om zo risico’s voor mens en milieu – waaronder dwangarbeid – te identificeren, te voorkomen en aan te pakken Naar verwachting zal de CSDDD daarmee een positief effect hebben op het tegengaan van dwangarbeid. Anders dan de anti-dwangarbeidverordening legt de CSDDD echter geen verbod op om producten, bijvoorbeeld gemaakt met dwangarbeid, op de markt van de Unie te brengen. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD is per brief met uw Kamer gedeeld op 12 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 435).
Deelt u de mening dat de dwangarbeidverordening en de CSDDD eraan kunnen bijdragen dat Europa de afhankelijkheid van Chinese producten en grondstoffen sneller zal verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet deelt in algemene zin de groeiende zorgen van de Kamer over risicovolle strategische afhankelijkheden en ziet de urgentie van het thema. Uitgangspunt voor het kabinet is dat open markten bedrijven de mogelijkheid bieden om toegang te krijgen tot verschillende leveranciers en afzetmarkten, waardoor bedrijven hun toeleveringsketens effectief kunnen diversifiëren. Dat draagt bij aan het voorkomen of verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden.
Het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden is niet het doel van de anti-dwangarbeidverordening en CSDDD. Wanneer de CSDDD in werking treedt, worden bedrijven die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen verplicht om gepaste zorgvuldigheid toe te passen en dus risico’s voor mens en milieu in hun keten van activiteiten in kaart te brengen en te adresseren, ongeacht waar ter wereld deze risico’s plaatsvinden. Een mogelijk aandachtspunt daarbij is dat dit zou kunnen leiden tot terughoudendheid bij bedrijven om te investeren in nieuwe grondstoffenketens met hoge IMVO-risico’s, met als gevolg dat er minder diversificatie plaatsvindt. Dit punt geldt minder als het gaat om verder uitbouwen van bestaande grondstoffenketens in hoog-risicogebieden, omdat bedrijven daar al gecommitteerd zijn. Andersom zou de CSDDD juist kunnen bijdragen aan diversificatie wanneer bedrijven besluiten relatief meer te investeren in gebieden met minder IMVO-risico’s. Daarbij geldt overigens dat de CSDDD bedrijven juist stimuleert om, in lijn met de OESO-richtlijnen, hun invloed aan te wenden om via gepaste zorgvuldigheid geleidelijke verbetering aan te brengen in waardeketens. Terugtrekking uit risicogebieden is daarbij alleen passend als laatste redmiddel. Alhoewel bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting van hun waardeketen faciliteert en stimuleert het kabinet diversificatie door middel van partnerschappen, handelsakkoorden, diplomatie en financiële instrumenten op Europees en nationaal niveau.
Met de anti-dwangarbeidverordening wordt o.a. beoogd oneerlijke concurrentie te bestrijden door het verdienmodel dat gebruik maakt van dwangarbeid bij bedrijven weg te nemen.
Is de reikwijdte van de CSDDD volgens u voldoende om de import van producten die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid, of gepaard gaande met andere mensenrechtenschendingen of milieuschade, substantieel te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s toepassen en de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen en adresseren. Met de CSDDD wordt het proces van gepaste zorgvuldigheid voor bedrijven binnen de reikwijdte wettelijk verankerd. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD is per brief met uw Kamer gedeeld op 12 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 435).
Op welke manier verwacht u dat deCorporate Social Responsibility Directive (CSRD) zal bijdragen aan meer transparantie over importen uit Xinjiang?
Met de inwerkingtreding van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) worden bedrijven verplicht te rapporteren over hun impact op mens en milieu, waar dan ook ter wereld. Onder de gedelegeerde handelingen van de CSRD zijn rapportagestandaarden aangenomen die o.a. vragen om te rapporteren over werknemers in de waardeketen en getroffen gemeenschappen. Deze duurzaamheidsrapportage draagt bij aan transparantie over waardeketens.
Kunt u garanderen dat bedrijven die nog steeds handelen in goederen vanuit Xinjiang waarvoor het risico bestaat dat ze geproduceerd zijn met gebruikmaking van dwangarbeid, geen steun van de Nederlandse staat ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderschrijven van de OESO-richtlijnen is een voorwaarde voor het gebruik van door Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gefinancierde economische dienstverlening. De overheid verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan deze richtlijnen. Het kabinet kan niet uitsluiten dat bedrijven die producten importeren uit Xinjiang steun van de Nederlandse overheid ontvangen. Het kabinet veroordeelt gedwongen arbeid waar ook ter wereld. In alle gevallen geldt: als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen houdt of een verbetertraject onvoldoende uitvoert, dan kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun tot gevolg hebben. Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van de Europese inspanningen om dwangarbeid effectief tegen te gaan, met name met de anti-dwangarbeidverordening en CSDDD.
De uitspraak van het gerechtshof Den Haag dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Marijke Synhaeve (D66), Marieke Koekkoek (D66), Don Ceder (CU), Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen door niet al het redelijkerwijs mogelijke te doen om te voorkomen dat minderjarige kinderen in een situatie terechtkomen waarin zij niet voldoende toegang hebben tot drinkwater?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter?
Het arrest vraagt om actie op twee gebieden.
Allereerst is het zaak dat gevolg wordt gegeven aan de rechterlijke bevelen aan de Staat en de gedaagde drinkwaterbedrijven om de door de rechter vastgestelde onrechtmatige situatie op te heffen. Dat betekent dat ten aanzien van huishoudens met kinderen bestaande afsluitingen wegens wanbetaling moeten worden opgeheven en nieuwe afsluitingen moeten worden voorkomen, dan wel dat in gevallen van afsluiting in elk geval hoeveelheden water moeten worden verstrekt die beantwoorden aan de richtlijnen van de Wereldgezondheids-organisatie (WHO) zoals die in het arrest worden aangehaald. Gelet op de aard en strekking van de rechterlijke bevelen hebben deze ook gevolgen voor de drinkwaterbedrijven die niet in de rechtszaak partij waren.
Ten tweede zal met belanghebbenden, waaronder de drinkwaterbedrijven, maar ook met VNG, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en andere stakeholders, op basis van de lijnen in het arrest moeten worden bezien op welke wijze de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater het beste kan worden aangepast. Daarvoor wordt ook ingezet op overleg met Defence for Children en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten.
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat huishoudens met kinderen per direct niet meer worden afgesloten van water?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN (medegedaagden in de gerechtelijke procedure) hebben toegezegd huishoudens per direct niet meer af te sluiten wegens wanbetaling, totdat de incassotrajecten zijn aangepast op de uitspraak van het gerechtshof.
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij hebben hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huishoudens met kinderen die nu afgesloten zijn weer worden aangesloten?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN hebben toegezegd alle particuliere adressen langs te gaan die wegens wanbetaling zijn afgesloten:
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij zullen hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het belang van het kind als eerste overweging wordt meegenomen en inzichtelijk wordt gemaakt bij nieuw beleid?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat drinkwaterbedrijven zo snel als mogelijk inzichtelijk hebben of er kinderen op een adres wonen?
In beginsel is het niet nodig dat drinkwaterbedrijven van alle aansluitingen weten of er minderjarige kinderen woonachtig zijn. Alleen in geval van dreigende afsluiting wegens wanbetaling is dit inzicht nodig. Voor de adressen die op dit moment zijn afgesloten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Voor de langere termijn moet een wijze worden gevonden waarmee met grote zekerheid kan worden vastgesteld of er kinderen woonachtig zijn op een adres. In overleg met de VNG, de Nederlandse koepelorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK en de drinkwaterbedrijven wordt bezien wat de mogelijkheden zijn en hoe we dit het beste kunnen vormgeven.
Gaat u in lijn met de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Kat2 en in lijn met de uitspraak van de rechter een drinkwaterfonds oprichten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van de toegang tot basisvoorzieningen voor huishoudens met kinderen. Met het oog op dit belang is door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de toezegging gedaan om te bezien welke mogelijkheden er zijn om kinderen beter te beschermen tegen de afsluiting van drinkwater. Er loopt nu een onderzoek naar de instrumenten die ingezet kunnen worden om kinderen beter te beschermen. Ook wordt in dit onderzoek gekeken naar de mogelijkheid om een drinkwaterfonds op te richten. Dit onderzoek bevindt zich in de eindfase en zal voor de zomer aan de Kamer worden toegestuurd, voorzien van een kabinetsreactie.
Gaat u de richtlijnen voor het afsluiten van water bij huishoudens aanpassen, in aanloop van de uitvoering van motie Kat, in lijn met de uitspraak en de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Synhaeve cs.?3 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie Synhaeve verzoekt de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater aan te passen zodat deze minstens gelijkgetrokken wordt met Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. De laatst genoemde regeling is per 1 april 2023 aangepast. In de regeling afsluitbeleid voor energie zijn twee mogelijkheden opgenomen tot het uitwisselen van signalen van energieleverancier naar gemeente ten behoeve van schuldhulpverlening. Zo wordt er een vroegsignaal gestuurd na twee gemiste termijnbedragen of wanneer de betalingsachterstand aanmerkelijk hoger is geworden en is er een eindeleveringssignaal op het moment dat de leverancier overgaat tot ontbinding van het contract. De gemeente krijgt na dit laatste signaal nog vier weken de tijd om tot een hulpaanbod te komen alvorens de leverancier het contract opzegt en de netbeheerder tot afsluiting over dient te gaan. Door het sturen van twee signalen op verschillende momenten in het proces, kunnen gemeenten beter in positie worden gebracht om huishoudens met geldzorgen te ondersteunen.
Als vaste lastenpartner werken drinkwaterbedrijven nu reeds veelal samen met instanties ten behoeve van schuldhulpverlening om te voorkomen dat burgers in problematische schulden terecht komen.
Het ministerie zal onderzoeken welke onderdelen van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas kunnen worden overgenomen in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het arrest van het Hof aanleiding zijn om in overleg met alle betrokkenen de regeling verder aan te passen.
Gaat u in lijn met motie Synhaeve cs.[3] schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger aanbieden? Zo ja, op welke manier en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie verzocht de regering tevens om te bezien of het aanbieden van schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger kan worden aangeboden, bijvoorbeeld door de inzet van maatschappelijk organisaties en sociale wijkteams. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft u over dit deel van de motie al geïnformeerd op 28 maart 2024.5
In hoeverre neemt u de uitspraak mee in het beleid van het afsluiten van huishoudens zonder kinderen van water, ondanks dat de uitspraak zich richt op kinderen? In hoeverre is het volledig afsluiten van water van ieder persoon in uw ogen in strijd met een waardig bestaansminimum?
Dit wordt meegenomen in de herbezinning op de regeling naar aanleiding van het arrest zoals aangegeven in vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de mensenrechtenorganisaties die de zaak hebben aangespannen (het Nederlands Juristen Comite voor de Mensenrechten (NJCM) en Defence for Children), maar ook andere relevante organisaties zoals de drinkwaterbedrijven over vervolgstappen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De Turkse drone-aanslagen op christelijke leden van Noord-Syrische militie en berichten over Turkse betrokkenheid bij misdrijven in door Turkije bezette gebieden |
|
Chris Stoffer (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de Turkse drone-aanval in Noord-Syrië op voertuigen met daarin leden van Noord-Syrische veiligheidstroepen afkomstig uit de christelijke minderheid?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de reden van deze aanval door Turkije?
Turkije beroept zich op het recht van zelfverdediging en stelt dat de operaties gericht zijn op het tegengaan van aanvallen van PKK en YPG op Turks grondgebied.
Op welke manier vormen deze militieleden een bedreiging voor Turkije? Wat zegt Turkije hier zelf over?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan opheldering te vragen bij de Turkse autoriteiten over de voortdurende aanvallen op Noord-Syrië?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de schriftelijke vragen van NSC dd. 4 januari erkent het kabinet de veiligheidszorgen van Turkije in de grensregio met Syrië en Irak en bespreekt deze operaties bilateraal met de Turkse autoriteiten. In deze gesprekken stelt het kabinet voorop dat Turkije moet handelen conform het internationaal recht, zodoende met de aantoonbare inachtneming van de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit, als ook het vermijden van burgerslachtoffers en verdere regionale instabiliteit. Dit zal het kabinet blijven doen.
Zijn deze aanvallen door Turkije in Noord-Syrië ooit onderwerp van gesprek binnen de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit aan de orde te stellen?
De situatie in Noord-Syrië en Irak en de gevolgen daarvan zijn regelmatig onderwerp van gesprek binnen andere internationale fora, waaronder de EU en de anti-ISIS coalitie. Het kabinet ziet geen aanleiding om deze operaties ook in NAVO-verband aan de orde te stellen. Het kabinet is van mening dat een betekenisvolle dialoog over verschillen van inzicht meer gediend is door een gesprek binnenskamers dan door uitspraken in een plenaire vergadering. Zorgen over de mogelijke gevolgen van de militaire operaties worden langs de lijnen van het antwoord op vraag 4 in deze fora besproken.
Bent u van mening dat de Turkse acties de veiligheid in Noord-Syrië en Turkije verbeteren? Bent u het eens dat Turkije ertoe opgeroepen zou moeten worden aanvallen in Noord-Syrië te staken en/of bewijs te leveren dat de aangevallen doelen kwaad in de zin hadden tegen Turkije? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Noord-Syrië blijft volatiel en complex. Diverse actoren en factoren, waaronder de Turkse activiteiten, komen in deze regio samen en kunnen invloed hebben op de veiligheidssituatie. Zoals gesteld in antwoorden 3 en 4 beroept Turkije zich op het recht op zelfverdediging. Het kabinet roept op tot proportionaliteit en noodzakelijkheid, alsook het vermijden van burgerslachtoffers en bewaken van regionale stabiliteit en blijft dit uitdragen in de contacten met Turkije.
Is bekend hoeveel inwoners van het gebied als gevolg van de Turkse aanvallen op de vlucht geslagen zijn? Weet u waar deze mensen naartoe gaan?
Nee, het valt niet vast te stellen wat de exacte impact van de Turkse militaire operaties in Noord-Irak en Syrië is op ontheemding van inwoners.
Acht u de bevindingen van het Human Rights Watch rapport betrouwbaar, dat stelt dat er wetteloosheid heerst in de door Turkije bezette gebieden in Noord-Syrië? Kunt u toelichten waarom wel of niet?2
De bevindingen van het Human Rights Watch rapport zijn zorgelijk. Het rapport spreekt over uiteenlopende mensenrechtenschendingen door verschillende actoren in Noord-Syrië. Zoals gesteld in antwoord op vraag 6 dragen diverse actoren (waaronder Turkije) en factoren bij aan de aanhoudende complexiteit en volatiliteit in Noord-Syrië. Het kabinet volgt het aanhoudende geweldsconflict in Noord-Syrië en de weerslag daarvan op de burgerbevolking nauwlettend. De situatie in Noord-Syrië is regelmatig onderwerp van gesprek in bilaterale gesprekken en in verschillende internationale fora, waaronder de EU en de anti-ISIS coalitie.
Hoeveel vluchtelingen uit deze gebieden komen in Europa dan wel Nederland terecht?
Het is niet duidelijk wat de impact van het aanhoudende conflict in Noord-Syrië is op de omvang van de vluchtelingenstroom naar Europa en/of Nederland. De asielinstroom van personen met de Syrische nationaliteit in de afgelopen jaren is vanwege de complexe situatie niet direct te relateren aan specifieke geweldsincidenten in Noord-Syrië.
Indien u deze berichten betrouwbaar acht, bent u van plan Turkije hier op aan te spreken? Bent u bereid dit ook in Europees verband te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Verbijstering over sluiting van het Auris College in Goes: ‘Onze kinderen verzuipen op de reguliere school’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Verbijstering over sluiting van het Auris College in Goes: «Onze kinderen verzuipen op de reguliere school»»1?
Ja.
Heeft u contact gehad met het Auris College over het sluiten van de drie locaties die het college heeft, te weten Leiden, Rotterdam en Goes?
Ja, mijn ministerie staat in nauw contact met Koninklijke Auris Groep (Auris) om mee te denken over de aanstaande sluiting van deze locaties.
Is het besluit om het Auris College in overleg met de bijbehorende samenwerkingsverbanden gemaakt? Hebben de andere middelbare scholen (regulier en speciaal) hun medewerking toegezegd om voor toekomstige leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte een plek te creëren? Is een bestuurlijke fusie verkend om de financiële situatie van Auris te verbeteren?
Auris zet al langer in op het zoveel mogelijk toeleiden van hun doelgroep (dove en slechthorende leerlingen en leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis) naar het regulier onderwijs en het begeleiden van deze leerlingen. Voor dit laatste krijgt Auris ook financiering. Deze ontwikkeling leidt al langer tot dalende leerlingaantallen en een steeds kleiner wordend team bij de verschillende locaties voor voortgezet speciaal onderwijs (vso) van Auris. Wat betekent dat het steeds lastiger wordt om onderwijs van hoge kwaliteit aan te blijven bieden. Auris heeft daarom zelfstandig, maar na overleg met experts en belanghebbenden en na een zorgvuldige afweging van verschillende factoren, het besluit genomen om de vso-locaties in Goes, Leiden en Rotterdam te sluiten. Financiële overwegingen hebben daarbij geen directe rol gespeeld.
Met individuele scholen, zowel reguliere als vso-scholen, en betrokken samenwerkingsverbanden worden de komende periode nog afspraken gemaakt over het plaatsen van leerlingen die nu nog op de vso-locaties zitten en de benodigde ondersteuning. Met de betrokken samenwerkingsverbanden is ook eerder al gesproken.
Begrijpt u de zorgen van ouders dat hun kinderen niet zullen gedijen op andere scholen, ook gezien de specifieke problematiek waarin de school in is gespecialiseerd? Welke plicht heeft de school om een passende plek te vinden voor de huidige leerlingen? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf?
Ja, ik begrijp heel goed dat het bericht om deze drie locaties te sluiten tot zorgen leidt. Ik kan me ook goed voorstellen dat er extra onrust ontstaan is omdat het bericht om de scholen te sluiten relatief dicht zit op de sluitingsdatum. Het betekent voor de leerlingen van het Auris College Goes immers dat de leerlingen die nu op school zitten na dit schooljaar nog maar één jaar op deze school kunnen blijven. De komende periode wordt er met betrokkenen voor alle leerlingen naar een nieuwe passende plek gezocht, dat is maatwerk per leerling.
Auris heeft mij verzekerd dat er voor elke leerling een passende plek wordt gevonden, die aansluit bij de mogelijkheden en behoeften. Een afvaardiging van Auris-medewerkers (docenten, gedragswetenschappers, logopedisten) werkt de komende periode samen met de leerling, ouders en deskundigen uit de regio aan de plaatsing van alle leerlingen en kijkt hierbij ook naar welke ondersteuning de leerlingen op de nieuwe school nodig hebben. Auris voert met diverse samenwerkingsverbanden verkennende gesprekken over deze ontwikkelingen. Daarnaast heeft Auris toegezegd ook na plaatsing (intensieve) ondersteuning te bieden aan zowel de school als de leerling. De ambulante dienstverlening breidt Auris daarvoor uit.
Uit het verleden weten we dat overplaatsing van leerlingen van Auris naar een school voor regulier onderwijs over het algemeen goed gaat. Ik heb er vertrouwen in dat Auris de leerlingen nu en in de toekomst zorgvuldig begeleidt, en zal hierbij een vinger aan de pols houden.
Hoewel ik de zorgen van de jongeren en hun ouders begrijp, kunnen er ook voordelen zitten aan deze nieuwe situatie. In sommige gevallen hoeven jongeren minder ver te reizen naar hun school omdat ze een plek krijgen op een school in hun eigen wijk of stad, met extra ondersteuning. Hierdoor gaan ze ook met andere jongeren uit hun eigen buurt naar dezelfde school gaan. Ook zullen ze in een aantal gevallen meer keuzeaanbod krijgen in uitstroomrichtingen en specifieke vakken op die school.
Is het reguliere onderwijs in de omgeving van het Auris College al voldoende ingericht om leerlingen die voorheen naar het speciaal onderwijs zouden gaan op te nemen? Hoe ondersteunt de Minister de scholen in de samenwerkingsverbanden waar het Auris College nu aan deelneemt om nu en in de toekomst leerlingen op te nemen?
Op dit moment is dit nog niet geheel duidelijk. Mijn ambtenaren zullen de komende periode met Auris en de betrokken samenwerkingsverbanden in overleg treden om te zien of en zo ja welke extra ondersteuning en inspanningen nodig zijn om de betreffende leerlingen een goede nieuwe plek te bieden.
Verwacht u dat er leerlingen zijn die geen passende plek zullen vinden en daardoor gedwongen thuis komen te zitten? Op welke manier wilt u dit risico ondervangen?
Ik heb goede hoop dat er geschikte plekken gevonden kunnen worden voor deze leerlingen. Zoals geantwoord bij vraag 4 zet Auris zich daar de komende periode voor in. Op basis van de gesprekken de komende periode zal ik bepalen of er aanvullende acties nodig zijn.
Deelt u de analyse van de school dat de sluiting van de school te maken heeft met de landelijke ontwikkeling waarbij kinderen op het speciaal onderwijs steeds vaker naar een reguliere school gaan? Ziet u dit risico ook voor scholen elders in het land?
Voor mij staat voorop dat elk kind op de plek moet zitten waar deze zich het beste kan ontwikkelen. Het uitgangspunt is dat dit in principe op een reguliere school is, waar nodig met extra ondersteuning. Dit heeft voor iedereen voordelen. Voor het kind betekent dit bijvoorbeeld minder reistijd en meer keuzemogelijkheden dan wanneer deze naar het speciaal onderwijs zou gaan. En in algemene zin betekent het bijvoorbeeld een kleinere druk op het leerlingenvervoer en meer ruimte op het gespecialiseerd onderwijs voor andere kinderen die dat (tijdelijk) nodig hebben. In die zin zie ik dat als een positieve ontwikkeling. Tegelijkertijd kan dit alleen als er de benodigde ondersteuning is voor zowel het kind als de reguliere school en dat is nog niet op alle plekken zo. Ik ga de komende periode verder in gesprek met betrokkenen om te zien wat er nodig is om hier verdere invulling aan te geven en om te bezien voor welke groepen het gespecialiseerd onderwijs (tijdelijk) nodig zal blijven.
Zijn er andere scholen voor voortgezet speciaal onderwijs die de financiën nu slecht rond krijgen? Is er op basis van leerlingenprognoses aan te geven hoeveel vso-scholen een flinke leerlingendaling kunnen verwachten, waarvoor in de toekomst sluiting dreigt? Hoe is de regionale spreiding van deze scholen?
Ik heb geen concrete signalen ontvangen dat er andere vso-scholen zijn die in financiële problemen zitten. We kunnen geen prognoses voor leerlingenaantallen maken voor vso-scholen omdat deze scholen vaak een regionale functie hebben en de ontwikkelingen zo divers zijn dat deze moeilijk voorspelbaar zijn. Wel zien we in algemene zin dat op dit moment de behoefte van (v)so-onderwijs toeneemt. We houden dit nauwlettend in de gaten, mede vanwege de regionale functie van sommige vso-scholen.
Welk aandeel van de huidige leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs past, als de beweging van inclusief onderwijs voltooid is, naar verwachting niet in het reguliere onderwijs met extra ondersteuning maar zal een beroep moeten doen op het speciaal onderwijs?
Voor mij staat voorop dat elk kind een goede plek moet hebben om zich te ontwikkelen. Er zal daarbij altijd een groep blijven die (tijdelijk of voor langere tijd) iets extra’s nodig heeft, bijvoorbeeld in het gespecialiseerd onderwijs, en die mogelijkheid blijft er dan ook. Inclusief onderwijs betekent dus zeker niet dat alle leerlingen naar regulier onderwijs moeten. Maar wel dat er meer leerlingen een plek kunnen krijgen binnen een school in hun eigen buurt of wijk, met indien nodig (extra) ondersteuning.
Hoe ondervangt u de negatieve gevolgen van schoolsluitingen van speciaal onderwijs in de reisafstanden van leerlingen, zeker buiten de Randstad? Op welke manier is speciaal onderwijs nog toegankelijk voor kinderen als de reisafstand heel groot wordt?
Op dit moment is er nauwelijks sprake van sluiting van scholen voor gespecialiseerd onderwijs. Waar dit wel het geval is hebben we aandacht voor de reistijd van jongeren die ondersteuning nodig hebben die niet binnen een reguliere school kan worden geboden.
De huisvesting van de YMCA-vakantiekampen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «YMCA-vrijwilligers houden ludieke actie: «Bewaar dit natuurparadijs voor kinderen»»1, «Actiegroep Paradijs Weg voor Kinderen ijvert voor voortbestaan YMCA»2 en «Al 90 jaar een begrip, maar tijd dringt voor kampeercentrum YMCA»3?
Ja.
Bent u op de hoogte van het huisvestingsvraagstuk van de YMCA, waarbij Landgoed Den Treek Henschoten het pachtcontract heeft beëindigd zonder dat er voor de YMCA een alternatieve locatie is?
Ja.
Bent u het ermee eens dat de YMCA-vakantiekampen en het kampeerterrein in Leusden een maatschappelijke rol vervullen om voor kinderen die het moeilijker hebben, een vakantie te bieden en zo positief bij te dragen aan de ontwikkeling en het welzijn van kinderen?
Ik ben het ermee eens dat YMCA een maatschappelijke rol vervult door het faciliteren en organiseren van zomerkampen en jeugdwerk voor kinderen die het moeilijker hebben. In 2023 is de maatschappelijke waarde van vrijwillig jeugdwerk, waaronder de vakantiekampen van YMCA ook vallen, door Ecorys inzichtelijk gemaakt in het rapport «De maatschappelijke waarde van vrijwillig jeugdwerk in Nederland»4. Hieruit blijkt ook dat de inzet van organisaties zoals YMCA positief bijdragen aan de ontwikkeling en (mentaal) welzijn van kinderen.
Hoe verhoudt het gedwongen stoppen van deze vorm van laagdrempelige vakantiekampen zich tot het versterken van de leefomgeving en de sociale basis waar de Hervormingsagenda Jeugd over spreekt?
Het versterken van de sociale basis (incl. pedagogische basis) is een belangrijk onderdeel van de Hervormingsagenda. Een steunende omgeving beschermt en versterkt kinderen en jongeren in hun ontwikkeling. Deelnemen aan sport, cultuur en natuuractiviteiten zorgt voor plezier en identiteit- en talentontwikkeling. Het draagt bij aan het (gezond) opgroeien, opvoeden en de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het is echter aan gemeenten om te bepalen hoe zij de sociale basis willen inrichten, aangezien het moet aansluiten bij lokale behoeften. Hoezeer wij het belang van dit soort voorzieningen erkennen vanuit ontwikkeling van kinderen is het niet passend om op landelijk niveau te bepalen of specifieke voorzieningen (zoals een laagdrempelig vakantiekamp) een plek zouden moeten krijgen in de inrichting van de sociale pedagogische basis van een bepaalde gemeente.
Bent u het met de indieners eens dat het stoppen van de vakantiekampen impact heeft op kinderen uit het hele land?
Veel jongeren maken jaarlijks gebruik van de YMCA-vakantiekampen en komen vanuit verschillende regio’s in het land. Het hangt er echter wel vanaf of voldoende (lokale) alternatieven beschikbaar zijn. Daar heb ik geen zicht op.
Kunt u een inschatting geven welke landelijke maatschappelijke impact verloren gaat wanneer de vakantiekampen noodgedwongen moeten stoppen met hun activiteiten?
Welke maatschappelijke impact exact verloren gaat door het stoppen van de vakantiekampen op deze specifieke locatie is niet duidelijk. Ik kan hier dan ook geen inschatting van geven.
Bent u bereid om met de betrokken partijen, de provincie Utrecht en het Rijksvastgoedbedrijf te spreken over de maatschappelijke kosten en baten van de toekomst van de YMCA-vakantiekampen?
Het gesprek over de maatschappelijke kosten en baten van de toekomst van de YMCA-vakantiekampen en de vraag wat dit betekent voor de keuzes die ten aanzien van dit vraagstuk gemaakt moeten worden, zal gevoerd moeten worden door de lokaal en regionaal betrokken partijen. Ik zie om die reden hier voor mij als Staatssecretaris geen rol weggelegd.
Bent u bereid om samen met bovengenoemde partijen te zoeken naar een oplossing of huisvestingsmogelijkheden elders?
Zonder afbreuk te doen aan de onzekerheid die het huisvestingsvraagstuk met zich meebrengt voor de YMCA en natuurlijk de kinderen die aan de YMCA-kampen deelnemen, betreft dit vraagstuk een lokale aangelegenheid. Het ligt daarom op de weg van de lokaal en regionaal betrokken partijen om een oplossing te zoeken. Daarbij mag het vertrouwen geven dat het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente Leusden op 5 december 2023 in de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van het voorliggende huisvestingsvraagstuk heeft toegezegd om mee te denken en zich constructief op te stellen als YMCA een locatie op het oog heeft binnen de gemeente Leusden.5