Het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD naar medische specialisten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het strafrechtelijk onderzoek van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) naar medisch specialisten vanwege het vermoeden dat zij jarenlang betalingen hebben ontvangen van een leverancier van medische hulpmiddelen in ruil voor voorkeursbeleid voor hun producten?1
Ik ben bekend met de berichten hierover in de media. Omdat het OM geen informatie verstrekt over (lopende) strafrechtelijke onderzoeken, heb ik hier geen nadere informatie over.
Hoeveel medische specialisten worden verdacht van het aannemen van steekpenningen van de hulpmiddelenindustrie?
Uw vraag kan ik niet beantwoorden, omdat dit onderdeel is van een strafrechtelijk onderzoek.
Hoeveel geld hebben deze specialisten vermoedelijk verdiend met deze steekpenningen?
Zie antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat dit soort constructies lang kunnen bestaan waardoor gemeenschapsgeld, bestemd voor goede zorg, wordt ingezet voor corrupte doeleinden van de industrie?
Ik kan geen uitspraken doen in relatie tot deze zaak. In het algemeen vind ik fraude en niet-integer handelen in de zorg verwerpelijk. Ik verwacht van zorgorganisaties, zorgprofessionals en andere betrokken partijen dat zij zorgvuldig en integer handelen. Hoewel de grote meerderheid van de zorgprofessionals zich dagelijks met hart en ziel inzet voor de zorg aan patiënten, is er helaas ook een kleine groep die soms de randen opzoekt en er zelfs overheen gaat. Wij maken ons samen met zorgaanbieders, patiënt- en cliëntorganisaties, zorgverzekeraars en handhavers hard tegen iedereen die ons zorgstelsel probeert te ondermijnen. Deze kwestie laat weer zien hoe belangrijk het is dat dit hoog op de agenda staat en prioriteit heeft. Het is goed dat het OM en de FIOD dit uitermate serieus nemen. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek met interesse af.
Wat bent u van plan te doen om dit soort praktijken in de toekomst te voorkomen?
Ik kan zoals aangegeven geen uitspraken doen in relatie tot deze zaak. Bij brief van 29 juni 20222 heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport u geïnformeerd over onze brede ambitie op te treden tegen fraude in de zorgsector en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders.
In de brief is onder andere ingegaan op het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz). In dit wetsvoorstel worden onder meer wettelijke normen opgenomen over de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties. Het toezicht van de NZa zal met het wetsvoorstel worden verruimd, zodat eerder kan worden opgetreden als er sprake is van niet integer gedrag bij bijvoorbeeld de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties.
Daarnaast zijn vanaf verslagjaar 2022 medisch specialistisch bedrijven (msb’s) en maatschappen ook jaarverantwoordingsplichtig. Daardoor krijgen toezichthouders en inkopers beter zicht op de financiële stromen binnen msb’s en maatschappen.
Kunt u aangeven of en hoe het Initiatiefwetsvoorstel Wet transparantieregister zorg van het lid Kuiken, dat de financiële relaties tussen de farmaceutische- en hulpmiddelenindustrie en bijvoorbeeld medische specialisten moet openbaren, kan bijdragen om misbruik te voorkomen?2
Het initiatiefwetsvoorstel Transparantieregister Zorg van het lid Kuiken ligt momenteel ter voorbereiding in uw Kamer. Ik kan hier niet vooruitlopend op het oordeel van uw Kamer verder inhoudelijk op in gaan. Ik wacht daarvoor eerst de verdere behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel af.
Kunt u aangeven welke rol de internationale constructies om het geld weg te sluizen hebben gespeeld bij het ontvangen van steekpenningen?
Zie antwoord op vraag 1.
Neemt u afdoende maatregelen om bovengenoemde constructies in de toekomst onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Voor de maatregelen tegen fraude in de zorgsector en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders, verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. Tevens wijs ik op het fenomeenonderzoek complexe juridische structuren van zorgaanbieders, dat door de NZa is uitgevoerd,4 en het integraal barrièremodel waartoe dat onderzoek geleid heeft. Het barrièremodel, ontwikkeld door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), maakt inzichtelijk welke partijen drempels kunnen opwerpen om het risico op het weglekken van zorggelden te reduceren.
Mbo-studenten die niet worden toegelaten in Utrechtse cafés, andere uitgaansgelegenheden en sportfaciliteiten |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u dat mbo-studenten meermaals zijn geweigerd bij Utrechtse horecagelegenheden, terwijl studenten van de hogeschool en de universiteit daar wel werden binnengelaten?1 Erkent u dat hier sprake is van discriminatoire gronden?
Het onnodig onderscheid maken in opleidingsniveau is ongewenst. Het mbo vormt samen met het hbo en wo een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden, ieder met zijn eigen waarden en unieke kwaliteiten. Duidelijk moet zijn dat mbo’ers onmisbaar zijn voor onze samenleving. Het vakmanschap en de innovatiekracht van de mbo’ers verdient waardering. Ik zet me daarom nadrukkelijk in voor een gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten ten opzichte van ho- en wo-studenten.
In antwoord op de vraag of er sprake is van discriminatoire gronden verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 5.
In hoeverre heeft u überhaupt zicht op de manieren waarop mbo-studenten in onze samenleving zoal worden uitgesloten, bijvoorbeeld ook bij studentenkortingen?
Ik zet me in voor een gelijkwaardige behandeling van álle studenten in Nederland, hierin zie ik nog vele mogelijkheden voor verbetering. Dat zit ook in bewustwording van taalgebruik, waarbij soms nog onnodig onderscheid wordt gemaakt tussen mbo-, ho- en wo-studenten.
De betrokkenheid van mbo-studenten in het studentenleven kan eveneens gelijkwaardiger. Ik ben daarom blij dat sinds dit jaar ook een groep mbo-studenten welkom is bij de algemene introductieweek in Utrecht. Ik hoop dat bestuurders van andere steden het goede voorbeeld van Utrecht overnemen.
Een gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten is ook een prioriteit en onderdeel van de Werkagenda mbo waar ik de Kamer dit najaar over zal informeren. Het JOB MBO, de organisatie die mbo-studenten vertegenwoordigt, werkt mee in de totstandkoming van deze Werkagenda. Zo spreken we niet alleen over jongeren en studenten, maar vooral ook met hen en houden we dankzij de signalen die zij afgeven zicht op de gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten.
Zijn er inmiddels gesprekken gevoerd met de café-eigenaar? Zo ja, wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Ik heb samen met wethouder Dennis de Vries op 5 juli een gesprek gevoerd met de café-eigenaar in kwestie. Waar studenten van het hbo en de universiteit beschikken over een fysieke studentenkaart, is dat voor een deel van de mbo-studenten niet het geval. Voorwaarde om de kroeg binnen te komen volgens de eigenaar is het laten zien van een fysieke studentenkaart.
Op dezelfde avond is er door mij samen met wethouder Dennis de Vries een positief en constructief gesprek gevoerd met studenten van de Utrechtse mbo-studentenraad SR030. Er zijn in Utrecht ook veel positieve ontwikkelingen rond de inclusiviteit van mbo-studenten, zoals deelname aan de introductieweek voor studenten, de mogelijkheid om te sporten bij de studentensportverenigingen en de eerste mbo-studentenvereniging in de stad.
Klopt het dat het wettelijk niet verboden is om mbo-studenten te weigeren?
Dat klopt inderdaad. Het staat een café-eigenaar vrij een doelgroepenbeleid te voeren waarbij het café op bepaalde momenten of structureel alleen toegankelijk is voor studenten die staan ingeschreven bij een hoger onderwijsinstelling. Personen die niet tot de doelgroep behoren kunnen dan de toegang worden geweigerd. Hoewel het wettelijk niet verboden is, hoop ik door in gesprek te gaan met de betrokken personen, wel een maatschappelijke norm te stellen en duidelijk te maken dat het weigeren van mbo-studenten op basis van hun opleidingsniveau onwenselijk is.
Zou discriminatie bij horecagelegenheden naar opleidingsniveau niet moeten vallen onder «of op welke grond ook» in artikel 1 van onze Grondwet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Artikel 1 van de Grondwet verbiedt álle mogelijke vormen van discriminatie, ook discriminatie naar opleidingsniveau. Artikel 1 van de Grondwet ziet echter in de eerste plaats op verticale rechtsverhoudingen, dat wil zeggen op de relatie tussen overheid en burgers. De burger die meent door een andere burger te worden gediscrimineerd vanwege zijn opleidingsniveau, kan daarom niet rechtstreeks een beroep doen op artikel 1 van de Grondwet.
In horizontale rechtsverhoudingen, waarmee de relatie tussen burgers onderling wordt bedoeld, kunnen burgers wel een beroep doen op verschillende gelijke behandelingswetten die op een aantal belangrijke maatschappelijke terreinen tot stand zijn gekomen, zoals de arbeidsmarkt en het aanbieden van diensten. Een voorbeeld hiervan is de Algemene wet gelijke behandeling (hierna: Awgb).
In deze gelijke behandelingswetten wordt het recht op gelijke behandeling afgewogen tegen andere grondrechten, zoals de vrijheid van vereniging en de godsdienstvrijheid. Die afweging is voor een aantal belangrijke persoonskenmerken zoals geslacht, ras en godsdienst gemaakt, maar niet ten aanzien van onderscheid naar opleidingsniveau. Dit betekent dat de burger die meent door een andere burger te worden gediscrimineerd vanwege zijn opleidingsniveau geen beroep kan doen op de gelijke behandelingswetten.
Dit neemt niet weg dat ik een gelijkwaardige behandeling van studenten op basis van hun opleidingsniveau een belangrijk onderwerp vind. Dat is de reden dat ik over deze situatie het gesprek ben aangegaan, in de hoop dat het een bredere maatschappelijke discussie op gang brengt over hoe wij opleidingen erkennen en waarderen.
De grote belangstelling voor de regeling ‘impulsaanpak winkelgebieden’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fonds aanpak noodlijdende winkelgebieden fors overtekend: 16 miljoen meer dan beschikbaar is»?1
Ja.
Bent u van mening dat, met het oog op de snelle veranderingen in de winkelstraat, de urgentie hoog is om winkelgebieden klaar te maken voor de toekomst?
Ja.
Bent u voornemens om, conform de toezegging van de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken, met de Tweede Kamer te kijken hoe geld uit de impulsregeling naar voren kan worden gehaald als er ruim meer goede aanvragen zijn ingediend dan er budget beschikbaar is?2
Wanneer veel meer goede projectaanvragen zijn ingediend dan kunnen worden gehonoreerd met het beschikbare budget voor deze openstellingsronde, dan zal ik dat zeker overwegen. Dat is nu echter nog niet aan de orde.
Bent u bereid om het geld uit de impulsaanpak dat gereserveerd staat voor de vierde en laatste tranche (2024) naar voren te halen en te verdelen over de tweede (2022) en de derde tranche (2023)?
Daarvoor zie ik op dit moment geen aanleiding. Er zijn in de eerste openstellingsronde 16 projecten ingediend die gezamenlijk 38 miljoen euro subsidie vragen. Er is voor deze ronde 22 miljoen euro beschikbaar.
Momenteel wordt de businesscase van de projectaanvragen beoordeeld op validiteit. Wanneer de projectaanvragen in financieel-technische zin akkoord zijn, dan worden de aanvragen inhoudelijk beoordeeld door de Adviescommissie Impulsaanpak Winkelgebieden. De commissie stelt een ranking op, waarbij de beste projecten het hoogst zullen eindigen. Deze projecten komen het eerst in aanmerking voor subsidie, tot het beschikbare budget is uitgeput. In de maand augustus zullen de beschikkingen worden afgegeven. Dan wordt ook duidelijk welke projectaanvragen niet voor subsidie in aanmerking komen. Het valt te verwachten dat nog enkele projectaanvragen worden afgewezen. Gemeenten worden in de gelegenheid gesteld om hun aanvragen, zonodig na een verbeterslag, opnieuw in te dienen voor een volgende openstellingsronde.
Hoe gaat u de projecten die onder deze regeling uitgevoerd gaan worden, gebruiken om andere gemeenten en private partijen te inspireren ook te investeren in transformatie en revitalisering van winkelgebieden?
Nieuwe kennis en inzichten worden actief opgehaald en gedeeld om gemeenten en andere geïnteresseerde partijen te activeren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een breed scala aan communicatiemiddelen als websites, nieuwsbrieven, informatiebijeenkomsten en publicaties. We laten betrokkenen aan het woord, zodat hun persoonlijke ervaring en motivatie gaat leven. Hierbij werken we nauw samen met allerlei partijen, waaronder de partijen achter de Retailagenda, die dicht bij de verschillende relevante doelgroepen staan. Voorbeelden zijn de brancheorganisaties in retail en vastgoed en organisaties van gemeenten als VNG en G40, maar ook bijvoorbeeld Platform 31 en De Nieuwe Winkelstraat.
Hoe wilt u, naast de uitvoering van de regeling «impulsaanpak winkelgebieden», die door het vorige kabinet in het leven is geroepen, invulling geven aan het door dit kabinet in het regeerakkoord geformuleerde ambitie om leegstand tegen te gaan en samenwerking tussen retail, cultuur en horeca te stimuleren?
Om leegstand verder tegen te gaan werkt mijn ministerie nauw samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de gemeenten, onder andere op het terrein van transformatie. Bijvoorbeeld bij de uitwerking van het Nationaal Transformatieplan en de Verkenning Binnensteden van de G6-gemeenten. Binnen de Retailagenda wordt samengewerkt met alle partijen die actief betrokken zijn bij de transitie van de retail en de vitale binnensteden. Daarbij wordt uitdrukkelijk ingezet op het nog beter aansluiten van cultuur en horeca.
De schrijnende situatie van een Iraniër die met de dood wordt bedreigd |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Buurt in actie voor illegale Navid uit Iran»?1
Ik heb het artikel gelezen maar zoals u weet kan ik niet ingaan op individuele gevallen.
Wat zegt het volgens u dat buurtbewoners in actie komen om Navid een legale verblijfsstatus te geven?
De betrokkenheid van de buurtbewoners vind ik een mooi gebaar van solidariteit. Voor zover u met uw vraag doelt op de legitimiteit die dit al dan niet verleent aan de verblijfsaanvragen van betrokkene, ben ik in algemene zin van mening dat betrokkenheid van burgers niet per definitie hoeft te betekenen dat er een grondslag bestaat voor het verlenen van een verblijfsvergunning.
Hoe kunt u van een vluchteling verwachten dat die tijdens een reis van duizenden kilometers lang bewijs meeneemt van bedreiging van zichzelf en zijn familie?
Het startpunt voor de beoordeling van de asielaanvraag zijn de verklaringen van de vreemdeling. Tegelijk mag verwacht worden dat een vreemdeling zijn aanvraag en verklaringen zo goed als redelijkerwijs mogelijk met documenten weet te onderbouwen. Als (bepaalde) documenten ontbreken wordt nagegaan waarom de vreemdeling de betreffende documenten niet heeft. Als een relevant element niet voldoende is onderbouwd met objectieve bewijsstukken, zoals documenten, wordt aan de hand van de geloofwaardigheidsindicatoren de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordeeld. Ook daarin kunnen indicatieve documenten een rol spelen. Een asielaanvraag zal niet enkel worden afgewezen omdat iemand bepaalde documenten niet kon meenemen uit of verkrijgen in zijn land van herkomst, of omdat hij deze onderweg is verloren.
Hoe stelt u bekeerlingen in staat hun bekering te bewijzen om te voorkomen dat zij ten onrechte terug worden gestuurd en met de dreiging van de doodstraf worden geconfronteerd?
De geloofwaardigheidsbeoordeling vindt, zoals ook vermeld in antwoord 3, grotendeels plaats aan de hand van de verklaringen van de asielzoeker. De algemene geloofwaardigheidsindicatoren die in de werkinstructie met nummer 2014/10 benoemd worden, zijn ook van toepassing op bekeringszaken. Daarnaast heeft de IND een werkinstructie met nummer 2022/3 die specifiek ziet op de geloofwaardigheidsbeoordeling in bekerings- en afvalligheidszaken. Op basis van deze werkinstructie, toetst de IND of het aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Daarbij wordt gekeken naar de kennis van het nieuwe geloof, de activiteiten die in dit kader zijn verricht en de motieven voor, en het proces van, bekering. Een bekering kan aanvullend worden onderbouwd met bijvoorbeeld verklaringen van derden. Te denken valt aan een verklaring van kerkelijke personen of instanties.
In iedere bekeringszaak dient bovendien een bekeringscoördinator geraadpleegd te worden. Voor alle zaken – ook niet bekeringszaken – geldt dat indien de IND twijfelt over de beoordeling van de geloofwaardigheid er collegiaal overleg met een (senior) medewerker mogelijk is. Eventueel kan nader onderzoek in de vorm van een aanvullend gehoor opgestart worden. Ook kunnen deskundigen, bijvoorbeeld landenspecialisten, worden geraadpleegd.
Hoe acht u het mogelijk iemand terug te sturen wiens familie openlijk is bedreigd door het regime nadat een protestvideo van hem online is verschenen?
Als gezegd kan niet worden ingegaan op individuele gevallen. Op het moment dat een asielzoeker terug moet keren houdt dat in dat deze persoon geen recht op asielbescherming heeft in Nederland. Betrokkene heeft in dergelijke gevallen de volledige asielprocedure doorlopen, eventuele rechtsmiddelen uitgeput en daarbij is vastgesteld dat betrokkene geen individueel risico loopt op ernstige schade of vervolging bij terugkeer. Nederland heeft op dat moment aan al haar verplichtingen voldaan in het kader van het (internationaal) vreemdelingenrecht en er kan dus overgegaan worden tot terugkeer.
Bent u bereid het dossier van Navid te laten toetsen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst als schrijnend geval? Zo nee, waarom niet?
Zoals u in uw vraag aangeeft is het aan de IND om te toetsen op schrijnendheid. Dit gebeurt ambtshalve bij de eerste asielaanvraag wanneer hiervoor aanleiding bestaat. Indien een vreemdeling meent dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die zijn aanvraag kunnen ondersteunen staat het hem vrij om een herhaalde aanvraag in te dienen. Bij deze aanvraag vindt echter geen schrijnendheidstoets plaats. In dit proces is geen rol voor mij weggelegd en ik zal deze zaak daarom ook niet aan de IND voorleggen.
Het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Het World Economic Forum (WEF) stuurt, zo is inmiddels bekend dankzij de correspondentie die het afgelopen half jaar door de regering is vrijgegeven, regelmatig brieven en uitnodigingen naar leden van het kabinet, brieven die echter zelden (lijken te) worden beantwoord door het kabinet. Is dit correct?
Uitnodigingen van het WEF zijn niet rechtstreeks beantwoord aan de organisatie van het WEF. Dit verliep via de Permanente Vertegenwoordiging (PV) van Nederland te Genève. De PV Genève vormt de tussenschakel voor de ministeries en het WEF, en verzorgt de ondersteuning bij het coördineren van het bezoek van de Nederlandse bewindspersonen aan het WEF.
Of heeft de Kamer (nog) niet alle antwoorden die vanuit het kabinet naar het WEF zijn gestuurd ontvangen? Indien dit het geval is, kan de Kamer ook de antwoorden van het kabinet aan het WEF alsnog ontvangen?
Het verzoek dat destijds is gedaan, is geïnterpreteerd als direct contact tussen Den Haag en het WEF, niet het contact met de PV. De communicatie met en van de PV is wel opvraagbaar (zie het antwoord op vraag 3).
Tot slot, in de brief van 9 februari 20221 wordt Minister Kaag uitgenodigd door het WEF voor de jaarlijkse WEF bijeenkomst van 22 tot en met 26 mei in Davos. Heeft de Minister deze uitnodiging beantwoord? Indien dit niet het geval is, hoe kon het WEF in dat geval weten dat Minister Kaag naar deze bijeenkomst zou komen? Indien dit wel het geval is, kan de Kamer het antwoord van het kabinet op deze brief en uitnodiging van het WEF (alsnog) ontvangen?
Zoals hierboven beschreven, is dit via de PV Genève gecommuniceerd aan het WEF. In de bijlage treft u de bevestigingsmail van het Ministerie van financiën aan de PV Genève. De PV heeft dit mondeling medegedeeld aan het WEF.
De problemen bij jeugdzorgaanbieder Partners voor Jeugd |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Grote jeugdzorgaanbieder luidt noodklok: kan niet meer op tijd hulp leveren»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een van de grootste jeugdzorgorganisaties in Nederland, die zorg moet dragen voor kinderen met zeer complexe problematiek, dusdanig is vastgelopen dat deze kinderen niet meer op tijd geholpen kunnen worden?
Dat is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Ook wij constateren dat te veel kinderen die kampen met complexe problemen en/of specialistische zorg nodig hebben op wachtlijsten terecht komen of geen passende zorg ontvangen. Om die reden zijn forse verbeteringen in de jeugdzorg en het stelsel nodig, inclusief de jeugdbescherming. Alle betrokken partijen – gemeenten, aanbieders, professionals, cliënten en het Rijk – zijn het daarover eens. De op 7 september gepubliceerde eindevaluatie van de herziening van de kinderbeschermingsmaatregelen onderstreept die noodzaak.
Er zijn dan ook stevige maatregelen nodig: zowel nu maar ook voor de toekomst. Voor de toekomst is in 2021 een toekomstscenario ontwikkeld, dat de bescherming voor kinderen en gezinnen, en daarmee het jeugdbeschermingsstel, meer gezinsgericht, eenvoudiger, lerend en transparanter inricht. Parallel daaraan werken we aan hervormingen in de jeugdzorg die in nauwe samenhang met het toekomstscenario worden vormgegeven, zodat beide trajecten elkaar versterken.2 Maar ook in het heden zijn stevige maatregelen nodig. Voor deze maatregelen verwijzen wij naar de brief die wij u voor Prinsjesdag toegezegd hebben en die gelijktijdig met de antwoorden op deze Kamervragen aan uw Kamer zijn verzonden. In die brief berichten wij u ook over de versnelling van het Toekomstscenario. Dit moet bijdragen aan een snellere verbetering van de jeugdbescherming.
Bent u van mening dat het de taak van de overheid is om de voortgang, continuïteit en kwaliteit binnen de jeugdzorgketen te bewaken, te monitoren en te controleren? Zo ja, kunt u verklaren hoe het heeft kunnen gebeuren dat de vertragingen binnen Partners voor Jeugd zo groot zijn geworden dat cliënten niet meer binnen de gestelde termijnen geholpen kunnen worden? Waarom zijn de problemen binnen deze organisatie niet eerder gesignaleerd en waarom is er niet eerder ingegrepen? Graag een gedetailleerde analyse.
In ons decentrale jeugdzorgstelsel zijn de gemeenten primair verantwoordelijk voor het realiseren van een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod voor jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdhulp. De gemeenteraad heeft de taak om het college van BenW hierop te controleren. Daarnaast houden de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) toezicht op de kwaliteit en tijdigheid van hulp die aan kinderen wordt gegeven. De Jeugdautoriteit (JA) heeft de taak om de continuïteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering te bevorderen. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid houdt het Rijk zicht op een goede uitvoering van de wettelijke taken van de verschillende actoren in het jeugdstelsel. Daarbij baseert het Rijk zich onder meer op rapportages van de inspecties en de JA. Indien sprake is van taakverwaarlozing door gemeenten kan het Rijk door middel van interbestuurlijk toezicht (IBT) toezicht uitoefenen op de uitvoering van de Jeugdwet door gemeenten.
Vanuit gemeenten, gecertificeerde instellingen (GI’s), JA, en Inspecties heeft het Rijk de afgelopen tijd zorgelijke signalen ontvangen over de jeugdbeschermingsketen. Over deze signalen hebben wij u in mei geïnformeerd.3 We hebben aangegeven dat kinderen die bescherming nodig hebben te lang moeten wachtten op de inzet van jeugdbescherming en specialistische jeugdhulp, als gevolg van onder meer krapte op de arbeidsmarkt, hoge werkdruk bij de GI’s en de uitstroom van gekwalificeerd personeel. Om die reden hebben wij diverse maatregelen ingezet, waaronder maatregelen om te komen tot passende zorg voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren en diverse maatregelen om de werkdruk te verlagen en het ondersteunen van instellingen bij het realiseren van passende zorg.4
Daarnaast hebben we in de zomer gesprekken in de regio’s gevoerd met de verantwoordelijke gemeenten en GI’s om tot een regionale en landelijke verbeteraanpak te komen. Aan deze gesprekken heeft ook Partners voor Jeugd deelgenomen. Op basis van de uitkomsten van de gesprekken hebben we, samen met de GI’s en gemeenten, extra maatregelen uitgewerkt die op korte termijn kunnen bijdragen aan een oplossing voor het verminderen van de werkdruk bij jeugdbeschermers. Met deze extra maatregelen moet de negatieve spiraal worden doorbroken die noodzakelijk is om de continuïteit en kwaliteit van de jeugdbescherming te borgen. De maatregelen moeten GI’s in staat stellen om binnen afzienbare tijd een verlaging in werkdruk te realiseren. Voor een overzicht van die maatregelen verwijzen wij naar de brief die gelijktijdig met de antwoorden aan uw Kamer is verstuurd.
Wat is uw conclusie ten aanzien van de decentralisatie van de jeugdzorg, die heeft gezorgd voor versplintering en chaos van en in het zorgaanbod, met als gevolg dat er binnen gemeenten grote verschillen zijn ontstaan in het aanbod van en de mogelijkheden binnen de jeugdzorg en dat de wachtlijsten in veel gemeenten zijn opgelopen?
Specialistische jeugdhulp, zowel in het vrijwillig-, gedwongen-, civiel- of strafrechtelijk kader, moet zo georganiseerd zijn dat kwetsbare jeugdigen tijdig passende hulp ontvangen. Onze inzet is dat de specialistische zorg centraler wordt georganiseerd, zoals afgesproken in het Coalitieakkoord en nader uiteengezet in de brief «Hervormingen jeugdzorg» die wij uw Kamer in mei 2022 hebben gestuurd.5 Daartoe hebben we het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» in voorbereiding. Dit wetsvoorstel verplicht gemeenten tot regionale samenwerking bij de inkoop en organisatie van bepaalde vormen van (specialistische) jeugdhulp (waaronder de specialistische jeugd-ggz), specialistische jeugdhulp in het strafrechtelijk kader, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Gemeenten dienen hiertoe een gemeenschappelijke regeling te treffen. Hiermee wordt de versnippering tegengegaan waar GI’s en jeugdhulpaanbieders mee te maken hebben. Ook zijn we met gemeenten in gesprek over de doorontwikkeling van het Landelijk Transitie Arrangement om de beschikbaarheid te borgen van hoog specialistische, vaak landelijk gecontracteerde vormen van jeugdhulp, waaronder jeugdhulp in het strafrechtelijk kader.
We werken toe naar sterke en congruente regio’s die de regionale inkoop van specialistische zorg voor jeugdigen goed kunnen organiseren. We signaleren dat een aantal jeugdregio’s te klein is om bepaalde vormen van specialistische jeugdhulp goed te kunnen regelen. Minder regio’s en meer congruentie in buitengrenzen van regio’s is daarom gewenst. Op dit moment zijn wij hierover met betrokken partijen in gesprek. Afspraken hierover worden in de hervormingsagenda jeugd vastgelegd.
Daarnaast ondersteunen we gemeenten en aanbieders in hun regionale verantwoordelijkheid voor de aanpak van wachttijden. Samen met de VNG hebben we het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) opdracht gegeven in samenwerking met het Ketenbureau i-Sociaal Domein inzicht en overzicht van regionale wachttijden te creëren. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande data en inzichten. De aanpak van het OZJ is een combinatie van 1: data-analyse; 2: een structurele aanpak naar onderliggende oorzaken; en 3: specifieke ondersteuning van regio’s. Uw Kamer is hierover in maart 2022 nader geïnformeerd.6
Kunt u uitleggen waarom er per gemeente zulke grote verschillen zijn in het beschikbare zorgaanbod en er sprake is van een «aanbestedingscircus»?
Volgens de Jeugdwet hebben de gemeenten de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een tijdig kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp. Het is aan gemeenten om de behoefte aan jeugdzorg van jeugdigen in te schatten, een beeld te verkrijgen van het aanbod van zorg in de markt, om hier vervolgens met de juiste inkoopstrategie in te voorzien. Om de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg te borgen is meer samenwerking tussen gemeenten, jeugdhulpaanbieders en GI’s nodig. De onzorgvuldig vormgegeven marktwerking in sommige delen van de jeugdhulp zorgt voor perverse prikkels die tot onnodige administratieve lasten leiden en bijgesteld moeten worden. Een belangrijke stap daartoe is het wetsvoorstel «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015» dat uw Kamer in april 2022 heeft aanvaard. Dit wetsvoorstel helpt gemeenten om eenvoudiger aan te besteden. Daarnaast maakt het wetsvoorstel het aantrekkelijk om de inkoopmethode open house minder vaak te gebruiken. Deze inkoopmethode kan leiden tot een groot aantal aanbieders waarop gemeenten nauwelijks kunnen sturen. Op dit moment onderzoeken wij een mogelijke begrenzing van open house.
Verder ondersteunen wij vanuit het Ketenbureau i-Sociaal Domein gemeenten om goed geïnformeerd en voorbereid in te kunnen kopen, bijvoorbeeld met een basisleergang Inkoop Jeugdwet met verschillende producten en opleidingen.
Kunt u verklaren waarom veel gemeenten niet goed in staat te zijn te anticiperen op de zorgvraag en niet de juiste contracten met zorgaanbieders weten te sluiten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe lang de «noodoplossing» van het niet meer op volgorde afwerken van de wachtlijsten om de meest complexe gevallen voorrang te geven volgens u acceptabel is en wat de te verwachten nevenschade hiervan zal zijn?
Wij vinden het van groot belang dat – ook wanneer een kind of jongere niet direct geholpen kan worden – hun veiligheid te allen tijde is geborgd. We zien dat GI’s soms overgaan tot het inzetten van wachtlijstbeheer wanneer kinderen door capaciteitsgebrek niet tijdig geholpen kunnen worden. Op basis van een risicotaxatie wordt bepaald welke kinderen het meest urgent zijn en als eerste geholpen dienen te worden. Daarbij worden ook afspraken gemaakt op welke wijze de veiligheid van het kind gemonitord wordt als hij/zij niet direct geholpen kan worden, zodat de GI onverwijld kan ingrijpen als de situatie daartoe aanleiding geeft. Ook kunnen al afspraken gemaakt worden over het inzetten van noodzakelijke jeugdhulp.
De GI’s hebben inmiddels – zoals aangekondigd in onze brief «Hervormingen jeugdzorg» van mei 20227 – één landelijk handelingsperspectief ontwikkeld voor het omgaan met wachtlijsten voor alle GI’s. Vanuit het Rijk volgen we deze ontwikkeling op de voet en zullen daar ook voorwaarden aan verbinden. In de brief die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden, informeren we u over alle te nemen maatregelen om op korte termijn de werkdruk in de jeugdbescherming te verminderen, waaronder het handelingsperspectief.
Kunt u aangeven wat er ondertussen gebeurd is met de brandbrief van de Raad voor de Kinderbescherming en jeugdzorgorganisaties2 van vorige maand aan de Tweede Kamer, inzake het feit dat een derde van de kinderen die onder toezicht worden gesteld veel te lang moet wachten op passende hulp?
Ondanks alle inspanningen in de afgelopen periode, is er op korte termijn meer nodig om ervoor te zorgen dat alle kinderen de hulp en bescherming krijgen die ze verdienen. Zoals uiteengezet in onze brief «Hervormingen jeugdzorg» van mei 2022, sturen we aan op twee sporen: maatwerk binnen de regio en intensivering van de landelijke aanpak. Deze aanpak is ook relevant in het kader van de brandbrief van de Raad voor de Kinderbescherming en jeugdzorgorganisaties. Verder verwijzen we naar de bij vraag 3 beschreven ontwikkeling van een regionale en aanvullende landelijke aanpak (zie onder), waarover we u nader informeren in de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer is verstuurd.
Vooruitlopend op de maatregelen die we in bovengenoemde brief m.b.t. jeugdbescherming hebben opgenomen, hebben wij u in de brief «Hervormingen jeugdzorg» van mei 2022 al aangekondigd enkele regio-overstijgende zaken aan te pakken in een landelijke aanpak. Dit omvat onder andere:
Het opzetten van een begeleide stimuleringsregeling om zijinstroom binnen de jeugdbescherming te bevorderen;
Het ontwikkelen van een kwaliteitskader en prestatiebeschrijvingen voor jeugdbeschermingsmaatregelen in samenwerking met gemeenten en sectorpartijen;
Het faciliteren van de inventarisatie van succesfactoren die uit de regio’s worden opgehaald en gericht zijn op het verminderen van werkdruk en het behoud van medewerkers bij de GI’s;
De ondersteuning van de sector in een arbeidsmarktaanpak, gericht op het aantrekken en behoud van personeel door o.a. het ontwikkelen van campagnes die het imago van de jeugdbescherming verbeteren.
Deze vier acties zullen naar verwachting in het vierde kwartaal van 2022 gereed zijn.
Welke stappen zijn er ondernomen om ervoor te zorgen dat kinderen en ouders sneller geholpen worden? Graag een uitgebreid antwoord.
In de beantwoording van vraag 3, 4 en 8 hebben wij reeds diverse maatregelen benoemd die we op korte termijn nemen om kinderen en ouders sneller en beter te helpen.
Voor de lange termijn moeten de Hervormingsagenda en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming voor het jeugdbeschermingsstelsel zorgdragen dat gezinnen en kinderen beter en sneller geholpen worden. Op dit moment zijn wij in gesprek met de partners van de zogenoemde vijfhoek gemeenten (naast het Rijk en VNG, professionals, cliënten en jeugdhulpaanbieders) om te komen tot een Hervormingsagenda Jeugd. Streven is dat deze agenda dit najaar gereed is.
Het toekomstscenario moet leiden tot een meer gezinsgericht, eenvoudiger, lerend en transparanter jeugdbeschermingsstelsel, waarin de rechtsbescherming gewaarborgd is. Wij verwijzen naar onze brief «Hervormingen jeugdzorg» voor een nadere toelichting op het toekomstscenario.9 In de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer zijn verstuurd, informeren we u over de wijze waarop we de invoering van het toekomstscenario gaan versnellen.
Kunnen wij concluderen dat de decentralisatie van de jeugdzorg heeft geresulteerd in een toename van gezinssituaties die dusdanig hoog oplopen dat het «laatste redmiddel» van uithuisplaatsing van een kind nodig is? Zo ja, wat is hier de oorzaak van?
Sinds de decentralisatie van de jeugdzorg is het aantal jongeren met een maatregel voor kinderbescherming (ondertoezichtstelling en voogdij) die op een bepaald moment jeugdhulp met verblijf ontvangen (uithuisplaatsing), gedaald van 14.945 kinderen op 31 december 2015 tot 13.170 kinderen op 31 december 2021. Dat blijkt uit cijfers van het CBS over het aantal kinderen dat op 31 december van elk jaar jeugdhulp met verblijf krijgt. Hierin zitten ook plaatsingen van kinderen in het netwerk van gezinnen.
Als alleen gekeken wordt naar het aantal OTS-en (bij voogdij is nagenoeg altijd sprake van jeugdhulp met verblijf) dan zien we ook daar een daling in het aantal kinderen die op een bepaald moment jeugdhulp met verblijf ontvangen; van 7.300 kinderen op 31 december 2015 naar 5.615 kinderen op 31 december 2021. Er is niet alleen sprake van een daling in absolute aantallen, maar ook in relatieve aantallen (als percentage van het aantal kinderen met een maatregel voor OTS dat jeugdhulp met verblijf heeft). In relatieve zin gaat het om een daling van 34% op 31 december 2015 naar 25% op 31 december 2021.
Op grond van deze gegevens kunnen wij dan ook niet concluderen dat er een toename zou zijn van het aantal uithuisplaatsingen in de jeugdbescherming sinds de decentralisatie.
Wat gaat u doen om de werk- en regeldruk in de jeugdzorgketen te verminderen? Zijn hier al concrete plannen voor? Graag een gedetailleerd antwoord.
De tijd die hulpverleners te veel in administratie steken, moet naar zorg voor kinderen. Onze inzet is om stevige stappen te zetten naar een veel eenvoudigere uitvoeringspraktijk waarbij administratieve lasten worden verminderd. Daartoe zetten we diverse stappen, zoals nader uiteengezet in onze brief «Hervormingen jeugdzorg» van mei 2022.10
Zo is bijvoorbeeld de wet Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015 op 1 juli 2022 in werking getreden. Deze wet helpt gemeenten om eenvoudiger aan te besteden. Verder blijft het Ketenbureau i-Sociaal Domein gemeenten ondersteunen met handreikingen, opleidingen en ondersteuning op maat, omdat inkopen kennis en expertise vereist.
Met het Ketenbureau i-Sociaal Domein en met gemeenten en aanbieders verkennen we op dit moment concrete mogelijkheden om de uitvoeringspraktijk drastischer te vereenvoudigen door verdergaande standaardisatie van de drie uitvoeringsvarianten (inspannings-, output- en taakgericht) en de bijbehorende sturing en verantwoording uit te werken.
Heeft u een concreet noodplan om Partners voor Jeugd op de korte termijn overeind te houden, zolang er geen structurele oplossingen voor de hele jeugdzorgketen geïmplementeerd worden? Zo ja, wat behelst dit plan?
De continuïteit van de jeugdzorgketen staat onder druk en dat is nadrukkelijk een gedeelde verantwoordelijkheid. Oplossingen voor deze problematiek vragen extra inspanningen van het Rijk, gemeenten en GI’s. In de brief die gelijktijdig met de antwoorden aan uw Kamer is verstuurd, informeren we u over welke maatregelen genomen worden om de druk op de jeugdbeschermingsorganisaties – waaronder Partners voor Jeugd – op korte termijn te verlagen. We verwijzen daarbij naar onze beantwoording van vraag 3, 4 en 8.
Uitsluiting studenten energietoeslag is onrechtmatig |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending over uitsluiting studenten energietoeslag is onrechtmatig?1
Ja.
Vindt u het ook schrijnend om te zien dat studenten, door de hoge energieprijzen, nauwelijks meer rond kunnen komen?
Ja, afhankelijk van hun woon- en gezinssituatie kunnen ook studenten te maken krijgen met ernstige financiële gevolgen van een hoge energierekening.
Kunt u aangeven welke steden de energietoeslag wel aan studenten uit keren?
Een uitputtende lijst van gemeenten die de landelijke richtlijnen op dit punt niet volgen, kan ik niet geven. Wel is mij bekend dat de gemeenten Delft, Zwolle en Apeldoorn beleid hebben geformuleerd op grond waarvan uitwonende studenten onder voorwaarden recht hebben op een eenmalige energietoeslag. Recent hebben ook Den Haag, Almere en Middelburg hun beleid op dit punt aangepast.
Vindt het ook onrechtvaardig dat woonvormen die door studenten worden gebruikt ook door niet-studenten worden gebruikt, die wel aanspraak kunnen maken op de energietoeslag?
Het kan gebeuren dat individuele studenten in de ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. En ook studenten moeten in deze gevallen worden geholpen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter heb ik, in overleg met de VNG en gemeenten, meer richting gegeven aan hoe gemeenten kunnen omgegaan met deze individuele gevallen.
Ter bevordering van een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag zijn gemeenten via de landelijke richtlijnen geadviseerd studenten als categorie uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag. Daarvoor bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten. Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. Daarom acht ik voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
De energietoeslag is een crisismaatregel, om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in zeer ernstige problemen komen. De doelgroep is daarom ook gelijk aan die de gemeente stelt voor het reguliere armoedebeleid. Bij de totstandkoming van de energietoeslag moest een evenwicht worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling. Daarbij beoogt de energietoeslag geen koopkrachtreparatie, maar is het echt om de ergste nood te lenigen. Het brede pakket van 2023 heeft wel als doel de koopkracht te herstellen, ook die van studenten.
Hoe beoordeelt u het feit dat juristen aangeven dat het uitsluiten van studenten onrechtmatig is?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat er naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden bestaat om studenten als groep uit te zonderen van de energietoeslag.
Kunt u aangeven welke «gerechtvaardigde grond» er is om studenten, ouder dan 21 jaar, uit te sluiten van de energietoeslag?
Er bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden om studenten als groep uit te sluiten van de energietoeslag. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten. Vanwege deze diversiteit in woonsituatie, en daarmee ook de energiekosten, acht ik voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
Bent u het eens dat het feit dat het uitsluiten van studenten niet in het wetsvoorstel, maar wel in de bijgevoegde richtlijn staat, geen afdoende verklaring is om studenten, die hierdoor expliciet van de energietoeslag worden uitgesloten, uit te sluiten?
Studenten komen als groep niet in aanmerking voor de categoriale bijzondere bijstand. Bij het antwoord op vraag 4, 5 en 6 heb ik aangegeven waarom ik dat gerechtvaardigd vind. Individuele studenten die in problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen kunnen via de individuele bijzondere bijstand een tegemoetkoming vragen.
Kunt u tevens aangeven dat voor huishoudens met een laag inkomen de energietoeslag wel via een algemene uitkering verloopt maar bij studenten wordt verwezen naar individuele bijzondere bijstand? Vindt u het gerechtvaardigd dat hier onderscheid wordt gemaakt terwijl zij beiden hetzelfde probleem van hoge energieprijzen ervaren?
De situatie van studenten is als groep te divers om ze in aanmerking te laten komen voor de energietoeslag. Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven wat de kosten zouden zijn om uitwonende studenten, ouder dan 21 jaar, een energietoeslag uit te keren?
Uitbreiding van de doelgroep met uitwonende, volwassen studenten leidt naar verwachting tot maximaal ruim 150 duizend extra huishoudens met recht op de toelage. Afhankelijk van de uitwerking en uitgaande van een eenmalige energietoeslag van 1.300 euro kan dit ruim 200 miljoen euro kosten aan uitkeringslasten en uitvoeringskosten.
Het betreft hier een schatting. De financiële tegemoetkoming wordt, conform het feit dat het hier bijzondere bijstand betreft, alleen gegeven aan studenten met een inkomen tot een bepaalde grens, veelal 120% van het sociaal minimum. Bij het bepalen van dit inkomen telt niet alleen de maximale leencapaciteit mee, maar ook bijvoorbeeld inkomen uit werk. Uit verschillende bronnen blijkt dat studenten gemiddeld ongeveer 400 a 500 euro bijverdienen. Daarnaast krijgen studenten vaak een financiële bijdrage van hun ouders.2 Hoeveel studenten daarmee uiteindelijk onder de inkomensgrens blijven is niet bekend.
Hebben gemeenten voldoende financiële ruimte om de energietoeslag te betalen uit de bijzondere bijstand of heeft dit, negatieve, gevolgen voor andere uitgaven van gemeenten?
Bij de bepaling van de hoogte van het budget dat aan gemeenten ter beschikking is gesteld voor de uitvoering van de eenmalige energietoeslag, is niet voorzien in verstrekking van een eenmalige energietoeslag aan studentenhuishoudens. Als een gemeente meer kosten maakt dan het aan de gemeente toegekende budget, bijvoorbeeld door verstrekking van categoriale bijzondere bijstand aan een ruimere doelgroep, dan dient de gemeente dit tekort zelf bij te passen.
Zoals aangegeven, kunnen studenten die in de financiële problemen komen door de energierekening aanspraak maken op de individuele bijzondere bijstand. Voor deze gevallen heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen gaat het kabinet nog in overleg met gemeenten.3
Bent u het eens dat verwijzen naar de individuele bijzondere bijstand allereerst niet passend is, vanwege het feit dat de gestegen energieprijzen voor iedereen geldt, maar bovendien ook praktisch niet werkt omdat gemeenten daarvoor onvoldoende financiële middelen hebben?
In het algemeen geldt dat de energietoeslag een crisismaatregel betreft om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in zeer ernstige problemen komen. De doelgroep is daarom ook gelijk aan die de gemeente stelt voor het reguliere armoedebeleid. Bij de totstandkoming van de energietoeslag moest een evenwicht worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling. Daarbij beoogt de energietoeslag geen koopkrachtreparatie, maar is het echt om de ergste nood te lenigen. Het brede pakket van 2023 heeft wel als doel de koopkracht te herstellen, ook die van studenten.
Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen gaat het kabinet nog in overleg met gemeenten.4
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan over waar de knelpunten liggen om deze toeslag ook aan studenten uit te keren?
Ik ben continu in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten. Ik waardeer de constructieve houding van gemeenten in deze gesprekken. Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten. Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Bent u bijvoorbeeld bereid om bij de verdeelsystematiek van de bijzondere bijstand rekening te houden met studentensteden?
Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten.5 Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Gaat u er zorg voor dragen dat studenten wel de energietoeslag, via een algemene regeling, kunnen ontvangen?
Nee. Studenten komen als groep niet in aanmerking voor de categoriale bijzondere bijstand. In de antwoorden op uw eerdere vragen heb ik aangegeven waarom ik dat gerechtvaardigd vind.
Bent u om die reden bereid om de wet aan te passen zodat studenten wel recht hebben op de energietoeslag of eventueel te kijken of de energietoeslag op een andere manier, bijvoorbeeld via Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), te verstrekken?
Omdat in de wet geen groepen worden uitgesloten van het recht op een eenmalige energietoeslag, ook studenten niet, is een wetswijziging niet aan de orde. Wel heb ik ter bevordering van een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag gemeenten via de landelijke richtlijnen geadviseerd studenten als categorie uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag.
De energietoeslag als zodanig past niet in de bestaande systemen van DUO. Het uitvoeren van de energietoeslag door DUO vergt het opzetten van nieuwe processen en systemen, en is daarmee op korte termijn niet mogelijk. Om dit op langere termijn mogelijk maken, zou flink moeten worden geprioriteerd waarbij andere grote opdrachten, zoals de herinvoering van de basisbeurs, in het gedrang komen.
Een andere mogelijkheid, namelijk het verhogen van studiefinancieringsbedragen, vergt een wetswijziging, die niet op korte termijn noch met terugwerkende kracht kan geschieden. Voor studiefinanciering in het hoger onderwijs bestaat de basisbeurs tot de herinvoering daarvan niet en de beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel dat de herinvoering regelt is 1 september 2023. Daarnaast is relevant dat DUO de basisbeurs in het mbo voornamelijk in prestatiebeurzen (mbo 1 en 2 uitgezonderd) verstrekt. Dat zijn in principe leningen totdat men (tijdig) afstudeert. Wetswijzigingen met terugwerkende kracht zijn alleen mogelijk voor maatregelen die louter begunstigend zijn, en het verhogen van prestatiebeurzen is dat strikt genomen niet. Daarnaast weet DUO tot de herinvoering van de basisbeurs niet of een ho-student uit- of thuiswonend is. Die informatie is pas na herinvoering van de basisbeurs weer beschikbaar voor DUO als de student studiefinanciering heeft aangevraagd.
Als onderdeel van de koopkrachtbesluitvorming dit jaar heeft het kabinet wel aangekondigd om de basisbeursbedragen voor uitwonende studenten in het collegejaar 23/24 te verhogen met 165 euro om tegemoet te komen aan stijgende prijzen. Deze regeling wordt uitgevoerd door DUO.
Het bericht ‘Invalide reiziger uit ongenoegen over defecte lift’ |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Invalide reiziger uit ongenoegen over defecte lift»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat ProRail verantwoordelijk is voor het liftonderhoud op stations? Zo ja, kunt u aangeven hoe de samenwerking tussen ProRail en NS is vormgegeven als het gaat om de toegankelijkheid van stations?
Het klopt dat ProRail verantwoordelijk is voor het liftonderhoud op stations.
ProRail is daarbij verantwoordelijk voor het toegankelijk maken van stations. Dat doen zij met het Programma Toegankelijkheid Stations. Op de stations voert NS Stations in opdracht van ProRail het dagelijks onderhoud uit. Het gaat hierbij om zaken als de dagelijkse schoonmaak maar ook registreren en verhelpen van storingen.
Heeft u in beeld hoeveel liften er op treinstations momenteel slecht of niet werken en hoeveel perrons daardoor niet toegankelijk zijn voor mindervaliden of andere reizigers die noodgedwongen gebruik moeten maken van een lift om het perron te bereiken?
Volgens ProRail waren er op 22 juni 19 niet of slecht werkende liften op 18 verschillende stations, waarvan een paar liften niet werkten vanwege vervangingen van de liftinstallaties. In totaal zijn er ongeveer 450 liften op stations. Het merendeel van de liften werkt dus naar behoren. Liften die in storing staan, worden in opdracht van ProRail zo spoedig mogelijk gerepareerd.
Kunt u toelichten hoeveel klachten er worden ingediend over het aantal defecte liften op stations en hoe dit zich heeft ontwikkeld in de afgelopen jaren?
ProRail heeft tussen 1 januari 2022 en 1 april 2022 56 meldingen binnengekregen en van 1 april 2022 tot 28 juni 2022 70 meldingen. In totaal zijn er dus tot nu toe in 2022 126 meldingen binnengekomen. In 2021 heeft ProRail in totaal 147 meldingen over defecte liften ontvangen.
Heeft u in beeld hoelang de reparatieduur bedraagt voor een defecte lift? Zo ja, welke kansen ziet u om de reparatieduur van defecte liften te versnellen?
In de afspraken die ik met ProRail heb gemaakt is afgesproken dat een defecte lift gemiddeld binnen ongeveer 4 uur gerepareerd moet zijn. Dat wordt gezien de huidige problematische leveringen van onderdelen, personeelstekorten en vandalisme in veel gevallen niet gehaald. ProRail zoekt hard naar oplossingen om de reparatieduur te versnellen. Zo wordt gekeken naar alternatieven om langdurige stilstand te voorkomen, bijvoorbeeld reparatie met onderdelen uit oude liften.
Klopt het dat reizigersorganisatie Rover – naar aanleiding van veel klachten over liftstoringen – een oproep heeft gedaan aan ProRail om defecte liften binnen 24 uur te repareren? Hoe kan het dat ProRail geen gehoor heeft gegeven aan deze oproep?
Rover heeft in november 2021 inderdaad een oproep op haar website geplaatst waarin gepleit wordt om de liften binnen 24 uur gerepareerd te hebben. Zoals bij vraag 5 aangegeven dient een defecte lift binnen ongeveer 4 uur gerepareerd te zijn. Als gevolg van een tekort aan onderdelen en personeel wordt dit in veel gevallen helaas niet gehaald, maar wordt hard gewerkt om defecten weer sneller op te kunnen lossen.
Klopt het dat ProRail nog steeds te maken heeft met een tekort aan onderdelen, waardoor defecte liften niet adequaat kunnen worden gerepareerd en het weken tot soms enkele maanden duurt voordat een lift gerepareerd wordt? Zo ja, welke stappen heeft ProRail inmiddels gezet om dit tekort op te vangen?
Het klopt dat ProRail te maken heeft met problemen met de levering van onderdelen. Zoals aangegeven bij vraag 5 is ProRail hard op zoek naar oplossingen om de reparatieduur te versnellen, bijvoorbeeld door de reparatie van onderdelen uit oude vervangen liften om zo een voorraad onderdelen op te bouwen. Die onderdelen kunnen dan in de toekomst snel worden gebruikt voor reparaties aan andere liften.
In hoeverre wordt er alternatief vervoer aangeboden aan reizigers die te maken krijgen met defecte liften, zodat zij hun reis kunnen vervolgen?
Reizigers die te maken krijgen met een defecte lift kunnen bellen met NS Klantenservice. NS kijkt dan samen met de reiziger hoe de eindbestemming toch bereikt kan worden, bijvoorbeeld via een (voor de reiziger gratis) taxi.
Kunt u toelichten of trapliften een oplossing kunnen zijn om defecte liften tijdelijk op te vangen en zo reizigers met een lichamelijke beperking hun reis te laten continueren?
ProRail heeft onderzocht of tijdelijke trapliften een oplossing kunnen zijn bij de vervanging van liften of roltrappen op stations. Helaas is gebleken dat dit om verschillende redenen geen goede oplossing biedt, bijvoorbeeld omdat mensen in een rolstoel deze vaak niet kunnen gebruiken en er ook twijfels zijn of iedereen deze trapliften veilig en juist kan en durft te gebruiken.
Welke stappen gaat u zetten om de stations met slecht of niet werkende liften toegankelijker te maken voor de reiziger?
Slecht of niet werkende liften hebben vervelende gevolgen voor reizigers, zeker wanneer zij een motorische beperking hebben. Er zijn echter vaak geen of alleen zeer kostbare alternatieven om stations toegankelijk te maken. Daarom zet ProRail zich er voor in om de liftstoringen zoveel mogelijk te voorkomen en defecten zo snel als mogelijk op te lossen. Zo wordt gewerkt aan een monitoringssysteem in alle liften, waarmee een liftstoring vrijwel direct wordt gedetecteerd. Verwacht wordt dat het monitoringssysteem eind dit jaar in alle liften gereed is. Deze informatie kan hopelijk op termijn ook in de reisplanner beschikbaar worden, zodat reizigers al bij het plannen van hun reis worden geïnformeerd over een eventuele defecte lift.
Kwetsbare ouderen die vaak geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen |
|
Lucille Werner (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Deelt u de analyse van de Nationale ombudsman dat veel ouderen in een financieel kwetsbare positie onnodig onder het sociaal minimum leven omdat wetten en regels te ingewikkeld zijn, de afstand tot de overheid te groot is en er vaak een gebrek aan vertrouwen in de overheid is?1
Ik deel de analyse van de Nationale ombudsman in grote lijnen. Ik vind ook dat het beter moet en zie de analyse van de Nationale ombudsman als aansporing daarmee door te gaan.
Deelt u de mening dat het niet zo zou moeten zijn dat financieel kwetsbare ouderen geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen omdat de overheid het initiatief bij henzelf neerlegt? Deelt u tevens onze mening dat dit des te onwenselijker is doordat de informatievoorziening vaak ook nog eens alleen via internet te vinden is en veel formulieren van de overheid online moeten worden ingevuld?
Het is onwenselijk dat er financieel kwetsbare ouders zijn die geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen doordat zij dit zelf – al dan niet online – moeten aanvragen. Digitaal een aanvraag invullen kan makkelijk zijn, maar dit geldt niet voor iedereen. Ik vind dat het huidige beleid beter moet. Daarom maakt het tegengaan van niet-gebruik deel uit van de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden, die ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 juli jongstleden uiteen heb gezet (Kamerstuk 24 525, nr. 643). In deze aanpak van geldzorgen, armoede en schulden benoem ik de benodigde inzet voor een meer proactieve overheid: betere communicatie over maatregelen, het beter benutten van digitale hulpmiddelen en het versterken van kennis bij professionals en vrijwilligers.
Hebt u inzicht in het aantal en/of aandeel mensen dat de Algemene ouderdomswet (AOW-)gerechtigde leeftijd bereikt en geen of onvoldoende aanspraak maakt op inkomensvoorzieningen waar zij wél recht op hebben? Zo ja, kunt u ook aangeven hoeveel niet-gebruikers van deze voorzieningen zich in een financieel kwetsbare situatie bevinden?
Ik heb hier geen volledig inzicht in, omdat het ook gaat om voorzieningen die niet specifiek voor ouderen gelden, maar waarop ouderen wel een beroep kunnen doen. Denk daarbij aan fiscale instrumenten, bijzondere bijstand, toeslagen en kwijtscheldingsregelingen.
Een indicator is het niet-gebruik van de Aanvullende Inkomensvoorziening voor Ouderen (AIO). In 2021 heeft het CBS met de SVB en het Ministerie van SZW onderzoek gedaan naar het niet-gebruik van de AIO. Daaruit kwam naar voren dat in het peiljaar circa 20.000 huishoudens potentieel recht op AIO hadden, maar daar geen gebruik van maakten. Dat stemt overeen met een potentieel niet-gebruik van ongeveer 30%. Het gaat daarbij nadrukkelijk om potentieel recht en niet-gebruik, omdat het ook met alle informatie die het CBS heeft, niet eenduidig vast te stellen is of in alle gevallen ook daadwerkelijk sprake is van een recht op AIO. Dat blijkt erg moeilijk, omdat sommige benodigde gegevens niet voor handen zijn en andere gegevens vaak voor andere doelen verzameld zijn en daardoor net iets anders zijn dan waarop de AIO van toepassing is. Het gaat met andere woorden om een benadering.
Omdat het om de AIO gaat, mag ervanuit gegaan worden dat het hierbij om kwetsbare ouderen gaat. De AIO is immers een bijstandsvoorziening die juist bedoeld is voor ouderen die zelf onvoldoende middelen hebben om in een inkomen boven het sociaal minimum te voorzien.
Onlangs is de motie Palland2 overgenomen om gegevensuitwisseling te verbeteren tussen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)/Belastingdienst met als doel meer ouderen te bereiken met de voor hen bedoelde inkomensondersteuningsmaatregelen, wanneer denkt het kabinet dit te kunnen realiseren en welke aanvullende maatregelen ziet het kabinet om te monitoren welke ouderen in financieel kwetsbare positie nog geen gebruik maken van inkomensvoorziening en hoe dat te verhelpen?
Ik heb deze motie in uitvoering genomen. Ik verwacht dat SVB en UWV nog dit jaar met de pilot voor gegevensuitwisseling kunnen beginnen. Als het gaat om monitoring zullen deze uitkomsten ook een nieuw beeld geven over niet-gebruik van de AIO. Ondertussen blijft het belangrijk dat voortdurend wordt gewerkt aan verbetering van de bestaande uitvoeringsprocessen. Denk bijvoorbeeld aan verduidelijking van brieven, vereenvoudiging van aanvragen, betere samenwerking tussen organisaties en verbetering van aanvraagprocedures, maar ook aan andere pilots als telefonische ondersteuning bij het indienen van een aanvraag of het telefonisch benaderen van mensen die niet op brieven hebben gereageerd. Wat dat betreft, is het tegengaan van niet-gebruik een continu aandachtspunt, zet de SVB daar ook voortdurend op in en wordt de Kamer daar ook over geïnformeerd in de rapportages over de Stand van de uitvoering in de sociale zekerheid.
Op welke wijze worden mensen op het moment dat zij recht krijgen op AOW proactief geïnformeerd over alle nieuwe regels, rechten en plichten waar zij mee te maken krijgen? Ziet u hier zelf mogelijkheden om deze informatievoorziening vanuit de overheid te verbeteren?
Wie met pensioen gaat, heeft eigenlijk zonder uitzondering te maken met een grote levensgebeurtenis. Ik heb dat ook in mijn brief over de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden aangegeven. Het is een gebeurtenis die niet standaard voor iedereen hetzelfde is, waarin je met verschillende overheidsorganisaties te maken krijgt, die op verschillende manieren doorwerkt op je inkomenspositie, rechten en plichten en waarvoor je ook het nodige zelf moet regelen. Op de website van de rijksoverheid staat een checklist die daar inzicht in geeft: Met pensioen: wat moet ik regelen? | Rijksoverheid.nl.
Bij pensionering kan men te maken krijgen met UWV of gemeente die de eventuele werknemersverzekering en/of uitkering moet beëindigen, met de gemeentelijke overheid die wijst op voorzieningen voor ouderen in de gemeente, met pensioenfondsen, banken en pensioenverzekeraars voor het tweede of derde pijlerpensioen, met de Belastingdienst en Toeslagen bij veranderingen in inkomen en vermogen en niet in de laatste plaats met de Sociale Verzekeringsbank die al maanden voor de AOW-datum begint met het informeren van desbetreffende burgers om te bevorderen dat ze tijdig een AOW-aanvraag indienen en waar dat aan de orde kan zijn ook een AIO-aanvraag. Daarbij wijst de SVB ook op andere inkomensvoorzieningen als toeslagen en gemeentelijke voorzieningen. Brieven zijn daarbij het belangrijkste communicatiemiddel, aangevuld met uiteenlopende initiatieven als internetcommunicatie, voorlichtingsbijeenkomsten, informatie via de lokale media, verspreiding van folders, telefonische contacten en huisbezoeken, al dan niet in samenwerking met verschillende intermediairs. De Nationale ombudsman heeft in zijn onderzoek verschillende voorbeelden beschreven.
Met nader onderzoek naar pensionering als levensgebeurtenis ben ik op zoek naar mogelijkheden om deze gebeurtenis en de vele veranderingen die dat met zich meebrengt voor financiële voorzieningen voor mensen te versimpelen. Ook de bij vraag 4 genoemde pilot over de AIO draagt bij aan een verdere verbetering van het gericht en proactief kunnen benaderen van ouderen die daar mogelijk recht op hebben.
Op welke wijze bent u bereid uitvoering te geven aan de aanbeveling van de Nationale ombudsman om voor eenvoudige mondelinge en visuele communicatie en een laagdrempelige toegang tot informatie en deskundigheid voor ouderen te zorgen? Op welke wijze kan de overheid zich hierbij specifiek ook beter richten op ouderen die de Nederlandse taal niet of niet goed beheersen?
Deze aanbevelingen van de Nationale ombudsman zijn in lijn met de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden die ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 juli jongstleden uiteen heb gezet (kenmerk: 2022Z14985). Het gaat hier onder meer om proactieve dienstverlening en de inzet van intermediairs. Ik zie dat de Nationale ombudsman daar in de praktijk ook verschillende voorbeelden heeft aangetroffen. De Nationale ombudsman heeft bovengenoemde aanbevelingen gericht aan de uitvoeringsdiensten en gemeenten. Ik vind dat daar ook de uitvoeringsexpertise ligt en begrijp dus goed dat de Nationale ombudsman deze aanbevelingen juist aan hen heeft gericht. In mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman heb ik ook aangeven dat de uitvoeringsorganisaties en gemeenten daarop hebben ingezet. Ik kan dit vooral ondersteunen door het in mijn contacten met gemeenten en uitvoeringsorganisaties onder de aandacht te blijven brengen.
Bent u bereid in kaart te (laten) brengen welke intermediairs zich inzetten voor ouderen in een financieel kwetsbare positie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van de ombudsman voor het bieden van meer hulp aan ouderen op meer plaatsen bij het aanvragen van inkomensondersteuning, bijvoorbeeld via een speciaal loket in het gemeentehuis, buurtcentrum of bibliotheek (zoals onlangs ook de Minister president in de praktijk heeft gezien op uitnodiging van Kamerlid Inge van Dijk)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman om een samenwerkingsverband op te bouwen met alle intermediairs, die financieel kwetsbare ouderen ondersteunen? Bent u bereid hier werk van te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman om automatisch inkomensvoorzieningen toe te kennen als er geen verplichtingen zijn verbonden aan de voorzieningen? Bent u bereid in kaart te brengen voor welke inkomensvoorzieningen dat kan gelden en daarbij te kijken hoe het mogelijk gemaakt kan worden deze automatisch toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de gedachte achter de aanbeveling heel goed, maar wil hier wel aandacht vragen voor de complexiteit die er in de praktijk achter schuil gaat. Aan veel inkomensvoorzieningen zijn verplichtingen verbonden en voor veel inkomensvoorzieningen is ook informatie van betrokkenen zelf nodig. Dan is er een aanvraag nodig waarmee aanvrager aangeeft de voorziening te willen ontvangen, zich committeert aan de verplichtingen, de juiste gegevens aanlevert, de juistheid en volledigheid van reeds bekende gegevens controleert en wijzigingen op tijd doorgeeft. Automatische toekenning betekent ook dat mensen ongevraagd bedragen zouden krijgen uitgekeerd, waarvan het kan zijn dat het voor de ontvanger niet duidelijk is op grond waarvan dat is en wat er zou moeten gebeuren als daarin iets niet goed zou zijn gegaan. Desondanks wil ik blijven zoeken naar mogelijkheden om aanvragen te vereenvoudigen of automatisch te kunnen toekennen.
Soms is het wel mogelijk om een voorziening automatisch toe te kennen en dan gebeurt het ook. Recentelijk was dat het geval bij de energietoeslag, die gemeenten ambtshalve aan onder anderen bijstandsgerechtigden (inclusief AIO) kunnen toekennen.
Bij elke nieuwe regeling wordt getoetst welke administratieve lasten deze voor burgers met zich meebrengt en of die wel noodzakelijk zijn. Daarbij gaat het ook over de wijze waarop een aanvraag kan worden ingediend. Voor toekomstige (wijzigingen in) financiële regelingen wordt de optie van automatische toekenning langs deze weg meegenomen.
Het bericht dat PostNL een nieuwe digitale kloof creëert door afschaffing van papieren ‘niet-thuisberichtjes’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Niet thuis om een pakketje aan te nemen? PostNL laat geen briefje meer achter, maar mailt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schrappen van papieren «niet-thuisberichtjes» tot problemen kan leiden voor mensen die niet van online diensten gebruik kunnen maken?
De papieren berichten worden niet volledig geschrapt. Bij pakketverzendingen die vallen onder de universele postdienst (UPD) en bij medische en aangetekende post krijgen mensen nog steeds een papieren «niet-thuisbericht» indien PostNL geen e-mailadres of telefoonnummer heeft gekregen van de ontvanger van het pakket. Bij UPD-pakketverzendingen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan pakketten die mensen sturen naar familie of vrienden. Ook mensen die geen e-mailadres of mobiel nummer hebben, behouden daarom de mogelijkheid om UPD-pakketjes te ontvangen.
Pakketjes die worden besteld via webwinkels vallen niet onder de UPD. Het online bestellen van producten veronderstelt ook dat de besteller voldoende digitaal vaardig is en beschikt over een e-mailadres zodat hij of zij op de hoogte kan worden gesteld van de status van de bestelling. Bij veel webwinkels kan de consument van tevoren aangeven op welke wijze en waar een pakket bezorgd moet worden.
Ondanks dat mensen voor het ontvangen van UPD-pakketten de mogelijkheid van een fysiek «niet-thuisbericht» behouden, ziet het kabinet dat digitalisering een belangrijk onderdeel is van onze samenleving. Voor het online bestellen van producten moet iemand over bepaalde vaardigheden beschikken en is het hebben van een e-mailadres vaak vereist. Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen kan deelnemen aan deze samenleving. Via het programma Digitale inclusie zet de rijksoverheid zich daarom op allerlei manieren in om mensen te helpen bij het regelen van zaken waarbij digitale systemen een rol spelen.
Vindt u ook dat de gekozen oplossing, het versturen van een sms-bericht, tot problemen kan leiden voor mensen die geen mobiele telefoon hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het daarom ook zorgwekkend dat grote groepen mensen hiermee nog verder op afstand komen te staan van de samenleving, doordat zij onvoldoende mogelijkheden hebben om gebruik te maken van online diensten en daardoor mogelijk geen pakketjes meer kunnen ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens van mening dat het ontvangen van pakketten een cruciale functie vervult voor veel mensen, zeker mensen die slecht ter been zijn?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 vindt het kabinet het belangrijk dat iedereen kan deelnemen aan het maatschappelijk en economisch verkeer. Dat geldt ook voor het ontvangen van pakketten. PostNL geeft, mede met het oog op groepen die minder digitaal vaardig zijn, nog steeds papieren «niet-thuisberichten» af bij UPD-pakketten. Via het programma Digitale inclusiezet ook de overheid zich in voor een samenleving waarin iedereen kan deelnemen.
Bent u daarom ook van mening dat een bedrijf als PostNL ook een verantwoordelijkheid heeft om mensen die niet van online diensten gebruik kunnen maken nu en in de toekomst te ondersteunen?
PostNL geeft aan dat zij een verantwoordelijkheid ervaart om mensen die niet digitaal vaardig zijn te ondersteunen. De fysieke post is immers een belangrijk communicatiemiddel voor deze doelgroep. Mede met het oog op deze groep mensen heeft PostNL er bij de invoering van de digitale kennisgeving voor gekozen om ook de optie van fysieke kennisgeving te behouden voor ontvangers van UPD-pakketten.
Deelt u daarom ook de mening dat PostNL er, in navolging van de aangenomen motie-Kathmann c.s.2, voor dient zorg te dragen dat er ten allen tijde een offline mogelijkheid beschikbaar dient te zijn?
De motie-Kathmann heeft betrekking op overheidsdiensten, zorgverzekeraars en woningbouwcorporaties. De pakketverzending van PostNL is geen overheidsdienst en valt daarom buiten de reikwijdte van deze motie.
Ondanks dat de pakketverzending geen overheidsdienst is, geeft PostNL wel aan dat zij een verantwoordelijkheid ervaart om mensen die niet digitaal vaardig zijn te ondersteunen. PostNL biedt daarom ook de mogelijkheid van een papieren «niet-thuisbericht» voor ontvangers van UPD-pakketten. Verder neemt PostNL in voorkomende gevallen deel aan landelijke overleggen met belangenorganisaties, de overheid en andere stakeholders over hoe de toegankelijkheid van dienstverlening voor mensen die minder digitaal vaardig zijn kan worden geborgd en/of verbeterd.
Welke mogelijkheden heeft u om van PostNL te verwachten dat niet-digivaardigen ook ondersteund worden?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2, 3 en 4 geldt voor de wettelijk vastgelegde UPD-diensten dat PostNL de optie van een fysieke kennisgeving blijft hanteren, waardoor ook niet-digitaal vaardigen ondersteund worden.
De pakketten van zakelijke verzenders (zoals online bestellingen bij webwinkels) vallen niet onder de wettelijk vastgelegde UPD-diensten. Hier is sprake van een vrije markt, waarbij verschillende pakketbezorgers concurreren op prijs en dienstverlening. De consument heeft vaak keuze tussen pakketvervoerders, tijdstip van aflevering en manier van aflevering. Het is niet aan mij om te bepalen hoe die dienstverlening eruit moet zien, maar in de strijd om een klant te behouden zullen pakketvervoerders hun dienstverlening wel moeten afstemmen op de behoeften van de consument.
Bent u bereid om het probleem van niet-digivaardigen met PostNL te bespreken en gezamenlijk met hen tot een oplossing te komen voor mensen die van de afschaffing van de papieren «niet-thuisberichtjes» de dupe zijn?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2, 3 en 4 behoudt PostNL de mogelijkheid voor ontvangers van pakketten om papieren «niet-thuisberichtjes» te ontvangen. Daarnaast geeft PostNL aan dat zij ook een verantwoordelijkheid ervaart om pakketbezorging toegankelijk te houden voor mensen die niet digitaal vaardig zijn. PostNL voert daar ook gesprekken over met ouderenbonden en andere stakeholders. Ik zie daarom geen noodzaak om nu zelf een gesprek met PostNL te voeren over dit onderwerp.
Het bericht 'Onrust in azc Katwijk na mishandeling Adam (5)' |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onrust in azc Katwijk na mishandeling Adam (5)»?1
Ja.
Bent u bekend hoe deze mishandeling heeft kunnen plaatsvinden? Zo ja, hoe is dit gebeurd? Bent u bereid het politieonderzoek openbaar te maken wanneer deze afgerond is? Zo nee, waarom niet?
Laat ik vooropstellen dat ik zeer geschrokken ben door deze gebeurtenis. In de gezinslocatie in Katwijk en binnen het COA hebben de gebeurtenissen diepe indruk gemaakt op de bewoners en de medewerkers. Het COA staat betrokkenen die dat wensen bij met professionele zorg en aandacht. Ik hoop dat het jonge slachtoffer spoedig zal herstellen.
De politie is onder gezag van het OM een onderzoek gestart. In het belang van een zorgvuldige procesgang kan ik geen mededelingen doen over wat er is gebeurd, mede omdat het onderzoek nog niet is afgerond.
Bent u bereid een onderzoek te verrichten naar de handelwijze en het beleid van het asielzoekerscentrum (azc) in Katwijk aangaande deze gebeurtenis?
Zoals hierboven aangegeven, loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek. In het belang van een goede procesorde kan ik geen mededelingen doen over de zaak.
Klopt het dat azc Katwijk nooit een aanvraag heeft ingediend voor het verblijf van de moeder van Adam, terwijl zij dit al in 2020 hadden moeten doen?
Het is niet aan azc’s om verblijfsaanvragen in te dienen.
Klopt het dat de politie geen onderzoek wil(de) uitvoeren naar de mishandeling van Adam? Zo nee, waarom niet?
Het strafrechtelijk onderzoek van de politie loopt.
Klopt het dat de politie zonder onderzoek te doen heeft verklaard dat Adam is mishandeld door een minderjarige? Zo nee, waarom niet?
Dat is mij onbekend.
Klopt het dat geen slachtofferhulp is aangeboden aan de moeder van Adam na de mishandeling van haar zoon? Zo nee, waarom niet?
Het COA staat betrokkenen die dat wensen bij met professionele zorg en aandacht.
Worden gevallen van mishandeling bij azc’s geregistreerd? Zo ja, hoe vaak komt het voor?
Bij brief van 22 juni jl.heb ik uw Kamer het WODC-rapport «Incidenten en misdrijven door COA-bewoners 2017–2021» aangeboden.2 In dit rapport is onder meer een overzicht opgenomen van door het COA geregistreerde incidenten op COA-locaties in de afgelopen vijf jaar. Daarnaast geeft het rapport een overzicht van de misdrijven waarvan bewoners tijdens hun verblijf op COA-locaties verdacht werden.
De geregistreerde incidenten op COA-locaties zijn in dit rapport uitgesplitst naar vijf type incidenten: verbale suïcidedreiging, agressie en geweld tegen personen fysiek, agressie en geweld tegen personen non-verbaal, agressie en geweld tegen personen verbaal en zelfdestructieve acties. Het gaat hierbij om door het COA geregistreerde incidenten die op COA-locaties hebben plaatsgevonden. In totaal registreerde COA in 2021 5.920 incidenten waarbij sprake was van verbale suïcidedreiging, zelfdestructieve acties of fysieke, verbale en non-verbale agressie en geweld.
Naast incidenten op de COA-locatie kunnen bewoners ook misdrijven plegen op of buiten de opvanglocatie. Deze geregistreerde criminaliteit bestaat uit alle misdrijven die door de politie worden vastgelegd (in een zogenoemd proces-verbaal).
In 2021 zijn door de politie in totaal 3.990 registraties van verdachten vastgelegd, waarbij de verdachte een vreemdeling betrof die verbleef op een COA-locatie.
265 registraties vallen onder delictcategorie mishandeling, 40 registraties vallen onder delictcategorie seksueel misdrijf en 20 registraties vallen onder delictcategorie Opiumwet.
In 2021 werden 2.830 zaken afgedaan door het OM waarbij de verdachte woonachtig was op een COA-locatie ten tijde van het misdrijf.
Door de rechter in eerste aanleg werden in 2021 1.615 misdrijfzaken afgehandeld.
Worden gevallen van seksuele intimidatie en/of seksueel misbruik bij azc’s geregistreerd? Zo ja, hoe vaak komt het voor?
Zie antwoord vraag 8.
Worden gevallen van drugshandel in azc’s geregistreerd? Zo ja, hoe vaak komt het voor?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid alle azc’s in Nederland door te lichten op gevallen van mishandeling, seksuele intimidatie, seksueel misbruik en drugshandel?
Nee. Er is immers al sprake van een zorgvuldige registratie door de politie van misdrijven en verdachten, waaronder inbegrepen bewoners van COA-opvanglocaties. In dit verband verwijs ik nogmaals naar het WODC-rapport «Incidenten en misdrijven door COA-bewoners 2017–2021».
Wat is het beleid ten aanzien van toezicht bij azc’s? Klopt het dat niet altijd adequaat toezicht gehouden wordt waardoor incidenten zoals mishandeling kunnen plaatsvinden?
Op opvanglocaties is 24 uur per dag en 7 dagen per week beveiliging aanwezig. Tevens is overdag en in de avonduren COA-personeel aanwezig. Daarmee is voldoende begeleiding en toezicht aanwezig op de locatie.
In zijn algemeenheid wil ik daarbij aangeven dat de veiligheid op en rondom een opvanglocatie een gezamenlijke inspanning betreft van zowel medewerkers als bewoners. Desondanks kunnen incidenten plaatsvinden.
Bent u van mening dat Nederland voldoet aan de nationale en internationale bepalingen omtrent omgang en behandeling van vluchtelingen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het Nederlandse asielbeleid is gebaseerd op meerdere verdragen en wetten, waaronder het Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en de Vreemdelingenwet. Europese regelgeving, waaronder begrepen de Opvangrichtlijn en Procedurerichtlijn, is in nationale regelgeving geïmplementeerd. Toepassing van deze wet- en regelgeving wordt door een onafhankelijke rechter getoetst.
Kunt u begrijpen dat door dergelijke gebeurtenissen asielzoekers zich onveilig voelen?
Het merendeel van de bewoners van de COA-locatie in Katwijk geeft volgens het COA aan zich niet onveilig te voelen nu. Desondanks kan ik begrijpen dat het voorval bij sommige bewoners wél tot onrust leidt. Het COA blijft hierover met bewoners in gesprek.
Bent u bereid acties te ondernemen om de veiligheid van bewoners van het azc te waarborgen en dergelijke situaties te voorkomen in de toekomst? Zo ja, welke concrete acties gaat u hiervoor ondernemen en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Tot nu toe is er geen aanleiding geweest om aanvullende maatregelen te nemen op het gebied van veiligheid. Mochten er signalen bij het COA binnenkomen dat de veiligheid van bewoners in het geding is, dan zal het COA uiteraard maatregelen treffen.
De uitspraak van de premier inzake de oorlog in Oekraïne |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Betekent deze uitspraak van de premier, «Oorlog in Oekraïne is ook onze oorlog»1, op vrijdag 17 juni 2022, dat Nederland op dit moment in staat van oorlog met Rusland is? Zo nee, waarom niet?
Nee, Nederland is niet in oorlog met Rusland. Integendeel, de inzet van het kabinet en van de NAVO is er op gericht dat te voorkomen. Dat de oorlog in Oekraïne ook onze oorlog is, is overdrachtelijk bedoeld. Nederland is van opvatting dat de soevereiniteit van staten moet worden beschermd en stelt zich op het standpunt dat oorlogsmisdaden niet kunnen worden geaccepteerd. Tegen deze achtergrond draagt het bij aan de strijd tegen schendingen van het internationaal recht. Nederland levert militaire steun aan Oekraïne om de Russische inval te kunnen weerstaan, steunt de Europese sanctiepakketten tegen Rusland en draagt bij aan verschillende «accountability» inspanningen, ook financieel, waaronder het onderzoek van het Internationaal Strafhof en het mandaat van de Commission of Inquiry van de Verenigde Naties. De inzet van Nederland is te voorkomen dat President Poetin deze oorlog wint. De Russische agressie kan niet worden geaccepteerd en de internationale gemeenschap moet dit een halt toeroepen, want als dat niet wordt gedaan rijst de vraag waar deze agressie stopt en kan ook onze eigen vrijheid in gevaar komen. Daarmee is de oorlog in Oekraïne ook onze oorlog. Tot slot heeft deze oorlog ook nu al directe gevolgen voor het leven in Nederland, onder meer door de gestegen energieprijzen, de gestegen kosten voor de dagelijkse boodschappen en de opvang van Oekraïense vluchtelingen, zoals ik heb toegelicht in de persconferentie van 17 juni 2022.
Het ‘Memorandum of Understanding’ tussen het WEF en Denemarken |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het «Memorandum of Understanding» tussen het World Economic Forum (WEF) en Denemarken?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft Nederland met het WEF ook een dergelijk Memorandum of Understanding gesloten?
Nee, Nederland heeft geen dergelijk Memorandum of Understanding afgesloten.
Kan de Kamer alle «Memoranda of Understanding» toegestuurd krijgen die het WEF (mogelijk) met de Nederlandse staat heeft gesloten?
Die zijn er niet.
Artikel 42 lid 7 van het Verdrag van Lissabon |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Geraakt, op grond van artikel 42 lid 7 van het Verdrag van Lissabon, de Europese Unie (en daarmee dus ook Nederland) automatisch formeel in staat van oorlog met Rusland mocht Oekraïne, onder de huidige omstandigheden, toetreden tot de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Artikel 42 lid 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bevat de verplichting voor (de overige) lidstaten van de EU om een lidstaat van de EU te hulp te komen als die lidstaat gewapenderhand wordt aangevallen op zijn grondgebied en een beroep doet op de wederzijdse bijstand clausule (Artikel 42 lid 7 VEU). Deze bepaling, en de daaruit volgende verplichting van de EU-lidstaten, geeft invulling aan het recht van Staten om zichzelf individueel of collectief te verdedigen tegen een gewapende aanval, zoals ook opgenomen in Artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties. De verplichting omvat het verlenen van hulp en bijstand met alle beschikbare middelen. Dit kunnen militaire maar ook andere, zoals humanitaire of financiële, middelen zijn. Derhalve is van geschetst automatisme in uw vraag geen sprake.
De opvang van 1.000 Oekraïense vluchtelingen in Vlaardingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u al langere tijd intensief met de gemeente Vlaardingen in gesprek bent om tot maximaal 1.000 Oekraïense vluchtelingen voor een periode van maximaal vijf jaar op te vangen in een tijdelijk te realiseren dorp op de locatie Vergulde Hand West?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat er voor dit plan veel draagvlak is, en dat de afgelopen weken door de gemeente, veiligheidsregio en verschillende organisaties – zoals bouwers, scholen en maatschappelijke organisaties – hard is gewerkt om dit plan rond te krijgen zodat de realisatie kort na de zomer gerealiseerd kan worden?
Dat is eveneens correct. Door alle partijen, waaronder de rijksoverheid, wordt het grote belang van het project onderkend en wordt er veel tijd en aandacht besteed om de businesscase rond te krijgen.
Klopt het dat de gemeente Vlaardingen u meerdere malen heeft gevraagd de afgesproken financiële garantstelling te ondertekenen die nodig is om dit project te realiseren, en dat komende donderdag 23 juni 2022 de uiterste datum is om deze te ondertekenen omdat anders de offertes komen te vervallen en daarmee het volledige project dreigt te mislukken?
Het college van B&W van Vlaardingen wil donderdag 23 juni 2022 het besluit kunnen nemen over het project. De tijdsdruk heeft te maken met de dringende behoefte aan dit type huisvesting en de optietermijn bij de aannemer. De gemeente Vlaardingen gaat er vanuit dat het project budgettair neutraal is voor de gemeente. Er zijn forse bedragen met het project gemoeid. De afgelopen dagen is het financieel voorstel vanuit Vlaardingen aanmerkelijk gewijzigd. Er worden aanzienlijke garanties gevraagd van de rijksoverheid. Dit vereist een aanvullende zorgvuldige bestudering en afweging.
Begrijpt u de zorgen en het ongenoegen van de gemeente over het uitblijven van uw garantstelling, en de gevolgen daarvan voor het lokale enthousiasme en draagvlak, en zo ja, bent u bereid om zo snel mogelijk en uiterlijk donderdag 23 juni de gemeente Vlaardingen uitsluitsel te geven over uw steun voor dit project?
Zoals gesteld is het een belangrijk project waar door alle betrokkenen hard aan gewerkt is. Het overleg wordt voortgezet gericht op uitsluitsel op donderdag.
Het bericht ‘Ombudsman: financiële hulp regelen vaak te moeilijk voor ouderen’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman: financiële hulp regelen vaak te moeilijk voor ouderen»?1
Ja.
Herkent u het signaal dat het voor ouderen vaak te moeilijk is om bij de overheid financiële hulp aan te vragen, zoals zorg- en huurtoeslag of een aanvulling op het inkomen?
Een deel van de ouderen weet de overheid goed te vinden, een deel niet. Er is Toeslagen veel aan gelegen om, samen met gemeenten en andere organisaties, mensen die daar recht op hebben te stimuleren om toeslagen aan te vragen. Het onderzoek laat zien dat veel ouderen wel bekend zijn met meer algemene regelingen, zoals de zorg- en huurtoeslag. Ze vinden ook dat ze die regelingen relatief makkelijk kunnen aanvragen, al dan niet met hulp. Wel vinden ze het lastig om voor hun toeslagen tijdig een wijziging door te geven, en zijn ze minder bekend met regelingen die voor specifieke situaties gelden zoals de AIO of de bijzondere bijstand.
Herkent u het soortgelijke signaal dat door de Inspectie belastingen, toeslagen en douane (IBTD) in haar eerste rapport2 is afgegeven?
Dat signaal is inderdaad bekend. De IBTD vraagt zich af of het niet-gebruik van toeslagen in de verantwoordelijkheidsverdeling niet tussen wal en schip valt, terwijl alle genoemde partijen dit een belangrijk onderwerp vinden. In de reactie op het onderzoek van de IBTD3 wordt door het kabinet onderschreven dat niet-gebruik voorkomen moet worden, en worden enkele voorbeelden gegeven van hoe dit al gebeurt in de praktijk.
Heeft u voldoende inzicht in de groep mensen om wie het gaat en welke inkomensvoorzieningen het betreft?
Vanuit Toeslagen is er zicht op de situatie voor toeslagen, maar niet voor de andere inkomensvoorzieningen. Toeslagen heeft goed zicht op de personen die al één of meerdere toeslagen ontvangen of eerder hebben ontvangen. De mensen die geen gebruik maken van toeslagen en hier mogelijk wel recht op hebben, kent Toeslagen niet in detail. Het exact vaststellen van het aantal mensen die geen toeslagen aanvragen oftewel niet-gebruik toeslagen terwijl ze er wel recht op hebben is ingewikkeld. Dat komt vooral omdat er belangrijke informatie ontbreekt. Van een niet-gebruikend huishouden is sprake als dit huishouden geen gebruik maakt van een toeslag, maar dit huishouden wel aan alle voorwaarden voor de toeslag voldoet. Maar die informatie is niet zonder meer beschikbaar binnen het toeslagensysteem, juist omdat het huishouden geen gebruik van de toeslag maakt.
De totale groep niet-gebruikers is daarnaast dynamisch: ruim de helft van de groep die aan het begin van het jaar niet-gebruiker is, is aan het eind van het jaar geen niet-gebruiker meer. Er komen dan weer nieuwe niet-gebruikers bij. Ook is een koppeling met data uit andere bronnen is ingewikkeld vanwege bijvoorbeeld de privacywetgeving. Cijfers over de hoogte van niet-gebruik zijn dus altijd schattingen.
In het Interdepartementale Beleidsonderzoek Toeslagen (IBO)4 uit 2019 staat beschreven dat het niet-gebruik van toeslagen gemiddeld 10% is. Bij de zorgtoeslag gaat het om 10% (425.000 huishoudens) en bij de huurtoeslag om 9% (140.000 huishoudens). De totale groep niet-gebruikers is dynamisch: ruim de helft van de groep is aan het eind van het jaar geen niet-gebruiker meer.
In het kader van de motie Grinwis c.s.5 wordt in de lopende evaluatie van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), uitvoering en dienstverlening Toeslagen, kennis over het niet-gebruik van toeslagen geactualiseerd. In het evaluatieonderzoek worden de omvang van het niet-gebruik van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget geschat, ook wordt literatuuronderzoek naar (gedrags)-aspecten, drijfveren en oorzaken van niet-gebruik meegenomen. Het onderzoek wordt naar verwachting begin november, iets later dan gepland, openbaar en voorzien van een kabinetsreactie.
Heeft u voldoende inzicht in de redenen dat deze inkomensvoorzieningen niet worden aangevraagd of lastig aan te vragen zijn?
Bij niet-gebruik kan een verdeling worden gemaakt tussen mensen die onbewust en mensen die bewust geen gebruik maken van toeslagen en/of inkomensvoorzieningen. Voor sommige burgers weegt de moeite voor het doen van een aanvraag niet op tegen het uiteindelijke toeslagbedrag. Met name bij de zorg- en huurtoeslag kan dit voorkomen. Veel vaker zien we onbewuste factoren, zoals het niet bekend zijn met toeslagen of het recht verkeerd inschatten. Daarbij spelen angst, onzekerheid, wel willen maar niet kunnen een rol in het al dan niet aanvragen van een toeslag. Life-events (geboorten, scheidingen, overlijden of pensionering) kunnen ook een rol spelen. Door de plotselinge impact hebben mensen soms tijdelijk meer moeite met het grip krijgen op alle wijzigingen in hun situatie.
In hoeverre speelt dit probleem alleen bij ouderen? Welke andere groepen hebben moeite met het aanvragen van financiële hulp bij de overheid?
De oorzaken van het niet-gebruik van inkomensvoorzieningen, met name de onbewuste oorzaken, zijn niet leeftijdsgebonden. Deze oorzaken komen ook terug bij andere groepen waar niet-gebruik voorkomt.
Kunt u aangeven hoe groot het ondergebruik is van de zorgtoeslag en de huurtoeslag? Hoe recent zijn deze cijfers?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat één van de oplossingen is dat de overheid proactief contact opneemt via de telefoon of via huisbezoeken om ouderen te helpen met het aanvragen van inkomensvoorzieningen? Zo nee, waarom niet?
De aanbevelingen van de Nationale ombudsman zijn een stimulans om toeslagen nog beter onder de aandacht te brengen bij verschillende doelgroepen. Het proactief benaderen van ouderen kan een bijdrage leveren. De Nationale ombudsman onderkent daarbij echter ook dat de overheid niet alle ouderen in een financieel kwetsbare positie rechtstreeks zal kunnen bereiken. Intermediairs spelen een belangrijke rol in het contact met ouderen namens de overheid. Ook zij kunnen niet alle ouderen bereiken, maar ze staan wel dichter bij deze groep.
Zo is in het voorjaar van 2021 en 2022 liep de «Hulp bij Aangifte»-campagne, waarbij burgers bij het invullen van hun belastingaangifte werden gewezen op het mogelijk recht op huurtoeslag. In het kader van de reguliere Hulp Bij Aangifte (HUBA) campagne is gevraagd of burgers in een huurhuis wonen en vervolgens bekeken of zij in aanmerking komen voor huurtoeslag. Van deze burgers is op dat moment het definitieve inkomen bekend, waardoor er sprake is van veel toekenningszekerheid. Enkele honderden mensen hebben huurtoeslag ontvangen waar zij anders geen aansprak op hadden gemaakt. De pilot is als succesvol ervaren en vanaf 2022 structureel ingebed. Zowel Toeslagen als de Belastingdienst investeren in een goede relatie met en ondersteuning van het netwerk van gemeenten en maatschappelijke dienstverleners, en zullen dit ook de komende periode blijven doen. Deze organisaties en vrijwilligers bieden burgers hulp met hun belastingen en toeslagen en ondersteunen hen in hun contact met de Belastingdienst en Toeslagen. Onderdeel van dit netwerk vormen tal van senioren-organisaties (zoals ouderenbonden), die door het hele land heen ouderen ondersteunen bij het regelen van hun belasting- en toeslagenzaken. Het netwerk wordt door de Belastingdienst en Toeslagen ondersteund door relatiebeheerders, informatiebijeenkomsten en het zogenaamde Kennisnetwerk. Het Kennisnetwerk is een digitaal platform met informatie, oefenmateriaal en een forum voor maatschappelijk dienstverleners.
Kunt u aangeven wat er komende tijd wordt gedaan om te stimuleren dat ouderen én op de hoogte zijn van bestaande financiële regelingen, maar ook hóe actief hulp wordt geboden aan ouderen die het zonder hulp niet lukt om een aanvraag te doen? Kunt u dit uitwerken in concrete acties in de tijd met daaraan gekoppelde doelstellingen? Oftewel, wanneer bent u tevreden en wat doet u als u deze doelstellingen niet haalt?
Toeslagen is in juni 2021 gestart met een PR-campagne om burgers erop te wijzen dat zij tot 1 september huurtoeslag over het voorgaande jaar konden aanvragen. Hierbij zijn meer dan vijftig verschillende maatschappelijke organisaties betrokken, waaronder gemeenten, bibliotheken, de consumentenbond, Wijzer in Geldzaken, de vereniging voor woningcorporaties en andere uitvoeringsorganisaties. De aanpak bleek succesvol en leidde tot een toename van het aantal huurtoeslagaanvragen. Dit jaar is deze campagne herhaald en uitgebreid met de zorgtoeslag, en specifiek gericht op ouderen, zelfstandigen, werkenden en 18-jarigen/MBO studenten. Hierbij zijn zowel via gratis als betaalde kanalen en in samenwerking met landelijke en regionale maatschappelijke organisaties boodschappen verspreid over het aanvragen van toeslagen met terugwerkende kracht. Net als de «Hulp Bij Aangifte»-campagne wordt deze campagne vanaf dit jaar structureel ingebed.
Oneigenlijk gebruik leefgeld. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigranten willen ook leefgeld»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Den Haag heeft vastgesteld dat er zeker 150 Oekraïners, die niet op de vlucht zijn en hier voor de Russische aanval al waren als arbeidsmigrant, ten onrechte om leefgeld (260 euro per maand en een faciliteit voor vluchtelingen) komen vragen?
We zijn bekend met het signaal vanuit de gemeente Den Haag.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op 30 maart 2022 geïnformeerd dat de volgende personen in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming2:
Op basis van bovenstaande omschrijving kunnen ook personen met de Oekraïense nationaliteit, die al voor 27 november 2021 in Nederland verbleven, in aanmerking komen voor opvang en het bijbehorende leefgeld.
Personen die voor de Russische aanval al in Nederland waren als arbeidsmigrant kunnen derhalve onder de doelgroep vallen en komen in dat geval ook in aanmerking voor opvang en het bijbehorende leefgeld.
Wat betreft Oekraïners die voor 27 november 2021 elders in Europa verbleven. Zij komen niet in aanmerking voor de ontheemdenstatus. We zijn op Europees niveau aan het onderzoeken hoe we beter zicht kunnen krijgen op de verhuisbewegingen binnen Europa.
Deelt u de mening dat het oneigenlijke gebruik van vluchtelingenfaciliteiten een bom legt onder de hulp aan échte vluchtelingen? Zo ja, hoe gaat u het oneigenlijke gebruik zo snel als mogelijk tegen? Kunt u hier gedetailleerd op antwoorden?
De voorzieningen voor ontheemden uit Oekraïne, zoals de gemeentelijke of particuliere opvang en het leefgeld, moeten gebruikt worden voor degene die daar recht op hebben volgens de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming. Wij hebben van gemeenten signalen ontvangen dat zij het in specifieke situaties lastig vinden om vast te stellen of iemand onder de Europese Richtlijn valt. In samenwerking met de IND zijn we bezig handvatten te bieden voor gemeenten. Daarnaast is het mogelijk om bij twijfel de IND een controle te laten doen op de documenten die worden overlegd door ontheemden. Daar zijn mobiele teams voor opgericht die per veiligheidsregio worden ingeschakeld om gemeenten hierbij te ondersteunen. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan voor inschrijving in het BRP, heeft de ontheemde vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat hij onder de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming valt. Hieruit volgt dat hij geen recht op opvang en voorzieningen (o.a. leefgeld) heeft. De vreemdeling moet terug naar het land van herkomst. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) kan het vertrek van de vreemdeling uit Nederland begeleiden. Indien de vreemdeling toch asiel wil aanvragen, dan wordt hij verwezen naar Aanmeldcentrum Ter Apel.
Bent u bekend met het feit dat er heel wat Oekraïners worden uitgebuit? Zo ja, hoe gaat dat in samenwerking met de Arbeidsinspectie beter en adequater bestrijden? Kunt u hier gedetailleerd op antwoorden?
Binnen de Arbeidsinspectie is sinds het begin van de oorlog in Oekraïne een speciaal team actief, dat acteert op meldingen van en over ontheemden uit Oekraïne. Alle meldingen met signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting worden onderzocht, en waar mogelijk opgevolgd. Het is dan ook heel belangrijk dat organisaties en personen signalen van vermoedens van misbruik, uitbuiting of mensenhandel bij toezichthouders en opsporingsdiensten melden. Bij inspecties werkt de Arbeidsinspectie regelmatig samen met gemeenten en andere ketenpartners om misstanden integraal aan te pakken. Op dit moment lopen er bij de Arbeidsinspectie verschillende onderzoeken naar mogelijke overtredingen van arbeidswetten bij bedrijven en uitzendbureaus die Oekraïners in dienst hebben. Tot nu toe heeft dit nog niet geleid tot een constatering van arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin, wel tot mogelijke overtredingen van arbeidswetten.
Daarnaast wordt er actief ingezet op zoveel mogelijk bewustwording bij gemeenten, particulieren en ontheemden zelf, om te bevorderen dat organisaties en personen signalen van vermoedens van misbruik, uitbuiting of mensenhandel bij toezichthouders en opsporingsdiensten melden. Zo zorgt het Rijk samen met partners uit het maatschappelijk middenveld voor goede voorlichting aan alle partijen over de risico’s van mensenhandel voor ontheemden uit Oekraine. Dit doen we door de bestaande handreikingen (voor gemeenten en particulieren) en informatieflyers (van CoMensha en het RIEC) te delen. Via websites maar bijvoorbeeld ook via contactpunten van het Rode Kruis op stations. Tevens wordt ingezet op informatievoorziening voor werknemers over hun rechten en plichten. Zo zal www.workinnl.nl binnenkort beschikbaar zijn in zowel het Oekraïens als het Russisch.
In algemene zin komen misstanden bij arbeidsmigranten helaas nog te vaak en te breed voor. Het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is daarom een belangrijke prioriteit van het kabinet. Hier wordt hard aan gewerkt, samen met andere betrokken partijen zoals provincies, gemeenten, sociale partners en handhavingsinstanties. Hoewel er al veel in gang is gezet, is het uitvoeren van de adviezen niet van de ene op de andere dag geregeld. Het advies van het Aanjaagteam bevatte aanbevelingen voor de korte termijn, die zijn inmiddels uitgevoerd. Bijvoorbeeld het verbeteren van de registratie en toegang tot een DigiD. Daarnaast zijn we nu flink op weg om de aanbevelingen voor de lange termijn, waar wet- en regelgeving voor nodig is, bij uw Parlement te krijgen.
Het omzeilen van regels door cryptobedrijven |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse cryptobeurzen tarten Nederlandse partijen door regels te omzeilen?»1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat buitenlandse cryptobedrijven producten aanbieden op de Nederlandse markt zonder toezichtsregistratie?
Volgens de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft) moet eenieder die in of vanuit Nederland beroeps- of bedrijfsmatig diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta en/of bewaarportemonnees aanbiedt zich bij DNB registreren.2 Ik vind het belangrijk dat partijen zich aan de wet houden.
Kunt u een inschatting geven van het aantal buitenlandse cryptobedrijven dat geen toezichtsregistratie heeft, maar de facto wel producten aan de Nederlandse consument aanbiedt?
Bij de handhaving van illegale partijen is DNB afhankelijk van de signalen die zij ontvangt over het vermeend illegaal aanbieden van cryptodiensten. Het ontvangen van een signaal wil niet direct zeggen dat er sprake van is van het aanbieden van producten door een bedrijf zonder registratie. Indien het vermoeden bestaat dat een cryptodienstverlener niet aan de registratieplicht voldoet start DNB een zaak. Volgens de ZBO-verantwoording 2021 ontving DNB vanaf mei 2020 signalen over 36 vermeende overtreders, waarbij in 18 gevallen een zaak is gestart en in 12 gevallen het signaal beoordeeld is maar besloten is geen opvolging te geven.3 Zes signalen werden bij publicatie van de verantwoording nog beoordeeld. Van de 18 signalen waarbij een zaak is gestart waren ten tijde van de publicatie van de ZBO-verantwoording 2021 14 zaken gesloten omdat de overtreding was beëindigd, liepen twee zaken nog en DNB is in twee gevallen tot handhaving overgegaan.
Klopt het dat het in Nederland aanbieden van producten door buitenlandse cryptobedrijven zonder toezichtsregistratie raakt aan de effectiviteit van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering? Kunt u dit toelichten?
Het klopt dat het moeilijker is witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden als partijen die crypto-wisseldiensten en bewaarportemonnees in Nederland aanbieden in strijd met de wetgeving zich niet registreren bij de toezichthouder. Crypto’s worden in veel gevallen gekenmerkt door een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om anoniem transacties uit te voeren, waardoor transacties verborgen kunnen worden gehouden. Aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta, alsook aanbieders van bewaarportemonnees spelen een belangrijke rol bij het binnen brengen van crypto’s in het financiële stelsel. De verplichting voor aanbieders van dergelijke diensten om zich te registeren biedt de mogelijkheid zicht te krijgen op de maatregelen en procedures die zij treffen om onderzoek naar hun cliënten te doen en ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland te melden. Als aanbieders van dergelijke diensten niet geregistreerd zijn kan de toezichthouder niet goed controleren of zij zich houden aan de verplichtingen uit de Wwft, zoals de eisen t.a.v. cliëntonderzoek en de eisen om ongebruikelijke transacties te identificeren en te melden bij de daarvoor bedoelde instantie(s). Daardoor is het moeilijker witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden en daarom bestaat ook de wettelijke plicht om te registreren.
Klopt het dat buitenlandse cryptobedrijven die producten aanbieden aan Nederlandse consumenten, maar niet actief de Nederlandse markt opgaan om te adverteren en/of een Nederlandse website hebben en/of Nederlandse betaalmogelijkheden, niet per definitie actief diensten in Nederland aanbieden en dus niet per se een toezichtsregistratie nodig hebben?
Buitenlandse bedrijven moeten in alle gevallen waarin beroeps- of bedrijfsmatig wisseldiensten en/of bewaarportemonnees in of vanuit Nederland worden aangeboden een registratie bij DNB hebben. Wel is het zo dat als Nederlandse klanten zelf actief aanbieders in het buitenland kunnen opzoeken zonder dat deze hun diensten gericht op Nederlandse klanten actief aanbieden. In de memorie van toelichting bij de implementatiewet wijziging vierde anti witwasrichtlijn4 is aan de hand van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie additionele duiding gegeven over wanneer over een dergelijk aanbieden in of vanuit een lidstaat kan worden gesproken.5 Samengevat komt het erop neer dat een aanbieder een duidelijke wil moet hebben commerciële betrekkingen aan te knopen met een klant in een of meerdere andere lidstaten dan waar de aanbieder gevestigd is. Het simpele feit dat een internetsite toegankelijk is vanuit Nederland is, is bijvoorbeeld niet voldoende om te spreken van een wil tot het aangaan van dergelijke betrekkingen.
Het Hof van Justitie geeft in haar arrest ook een niet-limitatieve lijst van voorbeelden die in onderling verband beschouwd bewijs kunnen leveren dat een partij wel een wil heeft commerciële betrekkingen aan te knopen. Enkele in de memorie van toelichting genoemde voorbeelden daarvan zijn het feit dat de aanbieder een zoekmachinedienst (zoals Google) betaalt om advertenties te laten zien in andere of meerdere lidstaten, of dat de aanbieder op zijn website reviews van klanten uit andere lidstaten laat zien. Andere aspecten die relevant kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld het internationale karakter van de dienst, het feit dat de website in een andere taal kan worden geraadpleegd of het feit dat met andere munteenheden kan worden betaald. DNB kijkt bij het toezicht daarnaast bijvoorbeeld – maar niet uitsluitend – naar elementen als de mogelijkheid om de website in de Nederlandse taal te raadplegen, advertenties in Nederlandse media of op Nederlandse websites, een betaalmogelijkheid die exclusief gericht is op Nederlandse consumenten (iDEAL) of het gebruik van social mediakanalen of -groepen die specifiek op Nederlandse consumenten gericht zijn.
Uit bovenstaande blijkt dat meerdere factoren relevant kunnen zijn bij het bepalen van een antwoord op de vraag of een aanbieder zich richt op de Nederlandse markt. Per geval of per aanbieder zal DNB moeten bepalen of dit het geval is.
Bent u van mening dat alle cryptobedrijven die producten aanbieden aan de Nederlandse markt, een toezichtsregistratie zouden moeten hebben van De Nederlandsche Bank (DNB)? Bent u het ermee eens dat de formulering in de wet, waarbij buitenlandse bedrijven zonder toezichtsregistratie niet actief diensten mogen aanbieden in of vanuit Nederland, op dit punt op dit moment ruimte laat voor een grijs gebied?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 moeten alle bedrijven die cryptodiensten aanbieden op de Nederlandse markt, of vanuit Nederland actief zijn, een registratie hebben conform de eis in de Wwft (artikel 23b). Bij het aanbieden hoort wat mij betreft ook, in lijn het arrest van het Hof van Justitie zoals genoemd in vraag 5, dat sprake is van een wil tot het aangaan van commerciële betrekkingen met Nederlandse klanten. Er zijn mede dankzij het arrest van het Hof van Justitie en de lijst met niet-limitatieve factoren alsook de diverse overige elementen waar DNB naar kijkt voldoende handvatten om te bepalen of een aanbieder van cryptodiensten zijn diensten daadwerkelijk aanbiedt op de Nederlandse markt. Per geval of per aanbieder zal DNB moeten bepalen of dit het geval is.
Bent u bereid de wet op dit punt te verhelderen? Of bent u in ieder geval bereid aan DNB te vragen een beschouwing te geven op welke punten aanpassing van wetgeving hen zou kunnen helpen op dit punt actiever toezicht te houden?
Er vindt momenteel al actief toezicht plaats door DNB op de wettelijke vereisten, waaronder de verplichting tot registratie. Volgens de ZBO-verantwoording 2021 heeft DNB sinds de invoering van de registratieverplichting 36 signalen van vermeende overtredingen ontvangen. In 18 gevallen is een zaak gestart (zie ook het antwoord op vraag 3).
In de verordening markten in crypto-activa (MiCA) worden bepalingen opgenomen die zich richten op het aanbieden van diensten door cryptodienstverleners van buiten de Europese Unie. In het triloogakkoord, waarover op 30 juni jl. overeenstemming is bereikt, is naar het model van de herziene richtlijn markten in financiële instrumenten (MiFID II)6, opgenomen dat partijen van buiten de Europese Unie diensten mogen verlenen waarbij een klant uitsluitend zelf het initiatief tot het afnemen van de dienst heeft genomen. Indien een klant een dienst afneemt mag de dienstverlener van deze gelegenheid ook geen gebruik maken van de mogelijkheid de klant te wijzen op andere diensten.
Om toezichthouders te ondersteunen in de bepaling wanneer er wel of geen sprake is van dienstverlening exclusief op initiatief van de klant stelt het triloogakkoord voor MiCA dat ESMA richtsnoeren zal ontwikkelen wanneer een dienstverlener gevestigd buiten de Europese Unie geacht wordt diensten aan te bieden aan in de Unie gevestigde klanten (artikel 53b paragraaf 3 van het Raadscompromis). De verwachting is dat de relevante Nederlandse toezichthouder via ESMA actief zal zijn betrokken bij het opstellen van deze richtsnoeren.
Vindt u, omdat u heeft aangegeven dat crypto´s een zeer volatiel product zijn, dat investeringen in crypto´s in wetgevingstechnische zin gecategoriseerd zouden moeten worden als gokken, omdat cryptovaluta geen onderliggende economische waarde hebben? Wat zou investeren in crypto´s niet puur gokken maken?
Crypto’s zijn zeer volatiele producten, waarbij mensen grote risico’s lopen en in korte tijd hun inleg kunnen kwijtraken. Ik heb dit ook benadrukt in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen.7
In 2018 heeft de Kansspelautoriteit vastgesteld dat crypto’s niet zijn aan te merken als kansspel.8 Bij gokken zoals bij het organiseren van een kansspel is sprake van het gelegenheid geven aan deelnemers mede te dingen naar prijzen of premies, waarbij de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen (zie ook artikel 1a van de wet op de kansspelen). De Kansspelautoriteit concludeerde dat de waarde van crypto’s tot stand komt door vraag en aanbod op de markt.
Wat is de overweging om gokreclames wel aan banden te leggen maar cryptoreclames (via Europese regelgeving) niet, dat wil zeggen: u heeft op dit punt eerder enkel naar de verordening markten in crypto-activa (MiCA) verwezen2? Wat is hierbij het specifieke argument? Dat we dit in Europees verband zouden moeten regelen?
Voor de plannen omtrent een verbod op ongerichte reclame bij kansspelen heeft de Minister voor Rechtsbescherming u op 17 maart jl. geïnformeerd.10 Zoals aangegeven bij vraag 8 zie ik investeren in crypto’s weliswaar als zeer risicovol, maar zijn crypto’s niet aan te merken als gokken in de zin van een kansspel.
Ik vind het belangrijk dat regels worden gesteld aan reclames voor crypto’s. Gezien het grensoverschrijdende karakter van crypto’s is regulering van reclame op Europees niveau het meest effectief. In de MiCA-verordening, die beoogt consumenten beter te beschermen tegen de risico’s van crypto’s, worden regels gesteld aan reclame-uitingen t.a.v. crypto’s. MiCA stelt vergelijkbare eisen aan aanbieders van crypto’s en crypto-diensten als de eisen die op dit moment gelden voor reclame-uitingen van financiële dienstverleners op grond van de Wet op het financieel toezicht. Communicatie gerelateerd aan marketing moet op grond van MiCA eerlijk, duidelijk en niet misleidend zijn. Dit geldt ook voor de manier waarop deze partijen, bijvoorbeeld via sociale media, adverteren. Ook moet duidelijk gecommuniceerd worden dat het om een reclame-uiting gaat. Toezichthouders krijgen daarbij de bevoegdheid om reclame-uitingen te verbieden of tijdelijk aan te houden als bovengenoemde eisen zijn geschonden. Op 30 juni jl. is er in de trilogen een akkoord op hoofdlijnen bereikt over MiCA, vervolgens zal het nationale implementatietraject starten.
Bent u dan ook bereid voor een Europees reclameverbod te pleiten? Of juist niet, omdat het karakter van investeren in crypto´s substantieel anders is dan puur gokken? En als dat zo is, wat maakt investeren in crypto´s dan niet gokken? Of zijn hier andere argumenten voor?
Zoals ik in antwoord op vraag 8 aangeef, zijn crypto’s niet aan te merken als gokken in de zin van een kansspel. Desalniettemin blijf ik benadrukken dat cryptoprijzen extreem volatiel zijn en mensen in korte termijn een groot gedeelte van hun inleg, of ook hun volledige inleg, kunnen verliezen.
De inzet van het kabinet t.a.v. MiCA is door het vorige kabinet vastgesteld in een BNC-fiche, dat met uw Kamer is gedeeld en is besproken in een schriftelijk overleg en in het commissiedebat financiële markten van 10 juni 2021. De Raad heeft op 24 november 2021 een Raadsakkoord gesloten, waarmee Nederland heeft ingestemd. Er is inmiddels op 30 juni jl. met het Europees Parlement en de Commissie een akkoord op hoofdlijnen bereikt in de trilogen.
Op nationaal niveau werk ik aan een voorlichtingscampagne, specifiek gericht op jongeren, om hen bewust te maken van de risico’s die bij het kopen van crypto’s komt kijken. Deze campagne gaat na de zomer van start. Hierbij is het doel om mensen die crypto’s willen kopen bewuster te maken van de risico’s die zij lopen, waaronder met name de invloed van reclame en influencers.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken retour zenden?
Ja.
Door de Nederlandse regering erkende MTCS-certificaten |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de in Maleisië aangespannen rechtszaak door houtkapbedrijf Samling tegen de inheemse ngo «SAVE Rivers» en inheemse leiders, naar aanleiding van de melding op de website van SAVE Rivers over twee bij Malaysian Timber Certification Scheme (MTCS) formeel ingediende klachten van inheemse gemeenschappen met betrekking tot door de Nederlandse regering erkende MTCS-certificaten?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Bent u bekend met het feit dat het bedrijf Samling in voornoemde rechtszaak – een Strategic Lawsuit Against Public Participation (SLAPP)2 pur sang – circa 1 miljoen euro aan schadevergoeding eist van SAVE Rivers en inheemse leiders?
Ik ben ervan op de hoogte dat een rechtszaak is aangespannen door het bedrijf Samling en dat er een schadevergoeding van circa 1 miljoen euro wordt geëist.
Bent u van mening dat de Malaysian Timber Certification Council (MTCC) hiermee een effectieve klachtenprocedure toepast, conform criterium 2.5 van het Nederlandse houtinkoopbeleid, dat voorschrijft dat conflicten over bosbeheer en -gebruik, arbeidsomstandigheden en sociale voorzieningen worden opgelost?
Of een effectieve klachtenprocedure is toegepast kan ik niet beoordelen. Ik zal TPAC verzoeken om, naar aanleiding van de door mij ontvangen signalen over MTCS, in gesprek te gaan met PEFC International3 over de signalen en de wijze waarop deze zijn opgepakt. Dit staat los van de hierboven genoemde rechtszaak.
Welke stappen neemt u om genoemde rechtszaak te stoppen, opdat in overeenstemming met de eisen van het Nederlandse houtinkoopbeleid belanghebbenden een dergelijk significant conflict oplossen?
Zoals hiervoor benoemd zal ik TPAC vragen om, naar aanleiding van de door mij ontvangen signalen over MTCS, in gesprek te gaan met PEFC International over de signalen en de wijze waarop deze zijn opgepakt. Voor de volledigheid hecht ik er aan op te merken dat Nederland zich niet mengt met de interne rechtsgang in andere landen. Dat laat onverlet dat de ambassade het verloop van de rechtszaak in de gaten houdt.
Heeft de MTCC de Nederlandse regering voorafgaand aan het verlopen van de vijfjarige erkenningstermijn tijdig verzocht om een herbeoordeling, mede gezien het feit dat de MTCC in 2020–2021 een nieuwe standaard heeft aangenomen die reeds wordt toegepast?3 Zo ja, waarom heeft er nog geen herbeoordeling plaatsgevonden? Zo nee, werd de erkenning van MTCS per 18 januari 2022 effectief ingetrokken c.q. opgeschort?
Nee, de Malaysian Timber Certification Counsil (MTCC) heeft de Nederlandse regering niet verzocht om een herbeoordeling. De MTCC is daartoe ook niet verplicht. MTCS is in 2021 door de Programme for the Endorsement of Forest Certification International (PEFC International), een mondiaal keurmerk voor duurzaam bosbeheer, goedgekeurd («endorsed») als landensysteem binnen PEFC. MTCS hout wordt alleen geleverd met een PEFC keurmerk en is niet herkenbaar als MTCS. MTCS is toegelaten tot het Rijksinkoopbeleid, zolang PEFC International is toegelaten tot het Rijksinkoopbeleid. PEFC International is in april 2020 door TPAC positief beoordeeld.
Heeft de Toetsingscommissie Inkoop Hout (TPAC) van de overheid op basis van de klachtenprocedure van Stichting Milieukeur het expliciete mandaat van de regering om lopende erkenning van een certificeringssysteem te schorsen? Zo ja, op welke gronden kunnen belanghebbenden een dergelijke corrigerende interventie bewerkstelligen?
TPAC handelt op basis van de TPAS en de TPAC User Manual. Conform deze stukken beperkt TPAC zich tot het op verzoek van het Ministerie van IenW uitbrengen van advies aan de Staatssecretaris van IenW. Een eventuele uitsluiting van een certificeringssysteem in het kader van het Rijksinkoopbeleid is ter beoordeling van de overheid zelf.
Bent u bereid tot een onmiddellijke schorsing van MTCS, zoals gevraagd door een Maleisische delegatie van inheemsen die van 11 tot en met 13 mei een bezoek aan Nederland bracht, een verzoek dat ook is benadrukt door vier Nederlandse ngo’s in een brief aan u van 22 april 2022? Zo ja, welke status heeft het hout met MTCS-label dat na januari 2022 naar Nederland verscheept is?
TPAS en de TPAC User Manual beschrijven welke stappen van toepassing zijn. Zoals benoemd zal ik TPAC verzoeken om in gesprek te gaan met PEFC International over de signalen en de wijze waarop deze zijn opgepakt. Pas na dat gesprek wordt bezien of eventuele volgende stappen genomen moeten worden.
Bent u bekend met het in december 2020 door de Internationale Tropisch Hout Organisatie (ITHO) geaccepteerde projectvoorstel voor duurzaam bosbeheer en bosherstel in de Upper Baram Forest Area (UBFA), dat een van de laatste resterende boscomplexen in Sarawak vormt – met een vitale rol voor biodiversiteit, leefomgeving van inheemse gemeenschappen en als klimaatbuffer? Bent u ermee bekend dat, naast een bijdrage van de deelstaatregering van Sarawak aan bovengenoemd voorstel, ook door vier andere financiers reeds een bijdrage is toegezegd? Bent u bereid het openstaande bedrag op het projectbudget (USD 258.045,40 ofwel 27,6% van het totale ITHO-budget) te financieren?4
Voor de beantwoording van deze vraag is overleg geweest met het Ministerie van LNV. Dit projectvoorstel is bekend. Het projectvoorstel is geaccepteerd door de Internationale Tropisch Houtraad, het hoogste orgaan van de ITHO, het uitvoerend orgaan van de Internationale Tropisch Houtovereenkomst waar Nederland en de andere EU-lidstaten partij in zijn.
Naast de verplichte contributie kunnen aangesloten partijen aanvullende vrijwillige bijdragen aan de ITHO leveren voor de uitvoering van projecten. Ook hebben andere partijen, waaronder een niet-gouvernementele organisatie, bijdragen toegezegd aan het projectvoorstel. Er wordt geen aanleiding gezien om het openstaande bedrag te financieren.
Was artikel 3.13 in het inkoopbeleid geldig gedurende de loopduur van de erkenning? Of klopt de stelling van de TPAC dat hun het mandaat was ontnomen om te monitoren en actie te ondernemen conform dit artikel?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 handelt TPAC op basis van de TPAS en de TPAC User Manual. Conform deze stukken handelt TPAC alleen op mijn verzoek en heeft het binnen het Rijksinkoopbeleid geen eigenstandige bevoegdheid om te handelen.
De beantwoording van de vragen over discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen over discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen?1
Ja.
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van het externe onderzoek tegemoet zien en welk onafhankelijk bureau c.q. onderzoeker verricht dit onderzoek?
De opdracht is per 24 juni 2022 gegund aan Integis BV. De planning is dat het eindrapport eind september opgeleverd wordt; ik verwacht uw Kamer in oktober over de uitkomsten te informeren.
Aan welke drie gemeenten zijn de door u genoemde signalen geleverd en hoeveel signalen gingen er naar elke individuele gemeente en zijn deze signalen eigenstandig met deze gemeenten gedeeld, of betrof het hier een vraag van de betreffende gemeenten?
Voor zover mij nu bekend is, betreft het de gemeenten Haarlem (3 signalen), Helmond (12 signalen) en Den Haag (7 signalen). De levering van de signalen vond voor zover bekend plaats in oktober 2015. Het onafhankelijke onderzoek zal deze informatie verifiëren. Mocht dat tot nieuwe feiten leiden, dan zal ik uw Kamer daarover informeren. De signalen zijn eigenstandig met gemeenten gedeeld, conform de werkwijze van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (hierna: LAA).
Hebben de 22 personen reeds een bericht gekregen dat zij mogelijk het onderwerp zijn geweest van een discriminerend risicoprofiel? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onafhankelijke onderzoek zal eerst moeten uitwijzen of de betreffende gemeente naar aanleiding van een signaal de (adres)gegevens van een of meer personen onderzocht heeft en – als dat het geval is – wat de gevolgen van dat onderzoek voor betreffende personen zijn geweest. Pas als daar duidelijkheid over bestaat, kan worden beoordeeld of er aanleiding is om personen te infomeren.
Zijn de 22 personen als gevolg van de terugmelding ook op (enige vorm van) een lijst geplaatst door de overheid?
Dat is mij niet bekend. Het onafhankelijk onderzoek zal uitwijzen wat er met de signalen over 22 personen is gebeurd.
Kunt u uitsluiten dat het betreffende profiel op meer dan 22 mensen is toegepast en kan het profiel buiten de 22 terugmeldingen ook gevolgen hebben gehad voor andere mensen?
Op basis van de informatie die mij nu ter beschikking staat, is dit profiel toegepast op 22 personen. Een doel van het onafhankelijk onderzoek is om dit te verifiëren, zodat uitgesloten kan worden dat het op meer dan 22 personen is toegepast.
Welke vorm van genoegdoening of compensatie bent u bereid te geven aan de mensen die onderwerp zijn geweest van dit discriminerende risicoprofiel?
Ik keur de toepassing van dit risicoprofiel af. Voordat helderheid bestaat over de gevolgen van de toepassing van het risicoprofiel voor individuen, kan ik geen uitspraak doen over genoegdoening of compensatie. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is een terugmelding van deze aard altijd geregistreerd, of kan het zo zijn dat er terugmeldingen gedaan zijn die niet zijn geregistreerd?
Voor dit profiel maakte LAA gebruik van de zogenaamde terugmeldvoorziening van de BRP. Die voorziening heeft een archieffunctie. Hierdoor weet ik op dit moment dat het om 22 signalen gaat. Tegenwoordig heeft LAA een eigen informatieknooppunt waaruit terugmeldingen (signalen) worden verstuurd. Ook dit informatieknooppunt houdt een zorgvuldige logging bij.
Bent u bereid om uitvoerig te laten onderzoeken hoe dit profiel exact tot stand is gekomen, wat de exacte reden was om een discriminerend element toe te passen en welke personen hiervoor verantwoordelijk waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst?
Ik heb de onderzoekers opdracht gegeven om na te gaan hoe het profiel is ontstaan, welke partijen betrokken waren en welke afwegingen ertoe hebben geleid dit profiel op te stellen. Het onderzoek richt zich daarmee niet op individuen, de verantwoordelijkheid voor de toepassing van dit risicoprofiel rust bij de Staatssecretaris van Financiën Toeslagen en Douane en bij mij (als verantwoordelijke voor de BRP-voorzieningen en het project LAA).
Hoe kan het nou zo zijn dat het doel «om onjuiste adresgegevens in de de Basisregistratie Personen (BRP) te vinden en te corrigeren» leidt tot de toepassing van een discriminerend risicoprofiel? Is er dan niet iets fundamenteel mis bij de overheid?
Het betreffende risicoprofiel had tot doel om foutieve adresgegevens te vinden. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven keur ik de toepassing van dit risicoprofiel af.
Hoe kan het nou zou zijn dat de Kamer er staande een debat achter moet komen dat de overheid een discriminerend profiel heeft toegepast, terwijl de overheid bezig is om discriminerende data op te ruimen? Wat zegt dit over de kwaliteit van deze opruimactie?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in oktober 2021 over het bestaan van dit profiel geïnformeerd. Het betreft een profiel dat alleen in 2015 is toegepast, daarna niet meer. Daarmee kan het profiel niet in bedoelde opruimactie verschijnen. De opruimactie richt zich op nog actieve systemen en profielen.
Kunt u de besluitvormende stukken of stukken van een andere aard waarin over dit profiel is geschreven of stukken waarin dit profiel vermeld wordt delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Een inventarisatie van de stukken waarin dit profiel wordt vermeld, is onderdeel van het onafhankelijk onderzoek. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Bestaat er documentatie bij de overheid waarin een analyse wordt gemaakt van de variabele «in het buitenland geboren» in dit profiel of documentatie waarin over de noodzaak van deze variabele wordt geschreven of documentatie waarin de effectiviteit van het risicoprofiel wordt besproken? Kunt u deze met de Kamer delen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Waarom geeft u aan dat het «niet aan de orde is» om maatregelen te nemen tegen de personen die verantwoordelijk zijn voor het betreffende profiel? Deelt u met ons de mening dat er verantwoording afgelegd moet worden indien een discriminerend risicoprofiel wordt toegepast?
Ik deel de mening dat verantwoording dient te worden afgelegd. Dit gebeurt door de bewindspersoon die de ministeriële verantwoordelijkheid draagt. In het debat met uw Kamer, in mijn brief van 25 maart jongstleden2 en in antwoord op onderhavige en voorgaande Kamervragen heb ik verantwoording afgelegd over de toepassing van dit profiel.
Waarom geeft u aan dat het «niet aan de orde is» om aangifte te doen van een mogelijk ambtsmisdrijf, omdat er een discriminerend risicoprofiel is toegepast?
Zie antwoord op vragen 14 en 16.
Heeft de toepassing van een discriminerend risicoprofiel überhaupt gevolgen voor de betrokkenen die dit discriminerende profiel hebben opgesteld of bedacht of is het bij de rijksoverheid zo dat men ongestraft kan discrimineren?
Het functioneren van individuele ambtenaren maakt geen onderdeel uit van het debat met uw Kamer en het is staand beleid daarover ook geen mededelingen te doen.
Kunt u meer vertellen over het betreffende risicoprofiel: Betrof dit een zelflerend algoritme? Is het discriminerende element er door middel van een menselijk besluit aan toegevoegd? Waarom is dit element toegevoegd?
De LAA-profielen worden door mensen opgesteld; er wordt geen zelflerend algoritme gebruikt. Het onafhankelijk onderzoek moet uitwijzen hoe het profiel is ontstaan.
Deelt u de mening dat het criterium «in het buitenland zijn geboren» op een doorslaggevende wijze invloed heeft gehad op de uitkomsten en dat de toepassing dus ook in strijd is met het wettelijk kader en de richtlijnen die gelden voor de toepassing van aan afkomst gerelateerde gegevens in algoritmen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of genoemd criterium doorslaggevende invloed heeft gehad op de uitkomsten van het profiel. Dit neemt niet weg dat ik de toepassing van dit profiel afkeur.