Kernwapenoefeningen op luchtmachtbasis Volkel |
|
Sarah Dobbe (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Is het juist dat het 312e squadron van de 1e Wing op Volkel deel is van de zogeheten «NATO nuclear sharing-overeenkomst» waarin de Verenigde Staten (VS) de Nederlandse F-16’s uitrusten en de piloten trainen in het gebruik van kernwapens?1 Zo nee, wat zijn dan de feiten?2
Zoals bij uw Kamer bekend is (meest recentelijk in de Kamerbrief inzake uitvoering van de motie Van Dijk over de stand van zaken rond nucleaire ontwapening en de modernisering van kernwapens, d.d. 22 december 2022, Kamerstuk 36 200 V, nr. 73), heeft Nederland binnen de NAVO een kernwapentaak. Nederland draagt daarmee bij aan de bondgenootschappelijke afschrikking, en dus aan de veiligheid van de NAVO-bondgenoten en daarmee van Nederland zelf. Met de uitvoering van deze taak is één squadron F-16’s belast en deze dual-capable jachtvliegtuigen zijn gestationeerd op de vliegbasis Volkel. Om veiligheidsredenen kunnen geen mededelingen worden gedaan over details die verband houden met de kernwapentaak van Nederland.
Is het juist dat een of meerdere piloten van het 312e squadron een afbeelding van een atoomontploffing op hun helm hebben? Zo ja, geldt dat voor alle leden van het squadron of slechts enkele?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat dit onderdeel van de Nederlandse luchtmacht sinds 2021 heeft geoefend met de procedures voor het gebruik van de B-61-12-kernbom?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, meest recentelijk in de antwoorden op Kamervragen van de leden Karabulut, Ploumen en Van Ojik d.d. 8 december 2020 (kenmerk 2020Z22450), wordt binnen de NAVO geoefend met nucleaire scenario’s, op alle niveaus, met als doel om de veiligheid en effectiviteit van de bondgenootschappelijke nucleaire afschrikking te garanderen. Over de precieze aard van deze oefeningen kunnen onder de geldende bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan.
Wanneer zijn de oefeningen precies begonnen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het juist dat het daarbij een oefenversie betrof van de B-61-12, zoals op een van de bijgeleverde foto’s in de bron is te zien? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?3
Zie antwoord vraag 3.
Kan hieruit worden afgeleid dat de F-16 geschikt is voor het gebruik van de B-61-12, die immers is voorzien voor de F-35?
De F-35 zal in de komende tijd de kernwapentaak van de F-16 overnemen. Op basis van bondgenootschappelijke afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over de details van de transitie naar de F-35 voor de kernwapentaak. Over de modernisering van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens is uw Kamer in de afgelopen jaren herhaaldelijk geïnformeerd. Daarbij is aangegeven dat de Verenigde Staten een levensduurverlengingsprogramma (Life Extension Program) uitvoeren, met als doel de veiligheid en effectiviteit van onder meer het type B-61 kernwapen blijvend te garanderen. Vanwege veiligheidsredenen en op grond van bondgenootschappelijke afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens.
Kan worden uitgesloten dat de F-16 staat gepland voor gebruik van de B-61-12? Zo nee, waarom niet en hoe is de planning van de F-16 voor dat gebruik?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer verwacht u dat de F-35 de echte B-61-12 kan gebruiken?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer verwacht u dat de B-61-12-bommen in Volkel aankomen?
Zie antwoord vraag 6.
Het advies van de landsadvocaat over invaren in het nieuwe pensioenstelsel |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van prof. dr. Erik Lutjens in het derde rondetafelgesprek over de hervorming van het pensioenstelsel1 dat invaren inbreuk zou maken op het eigendomsrecht wanneer dit zou resulteren in verlaging van de pensioenaanspraak en hier geen compensatie voor wordt geboden of wanneer er onevenwichtige benadeling ontstaat? En bent u bekend met zijn uitspraak daar dat hij niet de rechtvaardiging ziet voor een verlaging voortkomend uit de rekenmethode die gehanteerd wordt bij het invaren? Hoe reageert u op deze uitspraken, mede in het licht van het advies van de landsadvocaat hierover?
Het invaren is getoetst aan de drie criteria voor regulering van eigendomsrecht zoals die door de Europese rechter zijn geformuleerd. De inmenging moet bij wet zijn geregeld, er moet een legitiem doel in het publieke belang worden nagestreefd en de inbreuk moet proportioneel en gerechtvaardigd zijn. De uitgebreide analyse is opgenomen in de memorie van toelichting bij de Wet toekomst pensioenen. De Raad van State heeft deze analyse bevestigd. De regering is en blijft dan ook van mening dat het invaren in algemene zin juridisch houdbaar is.
Door het wettelijk kader wordt zoveel mogelijk voorkomen dat in het individuele geval het invaren een onevenredig zware last voor het individu oplevert. De voorgeschreven rekenmethode, de begrenzing van de bestuurlijke ruimte van het pensioenfondsbestuur en de voorgeschreven medezeggenschap zorgt ervoor dat keuzes van het pensioenfondsbestuur worden getoetst.
Voor de goede orde wijs ik nog expliciet op de wettelijke kaders van de vermogenstoedeling bij het invaren zoals geregeld in de derde nota van wijziging bij de Wet toekomst pensioenen waardoor een onevenredige uitkomst als gevolg van de omrekenmethode groep verder is beperkt. Deze inkadering, die op verzoek van uw Kamer en naar aanleiding van het debat in de Kamer is opgesteld, is in oktober 2022 onderdeel geworden van de Wet toekomst pensioenen, derhalve na de rondetafelbijeenkomsten.
Het blijft evenwel niet uitgesloten dat een individu als gevolg van het invaren een onevenredig zware last ervaart. Dan kan hij daarover een klacht indienen bij het pensioenfonds, zijn casus voorleggen aan de geschilleninstantie pensioenfondsen of aan de rechter.
Wanneer is er sprake van onevenwichtige benadeling en zou een 5% of 10% korting van het pensioen hieronder vallen?
Dat kan niet in algemene zin worden gezegd. Bij het invaren is sprake van regulering van het eigendomsrecht omdat andere regels op het pensioen van toepassing worden. De omzetting geschiedt volgens een voorgeschreven rekenmethode en binnen de hierboven genoemde wettelijke kaders van vermogenstoedeling. De gevolgen voor de hoogte van de pensioenen van alle deelnemers in het pensioenfonds is afhankelijk van de dekkingsgraad bij invaren.
Sociale partners en pensioenfondsbestuur hebben in het kader van de complete besluitvorming helder bij welke dekkingsgraden nog zal worden ingevaren en wanneer niet. Dit wordt ook vastgelegd in het transitieplan en het implementatieplan.
Het wettelijk kader beoogt individuele uitschieters zoveel als mogelijk te voorkomen. Als het individu van mening is dat sprake is van een onevenredig zware last dan kan hij daarover een klacht indienen bij het pensioenfonds, zijn casus voorleggen aan de geschilleninstantie pensioenfondsen of aan de rechter.
Kan, in de situatie van een fonds met 100% dekkingsgraad of lager, invaren door de gehanteerde rekenmethode leiden tot kortingen?
Ja, dat zou kunnen omdat de omrekenmethode het financieel toetsingskader voor uitkeringsovereenkomsten nabootst. Immers, onder dit financiële toetsingskader zou het pensioen gekort moeten worden als de dekkingsgraad van een pensioenfonds te laag is om aan de langjarige verplichtingen te voldoen. Ook als het pensioenfonds niet invaart, zou in dat geval gekort moeten worden.
Hoeveel fondsen hebben op of onder de 105% dekkingsgraad? Hoeveel daarvan op of onder de 100%? Welke omvang qua vermogen en mensen betreft dit?
De dekkingsgraad in de sector was eind november gemiddeld 118,5%. Uit navraag bij DNB blijkt dat er op die peildatum één pensioenfonds was met een DB-regeling en een dekkingsgraad lager dan 100%. Het gaat hier om een relatief klein fonds. De andere fondsen hadden allen een dekkingsgraad groter dan 105%.
Verdere informatie over welk fonds dit betreft is toezichtsvertrouwelijk en wordt daarom door DNB niet verstrekt.
Hoeveel gesloten fondsen zijn er in totaal? Welke omvang qua vermogen en mensen betreft dit?
Ik ga ervan uit dat u met gesloten pensioenfonds een pensioenfonds, of een gesloten kring binnen een algemeen pensioenfonds, bedoelt dat geen actieve deelnemers meer heeft en waar dus geen pensioenpremie meer wordt ontvangen en geen pensioenopbouw meer plaatsvindt.
Volgens de openbare gegevens zijn er per eind september 2023 22 gesloten pensioenfondsen, danwel gesloten kringen binnen een algemeen pensioenfonds.2 In totaal gaat het om zo’n 200.000 personen. Het bijbehorende vermogen kan niet uit de betreffende openbare statistieken worden afgeleid.
De verhoging van de AOW leeftijd zonder dat de gemiddelde levensverwachting stijgt |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het in uw brief aan de Kamer1 gepresenteerde feit dat de Algemene Oudersdomswet (AOW-)leeftijd verhoogd wordt ondanks dat de gemiddelde levensverwachting niet stijgt en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) niet verwacht dat deze zal stijgen voor de betreffende periode?
De AOW-leeftijd is in 2028 verhoogd van 67 jaar naar 67 jaar en drie maanden. Voor 2029 is de AOW-leeftijd op dit niveau stabiel gebleven. Het vaststellen van de AOW-leeftijd gebeurt op basis van demografische prognoses van het CBS, vijf jaar voor het kalenderjaar van vaststelling. Recentelijk heeft het CBS haar prognoses voor de levensverwachting aangepast. In de prognose uit december 2022 ging het CBS ervan uit dat de levensverwachting binnen enkele jaren weer op het oude niveau van voor de coronapandemie zou komen. In de Kamerbrief over de vaststelling van de AOW-leeftijd voor 2029 is ingegaan op de onzekerheid van de impact van het coronavirus op sterftecijfers2. Uit de prognoses van najaar 2023 is nu gebleken dat het herstel van de levensverwachting langzamer gaat dan eerder werd verwacht vanwege de aanhoudende oversterfte veroorzaakt door het coronavirus. Het CBS stelt daarom de stijging van de levensverwachting tot en met 2070 naar beneden bij, maar deze blijft wel structureel stijgen zoals blijkt uit onderstaande grafiek. Op basis van de nieuwe levensverwachting uit december 2023 zou de AOW-leeftijd in 2028 niet verhoogd worden en in 2029 ook nog niet.
Toen de verhoging van de AOW-leeftijd voor 2028 werd vastgesteld in het najaar van 2022 verwachtte het CBS dat de oversterfte een ander effect had op de lange termijntrend van de levensverwachting. In het najaar van 2023 heeft het CBS de prognose aangepast. De AOW-leeftijd wordt tenminste vijf jaar van tevoren vastgesteld, zodat mensen genoeg tijd hebben om zich hierop voor te bereiden.
Grafiek: levensverwachting vanaf de 65e verjaardag
Deelt u de mening dat het in de geest van de afspraken en wet is om de AOW-leeftijd níet te verhogen wanneer de gemiddelde levensverwachting niet stijgt? Hoe legt u uit aan de gewone werkende Nederlander dat het omgekeerde plaatsvindt?
Uit de nieuwe prognoses van het CBS is gebleken dat de levensverwachting structureel langzamer zal stijgen en dat de AOW-leeftijd in 2028 eigenlijk nog niet verhoogd had hoeven worden en in 2029 ook nog niet. Ik kan mij goed voorstellen dat dit voor mensen lastig te begrijpen is. Op basis van de huidige systematiek kan de AOW-leeftijd niet meer naar beneden worden bijgesteld. Indien gewenst, kan de AOW-leeftijd alleen per wetswijziging eenmalig voor 2028 en 2029 verlaagd worden naar 67 jaar. Dit is een besluit met grote impact. Het ligt daarom niet in de rede dat dit kabinet hier nog een besluit over neemt.
Deelt u de mening dat het toch verhogen van de AOW-leeftijd het vertrouwen in de overheid en het pensioenstelsel schaadt?
De vergrijzing is een grote uitdaging voor onze samenleving. Daarom verhogen we de AOW-leeftijd. Dit gebeurt geleidelijk, om recht te doen aan de maatschappelijke verwachtingen en mogelijkheden. Daarnaast verschaffen we mensen tijdig duidelijkheid door vijf jaar van tevoren de AOW-leeftijd vast te stellen. Het is van belang dat de AOW-leeftijd gekoppeld is aan de ontwikkeling van de levensverwachting. De groep gepensioneerden ten opzichte van het aantal werkenden neemt de komende jaren hard toe en deze ontwikkeling piekt in 2040. De AOW-leeftijd stijgt daarom geleidelijk mee met de levensverwachting.
Welke boodschap heeft u voor mensen (met een zwaar beroep) die aan de ene kant zien dat de onderhandelingen over een goede regeling om op tijd te stoppen met werken geklapt zijn, ondanks dat dat is een afspraak was uit het pensioenakkoord, en aan de andere kant de AOW-leeftijd nog verder verhoogd zien worden, ondanks dat de gemiddelde levensverwachting niet verder stijgt?
De tijdelijke drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) en de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) lopen tot en met 2025. In het Pensioenakkoord is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025 om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken, en zo ja welke. Helaas ligt het gesprek tussen sociale partners in de Stichting van de Arbeid over gezond doorwerken tot het pensioen op dit moment stil. Ik vind het belangrijk dat we verder komen met dit vraagstuk en dat het gesprek hierover wordt hervat. Ik zet mij daarom in om het gesprek hierover tussen sociale partners verder te brengen en het vraagstuk in de volle breedte te verkennen. Hoe werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken, is bij uitstek een vraagstuk waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid. In het voorjaar van 2024 zal ik de Kamer verder informeren over de stand van zaken.
Waarom is ervoor gekozen dat de AOW-leeftijd wel kan stijgen, maar niet kan dalen in lijn met de levensverwachting? Bent u bereid de wet zodanig aan te passen dat een daling wel mogelijk wordt?
Toen de koppeling aan de levensverwachting werd ingevoerd, was de algemene verwachting dat de levensverwachting structureel zou blijven stijgen. Er was geen reden om aan te nemen dat de levensverwachting op lange termijn zou dalen. Het inzicht dat de coronapandemie ons opgeleverd heeft, is dat het denkbaar is dat een pandemie (of een andere gezondheidsontwikkeling) de levensverwachting negatief kan beïnvloeden, mogelijk ook langdurig.
In recente cijfers gaat het CBS nog steeds uit van een structurele stijging, maar wel op een lager niveau. Omdat sterftecijfers op korte termijn kunnen fluctueren wordt met de koppeling aangesloten bij de lange termijn-ontwikkeling. Om mensen op tijd zekerheid te bieden en te voorkomen dat er een jojo-effect ontstaat, wordt de AOW-leeftijd vijf jaar van tevoren vastgesteld en vindt bij een daling van de levensverwachting geen daling van de AOW-leeftijd plaats. Wanneer er een wens bestaat dit anders te doen, moet de wet hiertoe aangepast worden. Het ligt daarom niet in de rede dat dit kabinet hier nog een besluit over neemt.
Waarom stijgt de pensioenrichtleeftijd dusdanig snel terwijl de daadwerkelijke stijging van de levensverwachting pas veel later aan de orde is en onzeker is?
De pensioenrichtleeftijd is op een vergelijkbare wijze als de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Aangezien een wijziging van de pensioenrichtleeftijd alleen van belang is voor nieuw op te bouwen pensioenrechten, en geen invloed heeft op de al bestaande pensioenopbouw, wordt voor de pensioenrichtleeftijd de resterende levensverwachting op een tijdstip verder in de toekomst dan voor de AOW genomen. Overigens is sinds de inwerkingtreding van de Wet Toekomst Pensioenen (WTP) de pensioenrichtleeftijd niet meer van belang voor het fiscale kader, anders dan voor het overgangsrecht. Zoals nader is toegelicht bij het wetsvoorstel van de WTP wordt de fiscale premiegrens niet beïnvloed door de ontwikkeling van de levensverwachting, omdat de pensioenleeftijd en de levensverwachting met elkaar in evenwicht blijven.
De geklapte onderhandelingen over de regeling voor zware beroepen om op tijd te kunnen stoppen met werken |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat nadat het deel van het pensioenakkoord dat goed was voor werkgevers is uitgevoerd, nu ook de afspraak voor een goede regeling om op tijd te kunnen stoppen met werken nagekomen dient te worden?1
Het Pensioenakkoord hebben kabinet, werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties gezamenlijk gesloten en doet recht aan de belangen van elk van deze partijen. Als onderdeel van het Pensioenakkoord zijn ook afspraken gemaakt rondom gezond werkend het pensioen halen. Hiervoor zijn naast structurele maatregelen ten behoeve van gezond werkend naar het pensioen ook tijdelijke overgangsmaatregelen afgesproken. De tijdelijke drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) en de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) lopen tot en met 2025. In het Pensioenakkoord is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025 om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken, en zo ja welke. Ik vind het belangrijk dat we met dit vraagstuk verder komen. Vanzelfsprekend spelen sociale partners hierin een essentiële rol. Ik ben voornemens de Kamer in het voorjaar van 2024 te informeren over uitkomsten van de gesprekken hierover.
Hoe reageert u op de opstelling van werkgeversorganisaties als VNO-NCW in deze onderhandelingen? Hoe gaat u hen onder druk zetten om alsnog hun afspraken na te komen en tot een oplossing te komen met de werknemersorganisaties?
Sociale partners waren de afgelopen periode onderling in gesprek in de Stichting van de Arbeid over de vraag wat eventueel nog aanvullend na 2025 nodig is om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken. Helaas liggen de gesprekken op dit moment stil. Om verder te komen met dit vraagstuk heb ik de twee voorzitters van de Stichting van de Arbeid uitgenodigd om met mij hierover te spreken. Gezond doorwerken tot je pensioen is namelijk een belangrijk onderwerp. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers dat werkenden in staat worden gesteld om gezond werkend hun pensioen te kunnen bereiken, waarbij de overheid een ondersteunende rol vervult. Ik vind het daarom van belang dat het gesprek wordt hervat en dat het vraagstuk over wat nodig is om mensen in staat te stellen gezond te kunnen doorwerken tot het pensioen in de volle breedte wordt verkend. Dat gaat, zoals ik heb benoemd in de Kamerbrief op Prinsjesdag, zowel om preventie en duurzame inzetbaarheid als de overgang van werk naar pensioen. Het vraagstuk hoe werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken is bij uitstek een vraagstuk waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid.
Wat gaat u doen om dit proces te versnellen en te zorgen dat de inadequate huidige Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) vervangen wordt en de werkgevers en werknemersorganisaties ondersteund worden om tot een oplossing te komen?
Om verder te komen met dit vraagstuk heb ik de twee voorzitters van de Stichting van de Arbeid uitgenodigd om met mij hierover te spreken. Gezond doorwerken tot het pensioen is een belangrijk onderwerp waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid. Een brede verkenning helpt om te zien waar kansen liggen om werkenden in staat te stellen zo veel mogelijk gezond werkend de pensioenleeftijd te laten halen. Dat gaat zowel om preventie en duurzame inzetbaarheid als de overgang van werk naar pensioen.
Wat gebeurt er wanneer in 2025 de huidige RVU afloopt? Wat is de uiterste datum dat het nog mogelijk is om tot een nieuwe regeling te komen die ingaat voordat de huidige regeling afloopt?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling loopt tot en met 2025. Hoeveel tijd nodig is om te komen tot een eventuele nieuwe maatregel die aansluit op de overgangsmaatregelen hangt af van wat de maatregel inhoudt. Het is het van belang om niet alleen tijd in te rekenen voor eventuele regelgeving, maar ook voor het overleg hierover. Ik wil de Kamers in het voorjaar van 2024 informeren over uitkomsten van de gesprekken over het vraagstuk rond gezond doorwerken tot het pensioen. Dit biedt dan nog voldoende tijd om eventuele nieuwe maatregelen aansluitend in te laten gaan op de huidige overgangsmaatregelen eind 2025, mocht een volgend kabinet daartoe besluiten.
Deelt u de mening dat er niet nog meer tijdelijke regelingen, maar juist een structurele regeling moet komen om op tijd te kunnen stoppen met werken bij zware beroepen?
In het Pensioenakkoord is afgesproken dat de RVU-drempelvrijstelling een tijdelijke overgangsmaatregel is voor oudere werknemers die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd. In diezelfde periode wordt met de MDIEU fors geïnvesteerd in duurzame inzetbaarheid. Daarnaast is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025, en zo ja welke. Bij de verkenning van wat mogelijk nog aanvullend na 2025 nodig is om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond te kunnen doorwerken tot het pensioen zijn de ervaringen met de huidige overgangsmaatregelen belangrijk. We weten ook dat het vraagstuk rond zwaar werk divers is en uitdagingen kunnen afhangen van de persoonlijke situatie van mensen. Juist daarom is het van belang om de tijd die we hebben te benutten om breed te kijken naar het vraagstuk in het kader van gezond doorwerken, en daarbij ook aandacht te hebben voor de arbeidsmarkteffecten, gezien de vergrijzing en de krapte op de arbeidsmarkt. In het voorjaar zal ik de Kamer over de uitkomsten van de gesprekken hierover informeren.
Kunt u rekenvoorbeelden geven van bijvoorbeeld een bouwvakker die nu gebruik zou willen maken van de RVU? Kunt u hierbij ook voorbeelden geven van deze zelfde bouwvakker die eerder wil stoppen nadat de RVU in 2025 afgelopen is?
Het RVU-drempelbedrag is in netto termen gelijk aan een netto AOW-uitkering voor een alleenstaande. Het RVU-drempelbedrag biedt een werkgever ruimte om een uitkering mee te geven aan een oudere werknemer ter hoogte van de AOW om de periode tot aan AOW te overbruggen. Hiermee biedt de RVU-drempelvrijstelling iedereen dezelfde basis, net als bij de AOW. De werknemer zelf zal in veel gevallen de RVU-uitkering ter hoogte van AOW aanvullen, bijvoorbeeld door het aanvullend pensioen naar voren te halen. Bij het aflopen van de RVU-drempelvrijstelling vanaf 2026 dient de werkgever heffing te betalen over een RVU-uitkering voor een werknemer. Indien een werkgever geen RVU-uitkering meegeeft aan de werknemer, dient de werknemer het eerder uittreden zelf te bekostigen. Daarnaast zijn er alternatieven voor een RVU, zoals de inzet van opgespaard verlof. Hiertoe is als onderdeel van het Pensioenakkoord ook de mogelijkheid voor verlofsparen substantieel verruimd. Rekenvoorbeelden zijn in deze context niet passend, omdat deze sterk afhangen van de persoonlijke situatie en keuzes van de werknemer.
Klopt het dat van de mensen die aanspraak maken op de huidige RVU minder dan een op de drie mensen hier gebruik van maakt? Deelt u de mening dat dit laat zien dat deze regeling qua hoogte tekortschiet?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling is bedoeld voor oudere werknemers die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd. De eerste voortgangsrapportage van de subsidieregeling MDIEU schetst dat bij gesubsidieerde RVU-regelingen ongeveer 30% van de afgebakende RVU-doelgroep naar verwachting gebruik maakt van het aanbod. Eerder onderzoek laat zien dat redenen om al dan niet deel te nemen aan een RVU-regeling verschillen.2 Vaak spelen financiële overwegingen een rol om door te werken, maar er zijn ook mensen die afzien van deelname aan een RVU-regeling omdat ze nog plezier hebben in hun werk of omdat ze graag nog gedeeltelijk willen doorwerken. In het eerste kwartaal van 2024 zal ik de Kamer informeren over de voortgang van de subsidieregeling en de tweede voortgangsrapportage.
In welke sectoren wordt de RVU niet gebruikt en in welke sectoren komt dit doordat de werkgever niet kan of wil betalen voor de RVU?
De rapportage over cao-afspraken in 2023 laat zien dat 53% van de werknemers in de steekproef valt onder een cao met een collectieve RVU-regeling.3 Echter kunnen een werkgever en werknemer ook individueel, dus zonder RVU-regeling in de cao, een RVU afspreken. Zo zijn er in de cao’s binnen de sector Onderwijs geen collectieve RVU-regelingen, maar komen er wel RVU-regelingen tot stand tussen individuele werkgevers en werknemers.
Bij eerder onderzoek naar cao-afspraken over RVU werden de huidige arbeidsmarktkrapte en de kosten van de regeling genoemd als reden voor werkgevers om geen collectieve RVU-regeling af te spreken.4 Het Ministerie van SZW heeft verder geen inzicht in de beweegredenen van sociale partners in specifieke sectoren of bedrijven om geen RVU-regeling af te spreken.
Klopt het dat er ongeveer een miljoen mensen zijn met zware beroepen?
Wat zwaar werk is, is moeilijk te definiëren en kan voor iedereen anders zijn. Het is daarom niet mogelijk om uitspraken te doen over hoeveel mensen in Nederland zwaar werk verrichten.
Welke mogelijkheid ziet u voor het opstellen van overkoepelende minimumcriteria voor zware beroepen waarmee kaders worden geschetst van wat op zijn minst een zwaar beroep is, zodat er geen groepen mensen meer zijn die overduidelijk een zwaar beroep hebben maar niet in aanmerking komen voor de RVU?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling is een fiscale faciliteit die werkgevers en werknemers ruimte biedt om een arbeidsvoorwaardelijke afspraak te maken over eerder uittreden. Het is dus ook aan werkgevers en werknemers om, al dan niet op cao-niveau, te bepalen wie voor een RVU-regeling in aanmerking komt. Zij weten het beste wat speelt binnen het bedrijf of de sector. Daarbij is zwaar werk divers en verschillen uitdagingen rond gezond doorwerken per bedrijf of sector. Daarom is afgesproken dat het aan sociale partners is om hierover afspraken te maken. Het opstellen van overkoepelende minimumcriteria vanuit de overheid is dan ook niet passend.
Het voorgenomen besluit om arbeidsmigranten te huisvesten aan de Havendijk in Bergen op Zoom |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het voorgenomen besluit om 425 arbeidsmigranten te huisvesten op de Havendijk in Bergen op Zoom en het verzet van omwonenden daartegen?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om bij de huisvesting van arbeidsmigranten zorgvuldig te kijken naar de huisvestingsbehoefte en de inpassing in wijken of kernen, en ook om het schaalniveau van huisvesting daarin mee te nemen. Het is nuttig en noodzakelijk dat buurtbewoners, lokale overheden en huisvesters in een vroeg stadium hierover het gesprek met elkaar aan gaan. Bovendien is het belangrijk om wanneer de huisvesting tot stand gekomen is, met elkaar in gesprek te blijven over onder andere de leefbaarheid in de wijk.
Bent u op de hoogte van de zorgen die zijn geuit door inwoners van Bergen op Zoom met betrekking tot de grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten en de mogelijke impact op de leefbaarheid en veiligheid van de betrokken wijken? Wat vindt u van deze zorgen?
Ja, ik ben hiermee bekend. Vanuit mijn departement is contact gezocht met de gemeente. Voor wat betreft de leefbaarheid en veiligheid verwijs ik naar antwoord 1.
Deelt u de mening dat de huisvesting van de 425 arbeidsmigranten pal tegen de percelen van deze inwoners aan onwenselijk is? Zeker als het huidig aantal inwoners lager is dan het voorgenomen aantal arbeidsmigranten?
Ik ben van mening dat de afweging tussen economische belangen door vestiging van bedrijvigheid en het bewaken van de leefbaarheid door de desbetreffende gemeente moet plaatsvinden, en de huisvesting van (toekomstige) werknemers daarin moet worden meegewogen.
Wat vindt u ervan dat er nooit een omgevingsdialoog heeft plaatsgevonden vóórdat er een principeakkoord en koopcontract is getekend met de projectontwikkelaar?
Volgens informatie van de gemeente Bergen op Zoom zijn zowel door de gemeente als de initiatiefnemer van de huisvestingslocatie initiatieven ondernomen om tot een omgevingsdialoog te komen. Omwonenden zijn door de initiatiefnemer uitgenodigd voor een eerste kennismaking en informatiebijeenkomst op 7 juli 2022. De initiatiefnemer heeft tijdens die bijeenkomst, en ook in latere contacten, omwonenden uitgenodigd deel te nemen aan een klankbordgroep over de verdere uitwerking van de beoogde logieshuisvesting. In die klankbordgroep kon concreet ingegaan worden op eventuele onduidelijkheden, wensen en zorgen. Deze initiatieven tot een omgevingsdialoog vonden volgens informatie van de gemeente plaats voor ondertekening van de koopovereenkomst, die medio 2023 plaatsvond.
Hoe verenigt u de komst van 425 arbeidsmigranten met het tekort aan huisartsenzorg? Wat vindt u er van dat hier nog niks voor geregeld is?1
Ik deel de zorgen met betrekking tot de druk op voorzieningen die arbeidsmigratie kan leggen. Daarom test de VNG op dit moment in opdracht van BZK en in samenwerking met EZK en SZW de effectrapportage bij nieuwe bedrijvigheid (ER), één van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer). Met behulp van dit instrument krijgen gemeenten meer inzicht in de huisvestingsvraag van arbeidsmigranten als er sprake is van nieuwe grootschalige bedrijvigheid. Gemeenten kunnen zo constructief met bedrijven het gesprek voeren over de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten en hier heldere afspraken over maken. Inzicht in de huisvestingsvraag van arbeidsmigranten zorgt ervoor dat ook consequenties voor andere bestaande voorzieningen als gevolg van de vestiging van arbeidsmigranten duidelijk worden. Naar de mening van het demissionaire kabinet zou de ER op termijn ook deze vraag inzichtelijk moeten maken. Gemeenten moeten hier rekening mee houden en hun voorzieningen voor onder meer zorg en welzijn op afstemmen. Ook zorgverzekeraars hebben een rol vanwege de zorgplicht voor de arbeidsmigranten die bij hen een zorgverzekering aangaan. Voor de Havendijk in Bergen op Zoom liet de gemeente mij weten dat de huisvester voornemens is huisartsenzorg op locatie te organiseren.
Hoe verenigt u de komst van 425 arbeidsmigranten met het tekort aan politiecapaciteit in de regio?2
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning zal de gemeenten alle relevante belangen moeten afwegen die gemoeid zijn bij de verlening van de vergunning, waaronder een goed woon- en leefklimaat en veiligheid. De gemeente Bergen om Zoom liet mij weten dat de huisvester voornemens is te organiseren dat 24 uur per dag een sociaal beheerder op de locatie aanwezig is.
Deelt u de mening dat dit op orde zou moeten zijn voor er waar dan ook huisvesting wordt gerealiseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt hier dan toch een vergunning voor verleend?
Het is belangrijk dat we als samenleving blijven zoeken naar de juiste balans. Dit geldt voor onze woningmarkt, maar ook voor onze arbeidsmarkt. Het is nodig om met elkaar in gesprek te blijven en passende oplossingen te vinden voor complexe problemen zoals huisvesting en tekorten op de arbeidsmarkt. De effectrapportage is een manier om gemeenten en provincies zo goed mogelijk te ondersteunen om passende keuzes te maken bij nieuwe bedrijvigheid en de huisvesting van arbeidsmigranten. Het is daarom aan hen om na te gaan wat nodig is om de leefbaarheid in de regio te behouden of te bevorderen.
Deelt u de mening dat hierdoor de veiligheid in het gebied in het geding komt vanwege een verlaagde capaciteit in zowel de huisartsenzorg als bij de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kan deze huisvesting dan toch gerealiseerd worden?
Uiteraard vind ook ik het ontzettend belangrijk om de leefbaarheid van een gemeente te waarborgen. De druk die op een lokale gemeenschap kan ontstaan, kan door het bieden van voldoende en kwalitatieve voorzieningen worden verdeeld of verlicht. Zoals eerder vermeld helpt de effectrapportage gemeenten en provincies om vroegtijdig inzicht te krijgen in de gevolgen van arbeidsmigratie op het huisvestingsvraagstuk. Op basis van de lokale woonopgave, waarin gekeken wordt naar wat kan en wat nodig is, kunnen gemeenten samen met bedrijven het gesprek voeren over de huisvesting van arbeidsmigranten.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De wachtlijst voor een WIA-indicatie |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat mensen nog steeds ongeveer zes maanden moeten wachten op het toekennen van een eventuele Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)indicatie?
Het klopt dat mensen soms lang moeten wachten op een WIA-claimbeoordeling. Dit geeft onzekerheid over het mogelijke recht op een uitkering en daarmee hun inkomenszekerheid. Het oplossen van de mismatch en daarmee het terugdringen van de wachttijden heeft dan ook mijn hoogste prioriteit.
In de brief van 6 oktober jl.1 heb ik de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken rondom de mismatch. Ik heb toen aangegeven dat de wachttijd voor een WIA-claimbeoordeling gemiddeld 21 weken is (peildatum juli 2023). Het gaat om een gemiddelde, dus niet iedereen hoeft zo lang te wachten op een beoordeling. Sommige mensen moeten juist langer wachten. Daarom werkt UWV op dit moment toe naar een uniforme landelijke wachttijd. Hiermee moeten grote uitschieters in de wachttijden worden voorkomen.
Klopt het dat het voorschot dat mensen moeten aanvragen tijdens deze periode rond de 1.000 euro per maand ligt?
Nee, de hoogte van een voorschot verschilt per persoon en ligt daarmee niet noodzakelijkerwijs rond de 1.000 euro per maand. Een voorschot wordt verstrekt vooruitlopend op een eventuele WIA-uitkering. De hoogte van het voorschot wordt op dezelfde manier bepaald als de mogelijke WIA-uitkering en wordt daarmee gebaseerd op het dagloon van de aanvrager. Met het voorschot wordt op deze manier zoveel mogelijk aangesloten bij de situatie waarin er wel tijdig een beslissing had plaatsgevonden.
Bent u het ermee eens dat het praktisch onmogelijk is om van 1.000 euro per maand rond te komen? Zo ja, waarom is het bedrag van het voorschot dan zo laag?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven verschilt de hoogte van een voorschot per persoon. Het kan voorkomen dat bij het toekennen van het WIA-voorschot blijkt dat het gezinsinkomen onder het sociaal-minimum uitkomt. In dat geval kan er bij toekenning van een WIA-uitkering ook recht bestaan op een aanvulling op grond van de Toeslagenwet (TW). UWV kent in die gevallen aanvullend ook een TW-voorschot toe. Een aanvulling vanuit de TW (en het voorschot hierop) kan daarentegen nooit hoger zijn dan de gemiddelde inkomsten die de aanvrager had voordat de arbeidsongeschiktheid intrad. Het kan dus voorkomen dat het gezinsinkomen ondanks een WIA-voorschot met aanvullend TW-voorschot onder het sociaal-minimum komt.
Bent u het ermee eens dat de overheid mensen minimaal een uitkering op het sociaal minimum moet geven, ook als voorschot? Zo ja, bent u van plan het bedrag van het voorschot te verhogen?
Ja, ik ben het met u eens dat mensen ten minste recht een gezinsinkomen op het sociaal-minimum moeten hebben. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb uitgelegd kan het totale voorschot onder het sociaal-minimum uitkomen. In dat geval kan worden teruggevallen op de bijstand.
Op welke manier faciliteert het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat mensen, die lang moeten wachten op een WIA-indicatie, worden aangespoord het voorschot aan te vragen? Wordt hier door het UWV actief op gewezen? Zo nee, waarom niet?
Elke cliënt krijgt op vastgestelde momenten de volgende servicecalls:
Bent u het ermee eens dat niemand voor zijn lol een WIA-indicatie aanvraagt en daar dus niet voor gestraft zou moeten, ook als de indicatie uiteindelijk niet wordt toegewezen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Zoals ik in de antwoorden hiervoor heb uitgelegd is hier ook geen sprake van.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het voorgenomen besluit om arbeidsmigranten te huisvesten in het buurtschap Vrilkhoven, gelegen in Liempde (gemeente Boxtel) |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het uitgestelde besluit om een vergunning te verlenen voor de huisvesting van 400 arbeidsmigranten in het Liempde buurtschap Vrilkhoven?1
Ja, ik ben hiermee bekend. Vanuit mijn departement is contact gezocht met de gemeente Boxtel, waar het buurtschap Vrilkhoven onder valt, over de huisvesting van arbeidsmigranten.
Vindt u dat het grootschalig huisvesten van arbeidsmigranten in kleine gemeenschappen zoals het buurtschap Vrilkhoven een nadelig effect heeft op de leefbaarheid in de omgeving? Zo nee, waarom niet?
In maart 2023 heeft uw fractie twee keer vergelijkbare vragen gesteld over het dorp Riel waar eveneens arbeidsmigranten gehuisvest worden. Net als bij die situatie ben ik nu weer van mening dat het uiteraard belangrijk is om bij de huisvesting van arbeidsmigranten zorgvuldig te kijken naar de huisvestingsbehoefte en de inpassing in wijken of kernen, en ook het schaalniveau van huisvesting daarin meenemen. Het is nuttig en noodzakelijk dat buurtbewoners, lokale overheden en de huisvesters in een vroeg stadium hierover het gesprek met elkaar aan gaan. Bovendien is het belangrijk om wanneer de huisvesting tot stand gekomen is, met elkaar in gesprek te blijven over onder andere de leefbaarheid in de wijk.
Vindt dat het bewaken van de leefbaarheid in het buurtschap Vrilkhoven niet geschaad mag worden door het commerciële belang van goedkope arbeid van het slachtbedrijf Vion? Zo nee, waarom niet?
Ook voor dit antwoord verwijs ik naar de beantwoording van uw vragen van afgelopen maart. Ik ben van mening dat de afweging tussen economische belangen door vestiging van bedrijvigheid en het bewaken van de leefbaarheid door de desbetreffende gemeente moet plaatsvinden, en de huisvesting van (toekomstige) werknemers daarin moet worden meegewogen. Ik ondersteun gemeenten met dergelijke vraagstukken met het ondersteuningsprogramma vanuit de VNG. Het doel van dit ondersteuningsprogramma is om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren naar aanleiding van de bevindingen van Roemer in het rapport «Geen Tweederangs Burgers». Dit kan zijn op het gebied van draagvlak, de mogelijk op te stellen Bedrijfseffectrapportage (BER) en goede huisvesting conform de Wet Goed Verhuurderschap.
Vindt u dat de gemeente Boxtel bij protest en afkeuring van die gemeenschap naast haar eigen inwoners moet gaan staan? Zo ja, gaat u hierover in gesprek met de gemeente Boxtel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eveneens in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb aangegeven ben ik met alle gemeenten in gesprek over het huisvesten van arbeidsmigranten. De gemeente Boxtel is naar aanleiding van uw vragen geattendeerd op een recente subsidie die is verstrekt aan de Vereniging Huisvesting Arbeidsmigranten (VHA) voor het ontwikkelen van een beheerzorgsysteem. Dit beheerzorgsysteem heeft tot doel gemeenten en omwonenden inzicht te geven in de wijze van beheer en de exploitant op basis van concrete informatie aanspreekbaar te maken. In dit geval zouden omwonenden concrete meldingen van eventueel ervaren overlast via dit systeem kunnen maken waar de exploitant vervolgens op gaat reageren. Zo kan er objectief bijgehouden worden wat voor soort meldingen er gedaan worden en hoe deze opgepakt worden. Dit komt de leefbaarheid ten goede voor zowel de arbeidsmigranten als de omwonenden. De VHA en de gemeente zijn vervolgens een samenwerking aangegaan.
Wat vindt u van het inzetten van de landsadvocaat tegen bezorgde burgers die handelen in het belang van de gemeenschap? Deelt u de mening dat de overheid het belang van de eigen inwoners en de leefbaarheid van de omgeving boven het economische belang van een bedrijf moet zetten en dus niet moet procederen wanneer bewoners dit bij de overheid aankaarten?
De landsadvocaat is ingezet om het proces dat de gemeente heeft gevoerd en leidde tot vergunningverlening, waarbij alle belangen die spelen vanuit de gemeenschap mee worden gewogen, nogmaals te bekijken. Dit was na uitspraken van de bezwarencommissie. Uiteindelijk heeft de landsadvocaat aangegeven dat het proces voor vergunningverlening voor de nieuwe verblijfsaccommodatie zorgvuldig is uitgevoerd, waarna het college van B en W de vergunning definitief heeft verleend.
Wat vindt u van het verdienmodel van bedrijven zoals Vion, die alleen door massale arbeidsmigratie kunnen bestaan? Deelt u de mening dat er voor bedrijven die alleen kunnen draaien op grootschalige arbeidsmigratie geen plek is in Nederland?
Ik vind het belangrijk en noodzakelijk dat bedrijven als Vion zich inzetten om arbeidsmigranten huisvesting te bieden en hun verantwoordelijkheid hierin nemen. Het instrument Bedrijfseffectrapportage (BER) bij nieuwe bedrijvigheid is door de VNG in afstemming met mijn departement specifiek ontwikkeld om in de nabije toekomst in een vroeg stadium in te kunnen spelen op het effect van nieuwe bedrijvigheid op de huisvestingsbehoefte van arbeidsmigranten. De VNG werkt nu in afstemming met BZK aan de mogelijkheden om de BER verplicht te stellen.
Bent u bereid zich uit te spreken tegen de huisvesting van 400 arbeidsmigranten voor slachthuis Vion in buurtschap Vrilkhoven? Zo nee, waarom stelt u het economische belang van Vion boven het gemeenschappelijk belang?
Zoals ook in de eerdere beantwoording van maart 2023 aangegeven ben ik van mening dat dit een afweging is die de betreffende gemeente moet maken. Dat neemt niet weg dat ik het wel van groot belang vind dat gemeenten de handschoen oppakken om extra huisvesting te realiseren. We hebben naar schatting 156.000 extra kamers nodig voor de huisvesting van arbeidsmigranten (Bron: Expertisecentrum Flexwonen, jan. 2023). Mede door dit gebrek aan huisvesting komen arbeidsmigranten in huisvestingssituaties terecht komen die druk oplevert voor de omgeving. Vanuit mijn departementen worden gemeenten ondersteund met de realisatie van passende huisvesting.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het verkiezingsreces beantwoorden?
Ja, in afstemming met de desbetreffende gemeente en binnen de daarvoor gestelde beantwoordingstermijn. Voor het verkiezingsreces was helaas niet haalbaar gezien de krappe termijn.
De recente faillissementen in de winkelstraat |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Bart van Kent (SP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de recente faillissementen bij onder andere Big Bizar en BCC?
Deelt u de mening dat de gevolgen van een faillissement voor geen enkele groep personen zo groot zijn als voor de werknemers?
Kent u de studie «Werknemers en insolventie. Een rechtsvergelijkende studie naar de rechtspositie van werknemers bij insolventie van de werkgever» (2015) in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)?1
Kunt u aangeven wat sindsdien is ondernomen om de positie van werknemers bij insolventie van een onderneming in Nederland te versterken?
Wanneer gaat het meermalen aangekondigde Wetsvoorstel overgang van onderneming in faillissement (Wovof) naar de Tweede Kamer?
Deelt u de conclusie dat als de onderneming eenmaal failliet is, de aansprakelijkheid van bestuur en bestuursleden hooguit een beetje helpt om de put te dempen?
Hoe kan worden bevorderd dat bestuurders tijdig stappen nemen om insolventie te voorkomen?
Hoe kan worden bevorderd dat vakbonden tijdig alle relevante informatie krijgen om de levensvatbaarheid van ondernemingen te kunnen beoordelen?
Hoe denkt u te kunnen bewerkstelligen dat vakbonden zonder barrières volledige, correcte en actuele bedrijfsgegevens kunnen raadplegen, die onder meer inzicht verschaffen in wie de uiteindelijk belanghebbenden zijn (Ultimate Beneficial Owners) en welke moederbedrijven garant staan voor welke schulden van welke dochterbedrijven (403-verklaring)?
Hoe valt te rechtvaardigen dat de reeds verschuldigde transitievergoeding wel vervalt bij faillissement of surseance en alle andere vorderingen niet? Vloeit uit artikel 3 van Richtlijn 2008/94/EG (insolventierichtlijn) niet voort dat de transitievergoeding onder het loonbegrip van artikel 67 aanhef en onder a WW moet worden gebracht?
Hoe kan worden gewaarborgd dat ondernemingen niet gekocht worden met het oog op snelle winsten voor eigenaren en aandeelhouders, maar met het oog op de continuïteit van die ondernemingen en hun maatschappelijke waarde?
Een dreigend massaontslag bij metaalbedrijf KME |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Vrees voor massaontslag bij groot metaalbedrijf KME in Zutphen: «Hebben gewoon te weinig werk»»1
Wanneer een bedrijf een grote reorganisatie aankondigt kan dit hard aankomen en veel onrust met zich meebrengen. Dit geldt in de eerste plaats voor de medewerkers van KME en hun families, die nu in onzekerheid verkeren over hun toekomst bij het bedrijf. KME blijkt last te ondervinden van hogere energie- en grondstofprijzen, waardoor het een andere positionering in de markt zoekt. In algemene zin zijn reorganisaties – hoe naar ook voor betrokkenen – soms onvermijdelijk. Het is echter niet aan mij om een uitspraak te doen over een individueel bedrijf. Ik heb begrepen dat de leiding van het bedrijf de medewerkers indien nodig zal ondersteunen bij het vinden van ander werk.
Wat is uw reactie op het feit dat dit het tweede bedrijf is in deze regio dat snel na een buitenlandse overname aankondigt banen te schrappen? Wat vindt u daarvan?
Ook hier geldt dat ik geen uitspaak kan doen over individuele bedrijven. De veranderingen in de markt kunnen leiden tot veranderingen in productie. Dat verschilt per bedrijf. De situatie van KME is dan ook niet direct vergelijkbaar met het eerdere bedrijf dat in deze regio is overgenomen en waarna banen zijn geschrapt. Uit contacten met KME blijkt dat als gevolg van de kostenstijging van energie en grondstoffen de afzet van producten is teruggelopen.
Maakt u ook zorgen over de gevolgen voor deze regio nu er meerdere grote fabrieken banen schrappen of zelfs sluiten?
De ontwikkelingen aangaande werkgelegenheid in deze regio, maar ook in de rest van Nederland, hebben uiteraard mijn aandacht. De inzet van het kabinet is om zoveel mogelijk te voorkomen dat bedrijven in de problemen geraken. De huidige krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt zal er hopelijk toe bijdragen dat betrokkenen sneller weer aan een baan zullen komen.
Hoe kijkt u aan tegen buitenlandse investeerders, zoals de Italiaanse Intek group, die een Nederlands bedrijf overnemen om deze daarna te saneren of zelfs te sluiten?
Het kabinet hecht aan een open economie. Buitenlandse investeerders zijn in beginsel welkom. De overheid grijpt alleen in wanneer er sprake is van economische veiligheidsrisico’s. Vanwege de open economie in Nederland is het toegestaan dat bedrijven elkaar kunnen overnemen. Voorop staat dat elke onderneming in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is en blijft voor de strategie en het beleid van de onderneming, de bedrijfsvoering en de continuïteit daarvan. Dat is wettelijk vastgelegd.
Deelt u de mening dat dit soort sprinkhanengedrag onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Een open economie is cruciaal voor het Nederlandse verdienvermogen en daar horen overnames ook bij. Het levert ons veel welvaart op en daar hebben we veel banen aan te danken. Het is aan het bedrijf zelf om de eigen strategie te bepalen zolang het zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving. Er is geen aanwijzing dat het hier om laakbaar gedrag gaat. De redenen voor de aangekondigde reorganisatie bij KME zijn, zoals in het antwoord bij vraag 1 gemeld, met name de verhogingen in de kostprijs.
Bent u ermee bekend dat KME, in tegenstelling tot het eerdere Aurubis, na de overname de prijzen verhoogde en betaling vooraf eiste waardoor vaste afnemers afhaakten? Wat vindt u ervan dat werknemers hier nu de dupe van worden omdat ze een dag per week minder kunnen werken?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. Het is aan het bedrijf zelf om te bepalen op welke manier het de bedrijfsvoering wil organiseren. Feit is dat niet alleen KME de prijzen verhoogd heeft. Over de gehele breedte zijn de industriële prijzen omhoog gegaan als gevolg van o.a. stijgende kosten van materialen, energie en arbeid. Het is aan de onderneming om deze stijging van kosten al dan niet door te berekenen aan de klant. Ik kan niet beoordelen of de prijsverhoging de reden is voor de teruggelopen vraag bij dit bedrijf.
Wat gaat u doen om het baanverlies bij KME, één van de grootste werkgevers in Zutphen, tegen te houden?
De bedrijfsvoering en strategie is een verantwoordelijkheid van KME zelf. Mocht het bedrijf zelf aanleiding zien om een steunverzoek in te dienen dan zullen we hier uiteraard zorgvuldig naar kijken. Aan de hand van het geldende beoordelingskader zal dan in samenspraak met provincie en gemeente bekeken worden of overheidsinterventie gepast is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de sociale werkplaatsen met grote tekorten kampen |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de grote tekorten bij de sociale werkplaatsen (SW's) in zowel financiële middelen als menskracht?1
Sinds mijn aantreden heb ik vele gesprekken gevoerd met gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven over hoe zij zorgen voor baankansen van mensen voor wie het hebben van werk helaas nog niet vanzelfsprekend is. Ik heb tijdens mijn werkbezoeken diverse voorbeelden gezien waarin sociaal ontwikkelbedrijven erin slagen hun bedrijfsvoering aan te passen aan de doelstellingen van de Participatiewet. Tegelijkertijd heb ik ook gehoord over de uitdagingen die sociaal ontwikkelbedrijven daarbij ondervinden. Bijvoorbeeld omdat de uitstroom van mensen die vallen onder de Wet sociale werkvoorziening (hierna: Wsw) sneller gaat dan verwacht en deze uitstroom voor de bedrijven niet overal evenredig wordt opgevangen door nieuwe instroom van mensen die vallen onder de Participatiewet, maar ook omdat er financiële tekorten zijn.
Omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de rol en positie van sociaal ontwikkelbedrijven, is het in de eerste instantie aan hen om deze uitdagingen passend te beantwoorden. In de brief «Sociaal ontwikkelbedrijven en beschut werk» die de Tweede Kamer op 6 juli van mij ontving2, schets ik een uitgebreid beeld van factoren die van invloed zijn op de financiële gezondheid van sociaal ontwikkelbedrijven en presenteer ik een eerste set maatregelen waarmee deze financiële gezondheid bevorderd kan worden.
Waarom heeft u ervoor gekozen om slechts een vijfde van het financiële tekort bij SW’s te dekken met extra subsidie?2
In de hiervoor vermelde brief aan uw Kamer van 6 juli jl. heb ik beschreven welke stappen ik zet om beschut werk te stimuleren. Onderdeel hiervan is een structurele investering die oploopt van € 23,1 miljoen in 2024 naar € 64,7 miljoen in de structurele situatie. Deze bedragen gaan uit van een verhoging van € 2.157 per werkplek (prijsniveau 2023). Deze verhoging heb ik gebaseerd op het rapport «De kosten en uitvoering van beschut werkplekken in Nederland» van Significant APE dat ik u onlangs bij de brief «Sociaal ontwikkelbedrijven en beschut werk» heb doen toekomen. Het rapport constateert dat gemeenten gemiddeld tot € 10.202 (prijsniveau 2021, gemiddelde inclusief uitbijters) moeten bijleggen op de financiering voor een plek beschut werk. Achter dit gemiddelde zit veel variatie tussen sociaal ontwikkelbedrijven en werksoorten. Daarom is per kostencomponent gekeken naar de best presterende sociaal ontwikkelbedrijven.
Alleen voor de kostencomponent netto toegevoegde waarde is uitgegaan van het gewogen gemiddelde, omdat deze component erg afhankelijk is van de persoon met een indicatie en sociaal ontwikkelbedrijven niet kunnen sturen op hun aannamebeleid. Hiermee kom ik tot het bedrag van € 2.157 per plek.
Door van deze systematiek uit te gaan, houd ik rekening met potentiële verbeteringen bij gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven. De bevindingen en aanbevelingen in het rapport van Significant APE wijzen ook op dit potentieel. Zo zouden sociaal ontwikkelbedrijven een meer divers aanbod van werk kunnen organiseren, onder meer buiten de eigen binnenomgeving. Een divers aanbod van werk zorgt ervoor dat mensen zich beter kunnen ontwikkelen en passender aan het werk kunnen worden geholpen. Ook kunnen gemeenten de mogelijkheden van de loonwaardebepaling beter benutten om deze te meten over een relevante periode. Het rapport signaleert dat werknemers in beschut werk wisselende arbeidsprestaties hebben binnen een bepaalde periode, waardoor de loonkostensubsidie te laag kan uitvallen. In mijn reactie op rapportages over de uitvoering van de uniforme loonwaardebepaling van 30 augustus jl.4 heb ik aangekondigd dat ik samen met de VNG en het College van Deskundigen Uniforme Loonwaardebepaling gemeenten zal informeren over de mogelijkheden die de uniforme loonwaardemethode biedt om rekening te houden met wisselende arbeidsprestaties binnen een bepaalde periode. Ik ben voornemens te laten monitoren of de uitvoering op deze en andere punten de komende tijd verbetert.
Naast de investering in beschut werk heb ik voor 2024 ook 63,9 miljoen op de SZW-begroting gereserveerd om gemeenten tegemoet te komen in de bredere financiële uitdagingen die zij ervaren rondom de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven.
Herkent u het beeld dat gemeenten zelf bij moeten springen om de kosten bij SW’s te dekken? Om welk bedrag gaat dit voor alle gemeenten samen?
Ja, in sommige gevallen is dit zo. Omdat sociaal ontwikkelbedrijven verschillende taken uitvoeren, verschillend zijn georganiseerd en op basis van uiteenlopende operationele afspraken met gemeenten activiteiten uitvoeren, is geen eenduidig beeld te geven van het financieel resultaat van deze bedrijven. Wel publiceert Cedris, de landelijke vereniging voor een inclusieve arbeidsmarkt, jaarlijks de sectorinformatie. In deze sectorinformatie wordt een beeld geschetst van hoe de financiële staat van sociaal ontwikkelbedrijven er volgens Cedris uitziet. De sectorinformatie over het jaar 2022 is recent door Cedris gepubliceerd5.
In de brief «Reactie motie Slootweg en Van Kent: quick scan sociale werkbedrijven» van 11 november 20216 is een uitgebreider beeld geschetst van mechanismes die bepalend zijn voor de financiële situatie bij de uitvoering van de Wsw. Hiervoor stelt het Rijk jaarlijks middelen beschikbaar. In 2023 bedraagt het Rijksbudget voor de Wsw ruim 1,8 miljard euro. Daarnaast kunnen sociaal ontwikkelbedrijven aanspraak maken op regelingen zoals de no-risk polis, loonkostensubsidie, het lage inkomensvoordeel (LIV) en in sommige gevallen het loonkostenvoordeel. Verder is het zo dat voor de financiële positie van sociaal ontwikkelbedrijven ook het operationeel resultaat relevant is. Het operationeel resultaat wordt voor een groot deel bepaald door algemene bedrijfskosten en de verhouding tussen de productiviteit van medewerkers, de bedrijfsinkomsten en de loonkosten. Het derde onderdeel van de financiering is de eventuele bijdrage van gemeenten. Dit omdat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor het gevoerde beleid ten aanzien van hun sociaal ontwikkelbedrijven en operationele afspraken die hieruit volgen. Dit betekent dat het aan gemeenten is om eventuele tekorten op de uitvoering van de Wsw aan te vullen én zij zelf mogen besluiten hoe eventuele overschotten worden besteed.
Is het doel van uw beleid om mensen en gemeenten af te schrikken van het gebruik van SW’s? Ziet u dat dit het resultaat is van uw beleid?
Nee. De inzet van het demissionaire kabinet is om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen een goed bestaan hebben en mee kunnen doen op plek die bij ze past. Zodat mensen tot hun recht komen en hun talenten worden gezien, gestimuleerd en benut. Om dit te bereiken spelen sociaal ontwikkelbedrijven een belangrijke rol. Want mede door hun inzet krijgen mensen die niet, of niet zonder meer bij reguliere werkgevers aan de slag kunnen, een kans op de arbeidsmarkt. Hiermee dragen zij bij aan de bestaanszekerheid en het welzijn van mensen. Dit vind ik waardevol.
Bent u voornemens het volledige gat in de financiering van SW’s te dekken, zeker in het licht van de toenemende armoede en ongelijkheid?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 3, is geen volledig beeld te geven van het financieel resultaat en eventuele tekorten. Dit komt mede door de grote verscheidenheid aan sociaal ontwikkelbedrijven en de beperkte beschikbare financiële informatie. Wel publiceert Cedris jaarlijks de sectorinformatie. In deze sectorinformatie wordt een beeld geschetst van hoe de financiële staat van sociaal ontwikkelbedrijven er volgens Cedris uitziet. De sectorinformatie over het jaar 2022 is recent gepubliceerd. Daarnaast heb ik met mijn brief aan uw Kamer van 6 juli jl.7 u ook een onderzoeksrapport van bureau Berenschot toegestuurd. Dit rapport geeft een beeld van de huidige infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief, heb ik dit rapport – mede op uw verzoek – zo snel mogelijk aan uw Kamer verzonden, zodat ook uw Kamer en betrokken partijen de tijd hebben om het rapport te bestuderen. Ik kom later dit jaar met een uitgebreidere reactie op het rapport. Daarin neem ik ook handelingsperspectieven voor de langere termijn op. Tegelijkertijd zet ik de stappen die ik op de korte termijn samen met de VNG en Cedris kan zetten, hierover heb ik u in mijn brief van 6 juli jl. geïnformeerd. Daartoe behoren de extra middelen voor beschut werk en de voorgenomen impuls voor de infrastructuur.
Bij mijn reactie op het rapport zal ik ook het principiële punt van verantwoordelijkheid betrekken. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. De keuzes die gemeenten hierin maken hebben invloed op de kosten. Binnen deze keuzes valt ook in welke mate zij sociaal ontwikkelbedrijven betrekken en welke sturing zij, direct of indirect, geven aan de bedrijfsvoering. Het is aan het Rijk om financiering te bieden die aansluit op de gestelde doelen van het stelsel, maar niet om alle financiële gevolgen van lokale beleidskeuzes te dekken.
Welk bedrag is nodig om het huidige financiële gat volledig te dekken?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom krijgen mensen die bij SW’s werken geen leefbaar loon betaald?
Ik vind het belangrijk dat medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven kunnen rekenen op passende arbeidsvoorwaarden. De vaststelling van salarissen is echter een aangelegenheid voor gemeenten, sociaal ontwikkelbedrijven en de vertegenwoordiging van werknemers. Hierdoor ben ik terughoudend in het beoordelen van salarisniveaus.
Hierbij geldt voor iedereen met een dienstbetrekking – dus ook mensen die bij sociaal ontwikkelbedrijven werken- dat het wettelijk minimumloon en de wettelijke minimumvakantiebijslag de minimale beloning vormen. Hier moeten alle werkgevers zich aan houden. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt hier toezicht op en legt sancties op in geval van onderbetaling van werknemers.
Het Rijk biedt financiering voor de uitvoering van de Wsw en de Participatiewet, waaronder voor beschut werk. Gemeenten hebben de vrijheid om deze middelen naar eigen inzicht te besteden, ook om arbeidsvoorwaarden te bekostigen. Deze financiering ontwikkelt zich jaarlijks met het accres (voor de Algemene uitkering van het Gemeentefonds), waaronder een loon- en prijscompensatie, en de LPO-systematiek (voor de Integratie-uitkering Participatie), wat financiële ruimte biedt voor verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden. Aanvullend hierop heeft het kabinet met de Voorjaarsnota8 besloten om gemeenten te compenseren voor de bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon voor medewerkers in de Wsw. Dit betreft een meerjarige reeks die toegevoegd wordt aan het Wsw-onderdeel in deze integratie-uitkering. De bedragen in de reeks lopen af met de afbouw van de Wsw. In 2023 gaat het om een bedrag van € 26,58 miljoen.
Waarom krijgen nieuwe werknemers die «beschut werk» doen minder betaald dan degenen die er al voor 2015 werkten? Waarom krijgen zij geen eindejaarsuitkering?
Met de invoering van de Participatiewet is de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom. Voor mensen die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, is er beschut werk. De voorziening beschut werk is een nieuwe voorziening met andere ondersteuning ten opzichte van de Wsw, zoals loonkostensubsidie en de no risk-polis. Ook is de financieringssystematiek van de Wsw anders dan de systematiek bij beschut werk. Voor mensen die vallen onder beschut werk hebben sociale partners, werkgevers en werknemers een nieuwe cao afgesloten, de cao Aan de slag. Deze cao bestaat naast de cao SW voor werknemers die onder de Wsw vallen.
Er is geen wettelijk recht op eindejaarsuitkeringen. Hier maken werkgevers(organisaties) en werknemers(organisaties) in arbeidsovereenkomsten en/of cao’s afspraken over. In de cao Aan de Slag – waar de meeste beschut werknemers onder vallen – zijn geen specifieke afspraken gemaakt over de eindejaarsuitkering. Dit betekent niet dat sociaal ontwikkelbedrijven/werkgevers deze uitkering niet mogen toekennen.
Klopt het dat mensen die zonder intensieve begeleiding niet kunnen werken bijna allemaal bij de sociale werkvoorziening terecht komen? Hoeveel mensen betreft dit?
Mensen die niet zonder intensieve begeleiding kunnen werken, gaan aan de slag bij sociale ontwikkelbedrijven, maar ook bij reguliere werkgevers. Zo blijkt uit de resultaten voor de banenafspraak dat werkgevers in 2022, 81.117 extra banen hebben gerealiseerd ten opzichte van de start van de banenafspraak. Dit is enorm waardevol voor de mensen die hierdoor aan de slag zijn en sluit aan bij het streven van het demissionaire kabinet dat meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag bij reguliere werkgevers.
Voor mensen waarvan niet kan worden aangenomen dat zij bij reguliere werkgevers aan de slag kunnen, is er beschut werk. Beschut werk is bedoeld voor mensen die alleen kunnen werken in een beschermde omgeving en onder aangepaste omstandigheden. Het gaat om aangepaste omstandigheden waarvan je niet kunt verwachten dat reguliere werkgevers hierin kunnen voorzien. Daarom werken bijna alle mensen die vallen onder beschut werk bij een sociaal ontwikkelbedrijf. Al staat het gemeenten vrij om ook de beschutte werkplekken bij reguliere werkgevers te realiseren. Volgens cijfers van UWV nam het aantal werkzame personen met positief advies beschut werk toe van 3.992 in 2019 naar 8.032 in 2022.
Wanneer het niet lukt om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan, kunnen sociaal ontwikkelbedrijven een belangrijke rol spelen om mensen die anders geen kansen tot arbeidsparticipatie hebben, deze kansen alsnog te bieden. Volgens Cedris, de landelijke vereniging voor een inclusieve arbeidsmarkt, werden in 2022 ongeveer 95.700 dienstverbanden gerealiseerd bij of via sociaal ontwikkelbedrijven. Hiervan vielen destijds 63.500 dienstverbanden binnen het kader van de Wsw.
Kunt u een overzicht geven van de andere publieke en private organisaties waar deze mensen terecht komen en terecht kunnen en de bijbehorende aantallen?
Mensen met een arbeidsbeperking hebben vaak extra begeleiding nodig of een aangepaste werkplek. Bijvoorbeeld omdat zij een geestelijke of een lichamelijke beperking hebben. Daarom vinden zij lastiger een baan. Vaak vallen zij onder de banenafspraak of beschut werk.
De groep werkenden binnen het kader van de banenafspraak bereikte eind 2022 134.871 personen. Een toename van 6.621 in vergelijking met het voorgaande jaar. Ook het aantal personen met een dienstbetrekking in het kader van beschut werk nam toe. Volgens cijfers van UWV nam het aantal werkzame personen met positief advies beschut werk toe van 3.992 in 2019 naar 8.032 in 2022.
Omdat het demissionaire kabinet ernaar streeft om meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te helpen bij reguliere werkgevers, is een ruim ondersteuningspakket beschikbaar voor werkgevers. Zoals mogelijkheden voor begeleiding, de loonkostensubsidie en de no-riskpolis. Beschut werk is bedoeld voor mensen waarvan men niet mag verwachten dat reguliere werkgevers de juiste omstandigheden kunnen verschaffen. Dit verklaart waarom bijna alle mensen in beschut werk werken bij of via sociaal ontwikkelbedrijven. Niettemin hebben gemeenten de vrijheid om – indien dit mogelijk is- beschutte werkplekken te realiseren bij reguliere bedrijven.
Voor personen die niet binnen het kader van beschut werk vallen, maar wel intensieve begeleiding behoeven, creëren – naast sociaal ontwikkelbedrijven – duizenden werkgevers in ons land een omgeving waarin personen met een arbeidsbeperking kunnen werken. Van welke werkgevers dit betreft is geen overzicht beschikbaar. Voor een overzicht van de omvang van deze werkgevers en de bedrijfstakken waarin deze werkgevers actief zijn verwijs ik u naar de UWV Monitor Arbeidsbeperkten 2021. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat in 2020 18.600 werkgevers medewerkers hadden die vielen onder de Wajong en dat 18.900 werkgevers medewerkers in dienst hadden die vielen onder de Participatiewet/banenafspraak9.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende werkzaamheden die verricht worden door mensen die bij SW's werkzaam zijn?
Sociaal ontwikkelbedrijven zijn divers georganiseerd en bedienen diverse doelgroepen (Wsw, beschut werk, mensen die vallen onder de banenafspraak, statushouders, niet-uitkeringsgerechtigden zonder indicatie banenafspraak, ex-leerlingen uit het vso/pro). De werkzaamheden die in deze bedrijven worden uitgevoerd, variëren dan ook aanzienlijk. Het is niet mogelijk om een alomvattend overzicht te bieden van de taken die alle bedrijven ter beschikking stellen voor hun medewerkers.
Mensen die onder de Wsw en beschut werk vallen en bij sociaal ontwikkelbedrijven werken, voeren doorgaans werkzaamheden uit zoals inpakken, verpakken, ompakken, retailwerkzaamheden, industrie en installatiewerkzaamheden, metaal, groenvoorziening, facilitair en schoonmaak. Via detachering kunnen mensen talloze andere functies vervullen.
Deelt u de mening dat er ook naar meer diverse vormen van werk gezocht moet worden dan voornamelijk het verrichten van inpakwerkzaamheden? Welk bedrag is nodig incidenteel en structureel om SW's ten minste terug op het oude niveau te brengen?
In mijn brief aan uw Kamer van 6 juli jl.10 heb ik uitvoerig benadrukt hoe cruciaal het is om een bredere diversiteit aan werkzaamheden te realiseren binnen sociaal ontwikkelbedrijven. In de eerste plaats zodat een groter aantal mensen op een passende manier naar werk kan worden begeleid. Maar ook om de volledige potentie van mensen te benutten en om de operationele resultaten van sociaal ontwikkelbedrijven te verbeteren. Mijn ministerie voert gesprekken met gemeenten en de sector om dit te bevorderen. Met de Kamerbrief heb ik u ook een onderzoeksrapport van bureau Berenschot toegestuurd.
Dit rapport biedt een actueel inzicht in de bestaande infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven en verbindt deze ontwikkelingen met het bredere arbeidsmarktlandschap in verschillende regio's. Bovendien schetst het enkele mogelijke scenario's voor de toekomst van deze infrastructuur.
Eén van de gepresenteerde scenario's binnen het rapport stelt voor dat sociaal ontwikkelbedrijven – in overeenstemming met de initiatiefnota «Aan de Slag in het Sociaal Ontwikkelbedrijf» van leden Van Dijk en Peters11 – een aanzienlijk grotere rol gaan spelen, vergelijkbaar met het niveau van ten tijde Wsw. Berenschot schat in dat de kosten binnen dit scenario met € 716 miljoen per jaar zouden stijgen, met een onzekerheidsmarge van ongeveer € 121 miljoen per jaar. De omvang van de bijkomende eenmalige (transitie-)kosten is door Berenschot niet in te schatten. Gezien de aard van de fundamentele veranderingen die dit scenario met zich meebrengt, en gezien het feit dat zelfs minder ingrijpende scenario's al gepaard gaan met een eenmalige (transitie)kostenraming van € 760 miljoen tot € 1,1 miljard, kan worden verwacht dat de incidentele (transitie)kosten binnen dit specifieke scenario aanzienlijk zullen zijn. Welk bedrag er incidenteel en structureel nodig zijn om de SW’s ten minste op het oude niveau te brengen is sterk afhankelijk van welke beleids- en sturingskeuzes daarbij worden gemaakt.
Herkent u het beeld dat er tekorten aan personeel zijn bij de SW’s? Op basis van welk plan of onderliggende logica is er niet voorzien in nu gemiste beroepen als teamleiders, chauffeurs of techneuten?
De Participatiewet is een belangrijk overkoepelend kader voor de wijze waarop gemeenten mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk helpen. Om dit mogelijk te maken geeft de wet gemeenten een aantal instrumenten, zoals loonkostensubsidies en de no riskpolis, om te zorgen dat mensen met een arbeidsbeperking een plek op de arbeidsmarkt kunnen vinden. Gemeenten bepalen op basis van maatwerk wie voor welke vorm van ondersteuning in aanmerking komt. Ook is het aan gemeenten om de kaders uit de Participatiewet te vertalen naar lokaal beleid en dienstverleningsconcepten.
Ik herken dat veel sociaal ontwikkelbedrijven sterk afhankelijk zijn van het aantal doorverwezen kandidaten vanuit de gemeentelijke uitvoeringsdiensten. Niet alleen om deze kandidaten via het ondersteuningsaanbod van sociaal ontwikkelbedrijven te begeleiden naar werk dat bij ze past, maar ook om deze kandidaten binnen het sociaal ontwikkelbedrijf zelf aan het werk te helpen.
Het recent gedeelde rapport van Berenschot biedt een grondige analyse van deze situatie. Uit het onderzoek van Berenschot komt naar voren dat veel sociaal ontwikkelbedrijven te maken hebben met een lagere instroom van kandidaten dan aanvankelijk werd verwacht. Enerzijds worden hierdoor de faciliteiten van deze bedrijven om mensen naar werk te begeleiden (bij reguliere werkgevers of bij de sociaal ontwikkelbedrijven zelf) volgens de bedrijven onvoldoende benut. Daarnaast kan een lagere instroom van kandidaten bijdragen aan personeelstekorten binnen de werksoorten van de bedrijven zelf. Zoals bijvoorbeeld bij de groenvoorziening, schoonmaak en postwerkzaamheden.
Voor het uitblijven van kandidaten voor ondersteuning en/of werk, worden door gemeenten verschillende factoren aangevoerd. Bijvoorbeeld dat door de krapte op de arbeidsmarkt er te weinig kandidaten zijn die de dienstverlening van de sociaal ontwikkelbedrijven nodig hebben om meer te gaan participeren, maar ook dat gemeenten soms onvoldoende zicht hebben op kandidaten die bij/via sociaal ontwikkelbedrijven aan het werk kunnen komen of dat de werksoorten van sociaal ontwikkelbedrijven soms onvoldoende aansluiten bij de capaciteiten en ambities van kandidaten.
Kunt u een overzicht geven van de aanvullingen qua menskracht en specialisaties die SW's momenteel tekortkomen? Welk bedrag is nodig om deze tekorten aan te vullen?
Omdat sociaal ontwikkelbedrijven verschillende taken uitvoeren, verschillend zijn georganiseerd en op basis van uiteenlopende operationele afspraken met gemeenten activiteiten uitvoeren, is geen eenduidig beeld te geven van de specifieke (personele) tekorten bij sociaal ontwikkelbedrijven en de benodigde financiële middelen om deze tekorten aan te vullen. De behoeften en uitdagingen kunnen verschillen op basis van factoren zoals de omvang van het werkgebied, de samenstelling van de doelgroep en de lokale arbeidsmarkt.
Zoals in beantwoording van vragen drie, vijf en zes is aangegeven, presenteert Cedris jaarlijks de sectorinformatie. De sectorinformatie schetst een cijfermatig beeld over een afgelopen jaar gaat in op de financiële situatie van sociaal ontwikkelbedrijven. Daarnaast biedt de Sectorinformatie inzicht in de ondersteuning van diverse groepen werkzoekenden met een arbeidsbeperking.
Het nieuws dat kankerverwekkende stof is gestort in een Apeldoornse woonwijk |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Stenen met kankerverwekkende stof gestort in woonwijk Apeldoorn» en «Onbegrip en woede in Apeldoorn om ProRail en BAM: «Jullie blijken kankerverwekkende stof onze babykamer in te blazen»?1, 2
Wij vinden het heel ernstig dat deze situatie in Apeldoorn is ontstaan. Het is begrijpelijk dat de bewoners willen weten of de manier waarop zij zijn blootgesteld aan kwartsstof gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Het had voorkomen moeten worden dat deze hoeveelheid stof vrijkwam. BAM had daar als werkgever op basis van de Arbowet een wettelijke verplichting toe. ProRail is conform de bouwprocesbepalingen (onderdeel van het Arbobesluit) en milieuwetgeving verantwoordelijk om zich te vergewissen dat de hoofdaannemer alle maatregelen neemt om blootstelling bij werknemers en de omgeving te voorkomen of tot het minimum te beperken. BAM en ProRail horen zich te houden aan hun (wettelijke) verantwoordelijkheden. We vinden het goed dat ProRail opdracht heeft gegeven voor een onafhankelijk onderzoek. Het is belangrijk dat ProRail de bewoners adequaat over de voortgang informeert. De Staatssecretaris van IenW blijft in gesprek met ProRail over de situatie.
Klopt het dat spoorbeheerder ProRail en bouwfirma BAM reeds een half jaar bezig zijn met werkzaamheden aan het spoor in Kanaal Zuid in Apeldoorn, waarbij kwartsstof vrijkomt, zonder dat hiervoor een vergunning is aangevraagd? Zo ja, hoe kan dit?
ProRail geeft aan dat er onduidelijkheid bestaat over de vergunningsaanvraag en noodzaak daartoe. ProRail meldt dat zij in afwachting is van een feitenrelaas van de gemeente Apeldoorn rondom de vergunning voor het ballastdepot. De gemeente geeft aan op dit moment nog geen uitsluitsel te kunnen geven over wanneer het relaas wordt opgeleverd. Zodra deze is ontvangen, zal de Staatssecretaris van IenW deze toesturen aan uw Kamer.
Kunt u voor zowel de omwonenden als voor de betrokken medewerkers aangeven welke gezondheidsrisico’s het langdurig storten van grote hoeveelheden ballaststenen met kwarts oplevert?
In respirabele vorm (de deeltjes zijn zo klein dat ze ingeademd worden en diep in longen terecht kunnen komen) is kwartsstof gevaarlijk. Respirabele kristallijn silica is opgenomen op de SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen, respirabel kwartsstof is daar een voorbeeld van. Veel bouwmaterialen bevatten kwarts dat bij verwerking vrij kan komen, zo ook kwartshoudende spoorballast. Bij langdurige inademing van concentraties kwartsstof kan gezondheidsschade ontstaan. Daarom geldt een wettelijke grenswaarde voor werknemers, deze is vastgesteld op 0,075 mg/m3 gemiddeld over een hele werkdag.3 Door de juiste maatregelen te treffen kan blootstelling onder deze waarde worden gehouden.
Deelt u de mening dat deze werkzaamheden per direct moeten worden stilgelegd in afwachting van nader onderzoek? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
ProRail heeft het ballastdepot in Apeldoorn op 9 augustus leeggehaald. Hiermee voldoet ProRail aan de wensen van de bewoners. De oude ballast die nog in het depot lag is opgehaald door een erkend verwerker. De nieuwe ballast, die dient ter vervanging van de weggehaalde ballast die in het betreffende depot lag opgeslagen, is daarna opgeslagen in een depot buiten de bewoonde omgeving.
Zijn er volgens u acute gezondheidsrisico’s voor omwonenden?
ProRail geeft aan dat zij in 2021 en 2022 onafhankelijk onderzoek heeft laten uitvoeren naar de risico’s van blootstelling aan respirabel kwartsstof voor zowel spoorwerkers als gebruikers van het spoor en omwonenden. Uit dit onderzoek blijkt dat de gezondheidsrisico’s voor omwonenden nihil zijn bij de tijdelijke opslag en/of het werken met kwartshoudende ballast.4
Omdat enkele uitgangspunten van dit onderzoek afwijken van de situatie in Apeldoorn heeft ProRail aanvullend onderzoek in gang gezet. Zo is er in onderzoek uit 2021 en 2022 voor omwonenden uitgegaan van een afstand van 10 meter tot het ballastdepot, terwijl de afstand in deze specifieke situatie in Apeldoorn in sommige gevallen kleiner was. Daarnaast ging het onderzoek over werkzaamheden waarbij ballast wordt bewogen en niet specifiek over de opslag van ballast gedurende een langere periode.
ProRail geeft ook aan dat zij metingen op de locatie in Apeldoorn hebben laten uitvoeren door een externe partij naar de aanwezigheid van respirabel kwartsstof in en rondom woningen. Hieruit komt naar voren dat er geen respirabel kwartsstof gevonden is, meldt ProRail. De meetopzet en -resultaten zijn gedeeld met de GGD.
Het genoemde aanvullende onderzoek zal hier duidelijkheid over scheppen. ProRail meldt dat de resultaten daarvan medio oktober verwacht worden. Het Ministerie van IenW wacht deze uitkomsten af.
Gaat u, naast het door ProRail aangekondigde onderzoek, zelf ook onderzoek verrichten naar de werkzaamheden die in Apeldoorn hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om daarbij nauwkeurig in kaart te brengen welke gezondheidsschade dit heeft opgeleverd?
ProRail laat een onafhankelijk extern onderzoek doen. Een tweede onderzoek naar hetzelfde zou weinig toevoegen en mogelijk de voortgang van het andere onderzoek vertragen. Daarom wacht de Staatssecretaris van IenW de resultaten van het door ProRail aangekondigde onderzoek af.
Bent u bereid om daarbij in kaart te brengen of geldende arboeisen voor het werken met kwartsstof zijn nageleefd?
De Arbeidsinspectie heeft aanvullende informatie opgevraagd en zal die vervolgens beoordelen en conform het regulier handhavingsbeleid handhaving inzetten waar nodig. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op naleving van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. In het artikel van de NOS5 geeft ProRail aan dat niet volgens het eigen protocol is gewerkt. Als dit protocol wel was gevolgd, waren de ballaststenen nat gehouden en was er waarschijnlijk geen sprake geweest van de verspreiding van stof. De Arbeidsinspectie heeft geen controle(s) ter plekke uitgevoerd op het moment van de betreffende werkzaamheden. Op basis van de Arbowet is de werkgever verplicht blootstelling te voorkomen of beheersmaatregelen te nemen. Dat lijkt hier, gezien de mate van stofvorming onvoldoende gebeurd.
Zijn het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of de Nederlandse Arbeidsinspectie door ProRail op de hoogte gebracht van het gebruik van ballast met kwarts bij dit bouwproject?
Nee, conform de gangbare werkwijze worden het Ministerie van IenW, het Ministerie van SZW en de Nederlandse Arbeidsinspectie door ProRail niet op de hoogte gesteld over het ballastgebruik bij afzonderlijke bouwprojecten.
Wat gaat u de komende periode doen om getroffen bewoners bij te staan?
De afhandeling en het daarbij behorende contact met de bewoners valt onder de verantwoordelijkheid van ProRail, BAM en de gemeente Apeldoorn. ProRail laat weten dat zij de komende periode intensief contact blijft onderhouden met omwonenden en een aanvullend onderzoek heeft opgestart naar de blootstelling en daarmee mogelijk gepaarde gezondheidsrisico's. ProRail heeft tevens aangeboden om de woningen en auto’s die direct grensden aan het depot te laten schoonmaken door een professioneel schoonmaakbedrijf. Verder geeft ProRail aan dat ze in nauw contact staat met de gemeente Apeldoorn, de GGD en andere instanties. Het Ministerie van IenW blijft door ProRail geïnformeerd worden over het contact met de bewoners.
Op welke wijze heeft ProRail de beloofde verbeteringen voor het werken met kwarts toegepast bij dit bouwproject?3
Apeldoorn is één van de locaties waarop de eisen die de Nederlandse Arbeidsinspectie eerder aan ProRail heeft opgelegd om kwartsloze ballast te (laten) gebruiken van toepassing zijn, voor een deel van het uit te voeren werk. Deze eerdere eis van de Arbeidsinspectie bestaat uit twee delen. Deel 1 schrijft voor dat ProRail op al haar spoorinfra-projecten in tunnels, kunstwerken en op en in directe omgeving van stations(emplacementen) kwartsloze typen ballast (steensoorten zonder kwarts) of andersoortig materiaal moet gebruiken. Deel 2 van de eis stelt dat ProRail per januari 2025 op al het «overige» spoor (niet de tunnels, kunstwerken en stations beschreven in eis 1, maar alle spoorroutes in de open lucht) kwartsloze typen ballast of andersoortig materiaal voor moet schrijven en toe moet (laten) passen. Intussen mag nog kwartshoudende ballast worden toegepast als er geen alternatieven beschikbaar zijn. Bij gebruik van kwartshoudende ballast moet het gezondheidsrisico voldoende beheerst worden door toepassing van goede bronmaatregelen (zoals bevochtigen, zie het antwoord op vraag 3).
ProRail laat weten dat een gedeelte van de werkzaamheden in Apeldoorn onder deel 1 van de eisen valt omdat de werkzaamheden bij een station plaatsvinden. Hier is oude kwartshoudende ballast vervangen door nieuwe kwartsloze ballast. ProRail geeft aan dat op de werkzaamheden buiten het station, op de zogenoemde vrije baan, deel 2 van de eisen van toepassing is. Hier is oude kwartshoudende ballast vervangen door nieuwe kwartshoudende ballast. Op het ballastdepot is door de aard van de werkzaamheden zowel kwartshoudende ballast als kwartsloze ballast opgeslagen geweest.
Heeft er blootstellingsonderzoek plaatsgevonden? Zo ja, kunt u de resultaten met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
ProRail geeft aan dat er een onderzoek in en om de woningen van de bewoners in Apeldoorn heeft plaatsgevonden waarbij geen respirabel kwartsstof is gevonden. (zie vraag 5) Het rapport van dit onderzoek is door een externe partij opgesteld en is bijgevoegd aan deze beantwoording (zie bijlage). ProRail wacht momenteel op de uitkomsten van een aanvullend onderzoek over de gezondheidseffecten gedurende de langdurige opslag van ballast zoals in Apeldoorn het geval was (zie eveneens vraag 5).
Bent u van mening dat ProRail voldoende werk heeft gemaakt van het zoeken naar alternatieve materialen ter vervanging van ballast met kwarts?
Dat is niet aan ons om te beoordelen. Dit is aan de onafhankelijke toezichthouder, de Nederlandse Arbeidsinspectie of de rechter inzake de lopende procedure tussen de Arbeidsinspectie en ProRail.
Kunt u een overzicht geven van de inspanningen die ProRail op dit vlak heeft verricht?
ProRail geeft aan zo veel mogelijk kwartsloze ballast toe te passen als voorhanden is. Daarnaast zegt ProRail zich in te spannen om kwartsloze alternatieven te vinden. Zo is er onder meer deskresearch uitgevoerd, zijn er werkbezoeken afgelegd aan steengroeves en heeft ProRail marktconsultaties gehouden.
Wat is er gebeurd met het besluit om alleen nog kwartsvrije ballast te gebruiken op plekken met de meeste risico’s?4
ProRail past, conform de eisen van de Arbeidsinspectie, in tunnels, kunstwerken en op- en in de directe omgeving van stations(emplacementen) sinds 2022 geen kwartshoudende ballast meer toe bij spoorvernieuwing. Volgens de eis van de Arbeidsinspectie is tot januari 2025 het gebruik van kwartshoudende ballast op andere delen van het spoor onder voorwaarden nog wel toegestaan. Dat geldt indien het niet mogelijk is om kwartsloze ballast te gebruiken omdat het niet beschikbaar is op de markt. Het is onverminderd verplicht om bij het werken met kwartshoudende ballast de juiste maatregelen te treffen om blootstelling aan kwartsstof te voorkomen of tot het minimum beperken. Bij de werkzaamheden in Apeldoorn is oude kwartshoudende ballast vervangen door nieuwe, kwartsloze ballast (nabij stations) en nieuwe kwartshoudende ballast (vrije baan). Dat bij de opslag van de oude ballast deze mate van stofvorming is ontstaan is uiteraard zeer onwenselijk.
Waarom wordt het gebruik van ballast met kwarts überhaupt nog gedoogd?
De eisen van de Nederlandse Arbeidsinspectie voorzien in een overgangstermijn, er is geen sprake van een gedoogsituatie. De Arbeidsinspectie eist vervanging indien dat technisch uitvoerbaar is. De kwartsloze ballast moet echter wel beschikbaar zijn op de markt omdat er anders niet vervangen kan worden. Ondertussen moet het risico wel voldoende beheerst worden bronmaatregelen, zoals bevochtigen.
Zoals in het antwoord op vraag 13 beschreven, verricht ProRail intussen werk aan het zoeken naar alternatieve materialen ter vervanging van kwartshoudende ballast. ProRail heeft laten weten dat het uitfaseren van kwartshoudende ballast door een tekort aan alternatieve materialen moeilijk is gebleken, waarmee de overgangstermijnen gesteld in de eis van de arbeidsinspectie krap zijn. Verder geeft ProRail aan dat als er per direct nergens nog kwartshoudende ballaststenen gebruikt zouden mogen worden, noodzakelijk onderhoud aan het spoor stil komt te liggen. Dit zou een onwenselijke situatie zijn omdat het grote gevolgen kan hebben voor het personen- en goederenvervoer op het spoor. De overgangstermijn die door de Arbeidsinspectie wordt gehanteerd is noodzakelijk om ProRail in staat te stellen de transitie van kwartshoudende naar kwartsloze ballast te maken.
De sluiting van papierfabriek de Hoop in Eerbeek |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat papierfabriek de Hoop in Eerbeek zal sluiten waardoor 185 banen verloren gaan?
Uit diverse openbare berichtgevingen heb ik begrepen dat eigenaar Stora Enso voornemens is de bedrijfsactiviteiten van papierfabriek De Hoop in Eerbeek te beëindigen. Ik heb eveneens begrepen dat de sluiting naar verwachting gepaard gaat met een fors verlies van arbeidsplaatsen. Het is altijd een ingrijpende gebeurtenis voor werknemers wanneer zij als gevolg van een bedrijfssluiting hun baan verliezen en noodgedwongen op zoek moeten naar een andere baan.
Wat vindt u ervan dat het Finse bedrijf Stora Enso dit besluit een half jaar na de overname van de fabriek neemt?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Het besluit om te reorganiseren betreft een ondernemersbeslissing. Dat geldt ook voor het besluit om over te gaan tot het staken van de bedrijfsactiviteiten. Dit betreft een bedrijfseconomische beslissing die, rekening houdende met geldende wet- en regelgeving, door de ondernemer genomen kan worden. Tegelijkertijd is het voor alle betrokkenen een ingrijpend besluit waar met verdriet en teleurstelling kennis van zal zijn genomen.
Wat is uw analyse van de arbeidsmarkt die de betreffende regio? Hoe schat u de baankansen in de regio in als deze fabriek sluit?
UWV geeft aan dat de werkgelegenheid zich in de afgelopen jaren behoorlijk positief ontwikkelde in deze regio (Stedendriehoek en Noordwest Veluwe). De economie bleek weerbaar en herstelde snel van twee crises die elkaar in korte tijd opvolgden: corona en de energiecrisis. Voor 2023 en 2024 verwacht UWV nog wel groei, maar die is kleiner dan de afgelopen jaren. Naar verwachting stijgt het aantal banen van werknemers in de regio in 2023 en 2024 met 1,6%. Dit is wat minder dan de landelijke groei van 1,9%. De sectorstructuur kan hier een rol spelen. Zo werken er in de regio relatief veel mensen in de industrie, bouw en het openbaar bestuur. In deze sectoren ontwikkelt de werkgelegenheid zich minder gunstig dan gemiddeld.
In de regionale industrie neemt het aantal banen van werknemers in 2023 licht af (-200 banen), gevolgd door een sterkere afname in 2024 (-400 banen). De industrie is conjunctuurgevoelig en afhankelijk van internationale ontwikkelingen, zoals de oorlog in Oekraïne.
Dat betekent niet dat er geen kansen meer zijn in de industrie. De sector is sterk vergrijsd in de regio, waardoor er de komende jaren veel mensen met pensioen gaan. Bovendien is de arbeidsmarkt al jaren krap voor veel technische beroepen; veel werkgevers hebben moeite om personeel te vinden. Mensen die hun baan kwijtraken, komen daardoor vaak snel weer aan het werk.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de werknemers zonder pardon op straat komen te staan? Gaat u het gesprek aan met Stora Enso om het bedrijf met als doel het behouden van de werkgelegenheid? Zo ja, op welke termijn gaat u in gesprek en kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht betreft een voorgenomen bedrijfsbeëindiging, zoals hier aan de orde is, een besluit dat in beginsel behoort tot de verantwoordelijkheid van de ondernemer.
Voordat een ondernemer kan overgaan tot het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten dienen er verschillende stappen gezet te worden. Zo moet een voorgenomen besluit om arbeidsplaatsen te laten vervallen doorgaans ter advisering aan de ondernemingsraad worden voorgelegd; ook moeten (indien aanwezig) de belanghebbende vakbonden worden geraadpleegd over een voorgenomen collectief ontslag. Doel hiervan is onder meer het maken van afspraken over de wijze waarop de gevolgen (van het ontslag) voor de werknemers kunnen worden opgevangen of verzacht.
Voorts geldt er een preventieve toets bij ontslag. Indien werkgever en werknemer geen overeenstemming bereiken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dient de werkgever vooraf toestemming te vragen aan UWV om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. UWV toetst in dat geval of de onderneming daar, op grond van de bestaande wet- en regelgeving, toe over mag gaan.
Kunt u nagaan of er bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) al een ontslagaanvraag is gedaan en of het UWV voornemens is deze goed te keuren?
Vanwege de vertrouwelijkheid van de informatie doe ik geen uitspraken over eventueel door individuele bedrijven ingediende ontslagaanvragen.
Overigens informeert UWV in geval van een (complete) ontslagaanvraag partijen rechtstreeks. Als er een complete ontslagaanvraag is ingediend, ontvangen werknemers bericht van UWV en kunnen zij verweer voeren tegen de ontslagaanvraag.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja. Zie beantwoording.
Het bericht 'UWV keerde miljoenen STAP-budget uit voor spookcursisten' |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «UWV keerde miljoenen STAP-budget uit voor spookcursisten»?1
Aan de toekenning van de STAP-subsidie zijn voor de deelnemer verplichtingen verbonden, zoals het afronden van de scholing met een diploma of vergelijkbaar document of minimaal 80% aanwezigheid. Indien het niet mogelijk blijkt te starten met de scholing of deze af te ronden, moet de deelnemer dit melden bij UWV.
Voor opleiders geldt de verplichting om aan UWV een bewijs van deelname te verstrekken waaruit blijkt of de deelnemer de opleiding heeft afgerond. Als het de opleider verweten kan worden dat de deelnemer de opleiding niet is gestart of heeft afgerond – zoals als gevolg van het wijzigen van de startdatum of locatie – moet de opleider de subsidie terugbetalen. Ook de redenen van burgers om een opleiding niet te starten of af te ronden kunnen divers zijn, zowel verwijtbaar als niet verwijtbaar, zoals ziekte of andere persoonlijke omstandigheden.
De STAP-subsidieregeling geeft in de toelichting als richtlijn aan dat terugvordering bij deelnemers alleen plaatsvindt in geval van evidente fraude. Omdat de deelnemer het geld nooit zelf ontvangen heeft, zou de terugvordering onbedoeld tot een geldschuld kunnen leiden. Situaties van evidente fraude door deelnemers zijn nog niet gebleken.
De ervaringen met deze regeling en in het bijzonder het niet starten van opleidingen nemen we mee als lessen voor een eventuele nieuwe regeling voor een individueel scholingsbudget zoals gevraagd in de motie Van der Lee c.s. 2
Waarom heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de eigen regels niet gehandhaafd?
De Subsidieregeling STAP-budget is de basis voor de uitvoering door UWV. Artikel 18 bepaalt dat subsidie kan worden teruggevorderd indien deze ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen is voldaan. Deze zogenaamde «kan-bepaling» biedt ruimte om een afweging te maken over al dan niet terugvorderen. UWV heeft gehandeld conform de regeling en de eerdergenoemde richtlijn in de toelichting op de regeling.
Hoeveel cursisten hebben de opleiding niet afgemaakt en hebben geen sanctie gekregen?
Van de 300.0003 toekenningen is van ongeveer 33% een bewijs van deelname ontvangen. De overige cursussen zijn nog bezig of moeten nog starten. Opleiders sturen de bewijzen van deelname tot uiterlijk 3 maanden na het einde van de scholing. Als een opleider het bewijs van deelname niet op tijd aanlevert, doet UWV onderzoek naar de reden hiervan.
Het is positief dat van de inmiddels 108.000 ontvangen deelnamebewijzen 93% blijkt afgerond te zijn met een certificaat of diploma. De uitval is daarmee vergelijkbaar met de uitval bij scholing die niet met STAP-subsidie wordt gevolgd.
Als deelnemers of opleiders vóór de startdatum van de scholing annuleren, betaalt de opleider het geld over het algemeen aan UWV terug. Bij uitblijven van terugbetaling vordert UWV het bedrag alsnog. Ingeval van annulering na de start van de opleiding vordert UWV niet terug, omdat de opleider dan reeds kosten heeft gemaakt. Geen van de deelnemers heeft een sanctie gekregen. Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2.
Bij welke opleiders is het percentage cursisten dat de opleiding niet afmaakt het hoogst?
Onderstaande tabel bevat gegevens over afgeronde opleidingen per opleider. De cijfers zijn gebaseerd op opgave door opleider. Deze tabel bevat een momentopname en geeft een incompleet beeld. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat cursusaanbieders bekend waren met deze coulance en er daarom misbruik van hebben gemaakt?
Nee, dat is niet uit te sluiten.
Bent u het ermee eens dat het oneerlijk is naar de duizenden mensen die nog geen aanspraak hebben kunnen doen op het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP-)budget dat cursisten die wel in aanmerking kwamen zonder sanctie geen gebruik hebben gemaakt van het budget? Zo ja, waarom heeft het UWV aangegeven coulant te blijven richting mensen die de opleiding niet afmaken?
Het is niet de bedoeling dat toegekende subsidies niet gebruikt worden. Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2.
Op welke wijze zullen cursisten er in het vervolg op worden gewezen dat zij de cursus zelf moeten betalen als zij deze niet afmaken?
Gelet op het huidige juridisch kader, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2, zie ik geen aanleiding UWV te vragen hier in het vervolg anders over te communiceren dan tot nu toe is gebeurd.
Welke stappen gaat het UWV zetten om de eigen regels alsnog te handhaven?
Zie het antwoord op vraag 2 en 7.
Welke stappen gaat het UWV zetten om ervoor te zorgen dat mensen die de opleiding niet hebben afgemaakt alsnog moeten betalen?
UWV zal de werkwijze blijven hanteren zoals tot op heden, conform de richtlijn, om niet terug te vorderen bij deelnemers.
Daar komt bij dat terugbetaling door burgers tevens technische systeemaanpassingen vergt die gezien de restduur van de regeling niet rendabel zijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, met voorgaande beantwoording is hier aan voldaan.
De stakingen bij de sociale werkvoorziening |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u van de eisen van de stakers bij de sociale werkvoorziening, namelijk een loonsverhoging van 10,15%, een verhoging van de reiskostenvergoeding van € 0,10 naar € 0,21 per kilometer en gelijke behandeling met andere gemeenteambtenaren?
Hoewel ik oog heb voor de zorgen en belangen van de werknemers in de sociale werkvoorziening, zijn hun cao’s (cao Sociale Werkvoorziening (SW) en cao Aan de slag) aan de VNG en Cedris als werkgeversorganisaties om af te sluiten met de vakbonden. De Rijksoverheid is geen partij in de cao’s. Ook is het aan gemeenten hoe om te gaan met de verschillen in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers die vallen onder de cao’s SW en Aan de slag enerzijds, en die onder de cao Gemeenten anderzijds. Daarom past mij terughoudendheid bij het beoordelen van de door de vakbonden geëiste verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Omdat ik het belangrijk vind dat de werknemers passende arbeidsvoorwaarden hebben, blijf ik in gesprek met de verantwoordelijke partijen over de situatie.
Over hoeveel medewerkers bij de twee verschillende collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) (cao Aan de slag en cao Sociale Werkvoorziening) gaat deze verhoging van het loon en de reiskostenvergoeding?
Het aantal werknemers dat op dit moment onder beide cao’s valt en het aantal arbeidsjaren dat zij vertegenwoordigen, zijn niet bekend. Statistieken over de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) worden een halfjaar na het betreffende jaar gepubliceerd. Op basis van actuele prognoses vallen medio 2023 circa 57 duizend personen onder de cao SW en vertegenwoordigen zij circa 54 duizend arbeidsjaren. Op basis van de informatie die werkgeverspartijen VNG en Cedris hebben verstrekt, vallen medio 2023 circa 17 duizend personen onder de cao Aan de slag en vertegenwoordigen zij circa 12 duizend arbeidsjaren. Daarbij merk ik op dat in de cao’s de reiskostenvergoeding alleen van toepassing is voor werknemers die verder dan zes kilometer van hun werk wonen. Daarom hebben minder werknemers baat bij de verhoging van de reiskostenvergoeding dan de bovengenoemde aantallen.
Hoeveel zou het inwilligen van de eisen de rijksoverheid kosten?
De Rijksoverheid is niet de werkgever en is daarom geen partij in de cao’s. De Rijksoverheid heeft daarom onvoldoende zicht op de kosten die gemoeid zijn met de eisen van de vakbonden. Het inwilligen van de eisen van de vakbonden is aan de werkgeversorganisaties; voor de cao SW is dit de VNG en voor de cao Aan de slag zijn dit de VNG en Cedris. De werkgevers zijn verantwoordelijk voor de kosten van de cao’s.
De Rijksoverheid biedt gemeenten financiering voor de uitvoering van de Wsw en de Participatiewet, waaronder beschut werk, via het Gemeentefonds. De middelen in het Gemeentefonds zijn vrij besteedbaar en gemeenten besluiten zelf hoeveel middelen zij vrijmaken om cao’s af te sluiten. Bij de financiering houdt de Rijksoverheid rekening met stijgende loonkosten.
Dit biedt arbeidsvoorwaardenruimte, maar gemeenten zijn vrij om hier meer of minder geld voor beschikbaar te stellen. In de meicirculaire 2023 van het Gemeentefonds heeft het kabinet een compensatie voor de loonontwikkeling van € 110 miljoen toegekend op de rijksbijdrage Wsw. Naast de algemene indexatie voor loonstijgingen heeft het kabinet met de Voorjaarsnota 2023 besloten om van 2023 tot 2048 geld beschikbaar te stellen om gemeenten te compenseren voor de bijzondere verhoging van het minimumloon in de Wsw. Voor 2023 bedraagt deze compensatie € 26,6 miljoen. Binnen de rijksbijdrage Wsw groeit ook het bedrag dat per werknemer beschikbaar is vanwege een volumevoordeel: het aantal werknemers in de Wsw neemt sneller af dan was geraamd. Ook de budgetten voor loonkostensubsidie, onder andere voor de werknemers onder de cao Aan de slag, worden geïndexeerd op basis van het wettelijk minimumloon. Tot slot heeft het kabinet eerder besloten om voor alle werkgevers het lage-inkomensvoordeel tijdelijk met terugwerkende kracht te verhogen, vanwege de bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon per 2023. Voor de werknemers onder beide cao’s ontvangen werkgevers hierdoor circa € 15 miljoen extra in 2023.
Kunt u deze berekening onderbouwen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Participatiewet op woensdag 14 juni?
Ja.
Het bericht 'Een op negen flitsbezorgers van Getir betrokken bij verkeersongeluk' |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht «Een op negen flitsbezorgers van Getir betrokken bij verkeersongeluk»?1
Vooropgesteld: ieder verkeersongeval is er één te veel. Ik schrik ervan te lezen dat uit berichten in het interne chat-kanaal van Getir, die door NRC zijn ingezien, blijkt dat 1 op de 9 werknemers bij Getir te maken krijgt met een verkeersongeval tijdens zijn of haar werk. En dat 25 mensen zo ernstig gewond zijn geraakt dat er een ambulance aan te pas moest komen. Deze getallen moeten echt omlaag.
Tegelijk vind ik het positief dat leidinggevenden bij Getir verplicht zijn om ongelukken van hun bezorgers in het kanaal te melden. Ik ben benieuwd naar het lerende effect van deze verplichting en zal Getir vragen of zij hun lessen willen delen. Tot slot ben ik blij dat Getir zelf verantwoordelijkheid neemt met een verplichte verkeersveiligheidstraining van vijf uur, dat Getir aangeeft alleen meerderjarige werknemers in te zetten en iedere dag de kwaliteit van de fietsen te controleren. Dit zijn wat mij betreft een aantal belangrijke preventieve maatregelen om te voorkomen dat flitsbezorgers betrokken raken bij een verkeersongeluk.
Zijn er bij de recente controles van de Nederlandse Arbeidsinspectie2 ook flitsbezorgers en locaties van Getir gecontroleerd? Zo ja, wat werd daar geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
De controle van de Nederlandse Arbeidsinspectie op 12 mei 2023 vond plaats in meerdere gemeenten en betrof bezorgers en bedrijven in de maaltijd- en flitsbezorging.3 Daarbij werden tientallen overtredingen geconstateerd op het gebied van gezond, veilig en eerlijk werk, die verder worden onderzocht en een passend vervolg zullen krijgen.
Over bedrijven die al dan niet onderdeel waren van deze controle, alsmede over eventuele specifieke bevindingen, doet de Arbeidsinspectie in dit stadium geen uitspraken. Wel kan ik zeggen dat bij de bedrijven in de flitsbezorging inspecteurs onder meer zagen dat de veiligheid niet altijd op orde is. De betrokken bedrijven krijgen hiervoor een waarschuwing. In een schriftelijke waarschuwing is aangegeven binnen welke termijn de overtreding moet zijn opgeheven. Na verloop van tijd controleert een inspecteur of de overtreding naar behoren is opgeheven. Is dat niet het geval, dan kan een boete worden opgelegd.
Zijn er door de Nederlandse Arbeidsinspectie de afgelopen twee jaar andere controles geweest bij flitsbezorgers en locaties van Getir? Zo ja, wat werd daar geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
Eind 2021 heeft de Arbeidsinspectie verkennende inspecties uitgevoerd bij distributielocaties van alle flitsbedrijven die toen in Nederland actief waren. De rapportage van april 2022, die aan uw Kamer is gestuurd, gaat in op de toezichtsbevindingen.4 Zo bleek onder meer dat de arbozorg niet tot matig was ingevuld. Per afzonderlijke brief heeft de Arbeidsinspectie haar bevindingen en gewenste acties aan de vier flitsbedrijven gestuurd. Ook is elk flitsbedrijf verzocht hun Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E), plan van aanpak, contract met de arbodienstverlener en informatie over preventiemedewerkers aan te leveren. Hierna zijn gesprekken met deze flitsbedrijven gevoerd. Deze gesprekken vonden plaats op concernniveau om zo meer effect te bereiken dan alleen bij de gecontroleerde distributielocaties waar de verkennende inspecties plaatsvonden. De flitsbedrijven hebben aangegeven dat zij na deze gesprekken verbetertrajecten zijn gestart om de bevindingen van de Arbeidsinspectie op te lossen. Bij één van de flitsbedrijven is handhavend opgetreden. Dit bedrijf heeft een eis opgelegd gekregen om de arbozorg te verbeteren en een eis om op een specifieke plek de veiligheid op de arbeidsplaats te verbeteren.
Ik blijf arbeidsmisstanden ten zeerste afkeuren. Werknemers hebben te allen tijde recht op de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die in de arbeidswetten zijn geregeld. Hun werkgevers zijn daarvoor verantwoordelijk. Het is belangrijk dat mogelijke arbeidsmisstanden bij de Arbeidsinspectie worden gemeld. De Arbeidsinspectie acteert ook op meldingen. Een melding van een vakbond of ondernemingsraad bij de Arbeidsinspectie wordt altijd onderzocht. Melden kan via telefoonnummer 0800–5151 of digitaal via het meldformulier op de website van de Arbeidsinspectie (www.nlarbeidsinspectie.nl/onderwerpen/melden).
Op welke manier controleert de Nederlandse Arbeidsinspectie de verkeersveiligheid van flitsbezorgers? Hoeveel controles zoals de recente controles zijn er in 2023 geweest? Wat is daar uit gekomen?
De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetten, die gaan over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. De Arbeidsomstandighedenwet verplicht iedere werkgever om een arbobeleid te voeren dat zo veel mogelijk gericht is op optimale arbeidsomstandigheden. De werkgever moet in kaart brengen welke gezondheids- en veiligheidsrisico’s (waaronder verkeersveiligheid) er in het bedrijf zijn, dit vastleggen in een RI&E en in een plan van aanpak aangeven welke maatregelen worden getroffen om deze risico’s tegen te gaan. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op dit arbobeleid van de werkgever.
In 2023 hebben verder geen landelijke controles plaatsgevonden die in omvang vergelijkbaar waren met die op 12 mei jl. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, worden de bevindingen op het gebied van gezond, veilig en eerlijk werk verder onderzocht en een passend vervolg gegeven.
Bent u het ermee eens dat de flitsbezorging een sector is waar veel te veel overtredingen plaatsvinden en waarin controles moeilijk zijn? Zo ja, welke stappen gaat u deze kabinetsperiode nog nemen om flitsbezorgers te beschermen?
Als het gaat om maatregelen ter bescherming van flitsbezorgers kan ik u melden dat ik een expliciet verbod voor flitsbezorging tot 16 jaar in de nadere regeling kinderarbeid vastleg. Dit heb ik in mijn beleidsreactie op het onderzoek van Regioplan naar de modernisering van de regelgeving voor kinderarbeid aangekondigd.5
Ook heeft de Minister van IenW in augustus 2022 met de G4 gesproken over de verkeersveiligheidsproblematiek rond maaltijd- en flitsbezorgers. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat er door de G4 werd gewerkt aan een afsprakenkader met de belangrijkste aanbieders van maaltijd- en flitsbezorging. Dit proces is voorlopig gestopt vanwege een aantal lopende rechtszaken over vestigingen van de bezorgbedrijven. Tegelijkertijd is het instituut voor wetenschappelijk onderzoek voor verkeersveiligheid (SWOV) bezig met het vergaren van meer kennis over de verkeersveiligheidsrisico’s van maaltijd- en flitsbezorging. Een analyse over ongevallen met maaltijd- en/of flitsbezorgers is op basis van bestaande databronnen niet mogelijk. Wel komt SWOV nog voor het einde van dit jaar met de resultaten van een vragenlijststudie van beperkte omvang, afgenomen onder bezorgers. Onder andere doordat de organisatiegraad van de sector beperkt is, was het vinden van deelnemers aan de studie lastig. Door het type studie (een vragenlijstonderzoek waarbij zelf-gerapporteerd gedrag wordt onderzocht) kan SWOV op basis daarvan nog geen conclusies trekken over het werkelijke aantal ongevallen of het ongevalsrisico met maaltijd-/en flitsbezorging in het algemeen.
Controles van bedrijven in de flitsbezorging zijn niet moeilijker of makkelijker dan controles van andere bedrijven, zoals van pakketdienstverleners, van bezorgers van witgoed of andere producten, en van maaltijdbezorgers.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
De staking bij VDL Nedcar |
|
Lilian Marijnissen (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de staking die op dit moment plaatsvindt bij Nedcar?
Onder het personeel groeit de onrust over de toekomst van VDL Nedcar. Ik heb daar alle begrip voor. Ondanks alle inspanningen is het immers nog niet gelukt om een nieuwe klant te vinden die het naderende vertrek van BMW – maart 2024 loopt het contract af – kan compenseren. Ook de beoogde verbreding van activiteiten bij VDL Nedcar (behalve de productie van voertuigen ook duurzame mobiliteitsoplossingen in het «Mobility Innovation Centre» en het faciliteren van de groeistrategie van zusterbedrijven van VDL Groep) zal het gat dat BMW achterlaat niet direct kunnen vullen. Intussen heeft VDL bekend gemaakt dat er per 1 november 1.800 arbeidsplaatsen verdwijnen en dat niet uitgesloten is dat rond 1 maart 2024, als het contract met BMW afloopt, meer banen op het spel staan. Dit bericht zal voor betrokkenen niet geheel onverwacht zijn maar blijft niettemin een hard gelag, in de eerste plaats voor de medewerkers van VDL Nedcar. Er speelt bovendien een conflict tussen de vakbonden en VDL over het huidige sociaal plan. Het vastlopen van onderhandelingen over onder meer een ruimere ontslagvergoeding hebben geleid tot meerdere stakingsdagen. De overheid heeft geen rol in het conflict over het sociaal plan, al hoop ik wel dat het de partijen lukt om tot een akkoord te komen.
Vindt u de dreigende sluiting van VDL Nedcar passen bij de ambitie van het kabinet om een maakindustrie te hebben die vooroploopt?
Van sluiting van VDL Nedcar is geen sprake. De maakindustrie is een belangrijke motor achter de Nederlandse economie en draagt wezenlijk bij aan de bedrijvigheid, werkgelegenheid en brede welvaart in ons land. Binnen die maakindustrie is VDL Nedcar een van onze iconen en het spreekt voor zich dat het kabinet zeer begaan is met de toekomst van de fabriek en haar medewerkers. Achter de schermen zijn we daarom nauw betrokken bij de zoektocht van VDL naar nieuwe opdrachten en bieden we ondersteuning daar waar het kan. Het initiatief ligt bij VDL Nedcar maar waar we een rol kunnen spelen weet het bedrijf ons te vinden en pakken we die rol actief op.
Op welke data hebben er de afgelopen vijf jaar gesprekken of andere vormen van contact plaatsgevonden tussen een Staatssecretaris, Minister of Minister-President en leden van de directie van VDL?
Familiebedrijf VDL Groep en dochterbedrijf VDL Nedcar zijn ondernemingen die het kabinet van grote waarde acht voor Nederland. Net als met andere ondernemingen en brancheverenigingen die in sociaaleconomisch perspectief een belangrijke rol vervullen (denk aan motieven als de positie in een waardeketen, strategische autonomie, werkgelegenheid, maatschappelijke opgaven of economische veiligheid) is er regelmatig contact. Bijvoorbeeld over het Nederlandse vestigingsklimaat, over geopolitieke ontwikkelingen of over bedrijfsspecifieke aangelegenheden.
Veel van deze contacten hebben een vertrouwelijk karakter. Om die reden is het kabinet over het algemeen terughoudend met het geven van specifieke informatie hierover. Dat geldt in het bijzonder voor lopende bedrijfscasussen, zoals de toekomst van de VDL Nedcar fabriek en haar personeel. Openheid over actuele ontwikkelingen en contacten kan zowel de bedrijfsvertrouwelijkheid als het proces schaden. Ook potentiële nieuwe klanten hechten zeer aan vertrouwelijkheid. Wat ik er op dit moment wel over kan zeggen is dat sinds bekend werd dat de productie bij VDL Nedcar voor BMW over enkele jaren beëindigd zou worden het kabinet haar volle medewerking verleent aan de zoektocht van VDL Nedcar naar nieuwe klanten en opdrachten, onder meer via de inzet van de NFIA. Het gezamenlijke doel is om de werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born en de regio langjarig zeker te stellen. Het kabinet onderhoudt intensief contact met VDL Nedcar en betrokken andere partijen over de ontwikkelingen en ondersteunt waar mogelijk, in afstemming en samenwerking met de provincie Limburg. Dat contact en ons commitment is nog steeds actueel; de lijnen tussen betrokkenen zijn kort. Vanuit het kabinet is de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) het eerste aanspreekpunt voor VDL Nedcar. Bij mijn bezoek aan de fabriek op 24 april jl. heb ik weer uitvoerig met de bestuursvoorzitter van VDL Groep en de VDL Nedcar directie over de toekomst gesproken. Waar relevant en opportuun zijn ook andere bewindspersonen waaronder de Minister-President bij het proces betrokken geweest, onder meer in contacten met potentiële klanten. Met de ondersteuning van het kabinet wordt ook invulling gegeven aan de motie van het lid Graus c.s. (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16) over een integraal plan voor de doorontwikkeling van VDL Nedcar, en aan de motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 438, nr. 9) waar het gaat om kansen creëren voor behoud van werkgelegenheid en het stimuleren van regionale investeringen rondom de maakindustrie.
Op welk van deze contactmomenten is toekomst van VDL Nedcar ter sprake gekomen? Wat is er toen besproken? Kunt u de stukken ter voorbereiding van deze gesprekken aan de Kamer sturen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is de toekomst van VDL Nedcar veelvuldig aan de orde geweest in contacten met de VDL-directie. Dat zal ook niet veranderen zolang de invulling van de toekomst nog niet is uitgekristalliseerd. De inhoud van die gesprekken zijn bedrijfsvertrouwelijk en kan derhalve niet gedeeld worden.
Bij welke van deze contactmomenten heeft de Staatssecretaris, Minister of Minister-President bij de directie aangedrongen de productie van Nedcar in Born te continueren?
Vanaf het moment dat bekend werd dat BMW zich terug zou trekken als opdrachtgever is de volle inzet van de VDL-directie altijd – en nog steeds – gericht geweest op behoud van de Nedcar fabriek en de werkgelegenheid.
Bij welke van deze contactmomenten hebben de Staatssecretaris, Minister of Minister-President hulp aangeboden om ervoor te zorgen dat de productie in Born gecontinueerd wordt?
Het sterke commitment van het kabinet om de fabriek en haar medewerkers te helpen is bekend bij VDL. Hier is meermaals een beroep op gedaan en in alle gevallen is daar door het kabinet op geacteerd, zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat is er door de Staatssecretaris, Minister of Minister-President exact op welk contactmoment aan hulp aangeboden? Kunt u de notulen van deze contactmomenten aan de Kamer sturen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Zijn er contactmomenten die er aan komen om het over de toekomst van VDL Nedcar te hebben? Welke gesprekken zijn dat en tussen wie vinden deze contactmomenten plaats?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat was tijdens bovengenoemde gespreksmomenten de inzet van de directie van VDL Nedcar aangaande de toekomst van de autoproductie in Born?
Bij die gespreksmomenten is de inzet van de VDL Nedcardirectie in alle gevallen gericht geweest op continuïteit van de fabriek en werkgelegenheid.
Op welke data hebben er de afgelopen vijf jaar gesprekken plaatsgevonden tussen ministeries door ambtenaren over de toekomst van VDL Nedcar in Nederland? Wat is er toen besproken?
De afgelopen vijf jaar, met name sinds bekend werd dat BMW zich terug zou trekken uit Born, is en wordt tussen ministeries en ook met de provincie Limburg ambtelijk veelvuldig gesproken over de toekomst van VDL Nedcar. Vanuit het Rijk is het Ministerie van EZK hier primair bij betrokken, maar ook de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Infrastructuur en Waterstaat, Financiën en Algemene Zaken zijn in voorkomende gevallen betrokken. Omdat het een lopend bedrijfsproces betreft, kan ik nu niet in detail antwoorden, maar de besprekingen met andere departementen gingen en gaan over elkaar op de hoogte houden van ontwikkelingen tot aan afstemming van de rol en inzet bij mogelijke scenario’s voor de fabriek. Bijvoorbeeld ten aanzien van werkgelegenheidsaspecten, infrastructuur of vergunningen.
Parallel aan mijn antwoorden op eerdere vragen geldt ook hier dat de toekomst van VDL Nedcar een lopend bedrijfsproces is waarin vertrouwelijkheid een grote rol speelt.
Vindt het kabinet dat VDL Nedcar een belangrijke werkgever is in de regio? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de inspanningen om de werkgelegenheid voor deze regio te behouden?
VDL Nedcar telt momenteel circa 3800 werknemers, waarvan het overgrote deel afkomstig is uit Limburg. Bovendien leidt de aanwezigheid van de fabriek tot een significant aantal (exacte cijfers zijn inherent lastig vast te stellen) indirecte banen in de regio, onder meer bij toeleverende industrie, de diensten- en transportsector en de lokale en regionale detailhandel. VDL Nedcar is daarmee een van de grootste werkgevers in Zuid-Limburg en een belangrijke factor in de Limburgse economie. Het kabinet acht de werkgelegenheid bij VDL Nedcar van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt en de leefbaarheid van het gebied en heeft dan ook haar volle medewerking toegezegd om oplossingen te vinden voor het behoud ervan. Zonder nu in detail te kunnen treden is er in voorkomende gevallen sprake van actieve kabinetsinzet, in afstemming met VDL Nedcar en de provincie Limburg.
Vindt u het essentieel voor Nederland om een autoproducent in eigen land te hebben? Zo nee, waarom niet?
Een autoproducent van de omvang en kwaliteit van de VDL Nedcar fabriek acht ik van grote waarde voor de Nederlandse maakindustrie, voor het nationale automotive cluster en voor de (regionale) werkgelegenheid die ermee gemoeid is. Dat is ook de reden waarom het kabinet zeer gecommitteerd is om inspanningen voor het behoud van VDL Nedcar waar mogelijk te ondersteunen. Ook als een kans zich aandient voor grootschalige voertuigproductie elders in Nederland is het kabinet vanzelfsprekend bereid om samen met de initiatiefnemer te bezien wat nodig is om dit scenario te doen slagen en wat de overheid hierin kan betekenen.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Ja. Om aan uw verzoek te voldoen en tegelijkertijd herhaling zoveel mogelijk te voorkomen, zijn bij verschillende antwoorden verwijzingen naar antwoorden op andere vragen toegevoegd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het commissiedebat Arbeidsmarktbeleid op 31 mei 2023?
Dit bleek helaas niet haalbaar.
Een toekomstige huisvestingslocatie voor arbeidsmigranten in Andel |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vergeven omgevingsvergunning in de gemeente Altena om 276 arbeidsmigranten te huisvesten bij het dorp Andel waar ongeveer 2.600 mensen wonen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben ermee bekend dat er een omgevingsvergunning is afgegeven voor de huisvesting van 274 arbeidsmigranten. Zoals ik in de beantwoording over de plannen voor het huisvesten van arbeidsmigranten bij het dorp Riel (d.d. 31 maart jl.) reeds heb aangegeven, ben ik van mening dat dit een afweging is die de desbetreffende gemeente moet maken.
Wat vindt u ervan dat er meer dan 900 zienswijzen zijn ingediend maar het plan alsnog doorgaat?
Wij hebben gesproken met de gemeente Altena, waar Andel onder valt. Dit is een langlopend dossier waarbij de conclusie is dat er onvoldoende juridische grond is voor afwijzing van de vergunning. De gemeente komt daarnaast tegemoet aan de zienswijzen die zijn ingediend. Zo mag de huisvesting pas in gebruik worden genomen zodra de ondernemer deze ook daadwerkelijk nodig heeft voor de uitbreiding van zijn bedrijf. Ook heeft de gemeente Altena toegezegd een maatschappelijke impactanalyse uit te voeren om tegemoet te komen aan de zorgen die er zijn rondom de druk op voorzieningen en overlast. Deze impactanalyse zal ook een vergelijking maken met andere locaties waar een soortgelijke problematiek speelde en met een aantal aanbevelingen komen.
Ik heb begrip voor de zorgen die buurtbewoners hebben. Het is noodzakelijk een goede balans te vinden tussen enerzijds het zorgen voor goede huisvesting voor de arbeidsmigranten die zo belangrijk zijn voor onze economie en anderzijds de druk die dit legt op kleinere dorpen als Andel. De huisvestingsopgave is geen eenvoudige opgave er kunnen tegengestelde belangen zijn. Het is dan ook aan de gemeente om hier, liefst in samenspraak met buurtbewoners, een knoop over door te hakken.
Eén van de adviezen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is, om bij de besluitvorming over nieuwe bedrijvigheid of uitbreiding van bestaande bedrijvigheid, de huisvestingsvraag als gevolg van de inzet van arbeidsmigranten onderdeel te maken van het vestigingsbeleid. Zo kunnen mogelijke knelpunten met betrekking tot huisvesting van arbeidsmigranten eerder worden gesignaleerd.
Momenteel werkt de VNG samen met het Rijk, gemeenten en provincies aan de verdere ontwikkeling van deze bedrijfseffectrapportage. Met dit instrument kan inzichtelijk worden gemaakt wat bij de vestiging van nieuwe grote bedrijven of uitbreiding van bestaande bedrijven de gevolgen zijn voor de vraag naar huisvesting voor arbeidsmigranten. Gemeenten kunnen zo een weloverwogen besluit nemen of nieuwe bedrijvigheid past in de lokale context en afspraken maken over de benodigde (nieuwe) huisvesting van arbeidsmigranten.
Daarnaast is het van belang dat bij het bieden van goede huisvesting óók wordt nagedacht over de noodzakelijke voorzieningen voor de bewoners. De druk die op een lokale gemeenschap kan ontstaan, kan door het bieden van voldoende en kwalitatieve voorzieningen worden verdeeld of verlicht.
Bent u het ermee eens dat huisvesting van arbeidsmigranten alleen kleinschalig en met steun van de omgeving gerealiseerd mag worden? Zo ja, hoe kan het dan gebeuren dat deze huisvesting toch wordt doorgedrukt?
Ik ben van mening dat dit afhankelijk is van de lokale context en dat deze afweging het beste op lokaal niveau gemaakt kan worden. Ik vind het belangrijk dat buurtbewoners en lokale overheden in een vroeg stadium het gesprek met elkaar aan gaan.
Dat neemt niet weg dat ik het van belang vind dat gemeenten zich inspannen om extra huisvesting te realiseren voor arbeidsmigranten. We hebben naar schatting 156.000 extra kamers nodig voor de huisvesting van arbeidsmigranten (Bron: Expertisecentrum Flexwonen, jan. 2023). Mede door dit gebrek aan huisvesting komen arbeidsmigranten in onwenselijke situaties terecht. Naast het realiseren van meer huisvesting zijn wij daarom bezig met de uitwerking van de maatregelen genoemd in het advies Roemer om misstanden bij onder andere de huisvesting van arbeidsmigranten tegen te gaan. Wij zijn daarbij mede afhankelijk van de inzet van gemeenten.
Om de gevolgen voor de vraag naar huisvesting van arbeidsmigranten helder te krijgen bij nieuwe bedrijvigheid of de uitbreiding van bestaande bedrijvigheid, wordt momenteel een bedrijfseffectrapportage ontwikkeld.
Wat gaat u betekenen voor de 900 mensen die een zienswijze hebben ingediend maar over wiens rug dit plan toch wordt doorgedrukt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 en 3. Het draagvlak in een regio voor huisvesting voor arbeidsmigranten is een onderwerp dat mijn aandacht heeft. Ik ondersteun gemeenten met dergelijke vraagstukken met het ondersteuningsprogramma vanuit de VNG. Dit kan zijn op het gebied van draagvlak, de mogelijk op te stellen bedrijfseffectrapportage, et cetera.
Bent u het ermee eens dat de lokale democratie tekort schiet als zoveel mensen bezwaar maken tegen een plan, maar dit alsnog door gaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gemeente heeft oog voor de bezwaren en komt tegemoet aan de zorgen van bewoners, voor meer details hierover verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat dit heel schadelijk is voor het vertrouwen in de politiek?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De gemeente Altena geeft aan dat er geen juridische grond is voor afwijzing. De vergunning wordt verleend volgens de regels en er wordt tegemoet gekomen aan de zorgen van bewoners.
Bent u het ermee eens dat er beleid moet komen waardoor plannen die een gemeenschappen onder druk zetten, zoals de komst van honderden arbeidsmigranten, door de gemeenschap tegen kunnen worden gehouden? Zo ja, welk beleid heeft u in gedachte? Zo nee, waarom vindt u dat er om bewoners heen bestuurd zou moeten worden?
Zoals gezegd vind ik het belangrijk dat buurtbewoners en lokale overheden met elkaar in gesprek blijven. Als Rijk zijn wij daarnaast met gemeenten in gesprek over het huisvesten van arbeidsmigranten. Zo ook over het creëren van draagvlak voor de realisatie van huisvesting. het wonen waar de bedrijvigheid plaatsvindt en de bedrijfseffectrapportage. Wij staan gemeenten bij met een ondersteuningsprogramma vanuit de VNG.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het commissiedebat arbeidsmigratie, gepland op 24 mei 2023, beantwoorden?
Ja.
De toenemende kinderarmoede |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog de belofte van het kabinet Rutte IV om kinderarmoede te halveren in vier jaar?1
Ja.
Is dit een van de beloftes waar u zich wel aan gaat houden?
Het kabinet vindt het belangrijk om vast te houden aan de ambitie uit het coalitieakkoord en de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Het halveren van het aantal kinderen dat opgroeit in armoede per 2025 (ten opzichte van 2015) is een van de drie kwantitatieve doelstellingen van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Als Minister voor Armoedebeleid blijf ik mij inzetten voor het halveren van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit.
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Centraal Planbureau (CPB) dat meer mensen en meer kinderen onder de armoedegrens zullen belanden?2
Ja.
Hoe sluiten deze cijfers aan op uw strategie om kinderarmoede te halveren?
Het koopkrachtpakket van het kabinet dat per 1 januari in werking is getreden, draagt bij aan de verlaging van het aantal kinderen in armoede dit jaar. Het aandeel kinderen in armoede daalt volgens het CPB van 6,8% in 2022 naar 6,1% in 2023. Om gezinnen met kinderen te ondersteunen is bijvoorbeeld het kindgebonden budget fors verhoogd. Daarnaast is in de begroting van 2023 incidenteel € 200 miljoen extra beschikbaar gesteld voor huishoudens die in de knel komen.
Door het vervallen van veel tijdelijke maatregelen aan het einde van het jaar, raamt het CPB voor volgend jaar een stijging van de armoede. Er moet in augustus echter nog besluitvorming over de koopkrachtmaatregelen voor 2024 plaatsvinden, waarbij we de armoedecijfers scherp in het oog zullen houden.
Vindt u het te rijmen dat hoewel de economie in 2023 met 1,6% en in 2024 met 1,4% zou gaan groeien, het aantal kinderen dat opgroeit in armoede in 2024 zou stijgen naar 7,1% van de kinderen?
De raming van het CPB geeft ons meer duidelijkheid over de verwachte situatie van volgend jaar bij het vervallen van de tijdelijke koopkrachtmaatregelen, en biedt zo belangrijke inzichten voorafgaand aan de koopkrachtbesluitvorming.
De raming laat zien dat de armoedecijfers in 2024 zonder aanvullend kabinetsbeleid stijgen. De besluitvorming over de koopkrachtmaatregelen in 2024 volgt in augustus. Daarbij heeft het kabinet ook oog voor het bredere vraagstuk van bestaanszekerheid en (kinder)armoede.
Klopt het dat voor kinderen in armoede een van de problemen is dat hun ouders niet genoeg geld hebben, bijvoorbeeld door te lage lonen of te lage bijstand die gekoppeld is aan het minimumloon?
Dat kinderen moeten opgroeien in armoede kan meerdere oorzaken hebben. Armoede kan vergroot worden door de economische situatie (bijvoorbeeld oplopende inflatie) of door individuele verklaringen zoals een slechtere gezondheid of gering sociaal of cultureel kapitaal binnen gezinnen (bijvoorbeeld een beperkter netwerk).3 Dit laat onverlet dat het kabinet zich verantwoordelijk voelt om kinderarmoede zoveel mogelijk terug te dringen. We hebben als kabinet vanaf 2023 het wettelijk minimumloon met ruim 10% verhoogd, waarbij de gekoppelde bijstand meestijgt. Daarnaast verwacht het CPB dat de cao-lonen in 2023 en 2024 stijgen.
Wanneer het inkomen van huishoudens bestaat uit een uitkering wordt dit verder aangevuld door de kinderbijslag, het kindgebonden budget en andere toeslagen. De Commissie Sociaal Minimum onderzoekt momenteel wat verschillende type huishoudens minimaal nodig hebben om rond te komen. De Commissie Sociaal Minimum publiceert naar verwachting 30 juni de resultaten.
Bent u op de hoogte van het feit dat aandeelhouders 18% meer uitgekeerd hebben gekregen dan vorig jaar?3
Ja.
Klopt het dat wanneer bedrijven minder dividend uitkeren ze meer geld overhouden, bijvoorbeeld om de lonen te verhogen van de mensen die het werk doen in die bedrijven?
Bedrijven die winst maken, kunnen kiezen deze winst uit te keren als dividend aan hun aandeelhouders, of om deze middelen in het bedrijf te benutten, bijvoorbeeld door deze middelen te herinvesteren of de lonen te verhogen. Als kabinet hebben we, ook vanwege de gestegen inflatie, de afgelopen tijd vaak de oproep gedaan aan werkgevers om de lonen te verhogen waar daar ruimte voor is. We zijn blij dat veel werkgevers hier gehoor aan geven en dat de lonen stijgen, ook de komende jaren. Een stijging van de lonen is noodzakelijk, omdat het op structurele wijze bijdraagt aan het herstel en verdere groei van de koopkracht van huishoudens.
Klopt het dat wanneer bedrijven meer belasting betalen over hun winsten er meer geld in staatskas is, bijvoorbeeld om het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen te verhogen?
De uitgaven die we als kabinet doen aan voorzieningen zoals uitkeringen zijn in principe vastgelegd via het coalitieakkoord en bewegen mee met de conjunctuur. Omdat de inkomsten en uitgaven volgens de begrotingsregels gescheiden zijn, is er geen rechtstreeks verband met de belastingopbrengsten. Belastingen worden zowel opgebracht door burgers, over loon en consumptie, als door bedrijven over hun winsten. Enerzijds maken we als kabinet een afweging over het optimale niveau van de belastinginkomsten, anderzijds over een eerlijke verdeling van de lasten. Bijvoorbeeld tussen hoge en lage inkomens, tussen consumptie en inkomen, en tussen burgers en bedrijven. We proberen als kabinet altijd een balans te vinden. Zo heeft het kabinet vanaf 2023 de schijfgrens van de winstbelasting verlaagd en het tarief verhoogd van 15% naar 19%. Het kabinet heeft ook vanaf 2023 het minimumloon (en de gekoppelde uitkeringen) verhoogd. Hogere belastingen over bedrijfswinsten kunnen dus bijdragen aan meer geld in de schatkist, wat weer ten goede komt aan de maatschappij.
Ziet u enige verbanden tussen het probleem geschetst in vraag 6 en de constateringen in vraag 7, 8 en 9? Welke beleidsconclusies verbindt u hieraan?
Een stijging van de lonen is noodzakelijk omdat het op structurele wijze bijdraagt aan het behoud en de groei van de koopkracht van huishoudens. Als kabinet hebben we dan ook vaak de oproep gedaan om de lonen te verhogen waar daar ruimte voor is en hebben we het minimumloon (en gekoppelde uitkeringen) vanaf 2023 met ruim 10% verhoogd. We zijn blij dat veel werkgevers hier gehoor aan geven. Daarnaast hebben we als kabinet vanaf 2023 de belastingen op vermogen en bedrijfswinsten verhoogd en de belastingen op arbeid verlaagd. Dit komt tot uitdrukking in de verhoging van het tarief in de eerste schijf van de winstbelasting naar 19% en een hoger tarief in box 3 van de inkomstenbelasting. Hiertegenover staat onder andere een verlaging van het tarief in de eerste schijf van box 1 van de inkomstenbelasting en een verhoging van de arbeidskorting. We proberen dus als kabinet een balans te vinden.
Klopt het dat voor volwassenen en kinderen in armoede een van de problemen een gebrek aan betaalbaar goed voedsel is?
Ja, dit is één van de problemen voor mensen en kinderen in armoede. De inflatie afgelopen jaar kwam ook tot uitdrukking in de prijzen voor voedsel en boodschappen. Omdat we dit als kabinet zorgelijk vonden, hebben we een breed koopkrachtpakket van circa € 12 miljard in werking gesteld om huishoudens te ondersteunen bij de gestegen prijzen. Daarnaast zien aanbieders van voedselhulp een groeiende groep mensen die in voedselnood verkeert. Dat is voor het kabinet aanleiding geweest om, in aanvulling op het generieke koopkrachtpakket, een aantal maatregelen te nemen. Zo konden deze winter bijna 500 scholen in kwetsbare wijken met subsidie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een maaltijd aan hun leerlingen aanbieden. Met subsidie van OCW kunnen in de loop van 2023 nog meer scholen in het primair en voortgezet onderwijs in kwetsbare wijken een maaltijd aan hun leerlingen aanbieden. Ook ondersteunt het kabinet de voedselbanken, stelt het kabinet ESF+ middelen beschikbaar voor voedselhulp en zijn er door het amendement Palland en Ceder extra middelen vrij gekomen voor een impuls in het aanbod van voedselhulp en persoonlijke verzorging. Hierover heb ik uw kamer op 30 maart jl.5 geïnformeerd.
Bent u op de hoogte van de recordwinsten van bijvoorbeeld voedselbedrijven en winkelmarkten, mede doordat zij de prijzen van voedsel hebben verhoogd?4
Ik ben op de hoogte van de winsten bij bedrijven in levensmiddelen en van het bredere bedrijfsleven over 2022. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft over 2022 op totaalniveau hoge winsten gerealiseerd.7 Ik vind het echter belangrijk dat de voordelen van economische groei evenwichtig verdeeld worden. In tijden van stevige inflatie is het extra belangrijk dat bedrijven waarmee het goed gaat hun bijdrage hieraan leveren. In de eerste plaats door het verhogen van lonen. Daarnaast in de vorm van het betalen van winstbelasting. De verlaging van de schijfgrens en de verhoging van de winstbelasting geldt voor het gehele bedrijfsleven, óók voor voedselbedrijven en winkelmarkten. De lasten op arbeid zijn daarnaast verlaagd via het tarief in eerste schijf van de inkomstenbelasting en de arbeidskorting.
Ziet u enige verbanden tussen het in vraag 11 geschetste probleem en de in vraag 12 geconstateerde feiten? Welke beleidsconclusies verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat elk kind in armoede er een teveel is? Deelt u de mening dat kinderarmoede dus volledig opgelost moet worden in Nederland en wij hier ook de middelen voor hebben als een van de rijkste landen ter wereld?
Kinderarmoede is een schrijnend probleem. Kinderen hebben zelf geen invloed op de financiële situatie waarin zij opgroeien, terwijl opgroeien in armoede gevolgen heeft voor het hele leven. Ik deel daarom de mening dat elk kind in armoede er een te veel is, en dat onze inzet moet zijn om kinderarmoede zo veel mogelijk terug te dringen. Tegelijkertijd is armoede onder kinderen een complex probleem dat niet simpel op te lossen is. De oorzaken van armoede zijn divers. In arme gezinnen spelen vaak meerdere problemen tegelijkertijd, zoals werkloosheid, schulden, ziekte, maatschappelijk isolement van de ouders en laaggeletterdheid. In de aanpak Geldzorgen, armoede en schulden kijk ik hier daarom breder naar. Het terugdringen van niet-gebruik zorgt er bijvoorbeeld voor dat gezinnen met kinderen ook de steun krijgen waar zij recht op hebben. Tegelijkertijd is het ook niet goed als mensen volledig afhankelijk worden van inkomensafhankelijke regelingen, waardoor het risico op terugvorderingen toeneemt, het niet meer loont om te gaan werken of er grote inkomenseffecten optreden als de huishoudsituatie verandert (bijvoorbeeld als kinderen uit huis gaan). Het kabinet heeft daarom bijvoorbeeld gekozen voor een bijzondere verhoging van het minimumloon per januari 2023. Daardoor stijgen de uitkeringen, maar blijft het lonend om een baan op het minimumloon aan te nemen.
Ik informeer u snel over de vorderingen in de aanpak Geldzorgen, armoede en schulden. In mei komt de voorgangsrapportage naar uw Kamer.
Welke maatregelen gaat u nemen om de magere doelstellingen van het kabinet om armoede onder kinderen te halveren te behalen?
Het kabinet heeft eerder diverse maatregelen genomen die hebben bijgedragen aan het verminderen van het aantal kinderen in armoede, zoals het verhogen van het kindgebonden budget en het wettelijk minimumloon (en de gekoppelde uitkeringen) met ruim 10%. In augustus neemt het kabinet een besluit over de koopkrachtmaatregelen in 2024, waarbij we de armoedecijfers scherp in het oog houden.
Bent u bereid om extra middelen vrij te maken om armoede onder kinderen te bestrijden? Hoeveel en wanneer komt hier duidelijkheid over?
Zoals in het antwoord op vraag 15 aangegeven, nemen we in augustus een besluit over de koopkrachtmaatregelen in 2024, waarbij we de armoedecijfers scherp in het oog houden.
Het bericht ‘Wetgeving stratenmakers structureel overtreden: ‘Pakkans klein’ |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Wetgeving stratenmakers structureel overtreden: «Pakkans klein»»?1
Ik ben blij dat in het artikel aandacht wordt besteed aan het fysiek zware werk dat stratenmakers verrichten en de mogelijke gezondheidsrisico’s hiervan. Stratenmakers werken bij het handmatig aanbrengen van de bestrating vaak langdurig in een gebogen houding en moeten vaak zwaar tillen (bijvoorbeeld stenen en trottoirbanden). Hierbij worden de spieren en gewrichten in rug, schouders en armen zo intensief, lang of vaak gebruikt dat fysieke overbelasting kan ontstaan. Hierdoor kunnen gezondheidsklachten ontstaan. Het is dan ook belangrijk dat werkgevers en werkenden hun verantwoordelijkheid nemen en fysiek zwaar werk hierbij zoveel mogelijk beperken. De werkgever is op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verantwoordelijk om straatwerk zoveel mogelijk machinaal uit te laten voeren. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet en ziet toe op de naleving van de betreffende wetten en regels. Het NLA-programma PSA, Arbeidsdiscriminatie en Fysieke belasting gaat een brede ontwikkelopdracht uitvoeren voor fysieke belasting. Dit arbeidsrisico krijgt de komende vier jaar operationele inspectie-aandacht via het programma Goed werkgeverschap (in sectoren en ketens). Bestratingswerk valt onder dit programma. Onderdeel hiervan is dat de Arbeidsinspectie dit jaar onderzoek gaat doen naar de vraag waarom de problematiek rondom fysieke belasting zo persistent is. Dit terwijl op grond van de Arbeidsomstandighedenwet zo veel als mogelijk machines gebruikt moeten worden en deze machines ook beschikbaar zijn. Bij dit onderzoek wordt een eerste aanzet gedaan voor de aanpak van excessen.
Hoe kan het gebeuren dat stratenmakers ondanks wet- en regelgeving nog zoveel handwerk moeten doen?
Uitgangspunt bij bestraten is dit waar mogelijk machinaal te doen. Doel hiervan is de fysieke belasting van de stratenmaker terug te brengen. In de afgelopen jaren zijn diverse machines ontwikkeld om mechanisch te straten, bijvoorbeeld speciale bestratingsmachines en graafmachines voorzien van vacuümunits of hydraulische klemmen. Het gebruik van machines levert een duidelijke vermindering op van de fysieke belasting. Maar hoe nuttig een machine ook is, niet alle bestratingen kunnen machinaal worden aangelegd. Denk bijvoorbeeld aan een klein oppervlak waarbij de inzet van een machine niet in verhouding is. Ook hier moet de werkgever zorgen dat de werknemer gezond en veilig kan werken, dus dat de fysieke belasting zo beperkt mogelijk is.
Hoe vaak voert de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) controles uit op het werk van stratenmakers?
De Arbeidsinspectie maakt afwegingen op basis van risicoprofielen en inspecteert dus risicogericht. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan risico’s met de grootste impact op individu en samenleving en sectoren waar de kans op overtredingen het grootst is. Situaties waarbij er direct gevaar is of kan ontstaan hebben hoge prioriteit.
Het Meerjarenplan 2023–2026 van de Arbeidsinspectie beschrijft op hoofdlijnen de ambities, werkwijze en activiteiten voor de komende vier jaar. Voor dit jaar is dit uitgewerkt in het Jaarplan 2023. Toezicht houden betekent ook keuzes maken. Prioritering gebeurt door arbeidsrisico’s ten opzichte van elkaar te wegen. Aan de basis hiervan staan de Inspectiebrede risicoanalyse (IRA) en de Omgevingsanalyse (OMA). In het document «Prioritering van risico’s Meerjarenplan 2023–2026» wordt e.e.a. samengevat.2
Het risico van fysieke belasting door bestratingswerk valt onder een van de inspectieprogramma’s, namelijk het programma Goed Werkgeverschap. Het programma Goed Werkgeverschap richt zich op activiteiten in die sectoren waar de risico’s op eerlijk, gezond en veilig werk zich opstapelen aan de onderkant van de arbeidsmarkt waar veelal kwetsbare werkenden arbeid verrichten. Vanuit de Arbeidsinspectie verantwoorden alle inspectieprogramma’s zich periodiek in afzonderlijke programmarapportages. Daarnaast publiceert de Arbeidsinspectie jaarlijks feiten en cijfers in de jaarverslagen3. Er wordt daarbij niet gerapporteerd over aantallen inspecties per specifiek onderdeel, zoals bijvoorbeeld fysieke belasting bij het specifieke werk van stratenmakers.
Verder is het belangrijk dat situaties ook worden gemeld bij de Arbeidsinspectie, zodat de Arbeidsinspectie deze meldingen kan gebruiken voor haar risicogericht toezicht. Iedereen kan een melding doen bij de Arbeidsinspectie, bijvoorbeeld bij het vermoeden van een onveilige of ongezonde werksituatie. Melden is mogelijk via de meldformulieren op de website van de Arbeidsinspectie en ook telefonisch.
Hoeveel overtredingen heeft de NLA de afgelopen vijf jaar geconstateerd rond handwerk in de bouw?
De Arbeidsinspectie publiceert jaarlijks feiten en cijfers in de jaarverslagen4. Er wordt daarbij niet gerapporteerd over aantallen inspecties per specifiek onderdeel, zoals bijvoorbeeld fysieke belasting bij het specifieke werk van stratenmakers.
Wat doet de NLA om handwerk in de sector bouw te voorkomen?
Het is primair de werkgever die op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht is de arbeid zodanig te organiseren en in te richten dat fysieke belasting geen gevaren voor de werknemer met zich mee kan brengen. Daar waar mogelijk moet gebruik worden gemaakt van machines, tenzij dat niet mogelijk is onder strikte en beperkende voorwaarden. Hoewel de werkgever primair verantwoordelijk is voor de arbeidsomstandigheden in het bedrijf, hebben ook werknemers hier verplichtingen. Zo moet de werknemer meewerken aan een goede uitvoering van het arbobeleid. De werknemer dient risico’s met betrekking tot de veiligheid en gezondheid in eerste instantie aan de werkgever of leidinggevende kenbaar te maken. Ook dient de werknemer instructies en cursussen op het gebied van gezond en veilig werken te volgen en de opgedane kennis toe te passen in de dagelijkse praktijk. De Arbeidsinspectie is het sluitstuk en houdt toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet en ziet toe op de naleving van de betreffende wetten en regels.
Wat gaat de NLA doen om onnodig handwerk in de sector in de toekomst fors te laten verminderen?
De Arbeidsinspectie kijkt in het kader van haar toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet naar verschillende arbeidsomstandigheden binnen de bouwsector. Op basis van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht de arbeid zodanig te organiseren en in te richten dat fysieke belasting geen gevaren voor de werknemer met zich mee kan brengen. Dit betekent dat waar mogelijk gebruik moet worden gemaakt van machines, tenzij dat niet mogelijk is onder strikte en beperkende voorwaarden. De Arbeidsinspectie controleert dus op basis van de Arbeidsomstandighedenwet of de werkgever waar mogelijk gebruik maakt van machines (tenzij dat dus niet mogelijk is). Op deze manier houdt de Arbeidsinspectie toezicht op het gebruik van de juiste hulpmiddelen (machines) om onnodige fysieke belasting in de bouwsector te verminderen. Daarnaast hebben ook werknemers vanuit de Arbeidsomstandighedenwet verplichtingen rondom gezond en veilig werken. De werknemer moet meewerken aan een goede uitvoering van het arbobeleid en de werknemer dient meldingen voor de veiligheid en gezondheid bij de werkgever of leidinggevende te melden. Ook dient de werknemer instructies en cursussen op het gebied van gezond en veilig werken te volgen en toe te passen in de dagelijkse praktijk.
De plannen voor het huisvesten van arbeidsmigranten bij het dorp Riel |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u uw antwoorden van 23 december 2022 op schriftelijke vragen over een toekomstige huisvestingslocatie van arbeidsmigranten in het dorp Riel?1
Ja. Deze zijn door mijn collega Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoordt.
Herinnert u zich dat u schreef «Het is nuttig en noodzakelijk dat buurtbewoners en lokale overheden in een vroeg stadium met elkaar het gesprek aan gaan. Op die manier komt duidelijk in beeld waar mogelijkheden liggen, of waar juist tegen begrenzing wordt opgelopen.»?
Ja.
Vindt u dat dit in het geval van Riel, een dorp met 2.900 inwoners waar vlakbij 366 extra arbeidsmigranten gehuisvest zullen worden, is gebeurd? Zo ja, waar baseert u dat op?
Het gaat hier over een situatie waarbij de bouw voor arbeidsmigranten nabij de gemeentegrens zal plaatsvinden. Wij hebben gesproken met de gemeente Goirle waar Riel onder valt en de gemeente Tilburg die het plan, dat op hun grondgebied ligt, toetst.
Van de gemeente Goirle hebben wij begrepen dat er aanvankelijk goede afspraken zijn gemaakt over een regionaal woonkader. De huisvesting van bijzondere doelgroepen had de aandacht en is vertaald naar een woonvisie. Daarin is ook de spreiding van arbeidsmigranten in de regio verwerkt. In de regio zijn veel arbeidsmigranten werkzaam. Hierover hebben de bestuurders van de gemeenten meermalen contact gehad.
In oktober is gesproken over het bouwen rondom de gemeentegrens en sindsdien is een patstelling ontstaan, zo geven de gemeenten aan. Het huisvesten van 366 personen is voor Riel te veel, ook omdat zij al een locatie hebben waar arbeidsmigranten zijn gevestigd. De gemeente Tilburg heeft het initiatief getoetst en vindt de locatie kansrijk.
De gemeente Tilburg heeft een uitgebreid omgevingsdialoog ingezet met een klankbordgroep. Zo ook met inwoners uit het dorp Riel. De klankbordgroep is vier keer bij elkaar gekomen. Het doel van deze overleggen is om zorgen te uiten en daarop te anticiperen. Ook de mogelijkheid van een beheerplan voor bijvoorbeeld het veiligheidsgevoel kan ter hand worden genomen. Daar is door deze klankbordgroep, in tegenstelling tot andere locaties, niet veel mee gedaan. Door de klankbordgroep is inmiddels geconcludeerd dat alles is besproken.
Stand van zaken is dat de vergunning is aangevraagd. De gemeente Goirle zal hier tegen een zienswijze indienen. Dit zal naar alle waarschijnlijkheid gaan leiden tot een procedure bij de rechter. In april zal er nog een overleg plaatsvinden met de initiatiefnemer. Mocht er huisvesting worden gerealiseerd, dan komt er een beheergroep die bestaat uit de uitzender, de gemeenten en mensen uit de klankbordgroep.
Het is inmiddels een langlopend dossier voor beide gemeenten. Ik blijf bij het eerder gegeven antwoord dat het nuttig en noodzakelijk is dat buurtbewoners en lokale overheden in een vroeg stadium het gesprek met elkaar aan gaan. Daaraan wil ik toevoegen dat het ook belangrijk is om naderhand met elkaar in gesprek te blijven.
Vindt u dat bij een besluit om honderden arbeidsmigranten, mensen die vaak kort op deze plek zullen verblijven en daarom weinig op zullen gaan in de lokale samenleving, op één plek te huisvesten het belang van deze huisvesting of het belang van de omwonenden zwaarder weegt? Waarom vindt u dat?
Ik ben van mening dat dit een afweging is die de desbetreffende gemeente moet maken. Ik ondersteun gemeenten met dergelijke vraagstukken met het ondersteuningsprogramma vanuit de VNG. Dit kan zijn op het gebied van draagvlak, de mogelijk op te stellen bedrijfseffectrapportage, et cetera.
Bent u het ermee eens dat het huisvesten van 366 extra arbeidsmigranten bij een dorp met 2.900 buitensporig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Zoals al aangegeven ben ik van mening dat dit een afweging is die de betreffende gemeente moet maken. Dat neemt niet weg dat ik het wel van belang vind dat gemeenten de handschoen oppakken om extra huisvesting te realiseren. We hebben naar schatting 156.000 extra kamers nodig voor de huisvesting van arbeidsmigranten (Bron: Expertisecentrum Flexwonen, jan. 2023). Mede door dit gebrek aan huisvesting komen arbeidsmigranten in onwenselijke situaties terecht. Naast het realiseren van meer huisvesting zijn wij daarom bezig met de uitwerking van de maatregelen genoemd in het advies Roemer om misstanden bij onder andere de huisvesting van arbeidsmigranten tegen te gaan. Wij zijn daarbij mede afhankelijk van de inzet van gemeenten en content dat zij hun verantwoordelijkheid nemen.
Bent u het ermee eens dat de realisatie van deze huisvestingslocatie door de gemeente Tilburg totaal verkeerd is aangepakt waardoor er nu zoveel verzet is? Zo nee, waarom niet?
De gemeente is zich wel degelijk bewust van het verzet. Zij hebben ruimte gegeven om zorgen neer te leggen. Ook als de huisvesting gerealiseerd is willen zij nog een beheergroep formeren. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Gaat u met de gemeente Tilburg in gesprek om de realisatie van deze huisvestingslocatie te stoppen?
Zie ook het antwoord op vraag 3, 4 en 5. Wij zijn met alle gemeenten in gesprek over het huisvesten van arbeidsmigranten. Zo ook over het creëren van draagvlak en het wonen waar de bedrijvigheid plaatsvindt. Wij staan gemeenten bij met een ondersteuningsprogramma vanuit de VNG. Het doel van dit ondersteuningsprogramma is om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren naar aanleiding van de bevindingen van Roemer in het rapport «Geen Tweederangs Burgers».
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.