Wildopvangcentra die noodgedwongen moeten sluiten vanwege financiële problemen. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wildopvangcentra vrezen voor toekomst dierenhulpverlening door hoge energieprijzen»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Wildopvang Zuid-Holland definitief haar deuren moet sluiten, onder andere vanwege financiële problemen?
Ja.
Klopt het dat andere wildopvangcentra te maken kunnen krijgen met hogere kosten, omdat ze door het wegvallen van Wildopvang Zuid-Holland meer wilde dieren moeten opvangen?
Door het wegvallen van Wildopvang Zuid-Holland zullen andere wildopvanglocaties uit de regio naar alle waarschijnlijkheid helaas meer kosten moeten maken wanneer zij meer dieren gaan opvangen. Ik ben me ervan bewust dat dit ertoe kan leiden dat meer opvangcentra in de problemen gaan komen en dat mensen die een ziek of gewond dier vinden deze niet meer bij een wildopvangcentrum in de buurt kunnen brengen. Goede voorlichting aan burgers over de omgang met hulpbehoevende wilde dieren is cruciaal. Mensen zouden eerst deskundige hulp moeten zoeken voordat ze actie ondernemen en een dier uit de natuur weghalen, dit is immers niet altijd in het belang van het dier en de natuur. Er moet zorgvuldig gekeken worden naar de vraag of en wanneer een wild dier naar een opvang gebracht moet worden. Het ministerie is daarom voornemens meer aandacht te besteden aan de communicatie richting de burgers over de omgang met hulpbehoevende wilde dieren. Dit is ook een aanbeveling van de Raad voor de Dieraangelegenheden (RDA) in de zienswijze «Dilemma’s in de wildopvang»2.
Is u bekend hoeveel wildopvangcentra kampen met financiële problemen? Zo nee, waarom beschikt u niet over deze gegevens?
Mijn ministerie heeft periodiek contact met individuele wildopvangcentra, maar ik beschik niet over deze informatie omdat dit zelfstandige organisaties zijn.
Deelt u de zorgen van Stichting Wildopvang.nl dat mogelijk meerdere opvangcentra kunnen gaan omvallen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat ook wildopvangcentra te maken hebben met hogere kosten door de gestegen energie- en voedselprijzen. Ik weet niet hoe de financiële situatie per individueel wildopvangcentrum is, maar ik begrijp de wens van wildopvanglocaties om over meer financiële middelen te beschikken. Helaas kan ik geen financiële hulp vanuit de rijksoverheid toezeggen. Ik hoop dat deze opvangcentra deze steun kunnen ontvangen, via structurele bijdragen van provincies en gemeenten of via giften van particulieren.
Erkent u de noodzaak van snelle financiële ondersteuning om te voorkomen dat op de korte termijn meer opvangcentra noodgedwongen moeten sluiten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u invulling geven aan de aanbeveling van de Raad voor Dierenaangelegenheden om te zorgen voor structurele financiële ondersteuning vanuit de overheid?2
In de Verzamelbrief Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 325) kunt u de appreciatie van de zienswijze van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) lezen. In deze brief schrijft de Minister voor Natuur en Stikstof dat zij zich ervan bewust is dat veel opvangcentra behoefte hebben aan structurele ondersteuning om de bestaanszekerheid en continuïteit in zorg en hulp aan hulpbehoevende dieren te borgen. Wij waarderen de enorme inzet van de medewerkers en vrijwilligers van de opvangcentra op het gebied van dierenwelzijn, monitoring, educatie en voorlichting. De aanbeveling van de RDA met betrekking tot structurele financiële ondersteuning vanuit de rijksoverheid kunnen wij helaas niet overnemen. Net als onze ambtsvoorgangers zien we dit niet als een taak van de rijksoverheid. Het ministerie is wel bereid om in gesprek met de provincies te gaan om te verkennen of het mogelijk is om tot een gezamenlijk beeld te komen wat betreft ieders verantwoordelijkheden en te komen tot een meer geharmoniseerde aanpak. Daarnaast zie ik voor mijn eigen ministerie een rol weggelegd om tegemoet te komen aan de bestaande kennis- en informatiebehoefte bij wildopvangcentra. Ook ben ik voornemens om met dierenartsen en paraveterinairen te verkennen of en in welke vorm veterinaire handelingsbevoegdheden verlegd kunnen worden. Tot slot willen we structureel in gesprek blijven met de betrokken organisaties om zo te kijken of en op welke manier hun opgaves geadresseerd kunnen worden en op welke manier het ministerie eventueel kan bijdragen. Een eerstvolgend gesprek wordt op dit moment gepland.
Bent u bereid landelijke richtlijnen op te stellen voor voldoende financiële ondersteuning voor wildopvangcentra? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de motie-Wassenberg/Graus (Kamerstuk 35 025 XIV, nr. 63) is in 2020 de mogelijkheid onderzocht om een uniforme landelijke richtlijn te ontwikkelen voor vergoedingen aan wildopvangcentra. Destijds is door de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geconcludeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 195) dat er grote verschillen zijn tussen opvangcentra, in grootte en professionaliteit, de diersoorten die opgevangen worden, maar ook wat betreft uitgaven en inkomstenbronnen. Deze grote variatie betekent dat er maatwerk nodig is wat betreft de noodzaak tot financiering alsook het doel ervan. Om deze reden kon er geen uniforme richtlijn geformuleerd worden. Deze situatie is niet veranderd.
Het helpt het ministerie en de provincies als de wildopvangcentra een overkoepelende organisatie oprichten die hun belangen vertegenwoordigt. Daarmee wordt het makkelijker om snel te schakelen over onderwerpen die spelen. Ook helpt het als de wildopvangcentra gezamenlijk inzichtelijk te maken wat de opvang van in het wild levende dieren kost. Ik roep de opvangcentra graag nogmaals op om hier stappen in te zetten.
Bent u bereid om dierenhulporganisaties opnieuw financieel te helpen vanwege het uitzonderlijk hoge aantal dieren in de natuur dat opnieuw ten prooi valt aan vogelgriep en dierenhulporganisaties opnieuw (of nog steeds) hierdoor voor aanmerkelijke kosten komen te staan? Zo nee, waarom niet?
In 2020 heb ik eenmalig een subsidie verstrekt aan dierenhulporganisaties voor hun hulp bij het ophalen van wilde vogels met vogelgriep. Ik waardeer het werk dat de dierenhulporganisaties doen maar ik ben niet van plan om dierenhulporganisaties structureel te gaan ondersteunen. Ik zal daarom niet opnieuw een subsidie hiervoor verlenen.
Bent u bereid om dierenhulporganisaties financieel te helpen, omdat sterk gestegen energieprijzen bij veel organisaties een flink gat in de begroting hebben geslagen? Zo ja, per wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Helaas kan ik geen financiële hulp vanuit de rijksoverheid toezeggen. Wanneer een opvangcentrum een kleinverbruikersaansluiting heeft, valt deze onder het prijsplafond voor energie voor alle huishoudens en andere kleinverbruikers dat vanaf 1 januari 2023 geldt. Dit betekent dat er voor het energieverbruik onder het plafond lagere maximumtarieven voor gas en elektriciteit gelden.
Daarnaast wil ik graag wijzen op de recent geopende subsidieregeling voor verduurzamen van maatschappelijk vastgoed voor structurele energiebesparing (Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) (rvo.nl)).
Kunt u deze vragen beantwoorden in de termijn die daarvoor staat, maar in ieder geval ruim vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van LNV?
Ja.
Dwangsommen voor Overijsselse boeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Overijsselse boeren in grote onzekerheid leven vanwege dwangsommen die boven hun hoofd hangen?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het gaat om boerenbedrijven die legaal opereerden, totdat de Raad van State (RvS) in 2019 het Programma Aanpak Stikstof (PAS) afschoot? Zo ja, vindt u dwangsommen billijk voor boeren die legaal opereerden?
Tot de uitspraak van de Raad van State uit 2019 was het kabinet ook in de veronderstelling dat de ondernemers die op grond van het PAS een melding hadden gedaan voor hun activiteiten, legaal opereerden. Ik begrijp dus ook dat het voor de betrokken ondernemers heel vervelend is dat er nu door de provincie Overijssel gehandhaafd moet worden ten aanzien van die activiteiten. Om handhaving te voorkomen heeft de provincie in eerste instantie naar aanleiding van handhavingsverzoeken besloten om af te zien van handhaving. Maar naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de eerdere besluiten om van handhaving af te zien werden vernietigd, ziet de provincie Overijssel zich nu genoodzaakt om tot handhaving over te gaan. De bedrijven waar nu wordt gehandhaafd betreffen drie agrarische bedrijven en twee biomassacentrales. Ik ben niet op de hoogte van de inhoud van de opgelegde lasten.
Kunt u gedetailleerd aangeven wat u gaat doen richting de provincie Overijssel om het opleggen van dwangsommen aan hardwerkende boeren te voorkomen?
Rijk en provincies zetten alles op alles om zoveel mogelijk snelheid te maken met de uitvoering van het legalisatieprogramma. Hiervoor gaat het kabinet onverminderd door met het uitvoeren van het legalisatieprogramma. Daarnaast is er onlangs € 250 miljoen beschikbaar gesteld voor de versnelling en het maatwerk dat provincies kunnen bieden (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 161). Ook heeft het kabinet het advies van Remkes overgenomen om zoveel mogelijk stikstofruimte, afkomstig van piekbelasters, in te zetten voor de legalisatie van PAS-meldingen (Kamerstukken 30 252, nr. 35).
Het stoppen met het gedogen van het veel te vroeg weghalen van biggen bij hun moeder |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u zag dat de Stichting Wakker Dier aan de bel trekt over het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) volgens hen het veel te vroeg weghalen van kleinere biggen bij hun moeder gedoogt?1
Ik herken me niet in dit bericht. In antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren in het schriftelijk overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 is aangegeven dat de NVWA dit jaar bij enkele bedrijven waar moederloze opfok voorkwam, handhavend heeft opgetreden (Kamerstuk 21 501–32 nr. 1465).
Herinnert u zich dat u in antwoord op het schriftelijk overleg bevestigde dat moederloze opfok, ofwel het weghalen van pasgeboren biggen bij hun moeder om ze in een hok of bak te leggen met andere «overtollige» biggen, in beginsel verboden is?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het op grond van het Besluit houders van dieren, alleen is toegestaan om biggen jonger dan 21 dagen bij hun moeder weg te halen wanneer dit noodzakelijk is vanwege de gezondheid en het welzijn van de big of de moeder?
Ja. Zie ook mijn reactie op Kamervragen van de Partij van de Dieren uit het schriftelijk overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 over dit onderwerp (Kamerstuk 21 501–32 nr.1465).
Heeft u gelezen dat European Food Safety Authority (EFSA) concludeert dat biggen lijden aan grote welzijnsproblemen wanneer zij te vroeg bij hun moeder worden weggehaald, waarbij geldt dat de problemen exponentieel toenemen naarmate de biggen eerder worden weggehaald?3
Ja. EFSA concludeert dat het voor 90 – 100% zeker is dat abrupt spenen leidt tot een reeks gevolgen voor het welzijn, waaronder scheidingsstress, langdurige honger, langdurige dorst, maag-darmstoornissen en onvermogen tot het uitvoeren van zuiggedrag, wat verdere schadelijke gevolgen heeft voor rustproblemen, groepsstress en letsel aan weke delen en schade aan het integument (de huid / beschermlaag van het lichaam).
Begrijpt u dat EFSA om die reden stelt dat moederloze opfok alleen als laatste redmiddel mag worden toegepast en zeker niet als gangbare managementmaatregel?
Ja.
Wat is op dit moment het gemiddelde aantal biggen dat een zeug in de Nederlandse varkenshouderij per worp krijgt en wat was dit gemiddelde vijftig jaar geleden? Kunt u bevestigen dat de worpgrootte nog steeds toeneemt?
Ik heb geen gegevens over de worpgrootte 50 jaar geleden, maar de trend is inderdaad dat de worpgrootte de afgelopen 20 tot 30 jaar is gestegen. Uit gegevens van het Bedrijveninformatienet blijkt dat een zeug in 2020 gemiddeld 15,0 levend geboren biggen kreeg per worp.
Heeft u gezien dat EFSA concludeert dat 12 tot 14 biggen gemiddeld per worp het maximum zou moeten zijn?
Ja, daarnaast adviseert EFSA om het aantal levend geboren biggen per zeug te beperken tot het aantal functionele tepels die gemiddeld voorkomen in het ras of de zeugenlijn.
Volgens informatie van een grote fokkerijorganisatie bezitten zeugen van hun in Nederland meest gebruikte zeugenlijn gemiddeld ruim 16 functionele tepels.
Deelt u de mening dat bij bedrijven die zeugen houden die doelbewust zijn gefokt op meer dan 12 tot 14 aantallen biggen per worp, sprake is van een managementmaatregel en dus van overtreding van artikel 1.20 Besluit houders van dieren, wanneer zij overgaan tot moederloze opfok voor (een deel van) de biggen die de moederzeug niet meer kan voeden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
EFSA adviseert het kunstmatig grootbrengen van biggen (moederloze opfok) alleen toe te passen als laatste redmiddel en niet als een gangbare managementmaatregel. Het nemen van andere maatregelen verdient de voorkeur, zoals selectie van zeugen die minder biggen voortbrengen, of het gebruik van pleegzeugen. Ik kan mij hierin vinden. Uit het Besluit houders van dieren volgt dat moederloze opfok voor een bepaalde leeftijd alleen in uitzonderingssituaties is toegestaan, en dus niet als (structurele) managementmaatregel.
Op grond van artikel 2.2 zevende lid van de Wet dieren is het verboden om bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën van het ouderdier te scheiden voordat die dieren een bepaalde leeftijd hebben bereikt. Het Besluit houders van dieren bepaalt ter uitvoering daarvan in artikel 1.20 dat die leeftijd voor varkens 28 dagen is, maar staat als biggen naar gespecialiseerde voorzieningen worden gebracht onder voorwaarden ook toe dat die leeftijd 21 dagen is. Moederloze opfok is tot de desbetreffende leeftijd is bereikt dus niet toegestaan. Uitzondering daarop is de situatie waarin de houder aannemelijk kan maken dat het scheiden van een dier van het ouderdier noodzakelijk is met het oog op de gezondheid en het welzijn van het dier of het ouderdier; uit artikel 1.20, zesde lid, van het Besluit houders van dieren volgt dat het verbod van artikel 2.2, zevende lid, van de Wet dieren dan niet van toepassing is.
In welke specifieke situaties is volgens u sprake van de in het Besluit houders van dieren genoemde «noodzakelijkheid» (art 1.20, lid 6) om biggen weg te halen bij hun moeder op een leeftijd jonger dan drie weken? Kunt u deze situaties zo specifiek mogelijk beantwoorden, zodat voor zowel sector als andere belanghebbenden duidelijk is hoe met dit artikel dient te worden omgegaan?
Het vroegtijdig spenen beperkt het natuurlijk gedrag van de zeug en haar biggen. Daarbij kan dit nadelige gevolgen voor het dierenwelzijn hebben. Daarom is in het Besluit houders van dieren een minimum speenleeftijd van biggen van 21 dagen opgenomen op voorwaarde dat aan bepaalde (huisvestings)voorwaarden is voldaan. Met het opnemen van de minimumleeftijd bij spenen van biggen in dit Besluit wordt beoogd excessen te voorkomen en de ondergrens te duiden die bij het niet respecteren daarvan kan leiden tot vervolging.
De minimum speenleeftijd is alleen niet van toepassing als de houder aannemelijk kan maken dat het scheiden van een dier van het ouderdier noodzakelijk is met het oog op de gezondheid of het welzijn van het dier of het ouderdier. Hier moet gedacht worden aan situaties waarin ziekte van het jonge dier of het ouderdier, verhongering, agressief gedrag van of verstoting door het ouderdier het vroegtijdig scheiden noodzakelijk maakt.
Hoe vaak heeft de NVWA in de afgelopen tien jaar gecontroleerd op en handhavend opgetreden tegen moederloze opfok van biggen?
Controle op de wettelijke speenleeftijd van biggen is onderdeel van reguliere inspecties op varkensbedrijven. De afgelopen 10 jaar (2012 – september 2022), is twee keer een niet-akkoord op speenleeftijd van biggen specifiek in het kader van moederloze opfok vastgesteld en is hierop gehandhaafd.
Gaat het hierbij uitsluitend om de bedrijven waar Stichting Wakker Dier heeft verzocht om handhaving? Zo ja, waarom treedt de NVWA niet uit zichzelf op?
De twee bedrijven waar handhavend is opgetreden zijn bedrijven waar Stichting Wakker Dier heeft verzocht om handhaving. Controle op de wettelijke speenleeftijd is onderdeel van reguliere welzijnsinspecties op varkensbedrijven. Om de paar jaar wordt een naleefmeting uitgevoerd, gebaseerd op een aselecte steekproef. Deze naleefmetingen vormen de basis voor het inrichten van risico gebaseerde toezicht.
Tijdens controles gebruiken inspecteurs een checklist met betrekking tot welzijnsregelgeving die op dat bedrijf van toepassing kan zijn. Als aspecten niet in orde lijken te zijn op het bedrijf, krijgen deze meer aandacht van de inspecteur, om het vaststellen van een mogelijke overtreding goed te kunnen onderbouwen. Het gebruik van zogeheten rescue desks en nursery’s waarin biggen gescheiden van de zeug worden gehouden (moederloze opfok), is een relatief nieuwe ontwikkeling in de sector. Deze methode wordt heel beperkt toegepast en is vrij arbeidsintensief. De NVWA betrekt naar aanleiding van het handhavingsverzoek het gebruik hiervan bij het toezicht op de regelgeving omtrent spenen.
Klopt het dat op alle vier de bedrijven waar de NVWA controleerde op moederloze opfok vanwege het handhavingsverzoek van Stichting Wakker Dier, de biggen minder leefruimte bleken te hebben dan de wet voorschrijft? Wat zegt dit volgens u over de naleving van de wet op dit punt?
De overtreding op het minimum vloeroppervlakte werd geconstateerd bij de vier bedrijven waar toezicht plaats vond naar aanleiding van het handhavingsverzoek van Wakker Dier. Op basis van deze 4 inspecties kunnen geen conclusies getrokken worden over de naleving ten aanzien van dit onderdeel van de regelgeving in de gehele sector. Ook de vloeroppervlakte van gespeende biggen is een onderdeel van reguliere welzijnsinspecties bij varkenshouderijen, welke worden uitgevoerd zoals beschreven bij het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat deze bedrijven op dit punt wegkwamen met een waarschuwing? Acht u een waarschuwing een doelmatige maatregel? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Conform het interventiebeleid Is de overtreding van regels vanwege een te kleine vloeroppervlakte bij de bedrijven afgedaan met een schriftelijke waarschuwing, omdat dit incidenteel plaatsvond bij een aantal hokken op het bedrijf. Na een schriftelijke waarschuwing vindt een herinspectie plaats. Bij een volgende constatering bij hetzelfde bedrijf kan dit conform interventiebeleid worden afgedaan met een boete. Deze manier van bestuursrechtelijk toezicht is gericht op het herstel van de overtreding.
Bent u bereid om het toezicht en de handhaving op het gebied van moederloze opfok van biggen te intensiveren, gezien de waarschuwing van de EFSA dat de moederloze opfok kan toenemen? Kunt u dit toelichten?
De controle op de wettelijke speenleeftijd blijft een onderdeel van reguliere welzijnsinspecties bij varkenshouderijen zoals beschreven in het antwoord op vraag 11, en blijft daarmee onder de aandacht. Ook wordt het gebruik van de rescue desks en nursery’s betrokken bij het toezicht op de regelgeving omtrent spenen.
Deelt u de mening dat voor een structurele oplossing van dit probleem, de oorzaak – de hoge biggenproductie per zeug – moet worden aangepakt? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Zoals ik in mijn reactie op vraag 8 en 9 heb aangegeven is het spenen van biggen voor de leeftijd van 21 dagen alleen toegestaan in bijzondere omstandigheden, waarbij de houder aannemelijk kan maken dat dit met het oog op de gezondheid of het welzijn van het dier noodzakelijk is. Een structurele overschrijding van het aantal biggen per worp ten opzichte van het aantal tepels bij de zeug vormt geen bijzondere omstandigheid. Houders bij wie deze situatie zich op het bedrijf voordoet, zullen zo nodig (management)maatregelen moeten nemen om de minimum speenleeftijd na te leven.
Bovenal hebben fokkerijorganisaties een maatschappelijke verantwoordelijkheid om in hun fokbeleid het belang van dierenwelzijn en diergezondheid zwaar mee te laten wegen. Dit betekent dat varkensfokkerij-organisaties zich moeten richten op fok van robuuste en gezonde biggen die zoveel mogelijk door de eigen moederzeug worden gezoogd.
Ik wil hierover in gesprek gaan met de varkensketen. In het kader van het convenant over de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij wil ik afspraken maken over het terugdringen van het gebruik van rassen en lijnen die het welzijn en de diergezondheid van de fokdieren en / of hun nageslacht kunnen schaden. Gezien fokkerijorganisaties veelal op Europees of mondiaal niveau opereren, is bovennationale c.q. Europese aandacht voor de problematiek van belang. Daarom heeft mijn voorganger de Europese Commissie verzocht om bij de herziening van de Europese dierenwelzijnsregelgeving de problematiek van fokken met kenmerken die schadelijk kunnen zijn voor de diergezondheid en dierenwelzijn mee te wegen (Kamerstuk 28 286 nr. 1255).
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, de vragen zijn één voor één beantwoord. De beantwoording van de vragen binnen de termijn van drie weken is niet gelukt. Ik heb u op 1 november hierover een uitstelbrief gestuurd.
Belemmerende regels voor multifunctionele landbouw |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de problemen waar agrarische ondernemers die een neventak, zoals kinderopvang, willen starten, tegenaan lopen en van de aangedragen oplossingen?1, 2
Ja.
Hoe waardeert u de ontwikkeling van multifunctionele landbouw in het licht van de gewenste versterking van het verdienmodel van boeren en het verkleinen van de afstand tussen boeren en burgers/consumenten?
Uit recent onderzoek van Wageningen Economic Research blijkt dat de omzet van multifunctionele landbouw inmiddels is gestegen tot naar schatting ruim een miljard euro in 2020. Deze sector draagt vanwege het karakter van de diensten (bijvoorbeeld zorg, natuurbeheer, recreatie) ook bij aan de economische ontwikkeling en de maatschappelijke en ecologische kwaliteit van een gebied. Ik zie dat multifunctionele landbouw daarom ook een belangrijke rol kan spelen in zowel het verdienmodel van de boer en dat het ook een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verkleinen van de afstand tussen boeren en burgers.
Wat is via de samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven in het platform Multifunctionele Landbouw in de afgelopen jaren concreet bereikt om knelpunten met betrekking tot ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen), regeldruk en vergelijkingscijfers ten behoeve van financiering aan te pakken?
In de afgelopen jaren heeft de samenwerking in het Platform Multifunctionele Landbouw (MFL) op diverse manieren bijgedragen aan de verdere doorontwikkeling van de multifunctionele landbouw.
Zo is het voorjaar een nieuwe omzetmeting van de multifunctionele landbouw uitgevoerd. Daarnaast zijn er recent diverse workshops over multifunctionele landbouw georganiseerd voor agrarische adviseurs. Tevens zijn in het Kennis op Maat-project3 diverse brochures voor ondernemers geactualiseerd, die ondernemers kunnen helpen bij het opzetten en doorontwikkelen van een neventak.
Neemt u multifunctionele landbouw mee in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en het bijbehorende transitiefonds?
Ik ben in gesprek over het position paper over Multifunctionele landbouw dat LTO recent heeft uitgebracht, over de belangrijkste uitdagingen voor de ontwikkeling van MFL-activiteiten. In overleg met de partijen in het Platform MFL ga ik de komende tijd kijken hoe multifunctionele landbouw verder gestimuleerd kan worden, en welke middelen daarvoor nodig zijn.
Hoe waardeert u de constatering dat het in veel gemeenten nog lastig blijkt te zijn om vergunningen te krijgen voor onder meer kinderopvang bij boerderijen vanwege onbekendheid en starre bestemmingsplannen?
Ik heb hiervan kennisgenomen, en heb LTO gevraagd om deze belemmeringen in kaart te brengen. Ik ben nu in gesprek met o.a. de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om te kijken hoe en waar we deze belemmeringen kunnen wegnemen.
Hoe waardeert u de constatering dat in verschillende gemeenten multifunctionele bedrijven belemmerd worden in hun ontwikkeling, omdat specifieke eisen gesteld worden aan de algemene voorwaarde dat het moet gaan om een neventak van het landbouwbedrijf (zoals omzetverhoudingen tussen neven- en hoofdtak, winkeloppervlak)?
Het is aan de betrokken gemeenten om in vergunningsverlening te toetsen aan de relevante wet- en regelgeving; daar kunnen ook door lokale omstandigheden verschillen optreden tussen eisen die gesteld worden in verschillende gemeentes.
Deelt u de mening dat bijvoorbeeld de eis dat de neventak niet meer dan 50 procent van de omzet van het bedrijf mag uitmaken voor agrarische bedrijven, moeilijk werkbaar is en ook geen recht doet aan het feit dat bij een hoger omzetpercentage nog steeds sprake kan zijn van een volwaardige landbouwtak?
Het kan zijn dat in sommige gemeenten bijvoorbeeld de vergunning voor kleinschalig kamperen gekoppeld is aan het uitoefenen van een actief agrarisch bedrijf, en dat daarbij een specifiek omzetpercentage is opgenomen. Eén van de redenen hiervoor is mogelijk de wens tot behoud van de agrarische hoofdfunctie van een gebied. Gemeenten kunnen die koppeling heroverwegen. Ik heb de VNG gevraagd om te inventariseren hoe dat nu bij verschillende gemeenten geregeld is en ga hierover verder in gesprek, ook om te kijken of dat mogelijk in de toekomst tot belemmeringen kan leiden wanneer boeren in de transitie zich gaan oriënteren op het verbreden van het verdienmodel
Bent u bereid ervoor te zorgen dat in overleg met de sector, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) een handreiking wordt opgesteld voor ontwikkeling en ruimtelijke inpassing van multifunctionele landbouw, zodat medeoverheden het wiel niet steeds opnieuw hoeven uit te vinden, best practices benut kunnen worden en onnodige beperkingen voorkomen worden?
Ja, daartoe ben ik bereid. Ik heb contact gelegd met de VNG hierover, en op dit moment wordt er aan een voorstel gewerkt om de «Handreiking Multifunctionele Landbouw en Ruimtelijke Ordening» uit 20114 te actualiseren. De informatie uit deze handreiking kan door gemeenten worden toegepast bij gemeentelijke beleidsafwegingen en bij het maken van plannen op het terrein van ruimtelijke ordening, economie en milieu.
Heeft u kennisgenomen van de negatieve gevolgen van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) voor zorgboerderijen?3
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe gaat u erop toezien dat bij nieuwe wet- en regelgeving rekening wordt gehouden met de gevolgen voor zorgboerderijen en onwerkbare regelgeving voorkomen wordt?
Bij elk voorstel voor nieuwe wet- en regelgeving wordt gekeken naar de regeldruk die een dergelijk voorstel met zich brengt. Daarbij worden ook de uitvoerbaarheid en werking van regelgeving meegewogen.
Deelt u de constatering dat het voor het verkrijgen van financiering voor multifunctionele landbouw van groot belang is dat sectorbrede vergelijkingscijfers en kengetallen, bijvoorbeeld over de bezetting van zorgboerderijen, beschikbaar komen?
Ja, het is in het belang van de boeren, accountants en financiers dat er steeds meer kengetallen komen voor multifunctionele landbouwbedrijven voor de verdere doorontwikkeling van de sector.
Welke rol zou u kunnen spelen om ervoor te zorgen dat dergelijke vergelijkingscijfers en kengetallen ontwikkeld worden? Bent u voornemens in overleg met de sector hierop in te zetten?
Het ministerie kan een rol spelen bij de kennisontwikkeling. Wel verwacht ik dat ondernemers, accountants en banken hier ook in bijdragen, zodat deze vergelijkingscijfers en kengetallen ook van waarde kunnen zijn voor de betrokken partijen.
Welke (andere) maatregelen heeft u voor ogen om de ontwikkeling van multifunctionele landbouw te stimuleren en te faciliteren?
Zoals ik heb aangegeven ga ik verder in gesprek over de position paper die LTO recent heeft uitgebracht over de belangrijkste uitdagingen voor de ontwikkeling van MFL-activiteiten. Met LTO en de andere betrokken partijen in het Platform MFL gaan we de komende tijd kijken welke maatregelen er nodig zijn om de verdere doorontwikkeling van multifunctionele landbouw te stimuleren en te faciliteren.
Het voornemen om vóór de verlenging van de toelating van het landbouwgif glyfosaat (Round-up) te stemmen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Nederland tijdens de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) vergadering van 13 en 14 oktober 2022 vóór het voorstel zal stemmen om de toelating van glyfosaat met een jaar te verlengen, zonder dat de wettelijk verplichte veiligheidstoetsen zijn afgerond?
Ja, het gaat hier om de procedurele verlenging van de werkzame stof glyfosaat met maximaal één jaar. De reden hiervoor is dat de wetenschappelijke beoordeling meer tijd kost doordat de grote hoeveelheid reacties uit de publieke consulatie die moeten worden verwerkt. Alvorens de herbeoordeling zorgvuldig te kunnen afronden.
Zo ja, waarom kiest u hiervoor? Kunt u uitsluiten dat hier economische belangen meewegen?
Verordening (EG) 1107/2009 voorziet in het procedureel verlengen van de goedkeuring van een werkzame stof op het moment dat de herbeoordeling niet tijdig is afgerond buiten de schuld van de toelatinghouder. Dit is hier het geval (zie ook vraag 1).
Ik hecht eraan dat alle wetenschappelijke inzichten, ook die tot een andere conclusie komen, worden betrokken, omdat dit de afweging voor het al dan niet hernieuwen van de goedkeuring beter mogelijk maakt. In mijn stemverklaring heeft Nederland aangedrongen op snelheid, want hoe eerder het volledige inzicht beschikbaar is, hoe eerder een besluit genomen kan worden. De economische belangen zijn niet in deze afweging meegenomen (Kamerstuk 27 858, nr. 581).
Tijdens de stemming bleek geen gekwalificeerde meerderheid van lidstaten te zijn voor het Commissievoorstel (64,73% voor; een gekwalificeerde meerderheid is er vanaf 65%). De Europese Commissie zal het voorstel binnenkort opnieuw voorleggen aan het zogenoemde beroepscomité. Mocht ook dan geen gekwalificeerde meerderheid voor of tegen het voorstel zijn, dan is de Europese Commissie gemachtigd om een eigenstandig besluit op het voorstel te nemen. In eerdere beroepscomités is gebleken dat de Europese Commissie dan haar eerdere voorstel volgt.
Kunt u bevestigen dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft geoordeeld dat glyfosaat «waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens» is? Is dit oordeel meegenomen in de nieuwe risicobeoordeling?1
Ja, dat klopt. Echter, uit de recente classificatie van ECHA blijkt dat er voldoende wetenschappelijk bewijs is dat de werkzame stof glyfosaat niet aan te merken is als kankerverwekkend.2
Kunt u bevestigen dat wetenschappers en de Parkinson Vereniging glyfosaat aanwijzen als één van de meest verdachte landbouwgiffen die de ziekte van Parkinson kunnen veroorzaken, ook op jonge leeftijd? Kunt u bevestigen dat er in de huidige herbeoordeling niet op de lange-termijn neurologische effecten (zoals Parkinson) is getoetst?2
Er zijn verschillende wetenschappelijke inzichten over het al dan niet veroorzaken van neurologische aandoeningen door het gebruik of de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. In de lopende herbeoordeling van glyfosaat is de beschikbare wetenschappelijke informatie over mogelijke neurologische effecten meegenomen.
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over het rapport van het RIVM «Gewasbeschermingsmiddelen met mogelijke neurologische effecten: een analyse van werkzame stoffen op basis van de chemische structuur». Volgens dit rapport heeft glyfosaat geen chemische structuur die lijkt op die van stoffen die met neurologische effecten in verband worden gebracht. Dit neemt niet weg dat de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen aangescherpt kunnen worden. Daar span ik mij actief voor in. EFSA werkt op Europees niveau aan het verbeteren van de beoordelingsmethodiek voor neurologische aandoeningen (Kamerstuk 27 858, nr. 573).
Verordening (EG) nr. 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat werkzame stoffen alleen goedgekeurd worden als uit de Europees geharmoniseerde beoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
De Europees geharmoniseerde toelatingsprocedure voorziet op dit moment in een getrapte benadering voor het aspect «toxiciteit voor mensen». Dit betekent dat er standaard (proefdier)studies en openbare wetenschappelijke literatuur opgenomen dienen te worden in het aanvraagdossier. In deze proefdierstudies wordt ook naar mogelijke neurotoxische effecten gekeken. Als tijdens de beoordeling hiervan blijkt dat er aanwijzingen zijn voor mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, dan dient de aanvrager aanvullende specifieke (proefdier)studies uit te voeren, gericht op neurotoxische effecten. Gelet op het belang heeft Nederland bij de Europese Commissie gepleit de datavereisten voor neurologische aandoeningen voortaan standaard op te nemen in de goedkeuringsprocedure voor werkzame stoffen en in de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen (Aanhangsel van de Handelingen, 2020–2021, nr. 3261).
Kunt u bevestigen dat er restanten van glyfosaat en het afbraakproduct aminomethylfosfonzuur (AMPA) worden gevonden op ons voedsel, maar dat er niet wordt getest op de «veilige» normen van AMPA? Kunt u bevestigen dat langdurige blootstelling aan lage doses AMPA in verband wordt gebracht met diverse vormen van kanker, nierschade, ADHD, autisme, Alzheimer, Parkinson, miskramen en huidziekten? Is dit meegenomen in de nieuwe risicobeoordeling?3, 4
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan ertoe leiden dat er restanten daarvan worden aangetroffen in of op ons voedsel. De mogelijke risico’s voor de consument worden echter afgedekt door onder andere het vaststellen en controleren van maximale residulimieten.
De mogelijke risico’s van blootstelling aan het afbraakproduct AMPA door consumenten via de inname van voedingsmiddelen zijn onderdeel van de lopende herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat.
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie glyfosaat reeds heeft geclassificeerd als (chronisch) toxisch voor het waterleven en dat in Nederland op veel plekken glyfosaat in het water wordt aangetroffen? Kunt u bevestigen dat op zeker 30 drinkwaterinnamepunten de normen voor glyfosaat worden overschreden? Heeft u dit meegewogen in uw oordeel over de verlenging van de toelating?5
Ja, het is al vele jaren bekend dat de werkzame stof schadelijk is voor de ogen (categorie 1) en chronisch gevaar oplevert voor het aquatisch milieu (categorie 2). Het Ctgb houdt hier rekening mee bij het beoordelen van aanvragen voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat.
In de publicatie van het PBL waar het lid Vestering naar verwijst wordt gemeld dat in de periode 2014–2017 jaarlijks gemiddeld ca. 30 normoverschrijdingen bij drinkwaterinnamepunten werden gemeten en dat glyfosaat de belangrijkste probleemstof was. Op basis van de monitoringdata heeft het Ctgb bij de recente herbeoordeling van middelen op basis van glyfosaat maatregelen genomen om het drinkwater te beschermen7.
Het consortium dat de herbeoordeling uitvoert (waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA ziet momenteel nog onvoldoende aanwijzingen dat de werkzame stof glyfosaat niet zou voldoen aan de goedkeuringsvoorwaarden van Verordening (EG) 1107/2009 (Kamerstuk 27 858, nr. 581). Dit is waarom ik heb besloten nu in te kunnen stemmen met een procedurele verlenging, in afwachting van de definitieve herbeoordeling. Dit neemt niet weg dat ik uw zorg deel over de toxiciteit voor het waterleven, en daarom hecht aan verdere verlaging van emissies.
Heeft u de wetenschappelijke studie over het schadelijke effect van glyfosaat op hommels, in combinatie met de voedselschaarste voor hommels – die in veel landbouwgebieden een feit is – meegewogen in uw oordeel over de verlenging van de toelating?6
Ja. Het consortium dat de herbeoordeling uitvoert (waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA ziet momenteel nog onvoldoende aanwijzingen dat de werkzame stof glyfosaat niet zou voldoen aan de goedkeuringsvoorwaarden van Verordening (EG) 1107/2009 (Kamerstuk 27 858, nr. 581). Dit neemt niet weg, dat ik dit artikel onder de aandacht zal brengen van EFSA.
Kunt u bevestigen dat uit de Monsanto Papers (die openbaar zijn geworden tijdens Amerikaanse rechtszaken tegen glyfosaat) is gebleken dat toenmalige producent Monsanto gigantisch lobbyde en zelfs fraudeerde om ervoor te zorgen dat glyfosaat in 2017 als niet-kankerverwekkend zou worden geclassificeerd? Kunt u uitsluiten dat dergelijke lobby- en fraudepraktijken momenteel niet gaande zijn? Zo ja, hoe?7
Uw Kamer is geïnformeerd over de (inter)nationale ontwikkelingen rond de werkzame stof glyfosaat. Hierin is ook stilgestaan bij de «Monsanto papers» en het feit dat EFSA tot de conclusie is gekomen dat er geen reden is om aan te nemen dat de chemische industrie de Europese beoordeling van de werkzame stof glyfosaat heeft beïnvloed (Kamerstuk 27 858, nr. 394).
Wat bedoelt u met de zin «Het consortium dat de herbeoordeling uitvoert (waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA zien momenteel nog onvoldoende aanwijzingen dat de werkzame stof glyfosaat niet zou voldoen aan de goedkeuringsvoorwaarden van Verordening (EG) 1107/2009»? Betekent dit dat het ernaar uitziet dat glyfosaat een nieuwe toelating zal krijgen? Zo ja, voor hoeveel jaar?8
Het consortium dat de herbeoordeling uitvoert (waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA ziet momenteel nog onvoldoende aanwijzingen dat de werkzame stof glyfosaat niet zou voldoen aan de goedkeuringsvoorwaarden van Verordening (EG) 1107/2009 (Kamerstuk 27 858, nr. 581). Dit is waarom ik heb ingestemd met een procedurele verlenging.
Ik hecht eraan dat bij de (her)beoordeling van een werkzame stof alle wetenschappelijke inzichten mee worden gewogen, ook inzichten die tot een andere conclusie komen. Op basis hiervan kan de afweging worden gemaakt over het al dan niet (hernieuwd) goedkeuren van een werkzame stof op het niveau van de Europese Unie. Het is aan de Europese Commissie om met een voorstel te komen voor het al dan niet hernieuwen van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat. Ik kan niet vooruitlopen op de inhoud van dit voorstel.
Kunt u bevestigen dat op het gebied van landbouwgif het voorzorgsprincipe geldt, waarbij stoffen niet toegelaten moeten worden tenzij bewezen is dat ze veilig zijn? Zo ja, waarom stemt u in het licht van bovenstaande dan voor de verlenging van de toelating van glyfosaat?
Ja. Verordening (EG) nr. 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat werkzame stoffen alleen goedgekeurd worden als uit de Europees geharmoniseerde beoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
Ik verwijs u voor het antwoord op het 2e deel van de vraag naar het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich de motie van het lid Vestering die de regering verzoekt zich in te zetten voor een aanpassing van de Europese regelgeving om de toelating voor pesticiden te laten vervallen bij het verstrijken van de goedkeuringsperiode, in plaats van deze procedureel te verlengen? Deelt u het inzicht dat de Tweede Kamer zich hiermee kritisch heeft uitgelaten over procedurele verlengingen in het algemeen? Waarom neemt u dit niet mee in uw besluit over de procedurele verlenging van glyfosaat?9
Ik herinner me deze motie en de reactie daarop. Uw Kamer is geïnformeerd over het feit dat de inzet gericht is op het verruimen van de beoordelingscapaciteit van de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten in de Europese Unie, omdat deze bevoegde autoriteiten de wetenschappelijke risicobeoordeling uitvoeren voor de goedkeuring van werkzame stof. Dit kan ertoe leiden dat de noodzaak om over te gaan tot procedurele verlenging van de goedkeuring van werkzame stoffen veel kleiner wordt. EFSA heeft niet de taak om wetenschappelijke risicobeoordelingen uit te voeren. Het aanpassen van Verordening (EG) 1107/2009 om EFSA een extra taak te geven, zou ten koste gaan van de reguliere taken van EFSA (de ontwikkeling van het toetsingskader voor de risicobeoordelaars van lidstaten en de organisatie van een peer review en extra toets op het rapport van de rapporterende lidstaat).(Kamerstuk 21502-32, nr. 1337).
Ik begrijp dat uw Kamer kritisch is op het procedureel verlengen van de goedkeuring van werkzame stoffen. Ik verwijs uw Kamer voor het derde deel van de vraag naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen één voor één en met spoed beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Wolf blijft zorgen voor problemen: ook kalveren en pony's slachtoffer' |
|
Derk Boswijk (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de wolf in aantal toe blijft nemen en nu naast schapen ook steeds vaker grote dieren zoals koeien en paarden aanvalt, die daardoor overlijden of ernstig verminkt raken? Hoe weegt u dit dierenleed ten opzichte van de beschermde status van de wolf?1
Ja, deze ontwikkelingen zijn mij bekend want het aantal wolven en meldingen van door wolven aangevallen dieren wordt door BIJ12 bijgehouden. Het dierenleed vind ik zeer te betreuren. Daarom zet ik, samen met de provincies, in op het goed beschermen van vee en hobbydieren om daarmee het dierenleed te voorkomen. Zowel de beschermde status van de wolf als het voorkomen van dierenleed wegen voor mij zwaar.
Maakt u zich zorgen over de aantallen door de wolf verminkte of doodgebeten dieren, of verlopen deze ontwikkelingen volgens (eerdere) verwachtingen?
Elk gehouden dier dat door de wolf wordt verwond of gedood is te betreuren. Het aantal wolvenaanvallen is in lijn met de toename van het aantal wolven in Nederland. Ik weet ook dat er goed uitvoerbare mogelijkheden zijn om dieren te beschermen tegen aanvallen door wolven, bijvoorbeeld het plaatsen van wolfwerende hekken. In het huidige Interprovinciaal Wolvenplan2 staan deze maatregelen beschreven. Dierhouders kunnen hiervoor gebruik maken van provinciale subsidies. Een goede bescherming tegen aanvallen van de wolf zorgt dat dierenleed beter voorkomen kan worden.
Wat vindt u ervan dat de aanwezigheid van wolven ertoe leidt dat veehouders dieren meer in de stal houden, terwijl de maatschappij de voorkeur heeft voor weidegang en uitloop van dieren?
Met de juiste bescherming van vee, zoals beschreven in het huidige Interprovinciaal Wolvenplan, is het goed mogelijk om vee ook buiten de stallen veilig te laten leven.
Hoe worden de aanvallen op gehouden dieren precies geregistreerd? Worden behalve dodelijke gevallen ook de aantallen door wolven verwonde dieren nauwgezet bijgehouden? Hoe worden later aan verwondingen overleden danwel in verband met verwondingen geëuthanaseerde dieren geregistreerd?
De registratie van de aanvallen vindt plaats door BIJ12 en is openbaar beschikbaar . Het is niet altijd duidelijk of de dood of verwonding is veroorzaakt door een aanval van een wolf. Daarom worden alle verwondingen en overlijden «waarbij wolf als dader niet is uit te sluiten» geregistreerd. Mochten gewonde dieren later alsnog overlijden, of mocht er sprake zijn van geëuthanaseerde dieren, dan worden de cijfers hierop aangepast.
Elke schademelding wordt zo snel als mogelijk bekend gemaakt onder vermelding van datum, locatie en de aantallen en diersoorten die hierbij zijn betrokken. Deze lijst wordt geactualiseerd zodra er nieuwe gegevens bekend zijn. BIJ12 is bezig om dit overzicht te specificeren zodat ook inzicht kan worden gegeven in het aantal gewonde, geëuthanaseerde of vermiste dieren.
Worden dierenartsen in gebieden waar wolven voorkomen proactief betrokken bij monitoring, het opstellen van het interprovinciaal wolvenplan en andere beleidsvorming omtrent het wolvenbeheer?
Bij de consultatie over het te actualiseren Interprovinciaal Wolvenplan en de monitoring van aantal en locatie van wolven worden dierenartsen niet proactief betrokken. Monitoring vindt plaats volgens de afspraken gemaakt in het huidige Interprovinciaal Wolvenplan en Monitoringsplan wolf3. Dierenartsen uit de betrokken gebieden kunnen, net als ieder ander, meldingen doen over de aanwezigheid van wolven. Dierenartsen worden ingeschakeld bij de meldingen van dode en gewonde dieren, bijvoorbeeld om de gewonde dieren te helpen.
Binnen welke termijn worden getroffen dierhouders in de regel tegemoetgekomen voor de geleden schade? Hoe wordt de hoogte van de schadevergoeding bepaald? Gaat dat uitsluitend via de «Richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade» van BIJ12, zoals aangegeven in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Van Campen en Valstar (beiden VVD) in november jongstleden? Houdt deze richtlijn rekening met de actuele marktwaarde en bijvoorbeeld ook met de waarde van bijzondere foklijnen? In hoeverre wordt rekening gehouden met emotionele schade onder dierenhouders die (soms herhaaldelijk) hun dieren verscheurd en verminkt aantreffen en stress ondervinden door vrees voor aanvallen van wolven?2
Het toekennen van een tegemoetkoming in de schade betreft een provinciale bevoegdheid die wordt uitgevoerd door BIJ12. De afhandeling van de tegemoetkoming in de schade vindt inderdaad plaats volgens de «richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade»5. Daarin is ook opgenomen welke schade wordt vergoed. Emotionele schade valt hier niet onder.
BIJ12 streeft ernaar de tegemoetkoming binnen zestien weken na de melding te hebben uitgekeerd. Soms wordt dit streven niet gehaald, bijvoorbeeld omdat er gewacht moet worden tot de dossiervorming compleet is. Denk hierbij aan facturen van de veearts of het destructiebedrijf. Ook voor de hoogte van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van de «richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade». Voor bijzondere foklijnen kan een toeslag op de basisprijs worden gehanteerd. Dit krijgt zijn vorm via een taxatie zoals opgesteld door de onafhankelijke taxateurs.
Hoe duidt u de signalen dat wolven minder schuw lijken te worden en menselijke aanwezigheid minder uit de weg lijken te gaan, in weerwil van wat deskundigen/voorstanders van de wolf hierover hebben gesteld? Wat betekent dit in termen van gevaar voor mensen en door mensen gehouden huisdieren, zoals honden en katten? Sluit u uit dat kinderen of kwetsbaren door wolven kunnen worden aangevallen?3
Er zijn enkele meldingen van wolven die opvallend gedrag vertonen. In veel gevallen is dat niet gevaarlijk. Een incident met een wolf is nooit 100% uit te sluiten, maar we weten van dichtbevolkte gebieden elders in Europa, waar wolven veelvuldig in menselijke omgeving actief zijn, dat de kans op een aanval van de wolf op de mens gelukkig zeer klein is. Het aantal incidenten in onze westerse leefomgeving is blijkens de Factfinding studie7, die vorig jaar is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251), gering. Voor de periode 2002–2020 is in Europa, waar ruim 15.000 wolven leven, zeven keer een bijtincident met mensen vastgesteld. In Nederland is sinds de terugkeer van de wolf geen melding bekend van een aanval op mensen. Het gevaar voor loslopende huisdieren is ook beperkt. Katten zijn geen natuurlijke prooi voor wolven en zullen evenals honden, die door wolven kunnen worden gezien als ongewenste soortgenoot, slechts in uitzonderlijke situaties worden aangevallen.
Desondanks begrijp ik dat de aanwezigheid van wolven angst veroorzaakt bij burgers. Ik wil die gevoelens serieus nemen en daarom samen met de provincies inzetten op meer voorlichting en communicatie over de wolf, zodat burgers weten hoe wolven echt leven. Ik hoop daarmee een deel van de angst weg te kunnen nemen.
Op wiens deskundigheid vaart u bij dergelijke analyses, inschattingen en risicoafwegingen en hoe is daarbij een voldoende mate van feitelijkheid, onafhankelijkheid en zekerheid geborgd?
Wetenschappelijke feiten en kennis worden door mijn ministerie betrokken van universiteiten en wetenschappelijke instanties. Objectiviteit en deskundigheid zijn daarbij gewaarborgd. De risicoafwegingen en daarop gebaseerde beleidsmatige keuzes vormen onderdeel van de politieke en bestuurlijke besluitvorming.
Wat is de staat van instandhouding van de wolf in Nederland op dit moment? Bij welke aantallen en trends zal de staat van instandhouding gunstiger worden beoordeeld dan nu het geval is en op welke termijn acht u dat aannemelijk?
De staat van instandhouding van een soort kent zijn oorsprong in de Europese Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming, waarin de Habitatrichtlijn is geïmplementeerd, geeft aan dat er sprake is van een gunstige staat van instandhouding indien uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven; dat het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden; en dat er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden. De staat van instandhouding van een soort wordt bepaald aan de hand van vier parameters: verspreiding, populatie (waaronder genetische diversiteit), leefgebied en toekomstperspectief. De regel is dat de slechtst scorende parameter bepalend is voor de totaalbeoordeling van de staat van instandhouding. Op dit moment is de populatie wolven in Nederland te klein om van een gunstige staat van instandhouding te kunnen spreken.
Een gunstige staat van instandhouding is niet direct te koppelen aan een exact aantal dieren. Voor de bepaling van de staat van instandhouding wordt veelal uitgegaan van het aantal roedels of koppels. Een roedel kent geen vaste omvang en bestaat uit groep van meer dan twee wolven, meestal ouders met hun jongen van eventueel meerdere generaties. Uit de Factfinding studie blijkt dat dat tenminste 1000 roedels nodig zijn in de Centraal-Europese regio (de regio waartoe Nederland behoort). In die regio bevinden zich momenteel ongeveer 300 roedels, aldus de Factfinding studie.
Momenteel is mijn ministerie in overleg met de Duitse overheid om te komen tot een internationaal wolvenplan. Hierin kan worden afgesproken dat in het kader van de rapportageverplichtingen uit de Habitatrichtlijn vanaf 2025 een gezamenlijke rapportage over de Nederlandse en Duitse wolvenpopulatie gaat plaatsvinden. Door deze populaties als een gezamenlijke grensoverschrijdende groep te behandelen, is er ook sprake van een grotere populatie waarin een gunstige staat van instandhouding eerder kan worden bereikt. De Richtsnoeren van de EU inzake de bescherming van diersoorten van de Habitatrichtlijn8 geven aan dat voor sommige migrerende en grensoverschrijdende soorten het moeilijk kan zijn om binnen lidstaten zelf een gunstige staat van instandhouding te bereiken. Dit betekent dat voor wolvenbeheer uit een grensoverschrijdend managementplan moet blijken wat onder een gunstige staat van instandhouding van de betrokken populatie wordt verstaan.
Omdat de omvang van een populatie afhankelijk is van vele factoren, is het niet mogelijk een termijn te koppelen aan het bereiken van een gunstige staat van instandhouding.
Waarom kiest u ervoor om de wolf ongemoeid zijn gang te laten gaan, terwijl u de jacht op bijvoorbeeld het haas en het konijn verbiedt? Vindt u een gunstige staat van instandhouding van de wolf belangrijker dan andere soorten binnen de Habitatrichtlijn?
Een gunstige staat van instandhouding is voor alle beschermde soorten van belang. Dat is de basis voor zowel de bescherming van de wolf als voor het niet openen van de jacht.
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en is daarmee een strikt beschermde soort. De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in bescherming door het verbieden van tal van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten, waaronder het opzettelijk verstoren. Haas en konijn zijn nationaal beschermde diersoorten conform artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming en vallen niet onder de bescherming van de Habitatrichtlijn. Onder voorwaarden is de jacht op deze soorten mogelijk, zoals in Paragraaf 5 van deze wet is vastgelegd. Ik heb besloten voor het seizoen 2022/2023 de jacht op de haas niet te openen in de provincies die voor de haas een dalende populatietrend tonen, namelijk Groningen, Limburg en Utrecht, en de jacht op het konijn in alle provincies niet te openen, omdat de populatie van het konijn landelijk een sterk dalende trend vertoont.
Is er een beeld bij de vraag hoeveel wolven Nederland maximaal kan verdragen en wanneer dat punt op basis van de huidige populatietrend bij benadering wordt bereikt? Hoe verhoudt zich dat tot gebieden waar de wolf zijn natuurlijk gedrag kan vertonen en waar dat niet kan, naar analogie aan nulstandgebieden die worden gehanteerd voor bijvoorbeeld wilde zwijnen?
Het aantal wolven dat in Nederland kan leven is niet aan te geven. Uit de Factfinding studie komt naar voren dat vooralsnog niet is te bepalen wat de draagkracht van Nederland zal zijn voor wolven. Gezien het ontbreken van een gunstige staat van instandhouding kan er geen sprake zijn van beheer van de wolf zoals dat bij wilde zwijnen in sommige gebieden plaatsvindt, omdat dergelijk beheer de kleine wolvenpopulatie nog verder zou verkleinen.
De termen nulstandsbeleid en nulstandgebieden komen uit een betrekkelijk ver verleden, toen het Rijk in de Nota Jacht en Wildbeheer uit 19919 een beleid t.a.v. wilde zwijnen heeft geformuleerd. Daarbij werden twee leefgebieden (De Veluwe en de Meinweg) aangewezen en daarbuiten zou een nulstandbeleid worden gehanteerd. Deze twee gebieden kennen grote zwijnenpopulaties en de staat van instandhouding van het wilde zwijn gunstig is. De begrippen nulstandsbeleid of nulstandgebied zoals die nu door veel provincies als term gehanteerd worden, zijn vaak neergelegd in een provinciale nota en het faunabeheerplan. Provincies geven verschillende invullingen aan deze termen, variërend van streven om de populaties buiten de leefgebieden te reduceren ("richting nul") tot een nulschadebeleid.
Kunt u exact aangeven hoe de rollen en verantwoordelijkheden zijn verdeeld onder de verschillende overheidslagen met betrekking tot het wolvenbeheer? Bent u ervan op de hoogte dat provincies het Rijk oproepen om actie te ondernemen? Wat vindt u hiervan en bent u hiertoe bereid?4
Zoals ik in antwoord op vraag 11 heb aangegeven, is beheer van wolven niet toegestaan omdat er geen sprake is van een gunstige staat van instandhouding van de wolf. Provincies zijn bevoegd voor het uitvoeren van het nationale beleid rond de wolf. De Wet natuurbescherming biedt hiervoor de kaders. Mijn ministerie voert het internationale wolvenbeleid uit en rapporteert hierover richting de EU. De signalen uit de provincies zijn mij bekend. Mijn ministerie werkt goed samen met de provincies, is actief betrokken bij de IPO-wolvenwerkgroep en heeft ook daarbuiten regelmatig contact met diverse provincies. Ik ben altijd bereid verder overleg te voeren met provincies om te bezien welke stappen we gezamenlijk kunnen zetten in het wolvenbeleid. Daarbij wil ik graag met elkaar bezien of we echt al genoeg hebben gedaan om te komen tot effectieve beschermingsmaatregelen voor gehouden dieren. In dat verband heb ik onlangs contact gehad met de gedeputeerde van de provincie Drenthe om de zorgen die daar leven te bespreken en ook samen na te denken over hoe we door goede, effectieve preventie kunnen voorkomen dat dieren worden gedood of verwond.
Wat voor advies geeft u aan zowel hobbymatige als bedrijfsmatige dierenhouders om schade door de wolf te voorkomen, aangezien hoge hekwerken niet voldoende effectief blijken? Heeft u in beeld wat de huidige stand van zaken is ten aanzien van het beschikbaar stellen van subsidieregelingen voor provincies, zoals benoemd in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Van Campen en Valstar in november jongstleden? Bent u thans van mening dat het inzetten van preventieve maatregelen, het geven van informatie en voorlichtingsactiviteiten, het ter beschikking stellen van zogenoemde noodrasters en de inzet van wolvenconsulenten en preventieteams nog voldoende zijn ter bescherming tegen aanvallen van de wolf?5
In het huidige Interprovinciaal Wolvenplan staan de preventieve maatregelen beschreven die dierhouders kunnen nemen om hun dieren te beschermen, het gaat dan om meer dan alleen hoge hekwerken, bijvoorbeeld pilots met kuddebeschermingshonden, het ter beschikking stellen van noodrasters, de inzet van wolvenconsulenten en actieve voorlichting. Deze maatregelen acht ik thans afdoende om te zorgen dat schade door mogelijke aanvallen van wolven zoveel mogelijk wordt beperkt.
In hoeverre worden andere in het wild levende soorten belemmerd door rasters en hekwerken ter preventie van de wolf? Kunnen bijvoorbeeld reeën, dassen en hazen het afgezette terrein wel ongehinderd betreden of wordt hun leefgebied hierdoor beperkt? Indien het leefgebied van andere in het wild levende soorten dan de wolf wordt beperkt door dit soort afzettingen, welke gevolgen kan dat hebben voor de staat van instandhouding van die soorten?
Het plaatsen van wolfwerende maatregelen betreft het heel gericht afperken van particuliere gebieden waar vee en hobbydieren worden gehouden. Bij het op deze manier toepassen van wolfwerende maatregelen zal er naar verwachting genoeg ruimte overblijven voor ander dieren om zich vrijelijk in de natuur te bewegen.
Wat zijn de risico’s rond hybridisatie van wolven en honden (in Nederland)?
Er is in Nederland nog nooit een hybride wolf aangetroffen. Ook in Duitsland zijn er in de afgelopen 20 jaar slechts twee gevallen van hybridisatie bekend. De Factfinding studie geeft aan dat uit recente genetische studies blijkt dat hybridisatie in de alpiene, Centraal-Europese en Scandinavische populaties zeer zeldzaam is (minder dan 1% van de onderzochte gevallen). Nederland kent bovendien geen loslopende zwerfhonden. Het risico op langdurig innig contact tussen wolf en hond is daardoor zeer klein. Ik acht de kans op hybridisatie hiermee verwaarloosbaar.
In welke Europese lidstaten vindt gereguleerd afschot van wolven plaats? Wat is daarvoor de juridische grondslag, naast uitzondering op het Verdrag van Bern danwel Habitatrichtlijn? Welke belangenafwegingen zijn daarbij gemaakt en doorslaggevend geweest? Betreft dat nationale en/of decentrale besluitvorming in die landen en hoe verhouden die zich tot de Europese kaders?
Alle EU-lidstaten zijn voor het toepassen van gereguleerd afschot van wolven gebonden aan de kaders die worden gesteld door de Habitatrichtlijn. Voor Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije en delen van Griekenland, Finland en Spanje geldt echter dat de soort is genoemd in bijlage V van de Habitatrichtlijn. Voor soorten van Bijlage V kunnen de lidstaten, indien nodig, maatregelen treffen om te zorgen dat het aan de natuur onttrekken en de exploitatie van deze soorten niet ten koste gaat van hun behoud.
Dit betreft lidstaten met grote populaties wolven die in een gunstige staat van instandhouding verkeren en waarbij het beheer geen afbreuk doet aan deze gunstige staat van instandhouding.
Ook het Verdrag van Bern biedt kaders voor de bescherming van wolven. Lidstaten voor wie het verdrag uitzonderingssituaties kent op de beginselverplichting van bescherming (bijvoorbeeld in de vorm van beheer), zijn Spanje, Litouwen, Bulgarije, Tsjechië, Finland, Letland, Polen, Slowakije en Slovenië. De vorm waarin per lidstaat invulling wordt gegeven aan het beheer van wolven varieert evenals de afwegingen die per lidstaat of deel daarvan zijn gemaakt. Voor een uitgebreide juridische analyse van de bescherming van de wolf in verschillende Europese landen verwijs ik u naar de studie die in 2021 is uitgevoerd12.
Bent u bereid om, in lijn met andere lidstaten, in het algemeen meer ruimte te bieden voor het verjagen en doden van probleemwolven en de juridische mogelijkheden hiertoe maximaal te benutten en provincies daarbij te faciliteren? Zo ja, op welke manier?
Het verjagen en zo nodig doden van probleemwolven is onder de geldende regelgeving al mogelijk. Artikel 16 van de Habitatrichtlijn geeft aan dat ter voorkoming van ernstige schade aan veehouderijen doden is toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat het doden geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van
instandhouding te laten voortbestaan. Binnen deze juridische kaders zijn de provincies bevoegd het beleid rond de wolf uit te voeren en indien nodig een ontheffing voor ingrijpen bij probleemwolven af te geven. Daarbij wordt door provincies als uitgangspunt gehanteerd dat sprake is van een probleemwolf indien een dier meermaals goed beschermd vee heeft aangevallen. Ook kan er sprake zijn van een probleemwolf indien een wolf agressief reageert op mensen of wanneer een wolf actief en bewust meermaals mensen binnen 30 meter benadert en het afleren hiervan niet wekt of praktisch niet uitvoerbaar is.
Richtlijnen ter verdere uitwerking van het omgaan met probleemwolven zullen worden opgenomen in het geactualiseerde Interprovinciaal Wolvenplan dat naar verwachting van de provincies in het voorjaar van 2023 gereed zal zijn.
Vindt u het terecht dat in bepaalde EU-lidstaten (bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk, Zweden, Finland, Slowakije en Griekenland) blijkbaar uitzonderingen gelden op de betreffende regels onder het Verdrag van Bern en de Habitatrichtlijn waarbij in elk voorkomend geval op basis van maatwerk aan drie cumulatieve criteria moet worden voldaan, namelijk: 1) er moet sprake zijn van een in het Verdrag van Bern danwel in de Habitatrichtlijn genoemd doel, bijvoorbeeld onderzoek, openbare veiligheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee; 2) bevredigende alternatieven voor het beoogde ingrijpen ontbreken; en 3) het ingrijpen staat niet in de weg aan het bereiken van een goede staat van instandhouding?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 16 heb aangegeven, zijn alle lidstaten gebonden aan de Habitatrichtlijn. Maar doordat de staat van instandhouding varieert, zijn er verschillen mogelijk in de mate waarin kan worden ingegrepen op de beschermingsstatus van de wolf.
Kunt u onderbouwen waarom die uitzondering niet voor Nederland zou gelden, op basis van de drie cumulatieve criteria?
In Nederland is geen sprake van een bestaande stabiele wolvenpopulatie en van een gunstige staat van instandhouding van die populatie. Ten tijde van het opstellen en ondertekenen van de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern kwam de wolf in Nederland niet meer voor. Er was derhalve geen reden om een uitzondering voor het beheer van een niet aanwezig soort te bepleiten. Pas wanneer ook in Nederland sprake is van een gunstige staat van instandhouding van de wolf kan sprake zijn van een mogelijke uitzondering.
Waarom is sprake van vertraging van het internationaal wolvenplan, terwijl juist versnelling nodig is?
Het internationaal wolvenplan betreft vooralsnog een samenwerking met de Duitse overheid. Mijn ministerie werkt aan het opstellen hiervan en het streven is om dit eind 2023 gerealiseerd te hebben. Er is geen sprake van een vertraging bij het tot stand komen van dit internationale wolvenplan. Aanvullend hieraan zoeken we naar aansluiting van België, Luxemburg en Denemarken bij dit plan, om met deze landen gezamenlijk over de populatie in de noordelijke Atlantische biogeografische regio te kunnen rapporteren aan de EU.
Is het denkbaar dat in Nederland op een bepaald moment tot beheersmaatregelen moet worden overgegaan, zoals dat ook voor een min of meer vergelijkbare beschermde soort als de bever is gebeurd? Zo nee, waarom sluit u dat uit? Zo ja, bij welke ontwikkelingen en in wat voor situatie acht u dat denkbaar? Gaat u daar in eerste instantie over of zijn dat de provincies, of is dat een combinatie van beide? Zijn hiervoor wetswijzigingen noodzakelijk? Kunt u een en ander toelichten?
Beheersmaatregelen zijn in principe ook in Nederland niet uit te sluiten. Hierbij moet worden voldaan aan de voorwaarden uit de Habitatrichtlijn, zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 16. Een daarvan is de voorwaarde dat door beheer de ontwikkeling naar een gunstige staat van instandhouding niet in gevaar mag komen. Dit is in Nederland voor de wolf vooralsnog niet op korte termijn te verwachten. De staat van instandhouding wordt op landelijk niveau bepaald. In het geval van een internationaal wolvenplan kan de staat van instandhouding op een grensoverschrijdende manier worden bepaald. Vooralsnog zal elke in Nederland gedode wolf de ontwikkeling naar de gunstige staat van instandhouding vertragen. Een tweede voorwaarde waaraan moet worden voldaan alvorens tot beheer over te kunnen gaan is dat eerst andere bevredigende oplossingen moeten worden benut. Dus ook bij beheer is het goed beschermen van vee noodzakelijk.
Wanneer aan de in de Habitatrichtlijn vastgelegde voorwaarden voor beheer van wolven wordt voldaan, kunnen de provincies gebruik maken van hun bevoegdheid om ontheffingen voor beheer af te geven.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om gebieden aan te wijzen waar de wolf wel en niet past en beheersmaatregelen hierop af te stemmen?6
De wolf is een diersoort die in Nederland thuishoort en zich van nature weer in ons land heeft gevestigd. Uit de in antwoord 16 genoemde juridische analyse komt naar voren dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bepaald dat het natuurlijk verspreidingsgebied waarbinnen de wolf moet worden beschermd, ruim moet worden uitgelegd. Dit omvat de geografische ruimte waar de betrokken soort zich van nature ophoudt of verspreidt, ook als dat door de mens bewoonde gebieden betreft. Met andere woorden, op dit moment moet het verspreidingsgebied van de wolf zo groot zijn als door de soort zelf bepaald. Mede gezien het ontbreken van een gunstige staat van instandhouding, zijn beheer van de wolf en het aanwijzen van toegestane leefgebieden vooralsnog niet aan de orde.
Herkent u het beeld dat het huidige debat over de wolf sterk is gepolariseerd en wordt beheerst door uitgesproken ideologische voorstanders enerzijds en gedupeerden die met de feitelijke schade worden geconfronteerd anderzijds? Ondersteunt u op enigerlei wijze initiatieven, zoals dat van International Fund for Animal Welfare (IFAW) en de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV) om tot een meer genuanceerde dialoog over samenleven met en beheersbaarheid van wolven te komen?7, 8
Ja, ik herken dit beeld en bevind mij, samen met de provincies, in de uitdagende positie om hier een gebalanceerd beleid op te maken, rekening houdend met de duidelijke Europese en nationale wettelijke kaders waarbinnen we opereren, welke kaders goede bescherming van de wolf verlangen, en ook met de gevoelens die leven bij diegenen die schade of angst ondervinden door de wolf. Daarom sta ik positief tegenover het initiatief om te komen tot een maatschappelijke dialoog over de wolf in Nederland. In een zo gepolariseerd debat komen we allen samen en stapje voor stapje tot een gedragen weg voorwaarts.
Kunt u deze vragen bij voorkeur binnen gebruikelijke termijn, maar in ieder geval voor het commissiedebat Natuur op 8 november 2022 beantwoorden?
Ja.
Het uitsteken van ogen bij levende vrouwelijke garnalen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering van Keuringsdienst van waarde over de kweekgarnaal?1
Ja.
Wat was uw reactie op de beelden waarop te zien is dat bij levende vrouwelijke garnalen een oog wordt uitgestoken om de reproductie te stimuleren?
Dit is geen aangenaam beeld.
Klopt het dat garnalen met uitgestoken ogen gedesoriënteerd raken en ernstig leed van de ingreep ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Het afsnijden van een oogsteeltje bij vrouwelijke garnalen heeft consequenties voor het biologisch functioneren van deze dieren. Het zou kunnen dat deze ingreep het dieptezicht en oriëntatie-vermogen van de dieren beperkt. In die zin ondervinden garnalen dus nadeel van de betreffende ingreep. Over eventuele bijkomende consequenties van deze ingreep is nog weinig bekend.
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat kreeftachtigen (crustaceae), waar garnalen onder vallen, bewustzijn hebben en pijn kunnen voelen, zoals het rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de «Risico’s voor mens, dier en natuur in de visketen» stelt? Zo nee, waarom niet?2
Het onderzoek naar en de kennis over het welzijnsvermogen en de pijnbeleving bij schaaldieren (crustaceae) is nog beperkt. Er zijn aanwijzingen dat bepaalde schaaldieren een vorm van bewustzijn hebben en pijn kunnen ervaren, al is de wetenschappelijke onderbouwing hiervoor nog beperkt. Specifiek voor garnalen is deze kennis ook nog niet beschikbaar. Hier wordt ook in het rapport van de NVWA aan gerefereerd.
Deelt u de mening dat het uitsteken van de ogen van levende garnalen een buitengewoon barbaarse en dieronvriendelijke praktijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze praktijk te stoppen?
De emotie van het zien van deze praktijk deel ik. Het afknippen van oogsteeltjes speelt zich af in aquacultuurinstellingen waar garnalen voor consumptie worden gekweekt. In Nederland worden geen garnalen voor consumptie gekweekt. Ik ga daarom op dit moment geen stappen ondernemen om deze techniek te stoppen.
Klopt het dat garnalen minder lang leven als gevolg van het wegbranden of het uitsteken van het oogsteeltje dat de hormonen regelt?
Deze informatie is mij niet bekend. De wetenschappelijke kennis over de consequenties van deze praktijk bij vrouwelijke garnalen is namelijk nog summier.
Hoe is dierenwelzijn, en met name het wetenschappelijke inzicht dat aantoont dat kreeftachtigen bewustzijn hebben en pijn kunnen voelen, meegenomen in de Mededeling Strategische richtsnoeren EU-aquacultuur? Indien deze inzichten niet zijn meegenomen, bent u bereid om in Europa te pleiten voor het recht doen aan deze inzichten? Zo nee, waarom niet?3
De Mededeling Strategische richtsnoeren EU-aquacultuur biedt een gemeenschappelijke visie voor de verdere ontwikkeling van de aquacultuursector in de EU voor de periode 2021–2030. Dierenwelzijn is één van de onderwerpen die hierin centraal staat. In deze mededeling wordt onder meer benoemd dat in EU-verband gemeenschappelijke, gevalideerde, soort-specifieke en auditeerbare indicatoren voor het welzijn van aquacultuurdieren moeten worden vastgesteld. De Commissie heeft in dit verband bij de EFSA (European Food and Safety Authority) onderzoeksopdrachten uitgezet betreffende het welzijn van verschillende waterdieren, waaronder schaaldieren. Nederland steunt de inzet tot de uitbreiding van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving met soort-specifieke voorschriften. U bent hierover op 5 januari jl. geïnformeerd per Kamerbrief (Kamerstukken 21501-32 nr. 1366).
Bent u het ermee eens dat het wegknippen of wegbranden van het oogsteeltje van de moedergarnaal moet worden gestopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te bewerkstellingen?
In Nederland worden geen oogsteeltjes van vrouwelijke garnalen afgeknipt. Ik zal daarom voor nu geen verdere stappen ondernemen. Wel blijf ik mij in Europa inzetten op meer kennis over het welzijn van schaaldieren.
Het gebrek aan handhaving bij de paardenmarkt in Heeten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zijn paardenmarkten nog van deze tijd? Zolang veulens worden geboren, zal er handel zijn»?1
Ja.
Zijn er door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) misstanden geconstateerd op de paardenmarkt in Heeten? Zo ja, welke?
Er is eenmaal geconstateerd dat er enigszins hardhandig aan een ezel getrokken en geduwd werd. De aanwezige inspecteur heeft de betrokkenen hierop aangesproken en een mondelinge waarschuwing gegeven.
Wat vindt u ervan dat niet alle paarden en pony’s op de markt toegang hadden tot water, hooi of ander eten?
Ik vind het belangrijk dat organisaties de verantwoordelijkheid nemen om te zorgen dat er voldoende water en voer beschikbaar is.
Op de markt waren voer/hooi en water beschikbaar. Dit kon door de houders worden afgehaald op een centraal punt waar ook emmers beschikbaar waren.
Houders van paarden en de marktorganisatie hebben een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om garanderen van dierenwelzijn. Volgens het besluit houders van dieren moeten de houders ervoor zorgen dat het paard een toereikende hoeveelheid gezond en geschikt voer krijgt toegediend. Tevens moet de houder ervoor zorgen dat het dier toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen.
Klopt het dat de herkomst, bestemming en chipnummers van de op deze paardenmarkt verhandelde paarden niet zijn bijgehouden en dat hiermee niet is voldaan aan de registratieverplichting?
Er is door de inspecteur van de NVWA geconstateerd dat niet is voldaan aan de documentatieverplichting. Bij de marktorganisatie bestond onduidelijkheid over de documentatieverplichting als paarden korter dan 24 uur op een locatie aanwezig zijn. De onduidelijkheid is ontstaan doordat er eerder dit jaar een vakbericht vanuit de NVWA is uitgegaan waarin abusievelijk niet de juiste informatie was gegeven. Inmiddels is via de website van de NVWA en via overleg met de grote paardenmarkten de juiste actuele informatie verstrekt.2 De documentatieverplichting is onverkort van toepassing bij elke verblijfsduur op een inrichting.
Kunt u bevestigen dat hierdoor niet kan worden gecontroleerd of paarden minstens 48 uur op een locatie in Nederland zijn gestald alvorens ze op internationaal transport worden gezet, zoals is vereist via de Europese diergezondheidsverordening?2
Er vindt geen certificering van paard(achtigen) voor internationaal transport vanaf een paardenmarkt meer plaats, aangezien een paardenmarkt niet aan de gestelde eisen voor een verzamelcentrum kan voldoen.
De termijn voor opnemen van een paardachtige in de documentatie van de markt, is drie werkdagen. De documentatie van een markt is daarmee niet bruikbaar om de termijn van 48 uur vast te stellen.
Kunt u bevestigen dat door deze gebrekkige registratie niet kan worden gecontroleerd of de paarden op de markt direct afkomstig zijn uit het buitenland zonder aan de vereiste stallingsplicht van 48 uur te voldoen?
Nee. Paardachtigen die worden ingevoerd vanuit het buitenland, dienen na aankomst 48 uur op het bestemmingsadres te verblijven. Aangezien paardachtigen geen 48 uur op een paardenmarkt aanwezig zijn, kan een paardenmarkt niet als bestemming op een import-certificaat worden opgenomen. Paardachtigen mogen om voornoemde reden niet rechtstreeks vanuit het buitenland op een markt worden aangevoerd. De manier waarop de registratie van de paardachtigen door een markt wordt uitgevoerd, is om die reden niet relevant.
Kunt u bevestigen dat door de gebrekkige registratie niet kan worden gecontroleerd of paarden mogelijk illegaal zijn verhandeld?
Nee. Rechtstreekse import of export op een markt is niet toegestaan. De mate van nauwkeurigheid van de gevoerde administratie door de markt, speelt daarbij geen rol.
Is er door de inspecteur van de NVWA handhavend opgetreden op deze paardenmarkt? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de documentatie is niet handhavend opgetreden omdat eerder dit jaar een vakbericht vanuit de NVWA is uitgegaan waarin abusievelijk niet de juiste informatie was gegeven over de verplichting. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Is het bekend of op paardenmarkten vaker niet wordt voldaan aan de registratieverplichting? Zo nee, hoe kan het dat deze informatie niet bekend is?
De paardenmarkten die dit jaar reeds hebben plaatsgevonden, zijn door de NVWA gecontroleerd. De onderzoeken naar het voldoen aan de documentatieverplichtingen op deze markten zijn op dit moment nog niet afgerond. De NVWA heeft gesprekken met organisatoren van paardenmarkten gevoerd en de regelgeving toegelicht. De organisatoren van de kleinere markt in Heeten waren overigens niet bij deze gesprekken aanwezig. Ook is de informatie gedeeld op de website van de NVWA.
Is het gebruikelijk dat wanneer er niet wordt voldaan aan de registratieverplichting, de NVWA in gesprek gaat met de organisatie, in plaats van het uitschrijven van een proces-verbaal?
Nee, zie voor deze specifieke situatie mijn antwoord bij vraag 4.
De recente stalbrand in Assen en de kabinetsaanpak om stalbranden te voorkomen. |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «28.500 kippen dood bij uitslaande brand in schuur vlakbij TT Circuit in Assen»?1
Ja.
Wat ging er door u heen toen u vernam dat bij deze stalbrand 28.500 kippen levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook?
Iedere stalbrand is er één te veel en is verschrikkelijk, in de eerste plaats voor de dieren en ook voor alle betrokkenen. Elke stalbrand onderstreept weer de noodzaak tot het nemen van maatregelen om stalbranden en dierlijke slachtoffers te verminderen.
Wat is er gebeurd met de 15.000 kippen die zijn «gered» door de brandweer en de stalbrand hebben overleefd?
De 15.000 kippen die door de brandweer zijn gered, bevonden zich in een andere stal dan daar waar de brand uitbrak. Deze kippen leven nog.
Welke brandpreventieve maatregelen zijn er tot nu toe genomen in stallen waarin dieren worden gehouden? Waren voor deze specifieke stal ook maatregelen genomen?
Voor alle stallen geldt dat voldaan moet worden aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit 2012. De keuze in brandpreventieve maatregelen varieert per stal en is onder andere afhankelijk van het jaartal, waarin de vergunning voor de stal is aangevraagd. In het Bouwbesluit 2012 is per 1 april 2014 opgenomen dat bij de nieuw- en verbouw van stallen materialen, zoals isolatiemateriaal, minimaal moeten voldoen aan brandklasse B, en dat bij nieuwbouw technische ruimten gecompartimenteerd moeten zijn met (60 minuten) brandwerend materiaal. Voor 1 april 2014 golden er algemene brandveiligheidseisen aan alle gebouwen, waaronder stallen. Daarnaast hangt de keuze voor brandpreventieve maatregelen af van aanvullende verzekeringseisen voor brandveiligheid die verzekeraars stellen bij nieuwbouw en verbouw van stallen. Voor de betreffende veehouderijlocatie is toestemming verleend om een brandcompartiment van bijna 3.200 vierkante meter te bouwen met een dierenverblijf van 2.500 vierkante meter.
Bestond de stal uit meerdere brandcompartimenten, zoals wordt geadviseerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Hoeveel dieren bevonden zich per brandcompartiment?2
Nee. De twee stallen vormden gezamenlijk één brandcompartiment. In de afgebrande stal bevonden zich 28.500 kippen. Deze hebben het helaas niet overleefd. In de stal die is behouden bevonden zich 15.000 kippen. Deze kippen leven nog.
Hoeveel dieren worden gemiddeld per brandcompartiment in Nederland gehouden?
Dit is afhankelijk van de grootte van het brandcompartiment. Een stal kan uit één groot compartiment bestaan of bestaan uit meerdere compartimenten. Op basis van het Bouwbesluit 2012 wordt bepaald hoe groot het brandcompartiment mag zijn. Daarnaast gelden oppervlaktenormen voor de verschillende diersoorten op basis van EU-regelgeving en/of de Wet dieren. Dit tezamen bepaalt het aantal dieren per brandcompartiment.
Welke technische installaties met risico’s voor de brandveiligheid bevonden zich in en rondom de stal?
Voor zover bekend zijn er in en rondom deze stal geen technische installaties aangebracht met extra risico’s voor de brandveiligheid.
Hoe heeft u de aanpak van stalbranden concreet verbeterd sinds de publicatie van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in maart 2021, waarin wordt geconcludeerd dat het kabinet onvoldoende heeft gedaan om stalbranden tegen te gaan?
In de brief aan de Kamer van 8 oktober 20213 is de aangescherpte aanpak van stalbranden gebaseerd op het rapport van de OvV beschreven. Voor de voortgang van deze aanpak verwijs ik u naar de Kamerbrief die mijn voorganger heeft gestuurd op 6 juli 20224.
Wanneer gaat u de aangekondigde regelgeving op het gebied van de brandcompartimentering van de technische ruimte(s) voor bestaande stallen, verplichte jaarlijkse keuring en verplichte drie- of vijfjaarlijkse elektra- en zonnestroominstallatiekeuring naar de Kamer sturen?
Momenteel wordt deze regelgeving opgesteld. Ik ben voornemens om de ontwerp algemene maatregel van bestuur eind dit jaar in procedure te brengen. Dit betekent dat het ontwerp naar verwachting in het tweede kwartaal van 2023 aan uw Kamer kan worden voorgelegd middels de voorhangprocedure.
Heeft u de wijziging van de Wet dieren, waar het amendement van het lid Vestering over een grondslag voor het stellen van brandveiligheidsregels in is opgenomen, inmiddels ondertekend?3
Nee, nog niet. Voor nadere toelichting verwijs ik naar de verzamelbrief Dierenwelzijn van 9 november jl. (kenmerk 2022D46243) en de brief over dierwaardige veehouderij van 4 november jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1265).
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de 645.000 geiten in de Nederlandse geitenhouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment bijna 645.000 geiten opgesloten zitten in Nederlandse stallen?1
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Is het u opgevallen dat geiten in Nederland vaak met duizenden soortgenoten op elkaar gepropt opgesloten zitten in dichte stallen, zonder de mogelijkheid om te klimmen of klauteren?
Geitenstallen moeten voldoen aan de wettelijke vereisten. Hierop wordt gecontroleerd door de NVWA. Melkgeitenhouders die melk leveren aan een bij de Nederlandse Geiten Zuivel Organisatie (NGZO) aangesloten melkverwerker zijn daarnaast gehouden aan de eisen uit het ketenkwaliteitssysteem KwaliGeit, waaronder eisen aan inrichting van de huisvesting. Het bieden van de mogelijkheid tot klimmen en klauteren is geen wettelijke eis en ook geen eis vanuit KwaliGeit. Momenteel wordt in opdracht van mijn ministerie onderzoek uitgevoerd naar een duurzame melkgeitenstal voor de toekomst, waarbij de behoefte van het dier een belangrijke rol speelt. Ook in het kader van het Convenant dierwaardige veehouderij wordt hier volop aandacht aan gegeven.
Wat dacht u toen u hoorde dat jaarlijks 219.000 geiten worden geslacht in de Nederlandse slachthuizen?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat er al jaren steeds meer geiten worden gefokt en gebruikt voor de productie van geitenkaas en -zuivel, terwijl de geitenbokjes steeds meer lijken te worden gezien als «waardeloos» bijproduct, aangezien de geiten geen melk produceren zonder eerst te moeten bevallen van een lammetje, waardoor vorig jaar nog 1.829 geitenlammetjes binnen zeven dagen na hun geboorte werden afgevoerd naar het slachthuis?
Door een groeiende vraag naar geitenzuivel is het aantal melkgeiten in de afgelopen twintig jaar fors gestegen. Met deze groei is ook het aantal geitenbokjes dat jaarlijks geboren wordt toegenomen. Begin 2017 kwamen beelden en berichten naar buiten over slechte verzorging van en hoge sterftecijfers onder geitenbokjes. Sindsdien werkt de sector, in nauwe afstemming met mijn ministerie, aan structurele verbetering van de gezondheid en het welzijn van geitenbokjes. Daarnaast wordt door middel van duurmelken het aantal lammeren beperkt. Vanaf 1 januari 2023 zijn melkgeitenhouders verplicht om minimaal een bepaald percentage van de geboren bokjes in een kalenderjaar groot te (laten) brengen totdat ze geschikt zijn voor humane consumptie (tot een leeftijd van minimaal 14 dagen). In 2023 bedraagt dit minimale percentage 25%, in 2024 groeit dit door naar minimaal 50% en vanaf 2025 moeten alle bokjes op deze wijze grootgebracht worden. Deze verplichting wordt opgenomen in het ketenkwaliteitssysteem KwaliGeit en geldt daarmee voor iedere melkgeitenhouder die melk levert aan een bij de Nederlandse Geiten Zuivel Organisatie (NGZO) aangesloten melkverwerker. Ik zal de sector blijven aansporen om de gezondheid en het welzijn van alle geiten – niet alleen de bokjes – te verbeteren.
Zou u het gemiddelde geitenbedrijf met 1.200 geiten nog een boerderij noemen of een industrie?
Ik zou een bedrijf van een dergelijke omvang een groot veehouderijbedrijf noemen. Ongeacht de omvang van het bedrijf dient de houder goed voor zijn dieren te zorgen en zich te houden aan de voor het bedrijf relevante wetgeving
Wist u dat geiten intelligente dieren zijn, met een goed langetermijngeheugen en niet alleen onderling, maar ook met andere diersoorten communiceren?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van geiten. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) in de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat geiten, als ze mochten kiezen, zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij?
Geiten zullen een stal en houderij prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin u expliciet de verantwoordelijkheid draagt voor dierenwelzijn en diergezondheid?
Naast het (NVWA-)toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens de wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
De toekomst van de eendenhouderij in Nederland |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat er zondag wéér een uitbraak van het vogelgriepvirus is ontdekt bij een bedrijf met 8.500 eenden?1
Ja, dit heb ik gezien.
Is het u opgevallen dat in minder dan een jaar tijd al vijftien keer vogelgriep is uitgebroken bij bedrijven die eenden gebruiken voor de productie van eendenvlees, waarbij in totaal 390.400 eenden zijn vergast?
Ja. Sinds oktober 2021 zijn er 15 commerciële eendenhouderijen besmet geraakt, 30% van de eendenbedrijven.
Heeft u gezien dat bij één van deze bedrijven -in Hierden- in vier maanden tijd twee keer vogelgriep is uitgebroken, waarbij in februari 55.000 dieren zijn vergast, waarna de stal opnieuw is gevuld en in juni nog eens 100.000 dieren zijn vergast?2
Ja, ik heb dit bericht gezien.
Wat vindt u ervan dat het vergassen van 390.400 eenden in minder dan één jaar tijd neerkomt op bijna 62 procent van het totaal aantal eenden dat in de Nederlandse pluimvee-industrie wordt gehouden?
Een percentage is niet te geven omdat het aantal eenden op de bedrijven fluctueert door onder andere afvoer naar de slacht. Het vergelijken van aantallen op enig moment geeft dus geen accuraat beeld van het percentage gedode dieren ten gevolge van een besmetting met vogelgriep. In totaal zijn 41 bedrijven met vleeseenden actief. Daarvan zijn, sinds oktober 2021, vijftien bedrijven besmet geraakt.
Wat dacht u toen u hoorde dat de vogelgriepexpert bij Wageningen Bioveterinary Research, Nancy Beerens, stelde dat de Gelderse vallei dit jaar aan een ramp is ontsnapt toen het virus van stal naar stal leek te springen, omdat een uitbraak moeilijk te stoppen is als verspreiding van bedrijf naar bedrijf eenmaal op gang komt?3
De zorgen die mevrouw Beerens daar uit zijn mijns inziens terecht. Een uitbraak in een pluimveedicht gebied zoals de Gelderse vallei is heel zorgelijk. In 2003 hebben we gezien hoe dat uit de hand kan lopen. Ook dit jaar raakte meerdere bedrijven besmet in de Gelderse vallei, gelukkig bleef het aantal besmette bedrijven in vergelijking met de uitbraak in 2003 beperkt.
Herinnert u zich dat u stelde dat u alles doet wat in uw vermogen ligt «om vogelgriep te voorkomen en te bestrijden, zolang als dat nodig is»? Staat u hier nog steeds achter?4
Ik weet dat mijn voorganger deze uitspraak heeft gedaan en daar sta ik achter. Daarom werk ik aan een intensiveringsplan voor vogelgriep, zoals ook met u besproken tijdens het debat op 13 oktober jl.
Erkent u dat voor de transitie naar een «dierwaardige veehouderij in balans met de volksgezondheid» die is aangekondigd in het coalitieakkoord, landelijke kaders nodig zijn om te bepalen wat «dierwaardig» is en wat met het oog op de volksgezondheid wenselijk is?
In de RDA zienswijze dierwaardige veehouderij5 zijn de zes leidende principes voor een dierwaardige veehouderij beschreven. Dit betrek ik als kader bij mijn inzet naar een dierwaardige veehouderij. Als het gaat om toepassing in de praktijk kunnen zich afhankelijk van de specifieke situatie lokale verschillen voordoen.
Erkent u dat het daarbij aan de landelijke overheid is om af te wegen voor welke sectoren ruimte is in Nederland en voor welke sectoren niet?
In het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en de gebiedsprogramma’s zal moet blijken welke (agrarische) activiteiten op welke plek kunnen plaatsen en wat de mogelijkheden zijn voor verschillende vormen van landbouw. Naast de opgaven in het gebied is dit ook afhankelijk van de persoonlijke voorkeuren van de betreffende boer. In november wordt de Tweede Kamer verder geïnformeerd over het NPLG. Ook volgt dan een brief over de toekomst van de landbouw met een verdere uitwerking van het coalitieakkoord en het rapport van de heer Remkes.
Erkent u dat de eendenhouderij op dit moment op geen enkele manier «dierwaardig» is, aangezien de dieren permanent moeten leven in dichte stallen zonder zwemwater en voorafgaand aan de slacht bij bewustzijn ondersteboven aan een poot worden opgehangen en door een elektrisch waterbad worden gehaald waarvan bekend is dat een aanzienlijk deel van de dieren niet voldoende wordt bedwelmd?
Ook voor eenden vind ik dierwaardigheid conform de 6 leidende principes van de RDA van belang. Uiteraard zijn er, net als voor andere sectoren, uitdagingen ten aanzien van het verbeteren van dierwaardigheid. Hierin worden door de sector stappen gezet. Zoals aan uw Kamer gemeld op 14 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1255) heeft de sector recent het Plan van Aanpak Poetswater afgerond, met als doel om poetswater beschikbaar te maken in alle eendenhouderijen in Nederland, wat ten goede komt aan het uiten van het natuurlijke gedrag van eenden.
Voor wat betreft de opmerking op de slachtmethode geldt dat zowel het levend aanhangen als het bedwelmen met de waterbadmethode zijn toegestaan volgens de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het doden (Verordening (EG) nr. 1099/2009). Voor het gebruik van het waterbad als bedwelmingsmethode zijn in de Verordening specifieke voorschriften vastgelegd. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op het naleven van deze voorschriften tijdens de slacht. Een verbod op een bepaalde fixatiemethode of toepassing van een dodingsmethode kan alleen in Europees verband worden bereikt. Nederland steunt de noodzaak voor verbetering en actualisering van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving en een uitbreiding naar meer diersoort specifieke voorschriften. Hiervoor blijf ik mij op Europees niveau inzetten.
Erkent u dat de eendenhouderij een gevaar kan zijn voor de volksgezondheid, aangezien eenden vele malen vatbaarder zijn voor het vogelgriepvirus, de symptomen bij deze dieren minder duidelijk zijn en deskundigen waarschuwen dat het reëel is dat voor de mens gevaarlijkere varianten van het vogelgriepvirus binnenkort deze kant op komen?5
Vogelgriep is een zoönose, onder andere daarom is het belangrijk om maatregelen te nemen bij een besmetting met vogelgriep, zoals het ruimen van de dieren. Omdat eenden verschijnselen van vogelgriep minder goed laten zien, zijn de meldingscriteria voor eenden vorig jaar al aangescherpt. Ten tijde van de uitbraken in de Gelderse vallei moesten ook alle bedrijven wekelijks dode eenden laten onderzoeken op het virus. Uit die monitoring kwamen geen besmettingen naar voren.
Klopt het dat door de eigenaar van het eendenbedrijf in Klarenbeek eerder nertsen werden gehouden?
Dat klopt.
Kunt u bevestigen dat voor het fokken en gebruiken van eenden geen pluimveerechten of een ander soort productierechten vereist zijn?
Dat klopt.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als het aantal eenden in de eendenhouderij kan toenemen terwijl met de geopende en aangekondigde opkoopregelingen bedrijven met koeien, varkens, kippen, kalkoenen, kalfjes en geiten worden uitgekocht? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Het aantal eenden is nationaal niet begrensd. Of het aantal gehouden eenden op een veehouderijlocatie kan toenemen is aan het bevoegd gezag, in deze de gemeente daar waar het gaat om het bestemmingsplan en de benodigde milieuvergunning en de provincie, daar waar het gaat om de vergunning Wet natuurbescherming. Overigens neemt het aantal eenden in Nederland al jaren af, van circa 10 miljoen eenden per jaar circa 20 jaar geleden, naar circa 6 tot 7 miljoen eenden dit jaar.
Bent u zich ervan bewust dat de eendenslachterij in Ermelo geen geldige natuurvergunning heeft om eenden te mogen slachten? Hoeveel veehouderijbedrijven zouden moeten worden opgekocht voor de stikstofruimte die de eendenslachterij in Ermelo gebruikt?
De provincie Gelderland is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Zij heeft op 13 mei jl. een vergunning op basis van de Wnb aan de eendenslachterij in Ermelo verleend. Er wordt geen stikstofruimte gereserveerd voor de eendenhouderij, maar eendenhouders produceren op basis van een door het bevoegd gezag toegekende vergunning Wet natuurbescherming. Er kan dus geen aantal genoemd worden.
Hoe legt u uit aan andere veehouders en aan de maatschappij dat schaarse stikstofruimte wordt gereserveerd om de eendenhouderij in Nederland in de benen te houden?
Zoals aangegeven bij vraag 14 wordt er geen stikstofruimte gereserveerd voor de eendenhouderij, maar eendenhouders produceren op basis van een door het bevoegd gezag toegekende vergunning Wet natuurbescherming.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de ruim 520 miljoen kippen die jaarlijks worden geslacht in de pluimvee-industrie |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment in Nederlandse stallen tientallen miljoenen kippen opgesloten zitten, waaronder ruim 42 miljoen hennen die nauwelijks bewegingsruimte, daglicht of lucht hebben en worden gebruikt in de pluimveehouderij zodat mensen hun eieren kunnen afnemen en te eindigen als soepkip, de ruim twee miljoen ouderdieren van kuikens die vervolgens ook worden gebruikt voor de eierindustrie en waarvan de mannelijke kuikens direct worden gedood, de bijna 46 miljoen kuikens die worden gebruikt om na een kort en miserabel leven enkele weken later weer gedood en in stukken te worden gesneden, of de 7,3 miljoen (groot)ouderdieren die moeten zorgen voor de geboorte van nieuwe kuikens voor de vleesindustrie en waar de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vrijwel nooit komt kijken?
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De NVWA ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat dacht u toen u hoorde dat jaarlijks ruim 520 miljoen kippen worden geslacht in de Nederlandse slachthuizen?1
De omvang en de structuur van de pluimveehouderij, en dus ook van het aantal dieren dat geslacht wordt, zijn mij bekend. Zoals ook aangegeven bij vraag 1 vind ik dat ook tijdens het slachtproces respectvol met dieren moet worden omgegaan en het dierenwelzijn geborgd moet zijn.
Is het u opgevallen dat kippen in Nederland vaak met duizenden soortgenoten op elkaar gepropt, praktisch jaarrond opgesloten zitten in dichte stallen, zonder de aanwezigheid van daglicht, buitenlucht, de zon op hun veren of de mogelijkheid om een stofbadje te nemen?
In het Besluit houders van dieren zijn regels gesteld aan het houden van pluimvee. Hier zijn onder andere regels opgenomen ten aanzien van de huisvesting en verzorging van de dieren. Legpluimvee wordt in Nederland gehouden in koloniehuisvesting of in een zogenaamd alternatief huisvestingssysteem. De verrijkte kooien (die op EU-niveau nog wel zijn toegestaan) zijn sinds 1 januari 2021 verboden. Aan de huisvesting worden zowel in het geval van koloniekooien als in geval van alternatieve systemen minimumeisen gesteld ten aanzien van onder andere nestruimte, beschikbaar strooiseloppervlak en beschikbare zitstokken. Daarnaast zijn eisen gesteld aan de verzorging van de dieren en de reiniging en verlichting van de stallen.
Dierenwelzijn kan mijn inziens verder verbeterd worden, waar ik op zal inzetten in het convenant «dierwaardige veehouderij».
Wat vindt u ervan dat er nog steeds miljoenen kippen in (kolonie)kooien moeten leven in Nederland?
Ik vind dat daar een einde aan moet komen. Samen met mijn collega’s van de Vughtgroeplanden zet ik mij in het kader van de herziening van de Europese regelgeving voor dierenwelzijn in voor het uitfaseren van kooihuisvesting voor leghennen (Kamerbrief 2105–32, nr. 1345). Hiermee wordt aangesloten bij het burgerinitiatief «End the Cage Age» dat door het kabinet wordt ondersteund.
Wat vindt u van de term «scharrelkip», terwijl die kip slechts ongeveer twee A4-tjes aan leefruimte heeft?
Ik kan mij voorstellen dat deze term mogelijk andere verwachtingen oproept. De term «scharrel» is echter een beschermde term uit de Europese handelsnormen. Voor leghennen geldt dat de eieren als «scharrel» worden aangemerkt wanneer er minimaal aan de eis van artikel 4 van de Europese Richtlijn 1999/74/EG wordt voldaan. Dat betekent onder andere dat er maximaal 9 leghennen per vierkante meter gehouden mogen worden.
Wat vindt u ervan dat jaarlijks zo’n zeven miljoen «vleeskuikens» in de stal sterven door ziekte, stress of hitte? Wat vindt u ervan dat daarnaast nog eens meer dan een half miljoen dieren het transport naar het slachthuis, in kratten gepropt, niet overleven?
Ik vind het belangrijk dat dieren de best mogelijke zorg krijgen, gezond zijn en dat inzicht ontstaat in de onderliggende oorzaken van eventuele ziekte en sterfte, zodat deze kunnen worden aangepakt. De houder is primair verantwoordelijk voor goede verzorging van zijn of haar dieren. De pluimveesector heeft in zijn Uitvoeringsagenda 2019 – 2025 acties opgenomen om beter zicht te krijgen op de oorzaken van sterfte en de mogelijkheden om sterfte te verminderen. De NVWA houdt toezicht in de slachthuizen en onderneemt actie indien de percentages van «dead on arrival» (DOA’s) meer dan 0,5% is.
Bovendien werk ik aan de invulling van de open normen over nood- en alarmsystemen in stallen waarbij de gezondheid en het welzijn van dieren afhankelijk is van kunstmatige ventilatie. Met deze invulling wordt het bijvoorbeeld duidelijk hoe de systemen eruit moeten zien en hoe vaak ze moeten worden getest. Hierdoor kan adequaat gehandeld worden wanneer de kunstmatige ventilatie in stallen uitvalt, om verstikking van dieren te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat in een jaar tijd nu al bijna vijf miljoen kippen, eenden en kalkoenen zijn vergast vanwege uitbraken van vogelgriep, waarmee iets dat een laatste noodgreep zou moeten zijn, nu standaard beleid is geworden in de bestrijding van het vogelgriepvirus?
Ik vind dit verschrikkelijk. Deze maatregelen hebben een enorme impact – in de eerste plaats natuurlijk voor de dieren, en zeker niet in de laatste plaats voor hun houders. De vogelgriepsituatie is onhoudbaar. Het onbevredigende maar eerlijke verhaal is dat er geen simpele oplossing bestaat. Maar weet dat de vogelgriepaanpak mijn oprechte aandacht en inspanning heeft. Zoals u heeft kunnen lezen in mijn Kamerbrief van 11 oktober 2022 werk ik aan een intensiveringsplan, waaronder het versneld mogelijk maken van vaccinatie (Kamerstuk 28 807, nr. 269).
Wist u dat kuikens al in het ei met hun moeder communiceren en haar ook herkennen zodra ze uit het ei komen? Wist u dat kippen sociale structuren ontwikkelen via pikordes en vaak verlegen en intelligente dieren zijn? Wist u dat kippen wel 15 jaar oud kunnen worden en normaliter graag in bomen slapen?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van pluimvee. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat kuikens, als ze mochten kiezen, ze zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij, waar ze nauwelijks bewegingsruimte hebben en één vierkante meter met 18 tot 20 soortgenoten moeten delen?
Ik denk dat kuikens zullen een stal prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten. De minimum beschikbare oppervlakte, is een van de criteria waar rekening mee dient te worden gehouden bij de ontwerp van een dergelijke stal.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin u expliciet de verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn en diergezondheid draagt?
Naast het (NVWA-)toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebeid van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de 2,6 miljoen konijnen die jaarlijks worden gefokt, gebruikt en gedood in de Nederlandse konijnenhouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er jaarlijks zo’n 2,6 miljoen konijnen worden gefokt en gebruikt in de konijnenhouderij, waarna zij de rest van hun korte leven slijten in kooien, waarna ze op een leeftijd van 10 tot 12 weken worden geslacht voor hun vlees?
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat vindt u ervan dat de gemiddelde totale sterfte in de konijnenhouderij volgens de sector zelf 17,2 procent is, wat betekent dat er honderdduizenden dieren van ellende sterven in de kooien?1
Ik vind het belangrijk dat dieren de best mogelijke zorg krijgen, gezond en fit zijn en dat inzicht ontstaat in de onderliggende oorzaken van ziekte en sterfte zodat deze kunnen worden aangepakt.
De houder is primair verantwoordelijk voor goede verzorging van zijn of haar dieren. De konijnensector zet stappen om beter zicht te krijgen factoren voor goede zorg voor het jonge dier en de mogelijkheden om sterfte te verminderen. Zo loopt er een PPS-onderzoek (publiek-private samenwerking) «Een goede start voor jonge konijnen en jonge konijnenhouders» waarbij onder andere wordt gekeken hoe de zorg voor jonge dieren verder verbeterd kan worden. Mede met als doel een vermindering van sterfte van jonge dieren.
Wat vindt u ervan dat deze dieren permanent zijn opgesloten in kooien waar zij boven hun eigen uitwerpselen en dus continu in een ammoniaklucht leven?
In het Besluit houders van dieren staat dat dieren niet gehouden mogen worden in een stalklimaat dat schadelijk is voor het dier (artikel 2.5, vierde lid). Ik vind het belangrijk dat wet- en regelgeving wordt nageleefd zodat konijnen geen schade ondervinden door de lucht in hun stal.
Realiseerde u zich al voordat u aan deze baan begon dat veel moederdieren in de konijnenhouderij nog altijd solitair worden gehuisvest als zij geen jongen hebben, terwijl konijnen zeer sociale dieren zijn?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van konijnen. Momenteel laat ik, mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192), de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
In het Plan van Aanpak huisvesting dat de konijnensector heeft opgesteld, is onder andere opgenomen dat voedsters uiterlijk 2030 gehuisvest moeten worden in zogenaamde combiparken of parttime in groepen. Een deel van de houders is al omgeschakeld. Zie ook de Kamerbrief uit april 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1255) over de inzet van de konijnensector en het Plan van Aanpak.
Vindt u het niet vreemd dat de kooien waarin konijnen worden gefokt en moeten leven «parkhuisvesting» en «welzijnskooien» worden genoemd, terwijl de dieren in deze kooien niet kunnen graven, rennen of springen en er per dier slechts 0,07 tot 0,08 vierkante meter ruimte is?
Ik kan mij voorstellen dat de termen «parkhuisvesting» en «welzijnskooien» mogelijk andere verwachtingen oproept. Dat gezegd hebbende geldt voor beide huisvestingssystemen dat het een sterke verbetering betreft ten opzichte van de conventionele huisvesting. Zo biedt parkhuisvesting de konijnen betere mogelijkheden tot het uitvoeren van soorteigen gedrag zoals huppelen en springen.
Ook is het uitfaseren van conventionele kooien, en een aantal aanvullende eisen voor ruimte, vloeren en hokverrijking, onderdeel van de Nederlandse inzet bij de herziening van de Europese dierenwelzijnsregelgeving.
Wist u dat konijnen hele sociale dieren zijn met sterke familiebanden, die elkaar waarschuwen voor gevaren, graag rennen en graven en grote gangenstelsels graven om in te leven?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Denkt u dat konijnen, als ze mochten kiezen, zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij met 0,07 tot 0,08 vierkante meter bewegingsruimte per dier?
Konijnen zullen een stal prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten. De minimum beschikbare oppervlakte om te bewegen en rusten etc., is een van de criteria waar rekening mee dient te worden gehouden bij de ontwerp van een dergelijke stal.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit waarin u expliciet de verantwoordelijkheid draagt voor dierenwelzijn en diergezondheid?
Naast het (NVWA-) toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de 17,2 miljoen varkens die jaarlijks worden geslacht in de varkenshouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er in 2021 meer dan 17,2 miljoen varkens zijn geslacht in Nederlandse slachthuizen, meer dan 47.000 varkens per dag, iedere dag?1
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment bijna 11,3 miljoen varkens opgesloten zitten in Nederlandse stallen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wist u dat moedervarkens gemiddeld 100 (!) biggen krijgen voor ze naar het slachthuis worden gestuurd?
Ja.
Wat vindt u ervan dat bij vrijwel alle biggetjes de staart wordt afgeknipt, ondanks dat dit vorige eeuw al verboden werd?
In veel lidstaten, waaronder Nederland, is het couperen van varkensstaarten op de meeste zeugenbedrijven nog de praktijk. Dit is niet wenselijk. Op grond van richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens mag couperen alleen plaatsvinden als er sprake is van (bijt)schade aan staarten en/of oren, en de houder vooraf maatregelen heeft genomen om het risico op staartbijten te verminderen. In samenwerking met de NVWA beziet het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hoe de open geformuleerde elementen uit dit verbod op het routinematig couperen nader ingevuld kan worden, zodanig dat dit verbod beter handhaafbaar wordt. Daarnaast zet ik me in het kader van het convenant dierwaardige veehouderij in om ingrepen, waaronder het couperen, uit te faseren.
Kunt u zich voorstellen dat een varken een zindelijk dier is, maar in een gangbaar hok boven zijn eigen mest hangt in een met uitwerpselen besmeurd hok?
Ja, het klopt dat een varken een zindelijk dier is. Daarom is het van belang dat er een aparte ruimte is in het hok waar de varkens kunnen urineren en mesten. Voor de hygiëne en daarmee de diergezondheid is het daarbij van belang dat de mest in deze ruimte makkelijk kan worden afgevoerd. De ligplaats van de dieren dient zo veel mogelijk schoon te zijn. Als een hok besmeurd is met uitwerpselen kan de oorzaak liggen in onder andere een ontoereikend stalklimaat.
Wat vindt u ervan dat één op de vijf varkens kampt met long- of borstvliesontstekingen door de giftige dampen in de stallen?
Ik vind het belangrijk dat varkens gezond zijn. Een dier dat lijdt aan een long- of borstvliesontsteking heeft hier last van. Long- en borstvliesontstekingen zijn vaak bedrijfsgebonden aandoeningen die kunnen ontstaan door veel verschillende factoren. De directe leefomgeving van het varken kan één van die factoren zijn. Aan deze leefomgeving zijn wettelijke voorwaarden verbonden, zoals dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier niet schadelijk mogen zijn voor het dier (Besluit houders van dieren, art. 2.5, lid 4). Het is de verantwoordelijkheid van de varkenshouder dat hieraan wordt voldaan. De NVWA houdt hier toezicht op.
Heeft u er weleens over nagedacht dat de meeste varkens in Nederland pas voor het eerst daglicht zien wanneer ze naar het slachthuis worden getransporteerd? Wat vindt u daarvan?
Ja, daar ben ik me van bewust. in het Besluit houders van dieren is geen verplichting opgenomen ten aanzien van daglicht; wel is er een norm opgenomen ten aanzien van het aantal uur per dag dat er (kunst)licht is in de stal. Via de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) ondersteunt de overheid houders die een nieuwe stal bouwen op voorwaarde dat deze stal aan een aantal (welzijns)eisen voldoet. Een houder die onder andere investeert in daglicht in de stallen, kan in aanmerking komen voor het MDV-certificaat.
Realiseert u zich dat varkens sociale, intelligente dieren zijn, hun eigen taal spreken, nieuwsgierig zijn en leergierig, en hun soortgenoten zelfs in de maling kunnen nemen?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van varkens. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat varkens, als ze mochten kiezen, zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij met 0,3 tot 1 m2 bewegingsruimte?
Varkens zullen een stal prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten. De minimum beschikbare oppervlakte om te bewegen, rusten, exploreren etc., is een van de criteria waar rekening mee dient te worden gehouden bij het ontwerp van een dergelijke stal.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin u expliciet de verantwoordelijkheid draagt voor dierenwelzijn en diergezondheid?
Naast het (NVWA) toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de 848.000 schapen in de Nederlandse schapenhouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment bijna 848.000 schapen worden gebruikt voor hun vlees of melk?1
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat jaarlijks meer dan 672.000 schapen, waaronder bijna 508.000 lammetjes, worden geslacht in Nederlandse slachthuizen?2
Zie het antwoord bij vraag 1.
Wat vindt u ervan dat er per jaar ook nog eens 108.000 levende schapen worden geëxporteerd, waaronder naar Rusland?3
Met het oog op dierenwelzijn, diergezondheid en de principes van kringlooplandbouw zouden dieren zo kort mogelijk getransporteerd moeten worden. Mijn inzet richting Europa is daarop ook gericht. Lange-afstandtransporten, zoals exporten naar landen buiten de EU, moeten voldoen aan de geldende Europese wetgeving. Daar houdt de NVWA toezicht op. Ik heb geen instrumenten om daarin nu in te grijpen, dat moet Europees geregeld worden. De Europese Commissie verwacht eind volgend jaar met voorstellen tot wijziging van de transportverordening (EG) nr. 1/2005 te komen. Ik verwijs de Tweede Kamer graag naar de position paper die ik samen met Denemarken, Duitsland, Zweden en België heb opgesteld. Deze is in juli naar uw Kamer gezonden (Kamerstuk 21501-32, nr. 1452). Uw Kamer is reeds vaker geïnformeerd over het Nederlandse beleid dat wij geen dieren exporteren naar niet-Europese landen met de bestemming slachthuis. Dit beleid geldt al vele jaren en wordt gesteund en goed opgevolgd door de Nederlandse sector.
Realiseerde u zich al voordat u aan deze baan begon dat lammetjes vier tot twaalf maanden na hun geboorte worden geslacht, terwijl schapen 12 jaar of zelfs nog veel ouder kunnen worden?
Ja, in de veehouderij worden dieren gehouden voor productiedoeleinden. Daarmee hangt onoverkomelijk samen dat deze dieren niet de leeftijd bereiken die ze zouden kunnen behalen.
Vindt u het niet vreemd dat veel schapen op hittedagen in de zomer in de volle zon staan zonder schaduw, terwijl dit vanwege het dierenleed al lang verboden is?
Volgens het Besluit houders van dieren moeten dieren in weilanden beschermd worden tegen slechte weersomstandigheden. In het plan van aanpak voor hittestress bij landbouwhuisdieren, dat mijn voorganger in april 2022 aan de Kamer heeft gestuurd (bijlage bij Kamerstuk 28 286, nr. 1255), zijn twee acties hierover opgenomen. Zo is er gewerkt aan het invullen van de open norm, zodat duidelijk is wat wordt beschouwd als bescherming en wat slechte weersomstandigheden zijn voor wat betreft hitte. Ook ben ik in gesprek met gemeentes, provincies en dierhouders over vergunningverlening voor het plaatsen van beschutting. Daarnaast zijn er vanuit het bedrijfsleven initiatieven, zoals het ontwikkelen van een hittestress tool4, om hittestress tegen te gaan en bewustwording te creëren. Deze inzet van verschillende betrokken partijen draagt bij aan de verdere verbetering voor het welzijn van dieren in weilanden tijdens hitteperiodes.
Afgelopen zomer heeft de NVWA in de periode van juni tot en met september in totaal 427 meldingen ontvangen over mogelijke onvoldoende bescherming tegen hitte van dieren in de weide. Op basis van een risicoafweging heeft dit geleid tot 42 fysieke inspecties bij schapen, waarbij in 7 gevallen sprake was van een overtreding, vanwege het onvoldoende bescherming bieden. Tijdens deze inspecties werden geen tekenen van hittestress geconstateerd bij de aanwezige schapen.
Wat vindt u ervan dat er bedrijven zijn die, met behulp van hormonen, schapen drie keer zwanger laten worden in twee jaar tijd, in plaats van één keer per jaar, puur en alleen om de winst te vergroten?
Het gebruik van middelen voor vruchtbaarheidsbehandelingen, of bronstsynchronisatie is toegelaten, met een indicatie. De dierenarts moet ze voorschrijven, volgens de bijbehorende SPC/bijsluiter. De NVWA ziet hierop toe.
Het uitgangspunt is dat dierenarts en veehouder samen verantwoordelijk zijn voor het verantwoord en zorgvuldig gebruik van vruchtbaarheidshormonen. Het toepassen van vruchtbaarheidshormonen dient een individuele behandelmethode te zijn als sluitstuk in de bedrijfsvoering en een goede verzorging van de dieren. Het routinematig of koppelgewijs toepassen van deze stoffen wijs ik ten zeerste af.
Wat vindt u ervan dat er commerciële schaapsherders zijn die in het voorjaar massaal lammetjes geboren laten worden en onder het mom van «natuureducatie» overheidsgeld opstrijken, om vervolgens deze dieren korte tijd later (onverdoofd) te laten slachten?
In Nederland is het toegestaan dieren te houden voor productiedoeleinden. Daarmee hangt onoverkomelijk samen dat dieren geboren en geslacht worden. Zoals ook aangegeven bij vraag 1, moeten we respectvol met dieren omgaan, ook tijdens het slachtproces, en moet het dierenwelzijn worden geborgd. Hiertoe zijn in de wetgeving normen opgenomen. In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Boswijk en Werner (Aanhangsel Handelingen II 2020–2021, nr. 3886) heeft mijn ambtsvoorganger mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uiteengezet hoe rondtrekkende schaapskuddes onder leiding van een herder worden ondersteund door diverse overheden en brancheorganisaties. Deze zogenoemde «gescheperde schaapskuddes» worden ondersteund omdat zij bijdragen aan het bewaken van cultuurhistorie, het beschermen en versterken van het landschap, het beheren van (kwetsbare) natuur, de instandhouding van zeldzame schapenrassen en natuurbeleving en educatie in onze natuurgebieden.
Wist u dat schapen zachtaardige en intelligente dieren zijn, goed kunnen samenwerken, andere diersoorten begroeten en gezichtsuitdrukkingen, gezichten en emoties herkennen en onthouden?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van schapen. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat schapen, als ze mochten kiezen, zouden kiezen om (onverdoofd) geslacht te worden of als product te worden gezien voor de Nederlandse veehouderij?
Nee, dit brengt het feit dat in Nederland dieren kunnen worden gehouden voor productiedoeleinden met zich mee.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit waarin u expliciet de verantwoordelijkheid draagt voor dierenwelzijn en diergezondheid?
Naast het (NVWA-)toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebeid van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de ruim twee miljoen koeien, stieren en kalfjes die jaarlijks worden geslacht in de veehouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment ruim 3,8 miljoen runderen, waaronder meer dan een miljoen kalfjes in de vleeskalverhouderij, opgesloten zitten in Nederlandse stallen?1
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er jaarlijks ruim 1,5 miljoen kalfjes en 544.000 volwassen runderen worden geslacht in de Nederlandse slachthuizen?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Realiseerde u zich al voordat u aan deze baan begon dat kalfjes in de melkveehouderij direct bij hun moeder worden weggehaald, omdat de melk naar de zuivelfabriek gaat?
Ja, daar was ik mij van bewust.
Wat vindt u ervan dat een koe inmiddels 35.000 liter melk moet produceren in haar leven, 28 liter per dag, wat zo’n aanslag vormt op haar lichaam dat jaarlijks één op de vijf koeien kreupel is, één op de vier koeien pijnlijke ontstekingen in haar uier heeft en één op de twee koeien wonden en/of ontstekingen aan haar klauwen heeft?
Ik vind het belangrijk dat koeien gezond zijn. Door de sector wordt veel aandacht geschonken aan het verbeteren van de diergezondheid en het dierenwelzijn, het is één van de vier hoofdthema’s van de Duurzame Zuivelketen en via private keurmerken wordt er extra voor beloond (zoals via On the way to Planet Proof, via Beter voor Koe, Boer en Natuur en Caring Dairy). Er is onder andere op sectorniveau integraal ten doel gesteld om de levensduur van melkvee te verhogen. Daarnaast wordt in de sector gewerkt met de KoeMonitor, Welzijnsmonitor en KalfOK om diergezondheid en dierenwelzijn van kalf en koe te verbeteren en is een verantwoord gebruik van diergeneesmiddelen speerpunt. In de genoemde keurmerken en programma’s worden specifieke eisen gesteld aan diergezondheid, waaronder op gebied van klauwgezondheid. Hierbij aangesloten melkveehouders wordt gestimuleerd om extra nascholingscursussen, waaronder op het gebied van klauwverzorging, te volgen.
Er is overigens een stijging te zien in de levensduur van melkvee in Nederland: voor het jaar 2022 is de levensduur van melkkoeien gestegen tot 2.233 levensdagen bij afvoer, ten opzichte van 2.025 dagen in 2018. Met de andere opgaven op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn kan een verhoging van de levensduur van koeien alleen bereikt worden als dieren daadwerkelijk gezond blijven.
Wat vindt u ervan dat meer dan de helft van de kalfjes in de vleeskalverhouderij lijdt aan longaandoeningen, zoals longontsteking en borstvliesontsteking?
Ik vind het belangrijk dat kalveren gezond zijn. Mijn voorganger heeft u in april dit jaar geïnformeerd over (ook positieve) ontwikkelingen in de kalverketen (Kamerstuk 29 683, nr. 1236). De kalversterfte en het antibioticumgebruik in de kalversector zijn gedaald en de melkvee- en kalversector hebben overeenstemming bereikt over de bestrijding van IBR en BVD. Daarnaast bereidt de sector zich voor op het verplaatsen van kalveren vanaf vier in plaats van twee weken wat mogelijk positieve gevolgen zal hebben op de kalvergezondheid. Zoals u weet is het overleg wat moeten leiden naar een convenant dierwaardige veehouderij recent gestart. Een van de principes binnen een dierwaardige veehouderij is een goede diergezondheid. Dat is van groot belang voor het dier, de veehouder en de maatschappij.
Met de samenwerkingsregeling pilots gezonde kalverketen (Kamerstuk 29 683, nr. 1236) wil ik systeeminnovatie en vernieuwing stimuleren en onderzoeken in welke mate een systeemverandering kan bijdragen aan een integrale oplossing van diergezondheids- en welzijnsproblemen. Als dergelijke aanpassingen effectief, haalbaar, betaalbaar en schaalbaar zijn, kunnen deze in de toekomst mogelijk een aanvulling vormen op managementmaatregelen.
Wist u dat koeien sociale kuddedieren zijn, eigen voorkeuren hebben en onderlinge vriendschappen opbouwen? Wist u dat de leiders in de kudde geen dominante, maar sociale, onafhankelijke individuen zijn?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van koeien. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat kalfjes, als ze mochten kiezen, zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij met gemiddeld 1,5 tot 1,8m2 bewegingsruimte? Denkt u dat als kalfjes mochten kiezen, ze liever bij hun moeder zouden blijven, en andersom?
Melkkoeien en kalveren zullen een stal en houderij prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten, waaronder maternaal gedrag en zooggedrag. De minimum beschikbare oppervlakte om te bewegen en te rusten, is een van de criteria waar rekening mee dient te worden gehouden bij de ontwerp van een dergelijke stal.
Mijn voorganger heeft uw Kamer in 2018 geïnformeerd over de beleidslijn ten aanzien van de leeftijd waarbij het kalf van de koe wordt gescheiden (Kamerstuk 28 286, nr. 942). Het is aan de melkveehouder om de afweging te maken hoe lang het kalf bij de koe wordt gehouden. Om melkveehouders te faciliteren die overwegen het kalf voor bepaalde tijd bij de koe te houden hebben de Dierenbescherming, Wageningen UR, het Louis Bolk Instituut en de sector met financiële ondersteuning van de overheid een sectorbrede inventarisatie uitgevoerd over de kennis en ervaring rond het houden van kalveren bij de koe. De resultaten van deze verkenning zijn in 2018 gepubliceerd in de uitgebreide brochure «Verkenning kalf bij de koe».
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin u expliciet de verantwoordelijkheid draagt voor dierenwelzijn en diergezondheid?
Naast het (NVWA-)toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebeid van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
Grote onduidelijkheid voor akkerbouwers rondom het 7e Actieprogramma (7e AP) en addendum met daarbij de aanvullende voorwaarden uit de derogatiebeschikking, het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) |
|
Pieter Grinwis (CU), Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u er zich van bewust dat veel akkerbouwers de afgelopen weken de wintergerst al hebben gezaaid en de komende weken de wintertarwe zullen zaaien en melkveehouders hun volgteelt na hun mais al hebben gezaaid en dat daarmee voor akkerbouwers en melkveehouders 2023 de facto begonnen is?
Ja.
Beseft u dat het 7e AP van boeren verwacht dat ze op heel korte termijn een omslag maken in hun bedrijfsvoering, wat op zichzelf al praktisch onmogelijk is, terwijl heel veel beleid onduidelijk is of nog niet vaststaat? Op welke manier wordt rekening gehouden met de bedrijfsvoering van bijvoorbeeld akkerbouwbedrijven, waarbij investeringen en bouwplannen al ruim vóór het seizoen en de start van een kalenderjaar moeten worden vastgesteld? Is, volgens u, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) überhaupt in staat tot tijdige en duidelijke implementatie van al deze regels en regelingen?
Ik besef dat er veranderingen plaats gaan vinden in de bedrijfsvoering. Deze zullen verschillen per bedrijf.
Er wordt nauw samengewerkt met RVO om tijdige uitwerking van de benodigde regelgeving en communicatie daarover mogelijk te maken. Er wordt bekeken of en hoe er in de uitwerking rekening gehouden kan worden met reeds opgestelde bouwplannen.
Op welke wijze gaat u rekening houden met de deze week door Brussel plots vergrote bufferstroken naar een onbegrijpelijke drie meter voor de in vraag 1 bedoelde akkerbouwers en melkveehouders?
In de derogatiebeschikking is openomen dat per 1 januari 2023 bufferstroken gelden langs waterlopen op landbouwgrond. Deze voorwaarde werk ik op dit moment uit, waarbij ik mij realiseer dat in de agrarische bedrijfspraktijk inmiddels met het oogst- en het zaaiplan van start is gegaan. Hierbij betrek ik ook de motie Grinwis, van Campen en Boswijk (motie 33037–473).
Wat is, met de derogatiebeschikking in het achterhoofd, de status van de aangekondigde wetenschappelijke leidraad om wateren waar de waterkwaliteit al voldoet aan waterkwaliteitsdoelstellingen te ontzien van bredere teeltvrije zones? Welke mogelijkheden zijn er nu nog om rationeel om te gaan met deze zones langs waterlopen van goede kwaliteit?
De derogatiebeschikking is bindend en daarmee dus ook de aanvullende voorwaarden in de beschikking. In de derogatiebeschikking wordt voorgeschreven welke bufferstroken met welke omvang moeten worden toegepast en in welke gevallen een uitzondering kan worden gemaakt op de omvang van de bufferstroken. Daarbij is op basis van de derogatiebeschikking geen uitzondering mogelijk op basis van een wetenschappelijke leidraad. Daarmee kan de leidraad voor de bufferstroken (eerder teeltvrije zones genoemd) waarmee effectiviteit en noodzaak van een bufferstrook meegewogen zou worden in de breedte, zoals in het 7e AP benoemd, helaas niet meer toegepast worden. Ik betreur dat daarmee dit traject niet kan worden afgerond.
Op welke manier gaat de vrijstelling die Nederland voor het jaar 2023 vanuit de Europese Commissie (EC) heeft gekregen voor Goede landbouw- en milieucondities (GLMC) 7 en 8 (verplichte rotatie en 4% niet-productief) doorwerken in de eco-regelingen en het ANLb?
Gewasrotatie (GLMC 7) heeft geen effect op de vergoedingen. Bij GLMC 8 kan dit in bepaalde gevallen wel het geval zijn, met name wanneer 4% niet-productief areaal op of naast bouwland niet wordt gehaald door sloten, hagen, bomen, bomenrijen, oevers, poelen, rietzomen, zandwallen en tuunwallen. Dit is sterk gebiedsafhankelijk. Het effect van het niet halen van de 4% niet-productief areaal, is dat voor de activiteiten groene braak (akkerranden) en kruidenrijke bufferstroken geen vergoeding mag worden uitbetaald. Bij de ecoregeling wordt de instapeis (minimum aantal punten dat behaald moet worden) voor biodiversiteit en landschap in 2023 eenmalig aangepast, waardoor agrariërs voor deelname aan de ecoregeling minder afhankelijk zijn van deze activiteiten. Daarnaast worden in de systematiek van de ecoregeling aan groene braak (akkerranden) en kruidenrijke bufferstroken wel punten toegekend, ook als er geen waarde wordt toegekend.
De inschatting is dat de 4% niet-productief areaal bij ANLb-deelnemers, voor collectieven in veel gebieden haalbaar is, en de ANLb-subsidie volledig kan worden uitbetaald, ook wanneer er gekort wordt op de binnen het ANLb-gesubsidieerde elementen. Voor specifieke gebieden behoort echter nog een uitwerking te worden gemaakt.
Overigens geldt de verplichting om 4% niet productieve grond te hebben niet wanneer:
Meer dan 75% van het bouwland wordt gebruikt voor de teelt van gras, vlinderbloemige gewassen en/of braak
Maar dan 75% van het areaal subsidiabele hectares bestaat uit blijvend grasland, tijdelijk grasland en/of voor de teelt van wilde rijst.
Een bedrijf volledig biologisch gecertificeerd is, en niet meer dan 10 hectare bouwland heeft, Voor deze bedrijven heeft de doorwerking van GLMC 8 geen effect op de ecoregeling.
Wanneer kunt u meer duidelijkheid geven over de invulling van GLMC 6 (grond bedekt houden) en GLMC 7 (vrijstellingen in de verplichte gewasrotatie), aangezien daarover nog discussie is met de EC?
Deze duidelijkheid is er met het bereikte akkoord met de Europese Commissie gekomen. Ik verwijs naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 3 oktober jl (Kamerstuk 28 625, nr. 343) waarin de Kamer is geïnformeerd over het op 30 september jl. bereikte akkoord met de Europese Commissie over het NSP.
Wanneer wordt de simulatietool voor het nieuwe GLB bijgewerkt, aangezien nog niet alle eco-regelingen zijn opgenomen en nog geen rekening gehouden wordt met regionale differentiatie?
Begin februari 2023 zal de definitieve versie van de simulatietool beschikbaar zijn. Vanwege deze vertraging en de late duidelijkheid over de nieuwe regels, verleng ik de aanmeldperiode voor de ecoregeling en wordt voor het ANLb de beschikkingsperiode verruimd en afgestemd op de aanmelding voor de ecoregeling. De provincies nemen in overleg met de collectieven nog een besluit hierover.
Wanneer verwacht u de goedkeuring van het nieuwe Nationaal Strategisch Plan (NSP) door de EC en bent u bereid om de datum van aanmelding voor telers uit te stellen tot ná definitieve goedkeuring? Zo nee, waarom niet?
Deze duidelijkheid is er op 30 september gekomen. Ik verwijs naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 3 oktober jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 343) waarin de Kamer is geïnformeerd over het op 30 september jl. bereikte akkoord met de Europese Commissie over het Nationaal Strategisch Plan (NSP).
Wat betreft de datum van aanmelding verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 3 oktober jl. (kamerstuk 28625–343) over het over het informele akkoord dat met de Europese Commissie van 30 september jl is bereikt over het NSP.
Wanneer geeft u meer duidelijkheid of de gewaslijst voor het 7e AP, in het bijzonder de lijst met winterteelten en/of gewassen als prei, peen, bonen, spinazie of kool, een uitzondering krijgt op de oogstdatum van 1 oktober? Bent u zich ervan bewust dat niet alleen telers in de problemen komen met het opstellen van het bouwplan, maar ook afnemers geen productieplannen kunnen maken en contracten kunnen sluiten met Nederlandse telers?
De lijst rustgewassen (maatregelen rotatie met rustgewassen, par. 5.2.2.2 7e AP) en vroege teelten (maatregel verruiming uitrijdperiode drijfmest en zuiveringsslib, par. 5.4.3.3 7e AP) zijn afgelopen zomer geconsulteerd en op 3 oktober jl. aan de beide Kamers verzonden ten behoeve van de voorhang van de regelgeving waar deze lijsten onderdeel van zijn. Deze lijsten worden definitief op het moment van inwerkingtreding van de regelgeving. De overige lijsten, te weten de lijsten met vanggewassen en winterteelten, ben ik voornemens op korte termijn ter consultatie aan te bieden. De lijsten worden apart van de ontwerp wijzigingsregeling waar de lijsten onderdeel van vormen geconsulteerd. Hierdoor krijgen landbouwers eerder de kans deze lijsten in te zien en hierop hun zienswijzen te geven.
Er zal geen verplichte oogstdatum komen van 1 oktober, zoals ook al is aangekondigd in het definitieve 7e AP. Wel zullen telers te maken kunnen krijgen met een korting op de stikstofgebruiksnorm in het opvolgende jaar indien zij na 1 oktober een vanggewas inzaaien. Zie hiervoor paragraaf 5.2.2.3 van het 7e AP.
Hoe gaat u voldoende flexibiliteit inbouwen voor telers die de eerste gewassen voor volgend teeltseizoen al weer gezaaid hebben en hun bouwplannen, contracten en samenwerkingsovereenkomsten voor 2023 al hebben vastgesteld?
Ik ben mij er van bewust dat gewassen die in het najaar 2022 zijn ingezaaid volgend jaar worden geoogst en daarmee een deel van het bouwplan al vaststaat. Ik zal in de uitwerking bezien of en op welke wijze hier rekening mee gehouden kan worden.
Hoe gaat u de communicatie naar ondernemers verbeteren, aangezien ondernemers nog niet door de overheid zijn geïnformeerd over het 7e AP en de aanvullende voorwaarden, terwijl er van boeren en tuinders wordt verwacht dat ze per 1 januari 2023 het beleid volgen?
Doordat de definitieve regelgeving en derogatiebeschikking pas in een laat stadium bekend zijn, kan de communicatie hierover ook pas later opgestart worden. Er wordt nauw samengewerkt met RVO om communicatie hierover zo spoedig mogelijk in te zetten. Dit zal met name gaan gebeuren via de website, beurzen, nieuwsbrieven en via het Klantencontactcentrum.
Bent u bereid een overgangsjaar vast te stellen voor het middelvoorschrift inzake vanggewassen op zand en löss (7e AP), ofwel vanggewas na de hoofdteelt op alle zand en löss percelen, behalve bij winterteelten, aangezien de eerste gewassen voor volgend seizoen alweer gezaaid zijn en de bouwplannen voor 2023 ook al zijn gemaakt (inclusief contracten met afnemers en samenwerkingsovereenkomsten tussen telers) en het te laat is om nog veranderingen door te voeren in het beleid rondom de 1-oktobermaatregel? Bent u het eens dat deze maatregel derhalve pas per 2024 kan worden ingevoerd, mede gelet op het feit dat de uitwerking van de Maatwerkaanpak van sector-ketenpartijen en overheid nu stil ligt?
De reeds opgestelde bouwplannen zijn hoe dan ook praktisch uit te voeren, omdat er immers geen verplichting is tot het oogsten van het gewas voor 1 oktober. Wel heeft dit dan invloed op de gebruiksnorm voor het volgende jaar. Daarbij komt dat het per 2023 invoeren van deze maatregel opgenomen is in het 7e AP en daarmee is afgesproken met de Europese Commissie. Deze maatregel wordt op dit moment verder uitgewerkt, waarbij ik de motie Grinwis, van Campen en Boswijk (Kamerstuk 33 037, nr. 473) betrek.
Bent u bereid een overgangsjaar vast te stellen voor het middelvoorschrift inzake de datum voor het verlaten van de start van het bemestingsseizoen (7e AP), ofwel de in het 7e AP opgenomen eerste uitrijdatum voor drijfmest en dunne fractie op bouwland, die verschuift van 15 februari naar 15 maart? Bent u het eens dat deze maatregel beter per 2024 kan worden ingevoerd, aangezien de eerste gewassen voor volgend seizoen alweer gezaaid zijn en de bouwplannen voor 2023 ook al zijn gemaakt (inclusief contracten met afnemers en samenwerkingsovereenkomsten tussen telers) en dat het derhalve eigenlijk te laat is om nog veranderingen door te voeren in het beleid rondom de uitrijdatum, mede gelet op het feit dat de uitwerking van de Maatwerkaanpak van sector-ketenpartijen en overheid nu stil ligt?
Er wordt geen overgangsjaar vastgesteld voor het verlaten van de eerste uitrijddatum voor drijfmest of dunne fractie op bouwland. Bij het verschuiven van deze datum is rekening gehouden met teelten welke vanuit fysiologisch oogpunt eerder dan 15 maart bemesting behoeven. Deze worden opgenomen op de lijst «vroege teelten» als bijlage IVAa bij het Besluit activiteiten leefomgeving, en worden dit najaar opgenomen in de Uitvoeringsregeling meststoffenwet (Urm). Op deze lijst staan teelten zoals aardappelen en granen. Door het uitzonderen van deze zogenaamde «vroegte teelten» waardoor vanaf 15 februari bemesting mogelijk is, vormt deze maatregel geen belemmering voor de bouwplannen in 2023.
Bent u bereid boeren en tuinders in staat te stellen deel te nemen aan het vernieuwde GLB door dit te vereenvoudigen? Bent u bereid de eco-regeling voor 2023 toegankelijker te maken, bijvoorbeeld door de vereiste van het aantal punten per hectare van vijf naar drie te verlagen? Ziet u 2023 ook als een leerjaar? Betekent dat volgens u ook dat ondernemers niet gekort moeten worden op premies? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief over de indiening van het NSP van 3 oktober jl. aangegeven, ben ik van plan in 2023 de instapeis voor de ecoregeling éénmalig aan te passen voor biodiversiteit en landschap. Hierdoor wordt het voor meer boeren mogelijk in 2023 deel te nemen en ervaring op te doen, waardoor de deelname over de gehele GLB-periode hoger kan liggen.
De drie eco-activiteiten die ik noem in de beantwoording van vraag 5 (groene braak en kruidenrijke bufferstroken langs bouwland/grasland), scoren namelijk voornamelijk op deze twee doelen. Het zal zo voor akkerbouwers, die voornamelijk iets zullen merken van de niet-productief areaal-eis, minder noodzakelijk zijn om de activiteiten groene braak en bufferstroken in te zetten. Ik wil op deze manier het vereiste aantal punten verlagen.
Ik zie 2023 als een leerperiode voor het leren werken met de regeling. Daarna wordt de ecoregeling samen met de sector verder ontwikkeld. Zoals ook in de brief genoemd wordt, zal in 2023, de focus liggen op uitleggen en waarschuwen bij fouten. Dit past ook bij de houding van verantwoord vertrouwen die RVO, LNV, en NVWA betrachten. Pas bij herhaalde of grove fouten, zal sprake zijn van sanctie op premies.
Wat is voor u eigenlijk op voorhand de doelstelling van de deelname van boeren aan het GLB? En wat voor de niveaus brons, zilver en goud?
In het NSP wordt de doelstelling genoemd dat 70% van het subsidiabele landbouwareaal in Nederland in de ecoregeling mee zal doen. Het doel is dat deelnemende boeren gemiddeld op niveau zilver uitkomen, met goud voor voorlopers en brons voor boeren die met een grotere uitdaging te maken hebben.
Wat gaat u doen als er onbedoeld veel boeren afhaken of niet voldoende punten kunnen halen aankomend jaar? Hoe kunt en gaat u bijsturen gedurende het jaar en hoe voorkomt u dat er budget op de plank blijft liggen? Wat gebeurt er met budget dat aan het eind van 2023 nog niet is uitgekeerd? Hoe voorkomt u dat dat niet ten goede komt aan de landbouw?
Als ondanks al onze inspanningen toch veel boeren afhaken voor het GLB of onvoldoende punten halen om mee te doen aan de ecoregeling, zal ik uw Kamer daarover informeren. De ecoregeling is tot stand gekomen door ervaring uit pilots en praktijkproeven mee te nemen in de ontwikkeling. Ook is er met experts gekeken naar het doelbereik van de verschillende activiteiten. De ecoregeling blijft in ontwikkeling. Vanaf 2024 verwacht ik meer activiteiten toe te kunnen voegen. Daarbij worden ook praktijk en wetenschap betrokken. Vanaf nu en gedurende het jaar 2023 zet ik nadrukkelijk in op duidelijke communicatie. Het risico op onbenutte middelen is verlaagd door de hectarebedragen pas definitief vast te stellen als het aantal deelnemers bekend is. De ecoregeling kent wat ruimte qua uitbetalen van vergoedingen. Daarin kunnen kleinere afwijkingen worden opgevangen. Het uitgangspunt daarbij blijft dat de middelen worden ingezet voor het versterken van de inzet van agrariërs voor de doelen klimaat en leefomgeving.
Bent u bereid een evaluatiemoment in te bouwen, halverwege 2023, waarbij wordt gekeken naar deelname én de mate van deelname? Wilt u dat zodanig tijdig doen, zodat er op basis van de evaluatieresultaten nog is bij te sturen in 2023?
De doelstelling is dat de deelnamebereidheid in 2023 groot is, en de regeling uitvoerbaar. Daarvoor blijf ik in gesprek met zowel vertegenwoordigers van de sector als de RVO. Daarom pas ik ook de tijdlijnen voor aanmelding en openstelling voor de ecoregeling en basisinkomenssteun aan alsook de beschikkingsperiode voor het ANLb. Dit verlengt de periode voor agrariërs om hun keuze te maken, aanzienlijk. Mijn opvatting is dat voor velen na een duidelijke uitleg, de keuze positief zal uitvallen. Agrariërs zijn in mijn beeld graag bereid om activiteiten te ondernemen voor klimaat en leefomgeving, zolang het maar uit kan.
Uiteraard hou ik vinger aan de pols, maar wanneer medio 2023 een evaluatie plaatsvindt, is er geen mogelijkheid tot bijsturing meer. Het is midden in het groeiseizoen. Dat geeft zowel de boeren die wel en niet meedoen, weinig ruimte tot aanpassingen. Ook voor de uitvoering is dit niet haalbaar.
Kunt u een onderbouwing geven waarom tijdelijk grasland niet is opgenomen als rustgewas in de eco-regelingen, terwijl het wel past als rustgewas in de conditionaliteit? Past het niet meenemen van tijdelijk grasland in de eco-regelingen volgens u bij de grote druk die al op grasland staat door droogte en de afbouw van de derogatie?
Op 17 juni 2022 (Kamerstuk 28 625, nr. 37) heb ik u de gewaslijsten per activiteit bij de ecoregeling doen toekomen, inclusief de bijstelling van punten van de WUR en de resultaten van de 2e Praktijkproef. Op basis hiervan is bepaald dat tijdelijk grasland nu niet wordt meegenomen als rustgewas. Tijdelijk grasland draagt significant minder bij aan de eco-doelen dan de rustgewassen die nu zijn opgenomen in de lijst. Met de huidige punten- en waarde toekenning voor «rustgewas» zou tijdelijk grasland te hoog gewaardeerd worden. Dat laat onverlet dat grasland zowel goede bijdragen kent aan de doelen van de ecoregeling, als een belangrijke meerwaarde heeft aan het landschap. De ecoregeling steunt daarom bijvoorbeeld permanent grasland, kruidenrijk grasland en grasklaver. De ecoregeling is een keuzemenu: de agrariër kan ervoor kiezen om haar tijdelijk grasland kruidenrijk of met klaver in te zaaien, om daardoor wel aan deze activiteiten van de ecoregeling te voldoen. Daarnaast wil ik onderzoeken hoe tijdelijk grasland als rustgewas vanaf 2024 wel gestimuleerd kan worden in de ecoregeling, wellicht door de lijst van rustgewassen verder uit te splitsen waardoor er voor rustgewassen meer differentiatie ontstaat in hun bijdrage aan de eco-doelen.
Waarom kiest u, ondanks diverse aangenomen moties van de Kamer, nog steeds voor kalenderlandbouw, bijvoorbeeld in de eco-regeling weidegang, die nu uitgaat van 1 mei tot 1 oktober, terwijl veel vee in april al voor het eerst naar buiten gaat? Hoe gaat u hierbij om met extreme weersomstandigheden als veel regen en hoge temperaturen? Waarom geeft u melkveehouders, die nota bene zelf via digitale registratie moeten aantonen dat zij aan de eis voldoen, niet de kans ten minste 150 dagen te weiden in de periode van 1 april tot 1 november?
Weidegang is een activiteit die ik graag wil stimuleren, maar ook lastig te controleren is. Voor 2023 heb ik voor deze invulling gekozen. Ik wil per 2024 of 2025 meer flexibiliteit geven aan de boeren die deze activiteit uitvoeren. Ik onderzoek nu hoe ik de voorwaarden en de monitoring zo kan inrichten, dat er niet alleen controle door middel van bedrijfsbezoeken plaatsvindt. Bijvoorbeeld door melkanalyse ter indicatie van weidegang.
Bij overmacht, bijvoorbeeld bij de genoemde extreme omstandigheden, hoeven de koeien niet buiten te grazen. Dit wordt gespecificeerd in de voorwaarden van de activiteit, die ik binnenkort zal publiceren.
Het plan van de Europese Commissie om het Mercosur-verdrag geïmplementeerd te krijgen door nationale parlementen te omzeilen |
|
Caroline van der Plas (BBB), Jasper van Dijk (SP), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie met Mercosur-landen onderhandelt over het splitsen van het Mercosur-verdrag in verschillende onderdelen, zodat het handelsdeel niet voorgelegd hoeft te worden aan nationale parlementen? Wat is uw standpunt hierover?1
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Zoals aangegeven in mijn brief van 20 oktober jl. over de stand van zaken van de EU-Mercosur onderhandelingen2, en mondeling tijdens het Commissiedebat over de informele RBZ Handel3 en tijdens de behandeling van de Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking4, is na het bereiken van een onderhandelaarsakkoord in 2019 de Europese Commissie in gesprek gegaan met de Mercosur-landen over mogelijke aanvullende afspraken die EU-zorgen over het akkoord moeten wegnemen. Hoewel deze gesprekken doorlopen en er binnen de Commissie wordt gewerkt aan mogelijke voorstellen, zijn er geen nieuwe ontwikkelingen te melden. Het is op dit moment niet duidelijk of en wanneer deze gesprekken tot een uitkomst leiden die de Commissie in staat stelt een mogelijk akkoord met de Mercosur-landen aan de Raad voor te leggen voor besluitvorming. Evenmin is duidelijk in welke vorm (één of meerdere akkoorden) de Commissie het onderhandelingsresultaat in dat geval zal presenteren.
Gezien het feit dat dit verdrag een enorme impact zal hebben op individuele lidstaten, deelt u de mening dat het splitsen van het verdrag de democratische bevoegdheid van nationale parlementen ondermijnt?
Nee, ik deel deze mening niet. De Europese Commissie heeft als onderhandelaar de bevoegdheid (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) om voorstellen te doen aan de Raad over de vorm (één of meerdere akkoorden) waarin het onderhandelingsresultaat wordt voorgelegd voor besluitvorming. Zo ver mij bekend, zijn hierover binnen de Commissie nog geen besluiten genomen. De aard van een akkoord kan pas definitief worden bepaald op basis van de uitonderhandelde tekst, voorafgaand aan ondertekening. Zoals herhaaldelijk door het kabinet aangegeven zal het kabinet pas een standpunt innemen over het akkoord met de Mercosur-landen wanneer de Commissie de benodigde documenten voor besluitvorming aan de Raad heeft aangeboden. Indien een voorstel aan de Raad wordt voorgelegd, zal ik de Kamer hierover informeren, zowel over vorm als inhoud.
Het behoeft geen betoog dat voor de besluitvorming over het verdrag vervolgens de toepasselijke democratische en grondwettelijke procedures dienen te worden doorlopen. Een akkoord dat afspraken bevat zowel op terreinen waar sprake is van EU bevoegdheden als op terreinen waar lidstaten nationale bevoegdheden uitoefenen (een «gemengd akkoord») zal, naast de EU goedkeuringsprocedure, in Nederland ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Staten-Generaal. Een akkoord dat naar de aard «EU-only» is, dat wil zeggen een akkoord waarbij als gevolg van de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten alleen de EU partij wordt, moet het EU goedkeuringsproces doorlopen. Zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon betekent dat dat het aan de Raad is om te besluiten over de ondertekening en dat het aan de Raad en het Europees Parlement is om te besluiten tot goedkeuring van het akkoord. Nederland is vertegenwoordigd in de Raad en besluit hier derhalve over mee. Het kabinet legt verantwoording af aan de Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Ouwehand (10 maart 2021) waarin u stelde «naar verwachting zal een associatieakkoord onder de gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten vallen»2? Waarom lijkt dit te zijn veranderd?
Ik herinner mij de antwoorden waarnaar in de vraag wordt verwezen. Het volledige antwoord waaruit in de vraag wordt geciteerd luidde als volgt:
«De Europese Commissie is gemachtigd om onderhandelingen te voeren over een akkoord met de Mercosur landen op basis van onderhandelingsrichtsnoeren die de Raad heeft vastgesteld. Of de aard van een akkoord gemengd is of EU-only wordt bepaald door de uiteindelijke inhoud van het akkoord. Naar verwachting zal een associatieakkoord onder de gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten vallen. De Commissie kan als onderhandelaar (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) ook een voorstel doen om het onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen. De aard van een akkoord zal pas definitief kunnen worden bepaald op basis van de uitonderhandelde tekst, voorafgaand aan ondertekening. Op basis van de inhoud doet de Commissie (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) een voorstel. De Raad besluit hier vervolgens over.»
Deze situatie is niet veranderd.
Bent u bereid in de Europese Raad te laten weten dat een splitsing van het Mercosur-verdrag wat Nederland betreft onacceptabel en ondemocratisch is?
Het kabinet zal pas een standpunt innemen over het akkoord met de Mercosur-landen wanneer de Commissie de benodigde documenten voor besluitvorming aan de Raad heeft aangeboden. In het algemeen kan niet gesteld worden dat het splitsen van EU verdragen onaanvaardbaar en ondemocratisch zou zijn.
Klopt het dat Frankrijk er eerder bij de Europese Commissie op heeft aangedrongen dat het verdrag door nationale parlementen moet worden geratificeerd? Is die positie nog steeds hetzelfde? Waarom heeft de Europese Commissie besloten hier geen gehoor aan te geven?
Het is niet aan het kabinet om tekst en uitleg te geven over communicatie tussen de Europese Commissie en een andere lidstaat.
Kunt u een tijdlijn geven van wanneer de Raad zal besluiten of het wel of niet instemt met een splitsing van het Mercosur-verdrag?
De Raad kan pas besluiten over een akkoord met de Mercosur-landen wanneer de Commissie de benodigde documenten voor besluitvorming aan de Raad heeft aangeboden. Zie ook het antwoord op vraag 1 hierboven.
Wat wilt u zeggen tegen Nederlandse boeren die zich terecht zorgen maken over dat het Mercosur-verdrag tot oneerlijke concurrentie voor hen gaat leiden? En wat wilt u zeggen tegen milieuorganisaties die waarschuwen dat het verdrag meer ontbossing tot gevolg zal hebben, en die nu zien dat wanneer lidstaten en nationale parlementen zeer kritisch zijn over een handelsverdrag, de Europese Commissie op zoek gaat naar manieren om die kritische lidstaten en nationale parlementen te omzeilen? Vindt u dat deze opstelling van de Europese Commissie het vertrouwen in de Commissie ten goede komt?
Ik begrijp de zorgen van Nederlandse boeren over de potentiële gevolgen van een toekomstig EU-Mercosur akkoord. Om die reden hebben de universiteit Wageningen en Ecorys, in opdracht van het kabinet en ter uitvoering van de motie Voordewind (CU)6, een onderzoek uitgevoerd om de voor- en nadelen van een toekomstig EU-Mercosur akkoord kwantitatief in kaart te brengen.7 Het onderzoeksrapport laat zien dat een akkoord met de Mercosur-landen leidt tot een bescheiden economische groei voor Nederland. Voor specifieke landbouwsectoren is het beeld wisselend. Het rapport stelt dat voor varkens- en pluimveebedrijven de verwachte inkomensgevolgen positief zijn; voor melkveebedrijven en akkerbouwbedrijven zijn deze nagenoeg nul; terwijl de gemiddelde inkomens voor de vleeskalveren- en vleesveebedrijven lager uitvallen.
En om dezelfde reden zijn maatregelen in het onderhandelaarsakkoord overeengekomen om oneerlijke mededinging en schade voor gevoelige sectoren in de landbouw tegen te gaan. Zo zal de EU voor gevoelige landbouwgoederen uit Mercosur-landen, zoals hoge kwaliteit rundvlees, pluimveeproducten, knoflook, suiker en ethanol, importtarieven en quota behouden.
Met betrekking tot duurzaamheidszorgen, met name over ontbossing, is de Commissie in gesprek met de Mercosur landen om tot aanvullende afspraken te komen. Nederland heeft inbreng geleverd aan de Europese Commissie ten behoeve van deze gesprekken.8 Hoewel deze gesprekken doorlopen en er binnen de Commissie wordt gewerkt aan mogelijke voorstellen, zijn er op dit moment geen ontwikkelingen te melden.
Zoals uiteen gezet in het antwoord op vraag 2 zal het kabinet pas een standpunt innemen over een akkoord met de Mercosur-landen wanneer de Commissie de benodigde documenten voor besluitvorming aan de Raad heeft aangeboden. Daarbij zal een brede afweging worden gemaakt, inclusief het betrekken van de transitie van de Nederlandse landbouw, duurzaamheid, en de verwachte impact van het handelsakkoord op verschillende Nederlandse sectoren waaronder de agrarische sector. De voor de besluitvorming over het verdrag toepasselijke democratische procedures zullen worden doorlopen.
Erkent u dat de brief van 15 lidstaten van 20 juni, waar ook uw handtekening onder staat, waarin de Europese Commissie werd gevraagd vaart te maken met de implementatie van het Mercosur-verdrag, heeft kunnen bijdragen aan het besluit van de Europese Commissie om koste wat het kost dat verdrag af te sluiten, ook als dat het ondermijnen van de democratische bevoegdheid van lidstaten betreft?
Er is geen sprake van een besluit van de Commissie om koste wat het kost een verdrag met de Mercosur-landen te sluiten, zoals uiteen gezet in de antwoorden op vraag 1 en vraag 2. Evenmin is er sprake van het ondermijnen van de democratische bevoegdheid van lidstaten, zoals uiteen gezet in het antwoord op vraag 2.
In de brief van 15 lidstaten van 20 juni jl., gericht aan de Europese Commissie, wordt steun uitgesproken voor een actief EU handelsbeleid. Eén van de elementen in deze brief is een oproep om voortvarender op te treden in het onderhandelen, ondertekenen en in werking laten treden van EU handelsakkoorden. Zoals aangegeven in de begeleidende brief aan uw Kamer9, heb ik daarbij aangetekend – mede in het licht van de door uw Kamer aangenomen motie hierover10 – dat met het ondertekenen van de brief aan de Europese Commissie niet vooruit wordt gelopen op de uiteindelijke Nederlandse positie ten aanzien van een EU-Mercosur akkoord.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De brief van 6 juli 2022 inzake de aankondiging van de huis- en hobbydierenlijst |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat u in uw brief aangeeft dat het damhert en het Midden-Europees edelhert niet op de huis- en hobbydierenlijst komen te staan en daarmee ook niet langer voor productie mogen worden gehouden? Bent u zich ervan bewust dat met dit voornemen een hele branche binnen de agrarische sector in Nederland verdwijnt?1
Het damhert en het Midden-Europees edelhert staan inderdaad niet op de voorgenomen huis- en hobbydierenlijst die op 6 juli naar de Tweede Kamer is gestuurd. Op beide hertensoorten zijn risicofactoren van toepassing die vallen in de categorieën gezondheid van de mens, voedselopname, ruimtegebruik/veiligheid en sociaal gedrag. In de Kamerbrief bij de lijst (Kamerstuk 28 286 nr. 1260) is toegelicht dat de huis- en hobbydierenlijst een algemene lijst van toegestane diersoorten is. De productiedierenlijst is een specifieke lijst van toegestane diersoorten. Om een zoogdier voor productie te mogen gebruiken, moet het dier zowel op de huis- en hobbydierenlijst als op de productiedierenlijst staan. Het voorgenomen besluit zal ertoe leiden dat het damhert en het edelhert niet op de huis- en hobbydierlijst staan en dus ook niet meer op de productiedierenlijst. Ik ben mij ervan bewust dat deze branche binnen de agrarische sector in Nederland verdwijnt.
Het gaat hier om een voorgenomen lijst, die in een later stadium formeel bij besluit zal worden vastgesteld. Met het oog op een zorgvuldige besluitvorming heb ik contact met belanghebbenden over het voorgenomen besluit. Met de hertensector voer ik overleg over de mogelijke gevolgen van de invoering van de lijst en de mogelijke oplossingen voor eventuele onevenredige gevolgen.
Bent u zich ervan bewust dat met de door u voorgestelde huis- en hobbydierenlijst ook de hertenparken en de herten op kinderboerderijen in Nederland verdwijnen?
Ik ben mij ervan bewust dat de voorgestelde lijst gevolgen heeft voor de hertenparken en herten op kinderboerderijen in Nederland. Ik kijk samen met vertegenwoordigers van deze organisaties naar een verantwoorde manier om de overgang naar de nieuwe situatie vorm te geven.
Kunt u bevestigen dat u vóór het versturen van uw Kamerbrief nog geen contact hebt gehad met de Nederlandse (commerciële) hertenhouderij sector en uitleggen waarom dit contact er niet is geweest?
Dit klopt. Gezien de gevoeligheid van het onderwerp is ervoor gekozen om voorafgaand aan het versturen van de Kamerbrief de belanghebbende partijen niet te informeren, maar het gesprek aan te gaan na het versturen van de brief. Het gesprek met de verschillende belanghebbende partijen is inmiddels op gang.
Wat is de reden dat u in uw brief geen aandacht besteedt aan het feit dat de Nederlandse hertenhouderijsector met uw voorstel komt te verdwijnen? Wat vindt u van de zorgen van deze sector over de gevolgen en het financiële nadeel van uw voorstel en wat gaat u met deze zorgen doen?
In de brief is aangegeven dat de lijst gevolgen heeft voor het houden van herten, in het bijzonder voor het houden van herten als productiedier. Ik begrijp de zorgen van deze sector. In de brief van 6 juli is aangegeven dat ik in gesprek ga met de betrokkenen en dat ik in het overgangsrecht rekening houd met de grote gevolgen van deze verandering. Dit gesprek is inmiddels op gang gekomen.
Realiseert u zich dat er in Nederland een significante vraag naar hertenvlees bestaat en dat, bij beëindiging van de Nederlandse hertenhouderij, in deze vraag moet worden voorzien door import uit het buitenland? Hoe ziet u dat in het licht van dat de dierenwelzijnsomstandigheden bij hertenhouders in het buitenland niet gecontroleerd kunnen worden en de toename van het aantal transportbewegingen haaks staat op de klimaatdoelstellingen van Nederland?
De invoering van een goed onderbouwde huis- en hobbydierenlijst is een belangrijke stap, hierbij staat het dierenwelzijn en de veiligheid van de mens voorop. Ik realiseer mij dat de invoering van de lijst gevolgen kan hebben, ook voor de hertenhouderij.
Bent u zich ervan bewust dat de Nederlandse hertenhouderij een extensieve bedrijfstak is, die zich zeer goed leent voor natuurinclusieve- en kringlooplandbouw? Heeft u gekeken naar de mogelijkheden om de Nederlandse hertenhouderij in te zetten om de natuur, klimaat- en stikstofopgaven voor Nederland te behalen?
Voor het samenstellen van de huis- en hobbydierenlijst is gekeken naar riscofactoren voor het dierenwelzijn en de veiligheid van de mens. Bij het opstellen van de lijst is geen rekening gehouden met opgaven op het gebied van natuur, klimaat, water en stikstof. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en de gebiedsprogramma’s zal moet blijken welke (agrarische) activiteiten op welke plek kunnen plaatsvinden en wat de mogelijkheden zijn voor verschillende vormen van landbouw zoals extensieve, natuurinclusieve landbouw. Naast de opgaven in het gebied is dit ook afhankelijk van de persoonlijke voorkeuren van de betreffende boer. Hierbij moet tevens rekening worden gehouden dat alle dieren, dus ook herten, zorgen voor emissies.
Klopt het dat het rapport «hertenhouderij» dat in april is opgeleverd door het het Expertisecentrum van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niet bij de vaststelling en beoordeling van de huis- en hobbydierenlijst is gebruikt? Kunt u uitleggen waarom niet?2
Dit klopt. De beoordeling van de diersoorten voor de huis- en hobbydierenlijst is gedaan door het onafhankelijke wetenschappelijke Adviescollege huis- en hobbydierenlijst. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van een toetsingskader dat is ontwikkeld door de Wetenschappelijke adviescommissie positieflijst, bestaande uit onafhankelijke wetenschappers. Het toetsingskader gaat uit van risicofactoren voor dierenwelzijn en gevaar voor de mens.
Bij de beoordeling van de diersoorten is gebruik gemaakt van wetenschappelijke bronnen. Dit maakt dat de lijst een gedegen wetenschappelijke onderbouwing heeft. Het rapport uit 2002 dat u aanhaalt, brengt de Nederlandse hertenhouderij in kaart. Zoals aangegeven gaat de risicobeoordeling uit van eigenschappen en behoeften van het dier en niet de mogelijkheden om hiermee om te gaan in de houderij.
Bent u zich ervan bewust dat de commerciële Nederlandse hertenhouderijsector dieren houdt waarmee meerdere decennia is gefokt en die zijn geselecteerd op makkelijke omgang met de mens en vleesproductie?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst bij de beoordeling van het damhert en het Midden-Europees edelhert enkel de «wilde variant» heeft betrokken, terwijl er in Nederland in de afgelopen 25 jaar een algemene praktijk is ontstaan bij de Nederlandse commerciële hertenhouders, de gemeentelijke- en private hertenparken en de kinderboerderijen waardoor de kenmerken van de gehouden dieren niet meer zijn te vergelijken met de «wilde variant»?
Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst heeft de beoordeling gebaseerd op wetenschappelijke bronnen. Wanneer er geen bewijs werd gevonden voor de domesticatie van gehouden populaties van de soort, heeft het Adviescollege alleen de wilde voorouder beoordeeld. Bij de hertensoorten die zijn beoordeeld heeft het Adviescollege geen bewijs gevonden van domesticatie en is dus de wilde voorouder beoordeeld.
Bent u zich ervan bewust dat de bedrijfsmatige hertenhouderij in Nederland inmiddels dermate ver gevorderd is dat Skal-certificering, met bijbehorende randvoorwaarden en voorschriften, mogelijk is?3
Ja.
Waarom heeft u het advies, van het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst, om te overwegen in hoeverre de regelgeving voor de huis- en hobbydierenlijst gebruik zou kunnen maken van een systeem van houderijvoorschriften, waarbij het houden van bepaalde (gedomesticeerde) diersoorten is toegestaan mits aan enkele belangrijke houderijvoorwaarden wordt voldaan, naast u neergelegd? Waarom gaat u in uw Kamerbrief niet op dit advies in? Kunt u uitleggen waarom u dit advies naast u neerlegt, terwijl dit mogelijk een oplossing zou kunnen bieden waarbij de Nederlandse hertenhouderij niet ophoudt te bestaan?
Het Adviescollege adviseert om te overwegen houderijvoorschriften toe te voegen, voor het houden van diersoorten die op de lijst staan. De hertensoorten waar deze Kamervragen over gaan, staan overeenkomstig het advies, niet op die lijst. Het advies om houderijvoorschriften toe te voegen, is dus niet van toepassing op deze diersoorten.
Ik zie het invoeren van de lijst als een eerste stap. Het invoeren van houderijvoorschriften voor diersoorten die op de lijst staan is een mogelijke volgende stap. Deze houderijvoorschriften bestaan deels al en zijn opgenomen in het Besluit houders van dieren. Ik bezie nog of ik meer gedetailleerde houderijvoorschriften invoer voor diersoorten die op de lijst staan.
Waarom heeft het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst bij de beoordeling van de afzonderlijke soorten nadrukkelijk geen oordeel gegeven over de aard en omvang van kennis, kunde, middelen en gemak waarmee voorzieningen, die tegemoetkomen aan de verschillende risicofactoren, zijn te realiseren?
Er is eerder geprobeerd om een lijst te maken en in te voeren. In 2015 is een lijst vastgesteld. Bij de totstandkoming was er meer ruimte voor het meewegen van onder andere kennis en kunde van de houder. In 2017 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) geoordeeld over de wijze waarop diersoorten werden beoordeeld voor plaatsing op de lijst. Het CBb oordeelde dat de besluitvorming niet voldeed aan het Europeesrechtelijke vereiste van wetenschappelijke objectiviteit en dat niet was voldaan aan de beginselen van deskundigheid en transparantie.
Het Adviescollege heeft van het Ministerie van LNV de opdracht gekregen om de zoogdiersoorten te beoordelen op hun geschiktheid om in Nederland te houden. De eigenschappen en behoeften van het dier zijn hierbij het uitgangspunt, en niet de mogelijkheden die een houder heeft om hiermee om te gaan.
Het uitgangspunt van het dierenwelzijnsbeleid en ook van de huis- en hobbydierenlijst, is dat het welzijn van dieren voorop staat en dat de veiligheid van mensen wordt beschermd. Uit de wetenschappelijke beoordeling van de zoogdiersoorten blijkt dat er aanzienlijke risico’s zijn voor het dierenwelzijn en de veiligheid van de mens wanneer de dieren gehouden worden die niet op de lijst worden geplaatst. Het feit dat er mensen zijn die zich volop inzetten om goed voor dieren te zorgen die niet op de lijst staan, weegt niet op tegen de risico’s die er zijn wanneer eenieder deze dieren zou mogen houden.
Bent u van mening dat de overweging, voldoende wetenschappelijk onderbouwd, het standpunt kan dragen dat het damhert en het edelhert een reëel gevaar vormen voor de gezondheid van de mens, ondanks dat niet is gekeken naar mogelijkheden en voorzieningen om de risicofactor te beperken?
Ja.
Bent u van mening dat, ook gelet op de vragen 8 tot en met 13, de gevolgen van de door u voorgestelde huis- en hobbydierenlijst voor de Nederlandse hertenhouderij niet verder gaan dan hetgeen noodzakelijk is om de belangen van de bescherming van de eerbiediging van het dierenwelzijn, de bescherming van de gezondheid en het leven van personen en dieren en de bescherming van het milieu te waarborgen en daarmee in overeenstemming zijn met het Andibel-arrest?4
Ja, de voorgestelde lijst is noodzakelijk en gaat niet verder dan nodig is en is dus in overeenstemming met de criteria van het Andibelarrest. Waar er in concrete gevallen toch sprake zou kunnen zijn van een onevenredige gevolg voor betrokkenen, zal worden voorzien in een overgangsregime dat recht doet aan de belangen van betrokkenen.
Bent u bekend met het Andibel-arrest waarin door het Hof van Justitie van de EU is bepaald dat het houden van dieren enkel mag worden beperkt uit oogpunt van de bescherming of de eerbiediging van het dierenwelzijn, de bescherming van de gezondheid en het leven van personen en dieren en de bescherming van het milieu? Kunt u uitleggen waarom paarden en honden, die vaker letselschade veroorzaken dan dam- en edelherten, wel op de huis- en hobbydierenlijst komen te staan, maar dam- en edelherten niet? Dit terwijl de belangrijkste risicofactor voor dam- en edelherten de kans op letselschade is?
Ik ben bekend met het Andibel-arrest. Een onderscheid tussen paarden en honden enerzijds, en dam- en edelherten anderzijds, zit in de mate van domesticatie. Bij paarden en honden is domesticatie wel vastgesteld, bij dam- en edelherten niet. In het advies vindt u hier een nadere toelichting op.
Erkent u dat er onder meer in Hongarije, Spanje, Denemarken en Duitsland edel- en damherten bedrijfsmatig worden gehouden? Kunt u uitleggen en onderbouwen waarom u van mening bent dat in Nederland edel- en damherten, anders dan in andere Europese landen, niet mogen worden gehouden en dat daarmee het handelsverkeer tussen lidstaten niet onterecht wordt belemmerd?
Ik weet dat in andere landen edel- en damherten bedrijfsmatig worden gehouden. EU-lidstaten mogen lijsten van toegestane diersoorten vaststellen, in het belang van dierenwelzijn, bescherming van de gezondheid en het leven van mens en dier en het gevaar van invasieve exoten. Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid. In de Wet dieren is een opdracht aan de regering opgenomen om de lijst vast te stellen, dit gebeurt in het belang van het dierenwelzijn en de veiligheid voor de mens, op basis van wetenschappelijk onderbouwde gronden.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat «Dieren in de veehouderij» op 19 oktober beantwoorden?
Ja, in de zin dat ik de vragen heb beantwoord voor het verplaatste commissiedebat «Dieren in de veehouder», van 10 november.
De inbeslagname van een varken in de achtertuin van een woonhuis omwille van dierenwelzijn en de reflectie op het ellendige leven van miljoenen varkens in de Nederlandse veehouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Wat dacht u toen u hoorde van de inbeslagname van een varken dat werd gehouden in een achtertuin van een woonhuis in Rotterdam?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel op de website van rtl nieuws. Overigens is het varken niet in beslag, maar in bewaring genomen.
Onderschrijft u de beoordeling van de inspecteurs van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) dat een schuur van zes vierkante meter met stro en uitloop naar een deel van de tuin «volstrekt ongeschikt» is als huisvesting voor een varken? Zo nee, trekt u hiermee het oordeel van inspecteurs van de LID in twijfel?
De constatering tijdens een controle of een huisvesting geschikt of ongeschikt is, is aan de LID.
Bij de controle kijkt de LID niet enkel naar de afmetingen van een verblijf, maar ook naar de overige vereisten die het Besluit houders van dieren stelt aan het houden en verzorgen van huis- en hobbydieren. Zo let de LID tijdens een inspectie op de bewegingsvrijheid die een dier heeft in het verblijf en de hygiëne, verlichting, luchtkwaliteit en veiligheid van het verblijf. Daarnaast controleren zij of een dier ziek of gewond lijkt, geschikt en voldoende voer en water krijgt en voldoende ruimte heeft om aan zijn fysiologische en ethologische behoeften te voldoen. Dieren worden alleen in bewaring worden genomen wanneer dit noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van het dier.
De LID gebruikt bij de inspecties de huisdierenbijsluiters van het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG) als handvat. Het LICG adviseert voor varkens die als gezelschapsdieren worden gehouden onder andere een omvang van het hok van één tot zes vierkante meter afhankelijk van de grootte van het varken. Deze afmetingen betreffen een optimale omvang van het hok, niet de minimale afmetingen.
Heeft u gezien dat de eigenaar van het varken het dier pas terug krijgt als zij zorgt voor goede huisvesting, met onder andere minimaal 75 vierkante meter ruimte en een modderpoel?
Het betreft hier een lopende zaak. Over lopende zaken kunnen geen uitspraken worden gedaan in het kader van het procesbelang.
Kunt u bevestigen dat een «vlees»- of «gebruiksvarken» in de gangbare varkenshouderij, afhankelijk van hun gewicht, moet leven op een oppervlakte van 0,3 tot 0,8 vierkante meter per dier, of hooguit 1 vierkante meter wanneer het dier meer dan 110 kilo weegt?
Ja, dit zijn de minimumeisen.
Kunt u bevestigen dat een «vlees»- of «gebruiksvarken» in de gangbare varkenshouderij geen toegang heeft tot een buitenruimte en/of een modderpoel en zijn of haar korte leven op een betonnen- of roostervloer moet slijten?
Huisvestingseisen voor varkens die worden gehouden als productiedieren zijn opgenomen in het Besluit houders van dieren. Toegang tot een buitenruimte of modderpoel zijn niet als verplichting opgenomen in het Besluit.
Kunt u uitleggen waarom en op welke manier, de natuurlijke behoeften van een varken dat door particulieren wordt gehouden verschillen van een varken dat wordt gebruikt in de varkenshouderij?
De natuurlijke behoeftes van een varken gehouden als gezelschapsdier en van een varken dat wordt gehouden als landbouwhuisdier verschillen zover mij bekend niet.
Vindt u zelf dat deze verschillen in natuurlijke behoeften het bizarre verschil in huisvestingseisen verklaren? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zoals bij vraag 6 aangegeven verschillen de natuurlijke behoeften zover mij bekend niet.
Vindt u zelf dat deze verschillen in natuurlijke behoeften het bizarre verschil in huisvestingseisen rechtvaardigen? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Ik begrijp dat u aandacht heeft voor het verschil in behandeling tussen het varken als productiedier en het varken als gezelschapsdier. Het zijn immers beide varkens, maar ze worden anders behandeld. Dit komt voort uit een verschillend regelkader voor gezelschapsdieren en landbouwhuisdieren en hoe mensen tegen dieren aankijken.
De eisen ten aanzien van varkens die worden gehouden als productiedier zijn gebaseerd op de EU-Richtlijn 2008/120/EG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens. De normen uit deze richtlijn zijn geïmplementeerd in het (Nederlandse) Besluit houders van dieren. Bij enkele onderdelen, waaronder de minimum beschikbare oppervlakte per varken, worden in het Besluit houders van dieren eisen gehanteerd die uitstijgen boven de minimumeisen uit de EU-Richtlijn.
Voor varkens die als gezelschapsdieren worden gehouden, zijn er in de regelgeving geen specifieke eisen gesteld, afgezien van algemene eisen aan het houden, de verzorging en huisvesting. Om te kunnen bepalen of er sprake is van overschrijding van die normen gebruikt de LID de huisdierenbijsluiters die het LICG heeft opgesteld als handvat ten aanzien van varkens die worden gehouden als gezelschapsdieren. Deze huisdierenbijsluiters zijn zodanig opgesteld dat als de houder de richtlijn volgt, er op basis van de best beschikbare kennis verwacht kan worden dat het welzijn van het gezelschapsdier verzekerd is.
Dit verschil in regelgevend kader is historisch te verklaren; mede op basis van maatschappelijke en politieke opvattingen over het omgaan met dieren zijn destijds deze verschillen in het regelgevend kader tot stand gekomen. Het denken over dieren en wat we daar wel of niet mee mogen doen is in onze samenleving ontwikkeling; mensen verschillen ook sterk in hun opvattingen hierover. Mijn inzet is om het welzijn van het varken in de veehouderij te verbeteren. Door inzet in Europa en afspraken te maken in het convenant voor de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij. Maar daarbij moet ik ook realistisch zijn in verwachtingen, want de veehouderij is een economische activiteit. Het volledig gelijktrekken van het beschermingsniveau voor productiedieren en gezelschapsdieren is daarom in de praktijk niet realistisch.
Kunt u omschrijven hoe volgens u het gemiddelde welzijn van varkens in de Nederlandse veehouderij is? Is uw conclusie voor u aanleiding om net zo daadkrachtig op te treden als het LID, om het leven van de miljoenen varkens in de Nederlandse veehouderij te verbeteren?
De minimumeisen ten aanzien van het welzijn voor varkens in de veehouderij zijn in wet- en regelgeving vastgelegd. Ik maak mij er sterk voor om het welzijn van varkens in de veehouderij te verbeteren. Ik wil dit bereiken door met name:
In te zetten op aanscherping van de huidige normen ten aanzien van het welzijn van varkens, zoals vastgelegd in de Europese richtlijn 2008/120/EG. Nederland heeft samen met Denemarken, Duitsland, Zweden en België een position paper opgesteld die als input dient voor de herziening van de Europese regelgeving voor dierenwelzijn. In deze paper wordt onder andere gepleit voor verhogen van de beschikbare ruimte per varken, het verplichten van verdoving en pijnstilling bij castratie en het uitfaseren van kraamboxen voor zeugen. Uw Kamer is met Kamerstuk 21501-32, nr. 1345 geïnformeerd over deze inzet. De Europese Commissie zal naar verwachting eind 2023 komen met voorstellen voor het herziene regelgevingskader voor dierenwelzijn.
Afspraken te maken over verbetering van het welzijn van varkens in de veehouderij in het kader van het in het Coalitieakkoord aangekondigde convenant voor de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij.
Kunt u deze vragen één voor één en voor de behandeling van de begroting voor 2023 van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden?
Ja.