Stankoverlast door een kunstmestbedrijf in Amsterdam |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Last van stank in Amsterdam: «Dit kan niet goed zijn»»1 en «Raad wil onderzoek: welke «troep» stoot kunstmestbedrijf ICL Fertilizers in Amsterdamse haven uit?»2
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Bouw 9600 woningen in Noord van de baan: Amsterdam reageert woedend op besluit Rijk en provincie»3?
Ja.
In welke mate bent u betrokken bij dit dossier? Deelt u de mening dat de signalen uit de omgeving van ICL Fertilizers zorgwekkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet direct betrokken bij deze dossiers. Deze worden behandeld door het bevoegd gezag, en dat is in dit geval de Provincie Noord-Holland. Dit gebeurt in nauw overleg met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, de Gemeente Amsterdam en de GGD Amsterdam. Ik vind dat zorgen van omwonenden van industrie over de effecten van vervuiling en (geur-) hinder van industrie voor hun gezondheid serieus moeten worden genomen. Gezondheidsschade door emissies van de industrie moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk om zich te houden aan normen. Een bedrijf als ICL Fertilizers heeft ook de verantwoordelijkheid om alles te doen om uitstoot en overlast tot een minimum te beperken, wil het met draagvlak blijven opereren in een dichtbevolkte omgeving. Het bevoegd gezag ziet hierop toe door middel van vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Speelt deze problematiek ook bij de andere kunstmestfabrieken in Nederland en maakt u hier proactief beleid op om de omgeving beter te beschermen?
Ik heb geen signalen dat vergelijkbare problemen ook spelen bij andere kunstmestfabrieken in Nederland. Kunstmestfabrieken moeten voldoen aan wettelijke normen, waaronder de normen voor emissies naar de lucht. Deze liggen vast in Europese en nationale wet- en regelgeving. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving hierop. Bij de productie van kunstmest kan geurhinder optreden. Voor geur geldt dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk is voor het wettelijk kader, maar de afweging vindt lokaal plaats. Het is aan de bevoegde gezagen om te zorgen voor een aanvaardbaar hinderniveau voor omwonenden. Met maatwerkvoorschriften in de vergunning kan het bevoegd gezag ook aanvullende eisen stellen aan het beperken van geuremissies door een installatie.
Bent u bekend met de nieuwe strategieën in de U&H Nota en de Startnotitie Gezonde Leefomgeving van de Provincie Noord-Holland?4 Bent u voornemens om deze ambities van de provincie die gericht zijn op het verbeteren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) en de reductie van de negatieve gezondheidseffecten voor omwonenden van industriële gebieden te ondersteunen?
Ja, ik ben bekend met de genoemde documenten. Ik ondersteun van harte de ambities van de provincie Noord-Holland die gericht zijn op de reductie van de negatieve gezondheidseffecten voor bewoners van industriële gebieden. Ook ben ik blij met het verbeteren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Ik vind het een goede zaak dat de provincie met deze startnotitie gezondheid een bepalende plek geeft in afwegingen over de (fysieke) leefomgeving. Het is daarmee niet meer vanzelfsprekend om beschikbare milieuruimte automatisch op te vullen, maar logischer om de kwaliteit van de leefomgeving verder te verbeteren.
Als het gaat om de versterking van het VTH-stelsel ga ik ervan uit dat de provincie Noord-Holland krachtig aan de slag gaat met de producten die door het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) zijn opgeleverd. Deze producten zijn een resultaat van een intensieve samenwerking tussen alle partijen in het VTH-stelsel. Het gaat dan bijvoorbeeld om de robuustheidscriteria voor de omgevingsdiensten, een nieuwe set kwaliteitscriteria, een modelmandaat, een financieringssystematiek en een kennisinfrastructuur. Nu het interbestuurlijk programma op 30 september 2024 is afgerond, is het aan partijen om met elkaar deze producten te implementeren en te borgen.
Wat vindt u ervan dat er op dit moment een norm uit 2003 voor geur wordt gebruikt, omdat de Nederlandse Voornorm (NVN) Geurkwaliteit van 2019 is ingetrokken wegens onbetrouwbaarheid? Wanneer gaat u zorgen voor een actuele en betrouwbare methode om industriële geuren te reguleren en omwonenden beter te beschermen?5
Het bericht waarop deze vraag is gebaseerd, is niet helemaal juist. Er is op dit moment wel een norm om geurconcentratie te meten. Er is op dit moment alleen geen standaardmethode («meetnorm») om de hedonische waarde van geur, oftewel de manier waarop de geur wordt beleefd, te meten. Die waarde kan gebruikt worden in combinatie met de geurconcentratie om te bepalen wat het aanvaardbaar hinderniveau is.
Het geurbeleid van veel provincies is opgesteld op basis van deze hedonische weging. De norm die hiervoor werd gebruikt is ingetrokken omdat uit onderzoek blijkt dat deze onvoldoende betrouwbaar is. Door het intrekken van de geurnorm voor deze hedonische waarde, moet het bevoegd gezag nu zelf per geval een weegfactor bepalen.
Op dit moment wordt er op initiatief van omgevingsdiensten door diverse partijen samengewerkt aan een nationaal beoordelingskader geur. Het idee is om per industriële of agrarische activiteit die geur veroorzaakt een hedonische weegfactor vast te stellen. Dit kader kunnen bevoegde gezagen gebruiken bij het maken van hun beleid. Dan hoeft niet elk bevoegd zelf een hedonische weegfactor per activiteit te bepalen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat levert een (financiële) bijdrage aan dit initiatief.
Bent u zich bewust van de beperkingen van EU-regelgeving en het feit dat omwonenden van industriële gebieden worden blootgesteld aan stoffen zonder normen, die ook niet in het elektronisch Milieujaarverslag (e-JMV) geregistreerd worden? Wat gaat u hieraan doen?
Ik ben mij ervan bewust dat er (nog) geen alomvattende EU-regelgeving op het gebied van emissies is. Daarom is er nog steeds ook nationale regelgeving nodig op dit gebied. Wel hebben we binnen de EU de Europese Strategie voor Duurzame Chemicaliën en de Zero Pollution Ambition (met Actieplan). Deze vormen mede de basis voor het Impulsprogramma Chemische Stoffen (2023–2026). Het doel van dat programma is om knelpunten in het beleid en de uitvoering ervan voor gevaarlijke chemische stoffen aan te pakken. Hiermee wordt het werken aan een gezonde, schone leefomgeving verder versterkt.
Primair is het de verantwoordelijkheid van een bedrijf om de eigen emissies te beperken door onder meer passende preventieve maatregelen. Daar waar nodig kan het bevoegde gezag voorschriften opnemen in de vergunning van een inrichting, zoals het opleggen van normen of een rapportageplicht. Binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt daarbij ook gewerkt aan de noodzakelijke versterking van de uitvoering en aan het oplossen van kennishiaten.
Weet u dat de EU-Richtlijn Industriële Emissies (RIE) voor «beste beschikbare technieken» verwijst naar een BBT-lijst uit 2007? Wanneer wordt deze geactualiseerd? Dringt u daar actief op aan?
De vergunningverlening voor het genoemde bedrijf wordt uitgevoerd op basis van de Best Available Techniques Reference Document (BREF) voor «Large Volume Inorganic Chemicals – Ammonia, Acids and Fertilisers» (LVIC-AAF). Het klopt dat dit Europees afgestemde document dateert uit 2007. De EU streeft ernaar om elk BREF-document binnen 8 jaar te herzien. Nederland deelt dit streven en spreekt de Commissie hierop aan. Dit staat ook in de onlangs herziene Richtlijn Industriële Emissies (RIE). Daarnaast staat in de herziene RIE dat het herzieningsproces van de BREF niet langer mag duren dan vier jaar.
In 2022 is de EU gestart met het herzien van de BREF «Large Volume Inorganic Chemicals». Met deze herziening wordt ook de BREF LVIC-AAF, waar de productie van kunstmest onder valt, vervangen. Er zijn nog geen conceptdocumenten beschikbaar, wel is Nederland actief betrokken bij de totstandkoming van dit te actualiseren document. Informatie over de voortgang is te vinden op de website van EUBRITE6.
Overigens kan het bevoegd gezag indien nodig ook zelf vaststellen wat de BBT is. Op grond van het Schone Lucht Akkoord en beleid van de provincie kan ook strenger vergund worden dan de BBT die is vastgelegd in de BREF’s. Dit is echter complex en legt een groot beslag op tijd en capaciteit. Per casus moet dan een proportionele afweging gemaakt worden tussen de te behalen milieu en gezondheidswinst enerzijds, en de technische en financiële haalbaarheid van maatregelen anderzijds. Regelmatige en snelle herziening van BREF’s heeft daarom de voorkeur.
Wanneer verwacht u meer duidelijkheid over de daadwerkelijke gezondheidsschade in de omgeving van ICL Fertilizers? Heeft u contact met de gemeente Amsterdam en de provincie Noord-Holland hierover? Hoeveel gezondheidsschade bij omwonenden vindt u acceptabel, als het gaat om bedrijven zoals ICL Fertilizers in het westelijk Havengebied?
De daadwerkelijke gezondheidsschade van een enkel bedrijf in een geïndustrialiseerde en dichtbevolkte omgeving is moeilijk te bepalen. Er zijn immers vele bronnen van vervuiling en vormen van overlast in een dergelijk gebied. Dat geldt zeker ook rond het IJ in Amsterdam. Het is vooral zaak dat het bedrijf wat betreft uitstoot en overlast voldoet aan de geldende normen en in het bezit is van een actuele vergunning.
Uit contact met de Provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en de GGD Amsterdam blijkt dat er hard aan gewerkt wordt om hierop te handhaven. Er is een last onder dwangsom opgelegd in mei 2024 vanwege overschrijdingen van de emissienormen voor zoutzuur. Naar aanleiding daarvan worden op dit moment extra metingen gedaan, boven op de metingen die het bedrijf verplicht zelf moet laten uitvoeren. Ook wordt op dit moment gewerkt aan een actualisatie van de vergunning. De betrokken overheidsorganisaties coördineren het contact met omwonenden en willen ook graag duidelijkheid bieden over de processtappen die worden doorlopen.
Gezondheidsschade door emissies van de industrie moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Normen helpen hierbij, maar een bedrijf als ICL Fertilizers heeft ook zelf een verantwoordelijkheid om alles te doen om uitstoot en overlast tot een minimum te beperken, wil het met draagvlak blijven opereren in een dichtbevolkte omgeving.
Bent u zich bewust van de mentale stress, het verhoogde risico op ziekten, hogere ziektekosten, verminderde arbeidsproductiviteit en de beperking van woongenot door luchtvervuiling in het algemeen? Hoe gaat u deze impact structureel meenemen in beleid?
De negatieve effecten van luchtkwaliteit op de gezondheid en het algemeen welbevinden van mensen is bekend. Ik zet mij samen met bevoegde gezagen daarom volop in om luchtvervuiling en hinder terug te dringen, bijvoorbeeld door middel van het uitvoeren van het Schone Lucht Akkoord met als doel 50% gezondheidswinst in 2030. Samen met de implementatie van EU-regelgeving zoals de EU Richtlijn Industriële Emissies en de EU Luchtkwaliteitsrichtlijn en beleid rond chemische stoffen, waaronder ZZS, leidt dit tot verbetering van de luchtkwaliteit. Specifiek voor het verbeteren van de gezondheid van omwonenden van de industrie wordt de Actieagenda Industrie en Omwonenden uitgevoerd.
Bent u van plan gezondheidseffectrapportages (GER's) ook in te zetten bij bestaande situaties waar twijfel bestaat over de werkelijke gezondheidsimpact, zoals bijvoorbeeld in Tuindorp Oostzaan en de NDSM in Amsterdam-Noord? Hoe zorgt u dat maatschappelijke kosten, zoals verhoogde ziektekosten en verminderde productiviteit, structureel worden meegenomen in dergelijke analyses?
Ik vind het belangrijk dat gezondheid volwaardig wordt meegewogen in vergunningverlening en bij het ontwikkelen van beleid. In het kader van de actieagenda Industrie en Omwonenden wordt onderzocht hoe dit kan gebeuren. De inzet van een instrument als de GER wordt hierbij ook meegenomen, in lijn met de hierover aangenomen motie van het lid Gabriëls7.
De methodiek voor de gezondheidseffectrapportage (GER) die wordt uitgevoerd bij Tata Steel wordt momenteel ontwikkeld door het RIVM. Ik wil voordat de methode ontwikkeld is nog niet vooruitlopen op de brede toepassing daarvan. Verder wordt in het kader van de Actieagenda ook een methode voor het meewegen van gezondheidskosten in vergunningverlening onderzocht.
Waarom hebben niet alle stadswijken nabij zware industrie RIVM-meetstations, terwijl bewoners daar worden blootgesteld aan zowel stedelijke verkeersvervuiling als uitstoot van chemische industrie? Waarom wordt in zulke gebieden niet beter en vaker gemeten? Hoe kunnen berekeningsmodellen beter worden getoetst aan de realiteit waarbij de cumulatie van stoffen leidt tot grotere gezondheidsrisico’s?
Wat gaat u doen om piekmomenten van vervuiling, zoals die regelmatig door omwonenden worden ervaren, beter te monitoren en beperken? Hoe wordt informatie hierover toegankelijk gemaakt voor bewoners?
In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden zal worden onderzocht welke verbetermogelijkheden er zijn voor het meten en monitoren van industriële emissies en hoe omwonenden hierbij betrokken kunnen worden. Daaronder vallen nadrukkelijk ook piekemissies. Ook wordt onderzocht welke karakteristieke piekemissies voorkomen in de industrie en via welke maatregelen deze piekemissies het beste kunnen worden voorkomen.
Hoe kijkt u naar de tegenstrijdige adviezen om enerzijds ’s nachts ramen te openen vanwege hitteproblematiek en anderzijds in vervuilde gebieden de ramen dicht te houden vanwege luchtvervuiling? Hoe gaat u zulke tegenstrijdige adviezen aanpakken om de gezondheid en leefbaarheid voor bewoners te waarborgen?
Over het algemeen is het vaak beter om een woning te ventileren. De luchtkwaliteit buiten is namelijk bijna altijd beter dan de luchtkwaliteit binnenshuis8. Op sommige momenten, wanneer er sprake is van zeer hoge concentraties van luchtvervuiling (zoals van fijnstof tijdens Oud en Nieuw) is het advies om juist níét te ventileren.
Bewoners kunnen altijd bij de GGD terecht voor advies of met specifieke vragen.
Ik begrijp dat het soms minder wenselijk is om te ventileren of te luchten omdat mensen overlast door geur, lawaai of iets anders ervaren. Deze dilemma’s laten zien dat het altijd beter is om emissies en hinder aan de bron aan te pakken. Hier is het beleid ook op gericht.
Hoe gaat u een plan van aanpak ontwikkelen voor dit soort complexe industriegebieden van vergelijkbare omvang als Tata Steel Nederland? Denkt u ook voor andere industriegebieden aan een vergelijkbaar traject met een expertgroep?
Het kabinet vindt het van belang dat de impact van industrie op de gezondheid van omwonenden wordt verlaagd. Daarom wordt op dit moment gewerkt aan de uitvoering van de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Daarnaast vindt op een aantal plekken in Nederland onderzoeken plaats, waarin de impact van de industrie op omwonenden wordt onderzocht. Dit is eerder al gedaan rond Tata Steel. Daarnaast vinden op dit moment verkenningen plaats rond Chemours in Dordrecht en rond Chemelot in Zuid-Limburg. Op basis van deze onderzoeken komt het RIVM ook tot een methodiek voor dit soort onderzoeken die ook in andere gebieden kan worden toegepast.
Deelt u de mening dat omwonenden beter geïnformeerd moeten worden over de risico's van industriële uitstoot die zij dagelijks inademen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u vanuit het voorzorgsbeginsel omwonenden actief waarschuwen en adviseren hoe zij zich kunnen beschermen?
Er zijn verbeteringen mogelijk ten aanzien van het informeren van omwonenden over de emissies van de industrie. Daarom is in de actieagenda Industrie en Omwonenden opgenomen te onderzoeken hoe burgers en het bevoegd gezag kunnen beschikken over meer en betere informatie. Het bevoegd gezag dient in het kader van de Omgevingswet op grond van de wet onverwijld op de hoogte gesteld te worden van onvoorziene voorvallen bij bedrijven. Het actief waarschuwen van omwonenden bij ernstige incidenten is een taak van het bevoegd gezag in het kader van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. De coördinatie hiervan rust bij de veiligheidsregio’s.
Welke vervolgstappen kunnen van u worden verwacht voor de lange termijn en welke maatregelen gaat u op korte termijn al nemen om luchtvervuiling in woonwijken te verminderen? Hoe wordt de inbreng van bewoners betrokken bij actieplannen rond luchtkwaliteit?
Met het Schone Lucht Akkoord zet het Rijk samen met decentrale overheden in om de luchtvervuiling in Nederland aan te pakken, met als doel 50% gezondheidswinst in 2030. Dankzij die aanpak zullen mensen in Nederland langer en langer gezond leven. Een maatregel uit het Schone Lucht Akkoord is het opstellen van een aanpak voor zogenoemde hoogblootgestelde gebieden (plekken met uitzonderlijke hoge concentraties van luchtvervuiling). Deze aanpak is erop gericht om het Rijk, provincies en gemeenten meer houvast bieden voor de om gerichter maatregelen te treffen voor gezonde luchtkwaliteit in zwaarder belaste gebieden, zoals dichtbevolkte omgevingen.
Dit najaar is de herziene EU-richtlijn luchtkwaliteit vastgesteld. Met deze herziene richtlijn moet in elke EU-lidstaat vanaf 2030 aan strengere normen worden voldaan. Hiervoor moet Nederland emissies verminderen, maar ook onze buurlanden. In de komende maanden zal ik mij in het kader van de implementatie van de richtlijn beraden op de stappen die nodig zijn om in Nederland de normen te halen. Hierbij zal ik ook aandacht hebben voor een goede betrokkenheid van bevoegde gezagen en voldoende mogelijkheden voor inspraak van bewoners op plannen van overheden.
Het onderzoek van het Nibud in opdracht van de Mobiliteitsalliantie |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Chris Jansen (PVV), Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van het Nibud, in opdracht van de Mobiliteitsalliantie, waaruit blijkt dat lagere en modale inkomens getroffen worden door vervoersarmoede?1
Ja.
Hoe groot schat u het deel van de bevolking in, dat geen toegang heeft tot betaalbare mobiliteit precies in?
Hierover is geen precies getal te noemen. Bij onderzoekers is hier ook nog geen consensus over.
Erkent u de ontwrichtende gevolgen voor de samenleving als grote groepen Nederlanders zich niet kunnen permitteren om bijvoorbeeld naar het werk, ziekenhuis, een sollicitatiegesprek, of familieleden te reizen?
Het is belangrijk dat iedereen in Nederland werk, voorzieningen, vrienden en familie goed kan bereiken. Dat is van belang voor de Nederlandse economie en het welzijn in Nederland. Daarom heeft de betaalbaarheid van mobiliteit de volle aandacht.
Welke maatregelen wilt u nemen die ervoor zorgen dat deze groep weer toegang krijgt tot betaalbare mobiliteit, per auto of met het openbaar vervoer, en op welke termijn?
Specifiek voor openbaar vervoer zijn met de «Bikkergelden» de tariefsverhoging van 2024 in het regionaal ov structureel voorkomen. Het is tevens gelukt de extra tariefsverhoging van 2025 bij de NS deels te voorkomen (Kamerstukken 23 645, nr. 811 en 29 984, nr. 1207). Daarnaast bieden vervoerders in Nederland al verschillende kortingsproducten voor verschillende doelgroepen waarmee voordeliger kan worden gereisd. En hebben verschillende gemeenten en provincies een speciaal aanbod ontwikkeld voor minima. Hierover is de Kamer geïnformeerd in een eerdere brief (Kamerstuk 23 645, nr. 813). In NOVB-verband is gesproken over de mogelijke multimodale kortingsproposities zoals het NL-ticket, waarover de Kamer recent is geïnformeerd (Kamerstuk 23 645, nr. 828).
Het bouwen van woningen nabij werk en voorzieningen zoals zorg en onderwijs helpt om reisafstanden kort te houden en het reizen daarmee betaalbaar te maken. Met de middelen voor infrastructuur en woningbouw willen we dan ook op nabijheid inzetten.
Voor de strijd tegen vervoersarmoede zijn niet alleen de kosten van vervoer relevant, maar ook de inkomens van huishoudens. Daarom zet het kabinet in op het verbeteren van de koopkracht zodat iedereen erop vooruitgaat.
Hoe schat u de effecten in van de maatregelen van ETS-2 en andere energiemaatregelen die we nemen, op de betaalbaarheid van vervoer voor laag- en middeninkomens?
Per 2027 wordt het emissiehandelsystematiek (ETS) uitgebreid naar de gebouwde omgeving en het wegvervoer. Dit betekent dat er een additionele heffing op de kostprijs van fossiele brandstoffen voor burgers en de meeste bedrijven in deze sectoren zal komen. Dit leidt naar verwachting tot een prijsstijging van benzine en diesel van 11 à 12 cent per liter2. In 2023 is Europese wetgeving aangenomen ter oprichting van een Social Climate Fund (SCF). Het SCF heeft als doel om kwetsbare groepen te ondersteunen die geraakt worden door de uitbreiding van ETS naar de gebouwde omgeving en het wegvervoer. Nederland heeft tot juli 2025 om hiervoor plannen in te dienen bij de Europese Commissie. Het kabinet verkent interdepartementaal de mogelijkheden en zal de Tweede Kamer begin volgend jaar informeren over het SCF.
Het verminderen van regeldruk in circulaire processen |
|
Silvio Erkens (VVD), Martijn Buijsse (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) over «Vooruitgang in de circulaire economie: Inzichten uit analyses van drie productgroepen; woningen, verpakkingen en energietechnologieën»?1
Ja, ik ben bekend met deze publicatie.
Deelt u de mening dat er vaart moet worden gemaakt in het halen van de 2030- en 2050-doelen op het gebied van circulariteit? Wanneer kan de Kamer uw maatregelen verwachten op dit vlak?
Eerder heeft mijn voorganger al aangegeven dat we met de maatregelen in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) de doelen niet gaan halen. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geeft in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van 2023 aan dat meer maatregelen nodig zijn. We moeten er daarom samen de schouders onder zetten; burgers, bedrijven én de overheid. Begin 2025 komt een nieuwe ICER uit. Mede op basis hiervan zal ik in september van dat jaar een geactualiseerd NPCE aan de Kamer aanbieden.
Kunt u ingaan op de kansen die circulariteit biedt voor het Nederlandse toekomstige verdienvermogen? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de chemische industrie?
Nederland heeft als klein land een gunstige uitgangspositie voor circulariteit. Nederland kent een goede logistieke infrastructuur en een sterke kennispositie op procestechnologie (zie Nationale Technologiestrategie [TK 32 852, nr. 224]). De sterke Nederlandse logistieke positie en clusters van basis- en verwerkende industrie vormen een goed startpunt voor toekomstige circulaire clusters, die hoogwaardige producten kunnen leveren. Dit blijkt ook uit buitenlandse investeringen die recent zijn gedaan in recyclingfaciliteiten in Nederland. Innovatie en duurzame chemie is als groeimarkt in beeld bij het kabinet.
Om de kansen voor dit toekomstig verdienvermogen te verzilveren, is wel verbetering nodig van het Nederlandse en Europese investeringsklimaat. Zoals het rapport «The future of European competitiveness» van Mario Draghi laat zien, staat de concurrentiepositie van de Europese industrie momenteel onder druk. Door middel van normeren, beprijzen en stimuleren (bij voorkeur op Europees niveau), kunnen juiste kaders gesteld worden voor de ontwikkeling van een circulaire economie door het creëren van een gelijk speelveld voor Nederlandse ondernemingen. Dat geeft ondernemers een stimulans voor het ontwikkelen van innovaties waaronder nieuwe toepassingen van hernieuwbare grondstoffen.
Circulariteit gaat hand in hand met innovatie, verdienvermogen en werkgelegenheid. Op de korte termijn moeten nieuwe technieken concurreren met lineaire bedrijfsprocessen waardoor bijvoorbeeld financiering van zulke businesscases lastiger is. Op langere termijn kunnen deze technieken echter doorontwikkelen en concurrerend worden met het bestaande alternatief. Daarvoor zijn voldoende arbeidskrachten, nieuwe infrastructuur en goede (om)scholing nodig. Dit leidt tot nieuwe kansen en voordelen voor de Nederlandse economie.
De chemische industrie heeft de sleutel in handen om de transitie te maken naar circulair grondstoffengebruik. De Nederlandse kennispositie kan ingezet worden voor nieuwe recyclingtechnologieën en circulaire materialen. Naast bestaande mechanische recycling zorgen nieuwe technieken (o.a. solvolyse en depolymerisatie) voor nieuwe mogelijkheden. Circulaire bouwstenen uit de chemie staan aan het begin van waardeketens met groot toekomstig verdienvermogen. Gemengde afvalstromen kunnen zo ingezet worden als grondstof voor toepassingen met maximaal toevoegde waarde. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van dergelijke hoogwaardige materialen in de automobielindustrie, windmolens, en medische toepassingen.
Naast economische voordelen biedt hoogwaardige verwerking voor Nederland andere voordelen. Zo kan mechanische en aanvullend daarop chemische recycling – bijvoorbeeld plasticrecycling – een belangrijke bijdrage leveren aan het halen van de klimaatdoelen. Ook kan terugwinning en hergebruik van metalen uit afval een cruciale rol gaan spelen in efficiënt gebruik van kritieke grondstoffen, en daarmee onze strategische afhankelijkheden verminderen.
In hoeverre zal een grotere inzet op circulariteit helpen met het behalen van CO2-reductiedoelen? Welke maatregelen die u voornemens bent hebben een positief effect op beide dimensies?
Onderzoeken laten zien dat de circulaire maatregelen waar het kabinet momenteel aan werkt 2–4 Mton CO2-reductie in 2030 kunnen opleveren. Met aanvullend beleid zou zelfs meer mogelijk zijn (Kamerstukken II 2023/24, 32 813 en 32 852, nr. 1397). Het kabinet wil kijken wat haalbaar is door circulaire ondernemers verder te ondersteunen en private investeringen aantrekkelijk te maken en zo de koploperspositie van het Nederlandse innoverende bedrijfsleven te bestendigen.
Deelt u de mening dat beleid op het gebied circulariteit het meest effectief is mits het geldt in de hele Europese Unie zodat we een gelijk speelveld behouden? Bent u voornemens om bij de komende Europese Raden te pleiten voor een sterke inzet van de nieuwe Europese Commissie op dit vlak?
Zoals in het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030 is aangegeven, wordt nationaal circulaire economiebeleid ontwikkeld en uitgevoerd in een internationale context. Om onze nationale ambitie – Nederland circulair in 2050 – te realiseren, is internationale samenwerking noodzakelijk. Het rapport van Mario Draghi over de toekomst van het Europees concurrentievermogen laat zien dat het investeringsklimaat voor circulaire en groene investeringen in Europa op dit moment te kort schiet. Met name op het gebied van wet- en regelgeving en met het oog op de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven, ligt de voorkeur vanwege de impact, reikwijdte en haalbaarheid van maatregelen op een inzet op Europees niveau.
In de schriftelijke overleggen ter voorbereiding op de informele Milieuraad van respectievelijk 11 en 12 juli en 15 en 16 januari heeft de Kamer een uiteenzetting ontvangen van de Nederlandse wensen voor de inzet van de Europese Commissie ten aanzien van het stimuleren van de Circulaire Economie. Het kabinet vindt het van belang om het werk dat onder het huidige EU-actieplan Circulaire Economie is opgepakt voort te zetten en ziet kansen om met een nieuw actieplan op het gebied van de circulaire economie circulaire bedrijfsmodellen te stimuleren. Zoals verwoord in de rapporten «Much more than a market» van Enrico Letta en «The future of European competitiveness» van Mario Draghi is de inzet op een circulaire economie en een aantrekkelijk investeringsklimaat voor het bedrijfsleven noodzakelijk voor de leveringszekerheid van grondstoffen en daarmee het versterken van de concurrentiekracht van Europa.
Het kabinet zet in op bindende instrumenten als productregelgeving (waaronder Ecodesign), herzieningen van Europese wetgeving die door de huidige Commissie al waren aangekondigd, waaronder een grondige herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kra), de Richtlijn voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), en de Richtlijn voor het beperken van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (RoHS). Ook zet het kabinet in op het gebruik van duurzame koolstof in de chemische industrie, ter ondersteuning van de transitie richting een circulaire economie.
In een circulaire economie vallen de milieueffecten van grondstoffen voor productie en consumptie binnen de «planetaire grenzen». Het kabinet ziet graag dat de Europese Commissie inzet op het concreet maken van welk grondstoffengebruik past bij de doelstelling om «goed te leven binnen planetaire grenzen» op Europees niveau. Dit kan helpen om midden- en lange-termijndoelen op Europees niveau te stellen. Daarbij heeft het kabinet oog voor het creëren van een circulaire business case in Europa en de concurrentiepositie van het bedrijfsleven zodat private investeringen in de EU voor circulariteit aantrekken. Tot slot hecht het kabinet er waarde aan dat de EU en haar lidstaten ook op mondiaal niveau de noodzaak van de transitie naar een circulaire economie uitdragen.
Deelt u de mening dat ondernemers die circulariteit willen bevorderen in bepaalde gevallen een ongelijk economisch speelveld en onnodige regeldruk ervaren ten opzichte van ondernemers die hier geen inspanning op plegen? Kunt u hier duiding aan geven?
Ik zie dat circulaire producten nu vaak niet op prijs kunnen concurreren met lineaire producten omdat in lineaire producten onder andere milieuschade niet wordt meegenomen in de prijs. Daarom staan in het Nationaal Programma Circulaire Economie maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat circulair ondernemen op termijn de enige logische, eerlijke en financieel haalbare manier van ondernemen zal zijn. De Rijksoverheid zet daarbij in op een eerlijker speelveld voor circulaire ondernemers in Nederland, op Europees niveau en uiteindelijk mondiaal.
Welke gesprekken voert u met bedrijven en instanties over de knelpunten omtrent het overstappen op een meer circulaire economie? Kunt u de knelpunten die genoemd worden nader duiden?
Er vinden regelmatig gesprekken plaats met brancheorganisaties en worden werkbezoeken afgelegd om signalen uit de praktijk op te vangen. Daarnaast stelt het Versnellingshuis Nederland Circulair! jaarlijks de Rode Draden Notitie op met daarin de belemmeringen die bedrijven ervaren die circulair (willen) ondernemen. Dit voorjaar stuurde mijn voorganger u «De Rode Draden Notitie 2024: De pilotfase voorbij» waarin specifiek is gekeken naar belemmeringen die spelen bij het opschalen naar een circulaire economie2. In de bijbehorende Kamerbrief geeft mijn voorganger een nadere duiding van de knelpunten. Voor een zeer uitgebreide behandeling van de knelpunten verwijs ik u naar de Rode Draden Notitie 20243.
De Rijksoverheid zet actief in op circulaire bedrijvenbeleid, door innovatieve recyclelaars te ontzorgen en te ondersteunen met de stappen naar markcommercialisatie, onder andere door financiering vanuit het RVO-instrumentarium waaronder de DEI en de VEKI en ondersteuning bij de implementatie van nationale en Europese eisen. Naast het stimuleren van circulaire bedrijvigheid, zet de Rijksoverheid in op normeren en beprijzen om circulaire producenten een gelijk speelveld te bieden ten opzichte van vervuilende producenten. Dit doet de Rijksoverheid bij voorkeur op Europees niveau om een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven in Europa te borgen.
Welke stappen worden ondernomen om de beschikbaarheid van informatie over circulair inkopen te verbeteren voor bedrijven en overheden? Hoe neemt u als Rijksoverheid een voorbeeldrol in het aanbestedingsproces?
De Rijksoverheid zet in op kennisopbouw bij inkopende organisaties. Er is een landelijk loket bij PIANOo als belangrijke kennisbron en vraagbaak. Er worden bijeenkomsten en leernetwerken georganiseerd en er zijn opleidingen, zoals de Circulair inkopen academie en de ISV academie. Ook stimuleert de Rijksoverheid de samenwerking tussen overheden onderling en met marktpartijen om kennisdeling en het uitwisselen van ervaring rond circulair inkopen te bevorderen, onder meer via buyergroups (zie vraag 17). Ten slotte zijn ter ondersteuning verschillende instrumenten ontwikkeld, zoals de veelgebruikte MVI criteriatool, die inkopers helpt om snel tot goede inkoopcriteria te komen voor 46 relevante productcategorieën.
De Rijksoverheid ziet de noodzaak en kans om meer impact te realiseren met circulair inkopen en vervult daarbij een voorbeeldrol. Door onze inkoop in te zetten als hefboom draagt de Rijksoverheid bij aan de realisatie van maatschappelijke doelen, waaronder de ontwikkeling van een circulaire economie. Het Ministerie van IenW coördineert de inzet van zeven departementen (IenW, BZK, EZ, BuZa, SZW, LVVN en OCW) in samenwerking met de drie koepels van medeoverheden (IPO, VNG en de Unie van Waterschappen) om circulair inkopen bij alle overheden te stimuleren via het Nationaal plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI). Het Ministerie van BZK heeft als systeemverantwoordelijke voor het rijksinkoopstelsel en het rijksinkoopbeleid, in 2019 de rijksinkoopstrategie Inkopen met Impact aan de Kamer gestuurd. Via Inkopen met Impact wordt ingezet op de verdere verduurzaming van het eigen inkoopbeleid voor de circa € 16 miljard aan inkoopuitgaven door het Rijk. Dit jaar is het Ministerie van BZK gestart met de evaluatie van de rijksinkoopstrategie en rondt deze naar verwachting voor het einde van het jaar af. In 2025 wordt de rijksinkoopstrategie door BZK geactualiseerd. Op basis van aanbevelingen volgend uit de evaluatie worden onder andere de geïdentificeerde kansen ten aanzien van circulariteit voor de rijksinkoop onderzocht en hierin meegenomen. BZK werkt bij deze aankomende actualisatie nauw samen met de verantwoordelijke beleidsdepartementen en andere stakeholders uit het (rijks)inkoopveld.
Hoe bent u van plan om de burger te informeren over de kansen van circulaire producten? Hoe verhoogt u het bewustzijn van burgers om circulaire producten aan te schaffen?
Er lopen verschillende initiatieven om het bewustzijn van burgers om circulaire producten aan te schaffen te verhogen. Zo loopt de landelijke campagne «Zet ook de knop om», waarin aandacht wordt besteed aan circulaire producten zoals tweedehands kleding. Ook subsidieert IenW de Stichting Milieu Centraal, die onafhankelijke voorlichting geeft aan burgers om hun circulair handelingsperspectief te vergroten, bijvoorbeeld ten aanzien van de aanschaf van refurbished ICT-producten. Vanuit de Gedragsstrategie Burgers en Circulaire Economie (Kamerstuk 32 852, nr. 225 (bijlage)) zet IenW erop in dat het maken van circulaire keuzes makkelijker, logischer en eerlijker wordt.
Deelt u de mening dat de term «afval», in de milieuwetgeving gedefinieerd als «elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen» niet overeenkomt met de term «afval» zoals deze is beschreven in de doelen voor een circulaire economie in 2050 en het PBL rapport2 waar gesproken wordt om te streven naar zo min mogelijk/nauwelijks afval?
Nee, die mening deel ik niet. De definitie is geheel in lijn met de doelen van de circulaire economie die staat voor efficiënt en effectief grondstoffengebruik. In de circulaire economie gebruiken we minder materialen, gaan er beter en langer mee om en verwerken die hoogwaardig. Maatregelen om een circulaire economie te bereiken omvatten alle fasen van een materiaal of product, van het ontwerp, de productie, het gebruik en het verwerken ervan in de afvalfase. De fasen voorafgaand aan de afvalfase zijn gericht op afvalpreventie. Is een materiaal of product een afvalstof geworden, dan streven we naar een zo hoogwaardig en veilig mogelijke verwerking waarbij uiteindelijk zo min mogelijk afval wordt verbrand of gestort.
Wat is wat u betreft de definitie van «afval»?
Voor de definitie van afval, verwijs ik naar de Wet milieubeheer artikel 1.1, eerste lid: «afvalstoffen: alle stoffen, mengsels of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen». Deze vloeit voort uit de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen.
Deelt u de mening dat initiatiefnemers, bevoegd gezagen en inspectiediensten regelmatig een verschillende interpretatie geven aan wetten- en regels als het gaat over «afval» en «einde afvalstatus» en dat ondernemers hier knelpunten door ervaren? Ziet u een relatie naar de interpretatie van verschillende definities die rondgaan in wet- en regelgeving over de term «afval»?
Er zijn geen verschillende definities van de term afvalstof. De definitie is opgenomen in de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen en in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Hierin zijn ook de criteria opgenomen waaraan moet worden voldaan voor de einde-afvalstatus en de bijproductstatus. De beoordeling van die status is van belang voor bijvoorbeeld de vergunningverlening door decentraal bevoegde gezagen die gebruik kunnen maken van de zelfbeoordeling van een bedrijf. De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft de bevoegdheid om advies uit te brengen bij de omgevingsvergunningprocedure. Ik merk vanuit sommige bedrijven en omgevingsdiensten dat zij dit lastig vinden. Hier is ook aandacht voor in de hierboven genoemde «Rode Draden Notitie 2024: De pilotfase voorbij». Om deze ervaren knelpunten in de praktijk te voorkomen, ondersteunt het ministerie bedrijven en omgevingsdiensten met informatie via de website afvalcirculair.nl. Daarnaast werkt Omgevingsdienst-NL aan de oprichting van het kennisplatform «Afval of niet», om kennisontwikkeling en -uitwisseling tussen omgevingsdiensten te versterken en lastige casuïstiek te bespreken. We streven hierbij naar meer uniformiteit in de beoordelingen van omgevingsdiensten.
Ziet u mogelijkheden om dit in de toekomst beter te regelen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie zet in op een goede informatievoorziening en kennisontwikkeling bij zowel bedrijven als betrokken bevoegde gezagen. Daarnaast werkt Omgevingsdienst-NL aan de oprichting van een kennisplatform «Afval of niet» voor de kennisontwikkeling en -verspreiding over de beoordeling van de afvalstatus bij omgevingsdiensten. Bovendien zet ik mij Europees in voor het opstellen van Europese einde-afvalcriteria. Zo is het ministerie actief betrokken bij de trajecten van het Joint Research Centre om te komen tot technische voorstellen voor dergelijke criteria aan de Europese Commissie. Binnenkort verwachten we een voorstel voor einde-afvalcriteria voor kunststofafval. Er loopt tevens een traject voor textielafval tot en met het eerste kwartaal van 2026 en een traject voor bouw- en sloopafval is recent gestart en loopt naar verwachting tot en met het tweede kwartaal van 2026.
Hoe wordt de samenwerking tussen initiatiefnemers, bevoegd gezagen en inspectiediensten bevorderd om de complexiteit van wet- en regelgeving rondom circulaire initiatieven te verminderen, vooral rondom einde afvalstatus?
Bedrijven zijn in eerste instantie aan zet om de beoordeling van de afvalstatus van hun materiaal uit te voeren. We gaan uit van de professionaliteit en kennis van bedrijven, zodat zij via een zelfbeoordeling kunnen werken. In het kader van een vergunningverlening of transport kan het bevoegd gezag ook een beoordeling maken. De bevoegdheden voor de beoordeling in het kader van vergunningverlening zijn decentraal belegd en het Rijk maakt zich sterk voor een goede uitvoering van die bevoegdheden door een uitgebreide informatievoorziening, de inzet op handreikingen en ministeriële regelingen en het in Europees verband opstellen van toetsingscriteria voor einde-afval. De samenwerking tussen de omgevingsdiensten wordt bevorderd door het in oprichting zijnde kennisplatform «Afval of niet» door Omgevingsdienst NL. Via het Bestuurlijk Omgevingsberaad heb ik de verantwoordelijke medeoverheden opgeroepen om werk te maken van dit kennisplatform en van de samenwerking met bedrijven en de Inspectie Leefomgeving en Transport.
In hoeverre belemmert certificering het ontwikkelen en verkopen van circulaire producten? Zijn er sectoren waar geen certificering wordt toegekend? Bent u van plan om de huidige certificering te evalueren, bijvoorbeeld in het kader van het Circulair Materialen Plan?
Certificering is geen vereiste om circulaire producten te ontwikkelen of te verkopen. Er zijn ook geen plannen om dit te gaan verplichten. Fabrikanten van circulaire producten kiezen vaak op vrijwillige basis voor certificering. Hun circulaire producten concurreren namelijk met lineaire producten en dan is een gelijk speelveld belangrijk. Bijvoorbeeld als het gaat om bouwproducten gelden er wettelijke milieu-eisen en bouwtechnische eisen. Fabrikanten van lineaire producten maken gebruik van certificering om aan te tonen dat zij aan wettelijke eisen voldoen omdat dit een kosteneffectievere manier is en omdat dit meer vertrouwen geeft bij afnemers. Daarmee is certificering over het algemeen meer een kans dan een belemmering voor circulaire fabrikanten om op een kosten-effectievere manier de concurrentie aan te gaan met hun lineaire concurrenten.
Hoe kunt u de vraag naar circulaire producten stimuleren bij zowel consumenten als bedrijven en hoe wordt dit momenteel gedaan?
Het stimuleren van de vraag naar circulaire producten bij consumenten en bedrijven kan op verschillende manieren. Voor de consument kan dit bijvoorbeeld door de bewustwording en consumptie van producten van gerecycled materiaal te bevorderen. Informatievoorziening door middel van eco-labels kan hierbij helpen, maar ook het zo inrichten van de bedrijfsomgeving dat een circulaire aankoop vanzelfsprekender wordt. IenW onderzoekt momenteel wat de gedragseffecten bij consumenten zijn van het aanbieden van tweedehands kleding naast nieuw in fysieke kledingwinkels. Dit is een mogelijke manier om de consument als ze iets kopen te stimuleren om tweedehands te kopen en circulaire producten te normaliseren.
Daarnaast kan de focus liggen op het lenen in plaats van bezitten van producten, wat circulaire businessmodellen vereist. IenW onderzoekt welke modellen kansrijk zijn voor productgroepen zoals textiel. Ook circulair inkopen door bedrijven en overheden kan de vraag naar circulaire producten stimuleren, waarvoor het Versnellingsnetwerk Circulair Inkopen een online platform heeft ontwikkeld: ikwilcirculairinkopen.nl.
In hoeverre stimuleert de overheid in haar eigen inkoopbeleid de aanschaf van circulaire producten?
Via het Nationaal Plan MVI werken de Rijksoverheid en (koepels van) medeoverheden samen om Maatschappelijk Verantwoord Inkopen te stimuleren. Het benutten van de gezamenlijke inkoopkracht van overheden biedt immers kansen voor marktpartijen. Door als overheden extra te focussen op een aantal kansrijke sectoren, behalen we meer impact met MVI in de keten. Sinds 2020 zijn hiertoe bijvoorbeeld met Klimaatmiddelen zo’n 35 buyergroups opgericht. De buyergroups hebben zich onder meer gericht op het terugdringen van CO2-uitstoot en het stimuleren van circulaire inkoop. Reeds in 2019 is het kabinetsbeleid de rijksinkoopstrategie Inkopen met Impact door het Ministerie van BZK aan Uw Kamer gestuurd. Via Inkopen met Impact wordt ingezet op de verdere verduurzaming van het eigen inkoopbeleid, waaronder circulair inkopen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Klimaatminister voorspelt dat haar eigen beleid niet voldoende is' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u het eens met de Minister van Klimaat en Groene Groei dat «je geen helderziende hoeft te zijn» om in te zien dat het regeerprogramma ontoereikend is om de klimaatdoelen voor 2030 te halen?1
In hoeverre met het huidige, voorgenomen en geagendeerde beleid de emissies in de mobiliteitssector naar verwachting onder 21 Mton blijven, zal moeten blijken uit de Klimaat- en Energieverkenning van 2024 die naar verwachting op 24 oktober aanstaande wordt gepubliceerd. Bij de Voorjaarsnota 2023 heeft het toenmalige kabinet een pakket aan maatregelen gepresenteerd, waarmee flinke stappen worden gezet om de CO2-uitstoot in de mobiliteitssector te verlagen en in 2030 onder de indicatieve restemissie van 21 Mton CO2 uit te komen. Daarna zijn bij de Voorjaarsnota 2024 nog aanvullende maatregelen afgesproken, zijn financiële middelen beschikbaar gekomen vanuit het Klimaatfonds en is het programma Betalen naar Gebruik door uw Kamer controversieel verklaard. Naast effecten van beleid, zijn er ook externe factoren, zoals de prijsontwikkeling van de brandstoffen en accu’s, die invloed hebben op de verwachte emissiereductie.
Gezien de onduidelijkheid rond zero-emissiezones, de snelheidsverhoging naar 130 kilometer per uur en het verlengen van de accijnsverlaging, hoe schat u de klimaateffecten voor de mobiliteitssector in?
De genoemde onduidelijkheden kunnen een negatieve uitwerking hebben op het behalen van de klimaatdoelstelling in de mobiliteitssector. De eventuele negatieve gevolgen op de CO2-doelstelling voor de mobiliteitssector kan niet worden afgeleid door de som van deze afzonderlijke beleidsvoornemens. Dat kan alleen op basis van een integrale doorrekening zoals het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) die uitvoert voor de Klimaat- en Energieverkenning 2024 en die naar verwachting op 24 oktober aanstaande wordt gepubliceerd.
Kunt u een inschatting geven van de extra CO2-uitstoot als gevolg van het in stand houden van de accijnsverlaging op benzine en diesel?
De accijns op benzine en diesel is in 2025 tijdelijk met 19% verlaagd: het accijnstarief voor benzine is tijdelijk 78,91 cent/liter i.p.v. 97,38 cent/liter en het accijnstarief voor diesel is tijdelijk 51,63 cent/liter i.p.v. 63,59 cent/liter. Het kabinet heeft geen nieuwe impactanalyse naar de CO2-effecten van de tijdelijke accijnsverlaging uitgevoerd. Een aantal jaar geleden hebben PBL en CPB in de studie «Kansrijk mobiliteitsbeleid» wel het effect onderzocht van een accijnsverlaging. In die studie leidde een structurele verlaging van de accijns met 10%, tot een toename van de CO2-uitstoot met 0,4 Mton in 2030. Dit cijfer is echter niet zonder meer bruikbaar voor de huidige situatie. Zo gaat het CO2-effect in deze studie over de situatie wanneer de accijnsverlaging tot en met 2030 geldt, de accijnskorting door het Kabinet loopt in werkelijkheid tot en met 2025. Daarnaast is het basispad van de PBL studie inmiddels verouderd, onder andere doordat het wagenpark schoner is geworden. Naar verwachting publiceert PBL op 24 oktober aanstaande het PBL de nieuwe Klimaat- en Energieverkenning, waarin een integrale doorrekening van de broeikasgasemissies in de mobiliteitssector is gemaakt. In deze doorrekening is de tijdelijke accijnsverlaging t/m 2025 meegenomen.
Kunt u een inschatting geven van de extra CO2-uitstoot als gevolg van de snelheidsverhoging naar 130 kilometer per uur?
In algemene zin kan worden gezegd dat de verhoging van de snelheid van 100 km/h naar 130 km/h voor hogere CO2-emissie zorgt. De impact op de totale emissies in Nederland is afhankelijk van het aantal en de lengte van trajecten en de verkeersintensiteit waar de maximumsnelheid verhoogd wordt. In de voorbereiding op de kabinetsformatie is aangegeven dat wanneer wordt besloten de eerdere snelheidsverlaging volledig terug te draaien, dat uitgegaan moet worden van een verhoging van circa 0,5 Mton CO2 in 20302. Het is momenteel nog niet duidelijk op welke trajecten de snelheid verhoogd kan worden en wat de impact hiervan gaat zijn op CO2-emissies. Voor het verhogen van de maximumsnelheid moet een verkeersbesluit worden genomen.
Welke gemeenten hebben tot op heden de invoering van zero-emissiezones uitgesteld?
Er zijn tot op heden vier gemeenten die de invoering van zero-emissiezones hebben uitgesteld:
Hierdoor zijn er op 1 januari 2025 niet 17 maar 14 gemeenten die een zero-emissiezone invoeren3.
Bent u nog voornemens Betalen naar Gebruik in te voeren? Zo nee, kunt u een inschatting geven van de misgelopen CO2-reductie (uitgaande van invoering per 2030)?
Uw Kamer heeft in juni jl. met de motie van het lid Van Kent4 uitgesproken dat er geen vorm van rekeningrijden moet worden ingevoerd. Het PBL heeft in de Klimaat en Energieverkenning van 2023 de CO2-reductie van de uitwerking van het vorige kabinet ingeschat op een bandbreedte van 0,5 tot 2,5 Mton in 2030.
Vindt en verwacht u dat aanvullend beleid nodig is binnen de mobiliteitssector om de klimaatdoelen voor 2030 te halen?
Zoals in het Regeerprogramma aangegeven, wordt hiervoor het proces gevolgd zoals vastgelegd in de Klimaatwet. Het kabinet legt elk najaar verantwoording af over het klimaatbeleid op basis van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) in de Klimaatnota. Jaarlijks wordt in het voorjaar op basis hiervan alternatief beleid vastgesteld indien dat nodig is om de klimaatdoelen te bereiken.
Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het Regeerprogramma aangegeven, wordt hiervoor het proces gevolgd zoals vastgelegd in de Klimaatwet. Het kabinet legt elk najaar verantwoording af over het klimaatbeleid op basis van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) in de Klimaatnota. Jaarlijks wordt in het voorjaar op basis hiervan alternatief beleid vastgesteld indien dat nodig is om de klimaatdoelen te bereiken.
Onderschrijft u de aanbeveling van het Planbureau voor de Leefomgeving2 en de «Keuzewijzer Klimaat»3 dat aanvullend beleid nodig is en dat zo snel mogelijk moet worden begonnen met de voorbereiding daarvan?
In de reflectie van het Planbureau voor de Leefomgeving staan geen specifieke aanbevelingen voor de mobiliteitssector. Wel de algemene aanbeveling om alternatief beleid voor te bereiden om de klimaatdoelstellingen te behalen.
Naar verwachting komt op 24 oktober aanstaande de Klimaat- en Energieverkenning van 2024 uit. Hieruit zal blijken of aanvullend beleid nodig is om de klimaatdoelstellingen voor mobiliteit te behalen. Indien aanvullende maatregelen nodig zijn om de doelstellingen te halen, zullen deze worden overwogen in de voorjaarsbesluitvorming van 2025.
Zo ja, welk aanvullend beleid heeft u voor ogen? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom dat niet het geval is?
Indien uit de Klimaat- en Energieverkenning blijkt dat aanvullende maatregelen nodig zijn om de doelstellingen te halen, zullen deze worden overwogen in de voorjaarsbesluitvorming van 2025. Daarbij worden potentiële maatregelen meegenomen die eerder in beeld zijn gebracht bij o.a. het IBO Klimaat en de Keuzewijzer Klimaat. Daarbij zal het kabinet in het voorjaar van 2025 tevens opnieuw beoordelen of de maatvoering van de tariefkorting voor elektrische auto’s voldoende hoog is.
Hoe vaak hebt u persoonlijk contact gehad met de Minister van Klimaat en Groene Groei over de klimaatdoelen en het klimaatbeleid sinds de publicatie van het hoofdlijnenakkoord?
Sinds de publicatie van het hoofdlijnenakkoord heb ik meermaals contact gehad met de Minister van Klimaat en Groene Groei.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (de week van 8 oktober 2024)?
Ja.
De Kamerbrief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Chris Jansen (PVV), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Klopt het dat de brief van 24 september 2024 over het tv-optreden van de Staatssecretaris in afstemming is geschreven met de Minister-President?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er staatsrechtelijk geen onderscheid is tussen de functie van Staatssecretaris en privépersoon?
Ja.
Waarom heeft u als Minister-President ingestemd met het feit dat de Staatssecretaris in zijn brief van 24 september 2024 aangeeft dat hij als Staatssecretaris afstand neemt van de «minder, minder»-uitspraak, maar dat hij als privépersoon nog steeds achter deze uitspraak staat?
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft gisteren per brief afstand gedaan van zijn uitspraken tijdens het mediaoptreden van maandagochtend jongstleden en zal deze dan ook niet meer herhalen. Persoonlijke opvattingen zijn bij de uitoefening van het ambt van bewindspersoon niet van toepassing.
Deelt u als Minister-President de opvatting dat de eenheid van kabinetsbeleid betekent dat bewindspersonen geen standpunten hebben die zich niet verenigen met het kabinetsbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u als Minister-President deze eenheid vanaf nu waarborgen?
Ik heb met instemming kennisgenomen van het antwoord van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat waarin hij afstand neemt van gedane uitspraken.
Terecht wordt in de brief gesteld dat deze opvattingen op geen enkele manier het kabinetsbeleid reflecteren. Ik hecht eraan te benadrukken dat persoonlijke opvattingen bij de uitoefening van het ambt van bewindspersoon niet van toepassing zijn.
Voorkomen moet worden dat het uitspreken van persoonlijke opvattingen leidt tot verwarring over het kabinetsbeleid. Leidend voor mij is hierom dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat afstand heeft genomen van deze uitspraken en heeft laten weten deze niet meer te herhalen.
Vindt u het acceptabel dat een lid van uw kabinet achter een uitspraak staat waarvan tot in hoogste gerechtelijke instantie beoordeeld is dat deze uitspraak strafbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar vóór woensdagavond 25 september om 19.00 uur beantwoorden?
Gezien de samenhang in de vraagstelling heb ik ervoor gekozen de vragen 4 en 5 in gezamenlijkheid te beantwoorden.
Het media-optreden van de staatssecretaris |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de beantwoording door de Minister-President van de Kamervragen over uw media-optreden van maandagochtend jl.?
De Kamerbrief van de Minister-President van 25 september jl.1 is mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat verzonden.
Bent u het met de Minister-President eens dat er geen onderscheid zit tussen het ambt van Staatssecretaris en uw privépersoon?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 in de Kamerbrief van 25 september jl. die mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is verstuurd, waarin staat dat er staatsrechtelijk geen onderscheid is tussen de functie van Staatssecretaris en de privépersoon van de bewindspersoon.2
Kunt u ter aanvulling op uw brief van dinsdag 24 september jl. onomwonden afstand nemen van de «minder, minder»-uitspraak, zonder onderscheid te maken tussen uw ambt van Staatssecretaris en uw privéopvatting? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de Minister-President, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,2 wordt gesteld dat deze opvattingen op geen enkele manier het kabinetsbeleid reflecteren. Persoonlijke opvattingen bij de uitoefening van het ambt van bewindspersoon zijn niet van toepassing.
Voorkomen moet worden dat het uitspreken van persoonlijke opvattingen leidt tot verwarring over het kabinetsbeleid. Leidend hierin is dat ik als Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat afstand heb genomen van mijn uitspraken maandagochtend jl. bij WNL en heb laten weten deze niet meer te herhalen.
Kunt u deze vragen vóór woensdagavond 25 september 2024 18.00 uur beantwoorden?
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de gestelde vragen.
Het bericht dat Eurostar mogelijk in de loop van 2025 de verbindingen tussen Nederland en Brussel/Parijs en Nederland en Londen opschort |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Eurostar mogelijk in de loop van 2025 de verbindingen tussen Nederland en Brussel/Parijs en Nederland en Londen opschort?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de zorgen over de continuïteit van deze belangrijke internationale treinverbindingen? Zo nee, waarom niet?
De rechtstreekse treinen naar Londen en Parijs zijn voor Nederland belangrijke verbindingen. Het ministerie is daarom ook continu in gesprek om deze verbindingen voor Nederland te behouden en te verbeteren. Het signaal van de CEO van Eurostar over de werkzaamheden op Amsterdam Centraal wordt herkend, maar tegelijkertijd zijn de consequenties op het treinverkeer nog niet helemaal duidelijk. ProRail en de vervoerders werken nog aan de dienstregeling voor de tweede helft van 2025 voor dit station. Dit najaar is meer duidelijk in hoeverre de werkzaamheden impact hebben op de dienstregeling.
Klopt het dat de verbouwing van Amsterdam Centraal dusdanig vertraging oploopt dat de herstart van de Eurostar naar Londen nog allerminst zeker is? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, kunt u verklaren waar de onduidelijkheid vandaan komt?
Nee, dat klopt niet. Op dit moment is de planning nog steeds dat vanaf januari volgend jaar er weer rechtstreeks beveiligd vertrek naar Londen kan plaatsvinden. Zie verder antwoord 5.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de Eurostar trein naar Londen zo snel als mogelijk weer vanaf Amsterdam Centraal kan vertrekken? Wat is hier concreet voor nodig om dit te bewerkstelligen en wat gaat u hieraan doen?
Voor het ministerie is het van belang dat de rechtstreekse beveiligde verbinding naar Londen weer vanaf januari kan vertrekken. Hierover zijn met Eurostar, NS en ProRail vorig jaar afspraken gemaakt, die nog steeds van kracht zijn. De werkzaamheden lopen vooralsnog op schema waardoor de direct beveiligde verbinding over een aantal maanden weer hervat kan worden.
Klopt het dat er door de verbouwing van Amsterdam Centraal en de hieraan gekoppelde capaciteitsverdeling ook problemen zijn voor de Eurostar naar Parijs? Welke capaciteitsproblemen zijn er concreet?
Een verbouwing van een station vraagt ook heel vaak spoor- of perroncapaciteit. Zeker bij zo’n complexe verbouwing als nu op Amsterdam Centraal, waarbij het door ruimtegebrek niet mogelijk is om tijdelijk extra sporen aan te leggen. Deze zomer zijn de eerste grootschalige werkzaamheden gestart. Tijdens de verbouwing monitoren en evalueren ProRail en de aannemers constant hoe zij de werkzaamheden zo goed en veilig mogelijk kunnen uitvoeren. Daaruit blijkt dat er op de perrons meer ruimte nodig is dan eerder voorzien. ProRail werkt met de vervoerders nog aan de dienstregeling voor de tweede helft van 2025 voor dit station. Dit najaar is meer duidelijk in hoeverre de werkzaamheden impact hebben op de dienstregeling.
Op welke wijze kunnen de capaciteitsproblemen zo spoedig mogelijk opgelost worden? Welke oplossingsrichtingen ziet u concreet en wat is uw inzet hierbij?
Als er minder ruimte beschikbaar is, moet altijd goed gekeken worden hoe deze goed verdeeld kan worden. De gesprekken hierover lopen constructief, waarbij er vertrouwen is dat de vervoerders en ProRail er in gezamenlijkheid uit komen. Dit najaar is meer duidelijk over de impact van de werkzaamheden op de dienstregeling.
Deelt u de zorgen over de snelheidsbeperkingen op de HSL? Zo nee, waarom niet?
Ja, de zorgen over de snelheidsbeperkingen op de HSL worden gedeeld. Infraspeed en ProRail werken hard om de snelheid zo snel mogelijk te verhogen. Daarnaast wordt er gewerkt aan een structurele oplossing, zodat de reizigers hier in de toekomst geen last meer van hebben.
Wat zijn de concrete gevolgen van deze snelheidsbeperkingen voor de dienstregeling van de Eurostar?
Sinds de recente aanscherping van de tijdelijke snelheidsbeperkingen op de HSL is de extra reistijd voor Eurostar per trein nu circa 5 tot 10 minuten. Deze extra reistijd is deels verwerkt in een aangepaste dienstregeling. De extra reistijd leidt ook tot een minder betrouwbare dienstregeling, omdat er minder speling is om andere vertragingen op te vangen.
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot het herstel van de HSL? Kunt u hierbij ook een geactualiseerde planning geven van het herstel?
Infraspeed en ProRail werken intensief samen om de snelheid op de viaducten op de HSL – waar nu een snelheid van 80 km/u geldt – zo spoedig mogelijk te verhogen naar 120 km/u. In een recent overleg, op voorspraak van ProRail, hebben Infraspeed en de aandeelhouders van Infraspeed, BAM en Siemens, allen uitgesproken zich maximaal in te spannen om de werkzaamheden voor 15 december aanstaande af te ronden. Wel is daarbij aangegeven dat onder andere resultaten van lopende betoninspecties een aanzienlijk risico vormen voor het behalen van deze deadline. Als deze deadline niet gehaald wordt, heeft dat impact op de dienstregeling in 2025.
Kunt u een uitsluiten dat (gedoe over) financiële aspecten van het herstel van de HSL, het herstel van de HSL vertragen?
De herstelkosten van de HSL worden in eerste instantie door de Staat gefinancierd. Hiervoor zijn momenteel nog geen middelen beschikbaar. Als de kosten duidelijk zijn kan, kan de dekking bezien worden.
Is de instandhouding van de spoorinfrastructuur en het verbeteren van het internationaal treinverkeer voor u de komende periode topprioriteit? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zijn beide prioriteiten van deze regering die ook in het Regeerprogramma opgenomen staan.
Wat gaat u concreet doen om te voorkomen dat Nederland haar cruciale internationale treinverbindingen met Parijs en Londen verliest?
IenW, NS, ProRail en Eurostar blijven in gesprek om het gezamenlijke doel en gezamenlijke afspraken te halen en na te komen. Dit heeft de volle aandacht.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar en voorafgaand aan de begrotingsbehandeling IenW beantwoorden?
Ja.
De beantwoording van eerdere vragen over de gevolgen van asbestbranden |
|
Bart van Kent |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Chris Jansen (PVV) |
|
Klopt de interpretatie dat uit uw reactie op vraag 51 opgemaakt kan worden dat geen enkele partij nu verplicht is om asbestresten na een incident op te ruimen indien deze resten zich bevinden buiten een bebouwd erf of binnen de grenzen van een onbebouwd erf?
Alvorens tot beantwoording van deze vraag over te gaan, wil ik terugkomen op het door mij gegeven antwoord op vraag 5, in het Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1913. In dat antwoord is te veel uitgegaan van de jurisprudentie over de verantwoordelijkheid voor het opruimen van drugsafval.
In het geval van een brand waarbij asbest vrijkomt, heeft de eigenaar of de exploitant van het gebouw waar de brand plaatsvond de verplichting om asbest op te ruimen dat op een nabijgelegen terrein van een andere eigenaar is terecht gekomen. Anders dan in mijn eerdere antwoord is vermeld, geldt die verplichting ook als het nabijgelegen terrein een onbebouwd terrein betreft.
Zo ja, bent u bereid om wettelijk vast te leggen dat veroorzakers van een asbestbrand verplicht zijn om asbestresten na een incident overal uit de leefomgeving te verwijderen?
Uit het antwoord op de vorige vraag en de antwoorden op de volgende vragen volgt dat het niet nodig is om een aanvullende wettelijke regeling te treffen.
Zo nee, kunt u aangeven welke partij volgens de huidige regelgeving verplicht is om asbestresten na incidenten op te ruimen indien deze zich bevinden buiten bebouwde erven of binnen erven zonder bebouwing?
In het antwoord op vraag 1 is aangegeven dat de eigenaar van het gebouw waar de brand plaatsvond op grond van zijn eigendomsrecht verplicht is om de asbestdeeltjes die bij brand verspreid zijn geraakt, op te ruimen. Als het gaat om de exploitant van dit gebouw, dan volgt de verplichting uit milieuwetgeving.
Kunt u hierbij aangeven op welke wetsartikelen dit is gebaseerd en welke rol het bevoegde gezag hierin heeft?
Voor de eigenaar zijn het eigendomsrecht en de bevoegdheden en verplichtingen geregeld in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. Voor de vraag of een eigenaar van een gebouw waar een brand heeft plaatsgevonden vrijgekomen asbestresten moet opruimen, is in het bijzonder artikel 5.37 van het Burgerlijk Wetboek relevant.
Voor de exploitant konden zijn verplichtingen, gelet op jurisprudentie, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden afgeleid uit artikel 1.1a en ook uit artikel 17.1 van de Wet milieubeheer.
Een asbestbrand werd toen aangemerkt als een ongewoon voorval in de zin van artikel 17.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer2. Op grond van dat artikel was «de drijver van de inrichting» gehouden om asbestdeeltjes op te ruimen die op openbare terreinen en naburige percelen waren terechtgekomen. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.3
Daarnaast was in geval van brand ook de zorgplicht uit artikel 1.1a Wet milieubeheer van toepassing4. Ook dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak in meerdere uitspraken bevestigd.5
Het bevoegd gezag kan, als voldoende actie uitblijft, bestuursdwang toepassen en in dat kader zelf de nodige maatregelen nemen6 en de kosten daarvan verhalen op de eigenaar van het gebouw waar de brand heeft plaatsgevonden.7 De gemeente kan ook spoedeisende bestuursdwang toepassen als de ernst van de situatie onmiddellijk ingrijpen vereist. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verschillende uitspraken bevestigd.
Kunt u aangeven hoe de voorheen geldende opruimplicht is geregeld sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet en kunt u illustreren hoe dit beginsel in de praktijk moet worden toegepast na een asbest calamiteit?
De in de vorige vraag bedoelde zorgplicht uit artikel 1.1a van de Wet milieubeheer is gewijzigd opgenomen in artikel 1.7 en in algemene zin in artikel 1.6 van de Omgevingswet. Artikel 17.1, eerste lid, Wet milieubeheer is opgegaan in artikel 19.4 van de Omgevingswet over ongewone voorvallen. Deze artikelen geven het bevoegd gezag een bevoegdheid om op te treden als de exploitant zijn opruimverplichting onvoldoende nakomt.
Op dit moment heb ik geen jurisprudentie over die wet aangetroffen die noopt tot een andere toepassing van de opruimverplichting van asbestdeeltjes die zich na brand in de omgeving hebben verspreid.
Het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken |
|
Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL), Bart van Kent , Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onderzoekers waarschuwen: staalslak als bouwstof voldoet niet aan Nederlandse en Europese milieuregelgeving, milieuramp in de maak» en het onderliggende onderzoeksrapport over de juridische status van LD-staalslakken, afkomstig van Stichting Natuurlijk Schoon Eerbeek?1 2
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Wat is uw reactie op het onderzoeksrapport van Stichting Natuurlijk Schoon Eerbeek?3
In dit rapport met de titel «LD-staalslakken zijn onder Europese richtlijn en Nederlandse wet een afvalstof gebleven en nimmer een bijproduct of bouwstof geworden» wordt geconcludeerd dat het rechtsoordeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat staalslakken een bijproduct zijn, onjuist is. Met dit rechtsoordeel zou een afvalstof ten onrechte als bouwstof zijn gekwalificeerd.
De conclusies die worden getrokken over de status en betekenis van het rechtsoordeel en het doel waarmee dit rechtsoordeel is opgesteld zijn onjuist. De kaders voor bouwstoffen gelden zowel voor materialen met als zonder afvalstatus. Een bouwstof (dus ongeacht of het afvalstatus heeft) moet altijd aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie en de toepassing moet binnen de aangegeven kaders plaatsvinden. Daarbij geldt er ook een zorgplicht die een toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van de bouwstof dat schade aan het milieu wordt voorkomen. Of aan de wettelijke toepassingskaders en zorgplicht wordt voldaan, moet altijd per geval worden bepaald. In de praktijk zijn er situaties geweest waarin de toepassing van staalslakken als bouwstof niet goed is gegaan. Hiertegen kan door het bevoegd gezag handhavend worden opgetreden. Overigens bevat het rechtsoordeel uit 2017 over staalslakken geen generieke uitspraak in de zin dat op grond van dit rechtsoordeel staalslakken altijd de status van bijproduct zouden hebben. Het is aan het lokale bevoegd gezag om dit per specifiek geval te beoordelen.
Dit komt in het onderzoeksrapport niet naar voren. Dit leidt er toe dat er onjuiste conclusies worden getrokken.
Kunt u aangeven welke informatie uit dit rapport bij uw ministerie al bekend was en welke informatie nieuw is?
Er ontbreekt ook informatie in het rapport die betrokken had moeten worden om de juiste conclusies te kunnen trekken:
Deelt u de constatering dat staalslakken een productieresidu zijn? Zo nee, waarom niet?
Een productieresidu is een stof of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof. Van dit materiaal kan vervolgens bepaald worden of het een bijproduct is, in de zin van de Kaderrichtlijn afvalstoffen artikel 5. Deze beoordeling vindt per geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Kaderrichtlijn afvalstoffen die zijn geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
Om te bepalen of staalslakken een productieresidu zijn, moet dus gekeken worden of ze het resultaat zijn van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof. Aangezien staalslakken ontstaan bij een productieproces dat in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van staal, zouden staalslakken gezien kunnen worden als productieresidu. Dit zegt niets over de eventuele bijproductstatus van staalslakken. Die dient apart en per geval beoordeeld te worden.
Deelt u de constatering dat om een productieresidu te mogen gebruiken er speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen vanwege het schadelijke karakter voor het milieu? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw constatering niet dat bij gebruik van een productieresidu er altijd sprake zal zijn van een schadelijk karakter voor het milieu en er daardoor speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen. Om een productieresidu als bijproduct te kunnen gebruiken moet aan de gestelde voorwaarden voor een bijproduct worden voldaan. Een van de voorwaarden die voor het bereiken van de bijproductstatus vervuld moet zijn, luidt nu juist dat «verder gebruik rechtmatig is, inhoudende dat de stoffen, mengsels of voorwerpen voldoen aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en dat gebruik niet zal leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid» (art. 1.1 lid 4 onder d van de Wet milieubeheer). Is deze voorwaarde niet vervuld, dan is een productresidu geen bijproduct maar een afvalstof en moet op basis van het afvalstoffenrecht worden beoordeeld of nuttige toepassing van die afvalstof mogelijk is of dat deze afvalstof moet worden verwijderd (bijvoorbeeld stort of verbranding).
Erkent u, naar aanleiding van onder andere verschillende reacties uit het land, dat veel mensen zich zorgen maken over staalslakken en het liever niet als bouwstof zien?
Ik weet dat er zorgen zijn over de toepassing van staalslakken als bouwstof. Het is belangrijk om op te merken dat deze zorgen vooral voortkomen uit incidenten met het verkeerd toepassen van staalslakken als bouwstof. De toepassing moet voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke kaders om te waarborgen dat de toepassing niet leidt tot schadelijke effecten voor mens en milieu. Dit moet per geval worden beoordeeld en als niet wordt gehandeld in overeenstemming met de wettelijke eisen dan kan daar handhavend tegen worden opgetreden.
Deelt u de constatering van het Europese Hof van Justitie dat staalslakken een afvalstof zijn, omdat ze niet gebruikt kunnen worden zonder verdere behandeling, anders dan bij normale productie gangbaar is?
Het Hof heeft hier geen uitspraak over gedaan. Als een dergelijke zaak aan het Europese Hof zal worden voorgelegd, dan zal het Hof de vraag of staalslakken een afvalstof of niet-afvalstof zijn, beoordelen aan de hand van hetgeen is bepaald in artikel 5 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen over de bijproductstatus.
Wat is uw reactie op de conclusie dat staalslakken een afvalstof zijn en geen bijproduct/bouwstof in de zin van de Wet milieubeheer?
Deze conclusie is niet juist, omdat een generieke uitspraak over de afvalstatus van materialen niet mogelijk is. Dit zal van geval tot geval moeten worden bekeken.
Concludeert u op basis van het onderzoek van Natuurlijk Schoon Eerbeek dat staalslakken juridisch niet ingezet kunnen worden als bouwstof? Zo nee, welke wetenschappelijke en juridische onderbouwing heeft u daarvoor?
Die conclusie kan niet worden getrokken. De kaders voor bouwstoffen gelden, zoals aangegeven, voor materialen met en zonder afvalstatus. Een bouwstof (dus ongeacht de afvalstatus) moet altijd aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) en de toepassing moet binnen de aangegeven kaders uit het Besluit activiteiten leefomgeving plaatsvinden. Daarbij geldt er ook een zorgplicht die een toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van de bouwstof dat schade aan het milieu wordt voorkomen.
Klopt het dat de beoordeling of iets een afvalstof of bijproduct is vanuit Europa wordt bepaald en het niet aan de lokale overheid is om elk individueel geval apart te oordelen? Zo nee, hoe zit dat dan precies?
De kaders voor de beoordeling of een materiaal een afvalstof of bijproduct is, zijn Europees vastgesteld in de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Deze richtlijn bevat voorwaarden om vast te stellen of er sprake is van een bijproduct en deze beoordeling dient per geval plaats te vinden. De Kaderrichtlijn afvalstoffen is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het is aan het bedrijf om aan te tonen dat, en aan het bevoegd gezag om te toetsen of, aan de bijproductvoorwaarden is voldaan en geen sprake is van een afvalstof. In de Wet milieubeheer (art. 18.2a t/m d) en de Omgevingswet (art. 18.2) is geregeld welke bevoegd gezagen de verantwoordelijkheid hebben om hierop toe te zien, gekoppeld aan de diverse wettelijke voorschriften en regels die op afvalstoffen van toepassing zijn. Waar het gaat om export van afvalstoffen (Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen) is de ILT het bevoegd gezag (art. 18.2b Wm), in andere gevallen is dat de gemeente, provincie en/of het waterschap.
Zijn er voorschriften voor de gebruiker hoe staalslak veilig toegepast kan worden en, zo ja, hoe zien die er precies uit en hoe worden die in praktijk overgebracht naar gebruikers?
Een bouwstof moet altijd voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Verder gelden inhoudelijke voorschriften uit het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat hierbij om functionele toepassing en hoeveelheid, terugneembaarheid en verwijderplicht. Bovendien geldt er nog een zorgplicht die de toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal zodat schade aan het milieu wordt voorkomen.
De Rbk 2022 schrijft voor dat de producent of leverancier van bouwstoffen in de milieuverklaring bodemkwaliteit eventuele voorwaarden en beperkingen moet vermelden die door de toepasser in acht moeten worden genomen. Deze toepassingsvoorwaarden kunnen bijvoorbeeld gaan over het beperken van intredend regenwater en het voorkomen van het afstromen van water dat in contact is geweest met staalslakken naar klein oppervlaktewater. Op deze manier is gewaarborgd dat de toepasser, die over de milieuverklaring moet beschikken, bekend is met deze informatie en dat hiermee rekening wordt gehouden. In de toelichting bij de Rbk 2022 wordt in dit verband expliciet gewezen op de incidenten die zich hebben voorgedaan met staalslakken10.
Ook kunnen er sinds de invoering van de Omgevingswet aanvullende regels worden gesteld vanuit lokale regelgeving.
Hoe kunnen staalslakken op de juiste manier afgedekt worden waarbij wetenschappelijk gegarandeerd kan worden dat ze niet in contact komen met water, regenwater en grondwater?
Staalslakken worden op verschillende locaties, in verschillende toepassingen gebruikt en hiervoor zijn verschillende producten waarin staalslakken zijn verwerkt op de markt. Problemen ontstaan vooral bij grootschalige toepassingen in combinatie met afspoeling naar kleine volumes water.
De producent en/of leverancier kent de eigenschappen van deze producten, de toepassingen waarvoor ze geschikt zijn en of er bepaalde voorzorgsmaatregelen nodig zijn. Zoals bij het antwoord op vraag 11 ook is aangegeven is de producent of leverancier verplicht om informatie te verstrekken over de voorwaarden en beperkingen zodat de toepasser hier in het kader van het voldoen aan de zorgplicht kennis van kan en zal moeten nemen.
Bovendien is er een circulaire «Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) als bouwstof in een werk»11 waarin aandacht gevraagd wordt voor de specifieke eigenschappen van staalslakken en de risico’s die hiermee gepaard gaan. Deze circulaire is in 2005 opgesteld en heeft op 8 mei 2024 een update gekregen.
Zijn er wettelijke regels voor het afdekken van staalslak? Zo ja, is die manier toegepast bij alle gevallen waar tot nu toe verontreiniging is geweest? En wilt u per geval aangeven in hoeverre dat is gelukt, zoals bijvoorbeeld in Beverwijk (Aagtenbelt), Spijk en Eerbeek?
Er zijn geen specifieke wettelijke regels voor het afdekken van staalslakken. Wel is er een zorgplicht die de toepasser verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om te voorkomen dat er schade ontstaat aan het milieu of de gevolgen daarvan ongedaan te maken. Het afdekken van staalslakken kan deel uitmaken van deze maatregelen.
Klopt het dat afdekking met fijn gemalen staalslak die een harde koek zou vormen in de praktijk niet werkt en ook een leeflaag onvoldoende is, omdat het water doorlaat?
Door carbonatatie van fijnkorrelige staalslak (een reactie onder invloed van water en lucht) kan bovenop een partij staalslakken een harde laag ontstaan. Die laag vermindert de hoeveelheid regenwater die de onderliggende staalslak kan bereiken. Een leeflaag kan daar ook aan bijdragen.
Als de staalslak niet van homogene kwaliteit is en geen of weinig fijne fractie bevat, kan dat effect minder zijn.
Wat zijn de concrete risico's van zware metalen in staalslak voor het milieu en de volksgezondheid, en hoe worden deze risico’s gemonitord?
Bij de toepassing van staalslak kan als gevolg van de uitspoeling van vrije kalk de zuurgraad van grondwater of van bijvoorbeeld een nabij gelegen sloot afnemen (verhoging van de pH-waarde). Grond of water met hoge pH-waarden kan in directe zin schadelijk zijn voor organismen die hiermee in aanraking komen. In extreme situaties kan deze uitspoeling o.a. leiden tot vissterfte en risico’s voor de gezondheid van mensen en dieren die met dit water in aanraking komen.
Hoge pH-waarden kunnen ook leiden tot indirecte effecten door mobilisatie van stoffen die van nature, of als gevolg van bodemverontreiniging, reeds in de bodem aanwezig zijn. Ook kunnen uit staalslak door uitloging metalen vrijkomen. Deze stoffen kunnen nadelige effecten hebben op het bodem- en grondwaterecosysteem en, indirect, via drainage op waterlopen op het oppervlaktewaterecosysteem. Bovendien kunnen metalen die in het grondwater terecht komen op termijn private en publieke drinkwaterbronnen bereiken.
Opwaaiend stof, wat vooral optreedt tijdens de realisatiefase van een toepassing, kan leiden tot bloedneuzen, irritatie van de huid, ogen en de luchtwegen12.
Wanneer staalslakken niet op de juiste manier worden toegepast, kunnen bovengenoemde effecten optreden. De mate waarin deze dan optreden, is afhankelijk van diverse factoren, zoals de omvang van het werk, het ontwerp van het werk, de omvang en de mate van doorstroming van het aanwezige (oppervlakte)water.
Als er in een specifiek geval het vermoeden bestaat dat er risico’s optreden, kan het bevoegd gezag bepalen dat er moet worden gemonitord.
Hoe verhouden de huidige normen voor de samenstelling en uitloging van staalslak zich tot de normen die zijn vastgesteld onder de Kaderrichtlijn Water?
De normen voor staalslakken zijn gebaseerd op risico’s voor het bodemecosysteem. In de Kaderrichtlijn Water zijn geen normen voor de samenstelling en uitloging van staalslakken vastgesteld.
Bent u ervan op de hoogte dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft opgemerkt dat staalslakken in toenemende mate in grootschalige toepassingen worden verwerkt en dat risico's voor milieu en gezondheid het grootst zijn bij zulke grootschalige toepassingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de literatuurstudie naar de milieuhygiënische risico’s van LD-staalslakken brengt het RIVM de risico’s van het gebruik van zandvervangende staalslakken in grootschalige toepassingen (aanvullingen en ophogingen) in kaart. Het RIVM concludeert dat er meerdere risico’s zijn bij het toepassen van staalslakken in grote hoeveelheden en in dikkere lagen dan bij het opstellen van de wetgeving het uitgangspunt was.
De resultaten van deze studie waren reden voor ILT om een Signaalrapportage staalslakken uit te brengen. In deze Signaalrapportage van april 2023 gaf de ILT aan dat staalslakken de afgelopen jaren grootschalig toegepast zijn op verschillende locaties en dat de verwachting is dat dit ook de komende jaren zal gebeuren.
Bent u het er dan mee eens dat het niet wenselijk is, als er prikkels zijn die grootschalige toepassingen van staalslakken steeds verder aanjagen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet wenselijk dat er prikkels zijn waardoor toepassers gestimuleerd worden grootschaliger toe te passen dan nodig is.
Deelt u de constatering dat de realiteit waarin afnemers zelfs geld toe krijgen om staalslakken grootschalig af te nemen en toe te passen niet in het voordeel werkt van zorgvuldig beleid dat de gezondheid en het milieu zou moeten beschermen?
De wettelijke kaders zijn leidend en gericht op het beschermen van de gezondheid en het milieu. Grootschaliger toepassen dan nodig past niet binnen de wettelijke kaders. Prikkels die hiertoe leiden, zijn niet wenselijk.
Bent u bereid om uw «rechtsoordeel» van 22 september 2017 te heroverwegen en een nieuw beleidsstandpunt over LD-staalslakken in te nemen, dit mede gezien in het licht van de veranderde maatschappelijke opvattingen over het gebruik van staalslakken? Zo nee, waarom niet?
Rechtsoordelen waren opinies van IenW die tot 2019 konden worden aangevraagd. Het zijn casus-en tijdspecifieke, niet-juridisch bindende adviezen. Er is gekeken naar de feiten en omstandigheden van het geval zoals die op dat moment golden. In een rechtsoordeel is nadrukkelijk een disclaimer opgenomen dat het rechtsoordeel is gebaseerd op de door de aanvrager aangeleverde feiten en omstandigheden en dat bij gewijzigde feiten en omstandigheden het rechtsoordeel achterhaald kan zijn en daardoor niet meer geldt. Dat is ook het geval bij bijvoorbeeld gewijzigde wet- en regelgeving en nieuwe jurisprudentie. Vermeld is dat het de verantwoordelijkheid is van de verzoeker om zich van deze wijzigingen op de hoogte te stellen. Het rechtsoordeel is dus nadrukkelijk geen generieke uitspraak van het ministerie dat staalslakken altijd de bijproductstatus hebben. Zoals al eerder aangegeven, zijn generieke uitspraken niet mogelijk omdat er per geval (door de houder) aangetoond en (door het bevoegd gezag) beoordeeld moet worden of aan de voorwaarden is voldaan. Het rechtsoordeel is daarvoor bedoeld als hulpmiddel.
Bent u bereid het gebruik en de toepassing van staalslakken op te schorten, totdat Tata Steel/Pelt & Hooykaas onomstotelijk hebben aangetoond dat ze de staalslakken van hun giftige kenmerken hebben ontdaan op een wijze die zich verdraagt met de daarvoor toepasselijke wet- en regelgeving?
Nee. Alle bouwstoffen, dus ook die waarin staalslakken verwerkt zijn, moeten aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Bij de toepassing van staalslakken moeten ook de wettelijke eisen uit het Besluit activiteiten leefomgeving en de zorgplicht in acht worden genomen. Als daaraan niet voldaan wordt, dan kan daartegen worden opgetreden. Dat gebeurt ook, zoals blijkt uit een recente uitspraak van de Raad van State van 28 augustus 2024 over de golfbaan in Spijk. Voorkomen is echter beter dan genezen. Vandaar dat de Rbk 2022 is aangescherpt waar het gaat om de informatie die in de milieuverklaring bodemkwaliteit moet worden opgenomen en is de invoering van een landelijke informatieplicht aangekondigd. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving zal ik bezien in hoeverre het wenselijk is de regelgeving nog verder aan te scherpen.
Klopt het dat een toepassingsvoorwaarde bij staalslakken is dat de staalslakken absoluut niet in aanraking mogen komen met hemel-, grond- en oppervlaktewater?
Of een dergelijke voorwaarde nodig is, hangt af van verschillende factoren zoals de toepassing, de eigenschappen van het product dat als bouwstof wordt gebruikt, omstandigheden ter plekke zoals de omvang en doorstroming van het aanwezige oppervlaktewater en de laagdikte van de toepassing.
Wat is uw reactie op de constatering dat sommige overheden weigeren te controleren en te handhaven op deze voorwaarde en zich bijvoorbeeld beroepen op het «rechtsoordeel» van het Rijk van 22 september 2017?
Het is mij niet bekend dat overheden weigeren te controleren en te handhaven.
Wat vindt u ervan dat gemeenten als Beverwijk ervoor kiezen om hun chemisch vervuilde voormalige vuilnisbelten goedkoop af te dekken met staalslakken en licht vervuilde grond, waardoor de vervuiling blijft doorwerken, in plaats van de grond te saneren?4 5
Het is aan het bevoegd gezag ter plaatse om een specifieke situatie te beoordelen.
Bent u het ermee eens dat afnemers, waaronder aannemers en gemeenten, financieel de verkeerde prikkel krijgen op dit moment, door geld toe te krijgen bij het afnemen en toepassen van staalslakken, terwijl een andere oplossing gezonder zou zijn voor mens en milieu?
Meer toepassen dan nodig past niet binnen de kaders van de regelgeving. Wanneer er prikkels zijn die ertoe leiden dat er meer staalslakken dan nodig worden toegepast, is dat onwenselijk.
Wat kunnen het Rijk en/of de provincie juridisch gezien doen (bijvoorbeeld in het kader van interbestuurlijk toezicht) als een gemeente het milieu en de gezondheid van mensen en dieren onvoldoende blijft beschermen?
Het is belangrijk dat de bevoegd gezagen de juiste instrumenten in de gereedschapskist hebben om adequaat in te kunnen grijpen als dat vanuit de bescherming van gezondheid en milieu noodzakelijk is. Ik zet hier extra op in. Vandaar dat de Rbk 2022 is aangescherpt (milieuverklaring bodemkwaliteit) en is aangekondigd een landelijke informatieplicht in te voeren voor de toepassing van staalslakken, zodat bevoegd gezag in de gelegenheid wordt gesteld vooraf te toetsen en gericht te controleren of er voldoende rekening gehouden wordt met de specifieke eigenschappen van het materiaal.
Onder de Omgevingswet kunnen bevoegde gezagen aanvullende regels stellen. Met de herijking van de bodemregelgeving zal ik bezien in hoeverre het wenselijk is de regelgeving nog verder aan te scherpen.
Ook is interbestuurlijk toezicht een beschikbaar instrument. Het Rijk is verantwoordelijk voor het interbestuurlijk toezicht (IBT) op de provincie, de provincie is verantwoordelijk voor het IBT op de gemeente. In uitzonderlijke gevallen kan het Rijk ook IBT inzetten richting de gemeente.
Bent u het ermee eens dat het vervangen van een primaire grondstof onwenselijk is als de te gebruiken secundaire stof al veelvuldig nadelige gevolgen heeft gehad op gezondheid, natuur en het milieu?
Dit kan niet in het algemeen als onwenselijk worden geduid. Het is van belang dat primaire grondstoffen worden uitgespaard en dat afvalstort wordt voorkomen, maar dit mag niet ten koste gaan van de gezondheid, de natuur en het milieu. Daarom moet er, zoals in het antwoord op vraag 5 staat, voor de toepassing van alle bouwstoffen worden voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke kaders. Om te voorkomen dat er opnieuw toepassingen buiten de kaders plaatsvinden, zijn er al stappen gezet (zie het antwoord op vraag15 en bekijk ik wat ik nog meer kan doen.
Overweegt u de uitkomst van het onderzoek van Natuurlijk Schoon Eerbeek te betrekken bij de eventueel te maken maatwerkafspraken met Tata Steel over de toekomstige staalslakken (restafval) die bij de productie van groen staal vrijkomen, ter voorkoming van verdere milieuverontreiniging en gezondheidsschade?
Gezien de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie over de onderhandelingen, kan ik in het openbaar niet ingaan op de voorwaarden van de mogelijke afspraken tussen Tata Steel en de Staat.
In het algemeen kan ik zeggen dat Tata Steel niet de enige bron van staalslakken is. De kaders voor de toepassing van staalslakken gelden voor álle staalslakken, en daarmee ook de aanpassingen zoals de aanscherping van de eisen voor de milieuverklaring bodemkwaliteit.
Kunt u precies uitleggen hoe u verwacht dat er geen schade aan het milieu en de gezondheid van mensen en dieren plaatsvindt door staalslakken in de toekomst, als nu al blijkt dat het moeilijk te controleren is, dat het vaak misgaat en dat de gemeenten en omgevingsdiensten een tekort aan capaciteit hebben om goed te kunnen controleren en te handhaven?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast, mits dat binnen de kaders van de regelgeving gebeurt. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de toepasser. Zoals in het antwoord op vraag 26 is aangegeven, zijn er stappen gezet om adequate toepassingen beter te kunnen waarborgen en ben ik momenteel in het kader van de herijking van de bodemregelgeving bezig om te kijken wat ik nog meer kan doen.
Bent u het ermee eens dat bij het huidige gebruik van staalslakken over het geheel genomen niet kan worden uitgesloten dat er ongunstige effecten optreden voor het milieu of de menselijke gezondheid?
Risico’s zijn nooit uit te sluiten, maar deze moeten zo klein mogelijk zijn. Staalslakken kunnen veilig worden gebruikt wanneer toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal. In het kader van de herijking van de bodem wet- en regelgeving kijk ik hoe ik dit beter kan borgen.
Is er recentelijk wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de langetermijneffecten van staalslak op het milieu en de gezondheid? Zo ja, kunt u de bevindingen toelichten?
De literatuurstudie16 naar de milieuhygiënische risico’s van LD-staalslakken van het RIVM uit 2023 is een overzichtsstudie waarin relevante onderzoeken naar de eigenschappen en de effecten van staalslakken worden samengevat.
De belangrijkste conclusies met betrekking tot de effecten die kunnen optreden wanneer staalslakken buiten de kaders van de regelgeving worden toegepast, zijn samengevat in het antwoord op vraag 15. De termijn waarover deze effecten plaatsvinden verschilt. Het risico op gezondheidseffecten is bijvoorbeeld aan de orde voor werknemers tijdens de realisatiefase van de toepassing. Met adequate maatregelen kunnen deze gezondheidseffecten worden voorkomen. Effecten van uitloging op het bodemecosysteem kunnen over langere periodes (tientallen jaren) aan de orde zijn. Hoewel water over het algemeen weer neutraliseert in de ondergrond en metalen dan weer neerslaan kan beïnvloeding van drinkwaterbronnen plaatsvinden door transport van metalen in het bovenste grondwater naar het diepe grondwater of het oppervlaktewater. Dit kan eveneens jaren of decennia duren.
Gezien de vele problemen die optreden met staalslak op verschillende locaties, hoe ziet u de toekomst van de toepassing van staalslak als we kijken naar de toekomstige hoeveelheden staalslak die geproduceerd gaan worden?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 30 wordt aangegeven, ben ik van mening dat de staalslakken in beginsel veilig kunnen worden toegepast, wanneer toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de specifieke eigenschappen van het materiaal. Dit is de verantwoordelijkheid van de toepasser en het is aan het bevoegd gezag om dit te controleren. Om problemen in de toekomst te voorkomen, heb ik stappen gezet om de toepassers en de toezichthouders hier meer handvatten bij te bieden (zie het antwoord op vraag17 en bekijk ik in het kader van de herkijking van de bodemregelgeving wat daarvoor nog meer moet gebeuren.
Welke maatregelen worden er momenteel getroffen om de gezondheid en veiligheid van werknemers te waarborgen die werkzaam zijn met staalslak, gezien de potentiële risico's van blootstelling aan deze stof, en welke stappen worden er ondernomen om de langetermijngevolgen voor deze werknemers te monitoren en te voorkomen?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor het bieden van gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. Volgens de Arboregelgeving is de werkgever verantwoordelijk voor het vaststellen van de aard, mate en duur van blootstelling aan alle stoffen die gevaarlijk voor de gezondheid kunnen zijn. Vervolgens moeten maatregelen worden getroffen om blootstelling aan die stoffen weg te nemen of tot het minimale te beperken. Mogelijke maatregelen zijn afhankelijk van de specifieke situatie. Gezien de samenstelling van staalslakken en de toepassingen erg kunnen verschillen, zullen de gezondheidsrisico’s voor werknemers variëren en daarmee ook de maatregelen die werkgevers moeten nemen om werknemers te beschermen.
Bent u bereid om het gebruik van staalslakken te stoppen of op te schorten, tenzij daar waar toegepast onomstotelijk is aangetoond dat er geen sprake is van achteruitgang van de waterkwaliteit en er geen milieu- of gezondheidsrisico’s zijn?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast. Daarbij moeten toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving kijk ik hoe ik dit beter kan borgen, in aanvulling op de maatregelen die er met de Omgevingswet al zijn (milieuverklaring bodemkwaliteit en lokaal maatwerk) en al aangekondigd (landelijke informatieplicht). Het verbieden van het toepassen van staalslakken als bouwstof acht ik daarom niet nodig.
Als u geen algehele stop op het gebruik van staalslakken wilt, bent u dan ten minste bereid om grootschalig gebruik van staalslakken te stoppen, omdat ook volgens de ILT en het RIVM daar de grootste risico's mee gepaard gaan voor het milieu en de gezondheid?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 34.
Bent u bereid om het gebruik van staalslakken te stoppen of op te schorten, zoals eerder verzocht door provincie Zeeland, in ieder geval totdat het lopende onderzoek naar de impact op schaal- en schelpdieren in de Oosterschelde is afgerond en verzekerd is dat staalslakken geen negatief effect hebben op deze dieren?
Er is geen aanleiding om toepassing met staalslakken in de Deltawateren op te schorten of te stoppen. Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van staalslakken en daaruit blijken geen onaanvaardbare effecten op de waterkwaliteit of ecologie. Ik ken de signalen dat het slecht gaat met verschillende schaal- en schelpdieren in de Oosterschelde en dat er onderzoek gedaan wordt naar de oorzaak. Ik begrijp de zorgen, maar er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit veroorzaakt zou zijn door staalslakken. Natuurlijk houd ik de resultaten van dit onderzoek in de gaten.
Als het antwoord op de drie laatste vragen hierboven nee is, kunt u dan beschrijven hoe u precies in de praktijk gaat garanderen dat er door het gebruik van staalslakken geen schade ontstaat aan de gezondheid van mensen en dieren en de waterkwaliteit en dat de waterkwaliteit niet verslechtert?
Ten eerste geeft de regelgeving kaders zodat toepassingen veilig kunnen plaatsvinden en dat bevoegd gezag hierop kan toezien en handhavend optreden indien nodig. Sinds 1 januari 2024 is het met de invoering van de Regeling bodemkwaliteit 2022 verplicht voor de producent of leverancier van bouwstoffen om in de milieuverklaring bodemkwaliteit eventuele voorwaarden en beperkingen te vermelden die door de toepasser in acht moeten worden genomen. In het kader van de zorgplicht moet de toepasser daar dan naar handelen. Verder heb ik een informatieplicht aangekondigd voor staalslakken. Deze gaat naar verwachting in per 1 januari 2026. Tot die tijd heb ik opdrachtgevers en toepassers opgeroepen om voorafgaand aan de toepassing op vrijwillige basis in contact te treden met bevoegd gezag.
Bovendien bekijk ik in het kader van de herijking van de bodemregelgeving hoe ik beter kan borgen dat toepassers voldoende rekening houden met de bijzondere eigenschappen van bouwstoffen.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'Supermarkt “rommelt” wéér met statiegeld, winkel ontkent’ |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Supermarkt «rommelt» wéér met statiegeld, winkel ontkent» van Omroep West, uitgebracht op 4 september 2024?1
De essentie van de statiegeldregeling is erop gericht dat zo veel mogelijk plastic flessen en blikjes worden ingeleverd om te voorkomen dat deze in het milieu komen. Daartoe moet het verpakkende bedrijfsleven voldoen aan een wettelijke inzameldoelstelling van 90%. Deze doelstelling kan alleen worden behaald als het consumenten gemakkelijk en aantrekkelijk wordt gemaakt om hun flessen en blikjes weer in te leveren. Het opwerpen van drempels voor burgers om hun verpakking in te leveren, zoals het enkel terugbetalen van het statiegeld op bepaalde tijdstippen, kan negatieve gevolgen hebben voor de inleverbereidheid.
In de wet staat dat bij inname van de plastic flessen en blikjes het statiegeld wordt terugbetaald.2 Als dit soort maatregelen het onmogelijk zou maken om statiegeld terug te krijgen zonder een aankoop te doen, is dat in strijd met de wet. Indien maatregelen het moeilijker maken om je statiegeld terug te krijgen, is het afhankelijk van de specifieke situatie of dit strijdig is met de wet. Het is in specifieke situaties aan de onafhankelijk toezichthouder, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), en uiteindelijk de rechter om te bepalen of de wet wordt overtreden.
Hoe vaak komt het voor dat personen afval waar statiegeld op zit inleveren, maar geen contant geld terug kunnen krijgen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat beschikt niet over dergelijke gegevens. Van enkele supermarktfilialen is bekend dat er voorwaarden worden gesteld aan het terugbetalen van statiegeld. De ILT heeft dit ook geconstateerd. Verder zijn er inleverpunten op plekken zoals stations, pretparken en scholen, waar niet contant wordt uitbetaald maar door middel van een betaalverzoek (zoals Tikkie).
Deelt u de de mening dat mensen altijd contant geld moeten kunnen krijgen, wanneer zij statiegeld terugkrijgen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te garanderen en dit soort malafide praktijken te voorkomen?
De regelgeving stelt dat bij inlevering van de plastic flessen en blikjes het statiegeld moet worden terugbetaald. De regelgeving schrijft niet voor dat dit uitsluitend door contante terugbetaling kan. De wettelijke inzameldoelstelling van 90% waar producenten aan moeten voldoen, vereist dat het consumenten gemakkelijk en aantrekkelijk wordt gemaakt om hun flessen en blikjes ook weer in te leveren. Omdat de inzameldoelstelling niet wordt behaald, heeft de ILT de producentenorganisatie Verpact onder andere gelast onderzoek te doen naar verschillende mogelijkheden om consumenten te bewegen hun statiegeldflessen en blikjes in te leveren. Eén van de lasten betreft het onderzoeken van de relatie tussen de inleverbereidheid en de terugbetalingsmethode: giraal, contant, digitaal (bijvoorbeeld Tikkie).3 Verpact heeft tot 1 november 2024 om dit onderzoek uit te voeren. De uitkomsten van dit onderzoek zal ik bekijken samen met de resultaten van de evaluatie van de statiegeldregeling die ik eind 2024 naar de Kamer verstuur, om een integrale afweging te maken wat de beste vervolgstappen zijn voor eventuele wijziging van de statiegeldregeling.
Bent u bereid artikel 12 van het Besluit Verpakkingen te wijzigen, zodat duidelijk wordt dat mensen die afval waar statiegeld op zit inleveren contant geld moeten kunnen terugkrijgen?
Dit najaar wordt de statiegeldregeling geëvalueerd. Hieruit zal moeten blijken of en welke aanpassingen nodig zijn in de wetgeving. Het is belangrijk dat de resultaten uit de evaluatie en eventuele daaruit volgende aanpassingen integraal worden afgewogen. Het fenomeen dat sommige supermarkten aanvullende voorwaarden stellen aan de terugbetaling van statiegeld zal ik hierin meenemen.
Deelt u de opvatting dat dit bericht onderdeel is van een langere lijst van berichten en incidenten waaruit blijkt dat de plasticproducenten voornamelijk de profiteurs van de statiegeldregeling zijn, terwijl consumenten er juist geld aan kwijtraken en plasticvervuiling van het milieu niet wordt voorkomen?2
We zien dat het statiegeldsysteem zeker nog niet vrij is van problemen. Ik wil de evaluatie van de statiegeldregeling daarom gebruiken om te zien of en hoe de regeling aangepast kan worden om het systeem te verbeteren. Daarnaast is het belangrijk om te benadrukken dat statiegeld doet waar het voor bedoeld is: de hoeveelheid plastic flesjes in het milieu is met 72% sterk gedaald ten opzichte van voor de invoering van statiegeld5. Voor blikjes is deze daling 64%. Daarnaast kunnen statiegeldflessen door deze wijze van inzameling hoogwaardig worden gerecycled en weer nieuwe statiegeldflessen worden. Daarmee zijn we op de goede weg, maar het kan en moet nog een heel stuk beter. Met de resultaten uit de evaluatie in de hand zal ik de statiegeldregeling integraal bekijken en afwegen of en zo ja welke aanpassingen nodig zijn. De resultaten van de evaluatie verwacht ik eind 2024, waarna ik deze met de Kamer zal delen.
De certificering van bovengrondse tanks |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Waarom is ervoor gekozen om de eerdere certificeringsverplichting in de Wet milieubeheer niet mee te nemen in de nieuwe Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)?
Voorheen werden voor kleine en grote tanks, ongeacht de soort stoffen, bodembeschermende voorzieningen, certificering en voor externe veiligheid PGS-richtlijnen1 voorgeschreven. Het Besluit activiteiten leefomgeving schrijft dezelfde bodembeschermende voorzieningen voor, maar verwijst niet meer naar een certificeringsverplichting en PGS-richtlijnen bij een kleine populatie van tanks. Het gaat om bovengrondse opslagtanks tot 150 kubieke meter met diesel, oxiderende of bijtende stoffen, mits deze niet zijn voorzien van leidingen in de bodem of dubbelwandig zijn uitgevoerd.
Bij de totstandkoming van de Omgevingswet zijn deze voorschriften opnieuw bekeken op de noodzaak en waar vermindering van de regeldruk mogelijk is. Uit RIVM-onderzoek is gebleken dat de hierboven omschreven opslagtanks geen risico voor externe veiligheid van de omgeving van de activiteit veroorzaken. Daarom is deze verwijzing vervallen. Voor andere situaties zoals grotere bovengrondse tanks of tanks met andere stoffen is de certificeringsregeling nog steeds van kracht.
Herkent u het signaal dat er door het ontbreken van deze certificeringsverplichting wildgroei plaatsvindt in de aanschaf van tanks, waarbij niet zozeer naar de milieurisico’s en veiligheid wordt gekeken, maar naar de goedkoopste tanks?
Vanuit contacten met de branche heb ik vernomen dat andere partijen dan voorheen zich op de markt bevinden voor het leveren van tanks. De bedrijven moeten nog steeds voldoen aan regelgeving voor bodembescherming. Daar heeft het ontbreken van een certificeringssysteem geen invloed op. Vanuit Omgevingsdiensten en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) zijn mij geen signalen bekend van situaties of locaties waarbij het milieurisico is toegenomen.
Bent u het ermee eens dat de opslag van stoffen als diesel veilig moet gebeuren in verband met de risico’s voor het bodemmilieu bij lekkages? Zo nee, waarom niet?
Ja, opslag van stoffen als diesel moet veilig gebeuren, onder andere om de bodem bij lekkages te beschermen. Daarom zijn in het Besluit Activiteiten Leefomgeving diverse bodembeschermende maatregelen dwingend voorgeschreven. Enkelwandige bovengrondse opslagtanks voor (onder andere) diesel moeten daarom altijd in een lekbak liggen, met tenminste een opvangcapaciteit van 110% van de inhoud van de tank. Bij lekkage wordt de gelekte vloeistof opgevangen, en komt deze niet in de bodem terecht.
Deelt u de mening dat de milieurisico’s toenemen, doordat er geen certificering meer nodig is bij de aanschaf van tanks? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is uitgebreid onderzoek gedaan door het RIVM om vast te stellen of deze stoffen een risico voor de omgevingsveiligheid opleveren. Dat is niet het geval. Daarnaast zijn deze tanks goed visueel te inspecteren door gebruikers en medewerkers van omgevingsdiensten op alle voorzieningen zoals opgenomen bij het antwoord op vraag 3. Geconcludeerd kan worden dat certificering van deze tanks niet tot een verdere beperking van milieurisico’s zorgt.
Bent u het ermee eens dat de omgevingsdiensten zoveel als mogelijk geholpen moeten worden om op een zo goed en duidelijk mogelijke wijze te kunnen controleren of een (opslag)tank geen milieurisico’s met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Ja, door de zorgplicht en andere bepalingen in het Besluit Activiteiten Leefomgeving hebben omgevingsdiensten een duidelijk handelingskader. Het vervallen van de certificeringsplicht doet niets af aan alle bepalingen om bodemverontreiniging te voorkomen en in het ergste geval te herstellen.
Kunt u bij certificeringsdeskundigen en/of omgevingsdiensten nagaan of er nu tanks in gebruik zijn die eerder onder de vroegere Wet milieubeheer (het vroegere Activiteitenbesluit) niet zouden voldoen en dus niet toegestaan waren (en nu wel)?
Deze situaties zijn mij niet bekend na een rondvraag bij de branchevertegenwoordiging, Omgevingsdienst NL en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO).
Bent u het ermee eens dat omgevingsdiensten geholpen zouden zijn als deze certificeringsplicht alsnog opgenomen zou worden in de omgevingswet (Bal)?
Nee, de certificering zorgt niet voor een aanvullende bescherming tegen het voorkomen of beperken van bodemverontreiniging bij dergelijke tanks omdat alle te nemen voorzieningen reeds zijn opgenomen in de algemene regels in het Bal.
Wat is het nadeel van een certificeringsverplichting überhaupt? Is voorkomen niet beter dan genezen?
Ik sta voor het voorkomen en beperken van milieuschade en voor een gezonde en veilige leefomgeving. Om dit te bereiken is het onontkoombaar dat regels gesteld moeten worden ondanks de eigen verantwoordelijkheid van initiatiefnemers om schade en hinder te voorkomen. Regels moeten gesteld worden met een duidelijke meerwaarde en effectiviteit zonder onnodige regeldruk en kosten voor ondernemers op te leveren. Met de huidige wijze van regulering in het Besluit Activiteiten Leefomgeving wordt hieraan voldaan. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 zorgt certificering niet voor het voorkomen van aanvullende milieurisico’s.
Bent u bereid om deze certificeringsverplichting alsnog op te nemen in het Bal onder de Omgevingswet, indien blijkt dat de risico’s zijn toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals eerder aangegeven is er voldoende wet- en regelgeving om de risico’s van bodemverontreiniging te voorkomen en te beperken. Via meerdere kanalen blijf ik in contact met uitvoeringspartijen om eventuele signalen te volgen.
De faillissementsgolf in de plastic recyclingindustrie |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Overwegende dat in de afgelopen maanden meerdere bedrijven in de plastic recycling failliet zijn verklaard, welke gevolgen heeft dit voor de recyclecapaciteit in Nederland? Klopt het dat door het failliet gaan van de recyclebedrijven meer afval/plastic verbrand zal worden?
De lage prijzen voor virgin fossiele plastic hebben veel afnemers doen besluiten om minder plasticrecyclaat in te zetten en meer virgin fossiel plastic. Hierdoor is de omzet van veel recyclers gedaald en zijn enkele van hen failliet gegaan. Het is onduidelijk of de verloren recyclingcapaciteit door andere bedrijven wordt overgenomen en dus beschikbaar blijft voor de korte termijn.
Het kabinet maakt de inschatting dat de afname van de vraag naar recyclaat tijdelijk is en dat deze weer zal gaan stijgen door toedoen van aankomend Europees en nationaal beleid.
Hoe kijkt u naar de toename die zichtbaar is in het percentage verbrand plastic (39% in 2021 en 52% in 2022)?1 Welke verwachting heeft u voor 2023? Bent u het ermee eens dat (gezien de recente faillissementen in de plasticrecyclingindustrie) het percentage verbrand plasticafval in 2023 waarschijnlijk nog verder op zal lopen?
De cijfers van het percentage plastic dat wordt verbrand, waaraan in de vraag wordt gerefereerd (39 procent in 2021 en 52 procent in 2022), zijn afkomstig uit de monitor van het Plastic Pact NL. Het cijfer wordt berekend op basis van de informatie die aangesloten partijen aandragen. Het cijfer uit 2022 is berekend op basis van twee partijen. Daarnaast is enkel in 2022 naar de reden gevraagd waarom plastic verbrand wordt en niet in 2021. Het is daarom lastig om met een zekere betrouwbaarheid iets te zeggen over een trend en de redenen daarachter. Daarbij komt dat het Plastic Pact per 1 januari 2024 is opgeheven. Er zal dus geen rapportage over 2023 worden opgesteld.
Het kabinet is van mening dat het verbranden van recyclebaar plastic moet worden voorkomen. Daartoe neemt het kabinet verschillende maatregelen, waaronder het opzetten van een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor vistuig, luiers en incontinentiemateriaal. Via het programma «Van afval naar grondstof» (VANG) worden gemeenten geholpen met het maken van doelmatig afvalbeheerbeleid en het verbeteren van de kwaliteit van gescheiden huishoudelijk afval. Ook wordt verkend of het standaardiseren van huishoudelijk afvalinzameling bijdraagt aan het voorkomen van verbranden van plasticafval. Op Europees niveau komt een verpakkingenverordening, die minder plastic verpakkingen en beter recyclebare plastic verpakkingen afdwingt. Dat zal aanzienlijk bijdragen aan het minder verbranden van plastic verpakkingen.
Daarnaast wordt op dit moment bezien op welke manier de regelgeving rondom AVI’s het beste ingericht kan worden om uiteindelijk het doel van minder afvalverbranding en dus minder CO2-uitstoot te bereiken. Het stimuleren van beter uitsorteren van plastic uit het te verbranden afval maakt hier nadrukkelijk onderdeel van uit.
Wat is het CO2-effect van deze stijging van het percentage verbrand plasticafval? Hoeveel uitstoot van CO2 had voorkomen kunnen worden als dit plastic was gerecycled?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn de getallen van de stijging van het percentage verbrand plasticafval gebaseerd op de gegevens van twee bij het voormalige Plastic Pact NL aangesloten partijen. Het is dus lastig om met voldoende betrouwbaarheid iets te zeggen over deze stijging. Wel blijkt uit eerder onderzoek van CE-Delft wat de vermeden emissies zijn bij het recyclen van plastics in plaats van verbranding. Deze zijn afhankelijk van de gebruikte recyclingtechniek, maar gemiddeld 2,5 kg CO2 per kilogram plastic.
Hoeveel banen zijn er tot op heden verloren gegaan als gevolg van de faillissementen in de recycling industrie (TRH Recycling in Emmen, Ecocircle in Schiedam en Umincorp in Rotterdam)?
Het kabinet beschikt niet over deze informatie.
Wat zijn de gevolgen voor milieu en klimaat, nu plasticrecyclecapaciteit in Nederland komt te vervallen? Hoeveel extra CO2-uitstoot levert de productie van de hoeveelheid virgin plastic op die tot voor kort geproduceerd kon worden door de reeds failliet verklaarde plastic recyclebedrijven?
Het is aannemelijk dat meer plastic wordt verbrand doordat de markt voor gerecycled plastic sinds 2023 is verslechterd. Het kabinet beschikt echter niet over getallen om de extra CO2-uitstoot te kunnen duiden. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, verwacht het kabinet dat de markt voor recyclaat weer zal aantrekken en dat nu sprake is van een tijdelijke dip.
Overwegende dat uw voorganger zes maanden geleden in antwoord op eerdere Kamervragen heeft aangegeven dat zij samen met haar collega’s van Economische Zaken en Klimaat in gesprek was over welke mogelijke maatregelen er getroffen kunnen worden voor de plasticrecyclingindustrie voor zowel de korte als de middellange termijn, waarom heeft dit tot op heden niet geleid tot resultaten?2 Wanneer kan de recycling industrie nu eindelijk actie verwachten vanuit het kabinet?
In de Kamerbrief van 24 juni jongstleden heeft het voormalige kabinet het huidige beleid ten aanzien van de slechte financiële situatie plastic recyclers uiteengezet.3 In deze brief wordt toegelicht dat IenW en EZK hebben gesproken met bedrijven uit de sector, brancheorganisatie NRK, InvestNL en producentenorganisatie Verpact. Hieruit kwam het volgende beeld naar voren: recyclers raken hun recyclaat slecht kwijt in de markt vanwege goedkoop recyclaat dat van buiten de EU wordt geïmporteerd en de lage prijs van nieuw (virgin) plastic. De hoeveelheid onverkochte voorraad recyclaat neemt toe. Vooral nieuwe innovatieve bedrijven en kleinere familiebedrijven die zogenaamd «hard plastic» recyclen hebben het zwaar. De inschatting is dat dit gaat om 10 tot 20 bedrijven. Wanneer bedrijven extra financiering nodig hebben kan een financier een beroep doen op de GO-regeling4 en de Groeifaciliteit5. Met deze regelingen staat de overheid voor een deel garant voor de lening en loopt de financier minder risico.
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1, verwacht het kabinet dat het om een tijdelijke dip gaat en zal aankomende nationale en Europese regelgeving ervoor zorgen dat de vraag naar recyclaat weer zal stijgen. Verder hecht het kabinet eraan om te vermelden dat ook de andere spelers in de plasticketen, zoals producentenorganisaties en grote afnemers een verantwoordelijkheid hebben.
Bent u het ermee eens dat het optreden van het kabinet tot op heden ontoereikend is met als gevolg dat het voor meerdere recyclebedrijven reeds te laat is? Zo niet, Waarom niet? Zo ja, Welke opvolging gaat u hieraan geven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het artikel «Faillissement recyclingbedrijven is politieke keuze»?3
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse afval scheidende belastingbetaler jaarlijks 240 miljoen euro kwijt is aan een Europese heffing voor niet gerecycled plastic, terwijl andere landen deze doorbelasten aan de verantwoordelijke bedrijven? Zo ja, vindt u dit eerlijk, aangezien consumenten geen/weinig effect hebben op de recycling?
Er is geen sprake van een Europese heffing voor burgers en bedrijven. Sinds 1 januari 2021 betalen de lidstaten een deel van de afdracht aan de Europese Unie op basis van de hoeveelheid niet-gerecycled plastic verpakkingsafval. Deze bijdrage is onderdeel van de afdrachten aan de Europese Unie op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.7 Dit betreft een zogeheten generaal dossier. Het is aan lidstaten zelf om maatregelen te nemen, waardoor de hoeveelheid niet-gerecycleerd plastic verpakkingsafval afneemt. Om plastic circulair te maken, zet het kabinet in op een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren. In najaar 2024 wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Op basis hiervan vindt bij de Voorjaarsnota van 2025 besluitvorming plaats.
Bent u het ermee eens dat het eerlijker zou zijn om deze Europese heffing (net als veel andere landen) door te belasten aan bedrijven die daadwerkelijk verantwoordelijkheid dragen voor de hoeveelheid niet gerecycled plastic (lees verkopers van nieuw plastic, Verpact en afvalverbranders)? Zo nee, waarom bent u van mening dat het eerlijker is om de belastingbetaler (en daarmee alle consumenten die netjes hun afval scheiden) op te laten draaien voor deze heffing?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u naar het voorbeeld van landen als Spanje en het Verenigd Koninkrijk, waar niet-herbruikbare verpakkingen en plastic zonder recyclaat wél belast worden?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u naar de ontstane situatie dat er diverse opslagplaatsen bij producenten van gerecycled plastic vol liggen met plastic afval, terwijl zij (ver) onder hun productiecapaciteit produceren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u vastberaden om de circulaire doestellingen, zoals opgenomen in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) (50% minder grondstoffen in 2030 en volledig circulair in 2050), te halen?
Eerder heeft mijn voorganger al aangegeven dat we met de maatregelen in het NPCE de doelen niet gaan halen. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geeft in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van 2023 aan dat meer maatregelen nodig zijn. We moeten er daarom samen de schouders onder zetten; burgers, bedrijven én de overheid. Begin 2025 komt een nieuwe ICER uit, mede op basis hiervan zal ik in september van dat jaar een geactualiseerd NPCE aan de Kamer aanbieden.
Wanneer kan de Kamer de opvolging verwachten van motie-Hagen (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 56) die de regering verzoekt om te komen met een circulaire-economiewet?
Uw Kamer is op 29 april 2024 geïnformeerd over de Circulaire Economie-wet (CE-wet) via de hoofdlijnennotitie voor de beoogde Circulaire Economie-wet.8 In de hoofdlijnennotitie is aangegeven dat de ideeën en plannen voor de CE-wet dit jaar verder worden uitgewerkt in een wetsvoorstel, waarna het kabinet kan besluiten het wetsvoorstel in openbare consultatie te brengen.
Overwegende dat u in antwoord op eerdere Kamervragen heeft aangeven dat er op ambtelijk niveau contact was tussen het Ministerie van I&W en de relevante brancheorganisaties om een inventarisatie te maken van de wetgeving die belemmerend werkt en dat er gesprekken zouden lopen met VWS over de signalen dat de nieuwe regelgeving rond voedselveiligheid grote problemen veroorzaakt voor plasticrecyclingbedrijven, welke resultaten heeft dit tot op heden opgeleverd?4 Erkent u dat deze aangescherpte regelgeving (mede) oorzaak is van faillissementen in de sector zoals het faillissement van Umincorp?
Zoals gevraagd in de motie Haverkort c.s. (kst-32 852, nr. 200) onderzoekt het Ministerie van IenW welke regelgeving in het kader van voedselveiligheid belemmerend werkt voor het hergebruik van grondstoffen. Het kabinet zal uw Kamer hierover voor het eind van het jaar schriftelijk informeren.
Bent u het ermee eens dat u richting de invoering van de nationale bijmengverplichting van gerecycled plastic in 2027 juist in zou moeten zetten op het uitbreiden van de recyclecapaciteit? Welke actie gaat u ondernemen om de plasticrecyclebedrijven de periode tot 2027 te helpen overbruggen?
Ja. Vanuit het Klimaatfonds is een subsidiepakket van 267 miljoen euro geoormerkt ter ondersteunen van bedrijven bij de versnelde transitie naar circulaire plastic.
Overwegende dat de vereniging van afvalbedrijven een brandbrief heeft gestuurd aan uw voorganger met daarin een drietal suggesties ter ondersteuning van de plasticrecyclingindustrie, kunt u per suggestie aangeven hoe u daarnaar kijkt?5
Het kabinet is van mening dat het reeds nationaal en Europees aangekondigde beleid voldoende basis biedt om een gezonde en stabiele markt voor plasticrecyclaat te realiseren. Het kabinet ziet op dit moment geen reden voor aanvullende maatregelen.
Overwegende dat een groot deel van de problemen waar de plasticrecyclingbedrijven in terecht zijn gekomen, zijn veroorzaakt door goedkoop virgin plastic dat wordt geëxporteerd vanuit Azië en de Verenigde Staten, welke maatregelen worden er genomen om het dumpen van virgin plastic op de Europese markt te voorkomen?
Nederland hecht veel waarde aan een mondiaal gelijk speelveld waarop eerlijke concurrentie kan plaatsvinden. De EU heeft verschillende instrumenten om praktijken van derde landen die de markt verstoren te adresseren. Als er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiëring van geïmporteerde goederen kan de EU anti-dumping- of anti-subsidiemaatregelen nemen. Dit zijn maatregelen om ernstige schade aan de EU-industrie te voorkomen en een gelijk speelveld te herstellen. Op het gebied van plastic heeft de Commissie eerder dit jaar reeds anti-dumpingheffingen ingevoerd voor PET uit China. Sinds 2000 gelden al antisubsidiemaatregelen op PET uit India. Indien de producenten van recyclaat concrete aanwijzingen hebben dat er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiering, kunnen zij hierover een klacht indienen bij de Europese Commissie. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen maatregelen volgen. Bij het nemen van anti-dumping of anti-subsidie maatregelen dient telkens een zorgvuldige afweging gemaakt te worden tussen de belangen van onder andere de EU-producenten, industriële gebruikers en de consument. De extra kosten die bijvoorbeeld voortvloeien uit anti-dumping- of anti-subsidieheffingen worden immers verdisconteerd in de prijzen van importgoederen en kunnen leiden tot prijsstijgingen voor verwerkers, gebruikers en consumenten.
Het bericht dat NS verwacht dat treinen in de tweede helft van het jaar vaker te laat komen |
|
Hidde Heutink (PVV) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verwachting van de NS-topman dat treinen in de tweede helft van het jaar vaak te laat zullen komen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe duidt u deze uitspraak?1
Ja. Het is teleurstellend dat de betrouwbaarheid van de dienstverlening nog niet is verbeterd. De uitdagingen op het spoor zijn echter groot en het kost tijd om de achterliggende prestaties op niveau te krijgen.
Op welke manier gaat u NS aan de prestaties in de afgesproken HRN-concessie houden en welke consequenties gaat u verbinden aan het feit dat NS, nu op voorhand al, niet lijkt te presteren?
Over de prestaties op het hoofdrailnet wordt een formeel oordeel geveld naar aanleiding van de jaarrapportages 2024 van NS en ProRail. Dan wordt bekeken van welke prestatie-indicatoren de afgesproken bodemwaarden niet zijn gehaald. Aan de hand van de concessieafspraken kan een sanctie worden opgelegd als niet aan de bodemwaarden wordt voldaan.
Vindt u het niet gek dat NS nu al, een half jaar van tevoren, weet dat ze de tweede helft van het jaar vaker te laat zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is een lastige en vervelende boodschap maar het is positief dat NS en ProRail vooruitkijken en tijdig communiceren over hinder tijdens werkzaamheden, storingen en tijdelijke snelheidsbeperkingen (TSB’s). Dat wordt ook van ze verwacht. Zo weet de reiziger waar zij aan toe is. Ondertussen verwacht ik van NS en ProRail dat zij zich niet bij deze verwachting neerleggen, maar zich blijven inzetten om de prestaties op peil te brengen. Dit wordt in alle gesprekken met NS en ProRail benadrukt.
Vindt u de ondermaatse prestaties van NS nog langer acceptabel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u duiden hoe uw onlangs gepresenteerde verbeterplan dit soort problemen gaat verhelpen?
Zowel voor mij als voor NS en ProRail staat goed, betrouwbaar en veilig openbaar vervoer voor de reiziger centraal. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1: de uitdagingen op het spoor zijn groot, waardoor algehele prestatieverbetering tijd kost. Het programma Betrouwbaar Beter moet ervoor zorgen dat de prestaties op het hoofdrailnet verbeteren.2 Het richt zich op het wegnemen van de grootste oorzaken van de slechte prestaties in de afgelopen periode, namelijk Tijdelijke SnelheidsBeperkingen (TSB’s), hinder door werkzaamheden en een tekort aan beschikbaar materieel.
Een aantal maatregelen uit het programma resulteert al in verbetering. Zo beschikt NS op dit moment over voldoende inzetbaar materieel, wat een positief effect heeft op de zitplaatskans. Ook heeft ProRail een aantal TSB’s versneld opgelost. Het opheffen van impactvolle TSB’s zoals die op de HSL kost daarentegen veel tijd vanwege de omvang van de infrastructurele problemen. Het programma Betrouwbaar Beter is formeel gestart op 16 juli 2024 en loopt in ieder geval tot en met juni 2025. De voortgang wordt nauwlettend gevolgd.
Kunt u deze vragen vóór het commissiedebat Spoor van 12 september 2024 beantwoorden?
Ja, bij dezen ontvangt u de antwoorden.
Erkent u alle resultaten en conclusies uit het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-onderzoek «De risico's van PFAS (inclusief F-gassen) emissies – samenvatting van de onderbouwing van het REACH restrictievoorstel»?1 2
De Staatssecretaris heeft het RIVM gevraagd om een samenvatting te maken van de wetenschappelijke onderbouwing van het Europese PFAS restrictievoorstel. Met dit rapport wordt met bevoegde gezagen gewerkt aan een praktische handreiking voor vergunningstrajecten in de omgang met PFAS-emissies. Daarmee kunnen bevoegde gezagen hun besluiten onderbouwen om de eisen ten aanzien van PFAS emissies verder aan te kunnen scherpen.
In het voorstel voor een Europese restrictie op PFAS in het kader van de REACH verordening is uitgebreid gemotiveerd waarom het nodig is om de impact van PFAS op het milieu te beperken en waarom het nodig is om de toelating van PFAS als product op de markt en het gebruik daarvan te verbieden. PFAS komt in het milieu via verschillende routes, niet alleen via producten die zijn gemaakt van PFAS, maar ook via emissies, bijvoorbeeld lozingen en in het afvalstadium. De uitstoot van PFAS wordt niet door REACH gereguleerd, maar valt onder andere kaders zoals de Kaderrichtlijn Water (lozingen), de Kaderrichtlijn afvalstoffen (afvalstoffen) en de Richtlijn Industriële Emissies (industriële installaties) die in het Nederlandse milieu- en omgevingsrecht zijn geïmplementeerd.
Voor het vervolg is daarnaast van belang dat PFAS als groep na recente besluitvorming in augustus 2024 is aangemerkt als prioritaire stof onder het OSPAR-verdrag (Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan). De uitwerking hiervan wordt nu in beeld gebracht. Onder artikel 5.22a van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL) worden prioritaire stoffen onder het OSPAR verdrag als ZZS gekwalificeerd. Dit wordt verwerkt in periodieke actualisatie van de ZZS lijst.
Deelt u de mening dat het voldoende juridische basis zou moeten bieden voor omgevingsdiensten en bevoegde gezagen om op te treden tegen de aanhoudende uitstoot/lozing van PFAS in Nederland, overwegende dat het RIVM concludeert dat elke extra emissie van PFAS bijdraagt aan de waarschijnlijkheid van schadelijke effecten voor mens en milieu? Zo niet, waarom niet en bent u bereid om de wetgeving hierop aan te passen?
Het RIVM-rapport geeft de risico’s van PFAS emissies weer. Het rapport zelf bevat geen analyse van de juridische mogelijkheden tot het inperken van PFAS-emissies. Wel kan dit rapport als bouwsteen worden gebruikt voor de onderbouwing van individuele besluiten over het aanscherpen van vergunningen of het opleggen van maatwerkvoorschriften om emissies van PFAS (en een groot deel van de F-gassen) uiteindelijk naar nul terug te brengen. Dat is ook de reden dat de Staatssecretaris dit rapport heeft gevraagd. Het is aan het bevoegd gezag om in het concrete geval te bepalen of aanscherping nodig en mogelijk is. Bij dit besluit dienen alle relevante feiten en omstandigheden gemotiveerd te worden meegewogen.
Om de bevoegd gezagen hierin te ondersteunen wordt momenteel, zoals ook vermeld in de Kamerbrief van 18 juni jl. over de Resultaten van het Impulsprogramma Chemische Stoffen3, samen met de koepels IPO (Interprovinciaal Overleg), VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten), Omgevingsdienst Nederland en de Unie van Waterschappen, gewerkt aan een praktische handreiking voor vergunningstrajecten in de omgang met PFAS-emissies. Hierover zal de Kamer in het najaar verder geïnformeerd worden. De verwachting is dat hiermee een belangrijke stap wordt gezet in het benutten van de bestaande juridische mogelijkheden van bevoegd gezagen bij gebruik van hun vergunningverlenende bevoegdheden als het gaat om emissies van PFAS. De Staatssecretaris zal de ontwikkelingen in de praktijk en rechtspraak nauwlettend in de gaten houden.
Kunt u per volgende risicobeoordeling van het RIVM aangeven of u deze overneemt en welke consequenties dit gaat hebben voor het gekozen PFAS-beleid:
Deze constateringen komen uit het RIVM-rapport. Dit rapport is in opdracht van de Staatssecretaris opgesteld. Het RIVM-rapport is een samenvatting van de wetenschappelijke onderbouwing van het REACH restrictievoorstel, waarvan een risicobeoordeling deel uitmaakt. Het restrictievoorstel is zeer uitgebreid en bevat onderzoeken uitgevoerd door wetenschappelijke instituten van de vijf indienende landen, waaronder Nederland. De wetenschappelijke onderbouwing van het Europese restrictievoorstel is openbaar4, maar om de leesbaarheid en bruikbaarheid van de onderbouwing voor de praktijk te vergroten, heeft de Staatssecretaris het RIVM gevraagd een samenvatting te maken.
Het RIVM-rapport kan zoals bij de beantwoording van vraag 2 is uitgelegd door de bevoegde gezagen worden gebruikt om voorschriften in een vergunning wat betreft emissies van PFAS te onderbouwen. Besluiten waarmee vergunningvoorschriften worden aangescherpt of maatwerkvoorschriften worden gesteld, moeten deugdelijk gemotiveerd worden.5 Het rapport biedt een bouwsteen voor deze onderbouwing om de risico’s van emissies van PFAS (en sommige F-gassen) te beperken met het oog op een gezonde en veilige leefomgeving.
Daarnaast kan het rapport in bepaalde gevallen een rol spelen bij de toepassing van de wettelijke zorgplichten. Op basis daarvan is iedereen die een milieubelastende of lozingsactiviteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben, verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Dit geldt ook voor emissies van PFAS. Het RIVM-rapport kan een rol spelen bij de invulling van de redelijkerwijs formule, in die zin dat degene die zo’n activiteit verricht (bijv. een lozing) met de kennis uit het RIVM-rapport wordt geacht rekening te houden. Het bevoegd gezag kan dit betrekken bij de besluitvorming over eventuele handhaving van de zorgplichten als naar het oordeel van het bevoegd gezag evident is dat dit in bepaalde gevallen, bijv. milieu incidenten, niet of onvoldoende is gebeurd.
Is het op dit moment mogelijk voor bevoegde gezagen en omgevingsdiensten om een revisieverplichting voor een vergunning op te leggen aan bedrijven wanneer de uitstoot van het betreffend bedrijf schadelijk zou zijn voor de omgeving? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waar uit de Omgevingswet leidt u dit af en heeft u voorbeelden van situaties waarin dit ook daadwerkelijk is gebeurd?
De (vrees voor de) schadelijkheid van de emissie valt niet onder het criterium voor een revisievergunning. Een revisievergunning is, volgens artikel 5.43, eerste lid, van de Omgevingswet, in het belang van een doelmatige uitvoering en handhaving. De revisiebevoegdheid heeft vooral een administratief karakter en vervangt eerder verleende vergunningen. Het stapelen van verschillende vergunningen kan namelijk een onoverzichtelijke vergunning situatie veroorzaken. De Omgevingswet regelt dat het bevoegd gezag een ambtshalve bevoegdheid heeft om te voorzien in een administratieve samenvoeging van verschillende verleende vergunningen tot één vergunning, met het oog op een doelmatige uitvoering en handhaving. Het is dan aan het bevoegd gezag om in het concrete geval te bepalen of de omgevingsvergunning kan of moet worden aangepast. Daarbij is het bevoegd gezag gehouden aan de instructieregels in afdeling 8.10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving over actualisering, wijziging en intrekking van omgevingsvergunningen. Tegen een besluit tot het ambtshalve wijzigen of intrekken van een vergunning kan een procedure worden aangespannen bij de rechter.
Het bevoegd gezag behoort regelmatig te bezien of de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Indien bij dat bezien blijkt dat de vergunningvoorschriften niet langer toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu, is er op basis van artikel 8.99 van het Besluit kwaliteit leefomgeving een verplichting voor het bevoegd gezag om ambtshalve de vergunningvoorschriften te wijzigen.
Welke juridische gevolgen heeft het onderzoek van het RIVM voor de mogelijkheden van bevoegde gezagen en omgevingsdiensten om de uitstoot/lozing van PFAS verder terug te dringen? Zal er nog verder onderzoek worden gedaan naar deze juridische consequenties? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer daar de resultaten van?
Zoals bij vraag 2 is aangegeven, kan het rapport van het RIVM worden gebruikt voor het onderbouwen van besluiten waarmee bijvoorbeeld vergunningvoorschriften of maatwerkvoorschriften worden opgelegd. In het najaar komt er een handreiking voor bevoegde gezagen hoe in vergunningverlening om te gaan met PFAS-emissies bij bedrijven, rekening houdend met de conclusies uit dit RIVM-rapport. Deze handreiking wordt ook ter informatie aan uw Kamer toegezonden.
Welk precedent schept het voor de uitstoot/lozing van PFAS door bedrijven, overwegende dat er recent meerdere uitspraken zijn gedaan in zaken over pesticidegebruik bij bloementeelt waarbij «de reële kans op gezondheidsschade van de omwonenden en hun kinderen» wordt aangehaald als onderbouwing?3
Het is nog onduidelijk in hoeverre deze uitspraak in een gewasbeschermingszaak een precedent zal scheppen voor zaken die gaan over PFAS. De aangehaalde uitspraak7 betreft een civielrechtelijk zaak. De voorzieningenrechter verbood het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt «omdat zij de kans op gezondheidsschade gezien de intensiteit van het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen aannemelijk vindt» (overweging 1.1 van de uitspraak). Het betreft een uitspraak in een concrete casus, waar geen algemene conclusies uit kunnen worden getrokken. Het is ook een uitspraak in kortgeding. Er volgt nog een bodemprocedure en vervolgens kan tegen die uitspraak nog beroep worden ingesteld. Of in de bodemprocedure eenzelfde lijn wordt gevolgd, is nog niet zeker.
Deelt u de mening dat ook bij uitstoot/lozing van PFAS inmiddels duidelijk is dat er een reële kans op gezondheidsschade van de omwonenden en hun kinderen is? Zo niet, op basis waarvan denkt u van niet en hoe verhoudt dit zich tot het eerder aangehaalde RIVM-onderzoek? Zo ja, welke opvolging gaat hieraan worden gegeven?
Het REACH-restrictievoorstel en de RIVM-samenvatting tonen wetenschappelijk aan dat de concentraties van PFAS in het milieu en daarmee de blootstelling van de mens al zo hoog zijn dat gezondheidseffecten (zoals een primair vertraagde respons op vaccinaties) niet zijn uit te sluiten. Bij onverminderd voortgaande lozingen lopen de concentraties PFAS in het milieu verder op waardoor mensen over langere tijd steeds meer PFAS binnenkrijgen wat de kans vergroot op negatieve effecten op de menselijke gezondheid. Het Europese restrictievoorstel is een actie om toekomstige schadelijke effecten te beperken door een zo breed mogelijk verbod op gebruik en in de handel brengen van PFAS. Tegelijkertijd is het ook belangrijk om de emissies van PFAS aan te pakken. Hiertoe hebben bevoegde gezagen de afgelopen jaren al belangrijke stappen gezet. Zo zijn een deel van de PFAS al als ZZS aangemerkt en dient hier reeds te worden voldaan aan de minimalisatieplicht. Om bevoegde gezagen te helpen bij het inperken van de overige emissies van PFAS, heeft de Staatssecretaris opdracht gegeven voor deze RIVM-samenvatting. Voor de opvolging van het RIVM-onderzoek binnen de kaders van vergunningverlening en maatwerk, verwijst de Staatssecretaris graag naar mijn antwoorden bij de vragen 2 en 5.
Het RIVM constateerde daarnaast dat mensen meer PFAS binnenkrijgen dan volgens de gezondheidskundige grens goed is8. Met het meerjarige PFAS programma9 brengt het RIVM in kaart hoe de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS verminderd kan worden. Hiernaast is de actieagenda Industrie en Omwonenden10 opgezet om de gezondheid van omwonenden beter te beschermen naar aanleiding van de aanbevelingen van het gelijknamige rapport11 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Een thema onder die actieagenda is «gezondheid volwaardig meewegen in het kader van de Omgevingswet».
Deelt u de mening dat ook voor deze stoffen een (voor)zorgplicht geldt, overwegende dat de Staatssecretaris meermaals heeft aangegeven geen opvolging te willen geven aan de aangenomen motie van het lid Klaver c.s. (Kamerstuk 36 410, nr. 25) die verzoekt om potentieel zeer zorgwekkende stoffen gelijk te stellen aan zeer zorgwekkende stoffen (PZZs)?
Op grond van de zorgplicht is iedereen die een milieubelastende of lozingsactiviteit verricht waarbij gevaarlijke chemische stoffen kunnen vrijkomen, verantwoordelijk om gezondheids- en milieurisico’s van die activiteit te voorkomen en waar deze toch optreden, risico’s zoveel mogelijk te beperken. Deze zorgplichten gelden ook voor deze stoffen, voor degenen die milieubelastende of lozingsactiviteiten verrichten.
Het voorzorgsbeginsel is iets anders dan de zorgplicht. Het voorzorgsbeginsel gaat over onzekere risico’s en is gericht tot de overheid (de wetgever of het bevoegd gezag) en is aan de orde als er weliswaar nog geen volledig wetenschappelijk bewijs is over de precieze aard en omvang van de risico’s, maar de al wel beschikbare wetenschappelijke gegevens aanleiding geven om te handelen vanuit voorzorg. Het bevoegd gezag of de wetgever kan invulling hieraan geven door maatregelen vast te leggen in vergunningen of maatwerkvoorschriften, zoals bijvoorbeeld een monitoringsvoorschrift.
In het overleg met Uw Kamer is destijds naar aanleiding van de motie de Hoop toegezegd12 om een onderbouwing van de schadelijkheid van PFAS en F-gassen die geen ZZS zijn door het RIVM te laten leveren. Hierop is in antwoord op vraag 1 tot en met 3 nader ingegaan.
Erkent de Staatssecretaris dat zolang een stof op de PZZS-lijst staat er een kans is dat de betreffende stof zeer schadelijk is voor mens, dier en milieu? Bent u bereid om een verplichting op te leggen tot vervolgonderzoek wanneer een stof op de PZZS-lijst komt te staan? Zo niet, waarom niet en welke stappen worden er nu gezet zodra een stof op de PZZs-lijst komt te staan?
De pZZS-lijst bevat stoffen die op dit moment in Europa in onderzoek zijn. In tegenstelling tot deze «potentieel Zeer Zorgwekkende Stoffen» (pZZS) is het bij «Zeer Zorgwekkende Stoffen» bewezen dat ze aan criteria voldoen, uit artikel 57 van de Europese REACH verordening, met schadelijke eigenschappen zoals kankerverwekkend of hormoon verstorend. Bij pZZS is dit niet zeker. Omdat de lijst niet is gebaseerd op een beoordeling van stofeigenschappen, ontstaat er regelmatig verwarring en onterechte zorg over13. Daarom is de Staatssecretaris bezig, samen met bevoegde gezagen en het RIVM, om een routekaart te ontwikkelen als handreiking voor bevoegde gezagen over hoe ze om kunnen gaan met het toepassen van het voorzorgsbeginsel bij onzekere risico’s bij emissies van chemische stoffen14. Daarbinnen wordt bekeken hoe de pZZS systematiek omgevormd kan worden zodat het op voorhand duidelijker wordt voor bevoegde gezagen welke stoffen in de toekomst waarschijnlijk ZZS worden, inclusief handelingsperspectief15. Dit valt binnen het project Voorzorg en Zorgplicht van het Impulsprogramma Chemische Stoffen. De Kamer zal hier in het najaar in meer detail worden geïnformeerd.
Bent u bereid de motie van het lid Bamenga (Kamerstuk 28 089, nr. 280) oordeel kamer te geven, overwegende dat u eerder heeft verzocht om deze motie aan te houden tot de onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) waren afgerond, en overwegende dat deze onderhandelingen inmiddels zijn afgerond? Zo niet, waarom niet?
De motie van het Lid Bamenga16 verzoekt om wettelijk vast te leggen dat bevoegde gezagen aan de onderkant van Best Beschikbare Technieken-bandbreedtes (BBT-bandbreedtes) moeten vergunnen. In de herziene Richtlijn Industriële Emissies (RIE) wordt de verplichting tot het vergunnen aan de strenge kant van de BBT-bandbreedtes reeds vastgelegd. De herziene richtlijn wordt momenteel omgezet naar Nederlandse regelgeving. De uiterste implementatiedatum is 1 juli 2026. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Bamenga c.s.
Klopt het dat milieugebruiksruimte op dit moment niet wordt gezien als criterium voor het beoordelen van «Significant nadelige gevolgen vermijden», zoals is opgenomen in de artikel 4.22. 2H van de Omgevingswet?
Gebruiksruimte is inderdaad geen criterium voor het stellen van regels over het voorkomen van significante nadelige gevolgen voor het milieu bij de definitieve beëindiging van activiteiten. De regels die zijn gesteld om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen zorgen er wel voor dat die gebruiksruimte zo groot mogelijk blijft. Milieugebruiksruimte is de ruimte die er is voor activiteiten in de fysieke leefomgeving. Die ruimte is beperkt, soms door internationale of Europeesrechtelijke verplichtingen, soms doordat er nationaal of regionaal grenzen zijn gesteld, zoals bijvoorbeeld omgevingswaarden. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de balans tussen het beschermen en het benutten van de fysieke leefomgeving.
Bent u bekend met het bericht «Advies aangescherpt: speel niet in zeeschuim, maar strandganger weet van niets»?4
Ja.
Op basis waarvan is ervoor gekozen om het advies over de aanwezigheid van PFAS in zeeschuim aan te passen?
Het advies over de aanwezigheid van PFAS in zeeschuim is ongewijzigd. In december 2023 is het RIVM-onderzoek naar PFAS in zeeschuim en zeewater gepubliceerd18. Op basis van deze resultaten werd er in het landelijk zwemwateroverleg geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor het nemen van extra maatregelen. De deelnemende partijen van het Landelijk Zwemwater Overleg zijn het Rijk, de kustprovincies, gemeenten, GGD en het RIVM. Het advies was en is om na het zwemmen te douchen, handen te wassen voor het eten en daarnaast kinderen en huisdieren geen zeeschuim te laten inslikken.
Naar aanleiding van dat advies zijn er bij de kustprovincies diverse signalen binnen gekomen dat het niet duidelijk was hoe deze informatie geïnterpreteerd moest worden. Daarom is recentelijk als verduidelijking toegevoegd dat kinderen en huisdieren beter niet in het schuim kunnen spelen, omdat dit logischerwijs een manier is om het schuim binnen te krijgen
Met welk doel is het advies aangepast van «spoelen na een dagje strand» naar het advies is om «kinderen en honden niet in zeeschuim te laten spelen omdat daar hoge concentraties PFAS in zitten»?
De toevoeging is gedaan om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen duidelijk is. Zie ook vraag 13.
Waarom is dit advies nu pas afgegeven, terwijl in België dit advies al ruim anderhalf jaar geldt?
Voor het afgeven van een advies moesten er eerst nog onderzoeken langs onze eigen kust worden uitgevoerd. Naar aanleiding van het advies in België, zijn de kustprovincies en Rijkswaterstaat metingen gaan uitvoeren in het zeeschuim en zeewater langs de Nederlandse kust. Daarna heeft het RIVM deze metingen geanalyseerd en een rapportage opgesteld. Op basis daarvan kon er in het landelijk zwemwateroverleg een advies worden vastgesteld.
Welke risico’s lopen mensen als gevolg van contact met PFAS houdend zeeschuim? Deelt u de mening dat mensen goed moeten worden geïnformeerd over de risico’s van zeeschuim?
Het RIVM concludeerde in hun analyse dat het niet mogelijk vast te stellen wat de concentraties van PFAS in zeeschuim betekenen wanneer je daarmee in contact komt. Wat we wel weten is dat PFAS overal in onze leefomgeving voorkomt en we voornamelijk via voedsel en drinkwater PFAS binnenkrijgen (zie ook vraag 7). Dit maakt dat elke extra vorm van blootstelling onwenselijk is, zo ook via zeeschuim. De Minister deelt inderdaad de mening dat mensen hier goed over geïnformeerd moeten worden. Daarom is hier ook aandacht voor op «zwemwater.nl» en de zwemwaterapp, en zijn er zo breed mogelijk persberichten verspreid die deze boodschap uitdragen.
Op welke manieren zijn mensen geïnformeerd over het gewijzigde advies? Waarom is ervoor gekozen om dit niet breder bekend te maken bij mensen die richting de Nederlandse stranden en/of zwemwater komen? Erkent u dat dit advies met het huidige beleid niet bekend zal zijn onder mensen op het strand of bij zwemwater?
De adviezen zijn gepubliceerd op «zwemwater.nl» en de zwemwaterapp. Daarnaast zijn er persberichten gedeeld met gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen. De website «zwemwater.nl» is opgericht om alles omtrent zwemwater in Nederland naar het brede publiek te communiceren. We zien dat de website en bijhorende app goed worden gebruikt. Uit de bezoekersaantallen blijkt dat de website circa een half miljoen individuele bezoekers heeft. Daarnaast is er ook een bijhorende infographic op zwemwater.nl gepubliceerd die in meerdere talen is vertaald.
Erkent u dat het voorkomen van contact met zeeschuim een eenvoudige manier is om de blootstelling aan PFAS te verlagen?
Ja.
Bent u bereid om alsnog borden te plaatsen met een waarschuwing over de risico’s van het zeeschuim en het advies om contact met zeeschuim te vermijden? Zo niet, waarom niet en welke stappen gaat u zetten om mensen aan het strand/zwemwater te informeren?
Daar zie ik op dit moment geen aanleiding toe. De officiële informatieborden zijn bedoeld om bezoekers te informeren over de veiligheid op het strand en in de zee. Zo worden de borden gebruikt worden om bezoekers te waarschuwen voor bijvoorbeeld gevaarlijke stromingen die een acuut risico vormen. Het geven van extra informatie waar geen acuut risico geldt, gebeurt niet via de borden. Het advies voor het vermijden van zeeschuim valt in deze categorie. Daarom is in het landelijk zwemwateroverleg besloten om actuele informatie via de website en de app te delen. In oktober dit jaar zal in dat overleg opnieuw worden besproken waar de communicatie nog verder verbeterd kan worden.
In hoeverre is er samenwerking met onderzoekers en bedrijven om methoden te ontwikkelen om PFAS te kunnen vernietigen of filteren?
Er lopen diverse projecten en initiatieven met betrekking de afbraak van PFAS en zuivering van PFAS uit water. Veel projecten lopen via decentrale overheden met een taak voor bodemsanering en zijn gefinancierd met een specifieke uitkering die vanuit het Ministerie van IenW is verstrekt. Voorbeelden zijn Living labs voor innovatieve PFAS-saneringstechnieken samen met de gemeente Utrecht en de Universiteit Utrecht, kennisprogramma PFAS Soesterberg samen met Defensie en de provincie Utrecht, PFAS-zuiveringstechnieken op het EMK-terrein samen met Dura-Vermeer en KWR. Hierbij wordt nauw samengewerkt met de betrokken overheden, het bedrijven en onderzoekers.
Daarnaast is het Ministerie van IenW gestart met de uitwerking van een Kennis- en Innovatieprogramma PFAS in bodem en water19. Binnen dit programma zal in samenwerking met overheden, wetenschap en bedrijfsleven gecoördineerd aan de benodigde innovatie en kennisontwikkeling worden gewerkt. In het programma wordt onder andere gekeken naar de vraag hoe PFAS afgebroken en effectief verwijderd kan worden uit het water-bodemsysteem. Om op dit vlak te kunnen innoveren is ook meer fundamenteel inzicht nodig in hoe PFAS zich gedragen in het water-bodemsysteem. Het programma zal hierbij gericht zijn op het ontwikkelen van kennis voor de meest belemmerende kennislacunes en de beste toepassingsmogelijkheden in de praktijk. Het programma zal een looptijd hebben van vijf jaar en zal naar verwachting begin 2025 starten.
Het bericht over online video’s die in de trein worden gemaakt voor pornoplatforms. |
|
Ingrid Michon (VVD), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Zeker honderd video's van «treinrukkers» op pornoplatforms: «Walgelijk en onacceptabel»»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze trend, gezien de impact die dit heeft op reizigers en op veilig reizen?
Het is zorgelijk dat er video’s met een seksuele aard worden opgenomen in treinen. Dit is ongepast, strafbaar en kan gevolgen hebben voor het veiligheidsgevoel van reizigers en OV-personeel. Het veiligheidsgevoel in het OV is een van de prioriteiten voor dit kabinet. Reizigers en personeel moeten met een veilig gevoel gebruik kunnen maken van en werken in ons openbaar vervoer.
Bent u ervan op de hoogte dat hier sprake is van een trend, zoals in het artikel en in het item van het NOS-journaal hierover wordt gemeld?
De NS geeft aan dat het aantal meldingen van seksueel niet-fysiek intimiderend gedrag, waaronder meldingen van mensen die masturberen, de afgelopen jaren stabiel is gebleven en dat daaruit dus geen toenemende trend is af te lezen. De omvang en ontwikkeling van dit probleem is echter niet altijd gemakkelijk vast te stellen. Indien er op het moment zelf (gelukkig) geen reizigers of OV-personeel aanwezig zijn in het bewuste treinstel, kan er dus ook geen melding van worden gemaakt. Wanneer de video online geplaatst wordt, kan hiervan melding of aangifte worden gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is, ook omdat nietsvermoedende treinreizigers een rol spelen in pornografisch materiaal?
Ja.
Deelt u de mening dat met de huidige bepalingen in het Wetboek van Strafrecht de daders zijn aan te pakken en zo ja, deelt u de mening dat hiertegen opgetreden moet worden?
Ja, met de huidige strafbaarstellingen van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kunnen daders worden aangepakt. Het verrichten van seksuele handelingen met jezelf in het openbaar vervoer, zoals in een treincoupé, zal in het algemeen strafbaar zijn op grond van het delict dat is strafbaar gesteld in artikel 254b Sr. Dit misdrijf strekt zich uit tot het opzettelijk in het openbaar – waaronder begrepen voor het publiek, tegen betaling, op toegankelijke plaatsen2 – verrichten van handelingen die aanstootgevend zijn voor de eerbaarheid. Bij seksuele benadering van andere treinreizigers kan, afhankelijk van de aard van de precieze gedraging, bijvoorbeeld sprake zijn van seksuele intimidatie (strafbaar gesteld in artikel 429ter Sr) of een vorm van aanranding (strafbaar gesteld in artikel 241 Sr).
Vanzelfsprekend wordt eveneens de mening gedeeld dat tegen het genoemde gedrag, dat gevolgen heeft voor de veiligheidsgevoelens van reizigers en NS-personeel, moet worden opgetreden. Hiervoor is inzet vanuit verschillende bij de sociale veiligheid in het OV betrokken partijen, met ieder zijn eigen rol en verantwoordelijkheden, benodigd.
Wat is de inzet van politie hierop, al dan niet in samenwerking met de boa's van de Nederlandse Spoorwegen (NS)?
De NS kent als vervoersbedrijf een primaire verantwoordelijkheid ten aanzien van het bevorderen van de veiligheid in het OV. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het nemen van preventieve maatregelen of het in gesprek treden met partijen als de politie en het OM om te komen tot een effectieve aanpak ten behoeve van de veiligheid.
De boa’s van de NS, en boa’s in het algemeen, kennen een beperkte opsporingsbevoegdheid. In de domeinlijsten van het betreffende domein waartoe de boa behoort, domein IV in dit geval, zijn (maximale) bevoegdheden en taken waarover de boa kan beschikken, opgenomen. De handhaving van strafrechtelijke gedragingen zoals in artikel 254b Sr3 benoemd, valt hier onder. Voor strafrechtelijk optreden bij meldingen van seksuele intimidatie of aanstootgevend gedrag dat niet valt onder het genoemde artikel moet de politie worden ingelicht.
De NS laat weten dat op het moment dat het personeel, breder dan de boa’s, een dergelijke situatie op heterdaad constateert, hij dit gedrag altijd bij de politie meldt. De politie kan vervolgens onderzoek doen naar het incident. Hetzelfde gebeurt als reizigers een melding maken bij het personeel van de NS. De overtredende reiziger wordt daarnaast door de NS een reis- of verblijfsverbod opgelegd. De NS geeft aan dat er een goede samenwerking is met de politie en dat er waar nodig ook gebruik wordt gemaakt van camerabeelden uit de trein. Als blijkt dat er sprake is van toenemende overlast op bepaalde trajecten of tijdstippen zal de NS gebruik maken van live cameratoezicht.
Het optreden tegen online video’s is lastig. Als de NS een online video constateert met strafbare of onrechtmatige inhoud, dan treedt zij in overleg met de politie over de mogelijkheden van handhaving en opsporing. In het geval er in de video’s opsporingsindicaties worden gevonden kan er tegen de persoon worden opgetreden. Dit is bijvoorbeeld twee jaar geleden gebeurd in Hoorn, waar een man meermaals in het bijzijn van vrouwelijke en minderjarige reizigers masturbeerde.4 De ervaring leert echter dat de filmpjes doorgaans weinig aanknopingspunten bevatten om de identiteit van de dader te achterhalen.
Wat is de inzet van het Openbaar Ministerie (OM) hierop?
Het is aan de NS om aangifte te doen. Mocht hiertoe worden overgegaan, dan zal het OM deze aangifte beoordelen om te bezien of al dan niet tot vervolging kan worden overgegaan.
Hoe vaak heeft de NS hiervan aangifte gedaan in 2023 en tot nu toe in 2024? En klopt het dat de NS het beleid heeft altijd aangifte te doen?
De NS laat weten dat het als bedrijf zelden aangifte doet van online video’s, omdat het in de regel aan het slachtoffer (de reiziger of de medewerker) is om aangifte te doen bij de politie. De NS stimuleert reizigers en haar personeel om bij strafbare incidenten altijd aangifte te doen. Het personeel van de NS wordt hierbij ondersteund en kan de aangifte onder werktijd doen. De NS heeft van 2023 tot nu geen aangifte gedaan van dergelijke incidenten. Voor zedengerelateerde feiten werd enkele keren aangifte gedaan door NS-personeel, maar deze feiten betreffen een breder begrip dan het maken van online video’s in treinen.
Wat doet de NS om de daders aan te pakken?
De NS is primair verantwoordelijk voor de veiligheid in het OV en neemt in dat kader preventieve- en handhavingsmaatregelen, zoals de serviceronde door NS-personeel, een whatsappnummer voor reizigers en de mogelijkheid tot live meekijken via de camera’s. Zie ook het antwoord op vraag 14. De NS treedt vanuit deze primaire verantwoordelijkheid, indien benodigd, in overleg met partijen zoals de politie en het OM om te komen tot een effectieve aanpak. Wanneer iemand op heterdaad betrapt wordt bij seksuele handelingen, dan schakelt de NS altijd de politie in. Vanuit de NS kunnen daders die gepakt worden tevens rekenen op een reis- of verblijfsverbod. Bij constatering van dergelijke gedragingen buiten heterdaad, bijvoorbeeld in een video op het internet, hebben de NS en diens boa’s formeel geen rol.
Zorgt de NS ervoor dat de daders een treinreisverbod opgelegd krijgen, en zo ja, hoe vaak is in 2023 en tot nu toe in 2024 een treinreisverbod opgelegd?
De NS heeft in 2023 in totaal 318 reis- of verblijfsverboden opgelegd. Slechts incidenteel was onzedelijk gedrag de aanleiding voor een verbod; veruit de meeste verboden werden uitgereikt voor bespugen of (fysiek) geweld tegen NS-personeel of naar aanleiding van veelvuldig reizen zonder vervoersbewijs. Voor 2024 is dat op dit moment nog niet te zeggen.
Wat is de rol van platforms die deze beelden online zetten en hoe ziet u hun verantwoordelijkheid, gezien het feit dat er strafbare zaken op deze platforms staan?
De verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van online platforms is uitgewerkt in de digitaledienstenverordening (Digital Services Act – DSA). Deze verordening bevat diverse zorgvuldigheidsverplichtingen die onder meer moeten helpen om illegale content te bestrijden. Op grond van de DSA zijn platforms in beginsel niet aansprakelijk voor de informatie die gebruikers via hun diensten verspreiden. Dat zijn de gebruikers zelf. Echter, de DSA bepaalt ook dat platforms het mogelijk moeten maken om illegale inhoud bij hen te melden. Wanneer ze een dergelijke melding ontvangen dan worden zij geacht om prompt actie te ondernemen en ingeval er sprake is van illegale inhoud om die inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Doen zij dat niet, dan kunnen zij zich niet beroepen op de aansprakelijkheidsvrijstelling.
Hoewel seksuele handelingen in de trein strafbaar kunnen zijn, betekent dit niet dat een video van seksuele aard van of met een meerderjarige op zichzelf strafbaar is. Dit verandert wanneer het gaat om een minderjarige; in dat geval is de content wel strafbaar en dus illegale inhoud in de zin van de DSA. Hiervan kan ook sprake zijn indien op het beeldmateriaal seksuele gedragingen van personen zichtbaar zijn die zelf geen toestemming hebben gegeven om die opnamen te maken dan wel te verspreiden (artikel 254ba Sr). Seksueel beeldmateriaal van een meerderjarige kan ook onrechtmatig zijn, bijvoorbeeld wanneer medereizigers zonder expliciete toestemming in beeld worden gebracht, wat kan leiden tot schending van hun privacy. Ook dergelijk onrechtmatige content is illegale inhoud in de zin van de DSA. Wanneer platforms op de hoogte zijn van de aanwezigheid van strafbare of onrechtmatige content op hun dienst, dan zijn zij dus gehouden om daar actie tegen te ondernemen. Anders riskeren ze aansprakelijkheid.
Overig legaal pornografisch materiaal kan daarnaast in strijd zijn met de algemene voorwaarden van een platform. Platformen zijn namelijk op grond van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest van de EU) en de contractsvrijheid in beginsel vrij om hun eigen algemene voorwaarden vast te stellen. Deze algemene voorwaarden kunnen voor platformen eveneens een basis zijn om content te verwijderen.
In hoeverre kan de Europese Digital Services Act (DSA), die vanaf 17 februari 2024 strenge regels stelt aan alle online platforms, bijdragen aan het voorkomen dat deze beelden online komen?
Zoals toegelicht onder vraag 11 bevat de DSA diverse regels die bijdragen aan de bestrijding van illegale inhoud. Zo kunnen online platforms zich enkel op de aansprakelijkheidsvrijstelling beroepen als zij actie ondernemen wanneer zij ervan op de hoogte zijn of worden gesteld dat zij illegale inhoud hosten of verspreiden. Voorkomen dat dit soort beelden online komen, zou vereisen dat alle beelden die gebruikers op online platforms willen plaatsen vooraf gecontroleerd worden. Een dergelijke algemene monitoringsverplichting is op grond van de DSA verboden (artikel 8 DSA). Het zou overigens ook op gespannen voet staan met het censuurverbod van artikel 7, derde lid, Grondwet, waarin wordt bepaald dat «voor het openbaren van gedachten of gevoelens (...) niemand (...) voorafgaand verlof nodig heeft wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet».
Bent u bereid om in overleg te gaan met de Politie, boa’s, de NS en andere vervoerders om de daders te kunnen achterhalen en straffen?
Het achterhalen en straffen van daders buiten heterdaad is de verantwoordelijkheid van veiligheidspartijen, waarbij de OV-sector en diens boa's formeel geen rol hebben. De OV-sector heeft wel een belangrijke primaire verantwoordelijkheid in het veilig houden van het OV. Hierbij kan worden gedacht aan het nemen van preventieve maatregelen of het voeren van het gesprek met het OM en politie om gezamenlijk tot een effectieve aanpak te komen. Zoals ik reeds in de beantwoording van vraag 6 heb vermeld, verloopt de samenwerking ten behoeve van de aanpak van strafrechtelijke gedragingen tussen de NS en de politie goed. Ik zie daarom ook geen noodzaak om nader in overleg te gaan.
Welke acties bent u bereid verder te nemen om te voorkomen dat deze videomakers actief zijn in het OV?
De NS en andere vervoerders maken gebruik van cameratoezicht op stations en in de treinen. Dit vormt een belangrijk hulpmiddel bij het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, zoals het maken van seksueel getinte video’s in treinen. OV-boa’s en ander NS-personeel maken ook regelmatig servicerondes. Ten slotte kijkt de NS live mee op trajecten waar het aantal overlastmeldingen toeneemt.
Het bericht dat NS de prijzen van treinkaartjes en abonnementen komend jaar fors gaat verhogen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat NS de prijzen van treinkaartjes en abonnementen komend jaar fors gaat verhogen?1, 2
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de zorgen over de betaalbaarheid van het reizen per trein door de aangekondigde forse prijsverhoging? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen die er zijn over de voorziene extra stijging van de NS-tarieven. Per 1 januari 2024 zouden de NS-tarieven met 8,7% stijgen. Dit is als gevolg van de motie-Bikker c.s.3 niet doorgegaan. Omdat met deze motie voor de NS-tarieven slechts incidentele middelen beschikbaar zijn gesteld, moet deze tariefstijging in 2025 worden ingehaald om de stijgende kosten te dekken.
De voor 2024 gecompenseerde tariefstijging komt bovenop de reguliere tariefverhoging op basis van de verwachte inflatie voor 2025. Hierover is de Kamer in november 2023 geïnformeerd.4De tariefstijging heeft dan ook geen verband met de financiële prestaties van NS, maar betreft een reeds bekende afspraak.
In vervolg hierop heeft Kamer gevraagd om een brief met scenario’s om hoge tariefstijgingen op het spoor te voorkomen. Deze zal op korte termijn aan de Kamer worden toegezonden.
Deelt u het uitgangspunt dat openbaar vervoer een publieke voorziening is en dat iedereen, dus ook mensen met een smalle beurs, betaalbaar gebruik moeten kunnen maken van de trein? Zo nee, waarom niet?
Ik deel dat het openbaar vervoer (ov) een publieke voorziening is die betaalbaar moet zijn.
Klopt het dat vooral mensen met lagere inkomens de dupe zullen worden van de forse prijsverhoging van de trein? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft recentelijk een onderzoek naar de betaalbaarheid van mobiliteit gepubliceerd.5 Daarin is naast de trein ook naar andere modaliteiten gekeken en is ingegaan op welke groepen moeite hebben om hun mobiliteit te betalen. Uit het onderzoek blijkt dat 7% van de inwoners van Nederland van 18 en ouder het moeilijk vindt om het openbaar vervoer te gebruiken vanwege de kosten én een matige financiële zekerheid heeft. In de gepresenteerde cijfers is geen onderscheid gemaakt naar treingebruik en gebruik van bus, tram en metro. Omdat mensen met lage inkomens vaker moeite hebben om het openbaar vervoer te gebruiken vanwege de kosten, is wel te verwachten dat ze ook meer moeite zullen hebben om een prijsverhoging van de trein te betalen. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, is de betaalbaarheid van het ov voor mij een belangrijk aandachtspunt.
Deelt u de mening dat fatsoenlijke bestaanszekerheid ook betekent dat mensen op een betaalbare manier met het openbaar ververvoer (OV) kunnen reizen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de aangekondigde forse prijsverhoging van de trein niet bijdraagt aan het verbeteren van de bestaanszekerheid?
Ik vind het belangrijk dat mensen op een betaalbare manier met het ov kunnen reizen. De voorziene verhoging van de NS-tarieven kan spanning opleveren met het streven om de bestaanszekerheid van mensen te verbeteren. Tegelijkertijd is deze tariefstijging een logisch gevolg van de structureel gestegen kosten voor personeel, materieel en energie (als gevolg van inflatie). Het is voor vervoerders financieel niet houdbaar als de kosten van het ov stijgen en de opbrengsten daarmee niet in lijn meestijgen zonder fors in het aanbod te snijden. Daar komt bij dat met de motie-Bikker c.s. voor de NS-tarieven slechts incidentele middelen beschikbaar zijn gesteld voor compensatie van tariefstijging in 2024 (zie het antwoord op vraag 2).
Wat zijn de te verwachten effecten van de forse prijsverhoging op de reizigersaantallen?
Als de extra tariefstijging van 8,7% doorgaat, is de verwachting dat het aantal reizigers op het hoofdrailnet lager zal worden ten opzichte van het scenario waarbij deze extra tariefstijging niet doorgaat. Het KiM heeft in 2018 berekend dat de vraag van de trein inelastisch is en dat een verhoging van de treinkosten met 10% naar verwachting zal resulteren in 4,5% minder gebruik van de trein.6 Er zijn bij NS geen historische data beschikbaar om deze verwachting van het KiM te valideren. In de toegezegde brief met scenario’s om hoge tariefstijgingen op het spoor te voorkomen wordt nader op prijselasticiteiten ingegaan.
Deelt u de zorgen dat mensen geneigd zullen zijn voor bijvoorbeeld de auto te kiezen en dat als gevolg hiervan de inkomsten van NS verder zullen afnemen wanneer treinreizen fors duurder wordt, waardoor de tarieven later opnieuw moeten worden verhoogd of er moet worden gesneden in de dienstverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u met deze zorgen doen?
Mensen zijn vrij om te bepalen of zij de auto of het ov gebruiken. Het KiM heeft berekend dat een verhoging van de treinkosten met 10% in 0,1% meer autogebruik resulteert.7 Prijsverhogingen in de trein leiden volgens deze berekeningen dus slechts tot een beperkte toename van het autogebruik. Daarbij deel ik de zorg niet dat de keuze voor de auto zal leiden tot hogere NS-tarieven. Tariefverhogingen bij NS worden gereguleerd door de afspraken die zijn vastgelegd in de concessie. Wel kan een vermindering van het aantal reizigers impact hebben op de dienstverlening.
Deelt u de mening dat het OV een aantrekkelijker en betaalbaarder alternatief moet worden dan dat dit nu voor veel mensen is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier concreet aan doen?
Betaalbaarheid is een breed aandachtspunt als het gaat om mobiliteit. Niet alleen voor het ov, maar ook voor de auto en de fiets. Mensen moeten zelf kunnen bepalen van welk vervoersmiddel ze gebruik maken. Ik bekijk voor het ov, net als voor andere modaliteiten, of het betaalbaar is. Daarbij deel ik dat de prestaties op het spoor omhoog moeten om de trein aantrekkelijk te houden voor de reiziger. Frequentie, betrouwbaarheid en comfort spelen een grote rol. In de Concessie voor het Hoofdrailnet 2025–2033 zijn hierover concrete afspraken met NS gemaakt, daar zal op toe worden gezien dat deze worden nageleefd.
Wat is de reden dat u niet net als vorig jaar extra geld beschikbaar stelt om de forse prijsverhoging te voorkomen? Bent u als verantwoordelijk bewindspersoon bereid om zich hier de komende maanden alsnog voor in te zetten, zodat de prijsverhoging alsnog kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In reactie op het verzoek van de Kamer werkt het kabinet aan een brief over mogelijke scenario’s voor de tariefstijgingen van NS.8 De afstemming hierover heeft net wat meer tijd nodig, vandaar dat deze niet uiterlijk 5 september, maar in ieder geval voor het CD Spoor van 12 september aan de Kamer kan worden toegezonden.
Deelt u de mening dat frequent en betaalbaar OV ook bijdraagt aan het tegengaan van filevorming op de weg? Zo ja, wat gaat u concreet doen om het OV tot een aantrekkelijker alternatief te maken?
Uit het bij het antwoord op vraag 7 genoemde onderzoek van het KiM en een eerder onderzoek van het KiM9 komt naar voren dat de uitwisseling van gebruikers tussen auto en ov op nationale schaal bescheiden is. Autoreizen en ov-reizen voorzien voor een belangrijk deel in gescheiden mobiliteitsmarkten. Dat neemt niet weg dat het streven onverminderd is om het ov aantrekkelijk te houden.
Wat is uw concrete visie op het OV de komende jaren en op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat deze visie in de praktijk wordt gebracht?
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan het regeerprogramma. Daarin worden de visie op en de belangrijkste afspraken over het ov-beleid voor de komende jaren nader uitgewerkt. In het hoofdlijnenakkoord Hoop, Lef en Trots staan de belangrijkste contouren voor het regeerprogramma, ook als het gaat om het ov.
Wat zijn de concrete en afrekenende plannen van het kabinet om het OV te verbeteren? Wat gaat u precies doen om deze plannen waar te maken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 worden de visie en belangrijkste afspraken voor het ov-beleid uitgewerkt in het regeerprogramma.
Hoe staat het met het onderzoek naar het NL-ticket, waarbij reizigers voor een vast bedrag per maand onbeperkt in de daluren met het OV kunnen reizen?
Binnen het Nationaal OV Beraad is een werkgroep gestart om onderzoek te doen naar een Nederlandticket en een aantal varianten. De werkgroep zal onder andere doorrekenen wat de verwachte kosten en opbrengsten zijn van de verschillende tickets. De Kamer wordt voor het einde van 2024 geïnformeerd over de uitkomsten.
Bent u bereid om, wanneer dit onderzoek gereed is, vaart te zetten achter het invoeren van een dergelijk NL-ticket? Zo nee, waarom niet?
Eventuele vervolgacties rond een Nederlandticket hangen af van de resultaten van het onderzoek dat door het Nationaal OV Beraad wordt uitgevoerd.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja, dat heb ik in deze beantwoording gedaan.
Dat er minder milieucontroles plaatsvinden vanwege personeelstekorten bij de omgevingsdiensten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Minder milieucontroles door personeelstekorten omgevingsdiensten»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht en ik vind het zorgwekkend dat omgevingsdiensten kampen met personeelstekorten. Voldoende personeel bij de omgevingsdiensten is essentieel om een veilige en gezonde leefomgeving te kunnen waarborgen.
Welke effecten heeft het personeelstekort bij omgevingsdiensten op het toezicht en handhaving bij bedrijven als Schiphol, Nedmag, Chemours en Tata Steel?
Ik deel uw zorgen over het personeelstekort. De bevoegde gezagen (gemeenten en provincies) bepalen hoe de Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH)-taken worden geprioriteerd en uitgevoerd. De controle van de door u genoemde bedrijven vallen onder de Seveso-omgevingsdiensten, waarvan er zes in Nederland zijn met specifieke kennis en ervaring. Het is aan het bevoegd gezag om te zorgen voor voldoende capaciteit en keuzes te maken in de prioriteiten van deze diensten.
Wordt er bijvoorbeeld minder gecontroleerd bij deze bedrijven dan dat er zou worden gedaan met meer personeel? Zo ja, hoeveel minder wordt er gecontroleerd bij Schiphol, Nedmag, Tata Steel en Chemours?
Het bevoegd gezag en de omgevingsdiensten bepalen in afstemming hoe zij het werk prioriteren. Cijfers over aantallen controles heb ik niet, ook heb ik geen inzicht of er minder controles worden uitgevoerd dan wanneer er meer personeel zou zijn.
Hoeveel extra schade aan milieu, natuur en gezondheid levert de onderbezetting van omgevingsdiensten (naar schatting) op?
Milieuschade is lastig te kwantificeren, omdat meerdere factoren meespelen bij het veroorzaken van milieuschade. Daarnaast zijn de omgevingsdiensten niet verantwoordelijk voor de milieuschade. De omgevingsdienst kan een veroorzaker van milieuschade opsporen en sanctioneren, maar de verantwoordelijkheid voor de milieuschade ligt bij de veroorzaker.
Zijn er momenten of incidenten geweest waarbij had moeten worden opgetreden tegen bedrijven, maar dit niet is gebeurd vanwege een personeelstekort? Zo ja, wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Bescherming van het milieu en de leefomgeving heeft bij omgevingsdiensten een hoge prioriteit. De diensten regelen met de opdrachtgevers de piketdiensten (dag- en wachtdienst en directiewacht). Er zijn geen incidenten en risicovolle voorvallen bekend die niet adequaat afgehandeld konden worden als gevolg van de krappe arbeidsmarkt.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het rapport «Om de Leefomgeving» van de commissie Van Aartsen dat het huidige aantal van 29 omgevingsdiensten te hoog is en te weinig garanties geeft voor de vereiste robuustheid om milieuhandhaving op een goed niveau uit te voeren?2
Ik herken dit beeld. In het interbestuurlijk programma versterking VTH stelsel (IBP VTH) is onderzocht wat de minimale criteria zijn voor een robuuste omgevingsdienst en dat heeft geleid tot het vaststellen van de robuustheidscriteria door het bestuurlijk overleg van het IBP VTH. Op dit moment hebben alle omgevingsdiensten een plan van aanpak opgesteld waarin zij aangeven hoe zij ervoor gaan zorgen dat zij robuust worden voor 1 april 2026. Wanneer zij niet aan de robuustheidscriteria kunnen voldoen, kunnen de bevoegde gezagen besluiten om omgevingsdiensten te fuseren zodat deze diensten wel gaan voldoen.
Wat is uw reactie op de conclusie uit de «Review IBP VTH» door mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen dat er weinig is gedaan met het advies om een ondergrens te hanteren voor de omvang van een omgevingsdienst en dat om tot robuuste omgevingsdiensten te komen er moet worden gezorgd voor de noodzakelijke verkleining van het aantal omgevingsdiensten?3
De omgevingsdiensten werken nu aan het voldoen aan de robuustheidscriteria. De afspraak is dat de omgevingsdiensten robuust zijn uiterlijk 1 april 2026. Ik ben nauw betrokken bij dit proces vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke en vanuit die rol zal ik dit proces ook monitoren. Een uitkomst van dit proces kan zijn dat het bevoegd gezag besluit om omgevingsdiensten te fuseren.
Klopt het dat u geen ondergrens stelt aan de omvang van een omgevingsdienst, maar in plaats daarvan «robuustheidscriteria» heeft opgesteld waaraan omgevingsdiensten 1 april 2026 moeten voldoen? Zo nee, hoe zit dit dan?
Nee, de robuustheidscriteria zijn de ondergrens van een omgevingsdienst. Aan deze minimale eisen moet een omgevingsdienst voldoen.
Waarom kiest u ervoor om het aantal omgevingsdiensten niet te verkleinen, zoals mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen meermaals hebben geadviseerd?
In het IBP VTH zijn criteria geformuleerd die zorgen voor een betere robuustheid van omgevingsdiensten. Momenteel werken omgevingsdiensten aan het voldoen aan deze robuustheidscriteria. Wanneer omgevingsdiensten dit niet kunnen, kan een uitkomst zijn dat het bevoegd gezag besluit om te fuseren om wel te voldoen aan de eisen.
Hoe en wanneer gaat u invulling geven aan de stelseldiscussie die volgens de heer Van Aartsen en mevrouw Sorgdrager nodig is, omdat volgens hen doorgaan op de huidige weg niet zal leiden tot substantiële verbetering?
Op 19 maart heeft mijn voorganger uw Kamer een brief4 gestuurd waarin het proces rondom de wetgeving over stelselverantwoordelijkheid is toegelicht. De regelgeving ten aanzien van de sturingsmogelijkheden op doelmatigheid en kwaliteit van de uitvoering van de VTH-basistaken behoeft aanpassing. Daarom ben ik gestart met de voorbereiding van een wetswijziging waarmee de stelselverantwoordelijkheid concreet verder geïnstrumenteerd wordt. Ik zal uw Kamer dit najaar verder informeren.
Wanneer wordt duidelijk of de aanbevelingen uit de «Review IBP VTH» om de positie van Omgevingsdienst NL te versterken, door het stelsel in te richten als het Veiligheidsberaad en door Omgevingsdienst NL te hervormen tot een stichting met een raad van toezicht, daadwerkelijk worden uitgevoerd, gezien Omgevingsdienst NL deze aanbevelingen op dit moment uitwerkt?
Omgevingsdienst NL heeft vergaande plannen om de rechtsvorm te wijzigen. Ik kijk net als u uit naar deze plannen van Omgevingsdienst NL.
Wordt met de «Rapportage financieringssystematiek omgevingsdiensten» (2024D27433) ook rechtstreekse financiering van Omgevingsdienst NL door het Rijk geregeld (Kamerstuk 22 343, nr. 397)? Zo ja hoe wordt dit dan precies geregeld? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dit dan geregeld?
Deze zaken zijn niet hetzelfde. De Rapportage financieringssystematiek omgevingsdiensten is een omschrijving hoe de financiering vanuit opdrachtgevers richting omgevingsdiensten geregeld kan worden. Los daarvan financier ik Omgevingsdienst NL voor het programmabureau en heb ik omgevingsdiensten toegezegd financieel te ondersteunen bij de meetapparatuur en bij het robuust worden. Via de Regeling specifieke uitkering IBP VTH zorg ik voor directe tijdelijke financiering van Omgevingsdiensten voor de uitvoering van bepaalde taken.
Wanneer stuurt u het besluit waarin de wettelijke basis van de Strategische Milieukamer wordt geregeld naar de Kamer?
De formalisering van de Strategische Milieukamer geschiedt, zoals uw Kamer afgelopen juni 20245 is gemeld, door middel van een instellingsbesluit. Naar verwachting zal het Instellingsbesluit voor de Strategische Milieukamer voor het eind van dit jaar in de Staatscourant gepubliceerd worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Waarom brengt u de voor- en nadelen van een Bijzondere Opsporingsdienst ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van milieuregelgeving niet in kaart, gezien u het ontbreken van zicht op deze voor- en nadelen als reden gebruikt om deze aanbeveling niet op te volgen? Gaat u deze voor- en nadelen op korte termijn alsnog in kaart brengen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 juni jl.6 wordt ingezet op de lopende verbeteringen binnen de milieuopsporing door de politie. Om die reden wordt voor nu geen opvolging gegeven aan de aanbeveling die ziet op het instellen van een Bijzondere Opsporingsdienst. Indien de ingezette acties en afspraken niet leiden tot de gewenste verbeteringen, dan zal dit opnieuw worden bezien en worden de voor- en nadelen in kaart gebracht.
Wanneer stuurt u een wijziging van de Omgevingswet naar de Kamer om voor indirecte lozingen de verhouding tussen Waterschappen en omgevingsdiensten te herstellen?
Een effectief en sterk VTH stelsel is essentieel om de waterkwaliteit in Nederland te beschermen. Dit geldt zowel voor indirecte lozingen als voor de gehele afvalwaterketen. Binnen het KRW-impulsprogramma lopen verschillende trajecten om het VTH-stelsel te versterken, waaronder;
Het wijzigen van de Omgevingswet waarbij de verhoudingen tussen waterschap en omgevingsdienst verandert, garandeert geen verbetering in de waterkwaliteit omdat het inzicht en de capaciteit op indirecte lozingen daarmee niet per definitie wordt verbeterd. Een gedegen analyse van de volledige bevoegdheidsverdeling rondom indirecte lozingen moet aantonen of het op termijn van toegevoegde waarde is om de Omgevingswet op dit punt te wijzigen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen over de opvolging van de aanbevelingen uit de «Review IBP VTH»? Zo nee, waarom niet?
Als er aanleiding is, zal ik zeker spreken met mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen. Mijn voorganger heeft de review reeds besproken met mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen.
Bent u bereid om samen met experts te verkennen welke kansen inzet van meer slimme technologie en camera's biedt om de controle en handhaving door omgevingsdiensten te versterken, op zijn minst bij bedrijven die veel gevaarlijke stoffen uitstoten en lozen?
Het bevoegd gezag gaat over de inzet van slimme technologieën, maar ik stimuleer de ontwikkeling en inzet van deze technologieën. Dit doe ik onder ander door middelen aan omgevingsdiensten beschikbaar te stellen voor een versterking van de inzet van slimme technologieën. Deze worden ook gebruikt voor de ontwikkeling en toepassing van slimme oplossingen. Daarnaast is het ontwikkelen en toepassen van innovatie ook benoemd als onderdeel van een robuuste omgevingsdienst. Eén van de robuustheidscriteria stelt dat een omgevingsdienst een innovatieagenda moet hebben, waarbij de opdrachtgevers zorgdragen voor een bijpassend budget. Verder wordt komende jaren ingezet op het versterken van kennis bij de omgevingsdiensten.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht Onbegrip voor toeslag voor snelle reis nu trein juist langzamer rijdt: ‘Niet eerlijk’ |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw eerste reactie op het bericht dat de intercity direct tussen Amsterdam en Rotterdam nog tot 2026 op lagere snelheid (80 km per uur) zal rijden over de hogesnelheidslijn (HSL)?1
Ik betreur het zeer dat de snelheid opnieuw verlaagd is.
Klopt het dat reizigers wordt gevraagd om een extra toeslag van 2,90 euro te betalen bij gebruik van de Intercity direct met als reden dat deze trein sneller zou zijn?
Ja. De toeslag op de HSL wordt gehanteerd vanwege een snellere verbinding tussen Schiphol en Rotterdam. De toeslag bedraagt maximaal 2,90 euro.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is dat consumenten nog steeds een toeslag moeten betalen voor de intercity direct tussen Amsterdam en Rotterdam, overwegende dat een normale intercity tussen de 100 en 140 km per uur rijdt en dat de snelheid van de duurdere Intercity Direct tussen Amsterdam en Rotterdam deels is verlaagd van 200 naar 80 km per uur? Zo niet, op basis waarvan? Zo ja, op welke manier gaat u daar opvolging aan geven?
Ook met deze nieuwe, tijdelijke snelheidsverlaging blijft de reistijd tussen Schiphol en Rotterdam over de HSL korter (ongeveer 20 minuten) dan via het conventionele spoor. Daarnaast zorgt de toeslag er voor dat reizigers worden gespreid over deze twee mogelijke routes tussen Schiphol en Rotterdam. Het afschaffen van de HSL-toeslag zou er toe leiden dat het drukker wordt in de trein die over de HSL rijdt, waardoor de zitplaatskans daalt en de kwaliteit van de dienstverlenging afneemt. Dat is niet wenselijk.
Hoe kijkt u naar de oproep van reizigersorganisatie ROVER om de HSL-toeslag te schrappen en de toeslagabonnementen automatisch terug te betalen, zolang de HSL-treinen tussen Amsterdam en Rotterdam langzamer rijden?
De reiziger betaalt de HSL-toeslag voor een snellere verbinding en de reistijd over de HSL blijft (veel) korter dan via het conventionele spoor. Als de toeslag eraf zou worden gehaald, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de drukte in de treinen. Bovendien zou NS inkomsten derven terwijl haar kosten voor de HSL gewoon doorlopen. Er zijn geen middelen beschikbaar om NS voor de daardoor gederfde inkomsten te compenseren.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van ROVER en met de NS het gesprek aan te gaan over het afschaffen van de HSL-toeslag tot de HSL-treinen tussen Amsterdam en Rotterdam weer op volle snelheid rijden?
Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden, zou het afschaffen van de HSL-toeslag er toe leiden dat het drukker wordt in de trein die over de HSL rijdt, waardoor de zitplaatskans daalt en de kwaliteit van de dienstverlenging afneemt. Dat is niet wenselijk en in dat licht zal ik niet opnieuw het gesprek aangaan met NS.
Wanneer kan de Kamer verwachten dat u opvolging geeft aan de toezegging die is gedaan bij het CD-spoorveiligheid van 7 februari 2024: «Toezegging aan de heer Bamenga: De Staatssecretaris informeert ons over de financiële gevolgen van het afschaffen van de toeslag op de HSL, for the time being, dus zolang er nog geen hogesnelheidslijnsnelheid wordt behaald. Dat zal de Staatssecretaris doen voor het commissiedebat Spoor» (Kamerstuk 29 893, nr. 266)?
Tijdens het CD Spoorveiligheid op 7 februari 2024 heeft mijn voorganger toegezegd de Kamer te informeren over de financiële gevolgen van het afschaffen van de toeslag op de HSL voor de periode tot en met eind 2025. In de Kamerbrief2 van 1 maart jl. die is gestuurd naar aanleiding van het CD Spoorveiligheid 7 februari 2024 is reeds opvolging gegeven aan deze toezegging. In deze Kamerbrief is aangegeven dat het afschaffen van de HSL-toeslag directe en indirecte financiële gevolgen met zich meebrengt. De directe financiële gevolgen bedragen volgens NS naar verwachting ongeveer € 27 tot 32 miljoen tot eind 2025. Indirect zullen er ook extra kosten optreden. Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden zal het afschaffen van de HSL-toeslag gevolgen kunnen hebben voor de drukte in de trein die over de HSL rijdt. Dat leidt tot extra kosten voor bijvoorbeeld extra inzet van personeel en materieel. Deze capaciteitskosten zijn niet meegerekend in de verwachte financiële gevolgen.
Het nieuws dat zeeschuim onveilig is door vervuiling met PFAS |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat strandgangers niet op de hoogte zijn gesteld van uw aanscherpingen omtrent PFAS in zeeschuim?1
Het advies omtrent PFAS in zeeschuim is ongewijzigd. Wel zijn er verduidelijkende zinnen opgenomen in het advies op www.zwemwater.nl/pfas. Ook is er een infographic gepubliceerd die in meerdere talen is vertaald. Er zijn persberichten gedeeld met gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen.
Wat is er precies gewijzigd in de afgegeven waarschuwingen?
In december 2023 is het RIVM onderzoek naar PFAS in zeeschuim en zeewater gepubliceerd2. Op basis van deze resultaten werd er in het landelijk zwemwateroverleg geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor het nemen van extra maatregelen. Wel is het verstandig om na het zwemmen te douchen, handen te wassen voor het eten en kinderen en huisdieren geen zeeschuim te laten inslikken.
Naar aanleiding van dat advies zijn er bij de kustprovincies diverse signalen binnen gekomen dat het niet duidelijk was hoe deze informatie geïnterpreteerd moet worden door strandgangers. Daarom is recent als verduidelijking toegevoegd dat kinderen en huisdieren beter niet in het schuim kunnen spelen, omdat dit logischerwijs een manier is om het schuim binnen te krijgen.
Kunt u een overzicht geven van alle zwemadviezen die vanuit de rijksoverheid en provincies zijn afgegeven over recreatie in zwemwater dat met PFAS is vervuild?
Een actueel overzicht van alle zwemadviezen over PFAS op officiële zwemwaterlocaties is te vinden op www.zwemwater.nl/pfas.
Hoe zijn deze adviezen gecommuniceerd naar badgasten?
De adviezen zijn gepubliceerd op zwemwater.nl en in de zwemwater-app. Op de informatieborden bij elke officiële zwemwaterlocatie wordt verwezen naar de website en de app voor meer informatie over mogelijke risico’s of aanvullende adviezen. Daarnaast zijn er persberichten gedeeld met gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen.
Op welke zwemlocaties zijn waarschuwingsborden geplaatst?
Er zijn geen waarschuwingsborden geplaatst.
Bent u bereid om de waarschuwingen op stranden en zwemlocaties met hoge PFAS-waardes te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. Op basis van de door het RIVM voorgestelde zwemwaterrichtwaarde3 kan bepaald worden of de aanwezigheid van PFAS in zwemwater te hoog is. Op alle aangewezen zwemlocaties waar te hoge PFAS-concentraties in het water zijn aangetroffen staan waarschuwingsborden en geldt er een negatief zwemadvies of verbod. Dit wordt ook zo via zwemwater.nl en via de app gecommuniceerd.
Is bij u bekend welke producenten verantwoordelijk zijn voor de PFAS-vervuiling op onze stranden?
Nee, dat is vooralsnog niet te achterhalen. Dat heeft er onder meer mee te maken dat de vervuiling afkomstig is van zeer veel verschillende bronnen, activiteiten en producten en een deel van de vervuiling in het zeeschuim bovendien niet uit Nederland, maar uit het buitenland afkomstig is4. PFAS wordt wereldwijd aangetroffen en verspreiding vindt plaats langs diverse routes.
Welke mogelijkheden ziet u om de PFAS-vervuiling op te ruimen?
Op het moment dat PFAS in zeeschuim aanwezig is zijn er geen mogelijkheden om deze te verwijderen. Het belangrijkste is het voorkomen dat PFAS in onze leefomgeving terecht komt. Nederland werkt daarom sinds 2020, samen met Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen aan een breed Europees verbod op PFAS, om zo het gebruik van PFAS aan banden te leggen en ons milieu en onze gezondheid te beschermen. Totdat er een breed verbod is, minimaliseert de overheid al zo veel mogelijk de emissies van PFAS naar water en lucht, via de wettelijke minimalisatieplicht voor emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en door het bezien en herzien van lozingsvergunningen.
Welke mogelijkheden ziet u om de schade als gevolg van de PFAS-vervuiling te verhalen op de vervuilers?
Er bestaan in zijn algemeenheid mogelijkheden om vervuilers aan te spreken voor de schade door de vervuiling door PFAS die ze veroorzaken. Hier geldt dat het duidelijk moet zijn wie de veroorzaker van de vervuiling is en aangetoond moet kunnen worden dat hier schade door is geleden. In de wetgeving zijn hiervoor diverse juridische grondslagen opgenomen, zowel in het Burgerlijk Wetboek als in de Wet milieubeheer (regeling milieuschade). Ook wordt gekeken naar mogelijkheden voor de Staat om waar nodig de schade te verhalen die door de Staat wordt geleden. Op 17 juni jl. is de Kamer geïnformeerd5 over de voortgang van de lopende trajecten om geleden schade te verhalen bij 3M en Chemours op basis van eerder aangenomen moties van het lid Hagen en van de leden Van Esch en Beckerman6.
Bent u bereid om de Nederlandse productie van PFAS-stoffen per direct stil te leggen zolang er twijfel bestaat over de schadelijkheid van PFAS voor mens, dier en milieu?
Nee. PFAS komt bij veel verschillende activiteiten en bedrijven vrij en die stilleggen heeft grote maatschappelijke consequenties voor zowel de bedrijven, duizenden werknemers en de afnemers als de samenleving als geheel. Een directe stopzetting zou ook kunnen betekenen dat sommige zeer belangrijke producten, bijvoorbeeld voor de gezondheidszorg, niet meer kunnen worden gemaakt.
Daarnaast lost sluiting van enkele bedrijven ook niet het probleem op, omdat veruit het grootste deel van het PFAS in zeeschuim afkomstig is uit andere bronnen en activiteiten en ook uit het buitenland, zie ook het antwoord op vraag 7. Juist daarom is door het kabinet eerder ingezet op een zo breed mogelijk Europees verbod op het gebruik en op de markt brengen van PFAS. Bij de totstandkoming van dat verbod wordt zorgvuldig naar alle toepassingen gekeken om te zorgen dat er werkzame en veiliger alternatieven aanwezig zijn en zo gauw dat het geval is, zal het verbod voor de betreffende toepassing in werking gaan treden. Daarmee zal op termijn het gebruik van PFAS verder worden teruggedrongen en daarmee ook de productie van PFAS.
Zo ja, kunt u hiertoe opdracht geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Dat het advies met betrekking tot PFAS in zeeschuim is aangescherpt, maar strandgangers van niks weten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advies aangescherpt: speel niet in zeeschuim, maar strandganger weet van niets»1 en het radiofragment «Laat kinderen niet in zeeschuim spelen»2?
Ja.
Klopt het dat tot en met juni het advies was om jezelf af te spoelen na een dagje strand en ervoor te zorgen dat kinderen en huisdieren zo min mogelijk zeeschuim inslikken en dat dit in juli is aangepast naar het advies om kinderen en huisdieren helemaal niet in zeeschuim te laten spelen? Zo nee, hoe zit dit dan?
Dit was inderdaad het advies in juni. In juli is dit advies uitgebreid met extra teksten en een infographic om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen helder is.
Was het advies tot en met juni ook om kinderen en huisdieren helemaal niet in zeeschuim te laten spelen? Zo nee, waarom is er volgens u dan geen sprake van een aanscherping van beleid of een nieuw advies? Zo ja, deelt u de mening dat dit dan niet helder is gecommuniceerd?
Het is geen aanscherping van het beleid. Het advies was al om kinderen en honden zo min mogelijk zeeschuim te laten inslikken. De betrokken provincies ontvingen signalen dat het niet duidelijk was hoe het advies geïnterpreteerd moest worden. De deelnemende partijen van het Landelijk Zwemwater Overleg (Rijk, kustprovincies, gemeenten, GGD en het RIVM) hebben daarom het bestaande advies uitgebreid met enkele verduidelijkende zinnen.
Wat is uw reactie op de stelling van milieuchemicus Chiel Jonker dat het advies om kinderen en huisdieren niet in zeeschuim te laten spelen wordt weggemoffeld, aangezien het enkel is geplaatst op zwemwater.nl waar nauwelijks mensen op kijken?3
Deze stelling wordt niet gedeeld. De website www.zwemwater.nl en de zwemwater-app zijn juist bedoeld om helder en transparant de bezoekers van officiële zwemwaterlocaties te informeren over alles omtrent zwemwater in Nederland. De website en bijhorende app worden goed gebruikt. De verduidelijking van de teksten was expliciet bedoeld om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen helder is om daarmee zoveel mogelijk mensen te bereiken. Dit is altijd het uitgangspunt geweest.
Bent u het ermee eens dat het advies enkel plaatsen op zwemwater.nl, waar enkele duizenden mensen op kijken terwijl er per jaar vele miljoenen mensen naar het strand gaan, onvoldoende is om strandgangers te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de bezoekersaantallen blijkt dat de website zwemwater.nl circa een half miljoen individuele bezoekers per jaar heeft.
Naast de informatie op zwemwater.nl van meer duiding te voorzien, is de bijhorende infographic in meerdere talen vertaald. De persberichten zijn door de betrokken partijen breed gedeeld. Zo zijn ook de gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen geïnformeerd met het verzoek deze informatie verder te verspreiden.
Tenslotte is er op de Landelijke Zwemwater Dag dit jaar uitgebreid stil gestaan bij de problematiek rond zeeschuim, onder meer door het voeren van discussies met de zwemwatersector en belanghebbenden over de communicatieboodschap en nut en noodzaak van het plaatsen van borden.
Welk nut heeft het volgens u om een advies uit te brengen, als de doelgroep van dit advies vervolgens niet wordt bereikt?
Zie het antwoord op vraag 6. Aanvullend hierop kan aangegeven worden dat bij de officiële zwemwaterlocaties algemene informatie over de zwemplek gegeven wordt via de blauwe informatieborden. Op het bord staat een plattegrond waarop de zwemzone is aangegeven en een overzicht van de aanwezige voorzieningen en verboden die gelden. Op blauwe zwemwaterborden is rechtsonder de kwaliteitsklasse (3, 2, 1 of 0 sterren of onbekend) aangegeven. Als de actuele waterkwaliteit onvoldoende is dan wordt kan ook een negatief zwemadvies of zwemverbod toegevoegd worden.
Daarnaast worden algemene adviezen en informatie ook weergegeven op de zwemwaterwebsite en de zwemwater-app. Bij extreem gevaarlijke situaties kan de beheerder ook extra fysieke borden plaatsen op de zwemwaterlocatie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er een aanzienlijke kans is op een mui stroom.
Bent u het ermee eens dat – ondanks dat er geen acuut gevaar is bij de inname van PFAS via zeeschuim – het voorkomen van inname van PFAS via zeeschuim een relatief makkelijke manier is om cumulatie van PFAS in mens en dier tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat wordt gedeeld. Daarom is hier ook aandacht voor op zwemwater.nl en de zwemwater-app en zijn zo breed mogelijk persberichten verspreid die deze boodschap uitdragen.
Bent u het ermee eens dat mensen zo laagdrempelig mogelijk kennis moeten kunnen nemen van het advies rondom PFAS in zeeschuim? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke aanvullende acties gaat u dat precies mogelijk maken, aangezien een publicatie op de website aantoonbaar weinig mensen bereikt?
Ja. Zwemwater.nl is bewust gebouwd om mensen laagdrempelig te infomeren over zwemmen in oppervlaktewater en de risico’s die daarbij komen kijken. De bezoekersaantallen laten zien dat de website en de app goed bezocht worden.
Waarom bent u niet bereid om het advies (in meerdere talen) op de borden bij de strandopgangen te plaatsen, zodat strandgangers veel makkelijker kennis kunnen nemen van het advies?
De officiële informatieborden zijn bedoeld om bezoekers te informeren over de veiligheid op het strand en in de zee. Zo worden de borden gebruikt om bezoekers te waarschuwen voor bijvoorbeeld gevaarlijke stromingen die een acuut risico vormen. Het geven van extra informatie waar geen acuutrisico geldt, gebeurt niet via de borden. Het advies voor het vermijden van zeeschuim valt in deze categorie. Daarom is in het landelijk zwemwateroverleg besloten om actuele informatie hierover via de website en de app te delen.
Wat is volgens u het verschil tussen zwemplassen waar te veel PFAS in zit – waar wel borden met een waarschuwing voor PFAS wordt geplaatst – en PFAS in zeeschuim op het strand?
Het RIVM heeft op 15 april jl. een advies uitgebracht over de impact van PFAS in zwemwater. In de zwemplassen waar teveel PFAS zit zal de situatie, zonder maatregelen, continu en voor een lange tijd nog zo blijven. Op basis van de norm die het RIVM heeft gesteld wordt er daarom – waar nodig – een negatief zwemadvies of zwemverbod afgegeven. Bij die zwemplassen wordt een waarschuwingsbord geplaatst.
De aanwezigheid van zeeschuim is onder andere afhankelijk van het jaargetijde, temperatuur en de windkracht. Tijdens het zwemseizoen (1 mei – 1 oktober) is er, op de eerste weken van mei na, meestal geen zeeschuim aanwezig op de stranden.
Een belangrijk verschil is dat het goed mogelijk is om in het water zwemmen of te spelen zonder het zeeschuim in te slikken. Het is een stuk minder aannemelijk om te zwemmen in het water zonder water binnen te krijgen. Voor de zwemplassen met te hoge PFAS-waarden geldt dus een groter blootstellingsrisico in vergelijking tot zeeschuim op het strand, omdat je meer water inneemt dan zeeschuim.
Wilt u het plaatsen van het advies op de borden bij de strandopgangen nog eens heroverwegen? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen gaat u dan nemen zodat strandgangers makkelijk kennis kunnen nemen van het advies rondom PFAS in zeeschuim?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Welke concrete aanvullende maatregelen gaat u de komende tijd treffen om de hoeveelheid PFAS in de leefomgeving te verminderen, en wanneer kunnen we die maatregelen precies verwachten?
Het Rijk zet zich met het PFAS-beleid in op het zoveel mogelijk voorkomen en beheersen van de risico’s voor mens en milieu. Zo wordt sinds 2020 gewerkt aan het Europees PFAS-restrictievoorstel om het gebruik van PFAS aan de banden te leggen. Vooruitlopend op het Europees verbod wordt in het PFAS-actieprogramma samen met de sectoren gekeken naar alternatieve producten. Ook worden de emissies naar water, lucht en bodem zo veel als mogelijk beperkt door het aanscherpen van de vergunningen.
Daarnaast is bekend dat PFAS diffuus verspreid aanwezig is in onze leefomgeving. Het Ministerie van IenW heeft daarom samen met de ministeries van VWS en LVVN het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig onderzoeksprogramma. Dit programma heeft primair het doel om de blootstelling aan PFAS van de mensen in Nederland te verminderen. Daar zullen verschillende aanvullende maatregelen uit voortkomen. Ook wordt voor de regio’s Westerschelde en Dordrecht gekeken naar aanvullende gezondheidsonderzoeken.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.