Het artikel in het AD met als titel ‘Hugo de Jonge is dolblij met deze huizen, maar het is net een sauna: ‘Het is hier 27 graden’’ van 27 maart jongstleden |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hugo de Jonge is dolblij met deze huizen, maar het is net een sauna: «Het is hier 27 graden»» van 27 maart jongstleden?1
Ja.
Is het waar dat u deze zestig nieuwe flexwoningen bejubeld heeft?
Ik ben daar op werkbezoek geweest en heb aangegeven dat het een mooi project is en dat het goed is dat deze woningen zijn gerealiseerd.
Hoe kijkt u aan tegen flexibilisering van de volkshuisvesting in het licht van het respecteren, beschermen en verwezenlijken van het recht op huisvesting waarbij woonzekerheid (security of tenure) een belangrijk element is?
Het bevorderen van voldoende woongelegenheid is een grondwettelijke kerntaak van de overheid. Bij het tegengaan van het woningtekort zijn flexwoningen – ofwel modulaire woningen die geplaatst kunnen worden op locaties die tijdelijk beschikbaar zijn en daarna op een andere locatie een dak boven het hoofd kunnen bieden – van belang om snel woonruimte toe te kunnen voegen en in te kunnen spelen op schommelingen in vraag en aanbod. Woonzekerheid is een belangrijk element en het plaatsen van flexwoningen doet daar mijns inziens geen afbreuk aan. Gemiddeld wordt in Nederland om de 7 jaar van huis gewisseld.
Hoe zorgt flexibilisering van de volkshuisvesting volgens u ervoor dat het (internationale) recht op behoorlijke huisvesting, waar u terecht meermaals naar verwijst, progressief gerealiseerd wordt?
Zie vraag 3.
Kunt u garanties afgeven dat een eventueel tijdelijk aanbod van flexwoningen niet de norm wordt, zoals dit is gebeurd bij tijdelijke huurcontracten, waardoor huurders uiteindelijk minder woonzekerheid krijgen terwijl verhuurders de vruchten van deze woononzekerheid plukken?
De woningmarkt heeft meer ruimte nodig om lokale of nationale schommelingen in vraag en aanbod op te kunnen vangen. Daar spelen flexwoningen, juist vanwege hun verplaatsbaarheid en aanpasbaarheid, een belangrijke rol bij. Ik zou dan ook toe willen werken naar een flexibele schil van voldoende omvang die voor verschillende doeleinden ingezet kan worden, als aanvulling op en niet in de plaats van het reguliere woningaanbod.
Hoe kijkt u aan tegen de verdere flexibilisering van de volkshuisvesting in het licht van het coalitieakkoord waarin staat dat «vaste huurcontracten de norm blijven»?
Zoals in het coalitieakkoord is opgenomen, moeten vaste huurcontracten de norm blijven. Zoals ik in mijn brief van 19 mei 2022 over het programma Betaalbaar Wonen heb aangegeven, ga ik mij er voor inzetten om een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS dwingend te maken. Hiermee mitigeer ik voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen. Dit zal het gebruik van tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. De Wet doorstroming huurmarkt 2015 beoogde het aanbod van huurwoningen te vergroten door tijdelijke verhuur toe te staan. Deze mogelijkheid blijft bestaan om zo meer woningen aan de voorraad toe te voegen in tijden van schaarste. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. We kijken naar de mogelijkheid om gemeenten daartoe wettelijk instrumentarium te geven.
Gaan de tijd, middelen en energie die u in de flexibilisering van de volkshuisvesting stopt niet in de weg staan van een duurzame oplossing gericht op het realiseren van het recht op huisvesting voor iedereen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Via de Nationale Woon en Bouwagenda en de onderliggende programma’s heb ik de prioriteiten die ik stel voor de volkshuisvesting en de uitvoeringsplannen die daaraan ten grondslag liggen duidelijk beschreven. Flexibilisering van de volkshuisvesting behoort daar niet toe. Het zorgdragen voor voldoende woningen wel.
Aan welke criteria van «behoorlijkheid» zoals uitgelegd in general comment 4 bij de verdere uitleg van het recht op huisvesting moeten flexwoningen voldoen? En kunt u voor elk van deze eisen uitleggen hoe de voorgenomen flexwoningen aan deze eisen voldoen?2
Zoals bij vraag 87 is aangegeven speelt de ILT/AW geen rol bij de totstandkoming van het energielabel. De ILT is altijd te bereiken.13
Hoe garandeert u dat er voldoende passende flexwoningen zijn die toegankelijk zijn voor mensen met een fysieke of verstandelijke beperking?
Voldoende passende zorg- en begeleiding zijn randvoorwaarden voor adequate huisvesting. Voor gemeenten geldt straks de verplichting om lokaal en in regionaal verband een woonzorgvisie op te stellen en die te laten aansluiten bij de regionale woningbouwprogrammering. Hier vallen ook flexwoningen onder.
In hoeverre creëren de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de flexibilisering van de volkshuisvesting tweederangsburgers, waarbij tweederangsburgers gedefinieerd worden als mensen met minder zekerheid? Kunt u garanderen dat u met flexwoningen geen tweederangsburgers creëert?
Er zijn geen tweederangsburgers. Maar in de definitie die u hanteert is er inderdaad werk aan de winkel voor een deel van Nederland. Daarover zijn in het coalitieakkoord ook afspraken gemaakt. Flexwoningen dragen voor veel mensen juist bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt.
Waarom krijgen mensen die wooncarrière willen maken wel een normale woning en mensen die in een kwetsbare positie kunnen verkeren en daardoor juist makkelijk uitgebuit kunnen worden zoals studenten, gescheiden ouders en arbeidsmigranten, een tijdelijke flexwoning?
Flexwoningen zijn normale woningen, alleen zijn het woningen die ook verplaatst kunnen worden en daardoor ook op tijdelijk beschikbare locaties worden gebruikt in de strijd tegen de woningtekorten. Flexwoningen zijn niet uitsluitend bedoeld voor de groepen woningzoekenden die u benoemt, maar kunnen soelaas bieden voor mensen die met spoed een woning nodig hebben.
Bent u het met mij eens dat er mensen zijn die in een onzekere woonsituatie verkeren als gevolg van een tijdelijke woning met een tijdelijk contract? Zo ja, kunt u in uw antwoord betrekken wat onzekerheid met iemand kan doen?
Die situaties kan ik me inderdaad voorstellen, maar het hangt ook af van de specifieke persoonlijke situatie. Zo is het is logisch dat studentenwoningen niet voor het leven zijn bedoeld. Bewoning van een flexwoning hoeft niet gepaard te gaan met een tijdelijk huurcontract. Er zijn ook corporaties en gemeenten die vaste contracten aanbieden of tijdelijke contracten met behoud van wachttijd. Ook is er met de laatste wijzigingen van de Woningwet een nieuwe opzeggingsgrond voor huurcontracten gecreëerd, namelijk aflopen omgevingsvergunning. Huurders kunnen dan net zo lang in de woning blijven wonen als de woning op de betreffende locatie staat, bijvoorbeeld 15 of 20 jaar.
Klopt het dat uw doelstelling van 15.000 flexwoningen volledig door woningcorporaties beheerd zullen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat zal waarschijnlijk voor een belangrijk deel het geval zijn, maar er zijn ook andere beheerorganisaties en aanbieders. Bijvoorbeeld voor het middenhuursegment.
In hoeverre bieden tijdelijke woningen een oplossing voor de enorme wachtlijsten voor een sociale huurwoning?
Flexwoningen kunnen helpen de woningnood te verlichten maar zullen de wachtlijsten niet oplossen.
Klopt het dat uw doelstelling van circa 120.000 flexwoningen in 2030 (na 8 jaar 15.000 flexwoningen per jaar) onderdeel van de 250.000 nog te bouwen nieuwe sociale huurwoningen zijn en dus dat er 130.000 echte sociale huurwoningen gebouwd zullen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De flexwoningen zullen niet enkel door corporaties gebouwd worden. Het is ook waarschijnlijk dat deze woningen niet allemaal in het sociale segment terecht komen. Hierbij komt dat flexwoningen normale, en dus ook echte, woningen zijn. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat van die circa 130.000 echte sociale huurwoningen een groot deel vervangingsnieuwbouw is? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u aangeven hoeveel echte sociale huurwoningen (niet-zijnde flexwoningen) netto toegevoegd zullen worden aan de sociale woningvoorraad?
Zoals toegelicht in het programma Betaalbaar wonen wordt er rekening mee gehouden dat ongeveer een derde van de bouwopgave voor sociale huurwoningen is bedoeld voor vervangende nieuwbouw van in slechte staat verkeerde sociale huurwoningen die gesloopt moeten worden en dat corporaties ook ongeveer een derde van hun voorraad verkopen. Zie verder de beantwoording van vraag 15.
Klopt het dat we na 2030 uitgaande van uw doelstelling van 15.000 flexwoningen per jaar met circa 150.000 flexwoningen zitten? Zo ja, wat gebeurt er te zijner tijd met die 150.000 flexwoningen?
De flexwoningen die tegen 2030 beschikbaar zijn, zullen onderdeel uitmaken van een structurele flexibele schil van woningen die bijvoorbeeld voor mensen met spoed of onvoorziene situaties ingezet kunnen worden. Door de manier van bouwen (demontabel, modulair) zijn de woningen ook gemakkelijk aan te passen en voor andere doeleinden inzetbaar. Door in te zetten op hoogwaardige kwaliteit en circulariteit kunnen ook de materialen zelf nog hergebruikt worden.
Welke type contracten krijgen de nieuw te bouwen flexwoningen en welk percentage van elk contract krijgen deze flexwoningen?
Dat zal aan de lokale partijen zijn die de flexwoningen aanbieden en van situatie tot situatie verschillen. Zie ook vraag 12.
Krijgen huurders van flexwoningen met een tijdelijk contract en/of contract voor onbepaalde tijd recht op herhuisvesting als de verhuurder het contract niet wenst te verlengen c.q. de levensduur van de flexwoning aan zijn einde komt? Kunt u uw antwoord toelichten en kunt u hierin opnemen hoe u gaat waarborgen dat deze mensen niet dakloos worden (gemaakt)?
Vaak gaat een tijdelijk huurcontract in een flexwoning gepaard met behoud van wachttijd. Zie verder vraag 18 en vraag 12.
Krijgen huurders van flexwoningen met een tijdelijk contract en/of contract voor onbepaalde tijd recht op verhuis- en inrichtingskosten als de verhuurder het contract niet wenst te verlengen c.q. de levensduur van de flexwoning aan zijn einde komt? Zo nee, waarom niet en kunt u hierbij ingaan op het feit dat huurders van flexwoningen geheel buiten hun eigen schuld om onder dezelfde omstandigheden anders behandeld worden dan mensen die wel een normale woning konden vinden en daardoor nog eens extra benadeeld worden?
Bij de inzet van een tijdelijk huurcontract of het opzeggen van een huurcontract op grond van het aflopen van een omgevingsvergunning is er geen sprake van verhuiskostenvergoeding, omdat zowel huurder als verhuurder van te voren weten waar ze aan toe zijn en daar gezamenlijk afspraken over hebben gemaakt.
Klopt het dat er extra voorwaarden aan een flexwoning gesteld (kunnen) worden zoals een sollicitatieplicht naar de flexwoning of geen kinderen? Zo ja, kunnen deze extra voorwaarden voor onwenselijke situaties zorgen?
Dat is niet per se het uitgangspunt of op voorhand de bedoeling of uitgesloten. Sommige gemeenten en corporaties zullen flexwoningen neerzetten voor bepaalde doelgroepen of juist aansturen op mix van doelgroepen. Ook komt het voor dat er in het kader van sociaal beheer aangestuurd wordt op actieve participatie.
Wat voor soort flexwoningen gaat u laten bouwen en voor welke groep woningzoekenden?
Flexwoningen kunnen voor een veelheid aan doelgroepen worden ingezet. Er zijn verschillende type flexwoningen – van grondgebonden modules tot aan gestapelde woningen c.q. appartementencomplexen – en de kwaliteit wordt steeds hoger. Ik stuur ook aan op goede kwaliteit en maximale herbruikbaarheid, ook in het kader van de ambities op het gebied van de circulaire bouweconomie. Steeds meer flexwoningen voldoen dan ook (ruimschoots) aan de eisen van het Bouwbesluit voor nieuwbouwwoningen.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen na 2030 niet verdwenen zijn en dus een permanent karakter krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord betrekken welke (langetermijn) beleidsdoelstelling hieraan ten grondslag ligt?
Zie antwoord vraag 17.
Welke levensduur hanteert u voor de verschillende soorten flexwoningen?
Dat verschilt per type, maar de meeste flexwoningen hebben een levensduur van enkele tientallen jaren tot ruim 50 jaar. Het is belangrijk voor bouwers van flexwoningen dat hun woningen/modules verschillende keren kunnen worden toegepast zonder dat grote aanpassingen nodig zijn, om de initiële investeringen terug te kunnen verdienen. Daarnaast is dit van belang vanuit het oogpunt van streven naar zoveel mogelijk circulariteit en duurzaam bouwen.
Hoe verhoudt deze levensduur zich tot de klimaatdoelstellingen die wij in Nederland vastgesteld hebben wetende dat de bouw van woningen een CO2 bom is?
De wijze waarop flexwoningen, of anders gezegd modulaire woningen die gemakkelijk aanpasbaar, verplaatsbaar of demontabel zijn, worden gebouwd maakt onderdeel uit van een veel grotere innovatie of ontwikkeling die gaande is in de bouwsector. Namelijk het steeds meer fabrieksmatig/industrieel en conceptueel realiseren van woningen. Met het oog op arbeidsmarktkrapte, de betaalbaarheid, het streven naar een circulaire economie en het behalen van de klimaatdoelstellingen een ontwikkeling die ik van harte toejuich en graag help verder te brengen (zie ook actielijn 2 van het programma Woningbouw en programmalijn 5 van het programma Versnellen verduurzaming gebouwde omgeving). Daarbij worden flexwoningen ook steeds meer met biobased materialen gebouwd. Zoals aangekondigd in mijn brief van 12 april jl. wil ik in samenspraak met bouwers van tijdelijke en flexwoningen en gemeenten bezien of aanpassing of verduidelijking van de landelijk geldende voorschriften nodig is.
Klopt het dat de stichtingskosten voor een flex-eengezinswoning en flex-appartementen in 2019 respectievelijk 98.000 euro en 71.000 euro waren? Zo ja, wat zijn die stichtingskosten anno nu, aangezien materiaalkosten enorm gestegen zijn?
Bouwkosten zijn sterk afhankelijk van het te bouwen object. Het CBS geeft op basis van voorlopige cijfers aan dat de bouwkosten voor nieuwbouwwoningen in 2020 2,2% en in 2021 4,4% gestegen zijn, en dat de materiaalkosten hier in 2021 de grootste bijdrage aan hebben geleverd. Voor flexwoningen zal dit vergelijkbaar zijn.
Is gezien de stichtingskosten van een flexwoning het niet klimaatvriendelijker en/of rendabeler om woningen die nu jaarlijks gesloopt worden te renoveren in plaats van te slopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, bent u bereid slopen aan strenge voorwaarden te laten voldoen?
Hoe rendabel het is om woningen te renoveren in plaats van te slopen is sterk afhankelijk van de staat van het te slopen of renoveren object. Bij renoveren komt ook veel maatwerk kijken, wat veel kosten en onzekerheden met zich mee kan brengen. Hier tegenover staat de standaardisatie en fabricatieprocessen van modulaire woningbouw, die een groot financieel voordeel met zich mee kan brengen. De afweging welke methode gebruikt wordt is sterk afhankelijk van de locatie, de betrokken partijen en de staat van de opstallen in kwestie. Het is belangrijk om initiatiefnemers waar mogelijk vrij te laten om te kiezen voor de juisten de optimalisaties binnen een project.
Hoe verhoudt uw uitspraak over flexwoningen zich tot de volgende uitspraak van ex-directeur bestuurder Marieta Peek van Woningstichting Putten (WSP) over flexwoningen; «Door de korte exploitatieduur hebben we te maken met een negatieve business case. Een niet zo duurzame oplossing.» Daarom is WSP nog in gesprek met marktpartijen, en de gemeente om te kijken of de periode na vijftien jaar verlengd kan worden.»?3
Flexwoningen zijn door de manier van bouwen (demontabel, modulair) verplaatsbaar en kunnen worden benut op locaties die tijdelijk beschikbaar zijn. De bouwwijze van deze woningen maakt onderdeel uit van een veel grotere innovatieve ontwikkeling die gaande is in de bouwsector. Namelijk het steeds meer fabrieksmatig/industrieel en conceptueel realiseren van woningen. Met het oog op arbeidsmarktkrapte, de betaalbaarheid, het streven naar een circulaire economie en het behalen van de klimaatdoelstellingen een ontwikkeling die we van harte toejuichen en graag help verder te brengen (zie ook actielijn 2 van het programma woningbouw en programmalijn 5 van het programma Versnellen verduurzaming gebouwde omgeving). Flexwoningen hebben echter als onderdeel van deze ontwikkeling ook nog eigenstandige vraagstukken rondom de businesscase die om een oplossing vragen.
De problematiek van de business case is herkenbaar. In mijn kamerbrief van 10 juni 2022 waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over mijn aanpak voor versnellen woningbouw ben ik hier ook op ingegaan. Hierin is aangegeven dat oorzaken voor de negatieve business case veroorzaakt worden door onzekerheden over eindwaardes, verplaatsingskosten en (vervolg)locaties. Op regionaal niveau zien we steeds meer samenwerkingsverbanden ontstaan die bereid zijn om de risico’s te delen door bijvoorbeeld per project of gebied afspraken te maken. Vanuit het Rijk willen wij het gezamenlijk dragen van de risico’s ondersteunen en onderzoeken we momenteel hoe we dat het beste kunnen doen.
Is bovengenoemde uitspraak een voorteken dat flexwoningen een permanente karakter krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 17.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen in relatie tot corporatiewoningen veel minder rendabel en/of veel minder klimaatvriendelijk zijn gezien onder andere hun beperkte levensduur? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat is een onterechte veronderstelling. Flexwoningen kunnen afhankelijk van de exploitatieduur op één of meerdere locaties ook rendabel zijn, nog los van de maatschappelijke baten. En de mate van klimaatvriendelijkheid is geheel afhankelijk van de manier van bouwen en bijvoorbeeld de gebruikte materialen. Veel flexwoningen lopen juist voor op de innovatieve ontwikkelingen die gaande zijn in de bouw.
Gaat u aansturen op de status van onroerend goed voor de nieuw te bouwen flexwoningen, aangezien roerende zaken geen recht geven op huurtoeslag? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het kader van de verhuurderheffing zijn flexwoningen altijd beschouwd als onroerend goed.
Kan het zo zijn dat investeerders van deze onroerend goed-status kunnen profiteren in de vorm van een hogere huurprijs als de (lokale) overheid subsidies verstrekt in vorm van bijvoorbeeld het bouwrijp maken van deze flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten en zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Het is onwaarschijnlijk dat dit het geval zal zijn. Kosten verbonden aan het bouwrijp maken van gronden hebben geen direct effect op de huur die voor objecten mag worden gevraagd. Als de overheid subsidies verstrekt voor deze kosten, biedt dit financiële ruimte in de businesscase van de exploitant, die daarmee lagere huren zou kunnen vragen.
Zijn en/of worden er provinciale dan wel gemeentelijke dan wel vanuit het Rijk subsidies, in de ruimste zin des woords, verstrekt voor de bouw van flexwoningen? Zo ja, welke en hoeveel?
Ja. Vanuit het Rijk kunnen zowel de regeling Huisvesting Aandachtsgroepen als de Woningbouwimpuls ingezet worden voor de bouw van flexwoningen.
Klopt het dat flexwoningen duurder in planmatig onderhoud zijn dan normale woningen vanwege hun vaak houten schil? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat kan in zijn algemeenheid niet gesteld worden. Bovendien worden ook steeds meer «normale» woningen gebouwd met hout en dat is het oog op de klimaatambities een logische ontwikkeling.
Klopt het dat de huur van een flexwoning hoger is naarmate de grond duurder is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Grondprijzen worden niet centraal bijgehouden. De exact tot stand gekomen grondprijzen voor flexwoningen zijn bovendien over het algemeen afhankelijk van de daarbij overeen gekomen afspraken, zoals bijvoorbeeld over het betaalmoment. Het is dus niet te zeggen hoe duur de grond onder flexwoningbouwprojecten zijn, en hoe die zich verhouden tot de huur die voor die woningen gevraagd wordt.
Klopt het dat flexwoningen ook grond bezet (kunnen) houden waar anders normale woningen (kunnen) worden gebouwd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Gebruikelijk is dat flexwoningen vooruitlopen op definitieve gebiedsontwikkeling waardoor grond niet onnodig lang braak hoeft te liggen. Soms wordt vanwege lokale omstandigheden bewust gekozen voor flexwoningen in plaats van reguliere woningen. Bijvoorbeeld omdat de woningvoorraad in een kleine gemeente nu nog onvoldoende ruimte biedt voor jongeren, maar demografische verwachtingen voldoende woningen voorspellen over 20 jaar. Dan wil je nu niet bouwen voor leegstand door er reguliere woningen te bouwen.
Is de levensduur van flexwoningen verlengd van (minimaal) 10 naar (minimaal) 15 jaar in verband met de negatieve businesscase?
De meeste flexwoningen hebben een levensduur van enkele tientallen jaren tot ruim 50 jaar. Vanwege het verplaatsbare karakter is het mogelijk een flexwoning gedurende die tijd op meerdere locaties te exploiteren. Een langere exploitatieduur heeft een positief effect op de businesscase. Via de Crisis- en herstelwet kan vooruitlopend op de Omgevingswet een omgevingsvergunning voor bepaalde tijd worden afgegeven, in allerlei varianten van tijdsduur. De grens van 15 jaar hangt vooral samen met de vereisten van het Bouwbesluit voor tijdelijke woningbouw.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen een negatieve businesscase en niet zo duurzame oplossing zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De businesscase hangt samen met de exploitatieduur op één of meerdere locaties en daar zijn nog vraagstukken op te lossen. Maar dat betekent niet dat woningen minder duurzaam zijn of dat er geen sprake is van een duurzame oplossing, nog los van maatschappelijke baten. Zie ook vraag 24 en 28.
Aan welke kwaliteitseisen dienen flexwoningen te voldoen en hoe wordt hierop gecontroleerd en hoe vaak?
De minimale vereisten voor een flexwoning die voor maximaal 15 jaar ergens wordt geplaatst zijn de voorschriften uit het Bouwbesluit voor tijdelijke bouwwerken. Worden de woningen voor een langere periode neergezet dan dient net als bij alle andere nieuwbouwwoningen te worden voldaan aan de vereisten voor het Bouwbesluit voor nieuwbouw.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen de leefbaarheid van een buurt niet ten goede komen vanwege de hogere mutatiegraad? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord de gevolgen van het plaatsen van flexwoningen in «kwetsbare» wijken voor de leefbaarheid betrekken? En bent u het met mij eens dat flexwoningen voornamelijk in «niet-kwetsbare» wijken geplaatst dienen te worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat kunnen we niet vaststellen, daarvoor zijn er te veel verschillende factoren van belang voor de leefbaarheid van buurten en wijken. Flexwoningen kunnen in kwetsbare wijken ook een waardevolle toevoeging zijn, bijvoorbeeld doordat er extra ruimte beschikbaar komt voor huishoudens die nu met veel bewoners een te kleine woning bewonen. Of doordat met de plaatsing van flexwoningen er minder onveilige hoeken ontstaan.
Kan het zo zijn dat er anders naar veiligheid van flexwoningen gekeken wordt omdat de ruimtelijke ordeningsprocedure (RO-procedure) korter is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Zie het antwoord op vraag 39.
Krijgen flexwoningen ongeveer hetzelfde voorzieningenniveau (zoals scholen, groen, winkels, openbaar vervoer en dergelijke) als normale woningen?
Ja.
Kunt u aangegeven hoeveel flexwoningen via welke RO-procedure gebouwd zullen worden?
Nee, dat betreft lokale keuzes. Op nationaal niveau is geen inventarisatie beschikbaar.
Klopt het dat er voor tijdelijke gebouwen lagere bouweisen gesteld worden? Zo ja, kunnen we concluderen dat flexwoningen minder veilig en/of minder comfortabel en/of minder energiezuinig dan normale woningen zijn?
Zie het antwoord op vraag 39. Steeds meer flexwoningen voldoen aan de vereisten van het Bouwbesluit voor nieuwbouwwoningen. De conclusie deel ik dus niet.
Kunt u aangeven waar en hoeveel flexwoningen op die locatie gerealiseerd zullen worden? Zo nee, kunt u op termijn die locaties en de aantallen aangeven?
Nu nog niet, maar daarover maak ik afspraken met provincies en gemeenten. Zie ook actielijn 1 en actielijn 3 van het programma Woningbouw.
Is het de bedoeling dat mensen die geen normale woning kunnen vinden zich wenden tot een flexwoning? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat kan het geval zijn, flexwoningen kunnen bijdragen aan het verlichten van de woningnood en tegelijkertijd de druk op de wachtlijsten verminderen.
Bent u bekend met het bericht bewoners zijn klaar met de gevaarlijke containerwoningen bij Stadsstrand van Groningen?4
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Maakt u zich ook zorgen om brandgevaarlijke containerwoningen? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoeveel brandgevaarlijke containerwoningen zijn er?
Het is een onfortuinlijke fout in het ontwerp naar ik begrijp. Dat moet worden opgelost. Uit de informatie die ik van de gemeente heb gekregen begrijp ik dat er goed op wordt geacteerd door de corporatie en de gemeente.
Hoe komt het dat deze brandgevaarlijke containerwoningen een energielabel meekrijgen met een index van 0,86 terwijl die containerwoningen in de winter bijna niet opgewarmd kunnen worden en in de zomer 45 graden kunnen worden?
De energielabelklasse wordt vastgesteld op basis van een energieprestatieberekening. In deze berekening wordt het primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr) uitgerekend aan de hand van onder andere de aanwezige isolatie en installaties. Een energielabelklasse A kan bereikt worden met goede isolatie van de gevels, ramen, vloer en dak. Door bijvoorbeeld slechte ventilatie en/of koudebruggen kan dan alsnog schimmelvorming optreden in een geïsoleerde woning. Koudebruggen kunnen ook een rol spelen bij kou in de winter, een andere oorzaak kan liggen in het niet goed functioneren van een verwarmingssysteem. Een woning met een lichte bouwwijze warmt in de zomer sneller op in vergelijking met een zwaardere bouwwijze. Daarnaast warmt door zontoetreding de woning op en kan deze door een goede isolatie moeilijker die warmte aan de omgeving afstaan. Buitenzonwering, zonwerende beglazing en zomernacht ventilatie zijn effectieve maatregelen tegen oververhitting in de zomer. Op het energielabel staat hiervoor sinds 1 januari 2021 het risico op hoge binnentemperaturen in de zomermaanden.
Bent u bekend met het bericht «Hanze, Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en gemeente zadelen studenten op met bizarre energierekening»?5
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u ervan dat studenten met terugwerkende kracht vanaf 1 januari jl. een huurverhoging van 200 euro krijgen (van 560 euro inclusief energie naar 760 euro inclusief energie) vanwege een stijging van de energielasten zonder aankondiging?
Het gaat niet om een huurverhoging, maar om verhoging van (het voorschotbedrag voor) de energiekosten. Bij (qua huurprijs) gereguleerde huurcontracten voor woonruimte mag de verhuurder de voorschotbedragen voor nutsvoorzieningen bij zittende huurders alleen (voor de toekomst) verhogen als hij met een afrekening heeft aangetoond dat de betaalde voorschotbedragen onvoldoende waren voor de gemaakte kosten. Bij nieuwe huurders mag de verhuurder wel direct een hoger voorschotbedrag vragen als hij voorziet dat de uiteindelijke kosten hoger komen te liggen.
Wat vindt u van de rol van de verschillende actoren in dit geheel? Kunt u hierbij specifiek ingaan op Hanze, RUG en de gemeente Groningen?
Van de gemeente Groningen heb ik vernomen dat de woningen op het Suikerunieterrein (de Sugarhomes) sinds begin dit jaar een hoge energierekening kennen. Hoge energieprijzen zijn een landelijk probleem. Voor het Suikerterrein wordt voor het gehele terrein energie ingekocht en dit wordt vervolgens door geleverd aan de verschillende ondernemers voor inkoopprijs. De keuze ligt bij de verhuurder in hoeverre deze stijging van energieprijzen doorberekend wordt aan de huurder. De stroom wordt voor inkoopprijs doorbelast aan de huurders van de Sugarhomes. Alle genoemde partijen vinden betaalbare jongerenhuisvesting belangrijk en de gemeente is om die reden met de RUG, Hanze Hogeschool en de exploitant/verhuurder in overleg gegaan over de melding over hoge energieprijzen. De exploitant heeft aangegeven te onderzoeken of er op een andere, voordeligere manier stroom geleverd kan worden. Hiervoor hebben zij samen met de beheerder onder andere overleg met de netbeheerder. De RUG en HG hebben een Noodfonds. Het Noodfonds biedt de mogelijkheid om in uitzonderlijke situaties een student een lening te verstrekken. Per student wordt bekeken welk maatwerk nodig is. Studenten kunnen hierover op de websites van de RUG en HG meer informatie vinden.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Groningen investeerders 600.000 euro meegeeft om containerwoningen te realiseren en dat de gemeente garant staat voor niet-verhuurde woningen terwijl de kwaliteit van deze containerwoningen ronduit slecht is?
Het staat gemeenten vrij om afspraken te maken met ontwikkelaars rondom de realisatie van huisvesting. Ik heb van de gemeente Groningen vernomen dat het hier ging om een lening, en geen gift. De specifieke afspraken in deze casus zijn mij echter niet bekend.
Wat vindt u ervan dat (de) commerciële verhuurder(s) van containerwoningen aan koppelverkoop doen/doet door de huur van de containerwoning te koppelen aan een verplichte huur van een bed tot wel 110 euro per maand? En bent u het met mij eens dat (internationale) studenten hierdoor uitgebuit worden, omdat ze geen kant op kunnen? Zo ja, worden deze mensen dan niet als tweederangsburgers behandeld aangezien andere woningzoekenden deze behandeling niet krijgen?
Het staat verhuurders vrij om woningen gemeubileerd en/of gestoffeerd te verhuren. De kosten voor de meubilering/stoffering zitten dan in de servicekosten. Bedingen in het huurcontract die een onredelijk voordeel voor de verhuurder, de huurder of een derde (bijv. een bemiddelaar) opleveren, zijn niet toegestaan. Kosten van tot € 110 per maand voor een bed zijn onredelijk hoog. Zogenoemde onredelijke bedingen zijn via de rechter te vernietigen (teveel betaalde terugvorderen), als de huurder er met de verhuurder of bemiddelaar niet uitkomt. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies vragen bij Het Juridisch Loket.
In de drukke woningmarkt en woning schaarste komt het helaas voor dat verhuurders of bemiddelaars misbruik maken van de woningnood onder woningzoekenden; dat gebeurt niet alleen bij (internationale) studenten, maar zij zijn wel een extra kwetsbare groep.
Wat vindt u ervan dat (de) commerciële verhuurder(s) van containerwoningen dubieuze contract- en schoonmaakkosten opstrijk(en) en de borg slecht terugbetalen?
Dat vind ik laakbaar. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 54 bepaalt de wet al dat bedingen in huurcontracten die een onredelijk voordeel opleveren voor de verhuurder, de huurder of een derde vernietigbaar zijn. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket.
Wat vindt u ervan dat (de) commerciële verhuurder(s) van containerwoningen slecht bereikbaar zijn/is?
Ook dat vind ik laakbaar. Dienstverleners moeten goed bereikbaar zijn voor hun klanten, ook commerciële dienstverleners. Huurders kunnen bij het Juridisch Loket gratis juridisch advies inwinnen over wat te doen bij een onbereikbare verhuurder.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat zaken zoals koppelverkoop, slechte bereikbaarheid en dubieuze contract- en schoonmaakkosten bij de verhuur van containerwoningen tot een minimum beperkt worden?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 54 bepaalt de wet al dat bedingen in huurcontracten die een onredelijk voordeel opleveren voor de verhuurder, de huurder of een derde vernietigbaar zijn. Koppelverkoop en dubieuze contract- en schoonmaakkosten kunnen een onredelijk voordeel voor de verhuurder of bemiddelaar opleveren. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket.
Wie houdt er toezicht op deze commerciële verhuurders? In het geval dat er geen toezicht gehouden wordt, waarom wordt er geen toezicht gehouden in de commerciële sector terwijl in de corporatiesector wel toezicht gehouden wordt? En zijn de misstanden in de commerciële sector nog steeds niet voldoende groot om de commerciële sector onder toezicht te stellen te meer de commerciële sector sterk groeit?
Het toezicht op het gebruik van onredelijke bedingen in huurcontracten voor woonruimte ligt nu bij de rechter. Huurders kunnen de rechter vragen onredelijke bedingen nietig te verklaren (het teveel betaalde terugvorderen), als zij er niet in der minne uitkomen met hun verhuurder of de bemiddelaar. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket.
Hoe kijkt u er tegenaan dat bij de verhuur van deze containerwoningen in Groningen ook weer sprake is van een ondragelijke woonsituatie in de zomer en in de winter, namelijk ondragelijk heet in de zomer en ondragelijk koud in de winter?
Als een verhuurder een schriftelijk gemeld onderhoudsgebrek niet binnen zes weken verhelpt, kan de huurder bij de huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen. De gemeente kan op grond van de Woningwet handhavend optreden als een verhuurder gevaargevende onderhoudsgebreken niet verhelpt, dus het is raadzaam zulke onderhoudsgebreken (ook) bij de gemeente te melden.
Wat vindt u dat er nu moet gebeuren als er naast eerdergenoemde klachten ook nog eens klachten zijn met schimmel en legionella in de leidingen?
Verhuurders hebben de plicht om onderhoudsgebreken te verhelpen. Als een verhuurder een schriftelijk gemeld onderhoudsgebrek niet binnen zes weken verhelpt, kan de huurder bij de huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen. De gemeente kan op grond van de Woningwet handhavend optreden als een verhuurder gevaargevende/gezondheidschadende onderhoudsgebreken (bijvoorbeeld legionella in de waterleidingen en ernstige vochtoverlast die schimmel veroorzaakt) niet verhelpt, dus het is raadzaam zulke onderhoudsgebreken (ook) bij de gemeente te melden.
Klopt het dat andere investeerders bedankt hebben om deze containerwoningen in beheer te nemen vanwege de erbarmelijke staat van deze containerwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik heb van de gemeente Groningen vernomen dat er meerdere partijen geïnteresseerd waren in het plaatsen van deze woningen. Dit klopt dus niet.
Klopt het dat huurders van deze containerwoningen geen bescherming van de wet krijgen? Zo ja, hoe vaak komt dit in Nederland voor en wat gaat u eraan doen om deze huurbescherming alsnog op te tuigen?
Zie mijn antwoord op vraag 58.
Bent u het mij eens dat studenten nu uitgebuit worden omdat ze geen huurbescherming krijgen en dus bijvoorbeeld die huurverhoging van 200 euro wel moeten betalen, omdat ze anders op straat eindigen?
Zie mijn antwoord op vraag 51.
Kunnen we constateren dat verhuur van containerwoningen door commerciële verhuurders geen goede zaak is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u de verhuur van containerwoningen door commerciële verhuurders aan banden leggen? Zo nee, waarom niet?
De verhuur van ook dit soort woningen kan een passende oplossing zijn, afhankelijk van de situatie. Voor de woningen worden hoge kwaliteitseisen voorgeschreven waar ze aan moeten voldoen. De verhuur van specifieke typen woningen ga ik niet aan banden leggen, om de maatwerk die soms nodig is in gebiedsontwikkelingen en huisvestingsvraagstukken mogelijk te houden.
Op welke manier(en) zijn de onderwijsinstellingen RUG en Hanze stakeholder in deze containerwoningen en hoe vaak gebeurt het dat onderwijsinstellingen en/of gemeenten investeren in containerwoningen ten behoeve van studenten?
Op grond van de informatie die ik heb ontvangen begrijp ik dat de onderwijsinstellingen een omzetgarantie hebben afgegeven. Wanneer de bezettingsgraad onder de 150 studio’s komt dan staan de onderwijsinstellingen garant voor de leegstand. Dit is tot op heden niet gebeurd. Het investeren in huisvesting voor studenten wordt vaak door onderwijsinstellingen en gemeenten gedaan.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Groningen hun zorgplicht tot behoorlijke huisvesting kunnen afdoen door studenten in containerwoningen, die in erbarmelijke staat zijn, te huisvesten?
Zie mijn antwoorden op vraag 51 tot en met 64.
Kunt u aangeven hoeveel flexwoningen er zijn die problemen hebben met ontwerpfouten, verkeerde energielabels, achterstallig mutatie- en reparatieonderhoud of anderszins en hoeveel flexwoningen beheerd worden door commerciële partijen en hoeveel flexwoningen door woningcorporaties beheerd worden en hoeveel containerwoningen op dit moment op basis van shortstay verhuurd worden? Zo nee, bent u bereid om hiernaar onderzoek te doen? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Dat inzicht heb ik niet. En ik heb vooralsnog ook geen aanleiding hier onderzoek naar te doen.
Mag het tekort aan studentenwoningen een verdienmodel zijn voor commerciële verhuurders met grote gevolgen van dien voor studenten? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u specifiek ingaan op de negatieve gevolgen hiervan?
Het verhuren van woonruimten is een activiteit waar ook commerciële verhuurders zich op kunnen richten. Veel wet en regelgeving is er op gericht dat schaarste niet leidt tot grote prijsverhogingen.
Wiens verantwoordelijkheid is het als internationale studenten naar Nederland komen waarbij studentenhuisvesting niet (goed) geregeld is?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om op lokaal niveau te zorgen voor voldoende huisvesting. Het is aan hen om met studentenhuisvesters en universiteiten hierover in overleg te treden.
Klopt het dat je voor een gemiddelde flexwoning net zoveel moet betalen als een gemiddelde normale sociale huurwoning? Zo ja, waarom is deze hoge huurprijs gerechtvaardigd gezien de vele tekortkomingen en in sommige gevallen zelfs geen huurbescherming?
De huurprijs van flexwoningen is gereguleerd via het WWS, tenzij er sprake is van geliberaliseerde huurovereenkomsten6. Zie ook mijn antwoord op vraag 51.
Zie mijn antwoord op vraag 60 voor wat een huurder kan doen bij onderhoudsgebreken.
Bent u het met mij eens dat een flexwoning die verplaatst wordt wel aan de nieuwe eisen in het Bouwbesluit voor tijdelijke gebouwen moet voldoen, aangezien nu gebleken is dat die flexwoningen regelmatig niet voldoen aan wat vereist wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De conclusie die u trekt deel ik niet zonder meer, maar ik streef wel naar een zo’n hoog mogelijke kwaliteit van de flexwoningen en maximale circulariteit en herbruikbaarheid. Zoals aangegeven in mijn brief van 12 april jl. over de verwachte wijzigingen in het Bouwbesluit ten behoeve van woningbouw, ga ik hier nog over in gesprek met bouwers en gemeenten.
Bent u na het lezen van de verschillende berichten het met mij eens dat mutatie- en reparatieonderhoud van flexwoningen een probleem is? Zo ja, wat kunt u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee niet zonder meer, dat is afhankelijk van de kwaliteit en het gebruik van de woning. Daarom stuur ik ook aan op maximale herbruikbaarheid.
Kan het zo zijn dat huurders van een flexwoning met een tijdelijk contract bepaalde klachten niet durven te melden, zoals onlangs ook uit het tv-programma Kassa van 9 april jl. bleek, vanwege de angst om geen verlenging van hun tijdelijke contract te krijgen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?6
Een tijdelijk huurcontract wordt afgesloten voor een bepaalde periode waarna de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning. Het doet daarbij niet ter zake wat de reden daarvan is. Het is wel belangrijk dat iedereen zonder belemmeringen of weerstand een klacht kan indienen of een geschil kan voorleggen aan de Huurcommissie of de rechter. Om het risico op belemmeringen van of weerstand door de verhuurder te beperken, kan de huurder nog tot zes maanden na het einde van het huurcontract voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal twee jaar de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de overeengekomen aanvangshuurprijs. En ook over de servicekosten kan de huurder nog na het einde van het tijdelijk huurcontract een uitspraak van de Huurcommissie vragen, door de tweejaartermijn na de afrekentermijn van de verhuurder (1 juli na het kalenderjaar).
Kunnen we in de genoemde situaties spreken over schending van het recht op behoorlijke huisvesting? Zo nee, waarom niet?
Recht op huisvesting is een essentieel onderdeel van iemands leven. Ik zet me dan ook in om hierin te voorzien. Ik zie in de genoemde casuïstiek geen schending van het recht op behoorlijke huisvesting.
Kunnen we vaststellen dat marktwerking als het om wonen gaat altijd zal zorgen voor structurele problemen, omdat winstmaximalisatie/rentabiliteit van commerciële verhuurders niet hand in hand gaan met het recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zonder wetgeving en regulering kan de markt leiden tot ongewenste uitkomsten zoals te hoge prijzen of excessen. Veel wet en regelgeving is er op gericht de positie van huurders te beschermen. Als gevolg van de huidige schaarste is de positie van huurders de afgelopen jaren verzwakt. Daarom neem ik maatregelen zoals de prijsregulering van de aanvangshuren voor middenhuurwoningen en het wetsvoorstel goed verhuurderschap om excessen tegen te gaan. Tegelijkertijd zijn marktpartijen nodig voor investeringen in de bouw van woningen. Bij de vormgeving van de huurprijsbescherming zoek ik daarom naar de juiste balans.
Kunnen we constateren dat flexwoningen kwalitatief minder goed zijn dan echte woningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat kunnen we in zijn algemeenheid niet constateren, ook «echte» woningen kunnen gebreken hebben en flexwoningen kunnen ruimschoots voldoen aan alle voorschriften van het Bouwbesluit voor nieuwbouwwoningen. Zie o.a. vraag 28.
Bent u op de hoogte van de slechte kwaliteit van de daken van sommige flexwoningen die tijdens een harde wind kunnen wegwaaien?7
Ik heb het artikel gelezen. Bij Eunice was er geen sprake van harde wind maar van een heftige storm die in heel het land schade heeft veroorzaakt. Desalniettemin vind ik het spijtig voor de huurders dat hen dit is overkomen en ik hoop dat de situatie snel wordt opgelost.
Hoe kijkt u tegen deze containerwoningen aan die niet alleen te kampen hebben met slecht onderhoud, maar door huurders bestempeld worden als onveilig en onleefbaar?
Zie mijn antwoord op vraag 59 en 60.
Wat vindt u ervan dat deze huurders in huurstaking gegaan zijn nadat het dak van hun woning afgewaaid is?
Een afgewaaid dak maakt een woning (deels) onbewoonbaar. De huurder kan dan geen gebruik maken van het gehuurde en een huurvermindering is dan redelijk en ook wettelijk toegestaan. Huurders kunnen (gratis) juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket over de te nemen stappen en te volgen procedures.
Bent u gezien alle eerdergenoemde vragen (iets) minder positief over het concept flexwoningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we flexwoningen eindelijk niet beschouwen als oplossing voor de wooncrisis?
Nee ik ben niet minder enthousiast over flexwoningen als onderdeel van de oplossing van de wooncrisis. Het is sowieso geen panacee, nooit geweest. Wel vind ik het zaak aan te sturen op een steeds betere kwaliteit van flexwoningen.
Hoeveel signalen bereiken u dat woningen in zijn algemeenheid een onjuiste energielabel meekrijgen, want ons bereiken signalen dat woningen onjuist gelabeld worden met als gevolg dat huurders een veel te hoge huur betalen?
Recent hebben mij enkele nieuwe signalen bereikt. Ik betreur deze signalen omdat ik het belangrijk vind dat huurders kunnen vertrouwen op de correctheid van het energielabel, en daarmee op de punten voor de maximum toegelaten huurprijs in het Woningwaarderingstelsel.
Is het mogelijk dat woningen ten onrechte een beter energielabel meekrijgen om niet alleen een hogere huurprijs af te dwingen, maar bijvoorbeeld ook een waardevermeerdering te realiseren en/of de woning geliberaliseerd te krijgen en/of zodat verhuurders minder energiebesparende maatregelen hoeven te nemen? Zo ja, wat kunt u hiertegen doen?
Om zoveel mogelijk fouten te voorkomen en zo nodig te herstellen heb ik in de regelgeving een kwaliteitsborgingsysteem aangewezen dat toeziet op de kwaliteit van het energielabel. De energieadviseur die de opname en registratie van een energielabel doet moet examens afleggen om vakbekwaam te worden, vervolgens voert de certificaathouder (waaronder de energieadviseur werkzaam is) interne controles en de certificerende instelling externe controles uit op de geregistreerde energielabels. Dit gebeurt middels een steekproef, en onder toezicht van de Raad van Accreditatie. Indien het energielabel kritiek afwijkt van de gestelde criteria in de BRL 9500-W wordt de energieadviseur hierop aangesproken door de certificerende instelling, de energieadviseur dient de fout te herstellen en het label te vervangen in EP-online. Vervolgens wordt de steekproef bij deze energieadviseur vergroot om na te gaan of de gemaakte fouten vaker zijn voorgekomen.
Een huurder kan ook zelf bij vermoedens van een onjuist energielabel een melding doen of een klacht neerleggen bij de verhuurder. De verhuurder kan zich vervolgens wenden tot de certificaathouder om de klacht te behandelen. De certificaathouder heeft een klachtenprocedure ingericht conform de BRL 9500 en de mogelijkheid corrigerende maatregelen te treffen richting een adviseur en een foutief opgesteld label te herstellen. Wanneer een klacht niet of niet naar tevredenheid van de verhuurder is behandeld door de certificaathouder kan de verhuurder vervolgens een klacht indienen bij de certificerende instelling. De certificerende instelling voert dan dossieronderzoek uit en brengt indien nodig een bezoek aan het betreffende gebouw om de situatie te beoordelen.
Mocht deze route via de verhuurder niet naar tevredenheid van de huurder verlopen dan kan de huurder zich wenden tot de Huurcommissie als een ander label op basis van het woningwaarderingsstelsel zou leiden tot een verlaging van de huurprijs of de onmogelijkheid de huurprijs te verhogen.
Klopt het dat er vervalste energielabels in omloop zijn? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
De energielabels in EP-online.nl, de database voor energielabels van de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland, bevat enkel geldige energielabels die zijn opgesteld onder het genoemde kwaliteitsborgingssysteem. Bij sprake van een vervalsing van een energielabel wordt deze teruggetrokken uit de energielabel database EP-online en kan dit gecontroleerd worden door te zoeken op postcode en huisnummer. Indien er sprake is van twijfels over de correctheid van energielabels kan de procedure van antwoord 82 gevolgd worden.
Vindt u dat bewoners EPA-adviseurs makkelijker moeten kunnen controleren in hoeverre zij gecertificeerd zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is belangrijk dat bewoners eenvoudig kunnen controleren of de energieadviseur die de opname uitvoert vakbekwaam is. Dit kan eenvoudig door de energieadviseur naar het vakpaspoort te vragen of door het na te gaan in het register van Centraal Register Techniek9. Hier kan onder «zoeken op vakmensen»10 gezocht worden op naam en examennummer, in dit register zijn alleen vakbekwame energieadviseurs terug te vinden.
Hoe kunnen bewoners controleren welke energiebesparende maatregelen genomen zijn die het energielabel rechtvaardigen?
Op het afschrift van het energielabel staan de isolatie en installaties op basis waarvan het energielabel berekend is. Een groot deel van deze kenmerken zijn door een bewoner zelf waar te nemen, maar de huurder kan bij de verhuurder ook vragen naar het projectdossier. De opdrachtgever van het energielabel kan het gehele projectdossier opvragen bij de energieadviseur en de ingevulde kenmerken nalopen, op basis van 4.3.1 van de BRL 9500-W heeft de opdrachtgever hier recht op.
Is het aanbevelenswaardig dat een bewoner de mogelijkheid krijgt om een andere onafhankelijke gecertificeerde EPA-adviseur in te schakelen om het nieuwe energielabel te kunnen laten controleren op kosten van de verkoper/verhuurder? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord opnemen welke rol de Huurcommissie eventueel hierin kan spelen?
Dat is niet aanbevelenswaardig. Een dergelijke maatregel kan verkopers / verhuurders in gevallen onterecht verplichten tweemaal een energielabel te laten opstellen. De Huurcommissie is een onafhankelijk instantie die huurders ondersteund indien er twijfel is over de correctheid van het energielabel en dit label invloed heeft op de huurprijs. Op dit moment loopt er een pilot bij de Huurcommissie waarbij de drempel verlaagd wordt om binnen de bestaande huurcommissieprocedures de correctheid van het energielabel aan te kaarten. Door het werkproces van de Huurcommissie aan te passen wordt beoogd de huurder beter te faciliteren wanneer sprake is van gerede twijfel over het energielabel. Meer informatie hierover is te vinden op de website van de huurcommissie11.
Welke rol spelen opsporingsambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)/Autoriteit Woningcorporaties (AW) bij het vaststellen van energielabels van (referentie)woningen en klopt het dat deze ambtenaren na een opname ter plaatse hun bevindingen niet aan de verzoekende koper/huurder beschikbaar (hoeven te) stellen?
De ILT (Autoriteit Woningcorporaties (AW) is onderdeel van de ILT) speelt geen rol bij het opnemen of registreren van energielabels, of de kwaliteitscontrole daarvan. De ILT heeft geen wettelijke taak bij het tot stand komen of het inhoudelijk controleren van een energielabel voor een gebouw. De ILT is wel aangewezen om namens de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijk Ordening het toezicht te houden op de aanwezigheid van het energielabel bij verkoop en verhuur van gebouwen. In het private kwaliteitsborgingsysteem van het energielabel zijn de certificaathouder en de certificerende instelling aangewezen als controleur voor de correctheid van het energielabel, en houden zij toezicht op de toepassing van representativiteit bij de opname van vergelijkbare woningen.
De ambtenaren van de AW zien erop toe dat woningcorporaties ervoor zorgen dat mensen met een laag inkomen goed en betaalbaar kunnen wonen. De AW houdt toezicht op het gedrag van woningcorporaties en op hun financiële beheer. Bij twijfel over de integriteit van een woningcorporatie kan een melding gemaakt worden bij de AW. Dit meldpunt is online te vinden.12
Kan de verzoekende huurder/koper navraag doen bij de betrokken opsporingsambtenaren? Zo ja, in hoeverre zijn deze ambtenaren makkelijk bereikbaar?
Heeft de directeur van de Inspectie Leefomgeving en Transport en/of Autoriteit Woningcorporaties een eigen discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het energielabel van een referentiewoning zoals deze door de ambtenaar vastgesteld is? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en waarom is dit wenselijk?
Nee, zie het antwoord op vraag 87.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de juistheid van energielabels? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Conform het kwaliteitsborgingsysteem wordt de correctheid van energielabels continu onderzocht en gecontroleerd. Ik vind het belangrijk dat het aantal energielabels met kritieke afwijkingen laag is, iedereen moet kunnen vertrouwen op de correctheid van het energielabel. Omdat ik een betrouwbaar energielabel belangrijk vind zoek ik momenteel uit welke maatregelen ik kan treffen om het kwaliteitsborgingsysteem te verbeteren en het aantal energielabels met kritieke afwijkingen te verlagen. Ook ben ik voornemens een onderzoek uit te zetten naar zaken die buiten het zicht van het kwaliteitsborgingsysteem blijven om daarmee het systeem te verbeteren.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en alstublieft niet clusteren?
Bij deze.
Het bericht ‘Datalek gemeente Buren’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Datalek gemeente Buren»?1
Ja
Klopt het bericht dat er 130 Gigabyte (GB) aan gegevens van de gemeente Buren en gemeente Neder-Betuwe is aangeboden op het darkweb? Zo ja, om wat voor gegevens gaat het? Gaat het hier ook om persoonsgegevens?
Ja, het gaat (ook) om persoonsgegevens en vertrouwelijke informatie. Zie ook: https://www.buren.nl/datalek. Ik vind het belangrijk om hierbij aan te geven dat er sprake is van datadiefstal bij de gemeente Buren en niet bij de gemeente Neder-Betuwe. Aangezien de gemeente Buren voor de gemeente Neder-Betuwe taken uitvoert in het kader van de Participatiewet zijn er mogelijk ook persoonsgegevens van een beperkt deel van de inwoners van de gemeente Neder-Betuwe gestolen.
Kunt u delen welke criminelen deze ransomware-aanval hebben uitgevoerd? Zo ja, gaat het hier om een crimineel netwerk? Zo nee, is de politie op de hoogte gesteld van de cyberaanval?
Er is aangifte gedaan bij de Politie. Het is bekend om welke Ransomware-soort dit gaat. Het is duidelijk dat het hier gaat om een groepering die internationaal veel slachtoffers maakt. In overleg met Politie/OM en de Informatiebeveiligingsdienst van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG/IBD) deel ik de naam van de groepering niet.
Is bekend op welke manier ransomware criminelen zijn binnengedrongen in de systemen van de gemeente Buren? Zo ja, op welke manier is de aanval verlopen? Worden andere gemeentes over deze modus operandi geïnformeerd, al dan niet via de Informatiebeveiligingsdienst (IBD)?
De gemeente Buren heeft direct na ontdekking van de Ransomware-aanval forensisch onderzoek laten opstarten door gespecialiseerde cybersecuritybedrijven. Deze bedrijven staan in nauw contact met de IBD en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Het onderzoek is in volle gang en de resultaten zullen, zo meldt de gemeente Buren mij, in een publiek rapport beschikbaar worden gesteld.
De IBD heeft de beveiligingsfunctionarissen van Nederlandse gemeenten geïnformeerd over de Ransomware-aanval en de maatregelen die mogelijk zijn om dergelijke situaties te voorkomen. Via de IBD is ook het NCSC betrokken die, waar nodig, andere sectoren zal informeren.
Welke stappen zijn genomen voor de personen waarvan de persoonsgegevens op het darkweb staan? Bent u het ermee eens dat personen ingelicht moeten worden voor potentiele identiteitsfraude? Zo ja, is dat ook gebeurd? Zo nee, waarom niet en beoogt de gemeente dit nog te doen?
Inwoners en ondernemers en ook de medewerkers en raadsleden worden doorlopend door de gemeente Buren geïnformeerd. Waar het gaat om het beperkte deel van de inwoners in Neder-Betuwe die gebruik maken of hebben gemaakt van de Participatiewet, stemt de gemeente Buren met de gemeente Neder-Betuwe af over de wijze van inlichten.
Daar waar individuele inwoners, medewerkers of raadsleden het risico lopen op fraude als gevolg van deze datadiefstal worden zij geïnformeerd door de gemeente. Een gespecialiseerd bedrijf brengt in kaart om welke personen dit gaat.
Zijn er soortgelijke aanvallen bekend die recent bij andere gemeentes hebben plaatsgevonden? Zo ja, om welke gemeentes gaat het hier?
Eerder werden de gemeenten Lochem (2019)2 en Hof van Twente (2020)3 getroffen door een Ransomware-aanval. Daarbij was geen sprake van datadiefstal. Deze gemeenten hebben hier transparant over gecommuniceerd en lessen gedeeld.
Hoe groot acht u de kans dat soortgelijke aanvallen bij andere gemeentes plaatsvinden? Welke stappen worden vanuit de rijksoverheid genomen om gemeentes cyberweerbaar te maken tegen ransomwareaanvallen en andere digitale aanvallen?
Het is niet te voorspellen of en wanneer soortgelijke aanvallen plaatsvinden. Ik kan in elk geval niet uitsluiten dat een dergelijke aanval opnieuw zal plaatsvinden, noch bij een gemeente, noch bij een andere organisatie in een geheel andere sector.
Er is nauw contact met de VNG/IBD om te zien of en welke extra ondersteuning vanuit de rijksoverheid nodig is. Ik verwijs in dat verband naar de beantwoording op schriftelijke vragen van de leden Rajkowski en Strolenberg4, waar mijn ambtsvoorganger Knops een aantal acties heeft uitgelicht, zoals de overheidsbrede cyberoefening en het beschikbaar stellen van lessons learned van incidenten. Ik merk verder op dat de VNG en de IBD ook zelfstandig stappen neemt. Zoals in de beantwoording destijds is aangegeven is informatiebeveiliging een gezamenlijke verantwoordelijkheid die om een gezamenlijke aanpak vraagt.
Zijn er lessen te trekken uit de aanpak van de gemeente Buren nadat bekend werd dat een ransomware-aanval is uitgevoerd? Zo ja, welke lessen kunnen hieruit getrokken worden?
De gemeente Buren meldt mij dat voor dit doel een publieke onderzoeksrapportage en een evaluatie beschikbaar zullen komen. Beide zijn er nog niet. Het is daarom nu nog te vroeg om aan te geven welke concrete lessen uit de aanpak van de gemeente Buren kunnen worden getrokken.
In de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van de leden Rajkowski en Strolenberg (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2021–2022, nr. 887) is te lezen dat gemeentes geholpen worden met een ondersteuningspakket van de IBD voor de processen en maatregelen uit de Baseline informatiebeveiliging Overheid (BIO) met de hoogste prioriteit, in welke mate zijn de kaders en richtlijnen van dit ondersteuningspakket geïmplementeerd bij de gemeente Buren? Wordt bovengenoemd ondersteuningspakket nu als voldoende geacht voor het verhogen van de digitale weerbarheid van gemeentes? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat het hebben van een cyberverdedigingsprotocol handelingsperspectief biedt voor gemeentes en daarmee een goede aanvulling kan zijn voor het instrumentarium van gemeentes om zo goed mogelijk om te gaan met cyberaanvallen en de schade zo beperkt mogelijk te houden? Zo ja, hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 26 643, nr. 753)? Maken gemeentes hier al gebruik van? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
In de reactiebrief5 van mijn ambtsvoorganger op de motie Yesilgöz-Zegerius6 en de eerdergenoemde beantwoording op Kamervragen van de leden Rajkowski en Strolenberg is aangegeven hoe mijn ambtsvoorganger uitvoering heeft gegeven aan de motie.
Ik herhaal hier kort wat mijn ambtsvoorganger in zijn reactiebrief heeft gesteld en waar ik mij bij aansluit. In het beleid wordt niet ingezet op één cyberverdedigingsprotocol voor alle gemeenten, omdat de ene situatie niet de andere is. Hoe er daadwerkelijk moet worden gehandeld is weliswaar context-afhankelijk, maar wel onderworpen aan eisen. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van genoemde Kamervragen, stelt de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) eisen aan het afhandelen van informatiebeveiligingsincidenten met inbegrip met vastgestelde procedures.
De gemeente Buren houdt zich aan de BIO en laat onderzoek doen hoe dit incident heeft kunnen gebeuren; ik gaf dit al aan in mijn antwoord op de vorige vraag. Ik hecht eraan te vermelden dat de gemeente nu midden in een grote crisis verwikkeld is en dat het belangrijk is de uitkomsten van het lopend onderzoek en evaluatie af te wachten. Ook merk ik op dat het college van burgemeester en Wethouders hierover primair verantwoording zal afleggen aan de gemeenteraad.
Uit het onderzoek en de evaluatie moet blijken hoe een dergelijk incident in de toekomst kan worden voorkomen. Dan zal ik ook bezien of het nodig is dat ik aanvullende maatregelen tref.
De sancties van het Verenigd Koninkrijk aan Bosnisch Servische politici Milorad Dodik en Zeljka Cvijanovic |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Verenigd Koninkrijk waarin het sancties oplegt aan Milorad Dodik en Zeljka Cvijanovic wegens «ondermijning van de legitimiteit en functionaliteit van Bosnië en Herzegovina»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Dodik alsmede Cvijanovic, aangemoedigd door Poetin, doelbewust de zwaarbevochten vrede in Bosnië en Herzegovina ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat de uitspraken en acties van Dodik en Cvijanovic bijdragen aan toenemende spanningen, de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina ondermijnen en dat ze de risico’s op incidenten verhogen.
Bent u bekend met de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 47), waarin het kabinet verzocht wordt om in de Europese Unie te pleiten voor een sanctiepakket, dat direct gericht is op Milorad Dodik en zijn machtskring om druk te houden op het Bosnisch-Servische deel, zonder dat de bevolking van Bosnië wordt geraakt? Zo ja, deelt u de mening dat de allernieuwste sancties vanuit het Verenigd Koninkrijk aansluiten bij de bovengenoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de motie van het lid Kuzu (kamerstuk 35 925-V, nr. 47). Voor de uitvoering daarvan verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Het Verenigd Koninkrijk heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bilaterale sancties op te leggen.
Op welke manier heeft de regering inspanningen gedaan om de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 47) uit te voeren? Vindt u ook dat deze inspanningen onvoldoende zijn om adequaat tot het doel te komen? Zo ja, waarom bent u die mening toegedaan? Zo nee, welke aanvullende inspanningen gaat u nemen?
De toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken heeft ter uitvoering van deze motie op de Raad Algemene Zaken van 14 december 20212 gepleit voor een sanctiepakket, dat direct gericht is op Milorad Dodik en zijn machtskring om druk te houden op het Bosnisch-Servische deel, zonder dat de bevolking van Bosnië wordt geraakt. Dat pleidooi vond toen echter geen weerklank in de Raad en kan ook op dit moment niet op voldoende steun rekenen. Het kabinet blijft zich inzetten om de optie van persoonsgerichte sancties op tafel te houden. Dit gebeurt in EU-verband en in bilaterale contacten met EU-partners.
Kunt u een analyse geven waarom het Verenigd Koninkrijk wel over is gegaan op sancties en de Europese Unie niet?
Het Verenigd Koninkrijk heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bilaterale sancties op te leggen. Het besluit tot het instellen van sancties in EU-kader ligt echter bij de Raad en niet bij individuele lidstaten. Dat brengt een complexer proces mee waarvoor unanimiteit vereist is. Dat kost meer tijd. Indien een akkoord wordt bereikt, levert het uiteindelijk wel maatregelen op die effectiever zijn dan maatregelen van individuele landen.
Welke lidstaten liggen dwars als het gaat om het overgaan op sancties aan de Bosnisch Servische politici? Met welke argumentatie?
Hongarije heeft zich publiekelijk uitgesproken tegen enige vorm van sancties tegen Dodik. Het zegt liever een focus te zien op dialoog met het Bosnisch-Servisch leiderschap.
Bent u bereid om stappen te ondernemen om overeenkomstige sancties te treffen, evenals in het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, hoe bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zal het kabinet zich in EU-verband en in bilaterale contacten met EU-partners blijven inzetten om de optie van persoonsgerichte sancties op tafel te houden. In Nederland bestaat er op dit moment geen juridische basis voor het instellen van bilaterale sancties als handelsmaatregelen of een inreisverbod.
Zijn er nog andere sancties denkbaar die getroffen kunnen worden tegen de machtskring van Milorad Dodik?
Naast persoonsgerichte sancties binnen het bestaande EU-sanctieregime zijn andere maatregelen denkbaar, zoals het conditioneren van financiële steun aan Bosnië-Herzegovina. Op de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari 20223 werd dit besproken. Lidstaten onderstreepten het belang van Europese maatregelen, complementair aan dialoog, die ingezet kunnen worden om druk op het Bosnisch-Servisch leiderschap te verhogen om de voorgenomen acties te voorkomen. In de praktijk heeft dit, met steun van Nederland, geleid tot het aanhouden van de financiering van twee grote Europese infrastructurele projecten in Republika Srpska, ter waarde van EUR 84 miljoen en EUR 463 miljoen, tot er een einde komt aan de huidige politieke crisis en de Bosnische staatsinstellingen weer volledig functioneel zijn.
Bent u ook bekend met andere landen die overeenkomstige sancties treffen vergelijkbaar met het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze landen?
Ja. Naast het Verenigd Koninkrijk heeft ook de Verenigde Staten sancties aan Bosnische politici opgelegd.
Het bericht ‘Turkse zakenman Kavala veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turkse zakenman Kavala veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf»?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging en onvrede over de veroordeling van deze filantroop en acht andere activisten die jarenlang opkwamen voor mensenrechten en/of burgerlijke vrijheden in Turkije?
Nederland blijft zich grote zorgen maken over de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie in Turkije in het algemeen. Mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijke rechtsgang, vormen de hoeksteen van het Nederlands buitenland beleid en het kabinet tracht dan ook om mensenrechten wereldwijd te bevorderen.
Het Nederlandse standpunt in deze zaak is helder: er ligt een duidelijke uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) die verplicht tot de onmiddellijke vrijlating van dhr. Kavala. Nederland hecht er sterk aan dat lidstaten van de Raad van Europa (RvE), ook Turkije, hun verplichtingen nakomen door uitvoering te geven aan uitspraken van het EHRM.
Deze boodschap draagt Nederland zowel in multilaterale fora, als bilateraal uit. Het kabinet steunt dan ook de verklaring van de EU Hoge Vertegenwoordiger Joseph Borrell, waarin hij de veroordeling van dhr. Kavala betreurt en oproept tot zijn vrijlating, zoals de uitspraak van het EHRM luidt.
Wanneer was de laatste keer dat u bezwaar heeft gemaakt bij de Turkse autoriteiten over de zaak van Kavala, die al vierenhalf jaar in de gevangenis zat zonder proces?
Het kabinet brengt de zorgen die bestaan over de mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig en bij iedere passende gelegenheid op. Dit gebeurt in internationale fora, maar ook in gesprekken met de Turkse autoriteiten, op zowel ambtelijk als politiek niveau. De laatste keer dat dit op het hoogste politieke niveau werd besproken was tijdens het gesprek dat Minister-President Rutte voerde met President Erdoğan op 22 maart.
Bent u bereid na deze veroordelingen opnieuw in contact te treden met uw Turkse ambtsgenoot om uw onvrede kenbaar te maken en aan te dringen op de snelle vrijlating van Kavala en de andere politieke gevangenen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal deze boodschap blijven uitdragen, in verschillende fora en op verschillende niveaus zoals beschreven in bovenstaande antwoorden, en zal dit ook doen bij het volgende passende bilaterale contactmoment.
Welke consequenties moeten er wat u betreft op deze veroordeling volgen gezien de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens om Kavala en Selahattin Demirta vrij te laten?
Het kabinet heeft zich, in gezamenlijkheid met gelijkgezinden, in de RvE hard gemaakt voor de naleving van de uitspraak van het EHRM in de zaak tegen dhr. Kavala en zal dit blijven doen. Op 2 februari 2022 besloot het Comité van Ministers van de Raad van Europa tot het starten van een inbreukprocedure tegen Turkije vanwege de voortdurende detentie van dhr. Kavala. Met dit besluit werd de zaak terugverwezen naar het EHRM voor een opinie over de naleving van deze uitspraak. Na deze opinie zal de zaak worden terugverwezen naar het Comité van Ministers waar eventuele maatregelen zullen worden besproken. Het kabinet kan niet op de verschillende stappen in dit proces vooruitlopen, maar zal zich gedurende dit proces samen met andere RvE-landen continue hard blijven maken voor de uitvoering van het EHRM vonnis. Ditzelfde geldt voor de uitvoering van het vonnis in de zaak van Mr. Demirtas.
Bent u bereid om uzelf hard te maken voor het versneld uitzetten van Turkije uit de Raad van Europa? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat gesprekken in Europees verband over de modernisering van de douane-unie met Turkije na deze veroordelingen niet kunnen worden gestart? Zo nee, waarom niet?
De Europese Raad heeft, onder andere, op aandringen van Nederland geconcludeerd dat een dialoog over mensenrechten en de rechtstaat een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije is en blijft. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie.
Het kabinet zal zich inspannen om in een toekomstige discussie over het mandaat en onderhandelingsrichtsnoeren voor de modernisering van de douane-unie duidelijke afspraken te maken over de voortgang die nodig is op het terrein van de rechtsstaat in relatie tot de handelsbetrekkingen met Turkije. Indien de gesprekken over modernisering van de douane-unie echt van start gaan is dit voor de EU een kans om, naast de op belangen gebaseerde samenwerking met Turkije, opnieuw rechtsstaatselementen aan de dialoog met Turkije toe te voegen met als doel om vorderingen te zien op de rechtsstaat en democratie in Turkije.
Bent u bereid om in Europees verband ervoor te pleiten dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije officieel worden stopgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Het kabinet en de Europese Commissie delen zorgen over de verdere achteruitgang ten aanzien van de rechtsstaat, democratie en de mensenrechten in Turkije. Op basis hiervan is het in de ogen van het kabinet terecht dat de toetredingsonderhandelingen effectief tot stilstand zijn gekomen. Nederland pleit conform de motie van de leden Roemer en Segers2 in Europees kader reeds geruime tijd voor de opschorting van pretoetredingssteun (IPA) aan Turkije. Voor volledige opschorting van de IPA-steun voor Turkije blijkt echter onvoldoende draagvlak binnen de Raad.
Bent u bereid zich in Europees verband hard te maken om degenen die verantwoordelijk zijn voor deze politieke rechtszaak op de Europese sanctielijst te zetten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3, kaart het kabinet de zorgen die bestaan over de mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig op verschillende niveaus aan. De laatste keer dat dit op het hoogste politieke niveau werd besproken was tijdens het gesprek dat Minister-President Rutte voerde met President Erdoğan op 22 maart. Ten aanzien van de overige sancties wacht het kabinet de volgende stappen af in de inbreukprocedure binnen de RvE.
Gaat u de Turkse ambassadeur ontbieden? Welke andere bilaterale stappen, zoals op het vlak van economische sancties en justitiële- en politiesamenwerking, bent u bereid te zetten?
Zie antwoord vraag 9.
Het nieuwsbericht ‘Nederland wil nog dit jaar van gas en kolen uit Rusland af’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat «Nederland wil nog dit jaar van gas en kolen uit Rusland af»?1
Ja.
Hoe apprecieert u het feit dat Duitsland al heeft bepaald om te stoppen met het importeren van Russische olie? Hoe verwacht Duitsland aan hun olievraag te voldoen? Hoe verwacht u dat deze beslissing effect heeft binnen de Europese oliemarkt? Zal de afhankelijkheid van Russische olie van andere EU-lidstaten toenemen?
Duitsland heeft aangegeven dezelfde ambities als Nederland te hebben waar het gaat om het stoppen met de import van Russische fossiele brandstoffen. Dat wordt ook gereflecteerd door het unaniem genomen besluit van de Raad van Ministers voor een zesde sanctiepakket om per 5 december 2022 de import van ruwe olie te stoppen, en twee maanden later de import van geraffineerde producten. Hoewel Duitsland formeel nog gebruik zou mogen maken van de olie die via de pijplijn binnenkomt, hebben ze onomwonden aangegeven dit niet te zullen doen. Daardoor zal te zijner tijd ca. 85% tot 90% van alle Russische olie buiten de EU gehouden worden.
Op dit moment is niet te overzien hoeveel vaten er per dag minder zullen worden afgenomen door het stoppen van de olie-import uit Rusland: dit ligt aan onder meer de productieverhogingen door de VS en OPEC-landen. Het blijft daarom belangrijk om in te zetten op het verminderen van het gebruik van olie vanuit welke bron dan ook.
Kunt u, vooruitlopend op de door u aangevraagde studie aan de Europese Commissie over de effecten van een olie-embargo van Russische olie, gedetailleerder aangeven wat u verwacht dat de effecten zijn voor Nederland? Welke acties moet Nederland voorbereiden om de impact hiervan zoveel mogelijk te beperken?
In 2021 en ook het eerste kwartaal van 2022 kwam ruim 34% van de ruwe aardolie, die in Nederlandse raffinaderijen werd verwerkt, uit Rusland. Russische ruwe aardolie is van een middelzware kwaliteit en hiermee bij uitstek geschikt voor productie van diesel in de Nederlandse raffinaderijen, die zijn afgestemd op dit type Russische ruwe aardolie. Daarmee is Nederland netto exporteur van diesel. Dit is opmerkelijk, omdat de EU meer diesel importeert dan exporteert met een grote netto import van diesel (1,1Mb/d (Million barrels per day)). Ongeveer 0,6Mb/d olie die vanuit Rusland Nederland binnenkomt is bestemd voor doorvoer, waarvan 0,3Mb/d ruwe olie en 0,3Mb/d olieproducten.
Daarnaast kunnen er ook olieproducten die in Nederland geraffineerd zijn met Russische ruwe aardolie doorgevoerd worden naar ons achterland. Het is niet te zeggen hoeveel van deze doorvoer Russische ruwe olie of olieproducten bevat. Nederland heeft een belangrijke positie ten opzichte van internationale partners in het leveren van vloeibare brand- en grondstoffen. Rotterdam is de tweede bunkerbrandstofhaven ter wereld en Amsterdam is de grootste exporthaven van benzine ter wereld. Vele nationale en internationale afnemers vertrouwen op de diensten van deze en andere Nederlandse raffinaderijen, chemische bedrijven, opslagfaciliteiten en infrastructuur. Ook EU-landen zoals Duitsland zijn afhankelijk van de inzet van onze havens en infrastructuur.
Bovendien is olie overal in de onze economieën verweven en is een belangrijke grondstof voor veel sectoren: Het wegvallen van olie-import uit Rusland zal dus gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Ik analyseer momenteel hoe daartoe proactief mitigerende maatregelen kunnen worden genomen.
Hoe gaat u voorkomen dat Russische olie door middel van blending (49% Russische olie, 51% andersoortige olie waardoor de olie niet meer het etiket «Rusland» heeft) alsnog op de Nederlandse markt terecht komt? Welke actoren zijn hier volgens u van belang om het gesprek mee aan te gaan?
Wat er met Russische aardolie wereldwijd gebeurd, is niet te traceren. Landen die geen sancties kennen tegen Russische olie, kunnen dit blijven importeren, verwerken en verhandelen. De oliemarkt is een mondiale markt en derhalve zeer lastig tot onmogelijk te controleren.
Nederland blijft zich evenwel inzetten voor het opnemen, in volgende sanctiepakketten, van bepalingen die dit probleem adresseren.
In hoeverre doen olie-importeurs in Nederland momenteel aan self sanctioning met betrekking tot Russische olie? Welk percentage van de Nederlandse oliemarkt gaat het dan om?
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 22 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302) aangegeven zo snel mogelijk onafhankelijk te willen zijn van Russische energie, waaronder olie en gas en heeft het bedrijfsleven opgeroepen ook zo snel mogelijk over te schakelen op andere leveranciers dan Rusland. Er is helaas geen inzicht te geven in de contracten. Deze hebben een looptijd die dient te worden nageleefd. Bij afloop kan afname worden gestopt. Het is bekend dat een aantal bedrijven aan self sanctioning doen, andere nog niet.
Olie uit pijpleidingen, maar ook gas uit pijpleidingen, is goedkoper dan olie- en gastransport via schip. Welke mogelijkheden ziet u op Nederlands, maar ook op Europees, niveau om de markt ook na de Oekraïne-oorlog en een eventuele afname van self sanctioning, van goedkope Russische olie en gas af te houden?
Verdere diversificatie van leveranciers en het versnellen van de energietransitie helpen om van goedkope Russische olie en gas af te stappen. Daarnaast is verdere verduurzaming en daarmee besparing belangrijk zodat we überhaupt minder olie en gas nodig hebben.
Hoe ziet u hierbij specifiek de optie voor een verhoogd importtarief van olie en gas uit Rusland? Wat zijn de voordelen als dit Europees wordt opgepakt? En andersom, welke nadelen zijn er als dit alleen door Nederland wordt opgepakt?
De optie van een importtarief is meermaals op Europees niveau de revue gepasseerd. Er is echter, conform de Nederlandse inzet, voor gekozen om vooral in te zetten op een algeheel verbod op Europees niveau. Ondanks enkele uitzonderingen zal ca. 85 tot 90 procent van de Russische olie gesanctioneerd zijn, en dus niet meer de EU-markt op komen. In de komende periode zet Nederland erop in om te zorgen dat het verbod zo strak mogelijk gehandhaafd wordt, onder meer door actief in de gaten te houden dat er geen doorverkoop plaatsvindt van olie die onder buisleidingen nog binnenkomt.
Zou u de verwachte effecten van een verhoogd importtarief voor olie en gas uit Rusland kunnen toelichten? Hoe hoog zou een dergelijk importtarief moeten zijn om effect te hebben? Hoeveel extra inkomsten zou dat opleveren? Bent u bereid om hier op Europees niveau ook voor te pleiten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe apprecieert u het feit dat u Nederland als doel oplegt om ongeveer 6 miljard kuub gas te vervangen (gelijk aan het aandeel Russisch gas in de Nederlandse gasmix), terwijl we in een Europese gasmarkt zitten en alle door Nederland genomen maatregelen, zoals de LNG-tanker in de Eemshaven, voor de Europese gasmarkt ingezet kunnen worden? Geeft u daarmee ook impliciet aan dat u vindt dat alle andere landen maatregelen moeten nemen om voor gasvervanging gelijk aan hun aandeel Russisch gas in hun gasmix moeten komen? Heeft u ook overwogen, gezien de rol van Nederland als doorvoerland en de genomen maatregelen, het doel hoger dan 6 miljard kuub te laten zijn? Waarom wel, of waarom niet?
Ik zet me op dit moment in om een zo groot mogelijk deel van het statistisch aandeel2 Russisch aardgas dat we in Nederland verbruiken te besparen en vervangen. Dit is toegelicht in de Kamerbrieven van 22 april jl. en 20 juni jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302 en Kamerstuk 29 023, nr. 312) en meest recent ook in de Kamerbrief van 21 juli jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 337). De op 20 juni jl. door mij aangekondigde maatregelen, zoals het opheffen van de productiebeperkingen van kolencentrales en een mogelijke tijdelijke besparingstender zullen voor een verdere reductie van de gasvraag in Nederland zorgen. In Nederland zorgt dat er voor dat we ons statistisch deel van het Russische gasverbruik relatief snel kunnen vervangen of besparen.
Andere EU-lidstaten, zoals Italië en Duitsland, zijn voor een veel groter deel afhankelijk van Russisch gas en kunnen daardoor niet alles vervangen of besparen op korte termijn. Ik ga er van uit dat andere EU-landen er ook het maximale aan zullen doen om zo veel mogelijk aardgas te besparen of vervangen. Hiervoor is relevant dat de Europese Commissie (EC) op 20 juli jl. haar communicatie «Save gas for a safe winter» uitgebracht. Met deze communicatie wil de EC bereiken dat de lidstaten de maatregelen die zij in aanloop naar de komende winter nemen om de gasvoorziening zo onverstoord mogelijk te laten doorgaan versneld uitvoeren en ook beter onderling afstemmen. Daarbij wijst de EC ook op de noodzaak van extra energiebesparing, het verminderen van het gasverbruik voor verwarming en verkoeling, de mogelijkheden van brandstofomschakeling en marktgebaseerde maatregelen om het gasverbruik door de industrie te verminderen. Voor dit laatste presenteert de EC haar European Gas Demand Reduction Plan. Voor de verdere implementatie hiervan heeft de EC, als onderdeel van haar communicatie, een verordening voorgesteld met daarin een vrijwillig gasbesparingsdoel van 15% voor alle lidstaten. Deze voorstellen zijn besproken tijdens de extra Energieraad op 26 juli jl. waar hierover een akkoord is bereikt. Uw Kamer wordt over de uitkomst van deze Energieraad geïnformeerd.
Hoe apprecieert u daarbij het feit dat door uw omzetting van de gasopslag van Grijpskerk van hoogcalorisch gas naar laagcalorisch gas, de gasopslag Grijpskerk eigenlijk maar met ongeveer 1 miljard kuub gevuld kan worden (zoals aangegeven in het GTS-advies van 14 maart, voetnoot 5)? Hoe verhoudt dat zich tot uw uitspraak in de kamerbrief van 22 april dat Grijpskerk «volledig» wordt gevuld?
De gasopslag Grijpskerk is nodig om sluiting van het Groningenveld mogelijk te maken, zoals ook aangegeven door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (Kamerstuk 33 529, nr. 996). Om sluiting van het Groningenveld in 2023 binnen bereik te houden wordt de opslag de komende periode voor 100% gevuld met laagcalorisch gas. In totaal gaat het dan om 2,4 miljard Nm3. Vanwege de omzetting van Grijpskerk van hoog- naar laagcalorisch gas is ca. 1 miljard Nm3 direct inzetbaar als laagcalorisch gas. Het dan nog resterende gas is een mengsel van hoog- en laagcalorisch gas dat na bijmenging van stikstof inzetbaar is mits voldoende capaciteit beschikbaar is bij stikstofinstallaties en het gas ook daarnaartoe getransporteerd kan worden. De beschikbare capaciteit om stikstof bij te mengen wordt vergroot met de bouw van een nieuwe stikstofinstallatie in Zuidbroek. Daarnaast bekijk ik momenteel de opties om te garanderen dat er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is om het resterende gas uit de gasopslag Grijpskerk naar de stikstofinstallaties te kunnen transporteren. Ik zal uw Kamer hierover informeren bij de besluitvorming over de gaswinning uit het Groningenveld voor het gasjaar 2022–2023.
Hoe apprecieert u het vullen van Grijpskerk met laagcalorisch gas in relatie tot de vulling van de hoogcalorische gasopslag Bergermeer? Zou Bergermeer niet met meer gas (80% i.p.v. 70%) gevuld moeten worden om de leveringszekerheid voor hoogcalorisch gas op orde te houden? Zou dat niet meer recht doen aan het feit dat Bergermeer ook aan het einde de afgelopen winter al vrijwel leeg was?
In de brieven van 20 juni en 5 juli jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 312 en Kamerstuk 33 529, nr. 1056) heb ik aangegeven dat ik mij er op richt om de gasopslagen te vullen boven de Europese streefdoelen. De moties Kops en Erkens/Kröger (Kamerstuk 29 023, nrs. 313 en 317) roepen mij daartoe ook op.
In de brief van 5 juli jl. ben ik specifiek ingegaan op de maatregelen die zijn en worden genomen om de gasopslag Bergermeer te vullen. In de brief van 21 juli jl. heb ik aangegeven dat in gesprek met EBN om meer dan het eerder aangegeven maximum van 11 TWh te laten vullen en dat ik onderzoek welke mogelijkheden er zijn om de gasopslag Norg verder te vullen met geconverteerd hoogcalorisch gas.
Overigens geldt dat in Nederland historisch gezien altijd de nadruk heeft gelegen op het vullen van de opslagen voor laagcalorisch gas omdat dat het gas is dat wordt gebruikt door vrijwel alle huishoudens en elders in de gebouwde omgeving zoals op de meeste bedrijventerreinen. Juist dat gasgebruik wordt gekenmerkt door een lage vraag in de zomer en een hoge vraag in de winter. Met gasopslagen wordt daarin voorzien. Het huidige gebruik van hoogcalorisch gas kent een dergelijk fluctuatie veel minder.
Hoe verhouden de kosten van het afschakelen van de eerste gasverbruikers onder het Bescherm- en Herstelplan Gas zich tot het vullen van de gasopslag Bergermeer met 80% in plaats van 70%? Met andere woorden, als we de gashoeveelheid die het verschil is tussen de vulling van 70% en 80% van de gasopslag vergelijken met de hoeveelheid gasverbruikers die afgeschakeld moeten worden om een soortgelijke hoeveelheid gas te besparen, hoeveel compensatie zou dan aan deze bedrijven gegeven moeten worden? En wat zouden daar de maatschappelijke gevolgen verder van zijn, voor bijvoorbeeld het vestigingsklimaat, hoeveelheid werknemers dat thuis komt te zitten en andere gevolgen?
Dit is niet op voorhand uit te rekenen. Dit hangt af van de subsidiebehoefte die er is voor het vullen van de gasopslag Bergermeer. En in hoeverre bedrijven eventueel zouden moeten afschakelen in het geval van een fysiek gastekort. De vulgraden zijn niet de enige factor die bepaalt hoe groot de kans is dat in het kader van het Bescherm- en Herstelplan Gas bedrijven moeten afschakelen. Zoals in de brief van 21 juli jl. is toegelicht, heeft GTS berekend dat er komende winter in Nederland geen gastekort hoeft op te treden, mits voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden. Hierbij speelt bijvoorbeeld de aanvoer van LNG en de toevoer via pijpleidingen uit andere landen een belangrijke rol. Ik neem naast het stimuleren van het vullen van de gasopslagen meer maatregelen die er voor moeten zorgen dat de kans dat we Nederlandse bedrijven moeten afschakelen zo klein mogelijk is, zoals maatregelen op gebied van energiebesparing en het uitbreiden van de LNG importcapaciteit in de Eemshaven en Rotterdam. Daarnaast heeft het kabinet, tegelijk met het afkondigen van de vroegtijdige waarschuwing als bedoeld in het Bescherm- en Herstelplan Gas, op 20 juni jl. enkele maatregelen aangekondigd waarmee wordt beoogd te voorkomen dat we op een later moment in een noodsituatie terecht komen en verregaande maatregelen moeten nemen.
Deel u de mening dat de toepassing van het Bescherm- en Herstelplan Gas tot forse negatieve gevolgen zou leiden en dat het daarom koste wat het kost voorkomen moet worden? Bent u bereid om in gesprek te gaan met relevante partijen over de bereidheid van de sector om zelf ook bij te dragen aan een hogere vulgraad, van bijvoorbeeld 80%?
Het Bescherm- en Herstelplan Gas voorziet voor de drie door de verordening gasleveringszekerheid geïdentificeerde niveaus van gascrisis in maatregelen ter bestrijding daarvan. Gedurende de eerste twee niveaus is het aan de markt om deze maatregelen met behulp van marktgebaseerde maatregelen te bestrijden. Pas als het derde en hoogste niveau van gascrisis wordt afgekondigd is het aan de overheid om een noodsituatie met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen te bestrijden. Deze maatregelen die in het Bescherm- en Herstelplan gas zijn opgenomen lopen voorts op in mate waarin zij ingrijpen, waarbij eerst wordt voorzien in vrijwillige maatregelen en daarna pas in dwingende. De opvatting dat maatregelen uit het Bescherm- en Herstelplan Gas leiden tot forse negatieve gevolgen deel ik waar het gaat om enkele specifieke niet-marktgebaseerde maatregelen uit het Bescherm- en Herstelplan met een dwingend karakter, zoals het afsluiten van afnemers.
Om te voorkomen dat we in een noodsituatie terechtkomen en genoodzaakt zijn dergelijke ingrijpende maatregelen te treffen heb ik bij het afkondigen van de vroegtijdige waarschuwing op 20 juni jl. enkele maatregelen aangekondigd waarmee wordt beoogd het gasverbruik terug te dringen. In de brief van 21 juli jl. ben ik hier nader op ingegaan.
U geeft ook aan in uw recente Kamerbrief dat er een kans aanwezig is dat Rusland zelf besluit om op korte termijn te stoppen met gasleveringen. Hoe groot schat u de kans in dat dat gebeurt? Is Nederland voorbereid op een dergelijke abrupte stop? Heeft u dat scenario en bijbehorende acties klaarliggen?
Het is heel moeilijk te voorspellen of en wanneer dit zou kunnen gebeuren. De mate waarin een fysiek gastekort ontstaat is afhankelijk van aan welke EU-landen Rusland zou stoppen met leveren, of het gaat om een volledige afsluiting of een gedeeltelijke en in hoeverre de getroffen landen hun gasverbruik kunnen beperken (door onder andere het (gedeeltelijk) afschakelen van hun industrie). In de brief van 21 juli jl. heb ik u geïnformeerd over de ontwikkelingen in de gastoevoer via de Nord Stream I gasleiding naar Europa. Ik ben daarbij ook ingegaan op de bevindingen van GTS voor het scenario dat er een jaar lang geen Russisch gas zou kunnen worden geïmporteerd. GTS verwacht aankomende winter geen fysiek tekort, mits wordt voldaan aan een aantal randvoorwaarden. In het geval er desondanks in Nederland een fysiek tekort is zijn we hierop voorbereid met het Bescherm- en Herstelplan Gas. Gezien de ontwikkelingen in andere Europese landen heeft het kabinet op 20 juni jl. besloten de eerste fase van het Bescherm- en Herstelplan gas af te kondigen (vroegtijdige waarschuwing)3.
Bent u ook al scenario’s aan het uitwerken voor de winter van ’23/’24? Welke lessen trekt u hierbij uit de afgelopen winter? Welke acties zou u dit jaar al moeten nemen om de leveringszekerheid van gas voor de winter van ’23/’24 al beter te borgen?
Ik richt me op dit moment met name op de winter ’22 -’23 voor het nemen van maatregelen, zoals het stimuleren van het vullen van de gasopslag Bergermeer en het fors verhogen van de LNG-importcapaciteit. Daarnaast zal ik u zoals eerder toegezegd nader informeren over de scenario’s voor komende winter, inclusief de maatschappelijke gevolgen. Er wordt uiteraard ook nagedacht over de volgende winters, hoewel het moeilijk te voorspellen is wat de situatie dan zal zijn op de gasmarkt. Dat neemt niet weg dat ik versneld maatregelen neem die ons gasverbruik structureel moeten terugdringen. Ik verwijs hiervoor onder meer naar mijn recente Kamerbrief van 20 juni jl.4
Bent u bereid om voor zowel de komende winter als de daaropvolgende winter nogmaals adviezen uit te vragen bij partijen als Gasunie Transport Services (GTS) en Energie Beheer Nederland (EBN) voor additionele suggesties voor het versterken van de leveringszekerheid de komende periode?
Met GTS is er vanuit mijn ministerie dagelijks contact over de stand van zaken op gebied van leveringszekerheid. Daarnaast heeft GTS een rol als wettelijk adviseur voor de leveringszekerheid op grond van de Gaswet. In die hoedanigheid heeft GTS alleen al dit jaar al meermaals adviezen uitgebracht op gebied van leveringszekerheid, die ook met uw Kamer zijn gedeeld. Waar nodig vraag ik aan GTS aanvullende adviezen uit. Ook met Energie Beheer Nederland, een staatdeelneming waarvan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de aandeelhouder is, is er nauw contact. Op structurele basis maar ook gericht in het kader van specifieke maatregelen voor het borgen van de leveringszekerheid, zoals het vullen van gasopslag Bergermeer (zie de brief van 5 juli jl., Kamerstuk 33 529, nr. 1056). Ook spreek ik regelmatig met een breed scala aan partijen over het borgen van de leveringszekerheid gas. Zo vindt er bijvoorbeeld in augustus een expertsessie plaats met de bewindspersonen over dit onderwerp.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden uiterlijk dinsdag 10 mei?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De uitzonderingen op Europese mededingingsregels van containerrederijen en prijsafspraken |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wacht ons nieuw vrachtinfarct met vertraging in Chinese havens?»1
Ja.
Klopt het dat containerrederijen groeiende winsten maken die wellicht verband houden met hun uitzondering op de Europese mededingingsregels? Zo nee, waarom niet?
Containerrederijen rapporteren momenteel meer winsten vanwege de hoge prijzen voor containervervoer. Vorig jaar heeft de Europese Commissie naar aanleiding van persvragen aangegeven dat zij geen bewijs heeft ontvangen of concurrentieverstorend gedrag heeft vastgesteld van scheepvaartallianties met betrekking tot prijsstijgingen. Wel heeft de Commissie gezegd dat zij de sector zeer nauwlettend zal blijven volgen. Een verband met de groepsvrijstelling voor consortia is niet vastgesteld.
De hoge prijzen voor containertransport zijn een gevolg van verstoringen in de wereldwijde transportketen en daarmee een tekort aan vervoerscapaciteit, mede als gevolg van COVID-19. Vanwege de COVID-crisis zijn soms havens gesloten, is de mondiale containerlogistiek verstoord geraakt en is de online vraag naar producten zeer sterk gestegen. Daarnaast leidt de controle op sancties tegen Rusland sinds de afgelopen maanden tot oponthoud in Europese havens. Dit draagt bij aan de gesignaleerde kostenstijging.
Klopt het dat grote rederijen door deze uitzondering zelf mogen bepalen hoeveel schepen zij inzetten en hierdoor sterke invloed hebben op de prijs van containers? Zo nee, waarom niet?
De scheepvaartmarkt is een vrije markt waarin afzonderlijke rederijen zelf kunnen bepalen hoeveel capaciteit zij inzetten. Op het moment dat rederijen in consortiaverband opereren zijn zij gehouden aan de mededingingsregels. Daarbij is voor consortia een Europese groepsvrijstelling van toepassing die bepaalt dat scheepvaartondernemingen onder voorwaarden mogen samenwerken in consortia. De Europese Commissie houdt toezicht op de Europese mededingingsregels en de groepsvrijstellingsverordening. Zij heeft op basis van onderzoek en evaluatie geconstateerd dat de vrijstelling voor de consortia in het algemeen bijdraagt aan een verbetering van productiviteit en kwaliteit en efficiëntie. De consortia mogen niet samenwerken voor de vaststelling van prijzen of de beperking van scheepscapaciteit, omdat dit de mededinging sterk beperkt. Samenwerking die is toegestaan is gericht op efficiëntieverbetering en doelmatige benutting van de beschikbare capaciteit. Een billijk aandeel in de voordelen daarvan moet voorts worden doorgegeven aan de vervoergebruikers. De consortia mogen niet gebruikt worden ten einde de prijzen van containervervoer te beïnvloeden.
Herkent u de signalen dat de containerprijzen voor onder andere Nederlandse ondernemers torenhoog (tussen de $ 9.000 en $ 14.000 per container) zijn? Wat kunt u in nationaal, Europees en mondiaal verband doen om de transparantie van containervervoer via rederijen te verbeteren?
Ik herken de signalen van hoge dagprijzen op de spotmarkt van containertransport. Onderzoeksbureau Drewry rapporteert bijvoorbeeld dat het vervoer van een grote container van 40 voet eind september 2021 een hoogtepunt bereikte met een gemiddelde prijs van $ 10.377. Inmiddels is deze prijs wel wat gezakt tot $ 7.874 in april 2022.
Het is een taak van de Europese Commissie om toezicht te houden op de mededingingsregels die gelden voor containerrederijen. De Commissie kan in dat verband bijvoorbeeld eisen stellen aan de transparantie van consortia. Zo heeft de Commissie in 2016 veertien containerrederijen gebonden aan een aantal afspraken op het gebied van prijstransparantie. Indien hiervoor concrete aanleiding zou bestaan kan de Nederlandse overheid signalen of zorgen onder de aandacht brengen van de Europese Commissie. Navraag bij de ACM heeft uitgewezen dat er bij ACM recentelijk geen signalen zijn binnengekomen over de ontwikkelingen in het containervervoer over zee of vermeend misbruik van machtspositie.
Wat zijn de uitkomsten van het onderzoek dat de Europese Commissie in 2015 is gestart naar illegale prijsafspraken tussen de rederijen? Indien er geen uitkomsten zijn, waarom is het onderzoek gestaakt? Indien er wel uitkomsten zijn, wat is hiermee gedaan?
De Commissie is in november 2013 een onderzoek gestart naar vermeende illegale prijsafspraken tussen containerrederijen. De Commissie heeft geen overtredingen vastgesteld in dit onderzoek. Wel hebben de scheepvaartondernemingen een aantal toezeggingen gedaan. Deze toezeggingen verminderen de kans dat consortia prijzen kunnen coördineren en verbeteren de prijstransparantie. In 2016 heeft de Commissie deze toezeggingen juridisch bindend gemaakt voor de betreffende scheepvaartondernemingen. Daarmee waren de zorgen van de Commissie weggenomen en is het onderzoek afgedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de Europese Commissie in 2021 opnieuw aangegeven dat zij geen bewijs heeft gevonden van een schending van de mededingingsregels door containerrederijen die op grond van de groepsvrijstellingsverordening onder voorwaarden allianties mogen vormen om gezamenlijke diensten aan te bieden. Wel heeft de Commissie in september vorig jaar bevestigd dat zij de sector zeer nauwlettend zal blijven volgen.
Waarom heeft de Europese Commissie in maart 2020 een kartelvrijstelling voor containerallianties tot april 2024 goedgekeurd?
De groepsvrijstellingsverordening voor consortia is in 2009 vastgesteld. Doel van de gemeenschappelijke exploitatie van lijnvaartdiensten is een betere en efficiëntere dienstverlening aan handels- en productiebedrijven waarbij meer havens bediend worden en vaardiensten vaker plaatsvinden. In 2018 is de Europese Commissie een consultatie en evaluatie van de vrijstellingsverordening gestart. Daarbij heeft de Commissie onder andere onderzocht of de verordening nog steeds bijdraagt aan deze doelen en of deze passend is onder de huidige marktomstandigheden. De Commissie kwam in november 2019 tot de conclusie dat de verordening bijdraagt aan de doelen en voordelen oplevert voor vervoergebruikers, onder andere in de vorm van lagere prijzen en een stabiele kwaliteit van de dienstverlening. Daarom heeft de Commissie in maart 2020 besloten om de groepsvrijstellingsverordening met vier jaar te verlengen.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van International Transport Forum (ITF) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waaruit blijkt dat het beoogde doel van de Europese Commissie niet wordt behaald met de uitzondering? Klopt het dat de containerrederijen samenwerken in een wereldwijd consortia en dat de afspraken die binnen dit consortia gemaakt worden geheim zijn? Klopt het dat Nederlandse ondernemers al langer vragen om openbaring? Wat doet u met deze uitkomsten?
Het door u genoemde onderzoek is mij bekend. Containerrederijen mogen nu op grond van de vrijstellingsverordening samenwerken in wereldwijde consortia, zolang het gezamenlijk marktaandeel van alle leden van het consortium niet meer dan 30% bedraagt. Afspraken binnen consortia zijn niet openbaar. Het klopt dat ondernemers (met name verladersorganisaties) bij de Europese Commissie al enige tijd geleden hebben gepleit voor minder geslotenheid en ondoorzichtigheid van containerrederijen. Recenter, in februari 2022, heeft de Europese Assocation for Forwarding, Logistics and Customs Services (CLECAT) bij EU Commissaris Vestager aangedrongen op onderzoek naar de huidige tarieven in deze sector. Omdat het toezicht hierop primair bij de Europese Commissie ligt, zou ik haar bevindingen willen afwachten.
Wat kunt u – in Europees verband – doen om de kartelvrijstelling voor containerallianties zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval per april 2024, te beëindigen?
De groepsvrijstellingsverordening is verlengd tot 25 april 2024. Het is aan de Commissie om voor het einde van deze termijn te onderzoeken of de verordening nog bijdraagt aan een betere kwaliteit en efficiëntie van containertransport. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek kan de Commissie besluiten om de verordening te verlengen, stop te zetten of (de voorwaarden voor vrijstelling) aan te passen. Nederland zal bij de eerstvolgende evaluatie door de Commissie bezien of het tegen die tijd een aanleiding ziet om in het kader van de consultatie te reageren.
De door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «We hebben geen idee wat er in de diepzee leeft. En toch is het daar straks een industriegebied» en «Day 3 – The precautionary principle»?1 2
Ja.
Kunt u verduidelijken wat de inzet is van Nederland bij de onderhandelingen van de International Seabed Authority (ISA) over diepzeemijnbouw?
Het Koninkrijk is vertegenwoordigd in de Assemblee en de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit (verder: Autoriteit) en draagt bij aan de ontwikkeling van beleid en regelgeving ten aanzien van diepzeemijnbouw. De inzet van Nederland is om diepzeemijnbouwactiviteiten op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Hierbij is het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten pas worden toegestaan nadat door de Autoriteit een adequaat regelgevend kader is vastgesteld, waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, in lijn met het Zeerechtverdrag. Daarbij zijn het voorzorgsbeginsel, strikte voorwaarden en voortdurende monitoring noodzakelijk om te voorkomen dat grondstofwinning de veerkracht en gezondheid van ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de oceanen aantast. Daarnaast is de Nederlandse inzet dat recht wordt gedaan aan het in het Zeerechtverdrag opgenomen beginsel van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid: de gebieden en minerale rijkdommen zijn het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid en de opbrengsten van de ontginning van de minerale rijkdommen moeten ten goede komen aan alle staten en volkeren.
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn reeds op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. Momenteel wordt in de Autoriteit gewerkt aan een volledige regeling voor exploitatie, inclusief normen en richtsnoeren (standards & guidelines). De huidige discussies gaan dan ook niet over de vraag wie voor of tegen diepzeemijnbouw is, maar onder welke voorwaarden eventuele toekomstige exploitatieactiviteiten kunnen plaatsvinden. Nederland zet zich daarbij samen met gelijkgestemde landen in om strikte milieuvoorwaarden in de regeling op te nemen. Concreet heeft Nederland de afgelopen jaren onder meer de volgende elementen ingebracht: (a) milieubeheersplannen, milieueffectrapportages en strategische milieueffectrapportage (dat wil zeggen met inbegrip van gevolgen van andere economische activiteiten); (b) aansprakelijkheid voor schade aan het milieu; (c) het gebruik van best available technology; (d) operationele nationale wetgeving als voorwaarde voor vergunningverlening voor exploratie en exploitatie; en (e) het toezicht op de naleving van de voorschriften. Zie ook de Oceanennotitie van 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 543).
Klopt het dat Nederland zich heeft uitgesproken als een voorstander van diepzeemijnbouw? Zo ja, onder welke voorwaarden vindt Nederland dat diepzeemijnbouw kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er weinig bekend is over wat er leeft, hoe ecosystemen op deze dieptes functioneren en wat de gevolgen en de risico’s van diepzeemijnbouw zijn? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek sluit u negatieve gevolgen van diepzeemijnbouw uit?
Het klopt dat er nog veel onduidelijk is over het functioneren van ecosystemen op de diepzeebodem en de gevolgen en risico’s van diepzeemijnbouw. Er is volop onderzoek gaande dat Nederland met grote belangstelling volgt en waar Nederlandse kennisinstellingen en bedrijfsleven aan bijdragen. De onderzoeken leiden tot opbouw van kennis en inzichten over het leven in de diepzee. Hiermee kan ook beter in kaart worden gebracht wat de temporele en ruimtelijke effecten zijn van diepzeemijnbouw op de ecosystemen in de diepzee. Het onderzoek wordt ook gevoed door informatie uit de verplichte jaarlijkse rapportage van uitvoerders van exploratieactiviteiten over de ecosystemen van de gebieden waar de exploratie plaatsvindt. De Nederlandse inzet is erop gericht dat de laatste stand van de wetenschap wordt meegenomen in de ontwikkeling van het internationale beleid en regelgeving en het beoordelingskader voor toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten.
Het kabinet is bekend met oproepen om voor een bepaalde periode af te zien van exploitatieactiviteiten in de diepzee. Het kabinet heeft begrip voor de zorgen rondom de effecten van toekomstige exploitatieactiviteiten op het mariene milieu. Wat Nederland betreft is het doel dat in de Autoriteit zorgvuldige besluitvorming over toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten kan plaatsvinden. Deze activiteiten zouden binnen de draagkracht van het diepzee mariene ecosysteem moeten plaatsvinden en om die reden zet Nederland zich in om strikte milieuvoorwaarden in de regelgeving op te nemen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet volgen en zal zich actief blijven inzetten in de discussies in de Autoriteit conform de in de beantwoording van de vragen 2 en 3 aangegeven uitgangspunten. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt.
Wat is uw reactie op de oproep van meer dan 600 mariene wetenschappers om exploratie van diepzeemijnbouw te pauzeren totdat rigoureus onderzoek is ondernomen waarop beslissingen genomen kunnen worden?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is het Nederlandse standpunt over diepzeemijnbouw tot stand gekomen en wat is het standpunt? Welke ministers waren hierbij betrokken?
Het Nederlands standpunt ten aanzien van diepzeemijnbouw is verwoord in de beantwoording van de vragen 2 en 3 en in de Oceanennotitie van 2017. Het kabinet moet nog een definitief inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw innemen en zal Uw Kamer hier in het derde kwartaal van 2022 nader over informeren. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is daarbij het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden. Het Nederlands standpunt inzake diepzeemijnbouw komt tot stand met betrokkenheid van de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat, Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dat geldt ook voor de inzet van Nederland tijdens de vergaderingen van de Autoriteit. De Nederlandse delegatie bij de bijeenkomsten van de Autoriteit bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van de betrokken departementen. Om tot een zorgvuldige standpuntbepaling te komen wordt vanwege de daar beschikbare kennis en expertise actief inbreng gezocht van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van wetenschappelijke instituten, onder andere van het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Royal IHC. Bij de recente vergaderingen van de Autoriteit waren medewerkers van het NIOZ en Royal IHC als adviseurs van de Nederlandse delegatie aanwezig.
Hoe is de inzet van Nederland tijden de ISA-onderhandelingen tot stand gekomen en welke ministers waren hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere externe partijen, bedrijven of organisaties waren betrokken bij het opstellen van de inzet van Nederland en welke rol heeft Royal IHC?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wie de afgevaardigden van de Nederlandse delegatie zijn bij de ISA-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt er besloten over diepzeemijnbouw tijdens de ISA-onderhandelingen? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van de onderhandelingen?
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. De Autoriteit heeft nadere regelingen vastgesteld voor de verkenning en exploratie van polymetallic nodules (in 2000; deze zijn bijgewerkt in 2013), polymetallic sulphides (in 2010) en cobalt-rich ferromanganese crusts (in 2012). Op basis van die regelingen heeft besluitvorming over concrete aanvragen voor exploratieactiviteiten plaatsgevonden. Op 31 december 2021 waren 31 exploratiecontracten in werking getreden, waarvan negentien voor polymetallische knollen, zeven voor polymetallische sulfiden en vijf voor kobaltrijke ferromangaankorsten.
Momenteel werkt de Autoriteit aan een volledige regeling voor exploitatie. Deze regeling zal het kader vormen voor besluitvorming over aanvragen voor exploitatieactiviteiten. Als gevolg van de activering van de «tweejaarsbepaling»4 door Nauru is de Autoriteit opgeroepen om uiterlijk in juli 2023 de exploitatieregeling vast te stellen.5 Zoals in de beantwoording van de vragen 2 en 3 uiteengezet, is de Nederlandse inzet om te komen tot een adequaat regelgevend kader waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, voordat exploitatieactiviteiten van start kunnen gaan. De ontwikkeling van een volledige exploitatieregeling zal nog enige tijd zal vergen en daartoe wordt de komende periode intensief vergaderd door de Autoriteit. Het kabinet moet dus nog een definitief inhoudelijk standpunt innemen over diepzeemijnbouw. Hierbij zal een strikte invulling van het voorzorgsprincipe en de cumulatie van effecten uitgangspunt zijn. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt. Zie ook de beantwoording van de vragen 4 en 5.
Hoe ziet het verdere proces van besluitvorming er uit? Wat is de tijdlijn? Waar en op welk moment zal de Kamer bij het proces van besluitvorming betrokken worden?
Zie antwoord vraag 10.
De veiligheid van trapliften |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat in meerdere gemeenten trapliften die via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) worden aangeschaft niet voldoen aan de minimumeisen voor een veilige trap volgens het Bouwbesluit?1
Ja.
Deelt u onze zorgen over deze signalen? Zo ja, waarom en kunt u een beeld schetsen van de gevaren die deze onveilige situaties kunnen veroorzaken? Zo nee, waarom niet en kunt u dan garanderen dat trapliften die niet aan de minimumeisen voldoen niet geïnstalleerd worden?
Ja, die zorgen deel ik. Er zijn wettelijke eisen opgesteld in het bouwbesluit en die moeten in acht worden genomen bij het installeren van een traplift. Indien dat niet het geval is, ontstaat er een onveilige situatie en dat is ongewenst.
Weet u in hoeveel gemeenten er onveilige situaties worden gecreëerd door het plaatsen van een traplift? Zo ja, hoeveel gemeenten betreft het? Zo nee, wilt u daar in verband met de onveilige situatie dan op korte termijn onderzoek naar doen en de Kamer van de uitkomst op de hoogte stellen?
Ik heb n.a.v. uw Kamervragen contact opgenomen met de VNG en gevraagd om informatie over hoe gemeenten de installatie van trapliften organiseren. Gemeenten stellen in hun inkoop een programma van eisen op waarin ook eisen t.a.v. de veiligheid zijn opgenomen. Het werken volgens het bouwbesluit valt hier ook onder. Op het moment dat een gemeente na een melding van een inwoner beoordeelt dat de inwoner een traplift nodig heeft, geeft de gemeente de opdracht aan een gecontracteerde installateur om een traplift te plaatsen. De installateur beoordeelt de situatie ter plekke en installeert conform opdracht en wettelijke eisen de traplift. Ik heb vernomen dat zowel in het onderzoek door de gemeente als bij plaatsing rekening wordt gehouden met medebewoners die geen gebruik maken van de trapliftinstallatie.
Ik heb niet de indruk dat gemeenten vanuit kostenoverwegingen daadwerkelijk kíezen voor het laten plaatsen van een traplift die niet voldoet aan de wettelijke eisen en daarmee bewust een risico nemen op het laten ontstaan van een onveilige situatie. Als er toch een onveilige situatie ontstaat na plaatsing van de traplift, is het aan gemeente en leverancier om ervoor te zorgen dat de traplift voldoet aan alle wettelijke vereisten. Hoe vaak er onbedoeld onveilige situaties ontstaan, is mij niet bekend. Het is voor gemeenten niet vanzelfsprekend om achteraf de geïnstalleerde traplift te controleren, maar ik heb vernomen dat er gemeenten zijn die dat steekproefsgewijs doen. Dat vind ik een positieve ontwikkeling. Het Wmo-toezicht speelt overigens ook een rol in het beoordelen van de kwaliteit van o.a. trapliften.
Mensen die van mening zijn dat sprake is van een onveilige situatie en/of vermoeden dat een traplift niet conform bouwbesluit / wettelijke vereisten is geïnstalleerd, kunnen zich wenden tot de gemeente. Gemeenten kunnen vervolgens als goed opdrachtgever hun trapliftinstallateur hierop aanspreken. Ik ben van mening dat zodoende onveilige situaties door de verantwoordelijke partijen voorkomen kunnen worden en dat aanvullend onderzoek geen toegevoegde waarde heeft.
Deelt u onze mening dat gemeenten niet zouden mogen kiezen voor een onveilige situatie door het plaatsen van goedkopere trapliften? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit niet langer mogelijk wordt? Gaat u gemeenten hierop aanspreken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er een spanning kan zitten tussen de gemeente die enerzijds kiest voor een onveilige plaatsing van een traplift, terwijl het anderzijds ook de gemeente is die toezicht houdt op het Bouwbesluit? Zo ja, waarom en wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Een gemeente heeft vele verantwoordelijkheden en ik verwacht van gemeenten dat zij goed in staat zijn de verschillende rollen zuiver uit te voeren. Mij zijn geen signalen bekend die wijzen op het tegendeel en daarom ben ik niet van plan hierop te interveniëren.
Deelt u de mening dat ook de leverancier van de traplift een belangrijke rol speelt in het leveren van een veilige traplift oplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan de gemeente de leverancier aansporen om veilige oplossingen te leveren?
De leverancier van de traplift heeft als expert een belangrijke rol bij het creëren van een veilige omgeving rondom de traplift. Het is de partij voor wie de ontstane situatie zichtbaar en meetbaar is en die (conform afspraak) de traplift dient te installeren waarbij de veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen. Gemeenten kunnen steekproefsgewijs geïnstalleerde trapliften controleren.
Welke kansen ziet u om de veiligheid van trapliften via de Wmo beter te garanderen?
Zie antwoord op vragen 3 en 4.
Hoe verhoudt deze keuze voor goedkope trapliften zich tot de sterk stijgende kosten van gemeenten voor de Wmo?2
Bij alle maatwerkvoorzieningen die gemeenten op basis van de Wmo 2015 verstrekken, wordt de doelmatigheid meegewogen. Of voor de gemeente een traplift goedkoper is aan de muur- of de spilzijde, is afhankelijk van de contractuele afspraken die gemeenten met hun leverancier(s) maken. Het komt ook voor dat de prijs voor de gemeente hetzelfde is, maar dat voor de leverancier de kosten van plaatsing aan de spilzijde wél hoger zijn. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid hier naar eigen inzicht afspraken over te maken. Mij is niet bekend dat de oplopende kosten in de Wmo 2015 leiden tot een onveilige verstrekking van voorzieningen zoals een traplift.
Hebben gemeenten voldoende middelen om de Wmo goed uit te voeren? Zo ja, waarom kiezen zij dan soms toch voor onveilige trapliften? Zo nee, hoeveel middelen gaat u hiervoor extra vrijmaken?
Zoals ook toegelicht in de beantwoording op de vragen 3, 4 en 8 heb ik niet de indruk dat gemeenten bewust kiezen voor de installatie van onveilige trapliften, maar gebeurt dit soms onbedoeld vanwege andere oorzaken.
Welke voordelen en nadelen ziet u aan het opleggen van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor de installatie van trapliften, zoals het kabinet die ook wil invoeren voor huishoudelijke hulp?
Een voordeel is dat een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor trapliften voor gemeenten een kostenbesparing met zich meebrengt, omdat mensen met een relatief hoog inkomen eerder geneigd zullen zijn de traplift zelf aan te schaffen i.p.v. zich te richten tot de gemeente. Als nadelen zie ik dat de kosten voor een bepaalde groep cliënten ook hoger zullen worden én dat de uitvoering van de verschillende eigen bijdragen voor gemeenten en CAK complexer wordt. Er zou dan naast het abonnementstarief en de eigen bijdrage regeling voor de huishoudelijke hulp ook een aparte eigen bijdrage regeling voor trapliften moeten worden toegepast. Ervan uitgaande dat voor die regeling ook anticumulatie moet gelden (om stapeling van eigen bijdragen tegen te gaan), zou dit voor gemeenten en CAK een zeer complexe uitvoeringspraktijk opleveren. Nog los van de kosteneffecten voor cliënten, wegen de nadelen voor de uitvoering van een specifieke regeling voor trapliften naar mijn mening niet op tegen de opbrengsten voor gemeenten. Door een veelvoud van eigen bijdrage regelingen voor specifieke voorzieningen zoals trapliften in te richten, raken we het gedachtegoed van één eigen bijdrage regeling voor de meeste voorzieningen bovendien kwijt.
De naturalisatie van pardonners en andere personen met een verblijfsvergunning |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Jasper van Dijk en Van Toorenburg?1 Hoeveel naturalisatieaanvragen zijn inmiddels ingediend, hoeveel daarvan zijn reeds ingewilligd en afgewezen en wat waren de redenen naturalisatieverzoeken alsnog af te wijzen?
Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan de genoemde motie. Zoals ook is aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Podt (D66), Van Dijk (SP) en Kuik (CDA) over de naturalisatie van Ranov-vergunninghouders van 7 maart 20222 en de brief aan uw Kamer van 4 maart 2022, beantwoording schriftelijk overleg inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 9 februari 2022.3 Ranov-vergunninghouders kunnen naturaliseren zonder dat zij daarvoor identiteits- of nationaliteitsdocumenten moeten overleggen. Bovendien zijn zij vrijgesteld van de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit.
Op 6 mei jongstleden heeft de IND een nieuwsbericht op de website geplaatst over Ranov-vergunninghouders en naturalisatie, met informatie over het aantal ontvangen verzoeken tot naturalisatie, het aantal inwilligingen en het aantal afwijzingen.4 De cijfers zijn afgerond op tientallen. Tussen 1 juni 2021 en 1 mei 2022 heeft de IND 3250 naturalisatieverzoeken ontvangen van Ranov-vergunninghouders. Ruim 2200 van deze verzoeken zijn al door de IND behandeld en ingewilligd. Bij afgerond 50 naturalisatieverzoeken is dit verzoek om uiteenlopende redenen afgewezen.
Een naturalisatieverzoek kan om verschillende redenen worden afgewezen. Ook verzoeken van Ranov-vergunninghouders kunnen worden afgewezen vanwege openbare orde-aspecten, vanwege het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste of omdat er gerede twijfel is over de identiteit en/of nationaliteit van de verzoeker. Er kunnen in een zaak meerdere afwijzingsgronden tegelijk aan de orde zijn. Gelet hierop en de wijze waarop dit wordt geregistreerd, kan op basis van de geautomatiseerde gegevenssystemen van de IND niet worden gerapporteerd hoe vaak iedere afwijzingsgrond voorkomt.
Klopt het dat diverse naturalisatieverzoeken zijn afgewezen omdat er twijfels zouden zijn over de identiteit van de Ranov-vergunninghouders op basis van twintig jaar oude taalanalyses terwijl deze als kind in Nederland zijn opgegroeid of omdat de vergunninghouders niet als kind de rivieren in het land van herkomst konden benoemen? Kunt u toelichten waarom dit gerechtvaardigd is?
Gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens en/of de gestelde nationaliteit is een grond om een naturalisatieverzoek af te wijzen. Deze is ook van toepassing als de twijfel bestaat als gevolg van eerder handelen van de ouder(s). Onjuistheden in de persoonsgegevens van de ouder(s) die niet relevant zijn voor de persoonsgegevens van het voormalig minderjarige kind worden bij de beslissing op diens naturalisatieverzoek niet meegenomen.
De gerede twijfel aan de identiteit of nationaliteit van de ouder kan gebaseerd zijn op een taalanalyse die ten tijde van de asielaanvraag is uitgevoerd. Deze gerede twijfel kan dan vele jaren na de asielaanvraag van de ouders maken dat het naturalisatieverzoek van het kind wordt afgewezen. Tijdsverloop verandert de conclusies van een taalanalyse niet.
Als een naturalisatieverzoek wordt afgewezen op grond van twijfel aan de identiteit en/of nationaliteit van betrokkene dan ligt aan deze twijfel altijd een objectieve bron, zoals een taalanalyse, ten grondslag. Twijfel op basis van enkel onjuist beantwoorde vragen over het land van herkomst is niet voldoende om een naturalisatieverzoek af te wijzen.
Waarom werd in de brief aan de Ranov-vergunninghouders gesproken over het feit dat «grote twijfels» over de identiteit tegengeworpen zouden kunnen worden, terwijl in de handleiding op de Rijkswet op het Nederlanderschap het begrip «gerede twijfel» wordt gehanteerd? Kunt u dit verschil toelichten?
Dit verschil in woordkeuze doet zich voor doordat communicatie naar klanten in sommige gevallen ander taalgebruik vraagt dan teksten die beleidsregels bevatten. Inhoudelijk wordt de mate van twijfel bedoeld die aanwezig moet zijn wanneer een verzoek op deze grond wordt afgewezen. In het beleid is dit vastgelegd als «gerede twijfel». Deze twijfel moet sterk zijn, en gebaseerd op een objectieve bron, om een afwijzingsgrond te kunnen vormen.
Heeft u ook signalen ontvangen van de groep van 2.097 asielzoekers, die in 2003 onder de Eenmalige Regeling 2013 een verblijfsvergunning ontvingen, dat deze mensen niet kunnen naturaliseren om dezelfde reden als de groep Ranov-vergunninghouders?2
Mij is bekend dat er vreemdelingen zijn met een reguliere verblijfsvergunning, anders dan een Ranov-vergunning, die aangeven tegen vergelijkbare problematiek aan te lopen wanneer zij willen naturaliseren. Ik vind dat het beleid voldoende ruimte biedt om deze situatie te ondervangen en ben daarom niet voornemens het door u gevraagde in kaart te laten brengen.
Bij naturalisandi met een andere dan een Ranov-vergunning is het mogelijk dat aannemelijk wordt gemaakt dat het overleggen van het gevraagde buitenlandse document niet mogelijk is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden in die individuele procedure. Wanneer dat aannemelijk wordt gemaakt geldt dat sprake is van bewijsnood en hoeft het betreffende document of documenten niet te worden overgelegd.
Bent u bereid, zoals uw voorganger ook voor de Ranov-vergunninghouders in 2021 heeft laten doen, in kaart te (laten) brengen hoeveel van deze 2.097 asielzoekers inmiddels genaturaliseerd zijn, hoeveel nog een naturalisatieverzoek hebben lopen, hoeveel naturalisatieverzoeken zijn afgewezen en de redenen van afwijzing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Meent u dat gemeenten inmiddels beter in staat zijn naturalisatieverzoeken te behandelen dan in 2017, aangezien de Nationale ombudsman in 2017 nog concludeerde dat gemeenten worstelden met hun adviestaak en personen vaak ten onrechte adviseerden af te zien van een naturalisatieverzoek?3
Bij een naturalisatieverzoek vult de verzoeker samen met een medewerker van de gemeente het aanvraagformulier in. De medewerker van de gemeente bespreekt de voorwaarden voor naturalisatie en controleert of de verzoeker over alle benodigde documenten beschikt. De IND behandelt vervolgens het verzoek.
De conclusie van de Ombudsman uit 2017 volgt uit een onderzoek naar de wijze waarop de Immigratie- en Naturalisatiedienst invulling gaf aan het begrip bewijsnood specifiek bij naturalisatieverzoeken van Ranov-vergunninghouders. De aanbevelingen uit het onderzoek die zien op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen gemeenten en de IND zijn overgenomen.
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer gemeenten in het kader van hun adviesrol twijfelen of er sprake kan zijn van bewijsnood, zij hierover contact kunnen opnemen met de IND. De IND kan ook worden benaderd voor eventuele vragen over twijfel over identiteit. Deze samenwerking wordt van beide kanten als goed ervaren.
Hoe zorgt de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) ervoor dat ook personen die niet of minder zelfredzaam zijn de procedures van naturalisatie en het verkrijgen van het Nederlanderschap via optie kunnen doorlopen?
Een verzoek tot optie of naturalisatie wordt ingediend bij de gemeente, de IND heeft daar geen rol in. Wanneer een verzoeker minder zelfredzaam is kan betrokkene eventueel samen met een bekende, die de verzoeker kan ondersteunen, naar de afspraken bij de gemeente komen. Wanneer het nodig is worden de betrokkenen extra begeleid door de medewerkers burgerzaken.
Kunt u uitleggen waarom de leges voor naturalisatie zo hoog zijn en of er mogelijkheden zijn voor min- en onvermogenden een tegemoetkoming te krijgen, aangezien vaststaat dat naturalisatie voordelen biedt voor de samenleving als geheel?
In algemene zin vind ik dat de leges voor een naturalisatieverzoek betaalbaar zijn. De kosten hebben een eenmalig karakter. Vanuit de overheid is er geen regeling voor een tegemoetkoming. Een betalingsregeling voor een verzoek om naturalisatie bij de gemeente of de IND is niet mogelijk, omdat het verlenen van het Nederlanderschap een definitieve zaak is, ook als er niet aan de volledige betalingsplicht zou worden voldaan.
Het uitgangspunt bij het verlenen van overheidsdiensten is dat de betrokken aanvragers zelf het meeste profijt hebben van de diensten van de overheid en voor deze diensten de kosten dragen. De leges voor een verzoek om naturalisatie dekken dan ook zoveel mogelijk de kosten die de overheid maakt.
Er gelden lagere tarieven per naturalisatieverzoek wanneer iemand samen met een partner naturaliseert, een minderjarig kind mee-naturaliseert, wanneer het gaat om een naturalisatieverzoek van een staatloze of vergunninghouder asiel, en wanneer het gaat om een verzoek door een staatloze of vergunninghouder asiel met diens partner. In artikel 4 van het besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 zijn situaties vastgesteld waarbij vrijstelling of ontheffing van de verplichting tot het betalen van leges kan worden verkregen. Dit betreft personen die ingevolge de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander worden behandeld, minderjarigen die zelfstandig een verzoek indienen, personen die ingevolge een administratieve vergissing reeds meer dan een jaar als Nederlander zijn aangemerkt en personen die op grond van het staatsbelang of van zijn verdiensten voor de staat genaturaliseerd worden.
De ondergrondse opslag van CO2 |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondergrondse opslag bodemloze put? – Miljarden om CO2 onder Noordzeebodem te pompen?»1
Het artikel onder de door u genoemde titel en datum bleek niet vindbaar. Vermoedelijk doelt u op het Telegraaf-artikel met de titel «Broeikasgas onder bodem Noordzee pompen: nieuwe duurzaamheidsrel?» van 24 april 2022; hiervan heb ik kennis genomen.
Wat vindt u ervan dat vorig jaar de CO2-uitstoot in Nederland is toegenomen ondanks de vele miljarden die u aan klimaatbeleid verspilt?
Er zijn meerdere verklaringen waarom de uitstoot in 2021 is toegenomen ten opzichte van 2020, zoals het herstel van de economie na de aanvang van de Covid-19 pandemie, het koude weer in de eerste helft van het jaar, en de hoge gasprijzen welke hebben aangezet tot meer elektriciteitsopwekking uit kolen. De voorlopige uitstootcijfers van vorig jaar geven daarom geen goed beeld van de effectiviteit van het klimaatbeleid, omdat dit deels afhankelijk was van externe factoren en het beeld over de jaren heen juist een duidelijke versnelling van de reductie laat zien. Desondanks is het van belang om het beleid verder aan te scherpen en te zorgen dat we de lange termijn doelen gaan halen. Voor de zomer komt de Minister voor Klimaat en Energie met een beleidsprogramma Klimaat en Energie waarin hij schetst hoe we onze klimaatdoelen van 2030 en 2050 kunnen halen.
Erkent u dat de ondergrondse opslag van CO2 (Carbon Capture and Storage) niets anders is dan een peperduur lapmiddel, omdat het obsessieve terugdringen van de CO2-uitstoot klaarblijkelijk niet zo wil lukken?Deelt u de conclusie dat CCS – vergelijkbaar met het drama dat biomassa heet – nepklimaatbeleid is?
Nee, verschillende gerenommeerde onderzoeksinstellingen en -verbanden, waaronder het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), International Energy Agency (IEA) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), concluderen dat CCS een noodzakelijke technologie is voor het tijdig behalen van de klimaatdoelen, niet in de laatste plaats omdat CCS onmisbaar is voor het onttrekken van CO2 uit de atmosfeer (zogenaamde negatieve emissies). Anders dan een lapmiddel, is CCS juist een belangrijke maatregel die ons in staat stelt om emissies te reduceren bij sectoren die zich momenteel moeilijk op andere manieren laten verduurzamen. Ik deel ook niet de stelling dat CCS (net als biomassa) nepklimaatbeleid is, CCS is een bewezen technologie.
Deelt u de mening dat de ruim € 2 miljard subsidie, die u voor het CCS-project «Porthos» hebt gereserveerd, weggegooid geld is? Deelt u de conclusie dat we deze middelen veel beter kunnen inzetten voor lastenverlichting?
Nee, ik deel uw conclusie niet. In de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) 2020 is een bedrag van maximaal € 2,1 miljard beschikt ten behoeve van CCS-projecten middels het Porthos-project in de Rotterdamse haven. Dit gebudgetteerde bedrag betreft een verplichtingenbudget, oftewel het maximale bedrag dat aan subsidie kan worden uitgekeerd. In de praktijk kunnen de daadwerkelijke kasuitgaven lager zijn, in het geval van een hogere EU-ETS-prijs in de jaren waarin het project wordt uitgevoerd ten opzichte van de geprojecteerde EU-ETS-kosten op het moment van subsidiebeschikking. Op basis van de huidige EU-ETS-prijs zullen de daadwerkelijke kasuitgaven aanzienlijk lager zijn dan € 2,1 miljard. Mogelijkerwijs behoeft uiteindelijk helemaal geen subsidie te worden uitgekeerd. Hier staat tegenover dat de aan Porthos verbonden uitstotende bedrijven, die de SDE++ 2020 beschikt hebben gekregen, via Porthos een forse CO2-reductie van 2,3 megaton CO2 per jaar kunnen realiseren. Daarmee wordt een grote stap gezet richting het behalen van de klimaatdoelstellingen voor 2030.
Waarom kiest u ervoor om de CO2 afkomstig van raffinaderijen en waterstoffabrieken op te slaan? Waarom mogen deze sectoren van u feitelijk doorgaan met uitstoten (mét CCS-subsidie!), maar worden kleine uitstoters zoals huishoudens door u gedwongen tot peperdure klimaatmaatregelen – zoals van het gas af – in een onhaalbare poging hun uitstoot drastisch te verminderen?
Afvang en opslag van CO2 is een kostenefficiënte techniek om CO2 te reduceren, met name wanneer deze kan worden ingezet waar grote volumes CO2 vrijkomen en er op dit moment geen kosteneffectieve alternatieven voorhanden zijn, bijvoorbeeld bij raffinaderijen en waterstoffabrieken. Deze installaties komen in aanmerking voor SDE++-subsidie om hun uitstoot te verminderen. De subsidie dekt echter alleen de onrendabele top af van de toepassing van de techniek. De daadwerkelijk uitgekeerde subsidie is afhankelijk van de EU-ETS-prijs. Hoe hoger de EU-ETS-prijs, hoe minder subsidie er wordt uitbetaald. Via het EU-ETS en de nationale CO2-heffing betalen ook bedrijven een prijs voor de uitstoot van CO2. Huishoudens worden gestimuleerd om maatregelen te treffen voor de verduurzaming van de woning. Om de kosten daarvan te drukken, stelt de overheid ook hiertoe subsidies beschikbaar.
Hoeveel subsidie bent u voornemens tot 2030 en tot 2050 in totaal aan CCS te verkwanselen? Kunt u een overzicht van de plannen en ambities verstrekken inclusief de bedragen, de hoeveelheden op te slaan CO2 en de feitelijke klimaateffecten?
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt aangaande het subsidie-plafond dat is vastgesteld op 7,2 megaton CO2-afvang bij de industrie en 3,0 megaton bij de elektriciteitssector. Eerder dit jaar is het subsidie-plafond voor CCS in de industrie verhoogd tot 8,7 megaton. Indien dat nodig blijkt voor het behalen van de klimaatdoelstelling, dan kan dit plafond in de toekomst eventueel verder opgehoogd worden. Of dit plafond zal worden bereikt, hoeveel dit zal gaan kosten, bij welke installaties reductie zal plaatsvinden, en wanneer, hangt af van de ontwikkelingen in de markt. Daarbij gaat het om interesse voor CCS vanuit bedrijven, ontwikkeling van EU-ETS-prijzen en verwachte kostenreducties van CCS. Het is daarom niet mogelijk nu aan te geven hoeveel subsidie besteed gaat worden aan CCS in de komende jaren.
Is onderzocht wat CCS eigenlijk doet met de bodem? Wat zijn de risico’s?
Nederland is voornemens CO2 op te slaan in lege gasvelden, die reeds voor miljoenen jaren aardgas hebben omsloten. Deze gasvelden liggen gemiddeld op een diepte van 3 kilometer onder de zeebodem. De CO2 wordt geïnjecteerd in een laag poreus gesteente dat bedekt is met een laag niet-poreus gesteente, waardoor de CO2 permanent ingesloten blijft. Het in het gesteente aanwezige water is zeer zout en bevat veel schadelijke stoffen waardoor het niet geschikt is voor menselijke consumptie. Het geïnjecteerde CO2 lost op in het in het gesteente aanwezige water en zal in de loop van honderden jaren mineraliseren. Het risico op CO2-lekkage is zeer klein. De selectie van ondergrondse CO2-opslaglocaties gebeurt zodanig dat het risico op CO2-lekkage aanvaardbaar is. Voorafgaand aan het verlenen van de benodigde vergunningen, worden door zowel TNO als Staatstoezicht op de Mijnen de CO2-injectie en de mobiliteit van het CO2 in het opslagvoorkomen uitvoerig gemodelleerd, bestudeerd en beoordeeld op eventuele risico’s. De Mijnbouwwet bepaalt dat vergunningen voor CO2-opslag alleen worden verleend indien de risico's van CO2-opslag – zoals het weglekken van CO2 – voldoende zijn geborgd. Voorts zullen de opslaglocaties tijdens de exploitatiefase, en voor tenminste 30 jaar na de beëindiging van de injectie, op mogelijke lekkage worden gecontroleerd. Indien lekkage onverhoopt toch zou plaatsvinden, kan snel en adequaat worden opgetreden om de oorzaak weg te nemen en/of de gevolgen ervan te verminderen.
Hoeveel energie wordt er gebruikt en hoeveel uitstoot komt er additioneel vrij bij het hele proces van scheiden, afvangen en opslaan van CO2? Hoe weegt dit op tegen de hoeveelheden CO2 die u wilt opslaan? Wat is het feitelijke CO2- en klimaateffect? Kunt u hiervan een onderbouwde berekening verstrekken?
De hoeveelheid energie die bij CCS gebruikt wordt en de corresponderende CO2-uitstoot die daarbij vrijkomt, hangen af van het industriële proces waarop CCS wordt toegepast, de toegepaste CO2-afvangtechnologie, de transportmodus en de koolstofintensiteit van de energie die wordt gebruikt voor het CCS-proces. Als onderdeel van de berekeningen van de basisbedragen voor de SDE heeft PBL ramingen gemaakt van de zogenaamde «vermeden CO2-emissies» voor verschillende soorten CCS-configuraties. Door het volume afgevangen CO2 voor opslag te corrigeren voor de extra CO2-uitstoot als gevolg van het CCS-proces (scope 1 en 2 emissies) zelf, wordt het volume vermeden CO2 verkregen. Dit is de netto CO2-reductie. Om het effect en de kosteneffectiviteit van de SDE++ te beoordelen, worden de vermeden CO2-emissies gebruikt in het bepalen van het basisbedrag. De ramingen van PBL geven aan dat het percentage vermeden emissies ten opzichte van de totale afgevangen CO2 varieert van 82% tot 97%, afhankelijk van het type CO2-afvanginstallatie. De bij deze berekeningen gebruikte aannames zijn te vinden in het document Eindadvies basisbedragen SDE++ 2022.
Bent u op de hoogte van een vergelijkbaar CCS-project in de Verenigde Staten – «Petra Nova» – dat heeft moeten stoppen omdat deze techniek allesbehalve een succes is gebleken?2 Wat vindt u van het CCS-project «Gorgon» in Australië dat vijf jaar na de start nog steeds technische problemen heeft? Oftewel: wat leert u hiervan en andere faal-CCS-projecten waarbij er miljarden over de bak zijn gesmeten?
Ja. Bij het CCS-project Petra Nova wordt de afgevangen CO2 niet geïnjecteerd voor permanente ondergrondse opslag, maar geïnjecteerd in een olieveld om de olieopbrengst te verhogen, een zogenaamd Enhanced Oil Recovery (EOR)-project. De opbrengsten van de extra geproduceerde olie werden gebruikt om de kosten van de CO2-afvang en transport te dekken. Het project is stilgelegd door de lage olieprijzen tijdens de Covid-19 pandemie, waardoor het project niet langer rendabel was. CCS-projecten in Nederland zullen niet worden gelinkt aan EOR-activiteiten en dus ook niet afhangen van olieopbrengsten. De SDE++ biedt bedrijven financiële zekerheid, die dergelijke projectsluitingen kan voorkomen. Ik ben mij er echter van bewust dat een klein aantal CCS-projecten dat wereldwijd in bedrijf is, te kampen heeft gehad met aanvankelijke operationele moeilijkheden ten gevolge van bijvoorbeeld technische complicaties, zoals het geval was bij het door u genoemde Gorgon-project. Daar staat tegenover dat er tal van CCS-projecten zijn die jarenlang succesvolle resultaten hebben geboekt. Ik ben ervan overtuigd dat bedrijven, onderzoeks- en academische instituten, die betrokken zijn bij de realisatie van CCS in Nederland, de juiste vaardigheden in huis hebben om CCS tot een succes te maken.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig af te zien van CCS en niet opnieuw – vergelijkbaar met biomassa – een grote, peperdure fout te maken?
Nee, in voorgaande antwoorden heb ik aangegeven dat CCS een belangrijke maatregel is voor het behalen van onze klimaatdoelstellingen en wat de redenen zijn voor de overheid om CCS te ondersteunen.
De aanstaande uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Assange mag worden uitgeleverd aan VS, maar hij kan nog in beroep» van de NOS van 20 april 2022?1
Ja.
Bent u bekend met het antwoord van voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok op 14 mei 2019 op de vraag van voormalig lid Karabulut of de Minister bereid was zich uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan zijn Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven waarin de Minister naar de zaak verwees als: «Het betreft een EU en Raad van Europa lidstaat en er zijn legio waarborgen die een goede rechtsgang garanderen waarbij de Britse rechter ook de eventuele waarborgen ten aanzien van mensenrechtenschendingen bij de Amerikaans rechtsgang zal meenemen.»?
Ja.
Hoe oordeelt u, na Brexit en de beslissing die nu weer bij de Minister van Binnenlandse Zaken wordt gelegd, over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange? Zijn die er voldoende volgens u en welke waarborgen zijn dit precies?
De Nederlandse overheid heeft -ook na Brexit- het volste vertrouwen in het onafhankelijke en onpartijdige karakter van de Britse rechtspraak waarin de bescherming van fundamentele rechten geborgd is.
Hoe oordeelt u over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange vanuit de rol van het Nederlandse voorzitterschap van de Media Freedom Coalition?
Mediavrijheid is essentieel voor het bevorderen van democratie en een belangrijke pijler binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland is dan ook vereerd het co-voorzitterschap van de Media Freedom Coalition te hebben overgenomen van het Verenigd Koninkrijk per 1 januari 2022. Als co-voorzitter vraagt Nederland aandacht voor mediavrijheid en bescherming van journalisten. Dit doen we in samenwerking met gelijkgezinde landen.
Volgens het regeerakkoord staat de coalitie pal voor persvrijheid, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de persvrijheid in het geding is?
Nee. De vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving. Hetzelfde geldt voor persvrijheid. In veel landen -ook in Nederland- is het echter strafbaar om welbewust staatsgeheime informatie te openbaren.
In het regeerakkoord worden journalisten ook «hoeders van de rechtsstaat» genoemd, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de rechtsstaat in het geding is?
Nee. Nederland staat pal voor de rechtsstaat. Het betreft hier een uitleveringsverzoek tussen twee democratische rechtsstaten zonder Nederlandse betrokkenheid. Nederland heeft het volste vertrouwen in de Britse rechtsstaat. De Britse rechtsgang kent legio waarborgen, waarbij de Britse rechter onafhankelijk heeft kunnen oordelen over dit uitleveringsverzoek en daarbij alle relevante informatie mee heeft kunnen wegen.
Bent u bekend met het artikel «RSF calls on Home Office to block Assange extradition following Supreme Court refusal to consider appeal» van Reporters Without Borders?2
Ja.
Kunt u reflecteren op dit artikel?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid u uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan uw Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven?
Zoals bekend, heeft de verdediging tot 18 mei om beroep aan te tekenen tegen het besluit. Ook indien de Britse rechter in hoger beroep uitlevering rechtmatig acht, is het aan de Britse regering hierover te beslissen. De Britse regering zal deze beslissing nemen op basis van alle relevante omstandigheden. Hierin willen en kunnen wij niet treden.
Het bericht dat zorgverzekeraars investeren in fastfoodketens |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant, waaruit blijkt dat zorgverzekeraars voor miljoenen investeren in fastfoodketens?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het verbijsterend en een verkeerd signaal is dat uitgerekend zorgverzekeraars premiegeld investeren in bedrijven die de gezondheid aantasten en de volksziekte obesitas aanjagen?
Als private partijen gaan zorgverzekeraars zelf over hun beleggingsbeleid.
Dat neemt niet weg dat verantwoord beleggen ook voor zorgverzekeraars van belang is. Daarnaast zitten we gezamenlijk aan tafel bij het preventieakkoord en streven we dezelfde doelen na. Naar aanleiding van het onderzoek heb ik daarom de vier in het artikel genoemde zorgverzekeraars om toelichting gevraagd.
Zij geven alle vier aan dat zij een beleid hebben gericht op maatschappelijk verantwoord beleggen. Het gaat dan om zaken als mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en anticorruptie, waarmee zij invulling geven aan internationale programma’s en standaarden. Als fastfoodketens aan deze standaarden voldoen, worden ze dus niet uitgesloten van beleggingen. Hierbij geven de verzekeraars overigens aan dat slechts een heel klein deel van hun beleggingen in fastfoodketens is. Voor de vier genoemde verzekeraars gaat het totaal om zo’n 8 miljoen euro, waarbij VGZ en Achmea melden dat het om 0,04 procent van hun beleggingen gaat.
Het onderzoek van de Leeuwarder Courant en Dagblad van het Noorden is voor sommige verzekeraars aanleiding om hun beleggingsbeleid tegen het licht te houden. Dit heeft er bij Menzis al toe geleid dat ze hebben laten weten te stoppen met beleggingen in fastfoodketens. Andere verzekeraars kiezen ervoor om met fastfoodketens de dialoog aan te gaan over gezondheid. Bijvoorbeeld door te spreken over het ontwikkelen van gezonde producten, de toegankelijkheid en betaalbaarheid van gezond voedsel en het beleid met betrekking tot het bevorderen van gezondheid. Naast gezondheid kan gesproken worden over andere thema’s zoals dierenwelzijn, beloningsbeleid en klimaat.
Zijn er bij u voorbeelden of signalen bekend waarbij zorgverzekeraars via investeringen daadwerkelijk invloed hebben uitgeoefend op het beleid van fastfoodketens?
Ja. Menzis heeft aangegeven dat fastfoodketen McDonalds naar aanleiding van de dialoog met hen toezeggingen heeft gedaan over gezondere keuzes in kindermenu’s, voedingsinformatie op verpakkingen en verantwoorde marketing.
Deelt u de mening dat deze argumentatie van onder andere VGZ en Zilveren Kruis, dat zij door deze investeringen invloed uit kunnen oefenen op fastfoodbedrijven, onzinnig is en sowieso niet opweegt tegen het verkeerde signaal dat deze investeringen uitstralen?3
Deze mening deel ik niet. Zorgverzekeraars geven aan dat zij met behulp van de beleggingen de dialoog over gezondheid en andere maatschappelijke thema’s aangaan met fastfoodketens. Zij zijn vrij om hier zelf een keuze over te maken.
Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars zich inzetten om de doelen te bereiken uit het preventieakkoord dat ze mede ondertekend hebben. Dat kan op verschillende manieren.
Deelt u de mening dat op de uitsluitingslijsten van zorgverzekeraars naast tabak en alcohol ook fastfood een categorie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij vraag twee aangegeven, ga ik niet over het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars; zij zijn private partijen en gaan hier zelf over.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zorgverzekeraars over de vraag hoe in alle facetten van hun «bedrijfsvoering» preventie leidend gemaakt kan worden?
Ik ben voortdurend met zorgverzekeraars – als ook met veel andere partijen, zowel in als buiten de zorg – in gesprek over allerlei facetten van preventie.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het bevorderen van een gezonde leefstijl en het stimuleren dat leefstijlbehandelingen een nadrukkelijker plek binnen de curatieve zorg krijgen. Zorgverzekeraars denken hierin goed mee en zijn zelf ook op zoek naar mogelijkheden om binnen de kaders van de regelgeving meer te kunnen investeren in preventieve zorg. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort nader.
Ziet u meer sectoren die bewust gemaakt kunnen worden en positief gestimuleerd kunnen worden om te beleggen in preventie gerelateerde doelen?
Mijn beleid is erop gericht om de doelen uit het preventieakkoord te bereiken. Ik informeer uw Kamer rond de zomer over hoe ik die doelen wil bereiken in een brief over de preventieaanpak voor de thema’s overgewicht en voeding.
De afspraken tussen de beroepsorganisaties en zorgverzekeraars uit het multidisciplinair document ‘Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)’ |
|
Wieke Paulusma (D66), Liane den Haan (GOUD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de afspraken die naar aanleiding van het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)» zijn gemaakt tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars?
Ik ben bekend met het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)». Dit document is opgesteld in 2018 door de beroepsverenigingen van huisartsen (NHG), psychiaters (NVvP) en apothekers (KNMP), en de patiëntenkoepel MIND. In dit document hebben beroepsgroepen en patiënten zo goed als op dit moment mogelijk is beschreven wat goede zorg is bij het afbouwen van antidepressiva. Daarover bestaat consensus. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document. Het document stelt ook dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Er is dus onvoldoende bewijs om een specifieke wijze van afbouwen te adviseren, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn.
Ik begrijp dat het de meeste mensen lukt om hun antidepressiva af te bouwen, met goede begeleiding en met de beschikbare sterktes. Lukt dit niet, dan kunnen mensen baat hebben bij afbouwmedicatie die door een apotheek op maat gemaakt is. Bij apotheekbereidingen is het in eerste instantie aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er sprake is van rationele farmacotherapie. Zorgverzekeraars hebben aangegeven op maat gemaakte afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval conform de voorbeeldtabellen in het document.
Het Zorginstituut heeft in de zomer van 2020 contact gezocht met de opstellers van het document. Zij gaven aan nog steeds achter de inhoud van het document te staan.
Kunt u toelichten waarom veldpartijen deze afspraken verschillend interpreteren en welke gevolgen dit heeft voor patiënten en de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, ondanks gemaakte afspraken tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars, de afspraken door de zorgverzekeraars niet worden nagekomen? Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent te ondernemen of reeds heeft ondernomen om deze veldpartijen op één lijn te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars geven aan het afbouwen van antidepressiva te vergoeden conform het multidisciplinair document. Ik heb geen reden om aan te nemen dat zorgverzekeraars hun afspraken niet nakomen.
Deelt u de mening dat patiënten niet onnodig antidepressiva moeten gebruiken en mogelijkheden moeten hebben om te kunnen stoppen, in samenspraak met de arts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke knelpunten ziet u waardoor dit nog niet kan?
Ja, die mening deel ik. Ik vind het belangrijk dat mensen die dat willen veilig en onder goede begeleiding kunnen afbouwen van antidepressiva, mits dit medisch verantwoord is. De mogelijkheden daarvoor zijn er ook. Helaas is de wetenschappelijke kennis over afbouwen onvoldoende. Dit kwam ook naar voren in een expertbijeenkomst, die het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) op verzoek van mijn voorganger georganiseerd heeft.1 Inmiddels is de TAPER-AD-studie gestart. Deze studie onderzoekt hoe je met twee veelgebruikte antidepressiva moet stoppen, door verschillende afbouwschema’s te vergelijken. TAPER-AD maakt gebruik van de infrastructuur van de OPERA-studie, die onderzoekt wie er wanneer kan stoppen met antidepressiva na herstel van een depressie.
Bent u bekend met de term «taperingstrips» en het doel hiervan? Kunt u toelichten wat u ervan vindt dat antidepressiva door zorgverzekeraars worden vergoed, maar taperingstrips met als doel om patiënten te kunnen laten stoppen met antidepressiva, niet door alle verzekeraars worden vergoed?
Ja. Een taperingstrip is een leveringsvorm waarmee geleidelijk afgebouwd kan worden van geneesmiddelen. De strip bestaat uit een rol met zakjes waarmee de dagelijkse dosis van een medicijn middels apotheekbereidingen – afbouwmedicatie – geleidelijk wordt verlaagd. Experts geven in het multidisciplinair document aan dat er aanvullend onderzoek nodig is naar de manier van afbouwen, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn. Dat betekent ook dat nut en noodzaak van taperingstrips niet bewezen zijn.
Kunt u de cijfers en feiten delen met betrekking tot de zorgverzekeraars die weigeren deze taperingstrips te vergoeden?
Zorgverzekeraars DSW en ENO vergoeden taperingstrips onder voorwaarden. Bij DSW moet een patiënt eerst onder begeleiding proberen af te bouwen met de standaarddoseringen, ENO vereist vooraf een akkoordverklaring. Andere zorgverzekeraars vergoeden taperingstrips niet of zeer beperkt (bijv. alleen bij het middel venlafaxine vanaf een bepaalde dosering).
Het is voor patiënten belangrijker dat zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval volgens de voorbeeldschema’s in het multidisciplinair document. Dat hoeft niet per se in de vorm van een taperingstrip te zijn. Wanneer het afbouwen volgens het document niet zonder problemen gaat, kunnen patiënten contact opnemen met hun arts en apotheker. Zij kunnen dan eventueel een onderbouwde aanvraag voor vergoeding van een aangepast schema indienen bij de zorgverzekeraar.
Het multidisciplinair document vormt dus op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing (bijv. een tussendosering, of een week langer op dezelfde dosering), maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie. Op dit moment is er onvoldoende bewijs om zonder enig voorbehoud op maat gemaakte afbouwschema’s te vergoeden, ook geen taperingstrips.
Bent u bekend met de Zembla-uitzending «Stoppen met de pillen» van 15 april 2021? Kunt u een jaar na dato van de uitzending de voortgang van de gesprekken met de zorgverzekeraars delen aangaande dit onderwerp?1
Ja. Ik begrijp van Zorgverzekeraars Nederland en van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) dat er verder geen contact meer is geweest tussen zorgverzekeraars en de NVvP over dit onderwerp. Het is aan de partijen om met elkaar in gesprek te staan, toentertijd stonden zij hier ook voor open.
Hoe kijkt u naar eerdere communicatie van zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als in de antwoorden van eerder gestelde schriftelijke vragen, waarin wordt verwezen naar het belang van gedegen wetenschappelijk onderzoek, terwijl de NVvP stelt dat patiënten niet nog vier, vijf, zes jaar kunnen wachten op resultaten? Kunt u toelichten welk belang u ziet in het nakomen van de afspraken in het multidisciplinair document? Hoe kijkt u aan tegen deze zorgelijke situatie?2 3
In het multidisciplinair document stellen beroepsgroepen en patiënten dat er te weinig wetenschappelijke onderbouwing is voor de wijze van afbouwen. Ook in de expertbijeenkomst op 21 november 2019 werd de behoefte aan aanvullend onderzoek benadrukt. Vooralsnog beschrijft het multidisciplinair document zo goed als mogelijk wat goede afbouwzorg is, op basis van de huidige kennis. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document en vergoeden in individuele gevallen magistraal bereide afbouwmedicatie, in ieder geval volgens de voorbeeldtabellen in het document (zie mijn antwoord op vraag5. Dus waar het mensen niet lukt met de reguliere sterktes af te bouwen, is er ruimte voor het afbouwen met apotheekbereidingen.
Deelt u dat, naast het tijdig stoppen met het gebruik van antidepressiva, ook bij de aanvang goed gekeken moet worden naar passende zorg? Bent u zich ervan bewust dat antidepressiva binnen de ggz snel wordt voorgeschreven alvorens te onderzoeken welke alternatieve therapie passend is? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u wil nemen of reeds heeft genomen om passende zorg ook in de ggz te waarborgen?4
Passende zorg is van groot belang om patiënten de zorg te bieden die zij nodig hebben. Zorgverleners zetten zich hier actief voor in. In multidisciplinair verband houden zij in de gaten dat patiënten hun medicijnen goed en veilig gebruiken, en tijdig stoppen als deze niet langer nodig zijn.
Voor patiënten die aangeven begeleiding bij hun medicatiegebruik nodig te hebben, vind ik het belangrijk dat zij deze zorg ook krijgen. Daar ligt een verantwoordelijkheid van de zorgverleners. Daarnaast is het ook van belang dat patiënten zich duidelijk uitspreken wanneer zij behoefte hebben aan meer contact, zodat de zorgbehoefte zichtbaar wordt voor zorgverleners.
Ook bij de aanvang van het gebruik van antidepressiva is het van belang goed te kijken naar passende ondersteuning en zorg. Passende ondersteuning en zorg betekent maatwerk om te bezien wat er echt nodig is en wat mogelijke factoren zijn die meespelen. Het overgrote deel (65%) van de antidepressiva (eerste uitgifte) is afkomstig van de huisarts, ook voor de vervolguitgiften speelt de huisarts een grote rol (78%).7
In het licht van het voorgaande maak ik afspraken met partijen in het Integraal Zorgakkoord over passende zorg en het verbeteren van de samenwerking tussen huisarts/poh ggz, sociaal domein en ggz. Met een stevigere samenwerking kunnen we zorgen dat mensen eerder worden geholpen zodat onnodig medicatiegebruik wordt teruggedrongen, krijgen we meer oog voor de mogelijkheden van ondersteuning vanuit het sociale domein (bijvoorbeeld met «Welzijn op recept») en wordt er meer kennis uitgewisseld.
Het bericht dat bovenbouwleerlingen lesgeven aan onderbouwleerlingen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder les en onvoldoendes: lerarentekort raakt leerlingen in hele land»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bewonderenswaardig is hoe hard scholen werken om nieuwe leraren te werven?
Ja. Het is mooi om te zien hoe scholen samen in de regio plannen maken en met creatieve oplossingen komen om het lerarentekort tegen te gaan.
Bent u geschrokken van het nieuws dat scholen nu zo ver gaan om het lerarentekort op te vullen dat er zelfs bovenbouwleerlingen voor klassen onderbouwleerlingen worden gezet? Deelt u de mening dat dit absoluut niet acceptabel is?
Ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht, dat uiteindelijk niet bleek te kloppen, en er is hierover contact opgenomen met de school in kwestie. Het bestuur van de school heeft toegelicht dat het nieuwsbericht geen recht doet aan de werkelijkheid; bovenbouwleerlingen staan op de school niet zelfstandig voor de klas, maar begeleiden onderbouwleerlingen die behoefte hebben aan extra bijlessen in specifieke vakken. Deze vorm van begeleiding maakt dus geen deel uit van het vaste onderwijsprogramma. Uiteraard deel ik de mening dat het onacceptabel zou zijn wanneer zelfstandige lessen van leerlingen onderdeel van het curriculum zouden uitmaken.
Heeft u contact gehad met de school in kwestie over het feit dat zij leerlingen uit de bovenbouw voor de klas zetten? Zo ja, kunt u een verslag geven van dat gesprek? Zo nee, wanneer spreekt u met deze school?
Er is inderdaad contact geweest met de school in kwestie. In dit gesprek heeft het bestuur van de school de situatie nader geduid, zoals bovenstaand toegelicht.
Wordt naar uw mening de veiligheid van leerlingen goed gewaarborgd wanneer leerlingen moeten lesgeven aan elkaar? Deelt u de mening dat het onverantwoord is om dergelijke verantwoordelijkheid bij leerlingen te leggen?
Ik wil nogmaals benadrukken dat het niet klopt dat leerlingen in deze situatie zelfstandig voor de klas stonden. Het gaat hier alleen om onderbouwleerlingen die zelf behoefte hebben aan bijles van een bovenbouwleerling. Afgezien daarvan is het bevoegd gezag (het bestuur van de school), ook in het geval van bijles georganiseerd door de school, verantwoordelijk voor de veiligheid op school. Die verantwoordelijkheid kan niet bij leerlingen worden neergelegd. Juist in situaties waarbij leerlingen les aan elkaar geven, is het van belang dat een bestuur oog heeft voor de veiligheid van alle leerlingen.
Hoe gaat u waarborgen dat zulke praktijken nimmer meer voorkomen?
Uiteraard is het niet de bedoeling dat leerlingen zelfstandig voor de klas staan, maar is, zoals bovenstaand toegelicht, hier ook niet het geval. Indien er signalen zijn dat dit wel gebeurt kan de Inspectie van het Onderwijs onderzoek uitvoeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook de andere groepen die worden ingezet om klassen te bemensen (intern begeleiders, studenten, onderwijsassistenten en conciërges) ook niet langer andere taken dan hun eigen hoeven te vervullen om te voorkomen dat de schoolontwikkeling en leerlingenzorg onder druk staat, zoals de Onderwijsraad concludeert?2
Besturen en scholen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen en de inzet van voldoende en goed personeel en voor de inrichting van het onderwijs. Wanneer er vanwege de tekorten (tijdelijk) voor wordt gekozen om bijvoorbeeld de intern begeleider breder voor de klas in te zetten dan moeten zij ook afspraken maken over wat dat betekent voor de andere taken van de intern begeleider.
Deelt u de zorg dat er momenteel veel effecten van het lerarentekort zijn die verborgen blijven, zoals het tijdelijk uitvallen van vakken of vermindering van lesuren? Hoe gaat u deze effecten betrekken bij de monitoring opdat de volle impact van het lerarentekort duidelijk wordt?
De vermindering van lesuren wordt gemonitord via het IPTO (Integrale PersoneelsTelling Onderwijs), waarover ik uw Kamer jaarlijks informeer.3 De effecten uit dit onderzoek worden in de trendrapportage arbeidsmarkt leraren meegenomen. Ook in de afgelopen rapportage zijn hierover cijfers met uw Kamer gedeeld.
Gaat u uw aanpak van het lerarentekort intensiveren naar aanleiding van de wijdverbreidheid van het lerarentekort? Zo ja, hoe? Zo nee, is het feit dat het lerarentekort nu niet langer een overwegend randstedelijk probleem is, geen nieuws?
Voor het lerarentekort in het voortgezet onderwijs is er al eerder geconstateerd dat het niet iets is wat zich slechts overwegend in de Randstad afspeelt, maar juist een breder probleem is. Mede hierom is er al eerder gekozen voor een regionale aanpak van het tekort. Op korte termijn zal ik uw Kamer informeren over een intensivering van de aanpak tekorten voor de komende jaren. Het kabinet wil hier in ieder geval zeker wel op inzetten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het structureel maken van de arbeidsmarkttoelage?
Zoals uw Kamer reeds gemeld is in mijn brief van 22 april over het Onderwijsakkoord4, ontvangt onderwijspersoneel op scholen met veel kwetsbare leerlingen een arbeidsmarkttoelage bovenop het salaris. Hiermee is met het Nationaal Programma Onderwijs al ervaring opgedaan en krijgt dit vanaf 2023 een structureel karakter.
Maakt u zich zorgen over het feit dat dit jaar minder hbo-studenten zich inschrijven vanwege het feit dat de studiefinanciering pas in 2023/2024 ingaat, en de gevolgen die dit kan hebben met betrekking tot de uitstroom van pabo-studenten vier jaar later?3 Zo ja, welke maatregelen gaat u met uw collega treffen? Zo nee, waarom niet?
Uit recente vooraanmeldingscijfers blijkt dat studenten er over het algemeen niet voor kiezen om later te gaan studeren door het terugkomen van de basisbeurs. Er lijkt zich geen boeggolf voor te doen. Wel moet gezegd worden dat we nu nog spreken over vooraanmeldingscijfers, welke fluctueren. Definitieve instroom en inschrijfcijfers worden begin februari 2023 bekend gemaakt.
Overigens blijft het Ministerie van OCW in gesprekken met aankomend studenten benadrukken dat als je dit jaar begint met studeren, je (conform het wetsvoorstel dat nu in voorbereiding is) vanaf studiejaar 2023–2024 wél een basisbeurs zult ontvangen en tevens een tegemoetkoming voor het feit dat je in het eerste jaar nog geen basisbeurs kreeg.
Daarnaast zetten de Minister van OCW, ikzelf en onze voorgangers ons al langer in voor het aantrekkelijk maken van het lerarenberoep en het verhogen van de instroom in de lerarenopleidingen. Naar aanleiding van de aanmeldcijfers voor de pabo in 2021–2022 hebben we extra maatregelen genomen, die u kunt vinden in de Kamerbrief Versterken Toegankelijkheid Pabo van 12 november 2021.6 Op 22 april is het onderwijsakkoord gesloten en ook hier verwacht ik positieve gevolgen van voor het instromen en behouden van leraren.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van de keuze voor Amerikaans schaliegas als alternatief voor Russisch gas voor het behalen van onze klimaatdoelen |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Texas en Louisiana moeten EU helpen af te kicken van Russisch gas, maar tegen welke prijs?»?1
Ja.
Welke afspraken heeft Nederland en/of de Europese Commissie precies over leveringszekerheid met de grote Amerikaanse gasbedrijven gemaakt die momenteel plannen maken om voor tientallen miljarden aan nieuwe pijpleidingen, fabrieken en terminals te bouwen?
Het is aan de markt om te bepalen waar en voor welke prijs er gas wordt ingekocht en verkocht. Dit volgt uit de spelregels die gelden op de interne markt en voor het vrije verkeer van goederen. De Nederlandse Staat heeft geen enkele afspraak met Amerikaanse gasbedrijven gemaakt. Ook de Europese Commissie heeft geen afspraken met marktpartijen gemaakt over concrete leveranties van LNG-volumes aan de EU.
De Europese Commissie heeft het EU Energy Platform opgericht2 om op basis van vrijwilligheid te komen tot vraagbundeling van gas, LNG en waterstof. Daarnaast heeft de Europese Commissie contacten gelegd met meerdere landen, waaronder de Verenigde Staten, over gasleveringen aan de EU ter vervangen van Russisch gas. Het is aan de markt om vervolg te geven aan die contacten en om tot concrete leveringsafspraken te komen.
Zijn bij deze afspraken ook contractvoorstellen, commitments of andere beloftes gedaan, waarbij sprake is van een verplichte afname over een bepaalde periode?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dergelijke afspraken zijn gemaakt, wat houden deze afspraken precies in? Welke rol heeft Nederland en/of de Europese Commissie daarin gespeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland en/of de Europese Commissie ook eisen gesteld ten aanzien van maatregelen die genomen moeten worden om de uitstoot van methaan bij de productie en het transport van Amerikaans schaliegas tegen te gaan? Indien nee, waarom niet?
Er zijn afspraken gemaakt op mondiaal niveau over het terugdringen van de uitstoot van methaan. Op 2 november 2021 hebben de Europese Commissie en de Verenigde Staten met vele partnerlanden de Methaan Belofte (Global Methane Pledge)3 geïnitieerd. Dit initiatief streeft ernaar de uitstoot van methaan terug te dringen met 30% in 2030 ten opzichte van 2020. Daarnaast heeft de Europese Commissie samen met de Verenigde Staten op 25 maart 2022 een gezamenlijke taskforce4 ingesteld over leveringszekerheid van aardgas. Deze taskforce richt zich onder andere op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen (waaronder methaan) bij het realiseren van de LNG-infrastructuur en specifiek het verminderen van methaanlekkages.
Indien er nog geen afspraken zijn gemaakt, welke voorstellen liggen er precies voor de levering van extra Amerikaans liquid natural gas (lng) aan Europa en wanneer verwacht u dat er een definitief besluit genomen zal worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het statement van de Europese Commissie over de meeting tussen president Von der Leyen en de Amerikaanse president Biden op 25 maart jongstleden over de levering van meer Amerikaans lng aan de Europese Unie, getiteld «The European Commission and the United States open new chapter in their energy cooperation»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het artikel «How long will Biden’s new alliance with LNG last?' van de Houston Chronicle?
Ja.
Deelt u de mening dat uit de twee bovenstaande artikelen blijkt dat Von der Leyen en Biden hebben gesproken over een Europese markt voor Amerikaans lng tot in ieder geval 2030, maar dat lng-exporteurs gewoonlijk nog langere contracten (namelijk van 20 jaar) hanteren, simpelweg omdat nieuwe faciliteiten niet voor een korte duur worden gebouwd? Hoe verhoudt dit voorstel/deze afspraak tussen Von der Leyen en Biden zich tot het behalen van de Nederlandse en Europese klimaatdoelen?
De ontmoeting tussen de voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Von der Leyen, en de Amerikaanse president Biden heeft zich inderdaad gericht op de Europese markt voor Amerikaanse LNG als gevolg van de geopolitieke crisissituatie in Europa en de noodzaak om zo snel mogelijk de afhankelijkheid van de gasimport uit de Russische Federatie te reduceren. De Nederlandse en Europese Klimaatdoelen gelden onverkort en staan overeind, ongeacht de neveneffecten van meer import van LNG. We moeten zowel de afhankelijkheid van Rusland zo spoedig mogelijk afbouwen én de klimaatdoelen halen, waarbij het besparen van gas in beide gevallen een belangrijk onderdeel is. De behoefte van LNG-producenten aan langetermijncommittering om nieuwe investeringen in LNG-installaties te plegen is een commerciële afweging.
Houdt u met het beantwoorden van de negende vraag rekening met de Scope 3 emissions en op welke manier?
Zoals in antwoord op vraag 9 uiteen wordt gezet, betreft dit enkel vervanging van een deel van het Russische gas. De klimaatdoelen blijven daarbij onverminderd gelden, ongeacht of bij het vervangen van Russisch gas direct of indirect meer of minder uitstoot van broeikasgassen plaatsvindt.
Welke duurzaamheidsrisico’s ziet u bij het aangaan van langetermijncontracten met Amerikaanse lng-exporteurs en hoe bent u van plan deze risico’s tegen te gaan?
Het is aan de marktpartijen om te bepalen voor welke duur ze een contract aangaan. De overheid is hier geen partij in. Het Europese Fit for 55-maatregelen pakket5 heeft als doelstelling om in 2030 een netto-uitstoot van broeikasgassen van ten minste 5 procent verminderd te hebben en klimaatneutraliteit tegen 2050. Daarbij stelt het pakket als doelstelling dat in 2030 40% van de energie uit hernieuwbare bronnen moet komen, en in het Commissievoorstel van het RePowerEU-plan wordt dit doel opgehoogd naar 45%. Het kabinet steunt de insteek dat diversificatie van fossiele energiebronnen niet moet leiden tot een lock-invan fossiele brandstoffen.
Erkent u dat bij het winnen en transporteren van schaliegas veel methaan vrijkomt en dat bij het omzetten van gas naar lng veel energie wordt verbruikt? Hoe vindt u het importeren van meer Amerikaans schaliegas in de vorm van lng passen bij de Nederlandse en Europese klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen?
Het klopt dat aan de technieken die gebruikt worden bij het winnen van gas uit schalies nadelen zijn verbonden; dit met de kanttekening dat gas uit schalies maar een deel van de bron vormt van de geïmporteerde LNG uit de Verenigde Staten. Ook is het zo dat het extra energie kost om gas om te zetten in LNG. Het kabinet hecht aan zowel de klimaatdoelen als het versneld onafhankelijk worden van Russisch gas zoals ik ook heb toegelicht in mijn brief van 22 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302). Eventuele nadelige effecten van LNG geïmporteerd uit onder andere de VS, doen niets af aan de gestelde klimaatdoelen, maar helpen wel om als Nederland het aandeel Russisch gas op korte termijn sterk te verminderen. Daarom vind ik deze nadelen aanvaardbaar. Er wordt gekeken naar een heel palet aan maatregelen en mogelijkheden, waaronder besparingen en het vergroten van de LNG-importcapaciteit, zie daarvoor mijn Kamerbrief d.d. 21 juli 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 337). LNG afkomstig uit de VS is daarin een alternatief dat een belangrijk deel van het Russisch aardgas vervangt.
Bent u van mening dat Amerikaans schaliegas aanvaardbaar is als vervanging voor Russisch gas, de consequenties voor het milieu en klimaat in acht nemend?
Zie antwoord vraag 12.
Erkent u dat er voor het afnemen van extra Amerikaans schaliegas door de Europese Unie meer infrastructuur zal worden gebouwd voor het produceren en vervoeren van dit gas en dat dit ingaat tegen het dringende advies van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) om voor 2025 de uitstoot van emissies sterk te verminderen?
Het EU Fit for 55-maatregelenpakket6 heeft als doelstelling om in de EU ten minste 55% minder broeikasgassen uit te stoten in 2030 ten opzichte van de uitstoot van 1990. Dit doel staat ongeacht de plannen op het gebied van LNG.
Deze doelstelling wordt kracht bijgezet door het RePowerEU-plan van de Europese Commissie, waarin wordt voorgesteld dat de EU-lidstaten inzetten op het verhogen van de doelen ten aanzien van hernieuwbare energie, en verscherping van het doel voor energie-efficiëntie, zie daarvoor mijn Kamerbrief d.d. 17 juni jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 3438).
Daarnaast zijn de EU-lidstaten in aanvulling op dit plan overeengekomen in het EU Winterpakket voor de komende winter ten minste 15% op de gasconsumptie te besparen, zie daarvoor de Kamerbrief 21 juli 2022 inzake North Stream 1 (NS 1) pijpleiding (Kamerstuk 29 023, nr. 337).
Dat neemt niet weg dat de EU-lidstaten, waaronder Nederland, het verminderde aanbod aardgas als gevolg van onder meer de uitfasering van de gasproductie in Groningen en afnemende levering van aardgas door Rusland, de komende tijd moeten compenseren door middel van toenemende LNG-import, bijvoorbeeld vanuit de Verenigde Staten.
Indien ja, hoe maakt u de afweging dat het aanvaardbaar is dat de Europese Unie en Nederland het verhogen van de productie van schaliegas in de Verenigde Staten voor de lange termijn stimuleren? Welke overwegingen spelen hierbij een rol en welke waarde hecht u aan de verschillende factoren in deze overwegingen?
Zie het antwoord vraag 12 en 13.
Deelt u de menign dat het onverkoopbaar is dat wij binnen Europa niet kiezen voor schaliegas vanwege de schadelijke gevolgen voor het milieu en klimaat, maar nu wel indirect Amerikaanse schaliegasbedrijven vragen om hun productie op te schalen?
Zie antwoord vraag 5.
De uitspraken dat hij het stikstofprobleem niet wil oplossen vanwege electoraal eigenbelang. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u in uw hoedanigheid als Minister-President van het kabinet Rutte III in een besloten overleg met milieuorganisaties (waaronder Mobilisation for the Environment) heeft gezegd dat u het stikstofprobleem niet gaat oplossen in de kabinetsperiode Rutte III én dat u het ook niet wil oplossen, omdat het u te veel stemmen zou gaan kosten aan de rechtervleugel?1 Zo nee, wat zei u dan wel?
Herinnert u zich nog dat u in het openbaar juist over de stikstofcrisis zei dat het de grootste crisis uit uw politieke carrière was en dat u de wens uitsprak dat de aanpak van de stikstofcrisis veel sneller moest verlopen (maar dat het volgens u echt niet sneller kon)?2
Hoe moeten we het beoordelen dat u als Minister-President in het openbaar doet alsof u de stikstofcrisis serieus neemt en wilt oplossen, terwijl u achter de schermen zegt dat u dat helemaal niet wilt omdat dat niet uitkomt voor de electorale belangen van de VVD?
Denkt u dat dit soort gedrag bijdraagt aan het herstel van het vertrouwen van burgers in de politiek?
Wilt u het stikstofprobleem en de natuurcrisis tijdens de kabinetsperiode Rutte IV wel oplossen?
Kunt u zich herinneren dat u met zoveel woorden heeft gezegd dat u geen actieve herinnering meer heeft aan uw uitspraken tijdens de klimaattop in Glasgow, waar u gezegd zou hebben dat u vanwege electorale overwegingen geen ambitieuzer klimaatbeleid wilt?3
Vindt u een politicus die zijn persoonlijke, electorale belangen belangrijker vindt dan het algemene belang en daardoor onder andere de klimaat- en natuurcrisis verder laat escaleren, geschikt voor de functie van Minister-President? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De zeer recent in Pakistan uitgesproken fatwa en dreigementen tegen een Nederlandse parlementariër. |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wilt u deze vragen per vraag apart en zelf als premier beantwoorden en dus niet door een collega laten beantwoorden?
Ja.
Wilt u deze vragen, gelet op de gevolgen voor mijn persoonlijke veiligheid, zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van de voormalige premier van Pakistan Imran Khan over «... the Dutch blasphemer MP Geert Wilders ...»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze uitspraak die Khan publiekelijke ten overstaan van duizenden mensen deed en die breed is uitgemeten in de media in de islamitische wereld, zodat miljoenen mensen er kennis van hebben kunnen nemen? Realiseert u zich dat in veel islamitische landen op blasphemie de doodstraf staat en dit dus consequenties heeft voor mijn veiligheid?
Voormalig Premier Khan heeft tijdens een rally op 13 april jl. in Peshawar gezegd dat de heer Wilders blij was dat hij (Khan) afgezet was als premier en dat de heer Wilders een persoon is die blasfemische cartoons van de profeet Mohammed gemaakt heeft. Ik keur deze uitspraken af en betreur het effect dat zij hebben gehad in Pakistan en het feit dat het heeft bijgedragen aan de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders. Het kabinet zet zich in internationaal verband in voor afschaffing van de doodstraf op blasfemie (en afvalligheid). Die strafmaat leidt er tevens toe dat personen en groepen regelmatig het recht in eigen hand nemen. Ik realiseer mij de consequenties dus al te zeer. Dat is een van de belangrijke redenen waarom dit onderdeel is van de Nederlandse inspanningen en gelijkgezinde landen tegen de doodstraf op blasfemie en afvalligheid.
Heeft u voorts kennisgenomen van de door Allama Saad Hussain Rizvi over mij uitgesproken fatwa namelijk dat «... Muslims living in the Netherlands should eliminate the arrogant ...», waarmee hij mij bedoelde?2 Realiseert u zich dat er al eerder een fatwa tegen mij in Pakistan was uitgesproken? Wat is uw oordeel over de recente en over de eerdere fatwa?
Ja, ik heb kennis genomen van de recente en de eerdere fatwa in 2018. Het kabinet keurt deze nadrukkelijk af. Bedreigingen, en die in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Nederland heeft in bilaterale contacten met Pakistan herhaaldelijk zijn afkeuring ten aanzien van de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders uitgesproken. Zoals bekend heeft Nederland Pakistan middels rechtshulpverzoeken verzocht om medewerking aan het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de eerdere fatwa (zie ook het antwoord op vraag 15). Ook ten aanzien van de huidige ontwikkelingen wordt door het Openbaar Ministerie onderzocht en actief beoordeeld of er sprake is van strafbare feiten.
Deelt u mijn mening dat het totaal onacceptabel is dat in de laatste recente fatwa een concrete oproep staat aan moslims in Nederland om mij te vermoorden? Deelt u mijn mening dat dit walgelijk is en krachtig veroordeeld dient te worden? Zo ja, bent u daartoe bereid en hoe gaat u dat dan doen? Zo nee, waarom niet?
Bedreigingen zoals deze aan het adres van de heer Wilders evenals aan het adres van andere volksvertegenwoordigers en personen zijn onacceptabel, uiteraard ook als zij worden gedaan door religieuze autoriteiten. Het kabinet keurt deze dan ook nadrukkelijk af. Het kabinet heeft ook recent enkele malen zijn grote zorgen over de doodsbedreigingen aan het adres van de heer Wilders aan de Pakistaanse autoriteiten overgebracht. Dit is zowel gedaan door de Nederlandse ambassadeur in Islamabad als aan de Pakistaanse ambassadeur in Den Haag.
Heeft u ook kennisgenomen van de uitlatingen van TLP-leider Muhammad Ashraf Asif Jalali dat «The government of Pakistan must take a strong narrative on the adverse blasphemy committed by Geert Wilders»3 en «He must be handed over to Muslims for public execution to ensure world peace»?
Ja.
Wat vindt u van deze uitspraak en oproep om mij over dragen aan moslims en vervolgens publiekelijk te executeren?
Zoals aangegeven, zijn bedreigingen onacceptabel, zeker aan het adres van volksvertegenwoordigers. Het kabinet keurt deze dan ook nadrukkelijk af.
Heeft u voorts kennisgenomen van de verklaring van het Pakistaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken dat «Pakistan also strongly condemns the offensive remarks made by a Dutch politician, attacking Islam and the Muslim holy month of Ramadan»4 gevolgd door uitspraken van de nieuwe premier van Pakistan, Shehbaz Sharif, dat «People of Pakistan and Muslims around the world are deeply hurt by the recent incidents of Islamophobia in Sweden & the Netherlands»?5
Ja.
Wat is uw oordeel hierover? Hebben de Pakistaanse autoriteiten bij het Nederlandse kabinet dan wel de Nederlandse ambassade in Pakistan geprotesteerd? Zo ja, wanneer en wat was de Nederlandse reactie precies?
De Nederlandse ambassadeur in Islamabad is op 18 april jl. uitgenodigd bij het Pakistaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken om de verklaring van het ministerie over te brengen. Op 21 april jl. met de Pakistaanse ambassadeur in Den Haag gesproken over de genoemde verklaring. Tot slot is met de Pakistaanse ambassadeur op 29 april jl. opnieuw het gesprek aangegaan op het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken om nogmaals te spreken over de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders. In alle drie de ontmoetingen heeft Nederland zijn grote afkeuring overgebracht over de doodsbedreigingen die de heer Wilders vanuit Pakistan ontvangt, en aangegeven dat het bepalen van de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting in Nederland is voorbehouden aan de rechter.
Wat vindt u ervan dat ik als Nederlands gekozen volksvertegenwoordiger herhaaldelijk en massaal ook uit het buitenland, waaronder Pakistan en andere islamitische landen in Azië en het Midden-Oosten, met de dood wordt bedreigd? Dat ik door onder andere oud- en zittende Pakistaanse politieke leiders en geestelijken van blasphemie wordt beticht, er opgeroepen wordt mij publiekelijk te executeren en ik islamofoob wordt genoemd?
Zoals eerder genoemd, zijn bedreigingen onacceptabel, in het bijzonder aan het adres van volksvertegenwoordigers, en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Ten aanzien van de heer Wilders geldt het niet te accepteren feit dat hij reeds jarenlang te maken heeft met gevolgen voor zijn persoonlijk leven van bedreigingen uit binnen- en buitenland. Dat is voor hem persoonlijk verschrikkelijk. Het kabinet keurt dergelijke bedreigingen in de meest stellige bewoordingen af en doet er dan ook alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren.
De dreigingen hebben de aandacht van de betrokken bewindspersonen. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken met zowel de heer Wilders als met u als voorzitter van de Tweede Kamer over de situatie gesproken.
Waarom heeft u het tot nu toe niet publiekelijk opgenomen voor een Nederlands staatsburger en parlementariër over wie een fatwa wordt uitgesproken om hem te vermoorden? Waarom heeft u tot nu toe niet publiekelijk een veroordeling uitgesproken over het feit dat uw (voormalig) ambtgenoot in Pakistan mij publiekelijk een blasfemist heeft genoemd?
Zoals in bovenstaande vragen aangegeven zijn de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders onacceptabel. Het kabinet keurt deze dergelijke bedreigingen in de meest stellige bewoordingen dan ook nadrukkelijk af en doet er dan ook alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren.Het kabinet staat hierover in contact met de Pakistaanse autoriteiten, zowel in Islamabad als in Den Haag.
Is de Pakistaanse ambassadeur te Den Haag ontboden om hier namens Nederland een krachtig protest tegen in te dienen? Zo ja, wat was zijn reactie. Zo nee, waarom niet en wilt u de Pakistaanse ambassadeur alsnog ontbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals tevens in het antwoord op vraag 10 weergegeven is de Pakistaanse ambassadeur te Den Haag op 29 april jl. opnieuw op het ministerie ontvangen om te spreken over de doodsbedreigingen die de heer Wilders vanuit Pakistan ontvangt. Daarbij zijn de grote zorgen van het kabinet over deze bedreigingen overgebracht.
Kunt u garanderen dat dit door Pakistan geïnitieerde islamitisch (staats)terrorisme op geen enkele manier gevolgen zal hebben voor mijn veiligheid, respectievelijk veiligheidsmaatregelen?
Op basis van informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden dreigingsproducten opgesteld, zo ook voor de heer Wilders. Bij dit continue proces worden tevens eventuele berichten uit het buitenland betrokken en geduid. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen. Voorts wordt op basis van actuele dreigingsinformatie telkens bezien in hoeverre aanpassing van het dreigingsbeeld, en de daarmee gepaard gaande beveiligingsmaatregelen, nodig is. In algemene zin geldt dat het kabinet zeer alert is als het gaat om de veiligheidssituatie van onder andere Kamerleden. Zoals bekend doet het kabinet vanuit veiligheidsoverwegingen geen uitspraken over specifieke veiligheidsaangelegenheden.
Realiseert u zich dat ik alleen al de afgelopen dagen vele honderden malen met de dood ben bedreigd, voornamelijk uit Pakistan en dat het Openbaar Ministerie tot nu toe niets doet met het merendeel van de eerdere doodsbedreigingen uit Pakistan?
Bedreigingen, en die in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Het Openbaar Ministerie beoordeelt iedere aangifte van mogelijke bedreiging van een politicus op strafbaarheid. In 2018 heeft het Openbaar Ministerie in dit verband in een drietal zaken rechtshulpverzoeken naar Pakistan uitgestuurd met het verzoek om een drietal personen als verdachten te horen. Ondanks dat Nederland een aantal keren heeft gerappelleerd bij de Pakistaanse autoriteiten en meermalen tijdens bilaterale consultaties met Pakistan door de Minister van Buitenlandse Zaken is aangedrongen op een antwoord op de rechtshulpverzoeken, is tot op heden niet op de rechtshulpverzoeken gereageerd door Pakistan.
Voor het identificeren van verdachten die bedreigingen uiten via met name sociale media, waarbij veelal geen gebruik wordt gemaakt van de eigen personalia en niet de volledige personalia zijn genoemd, is vervolgens nader onderzoek nodig. Wanneer een verdachte zich in een ander land dan Nederland bevindt, is voor dat onderzoek rechtshulp nodig. Wanneer met een land geen rechtshulpverdrag bestaat, leert de ervaring dat die rechtshulp in dit soort zaken moeizaam gaat. Dit geldt in het bijzonder voor Pakistan, waar de afgelopen jaren meerdere rechtshulpverzoeken in een drietal zaken – ondanks herhaaldelijk rappel – tot op heden onbeantwoord zijn gebleven.
Het Openbaar Ministerie kan – als er door het buitenland geen rechtshulp wordt verleend – alleen personen in Nederland vervolgen die rechtstreeks zijn te identificeren op basis van hun online gedane uitlatingen.
Deelt u mijn mening dat dat onacceptabel is en niet alleen slecht voor mijn eigen veiligheid, maar ook voor het rechtsgevoel en het al broze vertrouwen in de Nederlandse rechtstaat? Zo nee, waarom niet, zo ja wat gaat u daaraan doen?
Bedreigingen, en die in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel. Daarom beoordeelt het OM, zoals hiervoor bij de beantwoording van vraag 15 al is beschreven, iedere aangifte van mogelijke bedreiging van een politicus op strafbaarheid. Hierbij bekijken het OM en politie per zaak wat de juridische mogelijkheden zijn.
Is uw zwijgen en de inactiviteit van het Openbaar Ministerie te verklaren uit het feit dat ik geen politicus van de coalitie ben, maar van de oppositie of mogelijk omdat u walgt van mijn strijd tegen de ideologie van de onvrijheid genaamd islam?
Zoals hiervoor in de beantwoording op vragen 5 en 15 vermeld, verricht het OM het nodige in reactie op de aangiften van mogelijke bedreiging. Hierbij wordt geen enkel onderscheid gemaakt op basis van de partij van een politicus of de ideologie die deze politicus aanhangt.
Kunt u zich de geur van vrijheid nog wel herinneren?
Zoals ook in de beantwoording op bovenstaande vragen weergegeven, betreur ik het effect dat diverse genoemde uitspraken hebben op het leven en de vrijheid van de heer Wilders.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Het achterhouden van informatie in de granulietzaak en het toevoegen van bodemvreemd materiaal aan granuliet. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gemeente West Maas en Waal: «Ministerie houdt informatie achter in granulietzaak»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat uitdrukkelijk is afgesproken dat het ministerie de gemeente West Maas en Waal op de hoogte zou houden in het granuliet-dossier en dit niet is gebeurd, aangezien het aanvullend onderzoek van het advies- en ingenieursbureau Arcadis niet met de gemeente West Maas en Waal is gedeeld? Zo nee hoe zit dit dan?
Het klopt dat de gemeente West Maas en Waal op de hoogte zou worden gehouden over het granuliet dossier. In tegenstelling tot het proces daaraan voorafgaand, is de gemeente niet actief geïnformeerd over de aan u op
16 november 2021 verzonden Kamerbrief, inclusief addendum. Verder is de gemeente niet geïnformeerd over het commissiedebat Leefomgeving van 7 april 2022. De stukken zijn weliswaar openbaar, maar het was beter geweest als de gemeente in lijn met de gemaakte afspraken zou zijn geïnformeerd.
In een telefonisch overleg op 7 april 2022 – tussen de wethouder Ans Mol en de dgWB van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat – zijn hiervoor excuses aangeboden en is de afspraak herbevestigd dat de gemeente blijvend zal worden geïnformeerd over de ontwikkelingen in het granuliet-dossier. Over het granulietdossier is vervolgens op 14 en 26 april 2022 ambtelijk overleg gevoerd met de gemeente. Dit overleg zal één keer in de zes weken worden gevoerd.
Tussen de gemeente West Maas en Waal en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is de afgelopen jaren regelmatig contact geweest. Het contact heeft zich niet alleen beperkt tot het granulietdossier. Naast deelname aan de klankbordgroep voor het reviewonderzoek granuliet, heeft de gemeente ook actief deelgenomen aan de bestuurlijke dialoog voor het beleidsonderzoek diepe plassen. Daarnaast zijn rondom de voorgenomen verondieping van de Vonkerplas diverse gesprekken gevoerd. Verder is op diverse momenten zowel bestuurlijk als ambtelijk bilateraal overleg gevoerd.
Is er de afgelopen tijd contact geweest tussen het ministerie en de gemeente West Maas en Waal over het feit dat de gemeente niet goed op de hoogte is gehouden in het granuliet-dossier? Wat is er tijdens dit contact afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zal in de toekomst worden voorkomen dat informatie abusievelijk niet wordt gedeeld met de gemeente West Maas en Waal?
Om elkaar blijvend goed te informeren is nu afgesproken om eens in de zes weken op ambtelijk niveau overleg te voeren. Daarnaast kan zo nodig op bestuurlijk niveau het overleg worden gevoerd.
Is, naar aanleiding van de toezegging van de voormalig Staatssecretaris Van Weyenberg die aangaf het RIVM en Deltares te willen vragen om onderzoek te doen of er sprake is van ontbrekende wetenschappelijke kennis over het gedrag van polyacrylamide in anaerobe omstandigheden, deze opdracht al gegeven?2 Wanneer wordt dit onderzoek afgerond?
De opdracht voor het onderzoek wordt komende maand aan het RIVM verstrekt. Ik informeer u in een eerstvolgende voortgangsbief over de planning van het onderzoek.
Heeft u kennisgenomen van de brief van het Burgercollectief Dreumelse Waard3, waarin bezwaren worden geuit tegen de conclusies uit het «Addendum review-onderzoek granuliet Over de Maas» van Arcadis? Kunt u een inhoudelijk reactie geven op deze bezwaren?
Ik heb kennisgenomen van de brief van het Burgercollectief Dreumelse Waard. In reactie op de brief van het burgercollectief heb ik het bijgevoegde memo (bijlage 1) van Arcadis ontvangen. Op basis van het memo zie ik geen aanleiding om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren. Voor mij staat de deskundigheid en onafhankelijkheid van Arcadis niet ter discussie. De conclusies uit het addendum blijven ongewijzigd. Bijgaand treft u de brief aan (bijlage 2) die ik hierover aan het Burgercollectief Dreumelse Waard heb verzonden.
Gaat u gehoor geven aan de oproep van het Burgercollectief Dreumelse Waard om het addendum van Arcadis terug te trekken en een vervangend onderzoek uit te laten voeren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u kennisgenomen van de brief van de gemeente West Maas en Waal4, waarin vragen worden gesteld over de consequenties voor de inwoners, de ecologie en de gebruikers van de plassen naar aanleiding van van de aanwezigheid van granuliet aan de oppervlakte in de Moleneindse Waard? Wat is uw reactie hierop? Gaat u uw reactie ook nog sturen naar de gemeente West Maas en Waal?
Ja, bijgaand treft u mijn reactie aan de gemeente West, Maas en Waal aan (bijlage 3).
Gaat u gehoor geven aan de oproep van de gemeente West Maas en Waal om de uitkomsten van het onderzoek door het RIVM en Deltares af te wachten alvorens er vervolgstappen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de uitkomsten van het aanvullend literatuuronderzoek door het RIVM en Deltares af te wachten. Ik vind het belangrijk – zoals aangegeven in mijn brief van 16 november 20215 – om kennis te kunnen nemen van nieuwe wetenschappelijke inzichten en ontwikkelingen.
Het aanvullende literatuuronderzoek doet niets af aan de bevinden en conclusies van het review-onderzoek. In geen enkel monster van de beunschepen, de waterbodem, of in grond- en oppervlaktewater is acrylamide aangetoond.
Belangrijke conclusie is dat granuliet voldoet aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde (schoonste klasse grond) en er is geen sprake van negatieve gevolgen voor mens en milieu of op de ontwikkeling van het ecosysteem.
Deelt u de mening dat het uiterst belangrijk is dat de zorgen van bewoners omtrent het granuliet-dossier worden geadresseerd en zo mogelijk worden weggenomen, en dat het aanvullend onderzoek van Arcadis hierin niet is geslaagd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de zorgen van de burgers – mede gezien de brieven van de gemeente West Maas en Waal en het Burgercollectief Dreumelse Waard – zoveel als mogelijk moeten worden geadresseerd en weggenomen. Arcadis heeft daarom in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de milieu hygiënische effecten van granuliet in «Over de Maas». Belangrijke conclusie is dat granuliet voldoet aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde (schoonste klasse grond) en er geen sprake is van negatieve gevolgen voor mens en milieu of op de ontwikkeling van het ecosysteem.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Besluit bodemkwaliteit een regel is opgenomen die stelt dat onder grond of baggerspecie ook grond of baggerspecie wordt verstaan dat is vermengd met ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal5?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Klopt het dat in de nota van toelichting is opgenomen dat het bij deze regel nadrukkelijkniet gaat om het bijmengen van bodemvreemd materiaal6? Zo nee, hoe zit dit dan?
Ja, het klopt dat dit in de nota van toelichting staat.
Klopt het dat aan granuliet een bodemvreemde stof – een flocculant – wordt toegevoegd? Zo nee, hoe zit dit dan?
In de procedure over handhavingsverzoek van de gemeente West Maas en Waal die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State8 van 13 oktober 2021 is het toevoegen van flocculant uitgebreid aan de orde geweest. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het toevoegen van flocculant niet betekent dat het granuliet niet kan worden beschouwd als grond in de zin van het Besluit bodemkwaliteit.
Deelt u de analyse dat het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granuliet niet voldoet aan de regel in het Besluit bodemkwaliteit zoals uitgelegd in de nota van toelichting7, aangezien iets als grond mag worden beschouwd als het maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal bevat datniet is bijgemengd?
Nee, ik verwijs naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij het antwoord op vraag 13.
Bent u ervan op de hoogte dat in de Regeling bodemkwaliteit8 en op de site van Bodemplus9 twee vereisten worden gesteld voor wanneer iets als grond mag worden toegepast, namelijk: bij het toepassen van grond mag ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal voorkomen voor zover het steenachtig materiaal of hout betreft dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond aanwezig was, waarvan niet is te voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee is vermengd, én overige bodemvreemde materialen – anders dan steenachtig materiaal en hout – mogen alleen sporadisch voorkomen als dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond aanwezig was?
Ja. Ik wijs ook op het doel van deze bepaling uit de Regeling bodemkwaliteit die in 2018 is ingevoerd en waaruit blijkt dat hiermee is bedoeld de aanwezigheid tegen te gaan van bodemvreemde materialen zoals plastics en piepschuim in partijen grond die worden toegepast voor de verondieping van diepe plassen (Staatscourant 2018, 68042). Deze materialen mogen alleen sporadisch voorkomen voor zover redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat ze voor toepassing uit een partij grond worden verwijderd.
Deelt u de analyse dat het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granulietniet voldoet aan de vereisten van de Regeling bodemkwaliteit en de uitleg van Bodemplus voor bodemvreemd materiaal, aangezien de flocculant niet al in de afgegraven grond zat, het vermengen wel te voorkomen was en de flocculant niet sporadisch maar altijd wordt toegevoegd aan granuliet? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13 en de Raad van State uitspraak van 13 oktober 2021.
Klopt het dan ook dat granuliet dusniet als grond mag worden gekwalificeerd volgens het Besluit bodemkwaliteit zoals uitgelegd in de nota van toelichting10, de Regeling bodemkwaliteit11 en de uitleg van Bodemplus12? Zo nee, hoe zit dit dan?
Nee, hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13 en de Raad van State uitspraak van 13 oktober 2021.
Deelt u de mening dat het onacceptabele gevolgen zou hebben voor het milieu als het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granuliet wél wordt beschouwd als dat het zou voldoen aan de eisen omtrent bodemvreemd materiaal, omdat dit zou betekenen dat grond altijd voor 20 gewichtsprocent zou mogen worden aangevuld met bodemvreemd materiaal van welke aard dan ook, zonder dat het de toepassing als grond zou verliezen? Zo nee, waarom niet?
Wat de milieugevolgen van het toevoegen van het betreffende flocculant betreft verwijs ik naar de in het antwoord op vraag 13 genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In deze uitspraak is geoordeeld dat er op basis van verschillende rapporten en onderzoeken over het flocculant, waaronder het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) die door de Afdeling bestuursrechtspraak is ingeschakeld als onafhankelijke deskundige, geen reden is om aan te nemen dat het toepassen van granuliet schadelijke gevolgen heeft voor de milieukwaliteit en de leefomgeving. Uit deze uitspraak noch uit de toepasselijke regelgeving volgt dat aan grond altijd 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal van welke aard dan ook mag worden toegevoegd.
Het artikel 'Mee op pad met de arbeidsinspectie: ‘Het deugt niet, maar jij wilt wel je pakketje morgen bezorgd hebben’' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Chris Simons (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bovenstaand artikel?1
Ja.
Deelt u de mening dat we in het kader van de arbeidsomstandigheden en het principe «eerlijk werken» de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever in deze situaties uitdrukkelijk missen?
Iedereen in Nederland heeft recht op eerlijk, gezond en veilig werk. Het is in eerste instantie een zaak van werkgevers en werknemers om afspraken te maken over, en elkaar aan te spreken op, de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht. Ook van opdrachtgevers mag worden verwacht dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Het is van belang dat werknemers, werkgevers en opdrachtgevers hierover met elkaar het gesprek voeren.
Op het gebied van arbeidsvoorwaarden (eerlijk werk) zijn in beginsel alle schakels die betrokken zijn binnen een keten in het kader van de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid en opgenomen in de Wet aanpak Schijnconstructies (WAS) aansprakelijk te stellen voor de voldoening van het loon.
Behalve in de bouw is er geen ketenaansprakelijkheid voor opdrachtgevers op het gebied van gezond en veilig werken. Ik zie dat, mede door een veranderende arbeidsmarkt, deze verantwoordelijkheidsverdeling als het gaat om preventie en de zorg voor gezond en veilig werken, niet in alle gevallen (optimaal) werkt.
Een aanwezige overheid, die normen stelt, een visie heeft en deze visie vervolgens naar beleid vertaalt, is van belang. In mijn hoofdlijnennotie over de Arbovisie 20402 is opgenomen dat ik wil kijken naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtgever, werkgever en werknemer. Om te komen tot een gedragen en vooral werkende oplossing heb ik de SER op dit punt nadrukkelijk gevraagd mij te adviseren over de rol van de overheid en andere spelers in deze. Ik verwacht het SER-advies rond de zomer te mogen ontvangen, waarna ik uw Kamer hierover verder zal informeren.
Op welke wijze draagt u zorg dat opdrachtgevers en aannemers zich bij het gebruik van onderaannemers houden aan het «eerlijk werken» en «verantwoord opdrachtgeverschap» principe?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven, is het van belang dat werkgevers, werknemers en opdrachtgevers het gesprek hierover met elkaar gaan. Daarnaast zorgt een aantal wettelijke bepalingen voor verantwoordelijkheid bij de ketenpartners.
Een aantal voorbeelden in aanvulling op de al genoemde WAS; op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) kan de keten verantwoordelijk worden gehouden voor illegale tewerkstelling; op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) moet de Nederlandse dienstenontvanger controleren of de buitenlandse dienstenverrichter tijdig en juist gemeld heeft. Zoals besproken tijdens het Commissiedebat Gezond en Veilig Werken op 12 mei jl. komt er, mede naar aanleiding van het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onder voorzitterschap van Emile Roemer, een dubbele meldplicht (inlener en uitlener) voor het melden van arbeidsongevallen en een certificeringsstelsel voor uitzendbureaus, waarin de inleners alleen van gecertificeerde bedrijven mogen inlenen.
Deelt u de mening dat de eindverantwoordelijke, in dit geval PostNL, verantwoordelijk is voor juiste arbeidsomstandigheden ook al worden deze uitgevoerd door onderaannemers? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven is er op dit moment, behalve in de bouw, wettelijk geen ketenaansprakelijkheid voor opdrachtgevers voor gezond en veilig werken. Daarom heb ik in mijn hoofdlijnennotie over de Arbovisie 2040 opgenomen te willen kijken naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtgever, werkgever en werknemer.
Op welke wijze wordt er met het oog op het hard toenemende aantal bezorgdiensten en de nieuwe arbeidssituaties die hieruit voortkomen gecontroleerd op een veilige en goede werkomgeving?
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt met een risicogerichte en programmatische aanpak toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving ter bevordering van eerlijk, gezond en veilig werk. In het toezichtprogramma Transport en Logistiek hanteert de Arbeidsinspectie een meerjarige aanpak in de pakket- en koerierssector die in 2022 wordt voortgezet. Daarbij worden verschillende toezichtsinstrumenten ingezet. Naast het uitvoeren van inspecties en het opleggen van boetes bij overtredingen, worden opdrachtgevers geconfronteerd met bevindingen over wat zich feitelijk binnen hun keten afspeelt. De Arbeidsinspectie zet daarmee de grote marktpartijen in beweging om hun interne beheersprocessen te verbeteren. Met deze aanpak wordt beoogd dat opdrachtgevers uiteindelijk alleen met bedrijven in zee gaan die zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden.
Ik verwijs daarnaast graag naar de antwoorden3 over het bericht «Schandalen PostNL bij ons niet minder erg dan in België», die, mede namens mij, door de Minister van EZK 1 juni jl. naar de Kamer zijn verzonden.
Hoe beoordeelt u de arbeidsomstandigheden binnen de diverse benoemde casussen in het artikel en deelt u de mening dat dit echt ook een vorm van arbeidsuitbuiting is? Zo nee, waarom niet?
Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij moeten mensen onder dwang en zeer slechte omstandigheden en voorwaarden werk verrichten.
Het is niet aan mij om de beoordeling te doen of dit een vorm van arbeidsuitbuiting is, daar dit aan het Openbaar Ministerie en toezichthouders is.
Hoe kunt u uitleggen dat gezien de herhaaldelijke controles op mistanden bij distributiecentra van PostNL en het gebrek aan verbetering hierbij, de strafmaat voor de opdrachtgever in gebreke blijft?
Met betrekking tot opdrachtgeverschap en verantwoordelijkheid verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Meer in het algemeen geldt dat het stelsel van regels om eerlijk, gezond en veilig werk te bevorderen, wijd- en fijnvertakt is. De maximumhoogte van bestuurlijke boetes op grond van de SZW arbeidswetten is afgestemd op de maximumhoogte van de geldboetes in het strafrecht voor gelijke overtredingen. Ik kan niet oordelen of de strafmaat voor de opdrachtgever in deze casus in gebreke blijft.
Heeft u naar aanleiding van de situatie in België2 signalen dat er mogelijk ook sprake is van vermoedde kinderarbeid binnen de Nederlandse pakketbezorging? Op welke wijze worden hier controles op uitgeoefend?
Bij de Nederlandse Arbeidsinspectie zijn geen concrete signalen bekend van mogelijke kinderarbeid binnen de Nederlandse pakketbezorging.
Deelt u de mening dat het hoge aantal gewerkte uren per dag en per week in combinatie met het betaald krijgen per bezorgd pakket slecht zijn voor het rijgedrag en daarmee de verkeersveiligheid?
Het is belangrijk dat chauffeurs niet te veel uren achter elkaar werken, voldoende en goed kunnen rusten en veilig de weg op kunnen gaan. De werkgever en chauffeur zijn primair verantwoordelijk om de verkeersveiligheid te waarborgen. Daarbij geldt dat werkgevers en chauffeurs zijn gehouden aan de rij- en rusttijden regelgeving. Ook geldt dat de werkgever bij de inrichting van het werk niet alleen gehouden is aan de rij- en rusttijden regelgeving, maar eveneens aan de afgesproken arbeidsvoorwaarden in de sector en de wettelijke regels rondom arbeidsomstandigheden, waarin bepalingen zijn opgenomen voor de gezondheid en veiligheid van werkenden en derden.
Hoe beoordeelt u het verschil in geldigheid van de rust- en rijtijdenwet voor koeriersdiensten (bezorgbusjes) en vrachtwagens en hoe ziet u dit ten opzichte van de verkeersveiligheid?
Het Arbeidstijdenbesluit vervoer is zowel van toepassing op beroepsmatig vervoer met «lichte» bedrijfswagens als bij zwaardere vrachtwagens. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever en de chauffeur dat de wettelijke rij- en rusttijden in acht worden genomen. Op de naleving van deze regelgeving houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toezicht. Het verschil in de regelgeving bestaat voor een belangrijk deel uit de wijze waarop rij- en rusttijden door de werkgever en chauffeur geregistreerd moeten worden en via handhaving gecontroleerd kunnen worden. Op grond van EU-regelgeving moet bij vrachtwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg een tachograaf zijn geïnstalleerd en worden gebruikt. Dit is niet verplicht bij de (lichtere) bedrijfswagens. Vervoerders die van die lichtere voertuigen gebruik maken, moeten een deugdelijke registratie van de arbeidstijden bijhouden. Handhaving daarvan vindt via bedrijfscontroles plaats. Voor internationaal vervoer wordt in Europees verband overigens vanaf 1 juli 2026 de grens voor de tachograafverplichting verlaagd naar een maximummassa-grens van 2.500 kg.
Naast het verantwoord opdrachtgeverschap op gebied van veilig en eerlijk werken houdt verantwoord opdrachtgeverschap ook in dat de veiligheid op de weg gewaarborgd is door haar werknemers of onderaannemers, deelt u de mening dat dit zo is en op welke manier wordt hierop gehandhaafd?
De werkgever en chauffeur zijn primair verantwoordelijk om de gezondheid en veiligheid van de chauffeur en de verkeersveiligheid van derden te waarborgen. Zij dienen zich daarbij te houden aan de geldende wettelijke kaders, zoals geschetst bij antwoord 9. Van opdrachtgevers mag worden verwacht dat zij opdrachten uitzetten die door werkgevers en haar werknemers binnen alle gestelde wettelijke kaders, dus ook die van de arbeidswetten en verkeersveiligheid, kunnen worden uitgevoerd. In het kader van verantwoord opdrachtgeverschap is het van belang dat zij bij de aanbesteding, uitvoering en evaluatie van de opdracht hier rekening mee houden en hierover met de opdrachtnemer afspraken maken. Dit doet echter niets af aan de verantwoordelijkheid van de werkgever en chauffeur.
De financiële voordelen van kernenergie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gronings onderzoek: kernenergie efficiënter voor bereiken klimaatdoelen»?1
Ja.
Hoe reageert u op genoemd onderzoek, waaruit blijkt dat het «financieel voordeliger is als Nederland investeert in kerncentrales dan alleen in zonne- en windenergie»?
Ik bekijk het onderzoek met interesse. Tegelijkertijd laat ik op dit moment zelf ook onderzoek doen naar de optimale inrichting van het toekomstige energiesysteem voor de jaren 2035, 2040 en 2050 via de studie naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland. De resultaten van deze studie zijn rond de zomer bekend en stuur ik in het najaar aan uw Kamer.
Deelt u de conclusie van onderzoeker Machiel Mulder (hoogleraar energie-economie, Rijksuniversiteit Groningen) dat «kernenergie goedkoper is dan zonne- en windenergie», dat «windparken op zee de meeste subsidies nodig hebben» en dat «heel veel van die kosten door de overheid [en dus door de burgers] worden betaald»? Hoe valt dit te rijmen met uw claim dat windparken op zee zonder subsidie worden gebouwd?2
Het onderzoek van prof. dr. Mulder beargumenteert dat de stroomprijs door meer zon en wind afneemt en dat dit ten koste gaat van het verdienmodel van investeerders. Daarnaast zal volgens het onderzoek de stroomprijs juist stijgen als de weersomstandigheden ervoor zorgen dat zon en wind minder kunnen opwekken. Ook laten de onderzoekers zien dat kerncentrales per eenheid stroom relatief minder kost dan wind op zee en zonenergie.
Verder laat het onderzoek van de heer Mulder op hoofdlijnen zien dat de productie vanuit verschillende energiebronnen meer integraal moet worden afgewogen. Er zijn namelijk ook systeemeffecten. Dit sluit aan bij mijn eerdere conclusies (Kamerbrief 35 167, nr. 28) dat kernenergie niet duurder hoeft te zijn dan wind en zon indien de systeemkosten op dezelfde manier worden meegenomen. Zo worden extra netwerkkosten, kosten voor balanceren van het net en aansluitingskosten, die toenemen bij een hoger percentage zon en wind, niet meegenomen in de kWh-prijs maar doorberekend aan de netbeheerder en/of consument.
Tegelijkertijd vind ik het vooral belangrijk om te kijken naar de uitkomsten van de studie over de inpassing van kernenergie in de Nederlandse energiemix richting 2030–2050 en daarna. De uitkomsten geven een beter beeld van de inzet van kernenergie in het energiesysteem. De resultaten worden rond de zomer verwacht. Deze studie geeft ook de benodigde duidelijkheid over de wijze waarop kernenergie in het energiesysteem past en zal ook betrokken worden bij het opstellen van het Nationaal Plan Energiesysteem dat is aangekondigd in de Kamerbrief Contouren Nationaal Plan Energiesysteem.
Verder klopt het dat we momenteel geen subsidies meer geven voor het bouwen van windparken op zee. Wel betaalt de gebruiker via nettarieven mee aan de elektriciteitsnetten die hiervoor moeten worden aangelegd.
Kunt u uw antwoord op eerdere Kamervragen herinneren: «Kernenergie kan aanzienlijk bijdragen aan het dekken van de elektriciteitsbehoefte in Nederland en neemt in vergelijking met wind of zon inderdaad heel weinig ruimte in beslag»? Staat u hier nog steeds achter?
De huidige lijn van deze regering is dat kernenergie niet wordt uitgesloten als onderdeel van de energiemix. Dit past in het uitgangspunt «sturen op CO2» dat dit kabinet hanteert. Zoals eerder gesteld kan kernenergie aanzienlijk bijdragen aan het dekken van de elektriciteitsbehoefte in Nederland en neemt in vergelijking met wind of zon inderdaad heel weinig ruimte in beslag.
Deelt u de mening dat kernenergie een prominente plek in onze nationale energievoorziening moet krijgen voordat u het hele land en ons deel van de Noordzee hebt volgebouwd met geldverslindende, horizonvervuilende, vogelhakselende windturbines? Deelt u bovendien de mening dat kernenergie kan bijdragen aan onze energieonafhankelijkheid?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vorige vragen, ben ik op dit moment aan het onderzoeken wat de meest optimale energiemix voor Nederland in de toekomst kan zijn. Dit gebeurt onder andere via de eerder genoemde studie (naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland) en het Nationaal Plan Energiesysteem.
In dit bredere onderzoek dat ik doe naar het toekomstige energiesysteem worden verschillende publieke belangen gewogen, waaronder de aspecten van betaalbaarheid en leefomgevingskwaliteit waarvan u voorbeelden geeft. In genoemde studie zal ook worden ingegaan op de leverings- en voorzieningszekerheid van de energievoorziening. Hier is energieonafhankelijkheid uiteraard ook een onderdeel van.
Hoe kan het dat u wél druk in de weer bent om het aantal windturbines fors uit te breiden, maar uw plannen voor de bouw van nieuwe kerncentrales – zoals aangekondigd in het coalitieakkoord – nog allesbehalve concreet zijn? Wanneer kunnen we uw uitgewerkte plannen voor de bouw van nieuwe centrales tegemoet zien?
De uitdagingen die spelen in het kader van kernenergie zijn veelomvattend. Rond het zomerreces zullen diverse onderzoeken die ik heb uitgezet zijn afgerond. Deze onderzoeken helpen om een duidelijker beeld te vormen van kernenergie in het systeem en de vervolgstappen te bepalen. Ik informeer u daarover voor het zomerreces.