Een nieuw kritisch rapport over het EU-Mercosur handelsverdrag |
|
Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk (SP) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de nieuwe publicatie van de Handel Anders! coalitie genaamd «Het EU-Mercosur handelsverdrag: een kritische analyse en een alternatief»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen uit dit rapport?
Het rapport gaat uit van een aantal aannames die niet zonder meer door het kabinet worden gedeeld. In de hierna volgende antwoorden wordt in meer detail ingegaan op een aantal van de aannames en stellingen van het rapport.
Bent u het eens met de stelling uit het rapport dat vrijhandelsverdragen zoals EU-Mercosur kampen met een groot democratisch tekort, omdat verkozen volksvertegenwoordigers en de samenleving aan beide kanten van de oceaan zeer weinig te zeggen hebben over de inhoud, en het Europees Parlement zich slechts mag uitspreken over de vraag of ze het verdrag in zijn geheel goed- of afkeurt en geen veranderingen of aanpassingen mag doorvoeren? Waarom wel of niet?
Nee, ik ben het niet eens met de stelling dat sprake is van een democratisch tekort. Zowel in de EU als in de Mercosur landen geldt dat een verdrag alleen in werking kan treden nadat de geldende besluitvormingsprocedures zijn doorlopen. Binnen de EU zijn de lidstaten en het Europees Parlement op verschillende momenten en op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van handelsakkoorden, evenals het maatschappelijk middenveld.
Ten eerste kunnen de onderhandelingen over een handelsakkoord pas starten wanneer de Europese Commissie daartoe gemachtigd is door de lidstaten. De Raad stelt daartoe onderhandelingsrichtsnoeren vast. Tijdens de onderhandelingen consulteert de Commissie regelmatig de lidstaten en informeert het Europees Parlement. Als deel van het proces laat de Commissie een duurzaamheidseffectenbeoordeling (Sustainability Impact Assessment, SIA) uitvoeren. De SIA brengt de mogelijke economische, sociale en milieu effecten van een eventueel akkoord in kaart. Daarbij wordt het maatschappelijk middenveld (op Europees en nationaal niveau) betrokken.
Wanneer de onderhandelingen zijn afgerond is het aan de Europese Commissie om een voorstel te doen aan de Raad en het Europees Parlement ten aanzien van de besluitvorming over een mogelijk EU handelsakkoord. Zonder instemming van zowel de Raad als het Europees Parlement kan een dergelijk akkoord niet in werking treden. Het kabinet legt verantwoording af aan de Tweede Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad. Wanneer sprake is van een zogenaamd «gemengd akkoord» dienen ook ieder van de lidstaten afzonderlijk met het verdrag in te stemmen en worden de nationale ratificatieprocedures doorlopen.
De afgelopen jaren is de transparantie van het EU-handelsbeleid aanzienlijk vergroot, mede op aandringen van Nederland. Tijdens de onderhandelingen met derde landen organiseert de Europese Commissie consultatiebijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld. Ook publiceert de Commissie tegenwoordig verslagen van onderhandelingsrondes op haar website.
Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van onderhandelingen over handelsakkoorden, onder andere via de reguliere voortgangsrapportage. Ook wordt in Nederland regelmatig met uw Kamer en met het maatschappelijk middenveld van gedachten gewisseld over lopende onderhandelingen. Het ministerie betrekt het maatschappelijk middenveld in het Breed Handels Beraad (BHB).2 Leden van de Handel Anders! coalitie nemen hier actief aan deel.
Kunt u bevestigen dat inheemse volkeren in onder andere Paraguay niet zijn geconsulteerd over het verdrag, terwijl dat een wettelijke verplichting is en zij grote zorgen hebben geuit over de verregaande gevolgen die het verdrag kan hebben voor hun leefgebied?
De Grondwet van Paraguay erkent in hoofdstuk V artikel 64 de landrechten van inheemse volkeren. Artikel 65 erkent dat inheemse volkeren deelnemen aan het sociale, economische, politieke en culturele leven van het land. De SIA wijst er op dat recent een aantal positieve stappen zijn gezet in Paraguay om de naleving van de rechten van inheemse volkeren te verbeteren.3
Een interministerieel comité is verzocht om rechterlijke beslissingen uit te voeren en wetgeving voor te bereiden om traditioneel land aan inheemse volkeren terug te geven. Daarnaast is in het kader van de Nationale strategie voor inheemse gemeenschappen een decreet aangenomen over het raadplegen van inheemse gemeenschappen voorafgaand aan beslissingen die relevant zijn voor hun gebieden en levensonderhoud. De vraag of deze verplichting zich uitstrekt tot de besluitvorming over het sluiten van een verdrag, en of hieraan in voldoende mate tegemoet is of nog wordt gekomen, is een vraag die uiteindelijk naar Paraguyaans recht beantwoord moet worden.
Heeft u op enig moment uw ongenoegen laten blijken over het feit dat de milieueffectrapportage (Sustainability Impact Assesment, SIA) over EU-Mercosur pas 2 jaar na het bereiken van het principe-akkoord werd gepubliceerd, terwijl een milieueffectrapportage bedoeld is om de onderhandelingen te sturen? Zo ja, welke reactie ontving u hierop? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u gedaan om vertraging van de milieueffectrapportage te voorkomen?
De SIA dient meerdere doelen. Een belangrijk doel van de SIA is inderdaad de ondersteuning van de onderhandelingen. Daarnaast kan de SIA gebruikt worden voor het evalueren van het onderhandelingsresultaat en eventueel het opstellen van gerelateerd beleid. In het algemeen streeft de Europese Commissie naar publicatie van de SIA voorafgaand aan afronding van de onderhandelingen. Het kabinet hecht veel waarde aan tijdige publicatie van duurzaamheidseffectenbeoordelingen. Nederland heeft hier bijvoorbeeld toe opgeroepen in het gezamenlijke non-paper met Frankrijk over handel en duurzame ontwikkeling4 en opnieuw in de inbreng voor de herziening van de duurzaamheidsafspraken in EU handelsakkoorden.5
De Europese Commissie heeft aangegeven dat informatie die door de onderzoekers is verzameld tijdens het opzetten en uitvoeren van de SIA over de EU-Mercosur onderhandelingen voor een deel al tot hun beschikking was tijdens de onderhandelingen. De consultant die deze SIA uitvoerde heeft reeds in 2019 een interim- rapport voorgelegd aan de Commissie.6 In dit interim- rapport wordt ook de lange voorgeschiedenis van deze SIA beschreven, die reeds in 2009 begon. Vanwege de veranderende omstandigheden is deze SIA lopende de studie aangepast, bijvoorbeeld waar het gaat om effecten op de afspraken gemaakt in het kader van het Parijs klimaatakkoord. Ik verwijs u in dit verband ook naar de antwoorden d.d. 18 december 2019 op kamervragen gesteld door het lid Ouwehand.7
Deelt u de conclusie van de EU Ombudsman, Emily O’Reily, dat deze handelwijze van de Europese Commissie het vermogen van nationale parlementen om uitgebreid over het handelsakkoord te debatteren dreigt te verzwakken, en haaks staat op de Europese waarden die het handelsbeleid zou moeten belichamen? Waarom wel of niet?
De EU Ombudspersoon concludeert in haar besluit over het EU-Mercosur SIA dat de Europese Commissie niet heeft gezorgd voor een tijdige afronding van deze duurzaamheidseffectenbeoordeling.8 De ombudspersoon stelt vast dat daarmee sprake is van een gebrek aan goed bestuur van de kant van de Europese Commissie, al wijst zij in haar bevindingen die tot deze conclusie leiden ook op de verzachtende omstandigheid dat de plotselinge dynamiek in de onderhandelingen niet geheel te voorzien was. De Ombudspersoon dringt erop aan dat bij toekomstige handelsakkoorden de SIA beschikbaar is voorafgaand aan afronding van de onderhandelingen. Het kabinet hecht net als de EU Ombudspersoon veel waarde aan tijdige publicatie van SIAs, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 5 hierboven.
Kunt u reageren op de kritiek van 200 economen die concluderen dat de milieueffectrapportage vele tekortkomingen bevat, waaronder het naïeve uitgangspunt dat alle afspraken zullen worden nageleefd, het ontbreken van de impact van het verdrag op inheemse volkeren, het buiten beschouwing laten van de gevolgen van de corona-pandemie en het gebruik van verouderde data om de impact op ontbossing en natuurverwoesting te meten?
Bevordering van de internationale rechtsorde is een opdracht aan iedere Nederlandse regering, voortvloeiend uit de Grondwet. In dat kader zet het kabinet zich in voor de effectieve naleving van aangegane verdragsverplichtingen, zowel door Nederland en de EU als door onze verdragspartijen. Het uitgangspunt hierbij is dat verdragsverplichtingen worden nagekomen; pacta sunt servanda.
Uiteraard is daarbij van belang dat een eventueel verdrag tussen de EU en de Mercosur landen voorziet in adequate mogelijkheden om naleving te verzekeren. In het ontwerp EU-Mercosur akkoord wordt daar op verschillende manieren in voorzien, waaronder door betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de implementatie van het verdrag en de opname van geschillenbeslechtingsprocedures.
Met het oog op de zorgen die leven in de Europese Unie over o.a. ontbossing en arbeidsrechten in de Mercosur landen heeft Commissaris Dombrovskis de lidstaten verzocht om nadere input op dit punt. Op 28 oktober 2021 heeft mijn voorganger in een brief aan de Commissie nadere input gedeeld over deze zorgen en mogelijkheden om deze te adresseren. Uw kamer heeft hiervan een afschrift ontvangen.9 Zoals eerder aangegeven wordt met deze inbreng niet vooruit gelopen op de uiteindelijke Nederlandse positie ten aanzien van een mogelijk EU-Mercosur akkoord.
Wat betreft het gebruik van ontbossingsdata, heeft Nederland richting de Commissie en de uitvoerende partij (London School of Economics) in een eerdere fase aangegeven dat het wenselijk is om van recente data gebruik te maken. Door de vertraging in de oplevering van de SIA is inderdaad op onderdelen niet de meest recente data gebruikt. Dit laat onverlet dat het rapport van de SIA het belang van efficiënt nationaal beleid op duurzaamheidsgebied – waaronder het tegengaan van ontbossing – onderstreept en laat zien welke resultaten met dergelijk beleid kunnen worden bereikt. Het is een kernpunt in de aanbevelingen van de SIA (pagina 104–105). Ook in het position paper in reactie op de SIA dat de Commissie op 31 maart 2021 publiceerde wordt hier nader op ingegaan.10
In hoofdstuk V Mensenrechten van de SIA wordt uitgebreid aandacht besteed aan de positie van inheemse volkeren (par. 5.2.3 pagina 134–148) zowel in de EU als in de Mercosur landen. Ook wordt een aantal aanbevelingen gedaan om hun positie en de respectering van hun rechten te verbeteren (pagina 174).
Wat is de stand van zaken wat betreft het mogelijk splitsen van het EU-Mercosur verdrag? Zijn hier recent nog uitspraken over gedaan door de Europese Commissie? Wanneer kan Nederland zich hierover uitspreken?
Of de aard van een akkoord «gemengd» is of volledig onder de EU bevoegdheid valt («EU-only») wordt bepaald door de uiteindelijke inhoud van het akkoord. Naar verwachting zal een associatieakkoord tussen de EU en Mercosur onder de gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten vallen. De Commissie kan als onderhandelaar (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) ook een voorstel doen om het onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen. Op het moment dat de Commissie de teksten voor besluitvorming voorlegt zal de Raad hier vervolgens over besluiten. Er is op dit punt geen sprake van recente ontwikkelingen.
Wat is uw standpunt over de mogelijkheid dat het verdrag gesplitst wordt in een economisch en politiek deel? Deelt u de mening dat de Tweede Kamer niet buitenspel gezet mag worden bij de besluitvorming over dit verdrag, waaronder bij de onderdelen met grote gevolgen voor de Nederlandse landbouw?
Het kabinet zal pas een standpunt innemen over een akkoord met Mercosur wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie zijn aangeboden aan de Raad voor besluitvorming. In het antwoord op vraag 3 hierboven is reeds uitgebreid ingegaan op de betrokkenheid van het Nederlandse parlement bij de totstandkoming van handelsverdragen.
Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van een EU-Mercosur akkoord voor de Nederlandse landbouw, wil ik de Kamer graag verwijzen naar de studie die het ministerie over dit onderwerp ter uitvoering van de motie Voordewind liet uitvoeren en waarvan de resultaten op 14 januari 2021 aan de Kamer zijn gestuurd.11
Kunt u reflecteren op het feit dat de Europese Commissie heeft toegezegd te kijken naar het versterken van de klimaatafspraken in het EU-Mercosur verdrag, maar het akkoord zelf niet wil aanpassen? Bent u het ermee eens dat een aanvullend protocol of interpretatieve verklaring de fundamentele bezwaren tegen het verdrag niet kunnen wegnemen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zal het kabinet pas een standpunt innemen over een verdrag tussen de EU en Mercosur wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie aan de Raad zijn aangeboden voor besluitvorming. Daarin worden de mogelijkheden om afspraken over klimaat en het tegengaan van ontbossing effectief te handhaven uiteraard meegewogen.
Waarom is het voornemen om zoveel mogelijk over te schakelen op kringlooplandbouw en maatregelen die daaruit voort kunnen vloeien, niet meegenomen in het onderzoek van de Wageningen University & Research (WUR) en Ecorys naar de effecten van het EU-Mercosur verdrag op de Nederlandse agrarische sector, dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Hoe rijmt u dit met het feit dat kringlooplandbouw tot pijler van het beleid van de Minister van LNV is gemaakt?
Het onderzoek van de WUR en Ecorys geeft uitvoering aan de motie Voordewind. Deze motie verzoekt de regering de voor- en nadelen van de handel met de Mercosur-landen onder dit handelsverdrag voor de Europese land- en tuinbouw en in het bijzonder voor de Nederlandse (gezins-) bedrijven in de vlees- en zuivelsector, kwantificeerbaar in kaart te brengen.12 Het onderzoeksrapport is op 14 januari 2021 aan uw Kamer aangeboden.13 Hierbij is aangegeven dat het onderzoek toegespitst is op de economische effecten op de Nederlandse economie, en niet op de sociale en/of milieugevolgen van het akkoord. Deze zijn onderwerp van de SIA.
Is het EU-Mercosur verdrag verenigbaar met de Farm to Fork-strategie van de EU, waaronder het Farm to Fork-principe dat de import van dierlijke producten alleen wordt toegestaan als het niveau van dierenwelzijn minstens gelijk is aan wat de EU-regels voorschrijven?
In algemene zin zet Nederland m.b.t dierenwelzijn en handelsverdragen in de EU in op gelijkwaardigheid aan EU standaarden voor dierenwelzijn bij de gevoelige producten eieren en ei-producten, varkensvlees en pluimveevlees. Daarnaast bieden bilaterale afspraken en samenwerking juist een opening om afspraken te maken over verduurzaming en dierenwelzijn, die verder gaan dan multilaterale afspraken.
In de van Boer-tot-Bord strategie is opgenomen dat het handelsbeleid van de EU moet bijdragen aan een betere samenwerking met derde landen en het aansturen op ambitieuze beloften van derde landen op belangrijke gebieden als dierenwelzijn. Nederland steunt dit zoals aangegeven in het BNC fiche aangaande de evaluatie van het handelsbeleid.14
Kunt u reageren op de in het rapport aangehaalde berekening van natuurorganisatie FERN waaruit blijkt dat de toenemende vraag naar landbouwgewassen en veeteelt als gevolg van het EU-Mercosur verdrag in het meest optimistische scenario een gebied groter dan de Veluwe zal vernietigen, bovenop de reeds bestaande ontbossing?2
In de in opdracht van de Commissie uitgevoerde en hierboven geciteerde SIA werden ook mogelijke effecten van een toenemende vraag van landbouwproducten op ontbossing onderzocht. In hoofdstuk 4.3.2 (pagina’s 90–92) wordt toegelicht dat ecologisch intensiveren van landbouw niet behoeft te leiden tot een toename van ontbossing, maar juist kan bijdragen aan effectieve bos- en natuurbescherming. Dit wordt onderschreven in studies van Landbouw Universiteit Wageningen uitgevoerd in Nederland als ook in Brazilië.16 Deskundigen van de Verenigde Naties land- en bosbouw organisatie FAO concluderen dat ecologische intensivering een kennisintensief proces is dat een optimaal beheer van de ecologische functies en biodiversiteit van de natuur vereist om de prestaties, efficiëntie en het levensonderhoud van landbouwers te verbeteren.17
Kunt u reageren op de zeven voorstellen van de Handel Anders! coalitie voor het komen tot rechtvaardig en milieuvriendelijk handelsbeleid?
Hieronder ga ik nader in op de zeven voorstellen uit de publicatie van de Handel Anders! coalitie:
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 worden op het niveau van de EU en de lidstaten, de parlementen op verschillende momenten en op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van handelsakkoorden, evenals het maatschappelijk middenveld. De afgelopen jaren is de transparantie van EU-handelsbeleid aanzienlijk vergroot, mede op verzoek van Nederland. Zo organiseert de Europese Commissie regelmatig consultatiebijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld. Deze inzet dient onverminderd voortgezet te worden. Uw Kamer wordt regelmatig op de hoogte gehouden over de voortgang van onderhandelingen over handelsakkoorden, bijvoorbeeld via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden. Ook bestaan er nationale en Europese richtlijnen die het werk van lobbyisten kadreren.
Het kabinet hecht er belang aan dat mondiale economische ongelijkheid afneemt en duurzame ontwikkeling bevorderd wordt via handelsbeleid. Open, op regels gebaseerde handel levert hier een bijdrage aan. Dit geldt zowel voor de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) als voor EU-handelsakkoorden, welke een platform bieden voor dialoog en verdere samenwerking. Zo worden in handelsakkoorden afspraken gemaakt over handel en duurzame ontwikkeling, waaronder op het gebied van arbeidsrechten. Ook voorzien handelsakkoorden in de mogelijkheid om in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld wanneer producten gedumpt worden en ten aanzien van publieke dienstverlening. De SIA voor het onderhandelingsresultaat met de Mercosur landen concludeert dat bescheiden verwachte toename aan economische groei tot een verbetering van levensstandaarden zal leiden.
De SIA gaat uitgebreid in op de positie van inheemse volkeren. Tekortkomingen maar ook voortgang bij het beschermen van rechten van inheemse volkeren in de Mercosur-landen worden in het rapport uiteengezet. Het kabinet heeft gezien de ernstige zorgen over de rechten van inheemse volkeren enkele suggesties gedaan ter versterking van de positie van de inheemse volkeren in de Mercosur landen in de in het antwoord op vraag 7 hierboven aangehaald brief van 28 oktober 2021 aan Commissaris Dombrovskis.
Zoals in het coalitieakkoord opgenomen18, voert dit kabinet een actief handelsbeleid dat EU voorstellen en OESO richtlijnen steunt die risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens moeten voorkomen en aanpakken. We vergroenen onze handelsinstrumenten in lijn met de akkoorden van Parijs en Glasgow. Voorbeelden hiervan zijn het Commissievoorstel betreffende het tegengaan van het op de markt van de Unie aanbieden van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden19, de VN Beginselen voor het bedrijfsleven & mensenrechten20 en de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen.21 Mijn ministerie heeft ook het SER advies voor Effectieve Europese gepaste zorgvuldigheidswetgeving voor duurzame waardeketens aan uw Kamer aangeboden.22
Het kabinet is van mening dat bedrijven met hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een belangrijke rol hebben in het voorkomen van misstanden in hun keten en dat effectieve en duidelijke wetgeving daarbij helpt. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord 2021–2025 zal de Minister voor BHOS namens Nederland internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wetgeving (IMVO) in de EU bevorderen en nationale IMVO-wetgeving invoeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Zoals bekend heeft de Europese Commissie op 23 februari jl. een wetgevingsvoorstel over «due diligence» gepubliceerd. Uw Kamer zal binnen de gebruikelijke termijn het BNC-fiche met het kabinetsstandpunt ten aanzien van het wetsvoorstel ontvangen.
Verder is uw Kamer via een BNC-fiche23 geïnformeerd over de kabinetsbeoordeling ten aanzien van het wetsvoorstel betreffende ontbossingsvrije producten dat de Europese Commissie op 17 november 2021 heeft gepubliceerd.
EU-handelsbeleid voorziet reeds in de mogelijkheid om maatregelen te nemen om de interne markt tegen ernstige verstoringen te beschermen. Zo kunnen in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen worden genomen, bijvoorbeeld in geval van dumping.
Daarnaast regelt de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO), als onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, randvoorwaarden voor de goede werking van de interne landbouwmarkt en behoud van het gelijk speelveld. Ook biedt de GMO mogelijkheden om maatregelen te nemen bij ernstige marktverstoring op de landbouwmarkt.
Als laatste is in de ondernemerschapsagenda24 al een voorschot gegeven van de inzet op het versterken van het verdienvermogen voor duurzame landbouw. In de voorbije kabinetsperiode is onder meer ingezet op een betere positie van de boer in de keten25, door bijvoorbeeld het stimuleren van samenwerking en het voorkomen van oneerlijke handelspraktijken. Daarnaast zijn met de «agro-nutrimonitor» van de ACM, die is gebaseerd op empirisch feitenmateriaal, stappen gezet op het verkrijgen van beter inzicht in (eerlijke) prijsvorming en margeverdeling in de keten. In het huidige coalitieakkoord is onder andere afgesproken om te kijken naar bindende afspraken rond de bijdrage van de keten om de positie van de boer in de keten te versterken, het betrekken van de consument bij de verduurzaming van de landbouw en naar publieke beloningen voor maatschappelijke diensten.
Doel van het kabinet is niet dat de EU waar mogelijk zelfvoorzienend wordt. De voordelen van internationale handel, waaronder specialisatie en productie-efficiëntie, dienen behouden te blijven – uiteraard met oog voor duurzame ontwikkeling. De EU is een netto voedselexporteur, en de voedselvoorziening heeft (onder meer tijdens de Corona pandemie) aangetoond bijzonder robuust te zijn. Echter, de invasie van Rusland in Oekraïne toont aan dat verlegging van handelsstromen door verschillende oorzaken het belang onderschrijft van beleid dat gericht is op open strategische autonomie; juist diversifiëren zal daarin een grote rol moeten spelen om EU weerbaarheid en het open karakter van de Europese economieën te behouden.
Daarnaast onderzoekt het kabinet welke strategische afhankelijkheden er binnen de voedselwaardeketen zijn, en ontwikkelt beleid om deze te verminderen. Denk hierbij aan de initiatieven onder de Nationale Eiwitstrategie. Handels- en investeringsakkoorden versterken zekerheid omtrent de aanvoer van goederen en diensten die fundamenteel zijn voor Nederland, de Europese Unie en ook voor de rest van de wereld.
Het kabinet steunt de transitie naar kringlooplandbouw, en ziet daarbij geen tegenspraak tussen internationale handel en deze transitie. Natuurlijke omstandigheden (landbouwgrond, klimaat, etc.) zorgen ervoor dat internationale afhankelijkheden van grondstoffen en landbouwproducten een gegeven zijn. Er zijn internationale handelsketens van agrogrondstoffen die voor Nederland en de wereld essentieel zijn en waar geen goede alternatieven voor bestaan. Voor deze ketens is lokale productie niet altijd of slechts beperkt mogelijk. Ook kan productie van bepaalde gewassen elders soms efficiënter plaatsvinden. Kringlopen beperken zich niet tot lokaal of regionaal niveau maar rijken over grenzen heen. Handelsakkoorden en omschakeling naar kringlooplandbouw sluiten elkaar dus niet uit.
Tenslotte, het kabinet deelt de aanname niet dat de EU via haar handelsbeleid het Mondiale Zuiden koloniseert, zoals ook blijkt uit het de reactie op voorstel 2 hierboven. De EU vormt met haar handelsbeleid een belangrijke speler in het mondiale handelssysteem en beïnvloedt via het handelsbeleid direct en indirect de Europese economie.
Net als globalisering soms ook heeft geleid tot groeiende ongelijkheid, heeft handelsbeleid niet enkel positieve effecten gehad op economische ontwikkeling en werkgelegenheid. Er zijn sectoren die negatieve gevolgen kunnen ervaren van het openstellen van markten. Het EU handelsbeleid voorziet in het nemen van maatregelen om de interne markt tegen ernstige verstoringen te beschermen. Ook derde landen kunnen in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen nemen, bijvoorbeeld in geval van dumping. Het is van belang om binnen het EU handelsbeleid rekening te houden met gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door uitsluiting van liberalisering of door langere overgangsperiodes af te spreken. Ook kunnen duurzaamheidseffectenbeoordelingen van akkoorden leiden tot aandachtspunten voor flankerend beleid. Daarnaast is het van belang om de werking van bestaande handelsafspraken periodiek te evalueren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De uitspraken van de premier bij de klimaattop in Glasgow. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u tijdens een besloten diner op de klimaattop in Glasgow het volgende tegen jongerenvertegenwoordigers hebt gezegd: «Het is niet uit te leggen aan mensen dat ze niet meer mogen vliegen of als ze geen vlees meer mogen eten. Dus om ervoor te zorgen dat mensen niet extreemrechts gaan stemmen, kan het niet ambitieuzer dan het nu is.»?1
De precieze bewoording van mijn opmerking waar mevrouw Fleming naar verwijst kan ik niet terughalen. Wel heb ik het belang benadrukt van voldoende draagvlak in de samenleving voor het ambitieuze klimaatbeleid dat het kabinet voorstaat. Het is belangrijk dat we iedereen meenemen in de klimaattransitie en dat iedereen die ook kan meemaken. Dat betekent dat de baten en lasten van de klimaattransitie eerlijk moeten worden verdeeld tussen huishoudens en het bedrijfsleven, als ook tussen huishoudens onderling. Indien klimaatmaatregelen bepaalde groepen disproportioneel hard raken, kan dat het draagvlak voor klimaatbeleid doen eroderen. Dat kan partijen in de kaart spelen die in het geheel tegenstander zijn van klimaatbeleid. Het effect hiervan zou daarmee averechts zijn en dit moet worden voorkomen. Het kabinet streeft daarom naar een ambitieus klimaatbeleid, waarbij maatregelen verschillende groepen proportioneel en evenredig raken, om zo iedereen de klimaattransitie op een eerlijke en effectieve manier te laten doormaken.
Zo nee, wat zei u dan wel?
Zie beantwoording vraag 1.
Kunt u deze vragen binnen enkele dagen beantwoorden?
Ja.
Een nieuw azc |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de evenementenhal Expo Assen gebruikt gaat worden als asielopvanglocatie? Zo ja, welk bedrag is hiermee gemoeid?
Ja, Expo Assen is per 25 november j.l. tijdelijk in gebruik genomen als noodopvanglocatie en zal vooralsnog tot eind maart 2022 onderdak bieden aan ongeveer 300 personen teneinde met name het aanmeldcentrum Ter Apel te ontlasten. Expo Assen is een private organisatie en ik beschik derhalve niet over de door u gevraagde bedrijfsinformatie.
Hoeveel schade wordt geleden door organiserende bedrijven en toeleveranciers doordat alle evenementen zijn gecanceld omdat de Expo Assen gebruikt gaat worden voor de opvang van asielzoekers?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de eigenaar van de Expo Assen ook de eigenaar is van de Zeelandhallen die op dit moment ook gebruikt wordt voor de opvang van asielzoekers? Erkent u dat het financieel aantrekkelijk is panden ter beschikking van asielzoekers te stellen omdat u, als het moet, belastinggeld over de balk smijt om asielopvang te regelen?
Ja, het klopt dat de eigenaar van Expo Assen ook de eigenaar is van de Zeelandhallen. Alhoewel de voorkeur van het kabinet is om vluchtelingen bescherming in de regio te bieden, respecteert het kabinet de internationale verdragen en afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. Mensen die vluchten voor vervolging en geweld hebben recht op bescherming in Nederland. Dat betekent dat personen die in Nederland om asielbescherming verzoeken in dat licht worden opgevangen en de asielaanvragen in behandeling worden genomen. Asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben gekregen gaan deel uitmaken van de Nederlandse samenleving. Gemeenten hebben daarom de taak om vergunninghouders passende woonruimte te bieden.
De opvangcapaciteit van het COA staat momenteel om verschillende redenen onder druk. Het COA is daarom overgegaan tot het organiseren van zogeheten noodopvang omdat de reguliere opvangcapaciteit onvoldoende toereikend is. Het gaat daarbij om opvang in bijvoorbeeld evenementenhallen, zoals nu op verschillende locaties in Nederland is georganiseerd. Expo Assen en de Zeelandhallen worden in dit kader ook ingezet als noodopvanglocatie. De noodopvanglocaties zijn bedoeld om tijdelijke opvang te bieden en voorzien in de basisbehoeften van de bewoners. Het heeft echter de voorkeur om gebruik te maken van opvanglocaties met een regulier kwaliteitsniveau. Het kabinet blijft om die reden een beroep doen op gemeenten en provincies om nieuwe opvangplekken te realiseren en met spoed vergunninghouders te huisvesten. Ik ben alle betrokken partijen zeer erkentelijk die helpen of hebben geholpen om iedereen met recht op opvang van een bed te kunnen voorzien.
Waarom kiest u keer op keer ervoor asielzoekers van alle gemakken te voorzien terwijl dit ten koste gaat van Nederlanders en Nederlandse bedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer gaat u nu eindelijk eens een einde maken aan deze asielwaanzin en de Nederlandse grenzen sluiten voor asielzoekers?
Zie antwoord vraag 3.
Veiligheid van Nederlanders in Ethiopië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft U kennis genomen van de berichtgeving dat Saoedi-Arabië zijn burgers in Ethiopië dringend aanraadt om dat land zo spoedig mogelijk te verlaten wegens de burgeroorlog in dat land?1 Klopt dit?
Ja en ja.
Deelt u de mening dat een herhaling van de recente evacuatiechaos in Afghanistan, in Ethiopië vermeden moet worden?
Hoewel de omstandigheden in beide landen aanzienlijk verschillen, zijn er wel lessen uit de Afghanistan crisis die in deze situatie ook toegepast kunnen worden. Zo was een belangrijke les uit die crisis dat zich ongeregistreerde Nederlanders in een land met een rood advies kunnen bevinden. Daarom wordt er nu in Ethiopië veel aandacht besteed om via allerlei kanalen Nederlanders te bereiken met onder andere adviezen wat te doen in deze situatie en de oproep zich te registeren.
Wat heeft u gedaan om dat te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u afspraken gemaakt met bevriende naties over eventuele evacuatie van Nederlanders?
In Ethiopië zijn binnen de EU afspraken gemaakt over samenwerking tussen verschillende landen.
Hoeveel Nederlanders verblijven (voor zover bekend) in Ethiopië? Wat adviseert u hen om te doen: blijven of zo spoedig mogelijk vertrekken?
Op dit moment hebben bijna 200 mensen, door zich te registreren via de informatieservice van Buitenlandse Zaken, aangegeven op dit moment in Ethiopië aanwezig te zijn. Wij adviseren deze mensen om een afweging te maken of het echt noodzakelijk is dat zij in Ethiopië blijven. Ook zijn zij geadviseerd om te zorgen dat zij hun papieren op orde hebben zodat zij zelfstandig kunnen vertrekken als dat nodig is. Er zijn dagelijks commerciële vluchten die vanuit Ethiopië vertrekken.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 20.00 uur maandag 8 november a.s.?
Heeft u kennis genomen van het feit dat de klanten van Welkom Energie van hun nieuwe energiemaatschappij Eneco een verplicht aanbod gekregen hebben waarmee zij met terugwerkende kracht vanaf 1 november de volgende prijzen voor energie gaan betalen: 46 cent/kWh en 180 cent/m3 gas?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel het maandbedrag van een gemiddelde klant van Welkom energie stijgt door het faillissement?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen. De huidige ontwikkelingen op de energiemarkt uiten zich helaas in stijgende energietarieven. Ook voor (nieuwe) klanten bij Eneco is het maandbedrag hoger, aangezien Eneco in oktober tegen de hogere prijzen energie voor de nieuwe klanten heeft moeten inkopen. Zoals in mijn brief naar aanleiding van motie-Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) is aangegeven, is het ingewikkeld om te weten wat de exacte financiële gevolgen zijn voor klanten van Welkom Energie die nu door Eneco zijn overgenomen. Dit geldt ook voor de stijging van het gemiddelde maandbedrag. Dit is niet precies aan te geven, aangezien het verschil in maandbedrag afhankelijk is van onder andere het specifieke contract dat de klanten bij Welkom Energie hadden en het specifieke energieverbruik van deze klanten. Ik heb hier geen inzage in.
Een andere reden die de berekening van de stijging van de kosten door het faillissement moeilijk maakt is dat (een groot deel van) de klanten van Welkom Energie zeer waarschijnlijk op termijn ook met een hogere energierekening geconfronteerd zouden worden, op het moment dat hun contract met vaste prijzen af zou lopen. Wanneer de contracten met Welkom Energie zouden aflopen verschilt per consument en is mij niet bekend.
Daarnaast zullen sommige klanten wellicht na 1 december a.s. Eneco weer verlaten en voor een andere leverancier met andere voorwaarden kiezen, hetgeen de vergelijking met het oorspronkelijke contract bij Welkom Energie nog ingewikkelder maakt.
Een vergelijking tussen het maandelijkse voorschotbedrag dat de klanten bij Welkom Energie betaalden en het maandelijkse voorschotbedrag bij Eneco is ook moeilijk te maken, omdat het maandelijkse voorschotbedrag bij Eneco na 1 maart 2022 wellicht zal veranderen. Het contract dat Eneco de overgenomen klanten heeft aangeboden kent een vast tarief voor de eerste vier maanden, met een vast voorschotbedrag dat uitgaat van het gemiddeld verbruik over 12 maanden door deze klanten. Hierdoor werden zij nu niet meteen geconfronteerd met een voorschot dat louter op het verbruik in de wintermaanden zou zijn gebaseerd. Het maandelijkse voorschotbedrag kan na 1 maart veranderen omdat Eneco de klanten heeft aangeboden om het contract vanaf 1 maart 2022 aan te passen en een beter aanbod te kunnen doen als de inkoopprijzen van elektriciteit en gas gunstiger zijn. Eneco informeert de klanten vóór 1 maart 2022 over de nieuwe energietarieven.
Is de 400 euro energiecompensatie die het kabinet biedt dan ook maar in enige mate toereikend voor de voormalige klanten van Welkom Energie?
Zoals in de brief over de hoge gasprijzen van 1 oktober jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 272) is aangegeven, heeft het kabinet bekeken hoe de compensatie voor de stijgende energieprijzen het beste kan worden vormgegeven. Idealiter wordt de compensatie zo specifiek mogelijk vormgegeven, zodat het enkel terecht komt bij diegenen die daadwerkelijk de compensatie nodig hebben. Dit is echter mede vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens niet mogelijk. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om op korte termijn alle huishoudens te compenseren door een incidentele aanpassing in de energiebelastingen. De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet in voornoemde brief heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening.
Hoewel ik de cijfers van de individuele klanten niet ken, zoals toegelicht bij vraag 2, kan ik mij voorstellen dat de compensatie van het kabinet in veel gevallen niet toereikend zal zijn om de voormalige klanten van Welkom Energie precies te compenseren voor de hogere kosten die zij hebben, vanwege de verplichte overstap naar Eneco. Een compensatie die precies toereikend is, niet meer en niet minder is dan de hogere kosten van de consument in kwestie, zou een individuele beoordeling vragen van elk contract van elk van de 90.000 consumenten in kwestie. Deze beoordeling zou veel tijd kosten en zou kosten voor het beoordelen met zich meebrengen met als gevolg dat de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Ook zou dit betekenen dat de consumenten in kwestie hun energieverbruik en contract zouden moeten delen met de overheid. Deze privégegevens van huishouden zijn bij de overheid niet bekend. Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Welkom Energie extra te compenseren, roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar en haalbaar is. Het kabinet achtte het van belang om snel een verlaging van de energierekening te realiseren.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Begrijpt u dat veel klanten hoge voorschotten kwijt zijn (bedoeld voor de relatief dure stookmaanden november en december), hun welkomsbonus verliezen en daardoor vaak vele honderden euro’s en in sommige gevallen zelfs meer dan duizend euro tegoed kunnen hebben van Welkom Energie?
Ja, ik vind het erg vervelend dat de klanten van Welkom Energie financiële gevolgen ondervinden van het faillissement.
De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen, want bij een faillissement van een energiebedrijf gelden dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek (BW) is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven.
Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser». Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier.
Als de energieleverancier die failliet is gegaan, de consument nog gelden schuldig is, bijvoorbeeld te veel betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom of een cash-back bonus, dan zijn deze gelden onderdeel van de failliete boedel.
Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Meerdere variabelen hebben hier invloed op en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die meer financieel verlies lijden en er zullen altijd consumenten zijn die minder financieel verlies lijden.
Uiteindelijk is het de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet. Uit het eerste verslag van de curator blijkt dat hij bezig is met het in kaart brengen van de verschillende schulden en baten.1 Op basis daarvan en aan de hand van de in de wet bepaalde volgorde zal worden bepaald of consumenten nog gelden terugkrijgen, en zo ja hoeveel. Hier kan ik geen uitspraken over doen.
De beschreven systematiek geldt niet alleen bij het faillissement van een energieleverancier, deze systematiek geldt breed voor alle faillissementen in Nederland. Dit veranderen zou een forse wijziging van het systeem en een aantal wetten eisen, onder andere de Faillissementswet, het Burgerlijk Wetboek en de Invorderingswet.
Om op de korte termijn een verschil te maken voor consumenten, zie ik meer mogelijkheden bij het specifieke wettelijke kader voor toezicht op energieleveranciers. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren. Zie hierover ook het antwoord op vraag 17.
Heeft u kennis genomen van de aankondiging op 15 oktober dat Eneco Welkom Energie wil overnemen?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de Autoriteit Consument en Markt de overname op 25 oktober heeft goedgekeurd?2
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de rechtbank-Midden Nederland Welkom Energie op 27 oktober failliet heeft verklaard op verzoek van Welkom Energie zelf?3
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Autoriteit Consument en Markt op 27 oktober de leveringsvergunning van Welkom Energie heeft ingetrokken, omdat Welkom energie zelf aangegeven heeft leveringsproblemen te hebben?4
Ja.
Kunt u aangeven of hier sprake is van een vooropgezette koers, waarbij de Autoriteit Consument en Markt, Eneco en Welkom Energie samen besloten om deze volgorde zo af te lopen?
ACM heeft mij desgevraagd de volgende informatie gegeven. Eind september heeft Welkom Energie melding gemaakt bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dat zij voorzag niet langer in staat te zijn om haar plicht tot levering van elektriciteit en gas aan haar kleinverbruikers na te komen per 1 november 2021.
Welkom Energie en Eneco zijn toen in onderhandeling gegaan over een overname met een pre-pack, een voorbereid faillissement.6 Beide partijen hebben een koopovereenkomst gesloten op 15 oktober 2021 onder de opschortende voorwaarden dat (1) de in het faillissement van Welkom Energie te benoemen curator met toestemming van de rechter-commissaris uiterlijk op 1 november 2021 schriftelijk zou laten weten in te stemmen met de overeenkomst en (2) uiterlijk op die datum ook zou aangeven de overeenkomst te bestendigen.7 Op 15 oktober 2021 hebben de bedrijven conform de Mededingingswet ACM toestemming gevraagd voor de overname door middel van melding van de voorgenomen concentratie.8
Op 25 oktober 2021 heeft Welkom Energie een verzoek tot intrekking van de leveringsvergunning ingediend bij de ACM, omdat zij zichzelf niet meer in staat achtte te voldoen aan haar (wettelijke) verplichtingen. De ACM heeft dit verzoek bestudeerd en beoordeeld samen met informatie waar zij zelf over beschikte en geoordeeld dat Welkom Energie inderdaad niet meer kon voldoen aan haar (wettelijke) verplichtingen. Op 26 oktober 2021 heeft de ACM het besluit tot intrekking van de vergunning genomen.9 De ACM heeft de overname op grond van de Mededingingswet goedgekeurd op 27 oktober 2021.10 Het faillissement is officieel uitgesproken op 29 oktober 2021 en de benoemde curator heeft de overname overeenkomst goedgekeurd.11 De klanten zijn met ingang van 1 november 2021 overgenomen door Eneco.
De ACM heeft geen rol gehad bij de overname van Welkom Energie door Eneco, anders dan de wettelijk verplichte mededingingsrechtelijke toetsing ervan. Ook bij de faillissementsaanvraag heeft de ACM geen rol gehad. De ACM heeft in dit proces enkel de rol gehad om te beoordelen of de leveringszekerheid niet in het gevaar zou komen, dat was niet het geval. Van een vooropgezette koers tussen ACM, Eneco en Welkom Energie was dan ook geen sprake.
Kunt u aan de Autoriteit Consument en Markt vragen om inzicht te geven in alle correspondentie die over deze zaak gevoerd is door Autoriteit Consument en Markt met anderen vanaf 1 september, als ware het een Wob-verzoek van een willekeurige burger aan de Autoriteit Consument en Markt? Wilt u daarbij in aanmerking nemen dat de Autoriteit Consument en Markt een bestuursorgaan is in de zin van de Wet openbaarheid bestuur?
In Kamerbrieven en mijn beantwoording van Kamervragen heb ik informatie verstrekt over het toezicht van de ACM. Het is aan de ACM om informatie over haar taakuitoefening openbaar te maken voor zover zij dat kan. In haar nieuwsberichten en haar communicatie via consumentenloket ACM ConsuWijzer heeft ACM alle informatie over haar toezicht en overwegingen heeft zij zoveel kan openbaar gemaakt.
Indien Eneco Welkom Energie had overgenomen, conform de concentratiemelding van 15 oktober, hadden de klanten van Welkom Energie dan hun originele contract behouden?
In een gesprek over deze vraag heeft ACM mij als volgt geïnformeerd. De concentratiemelding was onderdeel van de onderhandelingen tussen Eneco en Welkom Energie bij de door partijen gekozen pre-pack procedure en betreft daarmee een overname in faillissement.
Is de overname van Welkom Energie door Eneco geëffectueerd? Zo ja, op welke datum is dat dan gebeurd en op welke voorwaarden?
De overname van het klantenbestand van Welkom Energie door Eneco is geëffectueerd, zo heeft ACM mij aangegeven. Daarbij heeft ACM, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, geen rol gehad anders dan de wettelijk verplichte mededingingsrechtelijke toets ervan.
Deze overname is goedgekeurd door een rechter-commissaris en vervolgens uitgevoerd in het faillissement zoals beschreven in het antwoord op vraag 9. De rechter-commissaris heeft de curator instemming gegeven aan de verkoopovereenkomst en aangegeven deze in faillissement gestand te doen. Dit staat ook beschreven in het faillissementsverslag.12 De voorwaarden van deze overeenkomst zijn opgesteld door Eneco en Welkom Energie en zijn derhalve vertrouwelijk.
Indien Eneco Welkom Energie overgenomen heeft voor het faillissement, is Eneco dan gehouden om de originele contracten gestand te doen?
ACM heeft mij gemeld dat Eneco het klantenbestand van Welkom heeft overgenomen tijdens faillissement, als onderdeel van de door partijen gekozen pre-pack procedure. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Hoe kan getoetst worden of de Autoriteit Consument en Markt in deze casus adequaat toezicht gehouden heeft, nu Welkom Energie niet eens in staat is om de eindafrekeningen te betalen en dus over een zwaar negatief eigen vermogen beschikte op het moment van het faillissement? Klopt het dat de toekomstige gascontracten bestemd waren voor het nakomen van aangegane verplichtingen?
Leveranciers die de bedrijfsvoering als zelfstandig bedrijf op termijn in gevaar zien komen zullen eerst naar oplossingen zoeken zoals samenwerking, fusie of overname. Mede om de kans op faillissementen van leveranciers aan kleinverbruikers te verkleinen, worden van overheidswege eisen gesteld door middel van een leveranciersvergunning.
ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Door het gehele jaar heen voert ACM risico georiënteerd toezicht. Zo kijkt de ACM bijvoorbeeld met de coronacrisis en nu de hoge gasprijzen in hoeverre dergelijke crises invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming te treden en zich in het uiterste geval voor te bereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. Het behoort niet tot de taak van ACM om faillissementen te voorkomen en dit ligt ook niet binnen de mogelijkheden van ACM. De taak van ACM is om de leveringszekerheid te borgen, met andere woorden om te zorgen dat consumenten niet zonder elektriciteit en gas komen te zitten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, heeft Welkom Energie zich eind september bij de ACM gemeld omdat zij voorzag niet meer aan haar wettelijke plichten te kunnen voldoen. De ACM heeft beoordeeld dat dit inderdaad het geval was, en per 1 november de vergunning ingetrokken conform het verzoek hiertoe van Welkom Energie
Ten aanzien van de vraag over «de toekomstige gascontracten»; indien hier geduid wordt op het contracten van Welkom Energie met GasTerra, gaat het om een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen. Ik ken dit specifieke contract niet en de vraag wat Welkom Energie van plan was met «de toekomstige gascontracten» is een vraag die ik niet kan beantwoorden.
Vanaf welk moment had Welkom Energie een negatief eigen vermogen?
Volgens het «Besluit vergunning levering gas» moet een energieleverancier de termijn tussen en verschil in uitgaven voor inkoop van gas en transportcapaciteit en inkomsten van kleinverbruikers overbruggen. Een logische termijn voor deze overbrugging is een jaar, vanwege het verbruiksprofiel van kleinverbruikers dat over een geheel jaar wordt vastgesteld. ACM kijkt daarom naar de beschikbare liquiditeit. Liquiditeit kan worden aangewend om alle maandelijkse kosten te betalen. ACM beoordeelt daarom of er voldoende liquiditeit in kas is om alle verplichtingen te kunnen voldoen. Het monitoren van het eigen vermogen is geen onderdeel van de financiële monitoring, ook omdat dit weinig zegt over de mate waarin een energieleverancier aan de wettelijke vereisten kan voldoen. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en kleinzakelijke afnemers.
Vanaf welk moment wist de Autoriteit Consument en Markt dat Welkom Energie failliet zou gaan? En welke stappen heeft zij genomen om de belangen van de consumenten te beschermen?
Zoals eerder aangegeven heeft Welkom Energie zich eind september van dit jaar bij de ACM gemeld, omdat zij voorzag niet meer te kunnen voldoen in de leveringszekerheid. Zij gaf hiermee invulling aan de meldplicht die in haar vergunning is opgenomen. ACM is toen in nauw contact getreden met Welkom Energie om te beoordelen per wanneer Welkom Energie niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen. De ACM heeft vervolgens conform haar bevoegdheden alle nodige voorbereidingen getroffen om ervoor te zorgen dat de leveringszekerheid voor consumenten geborgd bleef.
Vindt u het toezicht op de energiemarkt adequaat en dan vooral op het feit of de energiemaatschappijen hun contracten met afnemers wel voldoende hebben afgedekt door middel van langlopende leveringscontracten? Zo nee, welke aanvullende maatregelen wilt u dan nemen?
In mijn brief naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) ben ik uitgebreid ingegaan op de onafhankelijke rol van toezichthouder ACM op de energiemarkt en de wijze waarop zij deze rol met verve vervult, ook specifiek ten aanzien van het financiële toezicht. Zo heeft ACM dit jaar in het jaarlijkse informatieverzoek leveranciers gevraagd te beschrijven welke inkoopstrategie ze hanteren. Hiermee verkrijgt ACM inzicht in de inkoopstrategie van energieleveranciers die kan worden gebruikt om extra duiding te geven aan de financiële cijfers. Zo zou een partij met beperkte liquide middelen extra risico lopen als zij een risicovolle inkoopstrategie hanteert, waardoor ACM gerichter en uitgebreider kan doorvragen.
Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, vind ik het dan ook belangrijk, – gezien de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten-, om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek. Als aangekondigd, zal ik dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Zijn er nog energiemaatschappijen met een negatief eigen vermogen? Zo ja, in hoeverre en op welke wijze worden de belangen van hun afnemers beschermd?
Zoals eerder aangegeven betrekt de ACM het eigen vermogen van energieleveranciers niet bij de financiële monitoring, omdat dit weinig zegt over de mate waarin een energieleverancier aan de wettelijke vereisten kan voldoen. De ACM monitort wel de liquiditeit van energieleveranciers.
De belangen van afnemers worden altijd beschermd, omdat de ACM toeziet op de leveringszekerheid. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Overigens kan de ACM, gezien het bedrijfsvertrouwelijke karakter, geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Deelt u de mening dat Consuwijzer (onderdeel van Autoriteit Consument en Markt) niet bepaald onafhankelijk is om de voormalige klanten van Welkom Energie bij te staan, nu ook het toezicht van de Autoriteit Consument en Markt en de rol van de Autoriteit Consument en Markt zelf ter discussie staat?
ACM ConsuWijzer geeft consumenten voorlichting over de rechten en plichten van consumenten en doet dit onafhankelijk en in het belang van de consument.
Bij wie kunnen de klanten van Welkom Energie dan terecht voor advies en hulp om geld terug te krijgen uit de boedel en om een lagere energieprijs te krijgen?
Voor voorlichting over hun rechten kunnen consumenten terecht bij ACM ConsuWijzer. Dit is een onafhankelijk voorlichtingskanaal. Als klanten van Welkom Energie een vordering hebben op Welkom Energie, dan kunnen zij zich wenden tot de curator van Welkom Energie. Voor eventueel juridisch advies kunnen zij zich richten tot hun rechtsbijstandverzekering of het Juridisch Loket.
Profiteert de staat indirect van het faillissement omdat GasTerra niet hoeft te leveren tegen termijncontracten, die nu veel geld waard zouden zijn voor Welkom Energie? Zo ja, is er een manier om dat voordeel neer te laten slaan bij de gedupeerde klanten van Welkom Energie?5
Het betreft hier een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen, te weten Welkom Energie en GasTerra. De Staat houdt 10% van de aandelen in GasTerra en 100% in Energie Beheer Nederland die op zijn beurt 40% van de aandelen in GasTerra houdt. Of, en zo ja voor welk bedrag, de Staat, via het (indirecte) aandeelhouderschap in GasTerra een financieel voordeel ondervindt of heeft ondervonden van het faillissement van Welkom Energie is niet aan te geven. Dit zou verschillende aannames vergen over de bedrijfsvoering van GasTerra, de toekomstige gasprijsontwikkelingen en de gasvraagontwikkeling bij de (ex)klanten van Welkom Energie. De Staat is aandeelhouder van GasTerra en kan en mag zich in deze rol niet bemoeien met individuele privaatrechtelijke contracten, zoals volgt uit de nota Deelnemingenbeleid. Ik kan me vanuit deze rol dus niet bemoeien met het contract en de afwikkeling van het contract.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken. Ik heb uw Kamer hier op 9 november jl. over geïnformeerd.
De bedreigingen aan het Joods restaurant Hacarmel. |
|
Ulysse Ellian (VVD), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Joods restaurant Hacarmel in Amsterdam opnieuw mikpunt van bedreigingen»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere antwoorden op Kamervragen over het bericht «Restaurant Hacarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?2
Ja.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van bedreiging met een antisemitisch motief? Zo ja/nee, waarom?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze zoveelste bedreiging van restaurant Hacarmel in eerste instantie alleen als klacht van belediging is geregistreerd?
De politie heeft aangifte van bedreiging en belediging opgenomen. In de media werd in eerste instantie alleen bericht over de aangifte van belediging, waaruit het beeld is ontstaan dat er geen aangifte is opgenomen van bedreiging. Dit is onjuist. Die zaterdag heeft de politie direct een persbericht verstuurd naar aanleiding van de onjuiste informatie. In de media is dit misverstand toen ook rechtgezet en er zijn nieuwe artikelen geplaatst.3
Hoe beoordeelt de huidige afhandeling van antisemitische incidenten en/of strafbare feiten?
Het is belangrijk om antisemitische incidenten te herkennen en op een juiste manier op te volgen. In de afhandeling van strafbare feiten, nemen de politie en het OM maatregelen om te waarborgen dat bij de opsporing en vervolging niet alleen oog is voor het commune delict, maar juist ook voor een eventueel discriminatoir aspect. De politie zet bijvoorbeeld in op het betrekken van het «Netwerk Divers Vakmanschap», speciaal hiervoor ingericht, zodat de nodige specialistische kennis beschikbaar wordt voor de eenheden. De informele medewerkersnetwerken, zoals het Joods Politie Netwerk, zijn aangesloten op het Netwerk Divers Vakmanschap. Ook is in 2020 aan het Joods Politie Netwerk, in het kader van de aanpak van antisemitisme, een bedrag van 50.000 euro beschikbaar gesteld. Met de inzet van deze middelen wordt het Joods Politie Netwerk in staat gesteld om voorlichting in alle politie-eenheden te realiseren, zoals met de ontwikkeling van videoboodschappen die bewustwording van het onderwerp ondersteunen en helpen om antisemitisme te herkennen. Zowel in ruime zin als maatschappelijk fenomeen, als in enge zin als concreet strafbaar discriminatiefeit. Hierbij wordt een link gelegd met Joodse tradities omdat daar een onbekendheid zit bij politiemedewerkers. In dezelfde denklijn wordt ook informatiemateriaal voor alle eenheden ontwikkeld en worden voorlichtingsbijeenkomsten gehouden.
Vermeldenswaardig is ook de pilot met gespecialiseerde rechercheurs voor de aanpak van discriminatie en antisemitisme. Deze pilot is dit jaar gestart ter uitvoering van de motie-Paternotte/Bisschop.4 Voor deze pilot is meerjarig incidenteel 7 miljoen euro toegekend. In deze pilot maken gespecialiseerde rechercheurs onderdeel uit van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat politie-breed opereert. Het expertisecentrum zal politiemensen beter in staat stellen om discriminatievraagstukken te herkennen, op te pakken en af te handelen. Het expertisecentrum heeft ook een landelijke informatie- en kennisfunctie die ontwikkelingen in de buitenwereld monitort en expertise op het thema discriminatie ontwikkelt, toepast en onderhoudt. Daar is bijvoorbeeld ook de taak belegd om jaarlijks de rapportage over discriminatiecijfers samen te stellen die aan uw Kamer wordt toegestuurd. Het expertisecentrum zorgt er ook voor dat kennis over de aanpak van discriminatie wordt geïntegreerd in het politieonderwijs.
Ook het Openbaar Ministerie heeft een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Het LECD zorgt onder meer voor een zo goed mogelijke behandeling van discriminatiezaken door het OM, vanaf het moment van opsporing en onderzoek tot een uitspraak van de hoogste rechter. Daarbij worden officieren en andere medewerkers binnen het OM op het gebied van de aanpak van discriminatiezaken geadviseerd en geïnformeerd.
In de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen schreef u onder andere dat het van het grootste belang is dat burgers zich veilig voelen, dat adequaat optreden van politie en Openbaar Ministerie daar dienstig aan is en dat u geen aanleiding had om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren bij incidenten met een antisemitisch karakter, geeft dit incident hier wel aanleiding voor? Zo nee, hoeveel incidenten moeten er nog plaatsvinden voordat u kan concluderen dat er niet op de juiste manier opvolging wordt gegeven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?
Ik onderschrijf het eerder ingenomen standpunt en het genoemde belang dat burgers zich veilig voelen nog steeds. Evenals het belang daarbij van adequaat optreden door politie en OM en dat dit naar mijn oordeel ook daadwerkelijk en in voldoende mate geschiedt.
Veiligheidsbeleving is slechts ten dele afhankelijk van het optreden van politie en OM. Zeker voor strafrechtelijke vervolging van verdachten geldt, dat zij het sluitstuk vormt van een lang proces waarbij het delict zich al heeft voorgedaan. Dat is vanuit het slachtoffer of – in dit geval – de Joodse gemeenschap bezien, te laat. Daarom investeer ik ook in andere interventies. Veiligheidsbeleving is gediend met een breed scala aan interventies, waaronder de vergroting van de weerbaarheid. In het kader van de besteding van de antisemitismegelden is via projecten en de aanstelling van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding juist hierin geïnvesteerd.
Daarnaast is het van groot belang dat ook bij de politie en het OM veel aandacht is voor het op een correcte wijze aandacht geven van strafbare feiten met een mogelijk discriminatoir aspect. Het uitgangspunt is dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt en dat opsporingsonderzoek wordt verricht. Tevens is het uitgangspunt dat het OM, daar waar door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, daartoe bij bewijsbare en strafbare discriminatie – een discriminatiefeit of een commuun delict met een discriminatoir aspect – opportuniteit heeft om tot vervolging over te gaan.5
Specifiek met betrekking tot het restaurant HaCarmel geldt dat zowel de gemeente Amsterdam als (lokaal) de politie en het OM uitermate alert zijn op incidenten die zich omtrent dit restaurant voordoen en de opvolging die daaraan gegeven moet worden. Er bestaat hierover nauw overleg lokaal.
De recorduitgaven aan de landsadvocaat |
|
Sandra Beckerman (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er afgelopen jaar een record hoeveelheid geld uit is gegeven aan de landsadvocaat?1
De kosten zijn in 2020 ten opzichte van 2019 gestegen met 2,5 miljoen euro. Zie ook de tabel bij het antwoord op vraag 2. De kosten voor de meeste ministeries zijn gemiddeld genomen gedaald met uitzondering van de kosten van de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Economische Zaken en Klimaat. De kosten van deze ministeries gezamenlijk zijn met in totaal 3,3 miljoen euro gestegen. Kosten voor de inzet van de Landsadvocaat zijn vaak incident gedreven. Zo zijn in 2020 meerdere gerechtelijke procedures gevoerd over de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 en de gaswinning Groningen, hetgeen mede kan verklaren waarom de kosten voor juist de drie genoemde ministeries in 2020 hoger zijn uitgevallen. Ook worden dossiers omvangrijker en complexer, waardoor er meer werk moet worden verricht om de belangen van de staat te verdedigen.
Kunt u de uitgaven aan de landsadvocaat specificeren en uitsplitsen?
In de onderstaande tabel zijn de kosten over de jaren 2019 en 2020 uitgesplitst per jaar en per ministerie. De bedragen zijn afgerond op miljoenen euro’s.
Algemene Zaken
0,1
0,01
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
3,0
2,9
Buitenlandse Zaken
0,2
0,4
Defensie
4,2
4,0
Economische Zaken en Klimaat
5,6
6,8
Financiën
2,7
2,4
Infrastructuur en Waterstaat
4,4
3,7
Justitie en Veiligheid
7,0
8,2
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
0,5
0,9
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0,7
0,6
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0,2
0,3
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1,8
2,7
Het Ministerie van Algemene Zaken heeft de landsadvocaat wel ingehuurd in 2020, echter komt het bedrag in de afronding uit op 0,0.
Welke uurtarieven betaalt de overheid eigenlijk aan de landsadvocaat?
Rijksbreed worden standaarduurtarieven gehanteerd. In 2021 was het laagste tarief voor advocaat-stagiairs (tarief II) € 174 en het hoogste uurtarief € 405 (partners). Conform het landscontract worden deze tarieven verhoogd met 4,9% kantoorkosten en BTW.
Hoe kan het dat de overheid afgelopen jaar zoveel geld aan de landsadvocaat heeft uitgegeven en dat dit al jaren stijgt?
Er wordt kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met het inhuren van de landsadvocaat en andere advocaten of juridische dienstverleners. Als uitgangspunt geldt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorgdragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven. Het merendeel van de juridische aangelegenheden wordt binnen de ministeries zelf afgehandeld. Niettemin zijn de kosten voor de inhuur van de Landsadvocaat gestegen. Zie hierover het antwoord op vraag 1.
Hoe verhouden deze sterk stijgende uitgaven zich tegenover de ambitie van de regering om de kosten van rechtsbijstand terug te brengen en juridisering tegen te gaan?
Zoals geantwoord op vraag 1 wordt kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met de inhuur van de landsadvocaat. Die kosten zijn echter niet altijd te voorkomen, met name niet bij civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is en de overheid als gedaagde partij optreedt. Zoals aangegeven in de contourenbrief rechtsbijstand, is in bestuursrechtelijke procedures het voorkomen van onnodige juridisering een belangrijke inhoudelijke prioriteit.
Overigens zijn de inzet van de landsadvocaat enerzijds en het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand anderzijds twee naar hun aard verschillende zaken. Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a van de Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het is een dienst die moet worden ingekocht. Daarom wordt de landsadvocaat tegen een marktconform tarief vergoed.
Kunt u in het bijzonder de hoge kosten voor juridische bijstand inzake de gaswinning in Groningen verklaren?
De maatschappelijke, juridische en financiële aspecten van de aardbevingsproblematiek in Groningen zijn complex. De kennis en de expertise van de landsadvocaat wordt daarom ingezet door zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (hierna EZK) als door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG).
Het Ministerie van EZK vraagt de landsadvocaat voornamelijk voor advisering en procesvoering zoals het neerleggen van de kosten voor schade en versterken bij NAM en bij het verdedigen van het winningsbesluit voor de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Het kabinet heeft eerder aangegeven dat het er streng op zal toezien dat alle kosten die bij NAM in rekening kunnen worden gebracht, ook in rekening zullen worden gebracht (Kamerstuk 33 529, nr. 866 over het op afstand plaatsen van NAM en Kamerstuk 33 529, nr. 908 over gedeeltelijke betaling NAM). De mogelijkheid dat de discussies met NAM uitmonden in juridische procedures is reëel. In lijn met de motie Beckerman c.s. zet het kabinet alle juridische middelen in om de kosten waar NAM verantwoordelijk is op NAM te verhalen (Kamerstuk 33 529 nr. 854). Het kabinet bereidt zich daar met de landsadvocaat op voor.
De inzet van het kantoor van de landsadvocaat bij het IMG en NCG is voor het grootste gedeelte gericht op inhoudelijke advisering bij het ontwerpen, het uitvoeren en het optimaliseren van de werkwijze voor de schadeafhandeling en de uitvoering van de versterking. Bij de NCG is de landsadvocaat tot nu toe niet ingezet bij procedures.
Tijdens het Wetgevingsoverleg van 29 november jl. heeft de Minister van EZK uw Kamer toegezegd bij het IMG na te gaan in hoeverre een meer gedetailleerde uitsplitsing van de kosten voor de landsadvocaat mogelijk is. Deze treft u hierna aan. Bij het IMG gaat het om het op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze afhandelen van de meer dan 100.000 aanvragen. De in de Tijdelijke wet Groningen neergelegde combinatie van een bestuursrechtelijke procedure, waarin op basis van het privaatrecht de aansprakelijkheid en de omvang van de schade moet worden beoordeeld, is uniek en kent geen precedenten. Het IMG diende en dient aan een en ander zorgvuldig uitwerking te geven. Dit is een omvangrijke werkzaamheid waarbij veel specialistische juridische kennis is vereist. Daarnaast zet het IMG het kantoor van de landsadvocaat voor een veel kleiner deel in voor juridische bijstand bij beroeps- en hoger beroepsprocedures. Dit zijn procedures die bewoners kunnen starten als zij het niet eens zijn met het besluit tot schadevergoeding van het IMG of de uitspraak die de rechtbank daarover heeft gedaan. De met deze bijstand gemoeide kosten worden niet afzonderlijk geadministreerd bij het IMG, maar de inschatting van het IMG is dat hiermee in de periode van medio 2018 tot en met 2020 circa 5% van de totale kosten was gemoeid.
Waarom trekt de regering wel zoveel geld uit voor de eigen juridische bijstand voor de gaswinning in Groningen, maar weigert u gedupeerden de kosten voor juridische bijstand te vergoeden?
In het wetsvoorstel Versterking Groningen, dat momenteel bij de Eerste Kamer ligt, is een artikel opgenomen betreffende juridische, bouwkundige en financiële bijstand voor eigenaren in álle fasen van het schade- en versterkingstraject. Dit artikel is bij amendement in het wetsvoorstel opgenomen (Kamerstuk 35 603, nr. 38). Bij brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 35 603, nr. 81) is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en door de Minister van EZK aangekondigd dat een novelle in procedure wordt gebracht om onder meer dit onderdeel te wijzigen zodat het uitvoerbaar wordt. Uw Kamer ontvangt deze novelle, waarmee bewoners die te maken hebben met schade of versterking kosteloos gebruik kunnen maken van bouwkundige, financiële en juridische bijstand, binnenkort.
Hoe verhouden deze uitgaven zich tot de eerdere toezegging dat er een einde zou komen aan de juridisering van de problemen in het gaswinningsgebied?
In de contourenbrief rechtsbijstand is aangegeven dat het terugdringen van onnodige juridisering, op het terrein van bestuursrecht, begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 6, wordt de landsadvocaat door EZK onder andere ingezet voor procesvoering betreffende het neerleggen van de kosten voor schade en versterken bij NAM. Bij het IMG wordt de landsadvocaat vooral ingezet voor inhoudelijke ondersteuning bij de (door)ontwikkeling van de werkwijze voor de afhandeling van schade om Groningers te ontzorgen. Gezien de complexiteit en grootschaligheid van de schadeafhandeling is het verstandig dat het IMG en NCG vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid zich bij de ontwikkeling van zijn organisatie en werkwijzen laat bijstaan door externe adviseurs.
Bent u alsnog bereid om ook extra geld uit te trekken voor juridische bijstand aan de gedupeerden van de gaswinning? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Welke stappen gaat u zetten om het beroep op de landsadvocaat nu echt terug te brengen?
Hoewel het uitgangspunt is om spaarzaam om te gaan met overheidsgelden, is het terugbrengen van het beroep op de landsadvocaat geen doelstelling op zichzelf. Het is in het belang van Nederland dat de Staat in procedures effectief verweer kan voeren. Daarvoor is de inzet van een advocaat vaak vereist. In procedures waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven, geldt als uitgangspunt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners. Ook wordt binnen de juridische functie van het Rijk samengewerkt en over en weer een beroep op elkaar gedaan bij sommige gecompliceerde adviesvragen om een onnodig beroep op de landsadvocaat te voorkomen. Tot slot heeft een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties eigen advocaten in dienst, zodat voor de verplichte procesvertegenwoordiging in veel voorkomende civiele zaken niet langer in alle gevallen van externe juridische dienstverlening gebruik gemaakt hoeft te worden.
Het gedrag van de voorzitter van de Europese Commissie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Klimaatbeschermer» Von der Leyen pakt privéjet voor vlucht van 50 kilometer»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat klimaatfanaten, die burgers en ondernemers opzadelen met peperduur beleid, zelf voor ieder wissewasje een privéjet pakken?
Tijdens een persbriefing van de Europese Commissie van 4 november 2021 heeft de woordvoerder van de voorzitter van de Europese Commissie gereageerd op de overwegingen om voor deze specifieke vlucht te kiezen, waarnaar ik u verwijs. De woordvoerder gaf onder andere aan dat er in het kader van het goedkeuren van de Europese herstelplannen, veel lidstaten in korte tijd bezocht moesten worden. Dat gegeven heeft veel invloed gehad op het reisschema. Deze vlucht was onderdeel van een trip waarin 5 lidstaten in 2 dagen werden bezocht. Tevens gaf de woordvoerder aan dat de Commissie niet lichtzinnig omgaat met het nemen van chartervluchten2.
Verder geldt dat Commissarissen gebruik kunnen maken van een chartervlucht, als er geen commercieel alternatief voorhanden is dat in de agenda past of vanwege veiligheidsredenen. Overigens zijn alle overzichten van de dienstreizen van de Europese Commissie te vinden op de pagina van de betreffende Commissaris onder het kopje transparantie via de website van de Europese Commissie.3
Gelooft u in het credo «practice what you preach»? Zo ja, heeft u de bereidheid om Ursula von der Leyen als voorzitter van de Europese Commissie aan te spreken op haar handelen? Kunt u dit toelichten?
Eurocommissarissen leggen verantwoording af in het kader van de daarvoor opgestelde gedragscodes.4 Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over de specifieke afwegingen in deze casus.
Voor Nederlandse bewindspersonen geldt overigens dat er altijd een afweging gemaakt wordt waarbij de kosten, efficiënte en het belang van de reis mee worden gewogen.
Deelt u de mening dat Von der Leyen na al haar klimaatgedram op het Europese vasteland alleen nog per trein moet reizen en al die «vervuilende» privéjets aan de grond moet laten staan? Zo ja, wilt u die boodschap namens het Nederlandse kabinet aan mevrouw Van der Leyen overbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
De escalatie van het conflict in Ethiopië. |
|
Pieter Omtzigt , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het laatste rapport van het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van de Verenigde Naties (UNOCHA) aangaande de humanitaire situatie in Noord-Ethiopië?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Ethiopische premier Abiy Ahmed op 2 november de noodtoestand heeft uitgeroepen?
Ja.
Heeft u kennis genomen van het ambtsbericht van de Amerikaanse overheid waarin het level van veiligheid voor Amerikaanse burgers omhoog wordt geschroefd naar level 4 «Do not travel», het hoogste niveau in het spectrum?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Amerikaanse burgers actief worden opgeroepen Ethiopië te verlaten en Amerikaanse burgers actief wordt afgeraden naar Ethiopië te reizen?
Ja.
Kunt u lessen trekken uit de checklist voor Amerikaanse burgers die in dit ambtsbericht staan, voor het Nederlandse consulaire beleid? Zo ja, welke?
Vanuit Nederlandse ambassades worden voor en tijdens crises ook berichten gestuurd met een checklist voor Nederlanders. Vanuit de ambassade in Addis Abeba is onlangs ook een dergelijk bericht gestuurd.
Waarom is het reisadvies van Buitenlandse Zaken sinds 1 september 2021 niet meer gewijzigd?
Het reisadvies bevatte sinds 1 september jl. reeds informatie over de veiligheidrisico’s als gevolg van het conflict in Ethiopië. Alle niet-noodzakelijke reizen naar Ethiopië werden afgeraden en een aantal gebieden had ook een rode kleurclassificatie. De recente ontwikkelingen zoals de invoering van de noodtoestand waren aanleiding voor een verdere aanpassing van de kleurclassificatie op 4 november jl.
Bent u bekend met het feit dat een deel van het reisadvies nog oranje is?
Sinds 4 november jl. heeft het reisadvies in verband met de veranderingen in de veiligheidsituatie m.u.v. Addis Abeba een rode kleurclassificatie.
Geeft de huidige escalatie aanleiding om het reisadvies van Buitenlandse Zaken te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie vraag 7.
Bent u bereid om het reisadvies onmiddellijk op rood te zetten, Nederlanders zich te laten melden zodat ze zelf, wellicht met enige consulaire bijstand, kunnen wegkomen uit het land?
Het reisadvies van Buitenlandse Zaken is op 4 november jl. in verband met de veiligheidssituatie aangepast en heeft sindsdien een rode classificatie, behalve voor de hoofdstad Addis Abeba, dat een oranje classificatie heeft. Nederlanders zijn via het reisadvies opgeroepen zich te beraden of hun verblijf in Ethiopië noodzakelijk is. Er zijn dagelijks commerciële vluchten uit Ethiopië waarmee Nederlanders het land op eigen gelegenheid kunnen verlaten.
Welke lessen heeft u getrokken uit de recente noodsituatie in Afghanistan als het gaat om consulaire dienstverlening in crises zoals duidelijke communicatie met Nederlandse staatsburgers, evacuatieplannen en -lijsten?
Uit elke consulaire crisis worden lessen getrokken. Belangrijke les uit de Afghanistan crisis was dat er veel Nederlanders waren die niet geregistreerd waren, ondanks het rode reisadvies. Daarom wordt er nu veel aandacht besteed om Nederlanders te bereiken via allerlei kanalen met onder andere adviezen wat te doen in deze situatie en de oproep om zich te registeren.
Wat is de veiligheidssituatie van de Nederlandse ambassade in Addis Abeba en wordt er rekening gehouden met het scenario de Nederlandse vertegenwoordiging in Ethiopië tijdelijk op te schorten?
We monitoren de situatie continu. De veiligheid van de aanwezige Nederlanders in Ethiopië en ons personeel ter plaatse staat te allen tijde voorop.
Bent u in contact met Nederlandse staatsburgers en bedrijven die aanwezig zijn in Ethiopië?
Ja, aan Nederlandse staatsburgers die bij de informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse zaken zijn geregistreerd zijn berichten verstuurd. Zowel via sms en e-mail. Daarnaast heeft de ambassade altijd intensief contact met de Nederlanders die bij hen bekend zijn en de Nederlandse bedrijven.
Kunt u deze vragen met spoed, afzonderlijk en in ieder geval binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen»?1
Ja.
Hoe vaak moeten jeugdrechters nog alarm slaan?
De kritiek van de rechtspraak, zoals ook geuit in het rondetafelgesprek op
27 oktober jl. met uw Kamer, is dat feitenonderzoek een heikel punt is, omdat het niet altijd duidelijk is hoe de informatie is verkregen, hoe de rapportages tot stand zijn gekomen en in hoeverre informatie in de rapporten is geverifieerd. Ook worden feiten, meningen en conclusies niet altijd goed van elkaar gescheiden. Deze zorgen over de kwaliteit van het feitenonderzoek zijn bij ons bekend en worden zeer serieus genomen. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 8.
Deelt u de mening van jeugdrechters dat de jeugdbescherming in een crisis verkeert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat jongeren niet langer dan noodzakelijk in een gesloten instelling verblijven? Hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat kinderen tijdig de bescherming krijgen die ze volgens de rechter nodig hebben?
Ik deel de mening dat de jeugdbescherming onder druk staat. Er is een tekort aan gekwalificeerde jeugdbeschermers door krapte op de arbeidsmarkt. De werkdruk onder professionals is hoog. Zij hebben te maken met zware en complexe zaken. Mede hierdoor is het verloop onder de professionals groot. Deze factoren hebben effect op de kwaliteit van de jeugdbescherming.
Voor plaatsing in een (gesloten) instelling moet alleen worden gekozen als er geen alternatief is. Jongeren moeten niet langer dan nodig in een (gesloten) instelling verblijven. Het is daarom goed te constateren dat het aantal jongeren dat geplaatst wordt in een instelling voor gesloten jeugdhulp de laatste jaren gedaald is.2 Het lukt steeds beter om een alternatief te vinden voor een gesloten plaatsing. Dat is mede de vrucht van het beleid dat aanbieders en gemeenten hebben ingezet met de actieprogramma’s Zorg voor de Jeugd en «De best passende zorg voor kwetsbare jeugdigen». Met onder andere de middelen van de Regeling vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021 willen we deze ontwikkeling een verdere impuls geven. Daarnaast blijft het doel de verblijfsduur in de gesloten jeugdhulp in te korten. Dat wordt ook één van de punten uit de Hervormingsagenda Jeugd die in samenspraak met betrokken partijen in voorbereiding is.
Sinds het najaar van 2020 zetten gemeenten, aanbieders en Gecertificeerde Instellingen (GI’s) op voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspecties) in op de doorbraakaanpak, zodat kinderen met een gerechtelijke maatregel tijdige jeugdbescherming en jeugdreclassering krijgen en waar nodig passende jeugdhulp.3 Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) biedt in het kader van de doorbraakaanpak tot einde van dit jaar op verzoek ondersteuning bij de doorontwikkeling van de regionale expertteams bij het oppakken van casuïstiek die niet op lokaal niveau opgelost kan worden en het verbeteren van de samenwerking tussen regionale expertteams en de GI’s. Afgesproken is dat regionale expertteams casuïstiek die bij hen gemeld wordt gaan monitoren. Deze werkwijze is in ontwikkeling. Het wordt hierdoor op den duur mogelijk voor regio’s rode draden uit casuïstiek te analyseren, regionaal van te leren én vervolgens te verbeteren. De regionale expertteams worden hierbij ondersteund door de bovenregionale expertisenetwerken. Daarnaast ontvangen de accounthoudende regio’s incidentele financiële ondersteuning (€ 167.000 per regio) bij het uitvoeren van de doorbraakaanpak, met name voor de ondersteuning van GI’s bij het vinden en matchen van passende en tijdige jeugdhulp. Jeugdbeschermers die hier nu veel tijd mee kwijt zijn worden hiermee ontlast.
Van de € 613 mln. aan incidentele middelen voor de jeugdzorg wordt € 255 mln. ingezet voor wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg. Daarbij wordt gewerkt aan het krijgen van regionaal overzicht en inzicht in wachttijden. In twee pilotregio’s wordt met behulp van het OZJ gewerkt aan het zicht krijgen op en aanpakken van onderliggende factoren van regionale wachttijden om zo tot structurele oplossingsrichtingen te komen. Wanneer onderliggende factoren raken aan een jeugdbeschermingsmaatregel, wordt dit meegenomen. Daarnaast worden elf andere regio’s ondersteund vanuit de leerexpeditie Wachttijden OZJ; een ontwikkeltraject waarin stap voor stap wordt gewerkt aan het ontwikkelen van innovatievaardigheden en oplossingen voor wachttijden in de regio.
Hoeveel kinderen wachten op door de rechter opgelegde jeugdbescherming?
Er zijn op landelijk niveau geen cijfers beschikbaar hoeveel kinderen op dit moment wachten op de door de kinderrechter opgelegde jeugdbescherming. De inspecties hebben voor de zomer getoetst hoe vaak kinderen in de jeugdbescherming tijdig geholpen werden.4 Ten aanzien van de norm tijdige jeugdbescherming constateerden de inspecties dat 87% van de kinderen tijdig een jeugdbeschermer hadden. Ten aanzien van de norm tijdig passende hulp constateerden de Inspecties dat het voor 67% van de jeugdigen met maatregel is gelukt om tijdig (binnen drie maanden na het uitspreken van de maatregel) hulp te organiseren. 78% van de jeugdigen heeft uiteindelijk passende hulp gekregen. Er zijn echter grote regionale verschillen in resultaten. Voor de regio’s Brabant, Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland, Rijnmond en Zuid West is dit voor de Inspecties aanleiding geweest verscherpt toezicht in te stellen. Gezien de zorgwekkende situatie in deze regio’s zijn in het kader van interbestuurlijk toezicht afspraken gemaakt om voor 1 januari 2022 te zorgen dat kinderen snel een jeugdbeschermer en passende hulp krijgen. De Inspecties toetsen dit in de praktijk. In de WGO-brief van 22 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Hoeveel kinderen worden onnodig lang vastgehouden in een gesloten instelling?
Het is niet bekend hoeveel kinderen onnodig lang verblijven in een instelling voor gesloten jeugdhulp.
Welke mogelijkheden ziet u voor de verbetering van de rechtspositie van ouders en kinderen in de jeugdbescherming?
De rechtspositie en rechtsbescherming van ouders en kinderen omvat verschillende facetten. Het gaat hier bijvoorbeeld om het recht van ouders en kinderen een klacht in te dienen, het recht een geschil voor te leggen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter of het recht op rechtsbijstand. Binnen het programma van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming gaat ook aandacht naar hoe de rechtsbescherming en rechtspositie van ouders en/of verzorgers en kinderen versterkt kan worden, in alle fases van het hulpverleningstraject. Voor dit vraagstuk wordt in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG een breed samengestelde adviescommissie ingesteld.
Hoe is het mogelijk dat jeugdrechters vergaande beslissingen moeten nemen op basis van ondermaatse, gebrekkige dossiers met evidente onjuistheden waar feiten, meningen en conclusies niet van elkaar te onderscheiden zijn?
Professionals in de jeugdbescherming werken hard aan goed feitenonderzoek en de verbetering ervan (zie ook het antwoord op vraag 8). Wanneer een kinderrechter te maken krijgt met een verzoek/ dossier dat vragen oproept, dan kan de kinderrechter ter zitting in gesprek met betrokkenen proberen eventuele onduidelijkheden op te helderen. Als dit niet lukt, dan kan een zaak worden aangehouden, zodat de RvdK of de GI de gelegenheid krijgt het dossier aan te vullen. Voorts kan de kinderrechter indien nodig deskundigenonderzoek laten verrichten, maar hiervoor bestaan lange wachttijden (zie ook het antwoord op vraag 9).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er aan de voorkant goed feitenonderzoek en waarheidsvinding plaats gaat vinden? Hoe wordt dat in de ons omringende landen gedaan?
Het doen van onderzoek naar de opvoedingssituatie dan wel de veiligheidssituatie van een kind is een kerntaak van de Veilig Thuis organisaties (VT), RvdK en GI’s. Door de betrokken organisaties wordt daarom doorlopend ingezet op de verbetering van de kwaliteit van het feitenonderzoek. In aanvulling op het staande beleid binnen de organisaties is er het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen. Dit Actieplan loopt nog tot eind 2021. In 2022 wordt het Actieplan geëvalueerd.
Naast de vakbekwaamheid van de professionals is het noodzakelijk dat de randvoorwaarden voor het doen van goed feitenonderzoek op orde zijn. Dit betekent dat er voldoende rust en ruimte moet zijn om het onderzoek goed en grondig uit te voeren en deskundige rapportages te schrijven. Dat vraagt om reële tarieven in de jeugdbescherming en voldoende personeel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gaat starten met toezicht naar de kwaliteit van het feitenonderzoek. Zo verwacht de Inspectie onder meer dat alle professionals die met jeugdigen werken vakbekwaam en integraal onderzoek doen naar de situatie van het gezin. De Inspectie kijkt hierbij naar de kwaliteit van de uitgevoerde analyse en de wijze van rapporteren. Ook verwacht de Inspectie dat de checks en balances in het systeem goed functioneren. Dat wil zeggen dat eventuele onvolkomenheden in het onderzoek, de analyse of de besluitvorming tijdig worden hersteld. Dat betekent dat er goed hoor en wederhoor moet plaatsvinden en dat de klachtenprocedures goed zijn ingericht en worden uitgevoerd. De Inspectie gaat in haar onderzoek toetsen in hoeverre aan deze normen is voldaan.
Bij ons is geen informatie bekend over de wijze waarop in ons omringende landen feitenonderzoek wordt gedaan.
Klopt het dat het voor de jeugdrechter praktisch onmogelijk is om zelf deskundigenonderzoek te laten doen vanwege de lange wachttijden? Kunt u aangeven hoe lang de wachttijden zijn voor het doen van onderzoek? Hoe gaat u dit verbeteren?
De kinderrechter heeft de mogelijkheid een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren, bijvoorbeeld naar de opvoedingsvaardigheden van een ouder. Voor het uitvoeren van onderzoeken in familierechtelijk kader is op dit moment onvoldoende onderzoekscapaciteit beschikbaar. De wachttijd bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), dat bemiddelt en verzoeken voor gedragskundige onderzoeken coördineert, duurt gemiddeld drie tot zes maanden. Er staan momenteel 20 onderzoeken open waarin door het NIFP naar een rapporteur wordt gezocht.
Er wordt door het NIFP veel inzet gepleegd voor het werven van meer rapporteurs, maar dat is een uitdaging vanwege de krapte op de arbeidsmarkt.
Wat is het exacte traject om te komen tot een uithuisplaatsing? Hoe lang duurt de gemiddelde zitting om over een verzoek om uithuisplaatsing te beslissen? Hoeveel spreektijd hebben de ouders en het betreffende kind?
De inzet van hulp bij een ondertoezichtstelling moet gericht zijn op dat ouders zelf weer volledig de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van hun kind kunnen dragen. Een uithuisplaatsing van een kind is een zeer ingrijpende beslissing voor het kind zelf, voor de ouders en de betrokken professionals. Dergelijke beslissingen dienen uiterst zorgvuldig tot stand te komen. Een uithuisplaatsing vindt alleen plaats op grond van een machtiging van de kinderrechter. Een machtiging uithuisplaatsing wordt door de rechtbank op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of GI alleen maar verleend als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk wordt geacht.
De RvdK of GI dient een verzoek tot uithuisplaatsing zorgvuldig te onderbouwen. In het verzoek moet aannemelijk worden gemaakt dat ambulante hulp tevergeefs is ingezet of waarom toepassing van andere middelen dan uithuisplaatsing op voorhand niet effectief zijn. Ook dient de RvdK of GI aan te geven welk doel precies met de uithuisplaatsing wordt beoogd.
Het verzoek van de RvdK is gebaseerd op een door een raadsmedewerker ingesteld onderzoek. De onderzoeken van de RvdK moeten voldoen aan het kwaliteitskader van de RvdK. In dit kader is onder meer opgenomen dat de RvdK de zorgen altijd met kind en ouders bespreekt en oog heeft voor de andere minderjarigen in het gezin. De RvdK betrekt ook het netwerk van een gezin om te onderzoeken waar mogelijkheden en onmogelijkheden liggen. De RvdK haalt verder informatie op bij professionals, zoals hulpverleners, school en huisarts.
De duur van een machtiging tot uithuisplaatsing is ten hoogste een jaar en kan daarna door de kinderrechter voor telkens maximaal een jaar worden verlengd. De inzet van hulp tijdens de uithuisplaatsing moet gericht zijn op het verbeteren van de situatie in het gezin, zodat een kind weer veilig thuis kan opgroeien en zich daar verder kan ontwikkelen. Gedurende een uithuisplaatsing wordt door de GI in samenspraak met kind, ouders en andere betrokkenen periodiek geëvalueerd in hoeverre de doelen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn behaald. Door de GI wordt vervolgens afgewogen of de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog bestaan. Indien de GI van mening is dat nog niet alle doelen zijn behaald of dat er nieuwe zorgen zijn ontstaan, dan kan de GI de kinderrechter verzoeken de periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen. Bij de beslissing over de eventuele verlenging beoordeelt de kinderrechter opnieuw of er ook op dat moment nog voldoende gronden zijn om de machtiging te verlengen.
In de professionele standaarden en best practices familie- en jeugdrecht is opgenomen dat voor verzoeken ondertoezichtstelling en machtigingen uithuisplaatsing gemiddeld 30–60 minuten per zaak wordt uitgetrokken, afhankelijk van de complexiteit. Voor een kindgesprek staat in de professionele standaarden van de rechtbanken 15 minuten. De hoven gaan uit van een kindgesprek van 20 minuten. Deze kindgesprekken worden los van de zitting gepland. Deze minuten kunnen dus opgeteld worden bij de 30–60 minuten van de zitting. Deze tijden zijn richttijden, ouders en kind krijgen de spreektijd die zij nodig hebben, waardoor een zitting kan uitlopen.
Hoeveel jeugdrechters zijn er op dit moment werkzaam en hoeveel jeugdrechters zijn er nodig? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er voldoende jeugdrechters werkzaam zijn?
Het is thans niet mogelijk een landelijk beeld te geven van het aantal jeugdrechters en het tekort aan jeugdrechters. De rechtspraak ontwikkelt momenteel een model voor capaciteitsplanning, dat ertoe moet leiden dat de capaciteit per vakgebied beter vastgelegd gaat worden. De Minister voor Rechtsbescherming heeft met de Raad voor de rechtspraak prijsafspraken gemaakt voor 2020 tot en met 2022, waarbij jaarlijks extra middelen voor de rechtspraak zijn gemoeid. Deze middelen kunnen worden ingezet voor extra capaciteit en voor de aanpak van werkdruk. De gerechten verdelen de toegekende middelen over de verschillende zaaksoorten en kunnen daarbij ook rekening houden met de personeelscapaciteit in het jeugdrecht.
Wat als een kind uit huis geplaatst wordt maar in de nieuwe situatie slecht terecht komt (misbruikt wordt bijvoorbeeld of mishandeld)? Wie neemt daarvoor verantwoordelijkheid?
De jeugdhulpaanbieder en de GI zijn verantwoordelijk voor het verlenen van verantwoorde hulp. Deze hulp dient van goed niveau te zijn, wat in ieder geval ook betekent dat deze veilig, cliëntgericht en afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige. Het is aan de jeugdbeschermer om zich voorafgaand aan een plaatsing te vergewissen dat de plek passend en veilig is. Wanneer een kind toch te maken krijgt met geweld of misbruik, dan is het de taak van de betrokken jeugdhulpaanbieder en de GI om in samenwerking de veiligheid van het kind te herstellen en borgen. Beide hebben hier hun eigen verantwoordelijkheid in. Aanvullend hebben zij de verplichting om geweldsincidenten en calamiteiten te melden bij de betrokken Inspectie.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid houden toezicht op de kwaliteit en veiligheid van jeugdhulp en jeugdbescherming, waaronder de mate waarin jeugdhulpaanbieders en GI’s zicht houden op de veiligheid van kinderen en hun verantwoordelijkheid nemen in situaties van onveiligheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V voor het jaar 2022 d.d. 29 november 2021?
Ja.
Het bericht 'Weigermigranten buiten corona uit: ’Dit blijft een grote frustratie’' en 'GGD’s mogen binnenkort vaccinatiebewijzen afgeven aan mensen zonder BSN-nummer' |
|
Aukje de Vries (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Weigermigranten buiten corona uit: «Dit blijft een grote frustratie»»1 en «GGD’s mogen binnenkort vaccinatiebewijzen afgeven aan mensen zonder BSN-nummer»2?
Ja.
Worden alle asielzoekers bij binnenkomst in Ter Apel getest? Zo nee, wat gebeurt er met diegenen die niet getest worden en hoe vaak komt dit voor?
Ja, iedere asielzoeker die zich aanmeldt wordt bij binnenkomst in Ter Apel getest. Personen die positief testen, worden in isolatie geplaatst. Het komt zelden voor dat een asielzoeker aangeeft niet te willen worden getest. Het niet ondergaan van een sneltest heeft geen gevolgen, omdat men daartoe niet gedwongen kan worden.
Overigens wil ik er in dit verband graag op wijzen dat het COA en andere ketenpartners meerdere voorzorgsmaatregelen (blijven) nemen om de risico’s op verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk te beperken. Naast bovengenoemde test worden alle asielzoekers die zich in Nederland melden door Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) bevraagd op eventuele klachten en wordt door het COA op de locaties voorlichting gegeven. Bij vermoedens van besmetting worden bewoners gevraagd zich te laten testen en worden zij, samen met hun huisgenoten, in quarantaine geplaatst tot de testuitslag bekend is. Vanaf 6 november jl. is het dragen van een mondkapje weer verplicht in de publieke ruimtes binnen, zoals de receptie, wachtkamers en gangen. Dit geldt voor bewoners, medewerkers en bezoekers. COA volgt hierin de landelijke richtlijnen.
Hoeveel procent van de in asielzoekerscentra (AZC’s) verblijvende asielzoekers zijn momenteel gevaccineerd?
Op dit moment heeft circa de helft van de bewoners op asielzoekerscentra een of meer vaccinaties gehad. Dit is echter een momentopname, aangezien door de voortdurende asielinstroom en uitstroom de vaccinatiegraad wisselt.
Daarbij wordt opgemerkt dat de vaccinatiegraad gebaseerd is op hetgeen in het medisch dossier is geregistreerd. Bewoners waarvan de vaccinaties niet bekend zijn, bijvoorbeeld omdat zij voor aankomst in Nederland gevaccineerd zijn, staan niet in het medisch dossier. Deze bewoners tellen daardoor niet mee in de vaccinatiegraad.
Op welke wijze wordt er nu geregistreerd of ongedocumenteerden gevaccineerd zijn?
Het is de eigen keuze van mensen om zich te laten registreren. Er is geen aparte registratie voor de doelgroep ongedocumenteerden. Zij staan niet apart geregistreerd bij het RIVM of de GGD.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen 1,5 jaar brandhaarden van coronabesmetting geweest in AZC’s? Om hoeveel besmettingen ging het?
De besmettingen op de COA-locaties volgen de nationale trend en geven geen aanleiding om aan te nemen dat er op de COA-locaties meer besmettingen plaatsvinden. Op locaties komt het voor dat er meerdere bewoners besmet zijn met corona. De besmette bewoners zijn (door onderzoek van de GGD) terug te herleiden naar één ander besmet persoon. Zo’n groep besmette personen met dezelfde «oorsprong» wordt een cluster genoemd. Sinds de pandemie zijn er op meerdere locaties besmettingen en grotere clusters van besmettingen geweest. De GGD heeft tussen 1 januari 2021 en 1 december 2021 in totaal 2.476 besmettingen geregistreerd.
Klopt het dat GGD’s binnenkort aan ongedocumenteerden een coronatoegangbewijs mogen verstrekken wanneer zij volledig gevaccineerd zijn of hersteld zijn van een besmetting? Zo ja, waarom en wat zijn de mogelijke implicaties?
Ja, dat klopt. Iedereen die in Nederland is gevaccineerd, zou via de vaccinatiezetter een Coronatoegangsbewijs (CTB) en Digitaal Covid Certificaat (DCC) moeten kunnen ontvangen. Indien een ongedocumenteerde bij een GGD is gevaccineerd, is de GGD verantwoordelijk voor het aanleveren van de vaccinatiedata om een bewijs uit te kunnen geven. Doorgaans hebben ongedocumenteerden geen BSN, waardoor de vaccinatiezetter een papieren bewijs uit zal moeten draaien, welke in te laden is in de CoronaCheck app. Hierdoor kunnen ook ongedocumenteerden, mits ze aan de andere voorwaarden voor toegang voldoen, ook toegang krijgen tot evenementen en voorzieningen waar de CoronaCheck wordt gevraagd.
Zijn er voorzieningen in het asielzoekerscentrum waarbij een coronatoegangsbewijs wordt gebruikt en gecontroleerd? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om dit wel in te zetten om besmetting tegen te gaan?
Nee, er zijn geen voorzieningen op de AZC’s die alleen met een coronatoegangsbewijs toegankelijk zijn. Deze voorzieningen zijn bedoeld als algemene leefruimten voor de bewoners binnen de opvang en vrij toegankelijk.
Alleen voor de binnensportvoorziening op locatie zou een coronatoegangsbewijs gevraagd moeten worden. Op dit moment is deze voorziening voor volwassenen op alle locaties van COA echter gesloten.
Hoeveel asielzoekers konden niet worden uitgezet omdat zij een coronatest weigerden?
Uit gegevens van de DT&V blijkt dat dit jaar (tot 1 december) 1.200 vluchten geannuleerd moesten worden in verband met het weigeren van een COVID-test. Ook zijn als gevolg van testweigering circa 440 Uiterste Overdracht Data (UOD’s) in Dublinzaken verlopen, waardoor overdracht aan een andere Europese lidstaat niet meer mogelijk is. Daarnaast moesten vanaf medio maart circa 310 bewaringen worden opgeheven omdat (mede) niet werd meegewerkt aan de afname van een COVID-test.
Naar welke landen zouden deze groep uitgeprocedeerde asielzoekers hoofdzakelijk worden uitgezet? Onder welke voorwaarden met betrekking tot Corona accepteren deze landen al dan niet terugkeer van hun onderdanen?
Vrijwel alle bestemmingslanden werken met inreisvereisten om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Het meest voorkomende vereiste is een recente negatieve coronatest, maar sommige landen accepteren eveneens een vaccinatie- of herstelbewijs. Van de bij de DT&V geregistreerde 1.200 vluchten die als gevolg van testweigering geannuleerd moesten worden, is bekend naar welke bestemming vertrek voorzien was. Hoofdzakelijk zag dit op Dublinoverdrachten binnen de Europese Unie.
Is het mogelijk uitgeprocedeerde asielzoekers voor terugkeer in quarantaine te plaatsen om een gezondheidsverklaring te kunnen afgeven en hen zo toch te laten terugkeren? Zo ja, hoe vaak is dit toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u anders om ervoor te zorgen dat uitgeprocedeerde asielzoekers een coronatest niet kunnen misbruiken?
Op dit moment is quarantaine geen effectief alternatief om de terugkeer te realiseren. Het gaat er immers om of de bestemmingslanden de inreis na een periode van quarantaine accepteren als niet (ook) een coronatest wordt overlegd. Voor verreweg de meeste landen geldt dat dit momenteel niet als structureel alternatief wordt geaccepteerd. Voor deze kwestie is tijdens de begrotingsbehandeling door uw Kamer nadrukkelijk aandacht gevraagd. Uw Kamer heeft hiertoe de motie van het lid Valstar aangenomen. In die motie wordt de regering verzocht snel te verkennen of en zo ja op welke wijze uitgeprocedeerde vreemdelingen alsnog effectief uitgezet kunnen worden en hierbij ook wettelijke mogelijkheden/ grondslag onvrijwillige coronatest af te nemen te onderzoeken. Ik verwacht dat uw Kamer in januari/februari 2022 over de uitkomsten van de verkenning zal worden geïnformeerd.
Gebruik makend van de ruimte die de «Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19» biedt is het wel (al) gelukt om met België bilaterale maatwerkafspraken te maken over de wederzijdse overdrachten van Dublinzaken, die op 20 december 2021 zijn ingegaan. Deze afspraken komen erop neer dat indien de vreemdeling weigert zich te laten testen of weigert zijn herstel- of vaccinatiebewijs te tonen, Nederland de door België over te brengen vreemdeling overneemt indien deze direct daaraan voorafgaand in België gedurende minimaal 10 dagen in quarantaine heeft gezeten, tenzij België is aangewezen als gebied met een zorgwekkende virusvariant. Wederkerig neemt België de door Nederland over te brengen vreemdeling over indien deze direct daaraan voorafgaand in Nederland gedurende 8 dagen in de zogenoemde inkomstenprocedure in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, tenzij Nederland is aangewezen als gebied met een zorgwekkende virusvariant. Verkend wordt of ook andere landen bereid zijn dergelijke afspraken als alternatief te accepteren. In het geval dat het bestemmingsland genoegen zou nemen met deze vorm en de terugkeer vanuit vreemdelingenbewaring gerealiseerd kan worden, zou terugkeer eventueel geëffectueerd kunnen worden. Zoals gezegd is dit voor de meeste landen tot op heden echter geen alternatief gebleken. Daar komt bij dat Nederland zelf geen formele quarantaineperiode voorafgaande aan de overdracht kan aanbieden. In Nederland kan aan de vreemdeling een quarantaine niet verplicht worden opgelegd direct voorafgaand aan de Dublinoverdracht.
In hoeverre is het mogelijk om een uitgeprocedeerde asielzoeker te verplichten om een coronatest af te nemen en de uitzetting niet meer te kunnen frustreren door een weigering, want we vragen van Nederlanders in een aantal gevallen ook gewoon een vaccinatie of test in relatie tot het coronatoegangsbewijs?
Op basis van de huidige wetgeving is het op dit moment niet mogelijk om verplicht een coronatest af te nemen. Zoals ook geantwoord op vraag 10 wordt ter uitvoering van motie-Valstar ook de mogelijkheid van een wettelijke grondslag om een onvrijwillige PCR-test af te nemen onderzocht.
Aan het niet meewerken aan een voor uitreis noodzakelijke coronatest kunnen overigens wel consequenties worden verbonden. Een vreemdeling kan namelijk in vreemdelingenbewaring worden gesteld, of langer in detentie worden gehouden, als hij niet de medewerking aan zijn terugkeer verleent die redelijkerwijs van hem mag worden verwacht waaronder ook een coronatest. De wettelijke maximumtermijn van de bewaring is 18 maanden, al zal uiteraard wel steeds een belangenafweging worden aangelegd over de voortduring van de maatregel. Dit is echter geen definitieve oplossing, omdat de vreemdeling kan blijven weigeren. Voor bewaringen met het oog op een Dublinoverdracht is deze mogelijkheid hoe dan ook niet effectief omdat de bewaringtermijn voor zover hier relevant, is beperkt tot maximaal zes weken. Weigeren van een coronatest leidt dan dus veel sneller tot opheffing van de maatregel van bewaring, en dwingt na langere tijd ook tot het in behandeling nemen door Nederland van de asielaanvraag.
Ontwikkelingen rond de exportkredietverzekering voor een gasproject in Mozambique. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), de Th. Bruijn |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland negeerde bij gasproject waarschuwingen over ontvoeringen en onthoofdingen in Mozambique» van de NRC d.d. 1 november 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er voor de exportkredietverzekering in Mozambique steun is verleend op basis van een klimaatanalyse van het project die uitgaat van 2 graden Celsius, in plaats van 1,5 graad Celsius zoals afgesproken in het Akkoord van Parijs?2
Nederlandse exportkredietverzekeringen (ekv’s) worden niet verleend op basis van specifieke 1,5°C (of 2°C) scenario’s. Wel wordt beoordeeld of een project voldoet aan de internationale IFC Performance Standards op het gebied van emissies. Dit is in lijn met het geldende mvo-beleid rond ekv’s. Voor het beleid rond ekv’s geldt dat deze aan groene verandering onderhevig is. Denk daarbij aan de getekende verklaring op de COP26 om steun aan de fossiele energiesector te beëindigen en de groene E3F-coalitie waarbij Nederland zich inspant voor vergroening van de exportfinanciering. Verduurzaming van de ekv-keten is daarmee een belangrijk speerpunt voor de toekomst.
Op verzoek van de bij het project betrokken financiers en verzekeraars is een extern onderzoek uitgevoerd, het onderzoek waar u naar verwijst. Hierbij is gekeken naar de mogelijke reductie van emissies als gevolg van het feit dat de door het project geproduceerde LNG (vloeibaar aardgas) eventueel zou kunnen worden gebruikt om kolencentrales te vervangen. Het rapport concludeert dat het vanwege allerlei onzekerheden, waaronder de afnemers van de LNG contracten, niet mogelijk is om daar harde uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat vanuit een klimaatoogpunt Nederland het Mozambique LNG project nooit in overweging had moeten nemen omdat het niet binnen de scenario’s om de opwarming van de aarde te beperken tot 1.5 graad Celsius past? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid steken heeft laten vallen in het due dilligence proces rond het project? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Nee, het due diligence proces is op een zorgvuldige manier uitgevoerd, conform het geldende nationale beleid voor de ekv en de internationale regelgeving en standaarden. Ondanks het zorgvuldige due diligence proces heeft de situatie zich zoals bekend helaas anders ontwikkeld dan destijds was ingeschat. Hierdoor heeft een aantal risico’s zich ook daadwerkelijk voorgedaan en gemanifesteerd. Een due diligence proces voor een verzekering blijft immers een risicoanalyse, absolute zekerheden voor de toekomst zijn nooit te geven.
Tijdens het due diligence proces is gebruik gemaakt van een zo breed mogelijke verzameling aan bronnen, waaronder analyses en onderzoeken van Atradius DSB, het projectconsortium, (onafhankelijke) consultants, de Nederlandse ambassade in Maputo, buitenlandse exportkredietverzekeraars en financiers en maatschappelijke organisaties. Zodra er signalen ontstonden die duidden op significante risico’s, zoals op het gebied van de veiligheid, zijn deze opgevolgd en nader onderzocht. Daar de conclusie van het due diligence proces was, dat het project voldeed aan het beleid en de internationale regelgeving en de risico’s voldoende gemitigeerd danwel gecompenseerd waren, is besloten de transactie in verzekering te nemen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over de situatie in Noord-Mozambique, waarin u ook ingaat op de veiligheidsrisico’s?3
Ja.
Kunt u helderheid scheppen of het mogelijk is om een clausule in de exportkredietverzekering toe te voegen die het moeilijk maakt om in gevallen van ernstige mensenrechtenschendingen de dekkingstoezegging ongedaan te maken voordat deze automatisch in een polis wordt omgezet? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke clausule/artikel is aanwezig in alle door Atradius DSB verstrekte dekkingstoezeggingen. Dit artikel beoogt te voorkomen dat een polis moet worden uitgereikt indien na afgifte van de dekkingstoezegging duidelijk wordt dat er onaanvaardbare milieu en sociale effecten, waaronder ernstige mensenrechtenschendingen verbonden zijn aan de uitvoering van het project. Effecten die optreden buiten de verantwoordelijkheid en invloedssfeer van het project vallen niet onder de reikwijdte van deze clausule.
Bent u bereid per direct te stoppen met alle exportsteun voor nieuwe olie- en aardgas gerelateerde projecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft op 8 november de COP26 verklaring over internationale publieke steun voor de groene energietransitie ondertekend4. Dit betekent dat het kabinet in 2022 zal werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering (ekv). De inzet is dit beleid voor eind 2022 te implementeren. In het komende jaar zal met stakeholders in de betrokken sectoren gekeken worden wat haalbaar en nodig is voor een groene transitie met behoud van banen en kennis in Nederland en een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening in ontwikkelingslanden. Het komend jaar zal dus benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen.
Het artikel ‘Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag»?1
Ja.
Klopt het dat de stijging van het aantal uitzendkrachten dat in de Ziektewet (ZW) komt doordat steeds meer uitzendbureaus het uitzendbeding in hun contracten opnemen?
Zoals in vraag 2 van het lid Tielen over hetzelfde artikel is geantwoord, is het beroep op de Ziektewet door uitzendkrachten met uitzendbeding inderdaad gestegen. Deze stijging komt vooral doordat uitzendbureaus sinds de uitzend-cao van eind 2019 meer uitzendcontracten met uitzendbeding afsluiten en minder contracten zonder uitzendbeding.
Deelt u de mening dat door uitzendkrachten te ontslaan bij ziekte of arbeidsongeschiktheid er misbruik wordt gemaakt van het uitzendbeding?
Zoals op vraag 4 van het lid Tielen is geantwoord zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de toelaatbaarheid van het uitzendbeding in geval van ziekte van de uitzendkracht. In de meest recente uitspraak op dit terrein heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld dat een werkgever de overeenkomst niet kan opzeggen vanwege ziekte, waarbij geen uitzondering geldt als er een uitzendbeding is overeengekomen. Namens het uitzendbureau is tegen deze uitspraak in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Ik acht het van belang die uitspraak af te wachten.
Staand beleid is dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen. Wel in het advies van de Commissie Regulering van Werk geadviseerd dat aanpassing behoeft. Belangrijk aandachtspunt is hier echter bij dat de loondoorbetaling bij ziekte, zoals beschreven op vraag 7 van het lid Tielen, voor sommige groepen beter geregeld zou moeten worden. Hierbij is geen makkelijke oplossing voorhanden.
Klopt het dat u daarom via de Wet werk en zekerheid uitzendbureaus, maar ook in andere sectoren, heeft verboden om zieke werknemers te ontslaan?
Met invoering van de Wet Werk en Zekerheid is geregeld dat niet meer per cao afgeweken kan worden van het beginsel dat de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte niet mag worden opgezegd. De bedoeling van de wetgever is hierbij niet geëxpliciteerd. Deze wijziging zag echter niet in het bijzonder op de uitzendsector en het uitzendbeding maar gold voor alle sectoren.
Hoe beoordeelt u het dan dat uitzendbureaus, onder leiding van brancheorganisatie Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU), maling hebben aan de wet en rechterlijke uitspraken en nog steeds grote aantallen zieke uitzendkrachten ontslaan en de Ziektewet insturen?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 3 en in de beantwoording van vraag 4 van het lid Tielen zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de vraag of een uitzendovereenkomst met uitzendbeding kan worden beëindigd in geval van ziekte van de uitzendkracht.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat artikelen (bijv. artikel2 in de algemeen verbindende verklaarde (avv-)cao uitzendkrachten 2019–2021, die lijnrecht ingaan tegen de wet en rechterlijke uitspraken, door u algemeen verbindend verklaard zijn? Of is dit specifieke artikel uit de uitzendcao 2019–2021 niet algemeen verbindend verklaard?
Artikel 15 van de cao Uitzendkrachten 2019–2021 is algemeen verbindend verklaard voor de periode 11 juli 2020 tot en met 31 mei 2021.
Zoals op vraag 4 is geantwoord is met de Wet Werk en Zekerheid geregeld dat niet meer per cao afgeweken kan worden van het beginsel dat de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte niet mag worden opgezegd. De bedoeling van de wetgever is hierbij niet geëxpliciteerd. Deze wijziging zag echter niet in het bijzonder op de uitzendsector en het uitzendbeding, maar gold voor alle sectoren.
Zoals op vraag 4 van het lid Tielen is geantwoord, zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de toelaatbaarheid van het uitzendbeding in geval van ziekte van de uitzendkracht. Daarom blijft op dit moment het beleid dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen.
De Hoge Raad buigt zich momenteel nog over de vraag of in geval van ziekte het uitzendbeding kan worden ingeroepen. Ik kan daar dus niet op vooruitlopen.
Is de verlengde cao uitzendkrachten 2021 inmiddels al algemeen verbindend verklaard? Zo nee, bent u dan bereid om het artikel waarin het uitzendbeding wordt geregeld niet algemeen verbindend te verklaren?
De partijen bij de verlengde Cao voor uitzendkrachten 2021 hebben niet verzocht de bepalingen van deze cao algemeen verbindend te verklaren. Op het moment dat de cao-bepaling voor avv wordt voorgelegd, zal worden beoordeeld of de betreffende cao-bepaling algemeen verbindend kan worden verklaard.
Mocht de Hoge Raad, na eventueel algemeen verbindend verklaren, overigens oordelen dat de betreffende cao-bepaling in strijd is met de wet, dan is deze bepaling niet rechtsgeldig. In het Toetsingskader algemeen verbindend verklaring cao-bepalingen is opgenomen dat voor zover algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen niettemin in strijd met wet en regelgeving blijken, de wet prevaleert. Een desbetreffend dictum is in ieder besluit tot avv opgenomen.
Deelt u verder de mening dat de extra kosten voor het gestegen aantal zieke uitzendkrachten in de Ziektewet bij de uitzendbureaus dienen te worden gelegd door de premies voor de Ziektewet voor uitzendbureaus te verhogen?
De hoogte van de sectorale premies voor kleine (en deels middelgrote) werkgevers en individuele premies voor grote (en deels middelgrote) werkgevers worden hoofdzakelijk bepaald door de omvang van de aan de werkgevers toe te rekenen ZW-uitkeringslasten, respectievelijk op sectoraal en individueel niveau. De relatief hoge ZW-lasten in de uitzendsector hebben geleid en leiden tot een relatief hoge sectorale premie voor de sector uitzendbedrijven en tot relatief hoge individueel gedifferentieerde premies voor uitzendbedrijven. De uitkeringen in kwestie hebben via deze systematiek dus al een premie-verhogend effect voor uitzendbedrijven.
Kunt u inzichtelijk maken of de betaalde (sectorale) ZW-premies door uitzendbureaus overeen komen met de schadelast die wordt veroorzaakt door het dumpen van zieke uitzendkrachten in de Ziektewet door uitzendbureaus?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is verder uw oordeel op het feit dat de ABU ondertussen al weer op zoek is naar andere sluiproutes om zieke werknemers te kunnen dumpen in collectieve regelingen?
In deze vraag worden de opmerkingen van een ter sprake gekomen advocaat verbonden aan het mogelijke handelen van de werkgeversvereniging ABU. Die verbinding is mijns inziens op basis van dit artikel niet te maken en komt daarom wat mij betreft voor rekening van de vraagsteller.
Gaat u daarom nu al aan de slag om deze sluiproute, gebruik maken van series van contracten van vier weken, dicht te zetten?
In het advies van de Commissie Regulering van Werk is geadviseerd om het verlichte regime dat geldt voor uitzendwerkgevers verder te beperken dan thans het geval is, zodat er meer evenwicht ontstaat tussen enerzijds de flexibiliteit voor werkgevers en anderzijds de termijn van onzekerheid met direct verlies van inkomen voor werknemers. Onderdeel hiervan is het beperken van de uitzondering op de ketenbepaling, die regelt hoeveel tijdelijke contracten een werknemer mag krijgen. Ook de SER adviseerde in zijn middellange termijnadvies een verdere inperking van de termijn waarop een verlicht arbeidsrechtelijk regime geldt. Gezien de demissionaire status van het kabinet zijn nadere stappen aan een volgend Kabinet. Daarnaast acht ik het van belang de uitspraak van de Hoge Raad af te wachten.
Het bericht 'Angstcultuur en machtsspelletjes en een verziekte sfeer bij afdeling van de IND: ‘die collega gaan wij afbranden’' |
|
Don Ceder (CU), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Angstcultuur en machtsspelletjes en een verziekte sfeer bij afdeling van de IND: «die collega gaan wij afbranden»»?1
Ja
Bent u bekend met de signalen die worden geuit in het artikel? Kloppen deze signalen? Waarom wel of niet?
In de specifieke zaak die door de NRC genoemd wordt zijn de signalen door de IND en door de SG opgepakt en zijn er meerdere onderzoeken geweest. Ik verwijs hiervoor o.a. naar het antwoord op vraag 7.
Wat is uw reactie op de klachten die worden geuit in het artikel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat door de top van de IND niet is ingegrepen terwijl er wel meldingen van klachten van medewerkers waren? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het protocol wanneer iets officieel «een melding van een misstand» is? Welke overwegingen worden daarbij betrokken?
Het personeelsreglement van mijn ministerie kent een regeling voor het melden van een vermoeden van een misstand of van integriteitsschendingen inclusief ongewenste omgangsvormen, en ook een instructie voor leidinggevenden hoe te handelen als een medewerker (vermoeden van) een dergelijke melding doet. Als een dergelijke melding bij de leidinggevende of de vertrouwenspersoon wordt gedaan, moet de hoogste leidinggevende onmiddellijk hierover worden geïnformeerd. Voor het voorjaar 2020 lag de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van alle type meldingen bij de hoogste leidinggevende. Die diende onmiddellijk een onderzoek in te stellen naar de melding, tenzij het vermoeden kennelijk ongegrond was, of de melding kennelijk onredelijk laat was gedaan. Indien de melding ontvankelijk was bepaalde de hoogste leidinggevende op welk niveau en door wie het onderzoek werd uitgevoerd. Daarbij was de regel dat het onderzoek niet mocht worden verricht door iemand die mogelijk betrokken is, of is geweest, bij de vermoedelijke integriteitsschending of die te weinig afstand heeft tot de onderzochte personen of kwestie.
Sinds de instelling van de onafhankelijke integriteitscommissie dient de hoogste leidinggevende in bepaalde gevallen een melding onmiddellijk doorgeleiden naar de integriteitscommissie. Dat is het geval als de melding betrekking heeft op een vermoeden van een misstand in de zin van artikel 1, onder d van de Wet Huis voor klokkenluiders of op een vermoeden van een integriteitschending of ongewenste omgangsvormen dat betrekking heeft op gedragingen van leidinggevenden die de bevoegdheid om ten aanzien van medewerkers besluiten te nemen met voor hen (nadelige) rechtspositionele gevolgen. In die gevallen beoordeelt de commissie of onderzoek naar de melding gerechtvaardigd is en bepaalt de commissie op welke wijze het onderzoek wordt uitgevoerd. Medewerkers kunnen ook rechtstreeks melding doen bij de commissie.
Bent u het ermee eens dat het op zijn minst schuurt dat, ondanks dat onafhankelijkheid verwacht mag worden van de IND-top, de IND-directeur bepaald of een melding wel of geen «officiële melding» is, wat vervolgens van invloed is op de bescherming die iemand krijgt? Weet u waarom in deze situatie daarvoor is gekozen en hoe beoordeelt u dat? Bent u het er tevens mee eens dat meldingen altijd serieus genomen moeten worden, en dat mensen die de moed hebben verzameld om deze meldingen te doen daarbij recht hebben op bescherming? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik het ermee eens dat meldingen van een mogelijke misstand, integriteitsschending of ongewenste omgangsvormen altijd serieus moeten worden genomen en zorgvuldig en behoorlijk moeten worden opgevolgd. En uiteraard ben ik het ermee eens dat medewerkers die te goeder trouw en naar behoren een dergelijke melding aankaarten, bescherming tegen benadeling dienen te krijgen. Dit is ook uitdrukkelijk vastgelegd in de hiervoor genoemde interne procedures.
De verantwoordelijkheid om dat wat medewerkers mondeling of schriftelijk aankaarten als een mogelijke misstand, integriteitsschending of ongewenste omgangsvormen al dan niet op te vatten als een formele melding ligt altijd bij een leidinggevende en uiteindelijk bij de hoogste leidinggevende. Die heeft daarbij rekening te houden met de wil en behoeften van de medewerker. Als een medewerker geen uitdrukkelijke instemming geeft om dat wat wordt aangekaart als een formele melding op te vatten en daar onderzoek naar te doen, is de leidinggevende in beginsel gebonden aan de uitdrukkelijke wil en behoeften van de medewerker.
In de zaak genoemd in het NRC-artikel heeft de IND het verhaal van de medewerker en vertrouwenspersoon aangehoord en vervolgens besloten een oriënterend onderzoek in te stellen en aansluitend een feitenonderzoek ingesteld. Op basis van dit oriënterend- en feitenonderzoek zijn diverse maatregelen genomen. Het verhaal van de medewerker en vertrouwenspersoon is opgevat als een vermoeden van het bestaan van ongewenste omgangsvormen en niet als een vermoeden van een maatschappelijke misstand.
Hoe verhoudt dit zich tot de eerdere beloftes2 over verbeterde omgang met klokkenluiders, onder andere door de secretaris-generaal? Hoe komt het volgens u dat er opnieuw klachten worden ingediend, ondanks beloofde beterschap? Vindt u de genomen maatregelen van destijds voldoende als u kijkt naar de huidige situatie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat gaat u daar aan doen?
Bij de inrichting van de integriteitscommissie JenV in voorjaar 2020 is er bewust voor gekozen de commissie nog een extra taak te geven, namelijk dat medewerkers zich rechtsreeks tot de commissie kunnen wenden als ze merken dat ze benadeling ondervinden als gevolg van een melding die ze eerder hebben gedaan. Deze maatregel is juist bedoeld ter versterking van de positie van melders die ondanks de interne afspraken over bescherming tegen benadeling in de knel kwamen.
In het geval uit het artikel van de NRC heeft melder in juni 2020 van de mogelijkheid gebruik gemaakt om bij de integriteitscommissie melding te doen van benadeling.
De commissie heeft onderzoek gedaan naar de melding en geoordeeld dat de IND als werkgever te kort is geschoten in de zorgtaak naar de melder. De conclusie en aanbevelingen van de commissie zijn door de hoofddirecteur IND en de secretaris-generaal overgenomen. Dit is ook gecommuniceerd naar de melder, die vervolgens heeft besloten de gang naar de rechter te maken.
Ik betreur dat in deze zaak in een aantal opzichten in de zorg voor de melder tekort is geschoten. Dat had beter gemoeten en de IND trekt daar lessen uit.
Voor zover mij bekend, heeft de commissie tot nu toe een melding ontvangen van benadeling als gevolg van een eerdere melding. Ik vind de interne procedures en voorzieningen voor een behoorlijke en zorgvuldige opvolging van meldingen en de bescherming van melders voldoende.
Wat zijn de effecten (geweest) op de internationale operatie van de IND? Bent u het ermee eens dat een verziekte werksfeer, naast dat deze in het belang van een veilige werkomgeving voor medewerkers überhaupt voorkomen moet worden, een negatieve bijdrage levert aan de effectiviteit waarmee de IND opereert? Hoe gaat u dit verbeteren?
Uiteraard ben ik het ermee eens dat een veilige werkomgeving voor onze medewerkers een randvoorwaarde is om als organisatie goed te functioneren.
Ik vind het dan ook van belang te melden dat de IND eraan blijft werken om de organisatie een veilige omgeving te laten zijn voor alle collega's en zaken met elkaar bespreekbaar te maken. Dit vraagt continue de aandacht en hier zijn de afgelopen jaren diverse investeringen op gedaan. De IND gaat daarmee onverminderd door. En brengt met een cultuurscan in 2021 in beeld hoe medewerkers van de IND de cultuur binnen de organisatie ervaren. De scan vormt een vertrekpunt om verdere acties te ondernemen om de veilige werkomgeving te versterken. Het is van belang om een continu proces van leren en verbeteren in te richten om de veilige werkomgeving met elkaar te borgen.
De beantwoording van de Kamervragen van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2022 |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw beantwoording van de schriftelijke vragen (verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden) inzake vaststelling van de begrotingbegrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 20221
Ja.
Bent u bekend met vraag 629: «Hoeveel extra ic-verpleegkundigen zijn nodig voor opschaling naar 1700 ic-bedden?»
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 629: «Uitgaande van een ratio van 1:3 zijn er geen extra fte ic-verpleegkundigen nodig.»
Ja.
Bent u bekend met het feit dat tijdens de eerste coronagolf het hoogste aantal ic-opnames op een dag, 1.421 coronapatienten is geweest en er toen nog geen vaccin was?
Ja.
Bent u bekend met uw tweet van 3 november jl. waarin u schrijft dat 84,1% van de achttienplussers volledig gevaccineerd is?
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat 40% van de ongevaccineerden aangeeft covid te hebben gehad?2
Ja.
Kunt u cijfermatig en controleerbaar (artitel 68 Grondwet) onderbouwen waarom het nog steeds mogelijk is dat op korte termijn operaties moeten worden uitgesteld?
Grafiek 1: COVID-19 bezetting in de ziekenhuizen
Sinds begin oktober 2021 zien we in de ziekenhuizen opnieuw een voortdurende stijging van de bezetting door COVID-patiënten. Deze stijging is vergelijkbaar met de stijging van de ziekenhuisbezetting tijdens de tweede golf in oktober 2020 (grafiek 1).
De prognoses van het RIVM en het LCPS laten zien dat de stijging voorlopig aanhoudt. Op advies van het LNAZ heb ik op 26 november jl. fase 2d uit het opschalingsplan COVID-19 afgekondigd. Hiermee wordt in eerste instantie landelijk opgeschaald naar een capaciteit van 1.150 IC-bedden en vervolgens naar 1350 IC-bedden. Om opschaling van de beddencapaciteit op de IC en de bijbehorende opschaling in de kliniek mogelijk te maken moet reguliere zorg, waaronder geplande operaties, worden afgeschaald. Dat komt met name doordat zorgpersoneel op een andere plek ingezet moeten worden en er een tekort is aan zorgpersoneel door een hoog ziekteverzuim en uitstroom. In het Opschalingsplan COVID-19 van het LNAZ staat dit uitgebreider toegelicht. Opschaling naar 1.350 IC-bedden is om dezelfde reden slechts voor een korte piekperiode haalbaar.
In het «Tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie»5 uit oktober 2020 en de «aanvulling op het tijdelijk beleidskader voor de IC-afhankelijke kritiek planbare zorg»6 zijn afspraken gemaakt over het afschalen van planbare zorg als dat nodig is door de stijging van het aantal COVID-patiënten. Dit tijdelijk beleidskader, inclusief de aanvulling, is nog steeds van kracht.
Kunt u cijfermatig en controleerbaar (artiktel 68 Grondwet) de uitspraak van de voorzitter van de ic’s onderbouwen dat 680 corona patiënten op de ic het maximum zou zijn?
Volgens het geactualiseerde opschalingsplan van het LNAZ kunnen er dit najaar en deze winter voor een korte piekperiode maximaal 1.350 IC-bedden beschikbaar worden gemaakt.
Hierbij gaan we er vanuit dat er altijd 350 IC-bedden beschikbaar moeten zijn voor zorg die acuut nodig is en dat er ook 200 BOSS bedden aanwezig moeten zijn. De overige bedden zijn beschikbaar voor de reguliere planbare zorg, grieppatiënten en COVID-patiënten. Hoe hoger het aantal COVID-patiënten op de IC, hoe minder ruimte er zal zijn voor (het in halen van) reguliere planbare zorg. Sinds 23 november jl. wordt ook Duitsland weer ingezet voor de opvang van COVID-IC-patiënten. Daarnaast zullen militaire zorgverleners van Defensie tijdelijk ondersteunen bij de realisatie en uitvoering van extra bovenregionale beddencapaciteit voor COVID-19-patiënten in het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
Het bericht ‘Westlandse politiek houdt komst islamitische school opnieuw tegen’. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Westlandse politiek houdt komst islamitische school opnieuw tegen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u er tegen aan dat bepaalde gemeentes actief ontmoedigingsbeleid voeren om geen islamitische basisschool te laten vestigen in hun gemeente? Kunt u een toelichting geven?
Ik vind het betreurenswaardig dat in deze gevallen geen gehoor wordt gegeven aan het unieke kenmerk van ons onderwijsbestel, waarin het mogelijk is voor ouders om een school te stichten die past bij hun levensovertuiging. Deze vrijheid is een groot goed die voor alle ouders geborgd zou moeten zijn.
Wat vindt u ervan dat de vestiging van een islamitische basisschool van stichting Yunus Emre in het Westland opnieuw is uitgesteld, terwijl u vorig jaar al had geëist om de vestiging van de basisschool toe te laten?
Ik heb op 8 juli 2020 namens de gemeente Westland een indeplaatsstellingsbesluit genomen over het Plan van scholen 2021–2024. De gemeenteraad heeft dit indeplaatsstellingsbesluit op 1 juli jl. ingetrokken. Op 28 oktober hebben mijn ambtenaren in gesprek met de gemeenteraad verzocht dit intrekkingsbesluit ongedaan te maken. De gemeenteraad heeft hier geen gehoor aan gegeven. Ik heb daarom met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een voordracht tot vernietiging van het besluit van de gemeenteraad van Westland gedaan, zodat de school alsnog kan worden gesticht.
Deelt u de mening dat ouders het recht hebben om een (bijzondere) school op te richten op basis van artikel 23 van de Grondwet inzake vrijheid van onderwijs en de nieuwe Wet meer ruimte voor nieuwe scholen als er aantoonbaar voldoende interesse van ouders en leerlingen bestaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat ouders dat recht hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat er voldoende handtekeningen zijn verzameld door stichting Yunus Emre om een vestiging in het Westland te openen? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Ja. De stichting heeft met een prognoseberekening (waarvan de Raad van State heeft geoordeeld dat deze klopt) aangetoond dat de school op het Plan van scholen dient te komen.
Erkent u dat het argument van de drie Westlandse partijen (Westland Verstandig, GemeenteBelang Westland en LPF Westland) dat zij geen draagvlak zien voor de vestiging van een islamitische basisschool stoelt op een niet gestaafde, subjectieve en selectieve waarneming? Zo nee, waarom niet?
Juridisch is vastgesteld dat de school mag worden gesticht. Ik vind het dan ook kwalijk dat een meerderheid van de gemeenteraad in Westland zich niet aan de wet wil houden. Dat is ernstig want het raakt aan de grondslagen van onze rechtstaat. De Raad van State heeft in deze casus een duidelijke uitspraak gedaan en de gemeente heeft al enkele beroepszaken verloren. De school voldoet aan alle wettelijke eisen en mag dan ook worden gesticht.
Deelt u de mening dat het toegeven aan het argument «Heel veel Westlanders zijn tegen» van de drie betreffende partijen (Westland Verstandig, GemeenteBelang Westland en LPF Westland) een toegeving aan xenofobie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat gemeenten het oprichten van een school niet mogen tegenhouden op basis van xenofobe en ongefundeerde redenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het bij het vestigen van een bijzondere onderwijsinstelling vooral belangrijk is om te kijken naar de mensen die er wel behoefte aan hebben en die er wel gebruik van wensen te maken? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat bij het vestigen van een (bijzondere) school, het van belang is dat daar voldoende behoefte aan is. Per 1 februari 2021 is voor het primair onderwijs de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen in werking getreden. Hiermee is ook de stichtingssystematiek aangepast. Een van de voorwaarden om een nieuwe school te mogen stichten, is dat de betreffende school, door middel van ouderverklaringen, kan aantonen dat er voldoende belangstelling is voor de nieuwe school. Aan de hand van de ouderverklaringen maakt de initiatiefnemer op wettelijk voorgeschreven wijze een prognose, waaruit blijkt dat de nieuwe school op duurzame belangstelling kan rekenen.
Klopt het dat u in de richting van de Westlandse gemeenteraad heeft gezegd dat een nieuw scholenplan in de situatie van Yunus Emre geen vereiste zou zijn, en dat daarvoor het plan voor 2021–2024 kan blijven gelden? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Aan de gemeente Westland is kenbaar gemaakt dat wanneer de school niet zou starten met ingang van 1 augustus 2021, het overgangsrecht van de nieuwe wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen geldt. Dat betekent dat de school van rechtswege voor bekostiging in aanmerking komt met ingang van 1 augustus 2022. Daarvoor hoeft geen nieuw plan van scholen te worden vastgesteld.
Klopt het dat u vorig jaar al dreigde met een zogeheten indeplaatsstelling waarmee de gemeenteraad opzij wordt gezet en de school toestemming krijgt om zich in het Westland te vestigen?
Op 9 juli 2020 heb ik voor de tweede keer een indeplaatsstellingsbesluit genomen waarmee ik het plan van scholen 2021–2024, met daarop deze school, heb vastgesteld.
Klopt het dat het hoogste rechtscollege vorig jaar oordeelde dat u de onwillige gemeenteraad terecht passeerde? Zo ja, kunt u uitleggen waarom de drie betrokken partijen in de gemeenteraad nog steeds het besluit kunnen blokkeren?
In 2020 heeft de Raad van State tot driemaal toe geoordeeld dat de school er moet komen. Twee indeplaatsstellingsbesluiten en drie uitspraken van de Raad van State ten spijt, blijft de gemeenteraad zich verzetten tegen de stichting van de school.
Bent u bereid om wederom een besluit tot indeplaatsstelling te nemen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Gezien het overgangsrecht van de nieuwe wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen is geen derde indeplaatsstelling nodig, maar schrijft de wet dwingend voor dat de school op 1 augustus 2022 moet kunnen starten.
Bent u bereid hier spoed achter te zetten, gezien het feit dat de vestiging al sinds 2016 wordt geblokkeerd en het proces al veel van de oprichters en betrokkenen heeft gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn handelen mag blijken heeft deze zaak voor mij zeker urgentie.
Zijn er sanctiemogelijkheden als de gemeenteraad de vestiging van de islamitische basisschool blijft blokkeren en de rechterlijke uitspraken blijft negeren? Zo ja, bent u bereid deze toe te passen?
Daar loop ik nu niet op vooruit. Het belangrijkste is dat de school voldoet aan alle wettelijke eisen en er daarom moet komen. De school moet volgend schooljaar kunnen starten. De gemeente is wettelijk verplicht mee te werken en huisvesting te regelen.
De inzet van gezichtsherkenningstechnologie |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van 1Limburg «11devande11de werkt bij toegang met gezichtsherkenning» van 3 november 2021 en het artikel van NRC «Gezichtsherkenning als identificatiemiddel naast de coronacheck voor festivals» van 25 oktober 2021?1
Ja.
Hoe heeft het bedrijf Compo toestemming verkregen voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie, gezien in de «Beleidsreactie onderzoeksrapporten horizontale privacy»2 vermeld wordt dat het gebruik van gezichtsherkenning in horizontale relaties (tussen burgers en bedrijven) in principe niet is toegestaan?
In de genoemde beleidsreactie schreef ik, kort weergegeven, dat de toepassing van gezichtsherkenning tussen burgers onderling alleen is toegestaan na uitdrukkelijke, vrijelijk gegeven toestemming4 door de burger die wordt herkend of wanneer dat noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang voor beveiligings- of authenticatiedoeleinden (bijvoorbeeld het beveiligen van een energiecentrale).5 Uit de berichten leid ik af dat de verantwoordelijken geen beroep doen op een zwaarwegend belang, maar dat de verwerkingsverantwoordelijke organisaties zich baseren op de uitdrukkelijke toestemming van betrokkenen om de verwerking van biometrische gegevens rechtmatig plaats te laten vinden. Die toestemming van burgers moet wel voldoen aan alle eisen die de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) daaraan stelt, zoals onder meer dat deze vrijelijk moet worden gegeven. Uiteindelijk is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om in het specifieke geval – met in acht name van de richtsnoeren 05/2020 inzake toestemming van de European Data Protection Board (EDPB) – te bepalen of deze toestemming daadwerkelijk vrijelijk is gegeven. Op basis van de informatie uit de aangedragen artikelen heb ik geen reden om aan te nemen dat bij genoemde evenementen niet aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Ook wanneer biometrische gegevens verwerkt mogen worden omdat er rechtsgeldig uitdrukkelijke toestemming door de betrokkene is verleend, betekent dit nog niet dat gezichtsherkenning zomaar kan worden toegepast. De AVG kent namelijk een breed scala aan waarborgen. Zo volgt bijvoorbeeld uit het beginsel van data minimalisatie6 dat de verwerkingsverantwoordelijke zo min mogelijk gegevens van betrokkene moet verwerken: alleen gegevens welke noodzakelijk zijn om het doel te bereiken mogen worden verwerkt. Dit brengt mee dat een verwerkingsverantwoordelijke die gezichtsherkenning toe wil passen moet toetsen of er geen mogelijkheden bestaan om het doel te bereiken en daarbij minder gegevens te verwerken.
Voor nadere uitleg over het juridisch kader omtrent gezichtsherkenning verwijs ik graag naar de recente kabinetsreactie op een deel van een opinie van de European Data Protection Supervisor (EDPS) en EDPB inzake de in Brussel voorliggende «AI-verordening».7
Vindt u dat de inzet van gezichtsherkenningstechnologie bij evenementen in Limburg een «zwaarwegend algemeen belang dien[t]»?3 Zo ja, wat is dit zwaarwegend algemeen belang?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat het bewustzijn onder burgers over de «gevaren en juridische (en mogelijkerwijs ook sociale en ethische) grenzen»4 van het toepassen van gezichtsherkenningstechnologieën inmiddels hoog genoeg is voor burgers om expliciet toestemming te geven voor het verwerken van hun data voor evenementen zoals de 11devande11de?
Het is belangrijk dat burgers zich bewust zijn van de voor- en nadelen van gezichtsherkenning. Juist om bewuste keuzes onder burgers te waarborgen, stelt artikel 7 AVG strikte voorwaarden voor het aannemen van rechtsgeldige toestemming vast. Eén van die voorwaarden is dat degene die toestemming verleent voldoende geïnformeerd moet zijn. In de in antwoorden op de vragen 2 en 3 aangehaalde richtsnoeren van de EDPB wordt nadere duiding gegeven over het begrip toestemming.9 Daarnaast draagt de Autoriteit Persoonsgegevens bij aan het bewustzijn door op haar site voorlichting te geven aan de regels voor onder gezichtsherkenningstechnologieën. Het is tevens aan de AP, of in voorkomend geval aan de rechter, om een oordeel te vellen over of de verleende toestemming als ¨geïnformeerd¨ kan worden gekwalificeerd.
Bent u het ermee eens dat de privacy van mensen die geen gebruik willen maken van de gezichtsherkenningstechnologie niet gegarandeerd kan worden als die ingezet wordt bij dergelijke evenementen en zij per ongeluk in de camera kijken?
In voorliggend geval verplicht de AVG de verwerkingsverantwoordelijke ervoor te zorgen dat alleen de biometrische gegevens worden verwerkt van personen die daarvoor toestemming hebben verleend, en niet die van anderen.
Daarnaast verplicht de AVG tot het nemen van de nodige technische en organisatorische maatregelen om ervoor te zorgen de rechten van betrokkenen worden beschermd en de bepalingen uit de AVG worden nageleefd. In dit geval vloeit hier logischerwijs uit voor dat er maatregelen worden getroffen om te vermijden dat de (biometrische) gegevens van derden – die daarvoor dus geen toestemming hebben verleend – worden verwerkt.
Het bericht ‘Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag» in dagblad Trouw van 3 november 2021?1
Ja.
Klopt het dat het aantal uitzendkrachten dat in de Ziektewet is gekomen vorig jaar (12.000) significant veel hoger is dan het jaar ervoor (+33%)? Zo ja, wat is volgens u de verklaring dat dit aantal zo fors is gestegen?
Het beroep op de Ziektewet door uitzendkrachten met uitzendbeding is inderdaad gestegen. In 2020 kregen 78.800 uitzendkrachten met uitzendbeding een ZW-uitkering. In 2019 waren dat er 43.000 (Kwantitatieve informatie UWV jaarverslag 2020).
Deze stijging komt vooral doordat uitzendbureaus sinds eind 2019 meer uitzendcontracten met uitzendbeding afsluiten en minder contracten zonder uitzendbeding. Voor een deel valt de stijging van het aantal uitzendkrachten met uitzendbeding in de ZW weg tegen de daling van de instroom in de ZW van uitzendkrachten met contracten zonder uitzendbeding.
Bent u het eens dat het van belang is dat er een eenduidig en gelijk speelveld behoort te zijn tussen werkgevers en uitzenders als het gaat om sociale zekerheid? En bent u het eens dat dit speelveld niet gelijk is als werkenden door uitzenders zonder toets ontslagen kunnen worden als ze ziek zijn, terwijl alle werkgevers een verbod op ontslag bij ziekte kennen?
In algemene zin heeft het kabinet de wens uitgesproken dat er een gelijker speelveld moet komen tussen werkgevers die flexibele werknemers in dienst hebben en werkgevers die werken met arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. In dit licht heeft de Commissie Regulering van Werk het advies uitgebracht om het inroepen van het uitzendbeding expliciet te verbieden. Zoals in de technische uitwerking van dat advies al werd geformuleerd, is echter een belangrijk aandachtspunt dat de loondoorbetaling bij ziekte voor sommige groepen beter geregeld zou moeten worden. Ik verwijs hierbij naar antwoord 7.
Kunt u aangeven waarom het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in het geval van een uitzendbeding niet oordeelt of een ontslag onterecht is of niet, maar deze automatisch goedkeurt? En hoe kan het dat zieke uitzendkrachten die op basis van het uitzendbeding ontslagen worden «automatisch» een ziektewetuitkering krijgen; daar is toch een «niet-automatische» handeling voor nodig om hen te onderscheiden van niet-zieke-uitzendkrachten die ontslagen worden?
Staand beleid is dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen. De wet geeft aan dat de arbeidsovereenkomst in beginsel niet mag worden opgezegd bij ziekte. In de jurisprudentie en in de literatuur bestaat verdeeldheid over de vraag of dit verbod ook onverkort geldt voor uitzendkrachten met een uitzendovereenkomst waarin een zgn. uitzendbeding is opgenomen. In een dergelijk beding is doorgaans bepaald dat een uitzendovereenkomst gedurende een bepaalde periode van rechtswege kan eindigen, wanneer de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht op verzoek van de inlener eindigt, om welke reden dan ook. De jurisprudentie lijkt er in hoofdzaak op te wijzen dat beëindiging van een uitzendovereenkomst bij ziekte van de uitzendkracht niet legitiem (meer) is, maar in een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 8 januari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:206) oordeelde de rechter dat de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigde doordat de inlener de opdracht had beëindigd vanwege ziekte van de uitzendkracht. De meest recente uitspraak op dit terrein is die van het Gerechtshof Den Haag, dat op 20 juli 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:1511) einduitspraak heeft gedaan (na tussenbeschikkingen in deze zaak van 4 december 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:3329), 17 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:460) en 29 september 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:1848)) waarin is geoordeeld dat het in de toepasselijke cao neergelegde uitzendbeding in strijd komt met het wettelijke opzegverbod bij ziekte. Voor zover mij bekend is tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Ik acht het van belang niet op de uitkomst van deze rechtszaak vooruit te lopen.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) past de uitvoeringspraktijk vooralsnog niet aan naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, mede omdat er gewacht wordt op de uitspraak van de Hoge Raad. Dat betekent dat het UWV geen Ziektewetuitkering zal weigeren om deze reden als een uitzendkracht zich bij het UWV meldt. UWV controleert daarbij of de betreffende werknemer op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam was, en of hier een uitzendbeding in opgenomen was. Voorts wordt via triage gekeken of de uitzendkracht direct aanspraak heeft op een Ziektewetuitkering, of dat er nog extra controle nodig is, zoals bijvoorbeeld het voorleggen aan een arts of er werkelijk sprake is van ziekte.
Bent u het eens dat het uitzendbeding een belangrijke rol heeft voor onze wendbare arbeidsmarkt, maar dat het niet bedoeld is om ontslag bij ziekte mogelijk te maken? Zou u dat «misbruik» van het uitzendbeding noemen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het beleid dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen, mede omdat er gewacht wordt op de uitspraak van de Hoge Raad, zoals benoemd in antwoord 4.
Ten aanzien van het belang van het uitzendregime wil ik opmerken dat het voor werkgevers noodzakelijk blijft om zich aan te kunnen passen aan veranderende omstandigheden om voldoende wendbaar te zijn. Flexibiliteit op de arbeidsmarkt is en blijft noodzakelijk. Zoals de Commissie Regulering van Werk al opmerkte, past gezien de allocatiefunctie van uitzendwerk een verlicht arbeidsrechtelijk regime. De Commissie merkte hierbij op dat deze sterker gereguleerd kan worden dan thans het geval is, zodat er meer evenwicht ontstaat in de flexibiliteit voor werkgevers en de termijn van onzekerheid met direct verlies van inkomen voor werknemers. Onder andere adviseerde de Commissie Regulering van Werk om het inroepen van het uitzendbeding bij ziekte te verbieden. Ook de SER adviseerde in zijn middellange termijnadvies een verdere inperking van de termijn waarbinnen een verlicht arbeidsrechtelijk regime geldt. Gezien de demissionaire status van het kabinet kan hier nu geen nieuw beleid op ingezet worden. Daarnaast wacht ik eerst de uitspraak van de Hoge Raad af.
Kunt u aangeven in hoeveel uitzendcontracten het uitzendbeding is opgenomen? Geldt voor al deze uitzendbedingen het risico van misbruik t.b.v. ontslag bij ziekte?
Volgens de polisadministratie van UWV waren er op 31 juli 2021 530.900 inkomensverhoudingen lopende als «uitzendkracht». Het betreft uitsluitend uitzendkrachten die in die maand ook SV-loon ontvingen. Bij 243.100 van deze inkomensverhoudingen was sprake van een uitzendbeding. Daarnaast waren er 73.200 inkomensverhoudingen zonder uitzendbeding in de eerste fase (A/1/2). Juli 2020 waren er 192.100 uitzendkrachten met een uitzendbeding werkzaam en juli 2019 78.400. Voor wat betreft mogelijke gevolgen van het uitzendbeding bij ziekte verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4.
Is het, om misbruik van het uitzendbeding te voorkomen, nodig om de wettelijke context van het uitzendbeding aan te passen? Ligt een oplossing meer in toezicht en handhaving op de toepassing ervan, of elders?
Ik acht het verstandig om eerst het oordeel van de Hoge Raad af te wachten, voordat er nieuwe stappen gezet worden. Zoals in antwoord 5 wordt aangegeven, heeft de Commissie Regulering van Werk de aanbeveling gedaan om het inroepen van het uitzendbeding bij ziekte te verbieden. Zoals eerder in de technische beleidsvarianten in de Kabinetsreactie op het WRR-rapport en het rapport-Borstlap is aangegeven, is het dan wel van belang om voor oproepovereenkomsten – waarop veel uitzendkrachten werken – beter de loondoorbetaling bij ziekte te regelen. Zo dient voorkomen te worden dat er een situatie ontstaat waarbij de arbeidsovereenkomst met de uitzendkracht weliswaar niet eindigt bij ziekte, maar de inkomenssituatie bij ziekte de facto niet verbetert, maar verslechtert. Tevens is hierbij relevant dat voorkomen moet worden dat er andere flexibele manieren worden benut om doorbetaling bij ziekte te ontlopen.
Bent u bereid om – zo nodig samen met werkgevers en de uitzendbranche – met een voorstel te komen voor een oplossing die het «misbruik» van het uitzendbeding tegengaat? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een dergelijk voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in vraag 4 en 5, lijkt het mij verstandig om af te wachten wat de uitspraak van de Hoge Raad op dit punt is. Daarnaast zal relevant zijn welke stappen een volgend Kabinet op de arbeidsmarkt wil zetten. Relevant is daarnaast dat, zoals in antwoord 7 aangegeven is, het eveneens mogelijk is dat de positie van sommige uitzendkrachten juist niet wordt versterkt wanneer beëindiging van een uitzendovereenkomst bij ziekte van de uitzendkracht niet is toegestaan. Het is dan belangrijk dat de loondoorbetaling bij ziekte voor deze groepen beter geregeld wordt.
Het tweetbericht dat de kans dat een volledig gevaccineerd persoon door corona in het ziekenhuis moet worden opgenomen twintig keer kleiner is dan iemand die niet volledig gevaccineerd is. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw tweet van 26 oktober jl. waarin u stelt dat de kans dat een volledig gevaccineerd persoon door corona in het ziekenhuis moet worden opgenomen, twintig keer kleiner is dan iemand die niet volledig gevaccineerd is?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het Regeringscommissariaat Corona in België uitgaat van een elf keer kleinere kans op ziekenhuisopname door corona voor volledig gevaccineerde 18–64 jarigen en drie keer kleinere kans voor volledig gevaccineerde 65-plussers?2
Ja, ik ben bekend met de bijlage die is meegestuurd.
Kunt u dit grote verschil verklaren?
De cijfers die in de bijlage genoemd worden betreffen de periode van één week, te weten 12 tot en met 18 oktober. Het is belangrijk om aan te geven dat dit twee weken was na versoepelingen in België. Voor de bepaling van de vaccineffectiviteit is het beter te kijken naar een langere periode, zoals het RIVM ook doet. Bovendien zijn de gegevens uit België niet direct met de Nederlandse vaccin-effectiviteit te vergelijken, de methoden om het te bepalen zijn verschillend. Zo wordt in Nederland gecorrigeerd voor het verstorende effect van leeftijd bij het bepalen van de vaccin-effectiviteit.
Op 18 november jl. heeft het RIVM een update gepubliceerd betreft vaccinatiestatus in ziekenhuizen3. Daarin wordt aangegeven dat over de periode van 11 juli tot 14 november 9582 mensen met COVID-19 opgenomen zijn in het ziekenhuis. Hiervan waren er 3142 (33%) volledig gevaccineerd op hun eerste ziektedag en 6028 (64%) ongevaccineerd. Specifiek voor de periode tussen 1 november en 14 november 2021 werden 2134 mensen met COVID-19 opgenomen in het ziekenhuis. Hiervan waren er 1001 (47%) volledig gevaccineerd op hun eerste ziektedag en 1087 (51%) ongevaccineerd.
Wanneer men alleen naar deze laatste 8 weken kijkt dan is de kans op ziekenhuisopname 12,5 keer kleiner en de kans op IC-opname 25 keer kleiner.
De vaccineffectiviteit is nog steeds hoog. In de periode van 11 juli t/m 14 november was de bescherming 94% tegen ziekenhuisopname en 97% tegen IC-opname. De vaccineffectiviteit gemeten over de afgelopen acht weken was respectievelijk 92% en 96%. Voor mensen van 70 jaar en ouder was de kans op ziekenhuisopname in deze van 8 weken 7 keer kleiner voor gevaccineerden. Dit correspondeert met een vaccineffectiviteit van 86%.
Het RIVM heeft regelmatig contact met de collega’s die in België de epidemiologische situatie modelleren. Zij werken ook samen in EPIPOSE. Zij geven hierbij aan dat er geen grote verschillen tussen Nederland en België bekend zijn in de modellering. Daarbij geven de Belgische collega’s aan momenteel geen verschil te maken tussen leeftijden wat betreft kans op besmetting na vaccinatie in de modellering.
Waart er in België een ander virus?
Nee, ook in België is de deltavariant van het coronavirus (SARS-CoV-2) vanaf juli 2021 dominant, net als in Nederland.
Het bericht dat de Britse toezichthouder een coronapil heeft goedgekeurd. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Britse geneesmiddelen toezichthouder Medicines and Healthcare products Regulatory Agency (MHRA) als eerste het coronamedicijn Molnupiravir heeft goedgekeurd?
Ja, de MHRA heeft een voorwaardelijke handelsvergunning afgegeven voor het Verenigd Koninkrijk.
Wanneer komt het oordeel over toelating door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) over Molnupiravir?
Dit is nog onbekend. Het EMA is op 25 oktober gestart met een doorlopende beoordeling (rolling review). Bij een rolling review dient een farmaceutisch bedrijf al tijdens de klinische onderzoeksfase resultaten in bij het EMA en start het EMA nog lopende dit onderzoek de beoordeling. Hierdoor kan de formele procedure voor markttoelating, die volgt zodra het klinisch onderzoek is voltooid, versneld worden afgerond. De vereisten voor de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van een geneesmiddel blijven hierbij gelijk ten opzichte van een «gewone» procedure voor markttoelating.
Klopt het dat de Britten inmiddels bijna 0,5 miljoen pakketten Molnupiravir hebben besteld en de Amerikanen 1,7 miljoen paketten?
Ik heb deze aantallen ook in de media gezien, maar ik heb geen inzicht in de overeenkomsten met andere landen en kan deze aantallen dan ook niet bevestigen.
Klopt het dat de EU afgelopen woensdag een onbekend aantal pakketten Molnupiravir hebben besteld?
Zoals ik heb aangegeven in de Stand van zakenbrief COVID-19 van
2 november jl1, heeft Nederland zich ingeschreven voor de twee gezamenlijke inkooptrajecten voor antivirale middelen waarover de Europese Commissie nu in onderhandeling is. Via deze trajecten heb ik een reservering geplaats om het middel molnupiravir van fabrikant MSD en het antivirale middel genaamd paxlovid dat Pfizer momenteel ontwikkelt, voor Nederland veilig te stellen.
Wat betekent dit voor Nederland? Hoeveel pakketten Molnupiravir krijgen wij? Per wanneer?
De afspraken die hierover gemaakt zijn, zijn vertrouwelijk.
Waarom koopt Nederland niet zelf rechtstreeks bij de farmaceut pakketten Molnupiravir?
Het Ministerie van VWS neemt waar mogelijk deel aan de gezamenlijke inkoopprocedures van de Europese Commissie omdat deze gezamenlijke inkoopprocedures een sterkere onderhandelingspositie borgen en een eerlijke verdeling tussen de lidstaten van de (vaak schaarse) middelen garanderen.