De aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Joost Sneller (D66), Steven van Weyenberg (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vooraankondiging Europese aanbesteding fotografiediensten (Ea0081)?1
Ja.
Wat is de huidige status van de nieuwe aanbesteding vanuit het Ministerie van Algemene Zaken voor fotografieopdrachten?
De aanbesteding is nog in voorbereiding. De startdatum voor de aanbesteding is nog niet definitief vastgesteld. Op het aanbestedingsplatform TenderNed is op 2 juni 2021 een zogenaamde «vooraankondiging» gepubliceerd (TN 314560). Met deze vooraankondiging worden marktpartijen geïnformeerd over de op handen zijnde aanbesteding. In de vooraankondiging wordt een globaal beeld geschetst van de wijze waarop de diensten zullen worden ingekocht. Geïnteresseerde marktpartijen kunnen hierop schriftelijk reageren. Het Ministerie van AZ heeft de vragen van marktpartijen beantwoord. Zie verder het antwoord op de navolgende vragen.
Bent u het eens dat gezien de huidige markt van (freelance-) fotografen, waar de druk op tarieven al hoog is en deze zelstandigen zonder personeel (zzp’ers) tegen (te) lage tarieven hun werkzaamheden moeten doen, het onwenselijk zou zijn een dergelijke aanbesteding vanuit de overheid zo in te richten dat enkel één groot bureau aan de selectiecriteria kan voldoen?
Het Ministerie van Algemene Zaken voert voor de rijksoverheid een aanbesteding uit voor fotografiediensten. Voor deze opdracht is de rijksoverheid aanbestedingsplichtig en is het Ministerie van Algemene Zaken gehouden aan Europese aanbestedingsregels.
Bij de vorige aanbestedingsronde voor de periode 2018–2022 werd door de Tweede Kamer de door u genoemde motie aangenomen waarin de regering verzocht werd de clustering van fotografie-opdrachten niet door te zetten en de opdrachten ongeclusterd aan te besteden (Kamerstuk 32 440, nr. 100 van 23 februari 2017 van de leden Mei Li Vos en Agnes Mulder). Deze motie leidde uiteindelijk tot een andere wijze van aanbesteden, waarbij wel aan individuele fotografen werd aanbesteed, zoals ook is vermeld in antwoorden op de Kamervragen van Mei Li Vos aan de Minister-President van 27 juni 2017 (Aanhangsel van de Handelingen, 2016–2017, nr. 2198).
Tegen het licht van de ervaringen met deze werkwijze, waarbij is gebleken dat het individueel aanbesteden aan fotografen ook voor fotografen heeft geleid tot veel administratieve lasten, en in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden, is gekozen voor nieuwe opzet, waarbij er geen rechtstreekse contracten meer worden afgesloten met individuele fotografen. Het doel van deze aanbesteding is om één bureau te contracteren dat, in samenspraak met opdrachtgevers, een poule van fotografen selecteert om opdrachten binnen de raamovereenkomst uit te voeren. Fotografen kunnen gezamenlijk, als zij een combinatie vormen, inschrijven als één bureau voor uitvoering van de raamovereenkomst. Wanneer eenmaal een bureau is gecontracteerd voor de raamovereenkomst, kunnen fotografen (die aan bepaalde objectieve eisen voldoen) tijdens de looptijd van de overeenkomst in de poule in- en uitstappen.
De kwaliteits- en selectiecriteria van deze poule worden door het Ministerie van Algemene Zaken in de aanbesteding voorgeschreven, evenals een vast uurtarief voor de fotograaf. Bij het vaststellen van dit tarief van de fotograaf zal worden meegewogen dat een aantal taken door het bureau en niet meer door de fotograaf uitgevoerd zullen worden. Het tarief zal om deze reden naar verwachting wat lager liggen dan het (vaste) tarief dat in de huidige raamovereenkomst wordt gehanteerd. De fotograaf ontvangt uiteindelijk wel dit volledige uurtarief. Het bureau zal hierop geen marge mogen inhouden. Het bureau ontvangt zelf een vaste vergoeding per opdracht. Deze vergoeding staat geheel los van het tarief dat naar de fotograaf gaat.
De geschiktheidseisen en criteria, die nog definitief moeten worden vastgesteld, houden rekening met de samenstelling van de markt en beperken de toegang van zzp «ers en het MKB tot de opdracht niet. Sterker nog, de huidige raamovereenkomsten met 39 fotografen maakt het onmogelijk om gedurende de looptijd van de raamovereenkomst toe te treden, terwijl in de nieuwe opzet tussentijds toetreden, mits voldaan wordt aan de geschiktheidseisen, mogelijk is.
In deze nieuwe opzet hoeven individuele fotografen niet langer zelfstandig mee te dingen in een Europese aanbesteding. De individuele fotografen hoeven voorts niet langer rekening te houden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. Het uitvoeren van opdrachten wordt makkelijker voor fotografen, omdat lasten inzake bijvoorbeeld portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van de foto’s worden belegd bij het bureau. Dit alles beperkt de administratieve lasten voor een individuele fotograaf.
Het Ministerie van Algemene Zaken heeft op basis van nadere afwegingen besloten dat de van aanvang gebundeld ingezette opdracht- en beeldbankfotografie in deze aanbesteding worden losgekoppeld. Er zal derhalve één aanbesteding worden doorlopen voor opdrachtfotografie. Daarnaast zullen twee afzonderlijke aanbestedingen worden gehouden voor het contracteren van beeldbankleveranciers voor nieuwsfotografie en thematische fotografie. De exacte eisen aan de grootte van deze beeldbanken worden in de aanbesteding bekendgemaakt. Er zijn op dit moment meerdere bureaus die deze raamovereenkomsten zouden kunnen uitvoeren. Met de nieuwe opzet wordt naar mijn oordeel recht gedaan aan de geest van de motie Vos/Mulder.
Kunt u weergeven hoe dit specifieke aanbestedingsproces is ingericht en hoe de selectiecriteria zijn bepaald? Op welke wijze borgt u dat ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (MKB'ers) en zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) een eerlijke kans krijgen, zoals beschreven in artikel 1.5 van de Aanbestedingswet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorg dat met de inrichting van de huidige aanbestedingsprocedure voor fotografiediensten zelfstandigen dreigen te worden uitgesloten, en wanneer zij mogelijk later door de winnaar van de aanbesteding worden ingehuurd te maken krijgen met een monopsonist in deze markt? Bent u het eens dat de tarieven in deze branche zo alleen maar verder onder druk komen te staan?
Mits zij voldoen aan de kwaliteits- en selectiecriteria van de poule, kan elke fotograaf zich melden en gedurende de looptijd van de raamovereenkomst toetreden tot deze poule. Zie verder het antwoord op vragen 3, 4, 6, 7 en 9.
Er is geen sprake van een monopsonist, omdat er – naast het te contracteren bureau – meerdere potentiële opdrachtgevers («vragers») voor fotografen zijn.
Het borgen van een gegarandeerd redelijk uurtarief dat volledig toekomt aan de fotograaf (en dus niet aan het bureau) is een belangrijk aspect van deze aanbesteding (zie ook het antwoord op vragen 3, 4, 6, 7 en2.
De nieuwe raamovereenkomst zorgt dat het uitvoeren van opdrachten makkelijker wordt voor fotografen. Onder andere de administratieve lasten en het gemetadateerd aanleveren van de foto’s wordt belegd bij het bureau. Het bureau ontvangt een vaste vergoeding per opdracht. Deze vergoeding staat geheel los van het uurtarief dat naar de fotograaf gaat.
Krijgen zzp’ers en midden-en kleinbedrijven (mkb) in uw optiek een (eerlijke) kans bij de aanbesteding, nu opdrachtfotografie ditmaal wordt gekoppeld aan het beschikken over een uitgebreide beeldbank? Hoeveel aanbieders zouden volgens u aan die laatste voorwaarde kunnen voldoen? Welke schaalgrootte vraagt dit?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om opdrachtfotografie en de beeldbank los te koppelen, om zo de mogelijkheid voor meer aanbieders te creëren? Zo ja, bent u bereid deze stap te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om over dit vraagstuk in overleg te treden met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de voorgenomen aanbesteding voor te leggen aan een aantal aanbestedingsexperts?
Vóór publicatie van de aanbesteding is de Tenderboard geconsulteerd. De Tenderboard is een commissie, samengesteld uit experts van binnen en buiten de rijksoverheid, die vooraf strategische keuzes in inkooptrajecten toetst en daarover adviseert. Zie voor meer informatie: https://www.ubrijk.nl/service/his/inkoop-themas/tenderboard.
Deze consultatie heeft niet geleid tot wijziging van de aanbestedingen.
Het is niet de taak van de ACM om toezicht op aanbestedingen van de overheid te houden, ik zie dan ook geen aanleiding om in overleg te treden met de ACM. De ACM kan wel onderzoek doen als er vermoedens zijn dat ondernemingen bij een aanbesteding onderling verboden afspraken hebben gemaakt.
Herinnert u zich de in 2017 unaniem aangenomen motie-Vos/Mulder (Kamerstuk 32 440, nr. 100) betreffende dit onderwerp, waarin verzocht werd clustering van fotografie-opdrachten niet door te zetten en de opdrachten ongeclusterd aan te besteden? Op welke wijze geeft u gehoor aan de uitvoering van deze motie in de huidige aanbestedingsprocedure?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid net als na aanname van hiervoor genoemde motie in 2017, af te zien van een aanbesteding die leidt tot clustering van fotografie-opdrachten en waar enkel een groot bureau aan zou kunnen voldoen, maar te blijven bij het ongeclusterd aanbesteden van opdrachten?
Nee. Zie het antwoord op de vragen 3, 4, 6, 7 en 9.
Deelt u zorg van de D66-fractie dat met dit soort aanbestedingen in algemene zin tarieven van zelfstandigen verder onder druk komen? Op welke andere terreinen vinden dit soort aanbestedingen plaats, denkend bijvoorbeeld aan tolken, vertalers en tekstschrijvers?
In deze aanbestedingsprocedure is er geen sprake van dat tarieven van zelfstandigen verder onder druk komen te staan, ook omdat een vast uurtarief onderdeel is van de aanbesteding. Voor vragen over de aanbesteding tolk- en vertaaldiensten verwijs ik u door naar de Minister van Justitie en Veiligheid.
Klopt het dat naast het Ministerie van Algemene Zaken, de fotografie van de Staten-Generaal meeloopt in deze aanbestedingsprocedure? Zo ja, wat is hiertoe de reden? Hoe verhoudt zich dit tot de zelfstandige positie van de Staten-Generaal als Hoog College van Staat? En tot de verplichting om de aanbesteding zo veel mogelijk op te delen in percelen?
Het is aan de Staten-Generaal zelf om te bepalen of ze aan deze aanbestedingsprocedure mee doet.
Klopt het dat de rijksoverheid al beschikt over een specifieke beeldbank, te weten «Mediatheek»? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de aanbestedingsprocedure die nu loopt?
De Mediatheek rijksoverheid is niet primair een beeldbank, maar vooral een beheeromgeving voor beeldmateriaal dat door of voor de rijksoverheid is gemaakt. Deels met het oog op archivering en deels met het oog op hergebruik. Foto’s die worden gemaakt onder de nieuwe raamovereenkomst worden hierin aangeleverd. De Mediatheek kan niet voorzien in de behoefte van opdrachtgevers aan beeldbankfotografie.
Het artikel ''Raadsdames' in actie: de titel raadsheer is seksistisch' |
|
Joost Sneller (D66), Habtamu de Hoop (PvdA), Jeanet van der Laan (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Raadsdames» in actie: de titel raadsheer is seksistisch»?1
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat de titel «raadsheer» voor rechters bij de gerechtshoven, de Hoge Raad en de twee bijzondere colleges nog gepast en correct is, terwijl deze functie door alle geslachten kan worden uitgevoerd?
De functietitel raadsheer heeft een onmiskenbaar mannelijke connotatie, terwijl de betreffende functie door personen van alle seksen kan worden uitgevoerd. Overigens zijn er sinds 2019 ook meer vrouwelijke raadsheren dan mannelijke.2 Ik kan mij voorstellen dat raadsheren van andere seksen dan de mannelijke het gebruik van deze functietitel als niet-passend en niet-correct kunnen ervaren. Dit blijkt ook uit het voornoemde artikel en de actie op sociale media waarnaar dit artikel verwijst. Daarnaast is voor burgers niet altijd duidelijk wat het begrip raadsheer inhoudt.
Kunt u een parallel trekken met de termen raadsman en raadsvrouw, die in de rechtspraak al jaren voor advocaten worden gehanteerd?
De term raadsman komt veelvuldig voor in wet- en regelgeving. In de praktijk wordt voor vrouwelijke raadslieden de term raadsvrouw of raadsvrouwe gebruikt. Een dergelijke algemeen geaccepteerde praktijk bestaat (nog) niet voor vrouwelijke raadsheren. De Raad voor de rechtspraak liet mij weten dat sommige raadsheren in de praktijk een term als «rechter in hoger beroep» gebruiken.
Deelt u de mening dat genderneutrale titels voor rechters beter aansluiten bij de maatschappelijke realiteit?
Ik deel de mening dat sekseneutrale titels voor rechters beter aansluiten bij de realiteit dat deze functie door personen van alle seksen wordt uitgeoefend.
Kunt u uiteenzetten in welke andere Europese landen men al wel of niet genderneutrale titels voor alle rechters gebruikt?
Uit een eerste inventarisatie – gebaseerd op reacties uit België, Engeland, Ierland, Frankrijk, Duitsland en Portugal – blijkt dat in andere Europese landen op verschillende manieren met functietitels voor rechters wordt omgegaan. Er blijkt soms ook verschil te bestaan tussen terminologie in de wetgeving en gebruik in de praktijk.
In België dragen de rechters in de hoven van beroep, de arbeidshoven en het Hof van Cassatie de titel raadsheer. Hiervoor blijkt in België geen sekseneutraal alternatief voorhanden.
In een aantal landen wordt gewerkt met mannelijke en vrouwelijke varianten van titels voor rechters. Zo dragen in Engeland en Wales rechters in het Hooggerechtshof (Supreme Court) de titel Lord [naam] of Lady [naam] en in gerechtshoven (Court of Appeal) Lord Justice [naam] of Lady Justice [naam]. In Ierland worden rechters in het Hooggerechtshof (Supreme Court) en in gerechtshoven (Court of Appeal) aangeduid als the Honourable Mr./Mrs. Justice [naam]. In Portugal worden rechters in het Hooggerechtshof aangeduid als Conselheiro of Conselheira en in gerechtshoven als Desembargador of Desembargadora.
In deels dezelfde landen bestaan ook sekseneutrale titels voor rechters. Zo worden District Judges, Tribunal Judges en Employment judges in Engeland en Wales aangeduid als Judge. In Ierland worden rechters in het District Court aangeduid als Judge [naam]. In België worden rechters in eerste aanleg aangeduid als rechter (familie- en jeugdrechter, beslagrechter, etc.).
In Duitsland worden rechters in de wet over het rechtersambt aangeduid met de mannelijke vorm Richter. In bezoldigingswetgeving is vastgelegd dat vrouwelijke rechters hun functietitel in de vrouwelijke vorm voeren. In de praktijk betekent dit dat rechters in Duitsland met Richter of Richterin worden aangeduid. In Frankrijk bestaat onder meer de titel magistrat voor rechters. In de praktijk kunnen vrouwelijke rechters ervoor kiezen de vrouwelijke variant magistrate te gebruiken.
Kunt u aangeven welke stappen door u en de rechtspraak (al dan niet) zijn gezet, sinds de Hoge Raad zich begin 2019 positief toonde tegenover het initiatief van advocatenkantoor Jebbink Soeteman om voortaan vrouw-inclusieve taal te gebruiken?
Uw vragen zijn voor mij aanleiding geweest in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak over het gebruik van vrouw-inclusieve taal bij de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat over het gebruik van vrouw-inclusieve taal binnen de rechtspraak in verschillende verbanden is gesproken.
De Hoge Raad besteedt in de eigen organisatie in het project «Helder Recht» aandacht aan helder, toegankelijk en begrijpelijk taalgebruik in uitspraken. Respectvol formuleren hoort daarbij, evenals omgaan met sekse in taal. Binnen de grenzen van het controleerbare in het dossier van de zaak, wordt bijvoorbeeld in uitspraken van de Hoge Raad bij het gebruik van verwijswoorden bij natuurlijke personen zo goed mogelijk rekening gehouden met het geslacht van betrokkenen. Bij verwijzingen naar organisaties en ambten wordt in de regel gebruik gemaakt van het taalkundige verwijswoord.
Indien u voorstander bent van genderneutrale functietitels bij alle rechterlijke instanties, heeft u dan reeds een voorkeur voor een of meerdere titels, zoals rechter in hoger beroep, hofrechter of cassatierechter?
Vanuit oogpunt van passend, inclusief en helder taalgebruik ligt het in de rede de wijziging van de titel raadsheer naar een of meerdere sekseneutrale titels na te streven. Dit wordt ondersteund door aanwijzing 3.8, eerste lid van de Aanwijzingen voor de regelgeving, die luidt: «Indien mogelijk worden persoonsaanduidingen gebruikt die sekseneutraal zijn.» Ik laat het aan de rechtspraak of men wil verkennen of er in de praktijk algemeen aanvaardbare sekseneutrale aanduidingen voor het begrip raadsheer kunnen worden ontwikkeld.
De begrippen «raadsheer» en «raadsheren» komen in verschillende wetten voor, alsmede in de op die wetten gebaseerde lagere regelgeving. Dat geldt ook voor afgeleide begrippen als «raadsheer-plaatsvervanger» en «raadsheer-commissaris». Wijziging van het begrip raadsheer behelst dan ook een uitgebreide wetgevingsoperatie, met potentieel grote gevolgen voor de rechtspraktijk. Het is daarom aan het nieuwe kabinet om een beslissing te nemen omtrent een wetswijziging naar een of meer sekseneutrale functietitels voor raadsheren.
Ter voorbereiding op deze keuze ben ik met het WODC in gesprek over de mogelijkheden een onderzoek te starten naar sekseneutrale functietitels in het rechtsbestel.
Bent u bereid om de titel «raadsheer» via een wetswijziging aan te passen naar een of meerdere genderneutrale functietitels? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 7.
Welke functietitels met een genderspecifieke benaming worden nog meer gebruikt bij overheidsinstanties?
Niet-sekseneutrale functietitels worden op een aantal plekken gebezigd. Dit zijn bijvoorbeeld de termen ombudsman, geneesheer-directeur en dijkgraaf. Een volledig beeld van seksespecifieke functietitels bij overheidsinstanties is er nog niet. Daarnaast is nog niet duidelijk hoe de betreffende functiebeoefenaars en instanties tegen die functietitels aankijken en welke alternatieven zij zouden voorstellen. Ook zullen de gevolgen van eventuele wijziging voor wet- en regelgeving en mogelijke impact voor (de systemen van) de verschillende organisaties in kaart moeten worden gebracht. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek dat het effect heeft op de perceptie/stereotypen wanneer niet-sekseneutrale termen worden gebruikt. De keuze om een dergelijk traject te starten, wordt overgelaten aan een volgend kabinet.
Zitten daar titels tussen waarbij een neutrale benaming in uw optiek ook beter zou aansluiten bij de maatschappelijke realiteit? Zo ja, wilt u voorstellen doen deze te wijzigen naar een genderneutrale functietitel?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat Nederland met de regels voor lobbyisten ver achterop zou raken |
|
Stephan van Baarle (DENK), Joost Sneller (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Met de regels voor lobbyisten raakt Nederland ver achterop»?1
Ja
Deelt u de teneur van de berichtgeving, namelijk dat uit OESO-onderzoek zou blijken dat Nederland zich ver in de internationale achterhoede van regels en afspraken over lobbyen bevindt? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van het rapport neem ik ter harte. De teneur van de berichtgeving deel ik niet. Het rapport «Lobbying in the 21st Century»2 van de OESO biedt interessante inzichten in het beleid dat OESO-landen voeren ten aanzien van lobby. Het rapport geeft geen aanbevelingen om wetgeving voor lobbyen door te voeren. Ook bevat het rapport geen rangorde van het integrale Nederlandse integriteitsbeleid, zoals bijvoorbeeld de anti-corruptie index van Transparency International. In deze index staat Nederland steevast in de top 10.
Het lobbybeleid kan niet los worden gezien van het integrale integriteitsbeleid. Dat beleid kan ook positief werken ter voorkoming van ongewenste beïnvloeding. Dit soort maatregelen zijn maar in beperkte mate meegenomen in het OESO-rapport. De OESO erkent in de conclusie van het rapport ook dat de aandacht grotendeels beperkt is tot lobbyen en lobbyregisters en het rapport niet alle mogelijkheden tot beperken van risico’s weergeeft.3 De OESO erkent eveneens in het rapport dat de verschillende systemen van de lidstaten zich maar moeilijk laten vergelijken en dat lobby een complex onderwerp is.
Daar komt bij dat landen die hebben gekozen voor een lobbyregister in de praktijk tegen uitvoeringsproblemen aanlopen en dat deze registers vaak niet afdoende zijn om de huidige ontwikkelingen en risico’s van lobbyactiviteiten af te dekken. Het Nederlandse systeem is juist gericht op het mitigeren van de risico’s van lobby door in te zetten op een cultuur van transparantie en bewustwording. Daarom zie ik op basis van dit rapport geen aanleiding om afscheid te nemen van het huidige integriteitsbeleid en de keuzes in de doorontwikkeling daarvan.4 Specifiek voor het lobbybeleid is dit toegelicht in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Lobby in daglicht: luisteren en laten zien».5
Welke goede praktijken uit andere landen destilleert u uit het OESO-rapport «Lobbying in the 21st Century»2? Acht u maatregelen uit het rapport uitvoerbaar in de Nederlandsen context, om lobbypraktijken meer transparant te maken?
In het rapport zijn voorbeelden opgenomen ten behoeve van een eerlijk en transparant beleidsproces zoals de Ministerial Code van het Verenigd Koninkrijk en de training- en begeleidingsmogelijkheden zoals in Ierland en Slovenië. Deze voorbeelden kunnen relevant zijn, zeker gelet op de toenemende aandacht voor transparantie. Uit het OECD rapport blijkt dat Nederland tot een grote groep landen behoort die relatief weinig systeemgerichte maatregelen kent. Het is met inachtneming van het voorgaande aan het nieuwe kabinet, ook in het kader van aanbevelingen van de GRECO en VN, deze ideeën te betrekken bij toekomstig beleid. Ik verwijs u naar mijn brief van 30 juni jl. over het nalevingsverslag GRECO vijfde evaluatieronde.
Kunt u de regelgeving waaraan lobbyisten en lobbyorganisaties in Nederland moeten voldoen uiteenzetten? Kunt u daarbij tevens ingaan op de verschillende rollen, zoals bewindspersonen, parlementariërs en (top)ambtenaren?
Nederland kent een vrijwillig lobbyregister voor het parlement. Voor de ontvangst van een vaste toegangspas tot het parlement dient een lobbyist als organisatie ingeschreven te staan in dit register. Dit register valt onder het mandaat van de voorzitter van de Tweede Kamer.
Ook publiceren bewindspersonen elke vrijdag hun agenda op rijksoverheid.nl. Naar aanleiding van de initiatiefnota «Lobby in daglicht: luisteren en laten zien» verschaft elk departement inzicht in agenda-afspraken van de bewindspersonen, door hen afgelegde werkbezoeken en gehouden toespraken door publicatie op rijksoverheid.nl. Voorts verwijs ik u naar het kabinetsstandpunt over de transparantie van het wetgevingsproces7. Met het publiceren van beslisnota’s per 1 juli wordt eveneens meer inzicht geboden in het totstandkomingsproces van het beleid.
Voor de integriteit voor ambtenaren geldt dat ambtenaren zorg dienen te dragen voor de onafhankelijke en transparante uitvoering van hun werkzaamheden (Artikel 4.7 van de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR)). Zij dienen zich bewust te zijn van de belangen van lobbyisten en de verschillende mogelijkheden van beïnvloeding.
Voor bewindspersonen geldt dat het Handboek voor Bewindspersonen voorziet in regels omtrent het aanvaarden van een vervolgfunctie als lobbyist. In overeenstemming met de aanbevelingen van de GRECO in de vijfde evaluatieronde is het Kabinet voornemens de omgang met lobbyisten voor bewindspersonen te vatten in gedragsregels. Hiervoor is de formulering van een duidelijke definitie van lobbyisten noodzakelijk. De inhoudelijke vormgeving van een gedragscode wordt omwille van de internalisatie en het eigenaarschap aan het nieuwe kabinet gelaten. De totstandkoming van een gedragscode vergt zowel ambtelijk als politiek een zorgvuldig proces om tot een breed gedragen gedragscode te komen. De OECD beveelt die zorgvuldigheid voor al het lobbybeleid ook aan.
Gezien de staatsrechtelijke verhoudingen (scheiding der machten) draagt het parlement zelf de verantwoordelijkheid inzake het integriteitsbeleid van beide Kamers. De Gedragscode voor de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en de Gedragscode voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gaan eveneens uit van de hierboven genoemde principes van eigen verantwoordelijkheid en het bewustzijn van de onafhankelijke positie. De Gedragscode voor de Leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal benadrukt tevens het belang van transparantie over contacten met derden (passieve openbaarheid).
Ten slotte kent de grootste beroepsvereniging voor lobbyisten in Nederland, de BVPA, een eigen gedragscode. In deze gedragscode zijn gedragsregels opgenomen omtrent transparantie, integriteit en belangenverstrengeling. Het kabinet roept lobbyisten op tot aansluiting bij en erkenning van deze gedragscode.
Kunt u aangeven in hoeverre de Nederlandse regelgeving effectief genoeg is gebleken om lobbypraktijken transparant te maken?
Overeenkomstig de kabinetsreactie over de transparantie van het wetgevingsproces dient rekenschap te worden gegeven van de belangen die betrokken actoren hebben en die al dan niet vertaald zijn naar het beleid. Het kabinet zet in de beleidsvormingsfase in op de juiste omgang door lobbyorganisaties en door bestuurders en ambtenaren met lobbypraktijken. De publicatie van beslisnota’s per 1 juli gaat ook bijdragen aan een grotere transparantie. Het kabinet heeft overigens geen indicaties dat het lobbyen in Nederland op minder transparante wijze verloopt dan in andere landen.
Is het waar dat lobbyisten in het Verenigd Koninkrijk vier keer per jaar moeten melden wie hun klanten zijn en dat ze ook uitgebreid financieel rekenschap moeten afleggen? Zo ja, acht u een dergelijke maatregel ook toepasbaar in Nederland?
Lobbyisten in het Verenigd Koninkrijk dienen inderdaad volgens de daar geldende wetgeving8 vier keer per jaar verantwoording af te leggen over hun klantenbestand. De keuze of een dergelijke maatregel in Nederland wordt ingevoerd is aan het volgende kabinet.
Deelt u de constatering dat in Nederland de regulering van de zogenoemde «draaideur», namelijk dat betrokkenen na het verlaten van hun functie een lobbyfunctie op hetzelfde beleidsterrein gaan vervullen, achterblijft bij andere landen? Zo ja, ziet u hierin aanleiding om de regulering van de zogenoemde «draaideur» in de Nederlandse context te verscherpen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt aan nadere regels voor beperkingen na uitdiensttreding voor bewindspersonen waarin ook de zogenaamde «draaideur» wordt aangescherpt.
Kunt u toelichten waarom de circulaire lobbyverbod bewindspersonen per 1 januari 2020 is ingetrokken?3
Het lobbyverbod ziet op medewerkers van de ministeries. Deze medewerkers mogen geen contact hebben met hun gewezen bewindspersoon in de periode van twee jaar na zijn of haar aftreden als de bewindspersoon werkzaam is bij een lobbyorganisatie, een bedrijf of een non-profitinstelling. Dit verbod op dergelijke contacten voor medewerkers was met een circulaire kenbaar gemaakt in de gehele rijksdienst.
Bij de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren op 1 januari 2020 is het Algemeen Rijkambtenaren-reglement (ARAR) ingetrokken. In het ARAR zat de grondslag voor circulaires. Bij het intrekken van de circulaires voor Rijksambtenaren is aangegeven dat het lobbyverbod op andere wijze kenbaar zal worden gemaakt aan de medewerkers in de Rijksdienst.
Hoewel de circulaire is ingetrokken, is het lobbyverbod nog steeds van toepassing. De circulaire is namelijk gebaseerd op een kamerbrief van de Minister van BZK uit 2017 (Kamerstuk 2016–2017, 34 376, nr. 15). De inhoud van deze brief is nog steeds van toepassing. De circulaire was dus een middel om medewerkers bekend te maken met de norm, zij was zelf niet de norm.
Ten slotte is het lobbyverbod opgenomen in de Gedragscode Integriteit Rijk en het Handboek voor bewindspersonen. De Gedragscode Integriteit Rijk voor ambtenaren is (in tegenstelling tot wat in het krantenartikel staat) geen vrijblijvende set van regels. Indien de ambtenaar zich niet gedraagt als een goed ambtenaar betaamt, kan er een disciplinaire maatregel (straf) worden opgelegd. In het kader van de GRECO-aanbevelingen wordt bovendien gewerkt aan integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. In dat verband wordt ook bekeken of het bestaande lobbyverbod aanpassing behoeft. Het lobbyverbod voor medewerkers zal dan op een andere wijze aan medewerkers in de rijksdienst worden opgelegd. Daarmee kan de circulaire worden vervangen.
Kunt u toelichten op welke wijze het parlement hierover is ingelicht? Indien dit naar uw mening inderdaad niet gebeurd is, kunt u toelichten waarom u daartoe besloten heeft?
Het lobbyverbod voor medewerkers in de rijksdienst is nog altijd van kracht en is niet inhoudelijk gewijzigd. Daarom is er geen aanleiding geweest het parlement hierover in te lichten.
Bent u bereid te bevorderen dat een circulaire met gelijke – of restrictievere – strekking zo spoedig mogelijk weer wordt ingevoerd?
Ja, met dien verstande dat sinds de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren het niet meer gebruikelijk is circulaires uit te vaardigen voor het vormgeven van arbeidsverhoudingen voor ambtenaren. De inhoud van de vervallen circulaire komt echter in gewijzigde vorm terug.
Is het waar dat Nederland het enige West-Europese land is dat geen officiële toezichthouder op lobbyactiviteiten kent? Zo ja, ziet u aanleiding om een dergelijke toezichthouder in het leven te roepen? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent geen officiële toezichthouder op lobbyactiviteiten, maar dat betekent niet dat lobbyactiviteiten in Nederland zonder enige restrictie kunnen plaatsvinden. Nederland kent een Gedragscode Integriteit Rijk en Gedragscodes voor de leden van de Eerste en de Tweede Kamer. Daarin is onder andere beschreven dat het algemeen belang er soms mee gediend is om het contact met lobbyisten te vermijden. In specifieke gevallen is dat ook vastgelegd, bijvoorbeeld ten aanzien van contacten met de tabaksindustrie. Daarnaast is het kabinet voornemens de omgang met lobbyisten ook te vatten in gedragsregels voor bewindspersonen. Bovendien hecht het kabinet waarde aan openheid en transparantie. Het kabinet biedt inzicht in de totstandkoming van wet- en regelgeving door middel van de openbare agenda van de bewindspersonen en een paragraaf in de memorie van toelichting van een wetsvoorstel over de reacties op het conceptvoorstel. Met inachtneming van mijn overige antwoorden laat ik uw vraag over een toezichtarrangement aan een volgend kabinet, met dien verstande dat over het instellen van een dergelijk arrangement niet lichtvaardig kan worden gedacht.
Is het waar dat in Nederland er geen verplichte inschrijving in een lobbyregister voor lobbyorganisaties is? Zo nee, ziet u aanleiding om een dergelijk register in Nederland in het leven te roepen?
Ja. Sinds 1 juli 2012 kent de Tweede Kamer een openbaar register van belangenbehartigers/lobbyisten10. Dit is geen verplicht register, maar lobbyisten (als organisatie zijnde) dienen zich wel te registreren als zij een vaste toegangspas van de Tweede Kamer willen ontvangen.
De financiële middelen voor toegangstesten |
|
Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66), Bart Snels (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ministerie stort 925 miljoen voor entreetesten: in strijd met de wet, en zonder toezicht»?1
Ja.
Kunt u een nadere uitsplitsing geven van het genoemde bedrag van € 925 miljoen en de verhouding aangeven tot de € 700 miljoen die genoemd zijn als financiële gevolgen bij de wetswijziging van de Wet publieke gezondheid die 5 maart jl. in consultatie is gegaan en de middelen die in de vierde incidentele suppletoire begroting (of in een andere begroting) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden bestemd voor testcapaciteit?
In mijn brief d.d. 14 april (Kamerstuk 25 295, nr. 1131) in reactie op het verzoek van de Vaste Kamercommissie van VWS d.d. 13 april heb ik een nadere uitsplitsing per fase gegeven.
Het kabinet heeft in totaal 1,1 miljard euro geraamd voor toegangstesten tot en met eind augustus 2021. Hiervan is ca. 900 miljoen euro geraamd voor de opdracht aan Stichting Open Nederland (Hierna: Stichting) voor de realisatie en exploitatie van toegangstesten. Het resterende bedrag is bestemd voor de kosten van antigeentesten en de opbouw van XL-straten voor de ademtesten en LAMP. In deze kostenraming is meegenomen: exploitatie en bouwen teststraten, personeelskosten, ICT-infrastructuur, opleidingen en trainingen, een callcenter en geld voor onderzoek en begeleiding in de testfase. Dit bedrag wordt zeker niet in een keer over gemaakt aan de Stichting. Het kabinet besluit immers steeds per fase om de testcapaciteit al dan niet verder op te schalen. Dit betekent dat ook de financiering per fase loopt.
In de vierde incidentele suppletoire begroting 2021 is voor fase nul 5,1 miljoen euro opgenomen (Kamerstuk 35 763, nr. 2). In de zesde incidentele suppletoire begroting 2021, die recentelijk naar uw Kamer is verzonden (Kamerstukken 35 815, nr. 1) is fase 1 en 2 budgettair verwerkt.
Of de geraamde bedragen nodig zullen zijn voor de realisatie van de opdracht van de Stichting hangt af van de daadwerkelijke besluitvorming door het kabinet (wanneer en hoelang is toegangstesten nodig/nuttig, mede in relatie tot het epidemiologisch beeld), de hoeveelheid benodigde testen en de prijsstelling. Het kabinet geeft met de gefaseerde besluitvorming (en toekenning van de middelen op de VWS-begroting) aan wat er maximaal beschikbaar kan zijn voor de experimenten, maar vraagt ook per fase besluitvorming alvorens de Stichting vervolgstappen kan zetten. Door dit totale bedrag nu wel te reserveren is het kabinet voorbereid op een ruime hoeveelheid toegangstesten. Waarbij het de inzet is om de kosten zo laag mogelijk te houden, maar wel met een goede prijs/kwaliteitverhouding. Ik zal uw Kamer informeren op de momenten dat de ramingen worden bijgesteld.
Kunt u nader uiteenzetten op welke wijze het bedrag van € 925 miljoen is bepaald en een toelichting geven op de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze uitgaven ten opzichte van alternatieven, zoals voorgeschreven in artikel 1 van de Comptabiliteitswet?
De totale begroting van 1,1 mld kan als volgt worden uitgesplitst per fase:
Fase 0 maart
5,1 mln
Fase 1 april
83 mln
Fase 2 mei
177 mln
Fase 3 juni t/m eind augustus (fase 3 a, b, c, d)
865 mln
Totaal
1,1 mld
Het doel is om eerder en in grotere mate de samenleving te openen dan de epidemiologische situatie van het moment toelaat. Het hiervoor ontwikkelde plan met toegangstesten is beoordeeld op doeltreffendheid. De verwachting was dat met toegangstesten het inderdaad mogelijk is om eerder activiteiten mogelijk te maken en met meer mensen activiteiten te bezoeken. In de Fieldlabs is naast andere maatregelen ook gekeken naar de effecten van toegangstesten. In de pilots die deze maand worden uitgevoerd is in de praktijk getoetst of toegangstesten doeltreffend is. Inmiddels is vastgesteld dat toegangstesten een doeltreffend instrument is.
Ten aanzien van de doelmatigheid is voorafgaand aan fase 1 door het kabinet ook een afweging gemaakt van de geraamde kosten van de toegangstesten en de te verwachten (financiële) baten en geconcludeerd dat het wel degelijk meerwaarde had om met toegangstesten door te gaan. Daarbij zijn er twee «veiligheidskleppen» ingebouwd om de risico’s te beheersen. Allereerst is de opdracht aan de Stichting opgedeeld in fasen, waarbij per fase wordt besloten over de start van de fase en de financiering op basis van een geactualiseerde begroting. Tevens is de Stichting Open Nederland voor fase 2 en fase 3 een «open-house» regeling gestart waarbij alle testaanbieders zich kunnen inschrijven. Dit draagt bij aan een efficiënte uitvoering van het toegangstesten.
Op welke manier zijn of worden er lessen getrokken uit de fieldlabs en de resultaten van de pilots voor toegangstesten, alvorens de genoemde middelen over worden gemaakt aan de stichting voor bredere toepassing van toegangstesten?
De pilots, in voorbereiding op de grootschalige inzet van toegangstesten, hebben als doel om de infrastructuur, de CoronaCheck apps en de impact op organisaties te onderzoeken. Er is regulier contact tussen Stichting Open Nederland en de betrokken ministeries om de tussentijdse bevindingen te delen. Daarnaast doet KPMG onderzoek naar de pilots.
De praktijktesten Fieldlab Evenementen vormen een onderzoeksprogramma waarbij met gedragsonderzoek bekeken wordt onder welke voorwaarden en met welke andere set van preventieve maatregelen het generieke kader, en met name de afstandsnorm van 1,5 meter losgelaten kan worden. Het onderzoek is zo ingericht dat tussentijdse uitkomsten worden geïmplementeerd, maar er zal ook een eindrapport worden opgesteld.
De uitkomsten van de fieldlabs en pilots worden meegenomen in de fasegewijze besluitvorming.
Op welke wijze is de besluitvorming verlopen om deze taak uit te besteden aan een private stichting, in plaats van een publiekrechtelijke instelling of een andersoortige organisatievorm met meer mogelijkheden tot verantwoording?
Zoals ik in mijn brief d.d. 14 april – in reactie op het verzoek van de Vaste Kamercommissie van VWS d.d. 13 april om een reactie op deze berichtgeving – (Kamerstuk 25 295, nr. 1131) heb aangegeven klonk in het najaar van 2020 maatschappelijk breed de roep om de inzet van sneltesten bij het «van het slot krijgen» van de samenleving, door weer meer maatschappelijke en economische activiteiten mogelijk te maken. Zo lanceerde werkgeversorganisatie VNO NCW begin november 2020 een rapport over de testsamenleving. Ook in de Tweede Kamer pleitten meerdere fracties voor de inzet van sneltesten voor dit doel. Vanaf november 2020 heb ik samen met de Minister van EZK en de voorzitter van VNO NCW gesproken over hoe capaciteit voor sneltesten, die nodig is bij het openen van de samenleving, te realiseren zou zijn. Oud-commandant der strijdkrachten Tom Middendorp (momenteel bestuurder van de Stichting Open Nederland en eerder betrokken bij het opschalen van GGD-testcapaciteit in XL-straten (spoor 1)) heeft hierna, op verzoek van VNO NCW, een voorstel ontwikkeld voor de realisatie van speciale teststraten waar toegangstesten kunnen worden afgenomen. Dit is besproken in een bestuurlijk overleg op 27 januari 2021. Om dit plan te realiseren is een onafhankelijke Stichting opgericht; Stichting Open Nederland. Deze Stichting heeft een kwartiermakersfunctie en in de latere fasen een coördinerende functie om met hulp van het bedrijfsleven snel een landelijk dekkend netwerk van testaanbieders voor toegangstesten te realiseren. Het kabinet heeft besloten met de Stichting samen te werken vanwege het non-profit karakter, de ervaring die werd ingebracht en de snelheid die nodig was. De Stichting heeft daarom op 22 februari jl. formeel opdracht gekregen om de testinfrastructuur voor de testafnamecapaciteit te realiseren, de testuitslagen te genereren in het ICT-systeem en de koppeling van de testuitslag aan het testbewijs mogelijk te maken. Rondom de gunning van de opdracht aan Stichting Open Nederland heeft onlangs een kortgeding plaatsgevonden tegen Stichting Open Nederland en de Staat. Alle vorderingen zijn afgewezen door de rechter.
Klopt het dat de leden van de stichting hun eigen beloning bepalen? Zo ja, vallen deze onder de Wet normering topinkomens en heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport afspraken gemaakt over deze beloningen?
In de statuten van de Stichting staat dat het bestuur aan de bestuurders een niet-bovenmatige bezoldiging kan toekennen. VWS heeft afspraken gemaakt over hoogte van de bezoldiging met de Stichting. De Stichting heeft een begroting opgesteld waarin de kostenposten voor uitvoering van de toegangstesten zijn opgenomen, inclusief de beloning van de bestuurders van de Stichting. Uit deze begroting die de Stichting aan ons heeft voorgelegd blijkt dat het uurtarief van de bestuursleden conform WNT is. VWS blijft er ook op toezien dat dit zo blijft.
Zijn er voorwaarden of waarborgen gesteld ten aanzien van het opheffen van de stichting door de bestuurders?
De Minister heeft voorafgaand geen instemmingsrecht wanneer het bestuur van de Stichting zou besluiten om de Stichting op te heffen. Dit is ook in overeenstemming met de onafhankelijke positie van de Stichting. Er zijn door de Stichting middels Dienstverleningsovereenkomsten verplichtingen aangegaan met het Ministerie van VWS. Daarbij is ook in een intensieve afstemming voorzien om de uitvoering te monitoren. Bij een besluit van het bestuur tot ontbinding van de Stichting gelden de reguliere regels van het BW.
Is de opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Stichting Open Nederland al gegeven, nog voordat bijbehorende middelen formeel zijn geautoriseerd door de Kamer?
De opdracht voor de opstartfase (fase 0) aan Stichting Open Nederland is op 22 februari jl. formeel verstrekt door de Minister van VWS in afstemming met de bewindslieden van EZK en OCW (dit is in mijn brief aan Uw Kamer op 23 februari jl. gemeld). De opdracht voor het vervolg is woensdag 14 april jl. aan de Stichting verstrekt. Waarbij de overeenkomsten tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Stichting Open Nederland tevens op 14 april jl. zijn gedeeld met de Kamer. De opdrachten zijn formeel aangegaan na akkoord door kabinet. Uw Kamer is door middel de vierde incidentele begroting van VWS op 12 maart geïnformeerd over de middelen voor fase 0 (Kamerstuk 35 763, nr. 2). Hierbij is aangegeven dat vooruitlopend op autorisatie het Kabinet het in het belang van het Rijk noodzakelijk acht om verplichtingen aan te kunnen gaan cf. artikel 2.27, tweede lid, Comptabiliteitswet. De middelen voor fase 1 en 2 zijn in de zesde incidentele suppletoire begroting 2021 opgenomen die uw Kamer recentelijk heeft ontvangen (Kamerstuk 35 815, nr. 1).
Zoals hierboven aangegeven volgt er – alvorens met een volgende fase gestart kan worden – een beslismoment in de Ministeriële Commissie Corona (Hierna: MCC). Dit is zowel voor fase 0 als fase 1 gebeurd.
Kunt u deze opdracht openbaar maken en waarom is dat nog niet gedaan?
Ik heb de overeenkomsten naar uw Kamer gestuurd met mijn brief d.d. 14 april in reactie op het verzoek van de Vaste Kamercommissie van VWS d.d. 13 april om een reactie op deze berichtgeving.
Welke waarborgen heeft u gesteld rondom de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze middelen, gelet op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet en het niet afwachten van formele autorisatie door de Kamer?
Het doel is om eerder en in grotere mate de samenleving te openen dan de epidemiologische situatie van het moment toelaat. Het hiervoor ontwikkelde plan met toegangstesten is beoordeeld op doeltreffendheid. Inmiddels is vastgesteld dat toegangstesten een doeltreffend instrument is.
Uw Kamer is middels de vierde incidentele suppletoire begroting van VWS op 12 maart geïnformeerd over de middelen voor fase 0. Hierbij is aangegeven dat vooruitlopend op autorisatie het Kabinet het in het belang van het Rijk noodzakelijk acht om verplichtingen aan te kunnen gaan cf. artikel 2.27, tweede lid, Comptabiliteitswet. Daaraan voorafgaand zijn de Staten-Generaal middels de Stand van zakenbrief COVID-19 van 23 februari (Kamerstuk 25 295, nr. 995) geïnformeerd over de voortgang van de activiteiten in spoor 2a.
Zoals ik in mijn brief van 14 april jl. in antwoord op het verzoek van de vaste Kamercommissie heb aangegeven heeft het kabinet 2 veiligheidskleppen ingebouwd om de risico’s, ook ten aanzien van doelmatigheid en doeltreffendheid, die bij deze opdracht zouden kunnen optreden te beheersen:
De opdracht aan de Stichting is in fasen opgedeeld (go/no go momenten); er wordt per fase een beslissing genomen of er gestart wordt met een volgende fase; inclusief de financiering van een volgende fase.
Tevens is een vereiste van de Stichting om bij verdere realisatie van testcapaciteit vanaf de exploitatie nadat het wetsvoorstel Toegangstesten van kracht wordt, de aanbestedingsregels in acht te nemen.
Tot slot vindt er doorlopend intensief overleg plaats met de Stichting om de realisatie te monitoren en verantwoording te controleren.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat alleen de circa € 3 miljoen ten behoeve van Fieldlab Evenementen en Fieldlab Cafés worden uitgegeven, voordat formele autorisatie is gegeven op grond van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Nadat het kabinet besloot om speciale testcapaciteit voor toegangstesten te realiseren, was het cruciaal dat de testcapaciteit voor toegangstesten in korte tijd kon worden opgezet. De wens was op dat moment om in februari/maart 2021 van start te kunnen gaan met het opzetten van toegangstesten. Om die reden heb ik vanwege de snelheid de Stichting financieel in de gelegenheid gesteld om dit te realiseren. De opdrachten zijn formeel aangegaan na akkoord door kabinet. Uw Kamer is door middel de vierde incidentele begroting van VWS op 12 maart geïnformeerd over de middelen voor fase 0. De betaling van fase 0 is na die tijd gedaan. Totaal zijn nu de volgende bedragen overgemaakt aan de Stichting: 5 miljoen euro voor fase 0. Na tekening van de dienstverleningsovereenkomst voor de volgende fase wordt een voorschot verstrekt aan de Stichting van circa 62 miljoen euro (80% van het bedrag). Het totale begrote bedrag is dus nog niet overgemaakt aan de Stichting. Benadrukt wordt dat wanneer de Stichting een batig saldo heeft na afloop van de dienstverleningsovereenkomst, zij contractueel gehouden is het batige saldo aan VWS over te maken.
Kunt u bevestigen dat middelen voor pilots, testen en fieldlabs (exclusief de middelen voor Fieldlab Evenementen en Cafés zoals aangekondigd in de brief van 6 april jl.) pas zullen worden uitgegeven na formele autorisatie van de Kamer? Zo nee, waarom niet en welke waarborgen bouwt u in ten behoeve van rechtmatige, doeltreffende en doelmatige besteding van deze middelen?
Zoals aangegeven in de vierde incidentele suppletoire begroting 2021 en in de zesde incidentele suppletoire begroting waarin een deel van de middelen zijn opgenomen geldt voor deze uitgaven dat het kabinet het in het belang van het Rijk acht om verplichtingen aan te kunnen gaan voorafgaand aan formele autorisatie conform artikel 2.27, tweede lid, CW. Zie beantwoording van de vragen 3, 8, 10 en 11 en mijn brief van 14 april jl. aan de vaste Kamercommissie op welke wijze de rechtmatigheid, doeltreffendheid en doelmatige besteding van de middelen wordt geborgd.
Heeft u de Algemene Rekenkamer en de Auditdienst Rijk reeds om advies gevraagd over de rechtmatigheid en doelmatigheid van deze middelen en hoe dit op de beste manier gewaarborgd wordt met deze specifieke route? Zo ja, kunt u deze adviezen delen met de Kamer? Zo nee, bent u bereid dit advies te vragen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van VWS om rechtmatig, doelmatig en doeltreffend beleid te formuleren. Dit wordt conform de Comptabiliteitswet gecontroleerd door zowel de Audit dienst Rijk als de Algemene Rekenkamer bij de verantwoording.
Er is niet vooraf gekozen om de Algemene Rekenkamer en de Auditdienst om advies te vragen. Ik ben bereid om de ADR advies te vragen hoe wij lopende dit traject de rechtmatigheid en doelmatigheid nog beter kunnen borgen.
Het vragen van advies aan de Auditdienst kan gedurende het jaar door middel van vraag gestuurd onderzoek. Uiteraard ben ik bereid de uitkomsten van een dergelijk vraag gestuurd onderzoek met uw Kamer te delen.
Op welke wijze heeft u de voorschriften uit de Gedragscode Integriteit Rijk getracht te volgen in de gunning van deze opdracht, en wilt u specifiek ingaan op de uitgangspunten bij inkooptrajecten dat eerlijke concurrentie voorop staat, het onterecht wekken van verwachtingen voorkomen dient te worden en onafhankelijke besluitvorming gewaarborgd dient te worden?
Zoals ik in mijn brief d.d. 14 april in reactie op het verzoek van de Vaste Kamercommissie van VWS d.d. 13 april heb aangegeven was het cruciaal dat toen het besluit eenmaal genomen was om speciale testcapaciteit voor toegangstesten te realiseren, dat de testcapaciteit voor toegangstesten in korte tijd kon worden opgezet. Een verkorte aanbestedingsprocedure duurt minimaal 6–8 weken, waarna vervolgens de opstartfase nog zou moeten beginnen. De wens bestond echter op dat moment om in februari/maart 2021 van start te kunnen gaan met het opzetten van toegangstesten. Om die reden heb ik vanwege de snelheid, in afwijking van de Europese aanbestedingsregels, de Stichting financieel in de gelegenheid gesteld om dit te realiseren. Ik heb van de Stichting wel geëist om bij de verdere vormgeving van de testcapaciteit zo veel mogelijk andere partijen te betrekken middels aanbesteding. Daarnaast is de opdracht aan de Stichting in fasen opgedeeld (go/no go momenten). Er wordt per fase een beslissing genomen of er gestart wordt met een volgende fase, inclusief de financiering.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ik wil mij inspannen om de antwoorden zo snel als mogelijk met uw Kamer te delen.
De belaging van journalisten in Urk en Krimpen aan den IJssel |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Journalisten belaagd, de politie doet weinig»?1
Ja
Bent u het ermee eens dat dit geweld tegen journalisten onacceptabel is en een aantasting vormt van de persvrijheid?
Agressie, bedreiging en intimidatie tegen journalisten zijn onacceptabel. Het is niet uit te leggen dat deze mensen vanwege de aard van hun werk met fysiek geweld te maken krijgen. Wij hebben het eerder gezegd en zeggen het nu weer: blijf met je handen van journalisten af.
Hoe duidt u de situatie waarbij de politie in Urk geen directe actie heeft ondernomen tegen geweldplegers? Hoe strookt dit met uw toezegging in antwoord op schriftelijke vragen dat bij agressie en geweld tegen journalisten «de politie ter plaatse [zal] komen om op te treden tegen de agressie en het geweld»?2
De inzet van de politie ter plaatse was gericht op de-escalatie. Door dit optreden is de situatie beheersbaar gebleven. De risico-inschatting en de beslissing over de in te zetten politiecapaciteit en de handelwijze zijn een verantwoordelijkheid van de driehoek van burgemeester, openbaar ministerie en de politie.
In hoeverre heeft de politie bij de aanvallen op journalisten in Urk en Krimpen den IJssel gehandeld in lijn met het protocol «agressie en geweld tegen journalisten»? Klopt het dat het protocol vooral toeziet op opsporings- en vervolging afspraken? Ziet u naar aanleiding van deze gebeurtenissen aanleiding om ook concrete afspraken te maken over hoe de politie ter plekke dient te handelen bij geweld tegen journalisten?3
De politie zet zich in om journalisten zo veilig mogelijk hun werk te laten doen. De politie heeft gehandeld in lijn met het protocol PersVeilig. In dit protocol zijn inderdaad de afspraken opgenomen over het optreden van journalisten, werkgevers, de politie en het OM bij de opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen journalisten. Concrete afspraken over de handelwijze ter plekke zijn reeds gemaakt: in het Handelingskader Veilig werken door journalisten bij demonstraties, evenementen en in wijken staat vermeld wat journalisten en de politie kunnen doen opdat journalisten veilig kunnen werken.
Hoe staat het met de toezegging die u deed tijdens het vragenuur van 27 oktober 2020 over PersVeilig en het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» dat u «in een brief terugkom[t] op de vraag of dat nu allemaal daadwerkelijk naar behoren werkt»?4
Uw Kamer is per brief van 31 maart jl. geïnformeerd over de huidige toepassing van het protocol PersVeilig en de te nemen aanvullende maatregelen.5 In deze brief concludeer ik dat het functioneren van het protocol Persveilig naar verwachting is. Het belangrijkste aandachtspunt betreft het vergroten van de kennis en bewustwording van dit beleid binnen de politie, het OM en de beroepsgroep zelf. Echter ben ik mij er ook van bewust dat nieuwe werkwijzen tijd kosten om in te dalen in alle gelederen van de organisatie en die tijd ook gegund moet worden. Binnen de stuurgroep Persveilig, de politie en het OM is hier aandacht voor en zij houden een vinger aan de pols met betrekking tot de naleving van de afspraken uit het protocol Persveilig en sturen daar waar nodig bij. In de genoemde brief beschrijven wij ook dat aanvullende maatregelen zijn genomen met betrekking tot het versterken van de positie van freelance journalisten en dat samen met de politie bekeken wordt hoe een gelijkwaardig aanspreekpunt aan het Team Bedreigde Politici te realiseren is voor de zwaardere categorie bedreigde journalisten.
Als blijkt dat de huidige regelingen functioneren zoals beoogd, bent u dan nog steeds van mening dat «er misschien toch andere afspraken of dingen nodig zijn», zoals tevens door u gesteld in het vragenuur van 27 oktober 2020? Zo ja, om welke eventuele aanvullende afspraken of maatregelen gaat het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Kroondomein het Loo |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel van Zembla «Subsidie voor de Koning is een «juridische janboel»»?1
Ja.
Is het waar dat Kroondomein het Loo middels een schenkingsovereenkomst in 1959 aan de Staat is overgedragen? Zo ja, is het Kroondomein het Loo dan niet feitelijk de juridische eigendom van de Staat?
Zoals ook in antwoord op vraag 2 van het lid Wassenberg is geantwoord, zijn, in de Wet op het Kroondomein en de akte betreffende de schenking van het Kroondomein door Koningin Wilhelmina, regels gesteld over het eigendom en het beheer van het Kroondomein. Deze regels hebben tot doel het geschonkene als één geheel in stand te houden. In de memorie van toelichting bij het toenmalige voorstel voor de Wet op het Kroondomein (Kamerstukken II, 1969/70, 10 686, nr. 34) wordt het volgende opgemerkt: «Derhalve is het in 1959 aan de Staat geschonkene weliswaar formeel eigendom van de Staat, economisch is het echter te beschouwen als een aan de persoon van de Kroondrager gebonden en tot diens particuliere sfeer behorend vermogen, dat ter waarborging van de bestemming ervan onder de hoede van de Staat is geplaatst. De Hoge Schenkster beoogde blijkens de overwegingen van de schenkingsakte te waarborgen dat Haar na te vermelden bezit één geheel blijve en het genot daarvan voorbehouden blijve aan diegene van Haar afstammelingen die Drager is van de Kroon [...].» Dit betekent dat het Kroondomein wordt geëxploiteerd door de Kroondrager,
waarbij alle baten en lasten voor zijn rekening komen. De rol van de Staat is die van blooteigenaar met de taak erop toe te zien dat hierbij in redelijkheid het vermogen in stand blijft.
Kunt u bevestigen dat de Kroondrager de vruchtgebruiker van Kroondomein het Loo, dan wel het daaronder vallende grondgebied, is, aangezien op de website van het koninklijk huis staat: «Het Rijk verstrekt jaarlijks voor beheers- en inrichtingsmaatregelen van het Kroondomein (...) een subsidie aan de Kroondrager, als privaatrechtelijk vruchtgebruiker van het eigenlijke Kroondomein.»2? Zo ja, kunt u dan aangeven waaruit de vestiging van dit vruchtgebruik volgt? Zo niet, kunt u dan aangeven of er een, anders dan door de Kroondrager gevestigd, recht op vruchtgebruik op het kroondomein, dan wel het daaronder vallende grondgebied, gevestigd is? Zo ja, wanneer, op welke wijze en ten behoeve van welke natuurlijke dan wel rechtspersoon is dit recht gevestigd?
Dat klopt. Het recht op vruchtgebruik komt voort uit de schenkingsakte, die is bekrachtigd in de Wet op het Kroondomein van 1971. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u verklaren waarom op diezelfde website wordt gesteld:«Met andere woorden: als de economische eigenaar van deze grond niet de Kroondrager was geweest, dan had die persoon ook subsidie kunnen krijgen.»3 Is de Kroondrager nu vruchtgebruiker of economisch eigenaar?
De Kroondrager is vruchtgebruiker. In de tekst op de website is de term economisch eigenaar gebruikt als synoniem voor de term vruchtgebruiker. De tekst heeft als doel om die term te verduidelijken en aan te geven dat de Kroondrager evenals iedere andere private exploitant van bos- en natuurterreinen gebruik kan maken van natuursubsidies, mits aan de gestelde subsidievoorwaarden wordt voldaan.
Als de Kroondrager economisch eigenaar is, behoort de waarde van het kroondomein dan tot zijn vermogen en zou hij hier dan niet belasting over moeten betalen, nu de belastingvrijdom van art. 40, lid 2 van de Grondwet niet van toepassing is op het privévermogen van de Koning?
De fiscale geheimhoudingsplicht staat er aan in de weg om uitspraken te doen over de fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen (art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Is het waar dat overschotten van Kroondomein het Loo worden uitgekeerd aan de Kroondrager? Zo ja, kan de Minister voorzien in een volledig overzicht van uitkeringen die op basis hiervan zijn gedaan aan de Kroondrager?
Financiële transacties van natuurlijke personen gelden als gedragingen binnen de persoonlijke levenssfeer. Dit geldt ook voor leden van het Koninklijk Huis. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer staat derhalve in de weg aan het verstrekken van informatie hierover.
Kunt u bevestigen dat de juridische grondslag voor de subsidiëring de Kaderwet EZ-subsidies is, onder analoge toepassing van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 («SVNL Gelderland 2016»)? Zo ja, kunt u bevestigen dat de voorwaarden zoals neergelegd in bovengenoemde regelingen (in beginsel ook) voor de subsidiëring van Kroondomein het Loo gelden?
Het klopt dat de juridische grondslag voor de subsidiering de Kaderwet EZ-subsidies is en dat het inhoudelijke kader van de SVNL Gelderland 2016 grotendeels gevolgd is. Waar deze regeling niet is gevolgd, is dat in de beschikking aangegeven.
Kunt u aangeven door welke actor, specifiek rechtspersoon of natuurlijke persoon de aanvraag voor de subsidieverlening is gedaan? Wie is de subsidieontvanger? In wiens vermogen komt de subsidie terecht?
De rentmeester van het Kroondomein doet dit namens de Kroondrager en ontvangt ook de subsidie. De subsidie betreft een tegemoetkoming in de kosten.
Is er, gelet op het feit dat volgens artikel 2.1, eerste lid, onder a en b van de SVNL Gelderland 2016 een aanvrager krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap dient te hebben over het natuurterrein waarvoor de subsidie is aangevraagd, sprake van erfpacht? Zo ja, wanneer, op welke wijze, en aan welke natuurlijke persoon of rechtspersoon komt de erfpacht toe? Zo nee, op grond van welk onderdeel van artikel 2.1, eerste lid of tweede lid, is de aanvraag voor de subsidie dan rechtens gedaan?
De eigendomsstructuur zoals beschreven in antwoord op vraag 2, komt, in de context van het zo veel mogelijk volgen van de SVNL, de facto overeen met de rechten en plichten die een natuurlijk persoon met beschikking over het eigendomsrecht heeft, zoals gesteld in artikel 2.1, onderdeel a van de SVNL Gelderland 2016.
Kunt u uitleggen waarom niet alleen de uitzondering van artikel 2.9, vierde lid, onder c hier van toepassing wordt verklaard, maar deze ook nog eens wordt opgerekt van één hectare tot vijfduizend hectare gedurende niet zeven dagen, maar drie maanden in het jaar, gezien het feit dat uit artikel 2.9, eerste lid, onder d blijkt dat de subsidieontvanger verplicht is«het van zonsopgang tot zonsondergang openstellen en toegankelijk houden van het desbetreffende natuurterrein op ten minste 358 dagen per jaar;»? Is voldaan aan de bepaling van artikel 2.9, vierde lid, onder c, dat de subsidieontvanger vrijgesteld kan worden van bovengenoemde verplichting, indien «er bescherming van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is tot een maximum van een hectare (...)»? Waarin is de grondslag gelegen om een uitzondering te maken op de bij wet bepaalde uitzondering, daar u in uw beantwoording van vragen van het lid Wassenberg d.d. 2 juli 2020, stelt dat deze regeling niet gevolgd is en dat in de subsidiebeschikking ruimte wordt gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is aangegeven, heeft de subsidieverlening plaatsgevonden op grond van de Kaderwet EZ-subsidies (thans: de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies). De bevoegdheid tot verlening van de subsidie is beleidsmatig ingevuld door de SVNL Gelderland 2016 te volgen. Op het gebied van openstelling is deze regeling niet gevolgd. In de subsidiebeschikking wordt ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
Kunt u ondubbelzinnig aangeven welke reden 1) privacy-redenen; 2) veiligheidsoverwegingen; en 3) de Koninklijk jacht, volgens u een inbreuk op de normaliter geldende subsidievereisten van de SVNL Gelderland 2016 rechtvaardigen, aangezien blijkens de onderliggende stukken meerdere redenen worden aangevoerd voor de uitzondering op het bepaalde in artikel 2.9, eerste lid, onder d en artikel 2.9, vierde lid, onder c SVNL Gelderland 2016, zoals «Daarnaast is sprake van afwijkende regelgeving met betrekking tot de openstellingsplicht van het domein. Dit vanwege de Koninklijke jacht.»4 Een ander argument luidt: «De enige uitzondering die het Kroondomein heeft, in relatie tot andere particuliere natuurbeheerders, is dat vanwege privacy-redenen, een groter gebied mag zijn afgesloten dan de 1 ha die hiervoor normaal is. Dit is primair gemotiveerd vanuit veiligheidsoverwegingen voor de Kroondrager. (en in dit gebied zal waarschijnlijk het grootste deel van de jacht plaatsvinden)»5.?
In de subsidiebeschikking wordt ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
Opvattingen van ambtenaren in de verstrekte documenten zijn onderdeel geweest van een proces ter voorbereiding op de uiteindelijke besluitvorming. Uiteindelijk is hetgeen in de definitieve besluitvorming terugkomt leidend.
Kunt u daarnaast nader illustreren waarom «privacy-redenen» van de Kroondrager een dergelijk verschil rechtvaardigen, dat de Kroondrager – in tegenstelling tot iedere andere private beheerder van bos- en natuurterreinen – vijfduizend hectare (in plaats van één hectare) en drie maanden (en geen zeven dagen) nodig heeft om aan die privacybehoefte te voldoen?
Zoals ook blijkt uit de verstrekte stukken hebben, in de context van het continueren van de historisch gegroeide situatie, verschillende overwegingen in het voorbereidend proces een rol gespeeld, die hebben uitgemond in een beschikking waarin de SVNL Gelderland op het punt van de openstelling niet is gevolgd, maar ruimte is gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
De jaarcijfers 2020 van de Nederlandse Spoorwegen gepresenteerd op 25 februari 2021 |
|
Rutger Schonis (D66), Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de jaarcijfers 2020 van de Nederlandse Spoorwegen (NS) die op 25 februari bekend zijn gemaakt?
Ja.
Klopt het dat de NS een nettoverlies van 2,6 miljard euro in 2020 lijdt en dat de NS een bezuinigingsprogramma van 1,4 miljard euro noodgedwongen moet doorvoeren vanwege een slecht financieel vooruitzicht?
Het klopt dat NS een nettoverlies van € 2,6 miljard lijdt over 2020. NS is voornemens om tot 2025 € 1,4 miljard te besparen om het kosten- en investeringsniveau structureel te verlagen in verband met de bijgestelde reizigersprognoses. NS verwacht dat de reizigersaantallen zich pas na een lange periode volledig herstellen. NS moet haar organisatie hier op aanpassen.
Bent u bekend met het financiële vooruitzicht waarin NS verwacht dat op z’n vroegst in 2025 het aantal reizigers terug is op het niveau van 2019? Hoe taxeert u, als grootste aandeelhouder van de NS, de huidige financiële situatie van de NS?
NS wordt hard geraakt door de COVID-19 crisis. Na 2019, waarin NS zowel operationeel als financieel zeer goed presteerde, heeft NS in 2020 door de gevolgen van de COVID-19 crisis een fors verlies geleden. Het klopt dat NS verwacht dat de reizigersaantallen pas op zijn vroegst na 2025 weer terug zijn op het niveau van 2019. Ik ben, samen met de Staatssecretaris van IenW, met NS in gesprek over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de aandeelhouder en concessieverlener kunnen doen. Ook de generieke steunmaatregelen, zoals de beschikbaarheidsvergoeding, worden daarbij betrokken.
Deelt u de mening dat de NS, als gevolg van de exogene schok van de coronacrisis en de daaraan gekoppelde reisbeperkingen, hard geraakt wordt buiten haar schuld om?
Ja. NS wordt, net als veel andere bedrijven in Nederland, hard geraakt door de COVID-19 crisis.
Deelt u de mening dat de NS een belangrijke drijver is van de Nederlandse economie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. NS vervult een belangrijke publieke taak voor Nederland. Voor de COVID-19 crisis vervoerde NS dagelijks 750.000 unieke treinreizigers van en naar hun werk, studie of andere bestemming. Bovendien is NS een grote werkgever in Nederland.
Op welke manier zorgt de aandeelhouder dat de publieke taak van de NS niet in het geding komt nu de financiële positie dusdanig verslechtert?
Het kabinet heeft in 2020 een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer ingesteld om te komen tot een kostendekkingsgraad van 93%. NS ontvangt over 2020 € 818 miljoen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft u op 9 april jl. geïnformeerd dat de beschikbaarheidsvergoeding OV is doorgetrokken naar eind 20211. De beschikbaarheidsvergoeding is op zichzelf echter, ook samen met de besparingen die NS doorvoert, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende om NS op termijn weer financieel gezond te krijgen.
Daarom blijven de Staatssecretaris van IenW en ik in gesprek met NS over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen. Daarbij hanteren we het Afwegingskader bij steunverzoeken voor individuele bedrijven, dat op 1 mei 2020 met uw Kamer is gedeeld2, waarbij wordt gekeken naar wat NS, de aandeelhouder en de concessieverlener kunnen doen.
Kunt u toelichten wat de status van de gesprekken is tussen u en de NS over steunmaatregelen, die al vanaf de zomer 2020 gaande zijn?1
Als aandeelhouder voer ik samen met het Ministerie van IenW het gesprek met NS over de mogelijkheden om NS weer financieel gezond te krijgen. Daarbij kijken we conform het Afwegingskader bij steunverzoeken voor individuele bedrijven naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de aandeelhouder en concessieverlener kunnen doen. Ook de steunmaatregelen, zoals de beschikbaarheidsvergoeding, worden daarbij betrokken.
Is verhoging en verlenging van de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer (BVOV) onderdeel van de gesprekken die u nu als aandeelhouders voert met de NS en bent u bereid om de BVOV te verlengen tot minimaal september 2022, gelijk de noodconcessie?
De Staatssecretaris van IenW heeft u op 9 april jl. geïnformeerd dat de beschikbaarheidsvergoeding OV is doorgetrokken naar eind 20214. Met de brief van 9 april jl. bent u ook geïnformeerd dat er richting de zomer van 2021 wordt gewerkt aan de vormgeving van een regeling voor de periode na 2021, waarbij de ontwikkelingen m.b.t. corona en de beperkende maatregelen worden betrokken.
Wat betekent het miljardenverlies dat de NS op dit moment lijdt voor de langetermijninvesteringen in nieuw treinmaterieel, stationsvoorzieningen en andere OV-diensten van NS?
NS is voornemens om € 1,4 miljard te bezuinigen, onder andere door een reductie van het investeringsniveau. Hieronder vallen ook kapitaalinvesteringen, zoals nieuw treinmaterieel en stations. NS blijft echter investeren in de mobiliteitsbehoefte van Nederland.
Bent u zich ervan bewust dat de NS een noodconcessie tot september 2022 heeft waardoor zij de huidige dienstregeling moet voortzetten, maar tegelijkertijd met de huidige BVOV van 93% niet voldoende het financiële gat kan dichten de komende jaren?
De Europese PSO-verordening maak het mogelijk noodmaatregelen te treffen in het geval de uitvoering van de concessie gevaar loopt. In dit kader is de concessie voor het Hoofdrailnet vorig jaar aangepast om het verstrekken van de beschikbaarheidsvergoeding OV mogelijk te maken. De concessieaanpassing maakt optimalisatie van de dienstregeling aan de teruggelopen vraag van reizigers mogelijk. Samen met de Staatssecretaris van IenW ben ik in gesprek met NS over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen, waarbij wordt gekeken naar wat NS, de concessieverlener en de aandeelhouder kunnen doen.
Welke andere steunmaatregelen, naast uitstel van de dividenduitkering van 2019, bent u bereid in te zetten voor 100% staatsdeelneming NS?
Op verzoek van NS heb ik in maart 2020 besloten de betaling van de dividenduitkering over 2019 uit te stellen naar later dat jaar. Op 5 juni 2020 heeft het kabinet besloten een beschikbaarheidsvergoeding in te stellen voor het openbaar vervoer. Het kabinet stelt een aantal voorwaarden bij die vergoeding. Een van de voorwaarden is dat vervoerders geen dividend uitkeren. Omdat NS gebruik maakt van de beschikbaarheidsvergoeding, heb ik NS in augustus 2020 laten weten dat NS de dividenduitkering over 2019 niet hoeft te betalen. Wat de andere steunmaatregelen betreft, houd ik alle opties open zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat de NS een grote bijdrage levert aan de Nederlandse economie en dat het daarom noodzakelijk is te bezien op welke andere mogelijke manieren de NS geholpen is zodat bedrijven door kunnen en mensen met het openbaar vervoer naar hun werk kunnen, ook na de COVID-19-crisis?
Ja, ik deel de mening dat NS een grote bijdrage levert aan het bereikbaar houden van Nederland en daarmee aan de Nederlandse economie. Het vervoer per spoor draagt bij aan economische activiteit en geeft vorm aan de ruimtelijke ordening van Nederland. Daarom blijven de Staatssecretaris van IenW en ik in gesprek met NS over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen.
Op welke manier verhouden de uitspraken van u dat de NS minder treinen moet laten rijden zich tot de belangen van de reiziger en van Nederland, waarbij onder andere voor cruciale beroepen gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer?2
Ik zie dat NS de huidige dienstregeling met de huidige reizigersaantallen en met haar financiële situatie op termijn niet vol kan houden. Daarom blijven de Staatssecretaris van IenW en ik in gesprek met NS over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen.
Kunt u de Kamer blijvend informeren over de gespreken over steunmaatregelen voor de NS en hierover de Kamer in ieder geval in het tweede kwartaal 2021 een update te geven?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 11 lopen de gesprekken nog. Als deze concrete resultaten hebben opgeleverd zal ik uw Kamer zoals reeds toegezegd daarover informeren.
Het bericht ‘Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel’ |
|
Joost Sneller (D66), Jessica van Eijs (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel?»1
Ja.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja wat, na de schriftelijke vragen van de leden Van Eijs en Sneller uit mei 2019 is gewijzigd in de wet-en regelgeving om grondspeculatie tegen te gaan en om beleggingen in grondposities onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te laten vallen?2
Sinds mei 2019 zijn geen wetswijzigingen geweest die erop gericht waren grondposities onder het AFM-toezicht te brengen of gericht waren op het tegengaan van grondspeculatie.
In hoeverre is momenteel sprake van toenemende grondspeculatie en versnippering van (landbouw)gronden als gevolg van grondspeculatie?
Het Financieel Dagblad (FD) heeft hiernaar onderzoek laten verrichten en recent en in 2019 hierover gepubliceerd. De artikelen geven een goede indruk waar van versnippering sprake is. In totaal gaat het om zo’n 2.300 hectare grond, oftewel 0,13% van de 1.815.160 hectare cultuurgrond3 in Nederland. Tevens blijkt uit de bij het artikel uit 2019 behorende interactieve digitale kaart, die te raadplegen is via de website van het FD, dat het over het algemeen geen percelen zijn die in gebieden liggen waar de stedelijke woningdruk hoog is, ofwel waar veel ontwikkelingspotentie is. De indruk van het kabinet is dat naar aanleiding van onder meer deze artikelen de populariteit van grondbeleggen door particulieren is afgenomen.
Welke maatregelen kunnen gemeenten treffen om versnippering van de grond tegen te gaan?
Eigendomsposities staan niet in de weg aan ruimtelijke planvorming. In de uitzonderlijke gevallen dat de versnipperde grond ook daadwerkelijk ontwikkeld kan worden, hebben gemeenten instrumenten. Wanneer vanuit de ruimtelijke ordening daadwerkelijk plannen voor ontwikkeling ontstaan, kan de gemeente een voorkeursrecht vestigen, waardoor de grond bij een voorgenomen verkoop eerst aan de gemeente moet worden aangeboden. De gemeente kan ook een onteigeningsprocedure starten om percelen samen te brengen als dat vanuit de ruimtelijke planvorming gewenst is. Met de nieuwe Omgevingswet zal de gemeente zelf hiertoe de nodige stappen kunnen zetten.
Hoe kijkt u in het licht van grondversnippering aan tegen een verplichte variant van stedelijke herverkaveling?
Over stedelijke herverkaveling heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u bij brief van 15 februari j.l. geïnformeerd.4 Stedelijke herverkaveling is gericht op het stedelijk gebied, de grondversnippering doet zich juist voor in het landelijk gebied. Met stedelijke herverkaveling kunnen de eigenaren in een gebied gedwongen worden te komen tot een uitruil van gronden zodat een ontwikkeld plan ook gerealiseerd kan worden. De onderlinge uitruil is gericht op de eigenaren in het gebied en maakt door uitruil de realisatie van het plan mogelijk. Omdat het grote aantal eigenaren, de percelen en de onderlinge verhouding in de waarden binnen het gebied in beginsel hetzelfde blijft, zal stedelijke herverkaveling weinig meerwaarde bieden.
In hoeverre herkent u de signalen in het artikel dat notarissen particulieren onvoldoende beschermen tegen de risico’s die vanwege hun informatieachterstand op kunnen treden bij grondinvesteringen?
Deze signalen herkent het kabinet niet. Er is een recente tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 2 februari 2021, waarin is geoordeeld dat sprake is van een zeer ernstige tekortkoming van de notaris en van structureel laakbaar handelen gedurende een langere periode en waarin het hof, evenals in eerste aanleg de kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2019, de maatregel van ontzetting uit het ambt heeft opgelegd. In een andere, civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 21 januari 2020 is evenwel geoordeeld dat zich geen situatie voordeed op grond waarvan de notaris zijn ministerieplicht had moeten weigeren en dat geen schending van de zorgplicht van de notaris kan worden vastgesteld. Ook in de tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam (GHAMS:2014:1407) van 22 april 2014 en de civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Arnhem-Leeuwarden (GHARL:2015:9521) van 15 december 2015 is geoordeeld dat de notaris zijn informatieplicht en zorgplicht niet heeft geschonden. De omstandigheden van het geval spelen een grote rol. Die omstandigheden dient een notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen zal de tuchtrechter waken.
In hoeverre herkent u de signalen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat de onafhankelijkheid van notarissen in het geding komt wanneer zij teveel leunen op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar?
De onafhankelijkheid van een notaris kan in het geding komen wanneer hij teveel leunt op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar. Notarissen dienen deze situatie daarom te voorkomen. Notarissen die worden ingeschakeld bij de overdracht van percelen grond dienen onafhankelijk te zijn, door welke partij zij ook worden ingeschakeld. In artikel 17 van de Wet op het notarisambt (Wna) is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Indien de notaris bovendien de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht van partij(en), waardoor dus de belangen van één of meer betrokken partijen kunnen worden geschaad, dient hij zijn diensten te weigeren of af te breken, vgl. artikel 6 lid 1 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg2011).
Op welke wijze voorziet de regelgeving in het voorkomen dat notarissen teveel afhankelijk worden van één verkoophandelaar?
In artikel 17 Wna is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Daarnaast geldt bovendien dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren indien hij de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht. De notaris zal er dus op moeten toezien dat partijen vanwege een juridische of andersoortige achterstand ten opzichte van de andere partij, daardoor niet worden benadeeld.
In artikel 93 Wna is bepaald dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De notaris die zich dus niet aan voorgaande bepalingen houdt, weet dat hij hierop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken.
Op welke manier worden particulieren momenteel beschermd tegen eventuele malafide praktijken van grondspeculanten?
Particuliere kopers worden wettelijk beschermd tegen de verstrekking van misleidende informatie in het kader van regels over handelspraktijken richting consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Voor het grootste deel van het consumentenrecht is de ACM aangewezen als bevoegde autoriteit voor de handhaving van regels. Van de ACM heb ik begrepen dat hierover nauwelijks meldingen zijn gedaan. Het gaat om één melding in 2020. In sommige gevallen kwalificeren grondtransacties als een financieel product en vallen daarmee onder het toezicht van de AFM.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De onhoudbare situatie met de directeur van omroep L1 |
|
Lisa Westerveld (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Onhoudbare situatie» met directeur van omroep L1»?1
Ja.
Hoe duidt u de verwijten dat de directeur van L1 voornemens zou zijn om verborgen camera’s op te hangen en zichzelf toegang te verschaffen tot mailcorrespondentie van medewerkers? Deelt u de mening dat dit naast een grove inbreuk op de privacy rechten van medewerkers, ook een gevaar zou vormen voor de journalistieke bronbescherming en voor de persvrijheid?
Heimelijk cameratoezicht en toegang tot mailcorrespondentie is in beginsel niet toegestaan, omdat het een grote inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer. Slechts in bijzondere gevallen en onder strikte voorwaarden is verborgen toezicht toegestaan. Zo kan de inzet daarvan gerechtvaardigd zijn bij een redelijk vermoeden van diefstal of fraude. Dan geldt onder meer als voorwaarde dat andere genomen maatregelen hieraan geen einde hebben kunnen maken en dat de inzet daarvan tijdelijk is. Ook zal de ondernemingsraad hiermee moeten instemmen.
Een werkgever mag onder bepaalde voorwaarden zakelijke e-mails van medewerkers lezen. Uit de Algemene verordening gegevensbescherming volgt onder meer dat een werkgever een gerechtvaardigd belang moet hebben om zakelijke e-mails van medewerkers te lezen dat zwaarder weegt dan het privacybelang van de medewerker. Als er minder vergaande maatregelen voorhanden zijn om het doel van de werkgever te bereiken, dan is het niet toegestaan. Ook zal de werkgever medewerkers voorafgaand aan het lezen van zakelijke e-mails hierover moeten informeren. Het is aan de werkgever om te bepalen welke functionaris binnen het bedrijf toestemming verleent om zakelijke e-mails te kunnen lezen. Ook dit is een onderwerp waar de ondernemingsraad instemmingsrecht heeft.
De berichtgeving gaf aanleiding tot zorg. De directeur heeft zijn plannen inmiddels weer ingetrokken.
Acht u het gebruikelijk dat een Raad van Commissarissen een nieuwe directeur aanstelt, zonder dit af te stemmen met de Ondernemingsraad of anderszins het personeel te raadplegen?
Dit betreft een interne aangelegenheid van L1. Vanzelfsprekend zal de Raad van Commissarissen zich bij het aanstellen van een nieuwe directeur aan o.a. de intern afgesproken procedures en de Wet op de ondernemingsraden moeten houden.
Hoe duidt u het gegeven dat de Raad van Commissarissen van de Stichting Omroep Limburg niet direct in gesprek wil met de medewerkers van omroep L1 over de situatie? Deelt u de mening dat dat deze houding niet bijdraagt aan de-escalatie van het conflict?
Ik heb begrepen dat de Raad van Commissarissen een enquêteprocedure aanhangig heeft gemaakt bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. De enquêteprocedure is onder andere gericht op een de-escalatie van het conflict en het herstel van gezonde verhoudingen binnen L1. Een uitspraak van de Ondernemingskamer is uiteindelijk bindend.
Deelt u dat u de zorg dat verdere escalatie van het conflict ertoe zou kunnen leiden dat de werkzaamheden van omroep L1 helemaal stil komen te liggen? Wat kunt u doen om verdere escalatie te voorkomen?
Ik wacht de uitkomsten van eerdergenoemde procedure af.
De afgebroken vakantiereis van leden van het Koninklijk Huis naar Griekenland |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht Koning op vakantie in Griekenland: «Hij voelt de sfeer in Nederland niet goed aan»?1
Ja
Wat gaat u (anders) doen om een nieuw incident zoals dit te voorkomen?
Bij de voorgenomen vakantie van de Koning heb ik, zoals verwoord in mijn brief van 18 oktober (Kamerstuk 35 570-I, nr. 9) en in antwoorden op de Kamervragen van 21 oktober van het lid Van Raak en van het lid Klaver (Aanhangsel van de Handelingen, 2020–2021, nr. 409 en 410), een verkeerde inschatting gemaakt. Ik heb te laat beseft, zeker na de persconferentie van dinsdagavond 13 oktober jl., dat de voorgenomen vakantie, die paste binnen de voorschriften, niet langer te rijmen was met de oplopende besmettingen en de aangescherpte maatregelen. Dit had mij eerder aanleiding moeten geven tot heroverweging van de voorgenomen vakantie.
Wat wist vicepremier De Jonge, die als uw vervanger optrad bij de persconferentie van 16 oktober, vóór aanvang van deze persconferentie over de (mogelijke) vakantie van de Koning? Als dit bij de voorbereiding aan de orde is geweest zoals u schrijft, waarom ontkende hij dan bekend te zijn met de reisplannen van de Koning?
De Vice-Minister-President heeft, zoals ik heb uiteengezet in mijn brief van 18 oktober en in antwoord op de Kamervragen van 21 oktober, tijdens de persconferentie op 16 oktober desgevraagd geantwoord dat hij er niet bekend mee was of de Koning op vakantie ging. Ik had hem hierover tevoren, conform de bij dit onderwerp gebruikelijke werkwijze, niet geïnformeerd. Tijdens de voorbereiding van de persconferentie is de mogelijke vakantie kort aan de orde geweest naar aanleiding van een tweet. Deze tweet leidde tot navraag en nader beraad dat voor de persconferentie geen duidelijkheid had opgeleverd waardoor toen niet duidelijk was of de Koning op vakantie ging of niet.
Was de Rijksvoorlichtingsdienst voor aanvang van de persconferentie op 16 oktober op de hoogte van de vakantie of een mogelijke vakantie van de Koning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom werd dit dan ontkend?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat voorlichting vanuit de overheid geen zoekplaatje voor journalisten dient te zijn?
Kent u het handboek «Uitgangspunten overheidscommunicatie»?2 Zo ja, kent u ook de specifieke passage dat er niet alleen juiste en voldoende informatie moet worden verstrekt, maar ook dat het onjuist vermelden, weglaten of overaccentueren van feiten en argumenten nimmer is toegestaan?
Deelt u de mening dat er, in deze specifieke casus van de vliegvakantie van de Koning naar Griekenland in de herfstvakantie, niet is gecommuniceerd volgens de handleiding? Zo ja, waarom is er niet gecommuniceerd volgens de handleiding? Zo nee, kunt u toelichten waarom u vindt dat er conform handleiding is gecommuniceerd?
Kent u de voorlichting van de Raad van State ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het Koninklijk Huis waarin de Raad onder andere stelt dat: «De ministers zijn niet aanspreekbaar op privégedragingen, maar zijn op grond van hun verantwoordelijkheid ingevolge artikel 42, tweede lid, iuncto artikel 68 van de Grondwet, wel gehouden aan te geven waarom het naar hun oordeel om een privégedraging gaat»?3
Waarom bent u van mening dat het achterblijven van twee leden van het Koninklijk Huis, waaronder de vermoedelijke erfopvolger, in Griekenland een privézaak is, terwijl dat voor de Koning niet het geval was?
Deelt u de mening dat uw keuze om niet meteen ook open te communiceren over het feit dat twee leden van het Koninklijk Huis nog enkele dagen achterbleven in Griekenland, terwijl dit wel bij u bekend was, een ongelukkige was aangezien deze nog jonge leden nu onnodig onderwerp van discussie werden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de NOS na aanhoudende bedreiging van journalisten de logo’s van de auto’s haalt |
|
Jan de Graaf (CDA), Harry van der Molen (CDA), Joost Sneller (D66), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «NOS verwijdert logo's om bedreigingen van journalisten: «Dit voelt als zwichten voor terreur en geweld»«?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat NOS de logo's van de auto's heeft laten verwijderen als gevolg van aanhoudende bedreigingen jegens medewerkers?
Bedreiging en intimidatie van journalisten is onacceptabel. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn in een democratische rechtsstaat als Nederland een groot goed en een belangrijke pijler van onze samenleving. Journalisten moeten ongestoord en ongehinderd hun werk kunnen doen. Dat de NOS zich genoodzaakt voelt om logo’s van hun auto’s te laten verwijderen uit angst voor agressie is schandalig, en past geenszins in onze democratische rechtsstaat. Ik sluit mij aan bij wat de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM) hierover heeft gezegd: het signaal van de NOS wordt heel serieus genomen. We zwichten niet voor dreigementen. De vrije pers is van cruciaal belang, en waar het kan zullen wij onze pers ondersteunen om te zorgen dat zij door kunnen gaan met hun werk.
Bent u het ermee eens dat dergelijke bedreigingen een directe aanval zijn op de persvrijheid van Nederland en onafhankelijke journalisten op deze manier ernstig beperkt worden in hun voor onze democratie essentiële werk?
Agressie en geweld tegen journalisten is onacceptabel. Persvrijheid is een groot goed in Nederland en onafhankelijke journalistiek is noodzakelijk voor een democratische rechtstaat. Agressie en geweld mag daarom nooit en te nimmer leiden tot ondermijning van het democratisch gehalte van de rechtstaat.
Welke verantwoordelijkheid en mogelijkheid ziet u om naar aanleiding van deze treurige consequentie van aanhoudende dreigingen stappen te ondernemen om deze praktijken tegen te gaan?
In 2019 is PersVeilig in werking getreden, waarin de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, politie en het Openbaar Ministerie (OM) samenwerken om de positie van journalisten te versterken. PersVeilig bevat enerzijds preventieve maatregelen die ertoe moeten leiden om journalisten beter te beschermen en anderzijds repressieve maatregelen om daders harder aan te pakken. Het Protocol «agressie en geweld tegen journalisten», dat geldt sinds oktober 2019, bevat een aantal opsporings- en vervolging afspraken die een hardere daderaanpak bewerkstelligen.
Tijdens het mondelinge vragenuur op 27 oktober jl. heb ik uw Kamer toegezegd om u per brief te informeren over de werking van dit beleid, zoals de eenduidige registratie en opvolging van de afspraken die in het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» zijn gemaakt. Zodra zicht is op de huidige werkwijze kan bekeken worden of, en zo ja, welke vervolgstappen nodig zijn.
Welke concrete stappen zijn sinds het rapport «Een dreigend klimaat» en het gesloten akkoord door de Stuurgroep agressie en geweld tegen journalisten genomen om het werkklimaat voor journalisten werkelijk veiliger te maken?
Zoals hiervoor aangegeven is het project «PersVeilig» gelanceerd dat tezamen met het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» de positie van journalisten moet versterken.
Het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» bevat een aantal opsporings- en vervolgingsafspraken die een heldere, eenduidige en harde aanpak van daders bewerkstelligt2. Het protocol geeft helder weer welke stappen er worden ondernomen zodra er een aangifte gedaan wordt. Zo wordt er bijvoorbeeld van iedere strafbare gedraging aangifte opgenomen, wordt de schade zoveel als mogelijk verhaald op daders en geldt de verhoogde strafeis van het OM conform de OM-Aanwijzing.
Wanneer journalisten te maken krijgen met agressie en geweld dat leidt tot een onveilige situatie en de maatregelen door de journalist zelf en de werkgever niet voldoende zijn om hier weerstand aan te bieden, zal de politie ter plaatse komen om op te treden tegen de agressie en het geweld.
De Minister voor BVOM stelt een deel van de regeerakkoordmiddelen voor onderzoeksjournalistiek beschikbaar voor het versterken van de positie van journalisten tegen geweld, agressie en/of bedreiging. Deze middelen zijn de afgelopen jaren ten goede gekomen aan o.a. PersVeilig. Als redacties vragen hebben omtrent bedreiging of intimidatie, dan kunnen zij zich wenden tot PersVeilig. Via de website van PersVeilig kunnen journalisten incidenten melden (monitorfunctie) en hulp vragen (helpdesk). Op de site is onder andere informatie te vinden over wat te doen bij intimidatie en/of bedreigingen. Ook biedt PersVeilig de training «Omgaan met agressie» aan waarin journalisten leren omgaan met agressieve mensen op straat. PersVeilig adviseert tevens werkgevers over de te nemen stappen tegen agressie en geweld.
Daarnaast is PersVeilig aangesloten bij de werkgroep »brede aanpak beroepsgroepen» onder voorzitterschap van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Hierin zijn verschillende beroepsgroepen, waaronder journalisten, betrokken die weerbaarheidstrajecten in gang zetten. Hiervoor heb ik financiële middelen beschikbaar gesteld. Door samenwerking en het breder delen van best practices worden beroepsgroepen in staat gesteld hun eigen weerbaarheid te vergroten en wordt de werkgever in staat gesteld om zijn rol op dit terrein goed te vervullen. Wanneer de aard en omvang van de dreiging dermate groot is dat de persoon en de werkgever daar zelf geen weerstand tegen kunnen bieden dan kan de overheid aanvullende maatregelen treffen.
De veiligheid van journalisten in Nederland wordt op verschillende manieren gewaarborgd. Persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting zijn vastgelegd in de Grondwet en in internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Voor de audiovisuele sector wordt dit nader uitgewerkt in de Mediawet 2008.
Welke effecten zijn zichtbaar in opsporing en vervolging naar aanleiding van de 8 afspraken in het Stuurgroep-akkoord met politie en Openbaar Ministerie? Is het aantal opsporings- en vervolgingszaken na bedreiging van journalisten verhoogd sinds hieraan hoge prioriteit is gegeven? Hoeveel mensen zijn sindsdien veroordeeld voor het bedreigen van, of geweld gebruiken tegen, journalisten? Is hierbij inderdaad een hogere strafmaat toegepast?
Zoals ik hierboven aangaf, zal de politie ter plaatse komen om op te treden wanneer journalisten te maken krijgen met agressie en geweld dat leidt tot een onveilige situatie en de maatregelen door de journalist zelf en de werkgever niet voldoende zijn om hier weerstand aan te bieden. De politie heeft mij gemeld dat aangiftes door journalisten met prioriteit worden opgepakt, conform het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» en dat dit eenduidig wordt geregistreerd.
Het OM heeft in haar systemen ook voorzieningen getroffen om zaken waarin journalisten slachtoffer zijn geworden van agressie en geweld eenduidig te labelen, wat sinds september 2019 mogelijk is. Omdat deze registratiemogelijkheid nog maar relatief korte tijd beschikbaar is, kan nog niet worden vastgesteld of er sprake is van een toename van het aantal zaken waarin vervolging is ingesteld wegens agressie tegen journalisten. In de eerste zes maanden van 2020 zijn tien zaken van agressie en geweld tegen journalisten door de politie ingezonden naar het OM. In vier zaken is besloten de verdachte te dagvaarden, een verdachte heeft een strafbeschikking gekregen, een zaak is geseponeerd en vier zaken moeten nog worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat journalisten altijd veilig hun werk moeten kunnen doen? Bent u bereid om daarom, ongeacht de hoek waar deze bedreigingen vandaan komen of welke journalisten worden bedreigd, u hier consequent tegen uit te spreken? Welke andere concrete opties ziet u om uitvoering te geven aan deze steun voor de vrije pers?
Ja. Journalisten moeten altijd veilig hun werk kunnen doen. Hoewel een onderdeel van (onderzoeks-)journalistiek de verslaglegging van gevaarlijke of risicovolle situaties is, mag de aanwezigheid van een journalist of iemand werkzaam bij een journalistieke organisatie op zichzelf nooit aanleiding voor een gevaarlijke situatie zijn. Op het moment dat agressie, intimidatie en geweld zich richt op de journalistieke organisatie zelf is dat iets wat ik altijd sterk zal veroordelen. Daarbij blijven de Minister voor BVOM en ik met de verschillende sleutelfiguren (te weten journalistieke organisaties, politie, OM) in nauw contact over wat er speelt in de samenleving en op welke wijze dat van invloed is op het werk van journalisten. De afspraken die in het kader van PersVeilig en het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» zijn gemaakt, zijn daarbij een belangrijke basis.
Deelt u de mening dat het dreigende klimaat voor journalisten verder wordt versterkt door een breder klimaat van maatschappelijk ongenoegen, zoals de NCTV stelt?2 Op welke concrete wijze maakt het kabinet werk van de aanpak hiervan?
De NCTV wijst in het laatste Dreigingsbeeld (15 oktober jl.) erop dat in onze samenleving steeds meer mensen «gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving» ervaren.4 Een aantal van deze mensen richt deze gevoelens op de pers. Mede door handelingen die uit dergelijke gevoelens voortkomen heeft de NOS het besluit heeft genomen om de logo’s van hun satellietwagens te halen.
In 2017 is onderzoek gedaan naar het werkklimaat van journalisten, wat onder de titel «Een dreigend klimaat» is gepubliceerd.5 Er is geen verband bekend tussen beide onderzoeken.
Eén van de aanbevelingen van het onderzoek «Een dreigend klimaat» was het oprichten van een stuurgroep waarin ondersteuning wordt geboden aan journalisten. Een andere aanbeveling is het maken van opsporings- en vervolgingsafspraken tussen politie en het OM. Dit is gebeurd onder de naam «PersVeilig» en het protocol «agressie en geweld tegen journalisten». Verdere maatregelen die het kabinet genomen heeft, worden beschreven in het antwoord op vraag 5.
Waar kan een journalist zich melden, indien hij te maken krijgt met ondermijning in het uitoefenen van zijn beroep? In hoeverre acht u de werking van Persveilig.nl gezien de recente ontwikkelingen in dezen als doeltreffend? Op welke manier ondersteunt de overheid journalisten om ervoor te zorgen dat ze ten alle tijden hun beroep vrij en veilig kunnen uitoefenen?
Een journalist die te maken krijgt met agressie en geweld in uitoefening van zijn beroep kan melding maken op de website www.persveilig.nl. Als er sprake is van een strafbare gedraging kan aangifte worden gedaan. Deze aangifte wordt met prioriteit opgepakt en er geldt een verhoging van de strafeis door het OM.
Helaas maakt het doen van meldingen en het doen van aangiftes tegen strafbare gedragingen de maatschappij niet veiliger, ook niet voor journalisten. Het geeft wel inzicht in de heersende problematiek.
Zie verder het antwoord op vraag 5 over de stappen die door het kabinet in samenwerking met de journalistieke sector zijn gezet om journalisten te ondersteunen in de uitoefening van hun werk.
Is er de laatste tijd sprake van een stijging van het aantal meldingen van journalisten die zich onveilig voelden in het uitoefenen van hun beroep? Zo ja, welke rol spelen hierbij de uitkomsten van het NCTV rapport, dat stelt dat dit toegeschreven kan worden aan gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving van individuen?
In de Persvrijheidsmonitor 2019, die jaarlijks wordt gedaan in opdracht van het Persvrijheidsfonds, valt te lezen dat media in 2019 te maken kregen met incidenten op het gebied van veiligheid, bronbescherming, beschuldigingen en privacy en vrijheid van nieuwsgaring.6 Volgens de monitor zijn er in 2019 in totaal 39 meldingen binnengekomen bij het meldpunt van PersVeilig.7 Hierbij ging het in 25 gevallen om bedreigingen en 8 keer om fysiek geweld. In 13 gevallen hebben journalisten hiervan aangifte gedaan.
In 2020 zijn er tot nu toe 72 meldingen binnengekomen bij PersVeilig. Hierbij ging het in 46 gevallen om bedreiging en in 15 gevallen om fysiek geweld.8 In 27 gevallen hebben journalisten aangifte gedaan.
De cijfers lijken aan te tonen dat er een stijging in het aantal meldingen is. Hierbij moet de kanttekening geplaatst worden dat er vanaf april 2019 meldingen konden worden gedaan bij PersVeilig. Hiermee zijn de cijfers tussen beide jaren dan ook niet een op een te vergelijken. PersVeilig schat in dat het aantal niet-gemelde bedreigingen in beide jaren naar alle waarschijnlijkheid hoger ligt.
Er is geen verband bekend tussen de in het laatste NCTV Dreigingsbeeld geschetste ontwikkelingen en het aantal meldingen bij PersVeilig. Niettemin is het belangrijk om in gesprek te blijven met de verschillende partijen om te bezien welke ontwikkelingen in de samenleving van invloed zijn op de veiligheid van journalisten.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het WGO over de Mediabegroting op 30 november?
Ja.
Het bericht ‘Mondkapjesplicht in grote steden’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe verhouden de lokale experimenten met mondkapjes zich tot artikel 10 van de Grondwet? Kunt u bij uw antwoord ingaan op het advies van de Raad van State van 25 mei 2020 en de kritiek geuit in de media door drie hoogleraren?1 2
Verschillende veiligheidsregio’s kampen met bijzondere uitdagingen als het gaat om de naleving van de COVID-maatregelen en de handhaving daarop. Er bestaat een bredere behoefte bij veiligheidsregio's om te experimenten met gedragsinterventies. Veiligheidsregio’s krijgen – binnen de kaders van de wetgeving – de ruimte om lokaal te verkennen welke oplossingen bijdragen. Amsterdam en Rotterdam hebben aangegeven grote knelpunten te ervaren op een aantal drukke plekken in de stad. Jongeren en toeristen houden zich vaak niet aan de geldende anderhalvemeternorm. Deze veiligheidsregio’s doen daarom vanaf 5 augustus een experiment met een mondkapjesplicht op bijzondere plekken. Dit geeft de mogelijkheid om ervaringen op te doen en zo in ogenschouw te nemen wat de gedragseffecten zijn van een dergelijke maatregel. De gedragsunit van de RIVM kan daar een bijdrage aan leveren.
In tegenstelling tot het genoemde standpunt van de hoogleraren, meent het kabinet dat gelet op de bijzondere situatie waarin we ons bevinden bij uitzondering het inzetten van deze noodverordeningen tijdelijk mogelijk is. In het advies van de Raad van State van 25 mei 2020 kan steun worden gevonden voor dit standpunt. Uiteraard is motivering van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van maatregelen steeds vereist. Dit gaat dan om een goede motivatie naar tijd en plaats, op basis van de lokale ontwikkelingen rond gedragingen van de bewoners en bezoekers. Om de situatie met de noodverordeningen zo kort mogelijk te laten bestaan heeft het kabinet het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ingediend.
Hoe borgt u dat bij de invulling van de lokale experimenten artikel 10 van de Grondwet wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u over de lokale experimenten overleg gevoerd met politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak? Zo ja, hoe kijken zij aan tegen een eventuele lokale verplichting om mondkapjes te dragen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat alsnog te doen?
De lokale experimenten zijn een initiatief van voorzitters van veiligheidsregio’s, waarvoor het kabinet ruimte heeft geboden. Aangezien het lokale experimenten betreft, is het aan de veiligheidsregio’s om over de handhaving overleg te voeren. De veiligheidsregio’s hebben de experimenten besproken in de driehoek dan wel het beleidsteam en hebben zich juridisch laten adviseren over de vormgeving van de experimenten.
Is het de bedoeling dat een eventuele lokale verplichting tot het dragen van een mondkapje wordt bedreigd met een (strafrechtelijke) sanctie als deze verplichting niet wordt nageleefd? Zo ja, welke sanctie?
De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben het dragen van een mondkapje opgenomen in noodverordeningen. Zij willen verkennen of een mondkapjesplicht op specifieke drukke plekken een bijdrage kan leveren in het beter kunnen naleven van de anderhalvemeternorm. Het is dus nadrukkelijk een aanvulling op de anderhalvemeternorm, en komt daarvoor niet in de plaats. Overtreding hiervan is strafbaar (artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht). Op schending van de mondkapjesplicht staat een boete van 95 euro. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben bestuursrechtelijke mogelijkheden om hun noodverordeningen te handhaven (artikel 34 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben aangegeven in de eerste periode mensen te zullen aanmoedigen een mondkapje te dragen of anders vragen het gebied te verlaten.
Acht u een lokale mondkapjesverplichting handhaafbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom gaat u dan samen met de veiligheidsregio’s een verplichting uitwerken? Hoe verhoudt een verplichting tot het dragen van een mondkapje zich tot de anderhalve meter regel? Wordt er bij het dragen van een mondkapje nog gehandhaafd op die regel?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de houdbaarheid van een eventueel opgelegde sanctie bij de strafrechter? Kunt u daarbij ook ingaan op het gegeven dat inmiddels (mogelijk) geen sprake meer is van een absolute noodsituatie, maar de wetgever de mogelijkheid heeft (gehad) om te voorzien in een solide juridische basis en de rechter daarom wellicht kritischer zal kijken naar een verplichting tot het dragen van een mondkapje?
Gelet op de uitzonderlijke situatie waarin we ons bevinden vinden wij het aanvaardbaar dat de deze noodverordeningen tijdelijk worden toegepast. Om deze situatie zo kort mogelijk te laten bestaan heeft het kabinet het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ingediend. Het is niet aan de regering om te treden in de eventuele beoordeling van de sanctie door de rechter.
Deelt u de mening dat het ongelukkig is dat mensen mogelijk kunnen worden beboet voor een overtreding die wellicht later geen stand houdt bij de rechter, terwijl die rechter momenteel ook nog eens moeizaam is te bereiken?3
Gelet op de uitzonderlijke situatie waarin we ons bevinden vinden wij het aanvaardbaar dat deze noodverordeningen worden toegepast. In Nederland is de rechtsbescherming adequaat geregeld en bestaat de mogelijkheid om tegen een boete verzet aan te tekenen. Het OM beoordeelt alle door politie en BOA’s uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de noodmaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een boete wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld. Indien mensen het niet eens zijn met de uitgevaardigde strafbeschikking kan men verzet aantekenen bij de kantonrechter. Vervolgens is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de strafbeschikking rechtmatig is opgelegd, waarbij rekening zal worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Door het uitbreken van het coronavirus heeft de rechtspraak noodgedwongen het aantal terechtzittingen moeten beperken. In eerste instantie (vanaf 17 maart jl. tot 11 mei jl.) werden alleen (zeer) urgente zaken behandeld, vanaf 11 mei jl. heeft de Rechtspraak weer zo veel mogelijk zaken opgepakt. De Rechtspraak en het OM spannen zich beide in om vóór 1 september 2020 een
aantal verzetszaken tegen corona-strafbeschikkingen bij de kantonrechter aan te brengen. Het OM maakt in dat kader een representatieve selectie van deze verzetszaken.
Hoe gaat u de burger uitleggen dat u vanuit gezondheidsperspectief geen reden ziet om een niet-medisch mondkapje te dragen, maar dat dit – onder omstandigheden – toch wordt verplicht? Vindt u de behoefte om te experimenteren voldoende grond voor een verplichting? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
We hebben er begrip voor dat zij willen experimenteren om op specifieke plekken met een mondkapjesplicht het gedrag van mensen te beïnvloeden zodat de anderhalvemeternorm beter wordt nageleefd en zo de verspreiding van het virus beperkt wordt. We willen allen graag weten hoe aanvullende maatregelen een bijdrage kunnen leveren aan gedragsbeïnvloeding.
Waarom kiest u niet voor een oproep om, op sommige plekken, vrijwillig een mondkapje te dragen, zoals ook de aanbeveling om regelmatig de handen te wassen berust op vrijwilligheid?
Het staat iedereen vrij om vrijwillig een mondkapje te dragen. Daarbij roepen we nadrukkelijk op dat mensen zich goed laten informeren over het correct gebruiken van die mondkapjes. De voorzitters van de veiligheidsregio’s geven aan dat toeristen en jongeren zich juist minder laten leiden door de geldende norm. Op hele drukke plekken is handhaving op de anderhalve meter dan lastig. Het experiment is erop gericht om te kijken of een mondkapjesplicht een positieve invloed kan hebben op de gedragsbeïnvloeding en daarmee een goede aanvulling is op de genomen maatregelen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk 11 augustus 2020 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat journalisten bedreigd zijn na berichtgeving over boerenprotesten. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kunt u zich de schriftelijke vragen van 10 juli 2020 herinneren, over de gevaarlijks situaties als gevolg van «boerenprotesten»?1 Bent u bekend met de berichten «Boeren protesteren op terrein van drukkerij DPG Media in Best»2 en «Verslaggevers Omroep Gelderland voelen zich bedreigd door Farmers Defence Force»?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat verslaggevers van Omroep Gelderland bedreigd zijn door boeren en dat boeren blokkades hebben opgeworpen bij zowel Omroep Brabant als bij de drukkerij van het Eindhovens Dagblad, het Brabants Dagblad en BN DeStem omdat de berichtgeving van deze media over de boerenprotesten hen niet beviel?
Journalisten behoren vrij, kritisch en onafhankelijk te kunnen werken om iedereen van objectieve en betrouwbare informatie te voorzien. Dit is een belangrijk fundament onder de democratie en de vrije samenleving. Agressie en geweld zijn onacceptabel. Juist om de positie van journalisten te versterken is PersVeilig opgericht, een gezamenlijk initiatief van de NVJ, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie. Als een politieambtenaar ter plekke een strafbaar feit constateert, is hij/zij bevoegd direct in te grijpen en waar nodig iemand aan te houden. Tevens geldt dat als er sprake is van een strafbare gedraging gericht tegen een journalist het zaak is dat daar aangifte van gedaan wordt zodat er vervolging kan plaatsvinden. In dat geval gelden de opsporing- en vervolgingsafspraken zoals opgenomen in het «Protocol PersVeilig» waaronder een prioritaire afhandeling van zaken en een hogere strafeis.
Wat vindt u ervan dat de boeren tijdens hun protestactie bij drukkerij DPG Media niet weg wilden gaan voordat zij iemand van de krant hadden besproken? Deelt u de mening dat hier sprake is van intimidatie?
Als een politieambtenaar ter plekke een strafbaar feit constateert, is hij/zij bevoegd direct in te grijpen en waar nodig iemand aan te houden. Tevens geldt dat als er sprake is van enig strafbaar feit het zaak is dat daar aangifte van gedaan wordt zodat er vervolging kan plaatsvinden. Zoals hiervoor aangegeven gelden in geval van agressie en geweld tegen journalisten, de opsporings- en vervolgingsafspraken zoals deze zijn opgenomen in het «Protocol PersVeilig». Het is uiteindelijk aan de rechter om de gedraging te beoordelen.
Zijn er boetes uitgedeeld bij de blokkade door boeren bij deze medialocaties?
Bij de protestacties bij Omroep Brabant (in Son en Breugel) en DPG Media (in Best) zijn geen boetes uitgedeeld.
Wat vindt u ervan dat verslaggevers van Omroep Gelderland nu «op hun hoede zijn» als ze verslag doen van de boerenprotesten? Deelt u de mening dat dit de persvrijheid ernstig bedreigt doordat hier een «chilling effect» vanuit gaat op de verslaglegging door deze journalisten?
In een vrije samenleving moeten journalisten hun werk kunnen doen zonder daarbij last te krijgen van intimidatie. Het is van groot belang voor onze democratische samenleving dat burgers door nieuwsmedia geïnformeerd kunnen worden over gebeurtenissen in hun omgeving. Bedreiging van journalisten om berichtgeving tegen te gaan is onacceptabel.
Krijgt u meer signalen van bedreigde journalisten door berichtgeving over de boerenprotesten?
Uit navraag bij PersVeilig is gebleken dat journalisten bij diverse boerenprotesten zijn uitgescholden en belaagd.
Deelt u de mening dat dergelijke bedreiging van de vrije pers onacceptabel is, omdat verslaglegging en kritische journalistiek onmisbaar zijn in een democratische samenleving en dit hun onafhankelijke en vrije manier van informatievoorziening aan het publiek ernstig bedreigt?
Agressie en geweld tegen journalisten is onacceptabel. Journalisten behoren vrij, kritisch en onafhankelijk te kunnen werken om iedereen van objectieve en betrouwbare informatie te voorzien. Dit is een belangrijk fundament onder de democratie en de vrije samenleving. Als er sprake is van een strafbare gedraging gericht tegen een journalist dan dient hiervan aangifte te worden gedaan zodat vervolging kan plaatsvinden.
Is er aangifte gedaan door journalisten die vanwege verslaggeving over de boerenprotesten bedreigd werden? Zo ja, hoeveel en hoe zijn deze aangiftes opgepakt? Bent u bereid deze met prioriteit te behandelen?
Ik heb begrepen van de politie dat er geen aangiftes bekend zijn van bedreigingen die tussen 8 en 10 juli in de gemeente Best zouden hebben plaatsgevonden.
Bent u bereid met de journalisten van Omroep Gelderland en Omroep Brabant en werknemers van drukkerij DPG Media in gesprek te gaan en zo onomstotelijk voor de vrije pers te staan?
Het kabinet staat voor de vrije pers. Daartoe is de Stuurgroep Agressie en geweld tegen journalisten ingericht en zijn bijbehorende maatregelen zoals hierboven toegelicht getroffen. Ik vertrouw erop dat betrokken organisaties hun weg naar de stuurgroep weten te vinden. De stuurgroep is er ook om problematiek rondom openbare manifestaties te adresseren. Wij hebben geen signalen ontvangen dat de stuurgroep of de sector aanleiding ziet om in gesprek te gaan.
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van het Akkoord Stuurgroep Agressie en geweld tegen journalisten? Hoe leest u de bedreigingen tegen journalisten rondom de boerenprotesten in het licht van dit Akkoord?
Het Akkoord Stuurgroep Agressie en geweld tegen journalisten heeft zich ontwikkeld tot PersVeilig, een gezamenlijk initiatief van de NVJ, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie. PersVeilig heeft zoals hiervoor aangegeven tot doel de positie van journalisten te versterken tegen geweld en agressie op straat, via social media en/of via juridische claims. Zowel preventief, bijvoorbeeld door het geven van trainingen aan journalisten hoe zij op straat moeten omgaan met agressie en geweld, als repressief; een hardere aanpak van daders. De bedreiging rondom de boerenprotesten is geen uitzondering en dat is onder meer de reden dat PersVeilig is opgericht.
De gevaarlijke situaties als gevolg van ‘boerenprotesten’ |
|
Joost Sneller (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verschillende berichten over de recente boerenprotesten, waaronder «Landbouwprotest – Boeren met trekkers blokkeren urenlang A1»1 en «Jongen (17) opgepakt voor poging tot doodslag om inrijden op marechaussees»?2
Ja.
Hoeveel tractoren hebben sinds donderdag 1 juli jl. blokkades veroorzaakt bij snelwegen, vliegvelden en bedrijven?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar.
Hoeveel bestuurders hebben een boete gekregen? Zijn er aanhoudingen verricht? Zo ja, hoeveel en voor welk vergrijp?
Met betrekking tot de bovengenoemde stremming op de A1 is één boete opgelegd voor bellen achter het stuur. Er zijn geen aanhoudingen verricht. Uit de systemen valt niet te herleiden hoeveel aanhoudingen in totaliteit hebben plaatsgevonden en hoeveel boetes zijn opgelegd bij blokkades bij boerenprotesten sinds 1 juli 2020.
Benadrukt wordt echter dat de politie wel degelijk optreedt tegen demonstrerende boeren die zich schuldig maken aan strafbare gedragingen, waaronder het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994.
Waarom worden tractoren niet direct van de snelweg afgeleid, eventueel op straffe van aanhouding?
De wijze waarop wordt opgetreden is afhankelijk van de concrete situatie en de afspraken die daarover voorafgaand in de lokale driehoek op basis van het grondwettelijke demonstratierecht en de geldende wettelijke kaders zijn gemaakt. Zie ook de beantwoording van de volgende vragen.
Wat vindt u ervan dat boeren snelwegen, vliegvelden en distributiecentra blokkeren met hun trekkers?
Het grondrecht op demonstreren is in Nederland een groot goed. Het is van wezenlijk belang dat de overheid dit recht beschermt en respecteert. Of blokkadeacties onder de bescherming van het demonstratierecht vallen, hangt af van de specifieke situatie en is primair ter beoordeling aan het lokale gezag. Acties waarbij de gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond raakt en waarbij andere elementen (gaan) overheersen, bijvoorbeeld acties die het karakter hebben van dwangmaatregelen tegen de overheid of tegen derden zijn geen (beschermde) demonstraties in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom). Dat kan aan de orde zijn bij blokkades van wegen. Voor zover wel sprake is van een demonstratie in de zin van de Wom geldt dat dit geen ongelimiteerd recht is. Op grond van de Wom kan het demonstratierecht door het bevoegde – lokale – gezag worden beperkt ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden of in het belang van het verkeer of ter bescherming van de gezondheid. De aard en schaal van demonstraties kan wel (enige) overlast veroorzaken, bijvoorbeeld voor het verkeer of van economische activiteiten. Maar het demonstratierecht is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten, zoals overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het is aan het bevoegde gezag om binnen deze kaders en de (vooraf) vastgestelde tolerantiegrenzen te bepalen hoeveel ruimte er aan demonstranten wordt gelaten. Dit vergt maatwerk en een inschatting door het gezag en de politie op basis van hun kennis van de lokale situatie.
Klopt het dat de politie niet heeft ingegrepen toen demonstranten op vrijdag 3 juli jl.urenlang de A1 blokkeerden? Welke afweging is hieraan door de politie en door Rijkswaterstaat voorafgegaan?
De politie heeft, in overleg met het bevoegd gezag, bij deze onaangekondigde actie prioriteit gelegd bij het beëindigen van de stremming en het waarborgen van de verkeersveiligheid. In deze situatie is gehandeld in lijn met de toen geldende, en met het bevoegd gezag afgestemde, beleidsuitgangspunten.
Welke risico’s voor de verkeersveiligheid zijn er door deze situatie ontstaan?
Door de blokkade en de beperkte doorstroming van het verkeer is filevorming en beperkte doorstroming ontstaan. Door het beëindigen van die stremming zijn verdere risico’s op verkeersveiligheid voorkomen.
Bent u bereid de handelingskaders te delen op basis waarvan in deze situatie een risico inschatting is gemaakt? Kunt u daarbij ook delen welke tolerantiegrenzen hier van toepassing waren?
Zoals eerder vermeld kan bij vooraf aangemelde demonstraties op grond van de WOM het demonstratierecht door het bevoegde – (boven)lokale – gezag worden beperkt ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden of in het belang van het verkeer of ter bescherming van de gezondheid. Bij (onaangekondigde) demonstraties kan het bevoegde – (boven)lokale – gezag aanwijzingen geven of de demonstratie (terstond) beëindigen wanneer de vermelde belangen dat vereisen. De toepassing van tolerantiegrenzen kan gelet op de specifieke lokale en regionale omstandigheden per situatie verschillen.
Hoe had voorkomen kunnen worden dat de trekkers de snelweg opgingen en de ingang van Eindhoven Airport en andere locaties konden bereiken? Waarom is dat niet gebeurd? Bieden de afgekondigde maatregelen in Groningen, Friesland en Drenthe nu voldoende grond om direct handhavend op te treden?
Informatie over een aanstaande protestactie, waarbij trekkers de ingang van Eindhoven Airport wilden bereiken, was van tevoren niet bekend bij de politie en (eventuele) maatregelen tegen deze actie konden derhalve niet tijdig worden genomen.
De actievoerders hebben, zowel voorafgaand aan de actie, als na hun vertrek, geen gebruik gemaakt van snelwegen.
Het verbod op demonstraties met landbouwvoertuigen, dat op 7 juli 2020 voor de duur van een week door de voorzitters van de veiligheidsregio’s van Groningen, Friesland en Drenthe is ingesteld, is niet verlengd. Ook wanneer een dergelijk verbod van toepassing is, wordt gehandeld naar bevind van zaken in lijn met door bevoegd gezag vastgestelde beleidsuitgangspunten.
In hoeverre deelt u de mening van deskundigen die stellen dat de boerenprotesten een gevaar vormen voor het recht op demonstreren?3
Het vertrekpunt bij demonstraties is en blijft dat de overheid dit recht zoveel mogelijk dient te respecteren en beschermen. Als demonstranten zich (bij herhaling) niet houden aan de regels, kan dit bij latere demonstraties wel een rol spelen bij de ruimte die door het lokale gezag aan deze demonstranten wordt gelaten. In zoverre kunnen grensoverschrijdende acties tijdens de boerenprotesten wel van invloed zijn op hun (toekomstige) mogelijkheden tot uitoefening van het demonstratierecht.
In hoeverre bedreigt de manier van actie voeren, waarbij tractoren als dwangmiddel worden ingezet, het geweldsmonopolie van de staat?
Het geweldsmonopolie van de overheid is niet in het geding. Het aanwenden van geweld is alleen toegestaan door daartoe aangewezen ambtenaren. Van belang is dat boeren het recht hebben om te demonstreren. Voor zover daarbij de grenzen van het toelaatbare worden overschreden, wordt daarop in beginsel gehandhaafd, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat bij sommige inwoners leeft dat bij demonstraties met twee maten wordt gemeten? Waarom was het bij de klimaatprotesten in Amsterdam bijvoorbeeld wel mogelijk demonstranten aan te houden of te verplaatsen en bij de boerenprotesten niet?4
Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat sprake is van rechtsongelijkheid bij de wijze waarop is opgetreden bij de acties van boeren- en klimaatdemonstranten, omdat de verschillende situaties zich niet laten vergelijken. Het (boven)lokaal gezag maakt afwegingen op basis van de lokale situatie. Verwezen wordt naar de brief van 5 november 2019 aan de Kamer over het handhaven van de rechtsorde tijdens acties door boeren- en klimaatdemonstranten.5
Eeuwige grafrust. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Eeuwige grafrust én korting op uitvaart: gemeente Rotterdam komt tegemoet tijdens coronacrisis»?1
Ja.
Bent u bekend met de gehanteerde terminologie in deze berichtgeving, namelijk «eeuwige grafrust» en «voor onbepaalde tijd»? Zo ja, kunt u met het oog op artikel 28, lid 1 Wet op de lijkbezorging («Wlb») aangeven of een grafrecht voor onbepaalde tijd ook daadwerkelijk eeuwige grafrust inhoudt?
Ja, ik ben bekend met de gehanteerde terminologie. Een grafrecht voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, Wlb houdt niet automatisch eeuwigdurende grafrust in.
Kort gezegd ziet eeuwigdurende grafrust op een grafrust die voor altijd zou duren en een grafrecht voor onbepaalde tijd beoogt grafrust zonder vooraf vastgestelde einddatum. In juridische zin is bij een (uitsluitend) grafrecht voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wlb sprake van een particulier graf. De rechthebbende beslist wie in het graf begraven wordt en het graf kan alleen worden geruimd met toestemming van de rechthebbende.2 Vaak wordt een uitsluitend grafrecht voor onbepaalde tijd gebruikt om eeuwigdurende grafrust vorm te geven.
De Wlb kent geen specifieke regels over «eeuwigdurende grafrust», maar wel over de gevallen waarin over gegaan kan worden tot ruiming. In die gevallen is de grafrust niet voor de eeuwigheid gegarandeerd. Ten eerste is het mogelijk dat de rechthebbende toestemming geeft voor ruiming van het graf. In de tweede plaats kan een uitsluitend grafrecht vervallen als deze alsnog wordt opgezegd door de rechthebbende, waarna het graf geruimd kan worden. In de derde plaats kan sprake zijn van verval van het grafrecht als niet meer in de betaling van de grafrechten of het onderhoud wordt voorzien en met de begraafplaatshouder is overeengekomen dat dit leidt tot verval van het grafrecht. In deze gevallen is ruiming van het graf te herleiden tot de wil van de rechthebbende of de afspraken tussen de houder van de begraafplaats en de rechthebbende. Tenslotte kan een uitsluitend grafrecht voor onbepaalde tijd vervallen indien sprake is van langdurige kennelijke verwaarlozing van het onderhoud van het graf.3 In deze gevallen kan het graf vervolgens worden geruimd, mits de minimale grafrusttermijn van 10 jaar is verstreken.
Indien een grafrecht voor onbepaalde tijd geen eeuwige grafrust inhoudt, kunt u dan nader uiteenzetten waarin het verschil tussen «eeuwige grafrust» en «voor onbepaalde tijd» gelegen is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u voorts aangeven of gemeenten op grond van de Wlb de (wettelijke) ruimte hebben om ofwel «eeuwige grafrust» ofwel grafrechten «voor onbepaalde tijd» toe te staan bij algemene begraafplaatsen?
De Wlb bevat geen expliciete regeling voor eeuwigdurende grafrust, maar laat hiervoor wel de nodige ruimte. Beheerders van gemeentelijke begraafplaatsen zijn vrij om zowel bij de uitgifte van een algemeen graf als bij de vestiging van een uitsluitend grafrecht op een particulier graf eeuwigdurende grafrust aan te bieden. Hoe de eeuwigdurende grafrust vervolgens daadwerkelijk wordt gerealiseerd, is afhankelijk van de inhoud van de akte van uitgifte waarmee het grafrecht wordt gevestigd, en de geldende beheersverordening en eventuele algemene voorwaarden voor die begraafplaats.
Een begraafplaatshouder is niet wettelijk verplicht tot het faciliteren van eeuwigdurende grafrust, maar diverse begraafplaatsen kiezen hier wel voor. Dat kan door middel van de vestiging van uitsluitende grafrechten voor onbepaalde tijd (particulier graf), waarbij de rechthebbende en de begraafplaatshouder de nodige afspraken maken over de betaling van de rechten en het onderhoud om te verzekeren dat nooit geruimd zal worden (zie hiervoor het antwoord op vraag 3). Op de meeste begraafplaatsen in Nederland worden particuliere graven voor bepaalde tijd uitgegeven. Omdat deze grafrechten steeds worden verlengd op verzoek van de rechthebbende kan zo ook eeuwigdurende grafrust gerealiseerd worden zolang er een rechthebbende is (artikel 28, tweede lid, Wlb). Bij een algemeen graf bepaalt de beheerder wie daarin wordt begraven. De begraafplaatshouder kan hierbij zichzelf opleggen, bijvoorbeeld in de beheersverordening, om algemene graven uit te geven met respect voor eeuwigdurende grafrust.
Volgens de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen (LOB) stellen verreweg de meeste beheerders van begraafplaatsen die eeuwige grafrust aanbieden hieraan extra voorwaarden. De LOB noemt daarvoor drie redenen. Ten eerste zijn er op veel begraafplaatsen in Nederland in onbruik geraakte graven -zonder vindbare rechthebbende- die in zeer slechte staat verkeren. Daarnaast kent brede toepassing van eeuwigdurende grafrust een ruimtebeslag die op de Nederlandse begraafplaatsen niet haalbaar is. Ten slotte wijst de LOB erop dat het vrijwel onmogelijk is om iets voor de eeuwigheid te beloven.
Luidt uw antwoord op voorgaande vraag (vraag 4) anders voor bijzondere begraafplaatsen, waarbij bijvoorbeeld een stichting de begraafplaats beheert in plaats van een gemeente?
Nee, met dien verstande dat een bijzondere begraafplaats geen beheersverordening kent, maar een beheersreglement. Natuurbegraafplaatsen zijn bijvoorbeeld bijzondere begraafplaatsen die eeuwigdurende grafrust garanderen.
Indien er een discrepantie bestaat in de wettelijke ruimte om ofwel «eeuwige grafrust» ofwel grafrechten «voor onbepaalde tijd» toe te staan bij algemene of bijzondere begraafplaatsen, kunt u dan aangeven waar dat verschil in bestaat en waarom daar een onderscheid in is?
Er is in juridische zin geen verschil tussen de mogelijkheid om eeuwigdurende grafrust te realiseren op een gemeentelijke dan wel een bijzondere begraafplaats.
Staat het gemeenten vrij om (een deel van) de algemene begraafplaats als een religieuze begraafplaats in te richten, waarbij rekening gehouden kan worden met daarbij horende religieuze riten? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de mogelijkheid om op deze begraafplaatsen «eeuwige grafrust» of grafrechten «voor onbepaalde tijd» te realiseren?
Kerkgenootschappen hebben recht op een bijzondere begraafplaats binnen de gemeente of anders kunnen zij verzoeken om de beschikking over een deel van de gemeentelijke begraafplaats.5 Het staat gemeenten vrij ook voor religieuze organisaties die niet de rechtsvorm kerkgenootschap hebben aangenomen eveneens ruimte te bieden of gemeenten kunnen zelf (een deel van) de algemene begraafplaats inrichten met inachtneming van bepaalde religieuze riten. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 is aangegeven, kan op gemeentelijke begraafplaatsen eeuwigdurende grafrust worden gerealiseerd.
Ondersteunt u een (verdere) gedecentraliseerde aanpak omtrent de kwestie van «eeuwige grafrust» of grafrechten «voor onbepaalde tijd»? Ondersteunt u gemeenten die hieromtrent zelfstandig keuzes maken – bijvoorbeeld inzake het al dan niet toestaan van eeuwige grafrust of grafrechten «voor onbepaalde tijd»?
Het beheer van gemeentelijke begraafplaatsen is een lokale aangelegenheid, waarbij gemeenten binnen de kaders van de Wlb voorzien in gelegenheid tot begraven. Gemeenten hebben volgens de wet een zekere zeggenschap over de voorwaarden van uitgifte van de grafrechten en de eerbiediging van een langere grafrust dan het wettelijk minimum. Bij het bieden van gelegenheid tot begraven zijn de wensen van overledenen van groot belang, en daarnaast houden gemeenten rekening met de belangen van onderhoud, beschikbare ruimte en kostendekking. De afweging van deze belangen is in de Wlb gedecentraliseerd.
De Wlb laat hierbij ruimte aan de begraafplaatshouder en de betrokkene of diens nabestaanden om afspraken te maken over eeuwigdurende grafrust. Ik ondersteun deze systematiek.
Ondersteunt u ten slotte de bereidheid van gemeenten om het voor gelovigen mogelijk te maken om met inachtneming van hun religieuze riten begraven te worden, zodat zij ook in Nederland naar hun wensen begraven kunnen worden? Zo ja, bent u bereid met deze gemeenten te bezien op welke wijze eventuele wettelijke knelpunten kunnen worden opgelost?
Ja, ik ondersteun van harte dat gemeenten faciliteren dat het begraven volgens de wens van de overledene kan plaatsvinden en dat invulling wordt gegeven aan religieuze riten die belangrijk zijn voor overledene en de nabestaanden. Ik ben bereid om met gemeenten hierover te spreken en ben met vertegenwoordigers van religieuze organisaties al in gesprek over de wettelijke voorzieningen die nodig zijn om de in Nederland levende religieuze wensen te kunnen eerbiedigen.
Het bericht ‘Paleis Noordeinde deze zomer niet open voor publiek’ |
|
Joost Sneller (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Paleis Noordeinde deze zomer niet open voor publiek»?1
Ja.
Waarom zouden paleis Noordeinde en de Koninklijke Stallen niet kunnen leren van hoe musea sinds 1 juni opereren en alsnog hun deuren kunnen openen voor publiek?
Paleis Noordeinde is een van de drie paleizen die op grond van artikel 4 van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis aan de Koning tot gebruik ter beschikking worden gesteld. Het paleis fungeert als werkpaleis van de Koning. De toegang tot de paleizen is een aangelegenheid waarvoor artikel 41 van de Grondwet geldt: de Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn huis in. Hierbij worden alle relevante overwegingen betrokken, in het bijzonder de maatregelen die gelden ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus (COVID-19).
De Rijksvoorlichtingsdienst en de Dienst koninklijk huis (Koninklijke Verzamelingen) werken overigens op dit moment een (online) alternatief uit voor de openstelling, die voor 2020 was voorzien. Het paleiscomplex is het gehele jaar ook virtueel te «bezoeken» via Google Street View.
Deelt u de observatie dat de gangen van menig museum smaller zijn en de trappen en overige zalen minder ruim dan die op paleis Noordeinde? Hoe beoordeelt u dit argument dat de Koninklijke Verzamelingen aandraagt om de deuren deze zomer gesloten te houden voor publiek?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat paleis Noordeinde en de Koninklijke Stallen altijd al werken met een beperkt aantal toegangskaartjes over een beperkt aantal dagen binnen bepaalde tijdslots?
Ja.
Kunt u reflecteren op de gedachte dat de bezoekersaantallen gewoon gehandhaafd kunnen worden, en er tevens recht gedaan kan worden aan de coronamaatregelen, als het paleis en de stallen juist méér dagen worden opengesteld en bezoekers worden verdeeld over die dagen?
Het is, gelet op het bovenstaande in antwoord op de vragen 2 en 3, niet aan de orde om te reflecteren op alternatieve wijzen van openstelling van de paleizen.
Bent u bereid met de Koninklijke Verzamelingen in overleg te treden en een dergelijk scenario uit te werken, opdat bezoekers deze zomer voor het eerst in twee jaar het paleis en de stallen weer kunnen bezoeken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht werken de Rijksvoorlichtingsdienst en de Dienst Koninklijk Huis (Koninklijke Verzamelingen) op dit moment een (online) alternatief uit voor de openstelling die voor 2020 was voorzien. Overigens wijs ik er op dat in de zomer van 2019 het paleis Noordeinde en de Koninklijke stallen opengesteld zijn, zij het dat deze openstelling gedurende één weekend kwam te vervallen na het overlijden van Prinses Christina op 16 augustus 2019.
De vergoedingen van de inrichting van de privévertrekken van paleis Huis ten Bosch |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Koning betaalde niet voor inrichting privévertrekken Huis ten Bosch»?1
Ja.
Kunt u openheid geven over de wijze waarop de vergoedingen van de privévertrekken van Huis ten Bosch zijn verrekend?
Ja. In artikel 4 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) is bepaald dat ten laste van het Rijk aan de Koning de drie daarin genoemde paleizen tot gebruik ter beschikking worden gesteld. De paleizen zijn rijkseigendom en worden ter beschikking gesteld aan de Koning. Het is de verantwoordelijkheid van de Staat ervoor te zorgen dat deze paleizen gebruiksklaar zijn, afgestemd op het gebruik. Het gaat hierbij om zowel de bouwkundige staat als de stoffering en inrichting (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22). Daarbij geldt dat paleis Huis ten Bosch kan worden beschouwd als de ambtswoning van de Koning. De gehele renovatie is betaald door de rijksoverheid, waarbij, zoals te doen gebruikelijk is, de gebruiker is betrokken bij de wijze waarop de renovatie plaatsvindt, met name ten aanzien van afwerking en inrichting, voor zover deze samenhangt met de renovatie.
In de rijksbegroting 2015 van Wonen en Rijksdienst is door de Minister voor Wonen en Rijksdienst melding gemaakt van de noodzaak tot renovatie van paleis Huis ten Bosch (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 1, p. 77). In zijn brief van 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22) is uiteengezet op welke gronden gekozen is voor een algehele renovatie en welke kosten hiermee naar verwachting gemoeid zouden zijn. In deze brief is opgenomen hoe op hoofdlijnen de verdeling van de kosten voor de renovatie was voorzien (inclusief basisinrichting van het paleis, en de scheiding van wonen en werken en modernisering van de woonfunctie) (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22, p. 2–3). Eveneens heeft de Minister in deze brief uiteengezet dat bij de renovatie is uitgegaan van een kwaliteitsniveau dat adequaat en comfortabel is, vergelijkbaar met de werk- en vergaderruimten bij de ministeries waar de bewindspersonen gebruik van maken. Indien de Koning aanvullende wensen heeft die dit kwaliteitsniveau overstijgen, zal de Koning de kosten zelf dragen (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22, p. 4).
Op 13 november 2017 heeft de Staatssecretaris van BZK in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat er meerkosten van € 4,1 miljoen, waarvan € 1,1 miljoen als gevolg van prijsindexatie en € 3 miljoen als gevolg van meerkosten door tegenvallers tijdens het project te verwachten zijn. Hiermee is de begroting voor de renovatie bijgesteld naar 63,1 miljoen euro. In de jaarverslagen van het Ministerie van BZK en de Koning is opgenomen dat de kosten van de renovatie binnen de financiële kaders zijn gebleven (Kamerstuk 35 470 I, nr. 1). Tot slot is de renovatie van Huis ten Bosch in de Tweede Kamer aan de orde geweest bij de behandeling van de begrotingen van de Koning en van Algemene Zaken op 19 december 2017.
In mijn brief van 14 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 I, nr. 5) ben ik ingegaan op de historische context van de inrichting van de door de Staat ter beschikking gestelde paleizen. Het eigenaarsonderhoud van het meubilair van de Staat in de wettelijk ter beschikking gestelde paleizen wordt bekostigd uit de begroting van BZK uit de middelen van het Rijksvastgoedbedrijf (art. 9.1). Het gebruikersonderhoud van het meubilair van de Staat in de ter beschikking gestelde paleizen wordt nu, overeenkomstig art. 3 van de Wet financieel statuut Koninklijk Huis, bekostigd uit artikel 2 van begrotingshoofdstuk I. Hiernaast heeft de Koning zelf bijgedragen aan de inrichting van de privévertrekken in paleis Huis ten Bosch. Hierop kan ik, gelet op artikel 41 Grondwet en om redenen van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet nader ingaan.
Deelt u de mening dat schimmigheid over deze vergoedingen niet nodig en ook onnodig schadelijk is voor het aanzien van ons Koninklijk huis?
Nee, er is geen sprake van schimmigheid.
Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke schimmigheid in de toekomst te voorkomen?
Geen, er is geen sprake van schimmigheid.
Bent u bereid de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over te nemen om elke 5 jaar de zogenoemde B-component van de Koning te evalueren en zo transparantie te betrachten en schade te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De B-component (niet-declarabele component) is een onderdeel van de grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis op artikel 1 van de begroting van de Koning. De B-component wordt gewijzigd door de wettelijke indexatie. De tussen 1973 en 2008 bestaande A-component en B-component kregen door de diverse feitelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld bepaalde kostensoorten bij de declarabele uitgaven verdwenen (telefonie) en nieuwe ontstonden (ICT), het karakter van een «lump sum». Bij de aanpassing van de WFSKH in 2008 is dit expliciet gemaakt door het samenvoegen van de «oude» A-component en B-component tot de huidige B-component voor niet-declarabele uitgaven voor personeel en materieel. Deze aanpassing maakt het mogelijk dat er voldoende ruimte is voor het opvangen van nieuwe ontwikkelingen.
Hierbij is verder artikel 41 van de Grondwet van belang. Dit artikel waarborgt de ruimte die de Koning heeft voor de inrichting van zijn Huis, met inachtneming van het openbaar belang. De Minister-President draagt hiervoor de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarnaast is er binnen het Ministerie van Algemene Zaken een interne administratieve organisatie en control framework voor de begroting van de Koning ingericht. In dit framework is vastgelegd hoe de controle op de uitgaven van de begroting van de Koning is ingericht. In dit framework zijn verschillende rollen belegd in de controle achtereenvolgens voor de interne controle bij de thesaurier van de Koning en de externe accountant van de Dienst van het Koninklijk Huis en voor de externe controle bij de directie Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Algemene Zaken, de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer. In dit framework is ook de «brengplicht» vastgelegd van de thesaurier. De externe accountant van de Dienst van het Koninklijk Huis controleert jaarlijks of de verhouding tussen de B-component en de functioneel declarabele kosten in acht is genomen. Uit de review hierop van de Algemene Rekenkamer is gebleken dat deze verhouding in acht is genomen.
Het bericht ‘Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Kamer niet eerder over deze details is geïnformeerd?
De subsidie is opgenomen op de begroting van LNV, die jaarlijks door de Tweede Kamer wordt behandeld. De Kamer is hier ook over geïnformeerd bij brief in reactie op de motie Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 133) en bij de begrotingsbehandelingen van Begrotingshoofdstuk I en Algemene Zaken op 19 december 2017, 10 oktober 2018 en op 16 oktober 2019.
Kunt u bevestigen dat de Koning wordt vrijgesteld van bepaalde subsidievoorwaarden – zoals gemeld in de berichtgeving –, die voor anderen wel gelden?
De subsidie zoals deze aan het Kroondomein wordt verleend, is specifiek. Om dezelfde vergoedingen te hanteren is ervoor gekozen om de Subsidieverordening Natuur en Landschap 2016 Gelderland zo veel mogelijk naar analogie toe te passen. In vergelijking met deze SVNL 2016 Gelderland, is er voor gekozen om de maximale oppervlakte van 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet van toepassing te verklaren op deze subsidie.
Bent u bereid alsnog opheldering te verschaffen aan de Kamer over de precieze afspraken rondom de subsidies voor het Kroondomein alsmede de redenen voor de afwijkingen van de «model-voorwaarden»?
De precieze afspraken kunt u vinden in de meegestuurde subsidiebeschikking2. Voor een uitgebreidere motivatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 4 van de Kamervragen gesteld door het lid Wassenberg, die eerder in deze brief beantwoord zijn.
Bent u bereid de subsidiebeschikking met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb de subsidiebeschikking als bijlage bij deze brief opgenomen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van onder andere emeritus-hoogleraar notarieel recht Martin Jan van Mourik dat deze afwijkingen c.q. constructie onvoldoende juridische basis heeft en zorgt voor ongelijke behandeling?
De subsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt. Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen die gesteld zijn door het lid Wassenberg.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden over het verloop van de juridische procedure die door Stichting De Faunabescherming is gestart om de subsidiebeschikking aan te vechten?2
Ja. Over de uitkomst hiervan zal ik u informeren.
Kunt u herbevestigen dat een eventuele verlenging dan wel nieuwe verlening van subsidie voor het onderhoud en beheer van Het Loo eerst aan de Kamer voorgelegd wordt, zodat deze in de gelegenheid wordt gesteld zich over de voorwaarden uit te spreken alvorens deze opnieuw worden vastgesteld?
De huidige subsidie loopt door tot en met 31 december 2021. Mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, dan zal ik de Kamer voorafgaande aan de eventuele toekenning van een nieuwe subsidie informeren.
De maatregelen om handelsstromen op gang te houden. |
|
Bart Snels (GL), Eppo Bruins (CU), Joost Sneller (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven welke rol de Rijkscommissie voor export-, import-, en investeringsgaranties heeft gespeeld bij het samenstellen van het pakket aan maatregelen?1
De Rijkscommissie voor export-, import-, en investeringsgaranties (Rijkscommissie) heeft onder meer als taak om als klankbord te fungeren op het terrein van (inter)nationale vraagstukken en mogelijke oplossingen daarvoor op het gebied van de exportkredietverzekering (ekv) als bedoeld in artikel 3 lid 2 van «de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën». Om deze reden heb ik namens het kabinet bij de Rijkscommissie getoetst of er knelpunten zijn t.g.v. covid-19 voor de export en in hoeverre de door het kabinet voorgestelde verruimende maatregelen eraan bijdragen om de negatieve economische gevolgen van covid-19 op export te mitigeren.
Hoeveel leden kent de Rijkscommissie voor export-, import-, en investeringsgaranties op dit moment? Hoe zijn deze leden onderverdeeld in de vier subcategorieën artikel 4 lid 3 van de Regeling Rijkscommissie voor export?2
De Rijkscommissie kent op dit moment 23 leden en een voorzitter. Van de 23 leden zijn 16 leden deskundigen die een functie bekleden op het gebied van industrie, landbouw, handel, dienstverleningsbedrijven, bank- en verzekeringswezen; 2 leden die het georganiseerde bedrijfsleven vertegenwoordigen; 1 lid is een vertegenwoordiger van toegelaten kredietverzekeringsmaatschappijen; en 4 leden zijn vertegenwoordigers van de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken.
Hoe gaan deze maatregelen helpen om te zorgen voor betere coronabestrijding in Nederland en internationaal, bijvoorbeeld kijkend naar de bevordering van handel in gezondheidsmiddelen?
Ik heb namens het kabinet aan ADSB gevraagd een speciale fast track in te richten voor ekv-aanvragen die spoed hebben in verband met covid-19. Via deze fast track heeft ADSB een aantal ekv-aanvragen in behandeling genomen voor transacties op het gebied van de export van medische apparatuur die een bijdrage kunnen leveren aan betere coronabestrijding in het buitenland.
Hoe wordt gewaarborgd dat de nieuwe verruimde maatregelen geen inbreuk maken op de private commerciële markt voor exportkredietverzekeringen (ekv)? Zijn hierover afspraken gemaakt met commerciële exportkredietverzekeraars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken?
Het uitgangspunt is dat de ekv additioneel is aan de private verzekeringsmarkt. Dat geldt ook voor het pakket verruimende maatregelen. Bij het uitbreken van covid-19 bleek de markt voor kortlopende exportkredieten, die normaal goed op de private markt te verzekeren zijn, snel op te drogen. De Europese Commissie heeft na signalen daarover van de Export Credits Group een publieke consultatie gehouden, waarbij ook de private verzekeraars inbreng hebben geleverd. Omdat hieruit bleek dat de capaciteit op deze private markt inderdaad snel afnam, heeft de Europese Commissie besloten publieke verzekeraars o.a. tijdelijk de mogelijkheid te geven kortlopende exportkredietverzekeringen naar hoge inkomenslanden te verstrekken.3
Bent u bekend met de gezamenlijke verklaring van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) over schulden van International Development Association (IDA)-landen?3
Daar is het kabinet bekend mee. Deze verklaring heeft concreet geleid tot het Debt Service Suspension Initiative(DSSI) van de G20 en de Club van Parijs. Nederland heeft, in het kader van de Club van Parijs, meegewerkt aan de nadere vormgeving en implementatie van dit initiatief.
Hoe ziet u het verruimen van het landenbeleid en landenplafonds van de exportkredietverzekering in het licht van de oproep van de Wereldbank om schuldenverlichtende maatregelen te nemen richting ontwikkelingslanden? Hoe gaat u voorkomen dat de genomen maatregelen ten aanzien van de ekv zullen leiden tot hogere risico’s en meer schulden voor ontwikkelingslanden? Wat is de rol van de afspraken rond duurzaam leenbeleid die in het kader van de OESO Export Credit Group zijn gemaakt?
Bij de afgifte van een ekv t.b.v. een publieke crediteur wordt altijd rekening gehouden met de capaciteit van het desbetreffende land om de schuldenlast te dragen. Dit geldt ook nu het kabinet meer maatwerk toepast met betrekking tot het landenbeleid van de ekv in het kader van de coronacrisis. Zo blijft Nederland bijvoorbeeld zoals is afgesproken binnen de OESO Export Credit Group voor landen met schuldenproblematiek de Sustainable Lending Guidelines and Principles toepassen.
Op welke wijze geeft het pakket aan maatregelen invulling aan de gezamenlijke verklaring van de Europese Raad van 26 maart j.l. waarin de groene transitie expliciet wordt genoemd in de context van een exitstrategie uit de coronacrisis?4 Deelt u de mening dat het pakket aan maatregelen inzake de ekv een kans is om projecten die bijdragen aan duurzame overheidsdoelstellingen, zoals het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's) en de doelen van het Klimaatakkoord, te promoten? Zo nee, waarom niet?
In deze onzekere tijd is de ekv van cruciaal belang om de export en de economie te ondersteunen. Het pakket aan verruimende maatregelen inzake de ekv komt alle transacties ten goede die passen binnen het ekv beleid en die anders niet tot stand hadden kunnen komen. Hiervan profiteren dus ook groene transacties (zie ook mijn antwoord op vraag6. Hoewel de ekv niet is gericht op het realiseren van de SDG’s in de ontvangende landen, maar op het stimuleren van Nederlandse export en werkgelegenheid, kan het een bijdrage leveren aan de SDG’s. Het kabinet zal in onder andere de ekv-monitor 2019 rapporteren over hoe de ekv een bijdrage levert aan de SDG’s.
Bent u bekend met de oproep van de secretaris-generaal van de VN, António Guterres5, om de link te leggen tussen coronasteun voor bedrijven met voorwaarden voor duurzame ontwikkeling en creatie van groene banen?
Ja, daar is het kabinet bekend mee.
Welke maatregelen neemt u om te bevorderen dat de verruimingsmaatregelen van de ekv aansluiten op de ambities en behoeften van mkb-bedrijven en start-ups en andere innovatieve initiatieven vanuit het bedrijfsleven?
Het kabinet is mede doordat veel mkb-bedrijven afhankelijk zijn van leverancierskredieten overgegaan tot het herverzekeren van dergelijke kredieten. Daarnaast heb ik namens het kabinet voorafgaand aan het nemen van de verruimende maatregelen op gebied van de ekv bij de Rijkscommissie, waarin het mkb door verschillende leden vertegenwoordigd wordt, o.a. getoetst in hoeverre de door het kabinet voorgestelde verruimende maatregelen eraan bijdragen om de negatieve economische gevolgen van covid-19 op export te mitigeren.
Deelt u, in lijn met de oproep van de VN, de mening dat het aanpakken van de coronacrisis en de klimaatcrisis hand in hand moeten gaan?
Het kabinet neemt maatregelen tegen de coronacrisis om primair de economie en de werkgelegenheid te herstellen en in het licht daarvan ook zoveel als mogelijk een positieve impact te maken op het klimaat.
Bent u bekend met de oproep van de executive director, Dr. Birol, van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) om de stimuleringspakketten vanuit de overheid vooral aan te wenden voor een duurzamere toekomst?6 Hoe geeft u gehoor aan deze oproep?
Ja, daar is het kabinet bekend mee. Op Europees niveau steunt het kabinet de inzet van de Europese Commissie om herstelmaatregelen te richten op het realiseren van de Green Deal. Op mondiale schaal zullen de multilaterale banken een belangrijke rol spelen in de respons op en het herstel na de coronacrisis.
Nederland vraagt aandacht voor bestaande klimaatdoelen bij de totstandkoming van de economische herstelmaatregelen van multilaterale banken. Juist in deze tijd is het van belang dat multilaterale banken hun bestaande toezeggingen op het gebied van klimaat blijven naleven en klimaat blijven agenderen.
Bij de bespreking van de eerste herstelfinanciering door de Wereldbankgroep en de regionale ontwikkelingsbanken, heeft Nederland om een strategisch raamwerk gevraagd voor koolstofarm, inclusief en weerbaar herstel, dat de wereld in staat stelt «to build back better».
Deelt u, in lijn met de oproep van de IEA, de mening dat stimulering vooral nodig is voor schone energieprojecten in plaats van die gerelateerd aan fossiele energie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt het grote belang van de transitie van fossiele naar duurzame energie voor het behalen van de klimaatdoelen en het helpen bouwen aan duurzame, weerbare economieën wereldwijd.
Het kabinet vraagt bij mondiale herstelpakketten dan ook prioriteit voor investeringen in decarbonisatie van de economie, klimaatmitigatie en adaptatie, circulaire economie, het scheppen van groene banen, en universele toegang tot duurzame energie, water en voedselzekerheid, langs de lijnen van de SDG-agenda.
Het IEA is een belangrijke internationale kennispartner van Nederland op het gebied van energiebeleid. Het kabinet acht de analyses en adviezen van het IEA met betrekking tot stimulering van de energietransitie in de context van herstelmaatregelen waardevol. Het kabinet ziet met interesse uit naar het aangekondigde IEA special report over duurzaam herstel.
Welke rol spelen ekv bij het bevorderen van de transitie naar duurzame energiebronnen?
Voor producenten van kapitaalgoederen en de aannemerij is ekv-dekking van cruciaal belang. Zonder ekv-dekking komen de onderliggende contracten veelal niet tot stand. Om het aantal groene transacties in de ekv-portefeuille te stimuleren heeft het kabinet het afgelopen jaar een aantal aanpassingen doorgevoerd in het ekv-instrumentarium.9 Zo wordt er o.a. een ruimer Nederlands content beleid gehanteerd voor evident groene projectfinanciering. Dit betekent dat we een groter deel van de transactie kunnen verzekeren, waardoor sponsoren en opdrachtgevers een extra prikkel hebben om Nederlandse bedrijven te contracteren. Verder verleent het kabinet 95 procent dekking op groene projectfinancieringen in plaats van de 80 procent dekking voor reguliere projectfinancieringen. Deze maatregelen hebben betrekking op hernieuwbare energieprojecten, zoals de bouw van windmolenparken op zee. Op die manier maken we het aantrekkelijker voor Nederlandse bedrijven om te opereren in de duurzame energiemarkt en komen ook projecten die leiden tot duurzame energiebronnen tot stand.
Welke gevolgen hebben de lage grondstofprijzen voor fossiele brandstoffen voor de krachtens de ekv verzekerde risico’s? Hoe worden de risico’s voor de Staat in dit licht beperkt?
Het is momenteel niet de verwachting dat de lage olieprijs directe gevolgen heeft voor de ekv-portefeuille. Transacties die financieel in enige vorm zijn gelinkt aan de olieprijs kennen veelal een lange kredietduur. Dit biedt ruimte om bijvoorbeeld eventuele betalingsachterstanden van debiteuren in te halen. Desalniettemin, bij de financiële analyse van een transactie wordt beoordeeld of een debiteur de transactie kan dragen; daarbij wordt ook rekening gehouden met de eventuele afhankelijkheid van olie- en gasprijzen.
Klopt het dat de verruimde mogelijkheden in gelijke mate voor alle projecten en sectoren gelden? Zo ja, waarom sluit u fossielgerelateerde projecten niet (ten dele) uit van deze verruiming? Bent u bereid alsnog met voorstellen te komen om fossiele energiegerelateerde projecten (ten dele) uit te sluiten van de verruimde steunmaatregelen?
De verruimde maatregelen zijn tijdelijk van aard en hebben als doel om de export van het Nederlandse bedrijfsleven extra te steunen en daarmee een positieve bijdrage te leveren aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid in deze moeilijke tijd. Deze staan, net als het bredere ekv-instrumentarium, open voor alle sectoren van de economie om de economie als geheel zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen. Zoals aangegeven bij vraag 13 zijn er daarnaast dit jaar een aantal aanpassingen doorgevoerd in het ekv-instrumentarium om groene projecten extra te ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat het Franse parlement op 28 december een wet heeft aangenomen waardoor de Franse regering voor 30 september 2020 scenario’s uitgewerkt dient te hebben aangaande de volledige stopzetting van steun voor fossielgerelateerde projecten door middel van ekv?7 Wat is uw appreciatie van deze beweging in Frankrijk?
Ja, daar is het kabinet bekend mee. Dit toont aan dat de discussie omtrent ekv-steun aan transacties gerelateerd aan de fossiele energie in meer landen begint te leven, hetgeen ons helpt bij het agenderen van dit onderwerp in Europees en mondiaal verband. Het kabinet is actief om met gelijkgezinde landen, waaronder Frankrijk, verduurzaming en vergroening van de ekv in internationale gremia onder de aandacht te brengen.
Deelt u de mening dat een dergelijk rapport een meerwaarde kan hebben bij de verduurzaming van ekv? Zo ja, bent u bereid scenario’s uit te werken voor een volledige stopzetting van steun voor fossielgerelateerde projecten door middel van ekv en daarmee inzicht te verschaffen in de positieve en negatieve gevolgen voor de Nederlandse economie en het klimaat?
Het kabinet zal het Franse rapport dat zich concentreert op scenario’s voor volledige stopzetting van dekkingsmogelijkheden vanuit de ekv voor fossiel-gerelateerde projecten met belangstelling bestuderen. Het Franse rapport zal mogelijk inzichten opleveren die kunnen bijdragen aan de internationale beleidsontwikkeling op het terrein van verduurzaming van de ekv. Het kabinet wacht de uitkomsten van het Franse onderzoek af.
Ondertussen heeft Nederland in internationaal verband een voortrekkersrol bij de ontwikkeling van een methodiek om de milieuaspecten van de ekv-portefeuille te kunnen meten. Binnen de wereld van internationale kredietverzekeraars bestaat veel belangstelling voor de Nederlandse bevindingen.
De uitkomsten van de Franse studie en de Nederlandse methodiek leveren input op voor internationale beleidsontwikkeling voor ekv waarbij milieu werkgelegenheids- en level playing field aspecten in samenhang dienen te worden beschouwd.
Deelt u de mening dat het wenselijk is een CO2-reductieplan op te stellen met als doel de geleidelijke doch volledige uitfasering van steun voor fossielgerelateerde projecten, inclusief tussendoelstellingen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 15 staat de ekv open voor alle sectoren van de economie. Wel neemt het kabinet maatregelen om verdere vergroening van de ekv-portefeuille te stimuleren (zie antwoord op vraag11, wat zal bijdragen aan CO2-reductie.
Bent u bereid bij het opstellen van deze scenario’s en bijbehorende CO2-reductieplannen samen te werken met andere EU- en/of OESO-lidstaten, zoals Frankrijk die deze beweging ook hebben ingezet? Zo ja, welke concrete stappen ziet u om deze samenwerking vorm te geven? En welke kansen ziet u om hierin een voortrekkersrol te vervullen?
Nederland acht vergroening van de ekv erg belangrijk en neemt internationaal met Frankrijk een voortrekkersrol in deze discussie in. Zie ook mijn antwoord op vraag 17.
Nieuwe onthullingen in de zaak van Julio Poch |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Joost Sneller (D66), Kathalijne Buitenweg (GL), Michiel van Nispen (SP), Gidi Markuszower (PVV), Attje Kuiken (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van VPRO Bureau Buitenland met nieuwe onthullingen in de zaak Poch?1
Ja.
Waarom is altijd ontkend dat het Koninklijk Huis op de hoogte was (gebracht) van deze zaak? Waarom en wanneer precies is destijds het Koninklijk Huis geïnformeerd over deze zaak? Met welk doel is dit gebeurd? Indien u het antwoord hierop niet weet, wordt dit onderzocht? Zo niet, waarom niet?
In de uitzending van VPRO Bureau Buitenland van 7 mei 2020 heeft VPRO Bureau Buitenland gemeld dat de toenmalig politie-liaison in Venezuela in 2008 zou hebben opgeschreven dat de Nederlandse ambassadeur in Argentinië in een onderhoud zou hebben opgemerkt «dat het koningshuis er toch vrij makkelijk in steekt». Uit de door VPRO Bureau Buitenland genoemde bron werd vervolgens door de media afgeleid dat het Koninklijk Huis al «in een zeer vroeg stadium« zou zijn geïnformeerd over het lopende onderzoek. Met het artikel in Vrij Nederland dat in oktober 2007 was verschenen was de casus van een verdachte Argentijnse piloot echter al in de publiciteit geweest.
In de opdracht aan de Commissie Dossier J.A. Poch heb ik naast een aantal meer afgebakende vragen de commissie expliciet de vrijheid gegeven om relevante feiten te signaleren in het licht van de onderzoeksvragen die bij kunnen dragen aan de waarheidsvinding. Daaronder kan evenzeer bovengenoemd onderwerp vallen.
De Commissie heeft mijn Directeur-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving op 12 juni 2020 een brief gestuurd over de voortgang van het onderzoek en over de termijn waarbinnen de Commissie haar onderzoek denkt af te ronden. Deze brief treft u aan in de bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen2.
Waarom heeft u niet eerder aan de Kamer gemeld dat toenmalig Minister van Justitie Hirsch Ballin zich al in 2008 persoonlijk heeft bemoeid met, en aangedrongen op strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch en overleg met Argentinië hierover?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, doet de Commissie Dossier J.A. Poch onderzoek naar deze zaak. Naast een aantal meer afgebakende vragen heb ik de Commissie expliciet de vrijheid gegeven om relevante feiten te signaleren in het licht van de onderzoeksvragen die bij kunnen dragen aan de waarheidsvinding. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van de Commissie.
Sinds wanneer wist u van het bestaan van dit reisverslag? Sinds wanneer kende u de inhoud of de strekking daarvan?
In de beantwoording d.d. 30 april 20203 van Kamervraag 4 van het Lid Sjoerdsma (D66) heb ik gemeld dat de politie aanvullende documenten had gevonden. Dit heeft de politie in maart van dit jaar aan mijn ambtenaren gemeld. Een van deze documenten betreft het «Journaal van een politieliaison die in januari/februari 2008 voor de eerste dienstreis naar Argentinië is afgereisd». Dit is het document dat ook in de uitzending van VPRO Bureau Buitenland is besproken.
Het journaal is door de politie ter beschikking gesteld aan de Commissie, zoals dat gebeurt met alle documenten die in dit kader worden aangetroffen. Het is nu aan de Commissie om onderzoek te doen. Als gezegd wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Dit betreft overigens een ander document dan het reisverslag waar uw Kamer om heeft verzocht en waarover ik tot op heden niet meer informatie heb dan dat dit document vernietigd zou zijn. Hierover heb ik uw Kamer eerder bericht.4
Waarom heeft u dit reisverslag niet eerder aan de Kamer gestuurd, ondanks herhaaldelijk verzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit document, op grond van artikel 68 van de Grondwet, alsnog zo snel mogelijk aan de Kamer te sturen, alsmede de ministeriële nota uit 2009 die u wel aan de onderzoekscommissie Machielse, maar niet aan de Kamer wilde verstrekken, zoals de vaste commissie voor Justitie u vorige week nog indringend verzocht?2 Waarom weigerde u dit tot nu toe?
De gevraagde nota uit 2009 heb ik bij mijn brief van 3 juni 2020 vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer gestuurd. Zoals ik ook in deze brief heb aangegeven, heb ik de gevraagde nota bij wijze van uitzondering vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Ik hecht eraan dat er duidelijkheid bestaat over de feiten. Daarom doet de Commissie Dossier J.A. Poch op mijn verzoek, sinds 1 maart 2019, onder leiding van de heer Machielse, onderzoek. Dit onderzoek dient grondig en zorgvuldig te gebeuren. Dit vereist dat de Commissie haar onderzoek in onafhankelijkheid kan uitvoeren. Deze onafhankelijkheid moet boven elke twijfel verheven zijn.
Zoals ik ook in mijn brief van 3 juni 20206 aan uw Kamer heb gemeld, heeft de Commissie mijn ambtenaren recent per brief uitdrukkelijk laten weten dat het onderzoek kan worden gehinderd indien voor oplevering van het rapport afzonderlijke documenten middels verstrekking door mij of anderszins in de openbaarheid komen. Dit kan ertoe leiden dat personen die de Commissie in het kader van haar onderzoek nog wil horen, beïnvloed of vooringenomen worden.
Ik deel de zorg van de Commissie. Tegelijkertijd zie en begrijp ik de vragen vanuit uw Kamer om bepaalde documenten te ontvangen. Gezien het belang van de waarheidsvinding ben ik echter terughoudend met het verstrekken van separate documenten tijdens het lopende onderzoek. Genoemde brief van de Commissie heb ik in de bijlage van mijn brief van 3 juni 2020 aan uw Kamer gestuurd.
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, treft u de brief van 12 juni 2020 over de voortgang van het onderzoek en over de termijn waarbinnen de Commissie haar onderzoek denkt af te ronden, aan in de bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Zoals toegezegd in mijn brief van 3 juli 20197 zal ik uw Kamer informeren over de bevindingen van de Commissie.
Welke juridische basis kent uw weigering om informatieverzoeken op basis van artikel 68 van de Grondwet te verstrekken, vanwege een lopend onderzoek zonder einddatum?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom bent u van mening dat een onderzoek zonder einddatum een basis zou kunnen zijn om een verzoek op basis van artikel 68 van de Grondwet te weigeren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de informatiepositie van de Tweede Kamer ernstig belemmerd wordt als informatie achtergehouden kan worden door een onderzoek zonder einddatum in te stellen, en daarmee elke grondwettelijk verzoek tot informatie geblokkeerd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid zo snel mogelijk alle gevraagde documenten naar de Kamer te sturen?»
Zie antwoord vraag 6.
Welke juridische basis gebruikt u om bepaalde documenten die naar boven komen in het onderzoek wel naar de Kamer te sturen en andere juist niet? Welk beoordelingscriterium ligt daarachter? Kunt u per verzocht document in de zaak Poch aangeven welke afweging voor het wel of niet zenden daaraan vooraf ging en op welke basis u dit besloten hebt?
Zie antwoord vraag 6.