De manier waarop 12.000 extra handen aan het bed komen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hoeveel medewerkers werken er nu in de zorg en hoeveel zijn dat er straks? Op welke wijze gaat u monitoren dat deze 12 000 mensen er ook daadwerkelijk komen, en wat is uw nul-meting?
Om te bereiken dat de 12 000 extra werknemers er daadwerkelijk komen, heb ik met zorgverzekeraars, werkgevers in de zorg en de beroepsvereniging het convenant «Investeringen Langdurige Zorg 2011–2015» afgesloten. Het convenant dient ter verbetering van de kwaliteit van de zorg voor cliënten met een verblijfsindicatie.
In 2009 werkten 257 0001 verplegenden, verzorgenden en sociaal-agogen in de intramurale langdurige zorg. Daarvan werkten er 159 000 in verpleeg- en verzorgingshuizen, 85 000 in de gehandicaptenzorg en 13 000 in de geestelijke gezondheidszorg. De cijfers zijn tot stand gekomen in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn, dat ik uitvoer met sociale partners, UWV Werkbedrijf en Calibris. Aanvullend hieraan wordt momenteel gewerkt aan een prognosemodel voor het ramen van de toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in de zorg. Naar verwachting is nadere informatie in het najaar beschikbaar.
De ontwikkeling van het personeelsbestand in de zorg is aan verschillende ontwikkelingen onderhevig, zoals het groeipercentage van de economie. Op voorhand is dan ook niet exact te voorspellen hoeveel medewerkers er over een aantal jaar in de zorg werken. Met het beschikbaar stellen van de extra middelen wordt het financieel mogelijk om 12 000 extra medewerkers aan te nemen bovenop de autonome groei van het zorgpersoneel. Voor het meten van de realisatie van de 12 000 extra medewerkers sluit ik aan bij het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Zodoende kan ik de voortgang monitoren, zonder de sector te belasten met extra administratieve lasten. Als nulmeting geldt de stand op 1 januari 2012. Over de voortgang zal ik uw Kamer jaarlijks in de arbeidsmarktbrief informeren.
Op welke wijze vindt de financiering van deze 12 000 mensen precies plaats?
Er wordt structureel € 636 miljoen toegevoegd aan de contracteerruimte 2012. Met deze extra middelen worden de ZZP-tarieven in alle sectoren met een gelijk percentage opgehoogd. Door het hogere ZZP-tarief krijgen zorginstellingen meer financiële ruimte om extra personeel op te leiden en aan te nemen. De extra middelen zijn – uit hoofde van artikel 4 van het convenant – onderdeel van de reguliere onderhandelingen tussen de zorgkantoren en zorgaanbieder. De zorgkantoren zien in dit licht toe op een effectieve en doelmatige aanwending van de middelen en kunnen waar noodzakelijk ingrijpen indien zorginstellingen zich aantoonbaar niet inspannen voor het realiseren van de doelstellingen van het convenant. Een en ander is verwoord in artikel 4 lid 5 van het convenant. Met de ondertekening van het convenant hebben alle partijen zich gecommitteerd aan de doelstelling van het convenant en hun rol bij het realiseren van deze doelstelling (artikel 6). Door aan te sluiten bij de reguliere zorginkoop voorkom ik ook dat ik de sector belast met veel extra administratieve verplichtingen.
Naast het bovenstaande zal ik toezien op de realisatie van de doelstelling van het convenant door periodiek met de betrokken convenantpartijen te overleggen over de voortgang en door de realisatie van de 12 000 extra medewerkers te meten (zie ook mijn antwoord op vraag 1).
Hoe gaat u garanderen dat het geld dat wordt vrijgemaakt werkelijk terecht komt bij meer handen aan het bed en bij minder bureaucratie, en niet wordt besteed aan het verhogen van de risicoreserves van instellingen en aan management?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat geld dat is bedoeld voor de zorg, wordt besteed aan financiering van onderwijsinstellingen, doordat in het convenant is afgesproken dat ook initiële opleidingen van nieuwe medewerkers in de zorg betaald mogen worden uit het extra budget voor de AWBZ?1
Ik vind het van groot belang dat er niet alleen extra personeel bij komt, maar dat dit extra personeel ook adequaat is opgeleid. Hiermee wordt de kwaliteit van zorg voor de cliënt verbeterd en de aantrekkelijkheid van het beroep vergroot. De extra middelen komen bij de zorginstellingen terecht (zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3). Ik laat het aan de zorginstellingen zelf over om, binnen de kaders van het convenant, deze middelen te investeren in medewerkers. Zorginstellingen kunnen er voor kiezen om samen met onderwijsinstellingen te investeren in het opleiden van personeel of de middelen aan te wenden voor het (intern) adequaat kunnen begeleiden van personeel dat in opleiding is, bijvoorbeeld via de Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL-route). Bij dit alles zij bedacht dat personeel in opleiding ook «aan het bed» staat.
Kunt u uitleggen wat u in genoemd bericht verstaat onder «zusters» die mensen wassen en over «verpleegkundigen» die meer waardering gaan krijgen? Komen er nu meer verpleegkundigen in verpleeghuizen voor het wassen?
De doelstelling uit het convenant is helder, 12 000 extra medewerkers voor de langdurige zorg. Dit zullen medewerkers zijn van verschillend opleidingsniveau, waaronder ook verpleegkundigen. Hoe deze extra medewerkers precies worden ingezet dat is aan de instellingen zelf. Feit blijft dat deze extra medewerkers zullen worden ingezet voor het leveren van extra zorg voor cliënten die deze zorg het hardst nodig hebben. Onder deze zorg valt ook het wassen van cliënten.
Kunt u aangeven hoe kwetsbare bewoners van zorginstellingen geholpen moeten worden meer zelfredzaam te worden, zoals in het convenant is opgenomen?
In mijn ogen is de relatie tussen cliënt en zorgverlener de meest primaire relatie in de zorg. Dáár moet het gebeuren. Die relatie begint met het voeren van een dialoog die resulteert in afspraken. Die worden verwoord in een zorgplan. Het is aan beide partijen om in de bespreking over het zorgplan, waarin uiteindelijk de zorgverlening concreet wordt gemaakt, duidelijk met elkaar af te spreken welke zorgdoelen worden nagestreefd. Het bevorderen van zelfredzaamheid is nadrukkelijk zo’n zorgdoel. In de Beginselenwet zorginstellingen, die ik binnenkort bij uw Kamer wil indienen, wil ik deze afspraken centraal stellen en wettelijk verankeren. Daarbij ga ik heel concreet aangeven over welke onderwerpen afspraken moeten worden gemaakt. Bij de invulling van die afspraken hoort de wens van de cliënt (uiteraard binnen de kaders die er zijn) leidend te zijn. Dat maakt dat de cliënt ook zelf moet nadenken over zijn eigen wensen en mogelijkheden. Diverse cliëntenorganisaties hebben instrumenten gemaakt om cliënten te helpen die gedachten vorm te geven. Met de extra investeringen uit het convenant worden medewerkers geschoold. In deze scholing wordt aandacht besteed aan het bevorderen van de zelfredzaamheid van cliënten door middel van het op goede wijze voeren van de dialoog over en gebruik van het zorgplan. Dit betekent dat de focus van de zorg minder komt te liggen op het overnemen van taken, naar meer op het ondersteunen van de cliënt (en diens omgeving).
Wat bedoelt u ermee dat u niet alleen jonge meiden met een VWO-diploma wilt? Is het niet zo, dat medewerkers in verpleeghuizen eerder te laag dan te hoog zijn opgeleid? Kunt u aangeven hoe hoog het percentage ongeschoolde medewerkers in de langdurige zorg is en het percentage MBO-opgeleide mensen?
Voor het leveren van goede zorg in een verpleeghuis is een adequate mix nodig van medewerkers met verschillende competenties. Dit betekent ondermeer dat het bij de werving van nieuw personeel van belang is om niet alleen te kijken naar de hoogte van het niveau van theoretische scholing. (bijvoorbeeld op VWO-niveau).
Het is belangrijk om in te zetten op mensen met ervaring, door het werven van zij-instromers. EVC kunnen een heel goede basis zijn voor goede hulpverlening.
Van de 257 000 verplegenden, verzorgenden en sociaal-agogen die in 2009 in de intramurale langdurige zorg werkten, had 89 procent een verplegende, verzorgende of sociaal-agogische opleiding afgerond (72 procent MBO, 10 procent VMBO en 7 procent HBO). De resterende groep zorgprofessionals (10 procent) heeft een andere opleiding gevolgd, zoals universitaire opleidingen en niet-zorgopleidingen binnen het VMBO, het MBO en het HBO.
Ik hoop óók mensen te enthousiastmeren voor de zorg die eerst iets anders hebben gedaan en dan voor de zorg kiezen.
Gaat u op basis van dit extra budget niet alleen werken aan een cultuurverandering bij medewerkers, maar ook aan een andere cultuur bij hun leidinggevenden, inclusief de top van de organisaties? Hoe gaat u dat aanpakken? Hoe brengt u het moreel kompas terug bij het management in de zorginstelling?
Ik vind het van belang dat de cultuur in de zorg is gericht op een zorgproces dat uitgaat van de cliënt en de medewerker. De extra investeringen uit het convenant bieden hier een bijdrage aan door medewerkers hierin te scholen. De positie van de cliënt wordt ook verbeterd door de rechten van de cliënten te verankeren in de voorgenomen Beginselenwet Zorginstellingen. Naast deze maatregelen stimuleer ik door middel van het programma In voor Zorg! instellingen om juist met deze cultuurverandering aan de slag te gaan. Hierbij komt de positie en de rol van het management expliciet aan de orde. Aan dit programma nemen inmiddels meer dan 150 instellingen deel. Instellingen worden ondersteund bij de implementatie van veranderprocessen en goede voorbeelden worden met de sector gedeeld.
Daar waar het specifiek gaat om de rol van de Raad van Toezicht en Raad van Bestuur zal ik u in een later stadium informeren waarbij ik specifiek in zal gaan op governance.
Het bericht over de brief van Verzekeringscommissies van de samenwerkende CAM-artsenverenigingen aan Zorgvezekeraars Nederland |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van de samenwerkende CAM-artsenverenigingen aan Zorgverzekeraars Nederland van 14 april 2011?1
Ja.
Klopt het dat zorgverzekeraars CAM-artsen niet rekenen tot eerstelijnszorg, in tegenstelling tot de rijksoverheid die hen wel schaart onder de eerstelijns? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik heb kennis genomen van de brief d.d. 20 juni 2011 van Zorgverzekeraars Nederland, waarmee deze de brief van de samenwerkende CAM-artsen heeft beantwoord. Daaruit leid ik niet af dat Zorgverzekeraars Nederland een andere definitie van de eerstelijnszorg hanteert dan de rijksoverheid.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars van mening zijn dat laboratoriumonderzoek en röntgendiagnostiek, aangevraagd door CAM-artsen, alternatieven zijn, ook al is het aangevraagde onderzoek identiek aan het onderzoek van een huisarts?
Zorgverzekeraars vergoeden uit de zorgverzekeringswet (Zvw) geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden. Omdat CAM verleend door een CAM-arts niet behoort tot de geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, valt de zorg van CAM-artsen niet onder de verzekerde prestaties van de Zvw en kan deze zorg niet via de Zvw worden vergoed. Dit heeft als consequentie dat het laboratoriumonderzoek en de röntgendiagnostiek die worden aangevraagd door een CAM-arts wiens zorg niet door de zorgverzekeraar uit de Zvw wordt vergoed. Uitsluitend laboratoriumonderzoek en röntgendiagnostiek die worden aangevraagd door een arts wiens geneeskundige zorg door de zorgverzekeraar uit de Zvw wordt vergoed, komt voor Zvw-vergoeding in aanmerking.
Daarnaast geldt dat in het pakket van de Zvw geen zorg wordt opgenomen waarvoor geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs bestaat dat deze effectief is. Voor de werkzaamheid en effectiviteit van CAM bestaat geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs en CAM is dus niet «evidence-based». Ook om die reden behoort CAM niet tot het verzekerde Zvw-pakket.
Klopt het dat zorgverzekeraars in toenemende mate bij het vergoeden van medicijnen onderscheid maken tussen een recept, voorgeschreven door de huisarts, en een(zelfde) recept door een CAM-arts? Zo ja, wat is uw mening hierover en welke maatregelen verbindt u hieraan?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van de samenwerkende CAM-artsenverenigingen dat door de handelwijze van zorgverzekeraars rechtsongelijkheid tussen patiënten ontstaat en de keuzevrijheid wordt belemmerd?
Deze mening deel ik niet. De patiënt kan zelf bepalen tot welke arts hij/zij zich wendt bij het hebben van een vraag of klacht inzake zijn/haar gezondheid.
Is het u bekend dat CAM-artsen conform de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG)-richtlijn «de arts en de niet reguliere behandelwijze» gehouden zijn aan het doen van diagnostiek?
Op grond van de KNMG-gedragsregel «De arts en niet-reguliere behandelwijzen» is het de arts niet toegestaan geneeswijzen toe te passen met voorbijgaan aan methoden ter diagnostiek en behandeling welke algemeen in de medische wereld zijn aanvaard. Deze gedragsregel beoogt patiënten te beschermen door kwaliteitseisen te stellen aan niet-reguliere behandelmethoden.Deze kwaliteitseisen staan los van de vraag naar de bekostiging van dergelijke zorg.
Deelt u de mening dat genoemde handelwijze van de verzekeraars artsen hinderen in het conform de richtlijn uitoefenen van hun beroep?
De KNMG-gedragsregel stelt kwaliteitseisen aan niet-reguliere behandelingen. De gedragsregel geeft geen antwoord op de vraag of de zorg behoort tot het verzekerde pakket. Niet-regulier werkende artsen mogen de benodigde diagnostiek aanvragen. Het enkele feit dat deze diagnostiek niet wordt vergoed maakt dat niet anders. Zodoende worden niet-regulier werkende artsen niet gehinderd om conform de gedragsregel hun beroep uit te oefenen.
De gezamenlijke nulgrensafspraak tussen zorgverzekeraars |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het u bekend dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) namens de zorgverzekeraars aan de ziekenhuizen heeft medegedeeld dat de effectieve groeiruimte voor 2012 nihil of negatief is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars daarmee gezamenlijk hebben afgesproken per 2012 hetzelfde aantal of minder behandelingen in de ziekenhuiszorg toe te staan?
Blijkens de brief van ZN is de inzet van verzekeraars voor 2012 gebaseerd op de afspraak in het hoofdlijnenakkoord, met daarin verdisconteerd de verwachte ontwikkeling van de uitgaven van vorig jaar en dit jaar. Zorgverzekeraars geven hiermee aan dat zij oog hebben voor de noodzaak van de beheersing van de gezondheidszorg uitgaven. De keuze voor een brief is de keuze van ZN. Zij hadden ook kunnen kiezen voor een andere manier van communiceren, zoals een gesprek.
Is deze gezamenlijke coördinatie in strijd met de Mededingingswet waar de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) op toeziet? Zou u de NMa willen verzoeken een onderzoek te laten doen naar deze afspraak tussen zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om de NMa te vragen een onderzoek te doen. De zorgverzekeraars hebben een gezamenlijke interpretatie naar buiten gebracht over wat er in het bestuurlijk akkoord over macrogroei is afgesproken. De brief waarin zij dit standpunt naar buiten brengen, behelst geen afspraak tussen verzekeraars om voor ieder individueel ziekenhuis een nullijn te hanteren en heeft ook geen betrekking op de inkoop van afzonderlijke dbc’s c.q. DOT’s. Binnen de gekozen macro-inzet hebben verzekeraars de vrijheid om hun individuele inkoopbeleid gestalte te geven. Er is wat dit betreft naar mijn mening geen verschil tussen de situatie waarin het macrovolume met nul procent groeit of met een ander percentage.
Is er sprake van marktconcurrentie tussen zorgverzekeraars, indien zij gezamenlijk afspraken coördineren over de hoogte van het zorgvolume in het volgende jaar? In hoeverre is er ruimte voor individueel inkoopbeleid op prijs, kwantiteit en kwaliteit als zorgverzekeraars gezamenlijk een nulgrens voor het volume hanteren?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat zorgverzekeraars de makkelijkste weg kiezen door bij voorbaat minder zorg in te kopen om de risico’s voor zichzelf te verkleinen? Verwacht u van hen dat zij zich richten op het terugdringen van onnodige zorg en zinnig en zuinig inkopen?
In het interview met Zorgvisie heb ik het volgende gezegd: «Het is historisch dat zorgverzekeraars zich willen committeren aan een afspraak over volume. Dat is nog nooit gebeurd. Het is hen te prijzen dat ze zich daarvoor gaan inzetten. Maar het zou de gemakkelijke weg zijn als verzekeraars hun verantwoordelijkheid invullen door minder in te kopen. Het gaat erom dat ze de onnodige zorg, terugdringen». Met zoveel woorden zeg ik hier dat volumebeperking en het terugdringen van onnodige zorg door zuinige en zinnige zorginkoop heel goed samen kunnen gaan. Dat is tenslotte in het belang van zowel de verzekeraar als van de premiebetaler als van de patiënt. Het hoofdlijnenakkoord gaat niet alleen over de afspraak dat het volume moet worden beperkt, maar ook over de manier waarop: terugdringen van onnodige en ondoelmatige zorg. Overigens dienen in mijn visie ook de zorgaanbieders zich in deze actief op te stellen. Daarom ben ik blij dat verzekeraars en instellingen voor medisch specialistische zorg in het hoofdlijnenakkoord de intentie hebben uitgesproken hieraan gezamenlijk te werken.
Medische fouten doordat artsen niet goed kunnen omgaan met medische technologie |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Help, arts snapt niets van apparatuur», waarin staat dat patiënten grote risico’s lopen omdat personeel slordig omgaat met medische apparatuur?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het is gesteld met het plan van aanpak dat is opgesteld door uw voorganger naar aanleiding van het rapport «Staat van de Gezondheidszorg 2008: Risico’s van medische technologie onderschat»? Ligt de uitvoering van dit plan op schema? Zijn de maatregelen uitgevoerd? Zijn de doelen bereikt?
Over de voortgang van de uitvoering van genoemd plan van aanpak zal ik de Kamer nog dit najaar informeren. In het kader van dit plan van aanpak heb ik een Expertgroep Medische Technologie ingesteld die een rapport heeft opgeleverd: «Medische Technologie at Risk? Onderzoek naar risico’s bij medische technologie en mogelijkheden om deze te voorkomen of te reduceren». Ik zal u dit rapport ook dit najaar aanbieden met mijn reactie daarop. Daarnaast zal ik, zoals toegezegd in de brief van 7 december 2010 (CZ/TSZ-3037582), over de «Monitor zorggerelateerde schade 2008, dossieronderzoek in Nederlandse ziekenhuizen», nader ingaan op hoofdstuk 6 (Zorggerelateerde schade en medische technologie) in relatie tot het rapport van de Expertgroep Medische Technologie.
Geeft bovengenoemd artikel aanleiding tot actualisering en aanscherping van het plan van aanpak en de gestelde doelstellingen? Zijn extra maatregelen noodzakelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke punten behoeft het plan aanpassing en wanneer kan de Kamer een aangepast plan van aanpak verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat er steeds meer mensen zijn die hun zorgpremie niet kunnen betalen |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er steeds meer mensen zijn die hun zorgpremie niet kunnen betalen?1
Ik heb kennis genomen van diverse berichten dat het aantal wanbetalers stijgt en dat er steeds meer mensen zijn die zorgverzekeraars verzoeken een betalingsregeling te treffen.
Kunt u aangeven om hoeveel mensen het gaat en wat de reden is?
Volgens opgave van het CVZ waren er op 31 augustus 2011 307 312 mensen die in het bestuursrechtelijke premieregime zitten en aan bronheffing of incasso door het CVZ onderworpen zijn.
Hoe groot het aantal mensen is met een betalingsachterstand van minder dan zes maanden bij hun zorgverzekeraar of hoeveel mensen hun zorgverzekeraar vragen om een betalingsregeling is mij niet bekend.
Is er ook een verband met een intensievere opsporing als gevolg van de wanbetalerswet en de wet onverzekerden? Zo ja, welk verband?
Het is mij niet bekend hoeveel mensen geen zorgverzekering hebben gesloten omdat zij van mening zijn dat ze de premie niet kunnen betalen. Er is geen rechtstreeks verband te leggen tussen het niet-verzekerd zijn en de mogelijkheid om de zorgpremie te betalen. Het is mogelijk dat voormalige onverzekerden die als gevolg van de Wet Opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering zijn opgespoord en een zorgverzekering hebben gesloten, problemen hebben om de premie voor die zorgverzekering te voldoen. Het is evenwel de opvatting van de regering dat de regelgeving in Nederland zodanig is dat in beginsel iedereen in staat zou moeten zijn de nominale premie voor zijn zorgverzekering te betalen. Het sociaal minimum is daarop afgestemd. Verzekerden met een laag inkomen kunnen in aanmerking komen voor zorgtoeslag.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er zijn om achterstallige premiebetaling te voorkomen? Deelt u de mening dat de zorgverzekeraars hierbij een zinvolle schakel kunnen zijn?
De meest eenvoudige mogelijkheid om achterstallige premiebetaling te voorkomen is de premie aan de zorgverzekeraar op tijd te voldoen. Het verlenen van een automatische incasso aan de zorgverzekeraar kan daarbij behulpzaam zijn. In het geval er een achterstand is ontstaan zal de verzekeraar na twee maanden premieachterstand een betalingsregeling aanbieden om verder oplopen van de achterstand tegen te gaan.
Ik ben van mening dat zorgverzekeraars voor wat betreft het voorkomen van premieachterstand bij het betalen van de zorgpremie een zinvolle rol kunnen spelen. In het kader van het regeringsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de wanbetalersregeling beraad ik mij op intensivering van preventieve maatregelen in het voortraject om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen in het bestuursrechtelijk premieregime terechtkomen. Ik streef er naar uw Kamer hierover in het najaar te informeren.
Uitgestelde behandelingen door hoge tandartskosten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht «Tandartsen te duur» over hoge tandartskosten en magere verzekeringen waardoor mensen steeds vaker de behandelingen voor kronen, bruggen en implantaten laten schieten?1
Ik vind dat de burger zelf primair verantwoordelijk is om zorg te dragen voor een gezond gebit en zelf afwegingen dient te maken over de bekostiging van tandheelkundige zorg. Hiervoor kan hij of zij zich ook aanvullend verzekeren. Uit gegevens van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) blijkt dat ruim 80% van de Nederlandse burgers gebruik maakt van een aanvullende verzekering.
Herkent u de signalen van zorgverzekeraars en de Vereniging van laboratoriumhoudende Tandtechnici (VLHT) dat behandelingen al gauw duizenden euro’s kosten en dat mensen daarom noodzakelijke behandelingen uitstellen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is?
Bij de behandelkosten voor kronen, bruggen en implantaten dient onderscheid te worden gemaakt in de behandelkosten als zodanig en de techniek- en materiaalkosten voor het maken van kronen, bruggen en implantaten. De eerste kosten vallen onder het regime van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), de laatste vallen daar niet onder en zijn dus vrij onderhandelbaar. Behoudens het uitzonderlijke geval dat de tandarts zelf de kronen, bruggen en implantaten maakt. In de regel valt de hoogte van de tarieven voor techniek- en materiaalkosten dus niet onder mijn ministeriële bevoegdheid.
Is het waar dat mensen tandheelkundige behandelingen uitstellen vanwege hoge tarieven? Zo ja, voor welke groepen geldt dit?
Het is mij niet bekend in hoeverre mensen tandheelkundige behandelingen vanwege hoge tarieven uitstellen.
Wat zijn de gevolgen van het uitstellen van tandheelkundige behandelingen?
Het uitstellen van noodzakelijke tandheelkundige behandeling kan uiteindelijk in principe leiden tot pijnklachten of functieverlies van het mond-kauwstelsel.
Welke wetenschappelijke onderzoeken zijn bekend over de gevolgen van uitstel van deze behandelingen?
Het uitstellen van een noodzakelijke behandeling draagt niet bij tot een gezond gebit. Dit blijkt uit een veelheid aan literatuur die op het gebied van het ontstaan en behandelen van cariës wereldwijd beschikbaar is.
Wat is het belang van tijdige tandheelkundige behandeling en preventie van gebitsklachten en welke rol heeft de overheid hierin?
Voor de overheid zie ik in deze een taak weggelegd waar het gaat om pakketbeslissingen. Zo heb ik, ondanks de bezuinigingsdruk, ervoor gekozen om het uitgebreide jeugdpakket voor de mondzorg te behouden. Daarmee heeft elk kind en jeugdige tot achttien jaar kosteloos toegang tot een integraal pakket van preventieve en curatieve mondzorg en wordt een goede start voor een levenslang gezond gebit gewaarborgd.
Hebt u inzicht in de prijsverschillen tussen tandartspraktijken, die ontstaan door de kosten van de gebruikte implantaatmaterialen?
Nee, dat inzicht heb ik niet.
Wie bepaalt de tarieven voor bruggen, kronen, implantaten als deze niet door de zorgaanbieder zelf zijn vervaardigd? Gelden hiervoor dezelfde maximumtarieven als voor tandtechniek in eigen beheer? Zo nee, waarom niet? Hoe worden deze tarieven vastgesteld en hoe is de prijsontwikkeling de afgelopen tien jaar geweest?
De tarieven voor bruggen, kronen en implantaten die niet door de zorgaanbieder zelf zijn vervaardigd, worden door de tandtechnische industrie zelf bepaald en vallen niet onder wettelijke maximumtarieven van de Wmg. Ik beschik niet over prijslijsten en kan ook geen uitspraken doen over trends hierin.
Indien genoemde verrichtingen door de tandarts in eigen beheer worden uitgevoerd is de Wmg wel van toepassing en gelden dus ook maximumtarieven. Deze tarieven zijn niet noodzakelijkerwijze dezelfde als de tarieven op de vrije markt. Het gaat hier overigens om sporadische gevallen omdat nog niet een procent van de tandartsen zelf de techniek ter hand neemt.
Het stijgend aantal wanbetalers voor de zorgpremie |
|
Hans Spekman (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte dat ruim 300 000 wanbetalers een gedwongen betalingsregeling met het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) hebben getroffen, omdat zij een betalingsachterstand van minstens zes maanden voor de nominale Zorgverzekeringswet (Zvw)-premie hebben?1
Het is niet juist dat het CVZ met ruim 300 000 wanbetalers een gedwongen betalingsregeling heeft getroffen. Het CVZ heft en int de bestuursrechtelijke premie zoveel mogelijk aan de bron (door rechtstreekse inhouding op het inkomen) of door het treffen van incassomaatregelen door het Centraal Justitieel Incassobureau. Betalingsregelingen worden in dit traject door het CVZ niet getroffen.
Klopt het dat het aantal wanbetalers in de eerste maanden van 2011 met 12% is gestegen? Aangezien de Verzekerdenmonitor 2011 meldde dat eind 2010 282 054 wanbetalers bij het CVZ aangemeld waren, hoeveel wanbetalers zijn er nu?
Volgens opgave van het CVZ waren er op 31 augustus 2011 307 312 mensen die in het bestuursrechtelijke premieregime zitten en aan bronheffing of incasso door het CVZ onderworpen zijn. Dit is ten opzichte van het aantal wanbetalers op 31 december 2010 een stijging van 10,8%.
Weet u wat de oorzaken zijn van de stijging van het aantal wanbetalers en welke (inkomens)groepen het betreft? Houden de wanbetalers, na de gedwongen inhouding met een ophoging van 30% op de uitkering of het salaris door het CVZ, voldoende financiële ruimte zodat ze niet door het sociale minimum zakken?
In oktober 2008 heeft mijn ambtsvoorganger een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijke redenen waarom verzekerden de premies van zorgverzekeringen niet betalen. Onderzoeksbureau Credit Yard/Casting for Credit heeft dit uitgevoerd. Dit onderzoek is in april 2010 afgerond. Uit de onderzoeksrapportage blijkt dat het moeizaam is de specifieke doelgroep te selecteren, te vragen naar gedrag en gedragsmotieven in het kader van schuldproblematiek en daarop respons te krijgen. Hoewel het onderzoek enige indicatie van attitude, gedrag en gedragsmotieven opleverde, werd geconcludeerd dat – gezien de lage respons – de uitkomsten van het onderzoek niet representatief kunnen worden geacht.
Ik verwacht niet dat een vervolgonderzoek meer respons zal opleveren. Daarom komt vervolgonderzoek mij weinig zinvol voor.
Het CBS zal in november 2011 nadere gegevens verstrekken over de verdeling van het inkomen bij wanbetalers per 31 december 2010.
De inkomensverdeling (bruto-maandinkomen) per 31 december 2009 was als volgt:
Het behoud van het sociaal minimum is omgeven met beschermende maatregelen, zoals opgenomen in artikel 18 Zvw. Zo dient bij de absolute minima een herberekening plaats te vinden van de beslagvrije voet.
Is er ook een toename van het aantal wanbetalers met een betalingsachterstand van minder dan zes maanden, welke door de zorgverzekeraars niet bij het CVZ kunnen worden aangemeld om over te gaan tot gedwongen inhouding?
Hoe groot het aantal mensen is met een betalingsachterstand van minder dan zes maanden bij hun zorgverzekeraar of hoeveel mensen hun zorgverzekeraar vragen om een betalingsregeling is mij niet bekend.
Bent u het eens met het CVZ dat de schuldhulpverlening klaarblijkelijk niet afdoende werkt? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van oordeel dat de schuldhulpverlening niet afdoende werkt. Ook het CVZ heeft die opvatting niet. Wel ben ik van mening dat de preventieve maatregelen, gericht op het voorkomen van wanbetaling van de zorgverzekeringspremie, waaronder het aanbieden van schuldhulpverlening, verder geïntensiveerd kunnen worden. In het kader van het regeringsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de wanbetalersregeling beraad ik mij op intensivering van preventieve maatregelen in het voortraject om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen in het bestuursrechtelijk premieregime terechtkomen. Ik streef er naar uw Kamer hierover in het najaar te informeren.
Is uw inschatting dat een kleinere pakketdekking, een hoger eigen risico van € 210, een hogere premie en minder zorgtoeslag per 2012 zullen leiden tot een stijging van het aantal wanbetalers, terwijl elke wanbetaler een verzekerde nu al € 27 per jaar kost?
Het kabinet is van mening dat het inkomensbeeld dat resulteert uit alle maatregelen die zullen worden gepresenteerd op Prinsjesdag acceptabel en evenwichtig is. Zoals uit het antwoord op vraag 3 blijkt komt wanbetaling bij elke inkomensgroep voor. Het koopkrachtbeeld van 2012 is daarbij niet van een zodanige aard, dat dit een substantieel effect zal hebben op de mogelijkheden van mensen om hun zorgpremie te betalen. Er wordt dan ook geen stijging van het aantal wanbetalers verwacht als gevolg van de hierboven genoemde maatregelen.
Bent u bereid een overzichtsonderzoek te doen naar de stapelingseffecten van de zorgmaatregelen van dit kabinet, onder andere een kleinere pakketdekking, een hoger eigen risico van € 210, meer eigen bijdragen, hogere zorgpremies en minder zorgtoeslag, voor de inkomensposities van lage- en middeninkomens in 2012?
Een overzicht van de inkomenseffecten van de zorgmaatregelen van het kabinet voor 2012 zijn terug te vinden in de bijlage specifieke inkomenseffecten van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die met Prinsjesdag is uitgereikt.
Het bericht dat het budget voor de uitvoering van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) wordt gehalveerd |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het kabinet fors gaat snijden in het budget voor de Wtcg, en zelfs de helft van het budget wil schrappen? Zo ja, waarom? Zo nee, worden wijzigingen in de Wtcg overwogen?
Het Kabinet wil zich houden aan de afspraak om met Prinsjesdag de begrotingsmaatregelen bekend te maken. Ik kan deze vragen dus nu niet beantwoorden.
Bent u op de hoogte van het feit dat recent de fiscale aftrekmogelijkheden voor zorgkosten sterk zijn beperkt, en er Kamerbreed op is aangedrongen dat chronisch zieken en gehandicapten hier niet de dupe van mogen worden, en daarom ter compensatie de huidige Wtcg is ingevoerd?
Ik ben op de hoogte van de veranderingen ten aanzien van de fiscale aftrekmogelijkheden en de overwegingen die daarbij spelen en de instelling van de Wtcg die daaruit is voortgekomen.
Met welke koopkrachtgevolgen in het kader van eventuele wijzigingen in de Wtcg moeten chronisch zieken en gehandicapten rekening houden in de komende tijd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk dinsdag 6 september 2011, 11.00 uur te beantwoorden?
Ja.
De Bredase aanbesteding van hulp in de huishouding in het kader van de De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het college van B&W Breda in de aanbesteding van hulp in de huishouding heeft laten concurreren op prijs en slechts in mindere mate op kwaliteit?1
Ik volg de ontwikkelingen in Breda nauwgezet.
Een gemeente dient helder te beschrijven welke kwaliteit ze wenst. Een gemeente kan, zoals de gemeente Breda heeft gedaan, vervolgens aan de «markt» vragen om aan te geven wat – gegeven de kwaliteitseisen – een reële prijs voor de dienst is. Op deze manier kan een dienst met een goede prijs/kwaliteitsverhouding worden afgesproken. Belangrijk is dat een gemeente er op toe ziet dat de gevraagde kwaliteit ook daadwerkelijk geleverd wordt. In de door VWS uitgebrachte handreiking «sociaal overwogen aanbesteden» worden verschillende varianten om in te kopen beschreven.
Vindt u het een acceptabel gevolg van deze wijze van aanbesteden (de goedkoopste «wint») voor 1000 medewerkers in de thuiszorg hun baan op de tocht staat?
Ik vind het van groot belang dat deze medewerkers voor de zorg behouden blijven. Dat is ook de reden dat in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de zogenoemde «overlegbepaling» is opgenomen. Deze overlegbepaling houdt in dat aanbieders die een opdracht van de gemeente voor het leveren van hulp bij het huishouden verwerven, overleg dienen te voeren over de overname van het betrokken personeel met de partijen die tevoren in opdracht van de gemeente die ondersteuning leverden. Uit onderzoek2 blijkt dat deze overlegbepaling in de praktijk werkt. Ook sociale partners in de sector Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) vinden het behouden van medewerkers voor de zorg van belang getuige de afspraken die zij voor wat betreft de overname van personeel in hun laatste cao-onderhandelingen zijn overeengekomen.
Wat vindt u ervan dat 4000 cliënten in Breda nu worden geconfronteerd met een zorgaanbieder die niet uit de regio komt? Denkt u dat de vertrouwdheid, de samenhang en de onderlinge afstemming tussen verschillende zorgaanbieders in de zorgketen hiermee een dienst wordt bewezen? Zullen cliënten geen hinder ondervinden als dit los zand gaat worden?
Laat ik duidelijk zijn: de cliënt moet centraal staan. Dit betekent dat afstemming in de regionale zorgketen goed geregeld dient te zijn. Deze afstemming is een kwestie van goed organiseren. Ook zorgaanbieders die oorspronkelijk niet uit de regio komen, zijn in staat om dit goed te organiseren.
Wat vindt u van de mogelijke consequentie dat de nieuwe aanbieders in Breda de ontslagen medewerkers van de «oude» thuiszorgorganisaties in dienst zullen gaan nemen tegen een lagere salarisschaal dan die bij hun oude werkgever?
Werknemers en werkgevers hebben gezamenlijk afspraken gemaakt over arbeidsvoorwaarden. Ook voor de situatie waarin een gemeente met nieuwe aanbieders een contract sluit. Deze afspraken zijn vastgelegd in de cao VVT. Ik ga er vanuit dat medewerkers die bij een nieuwe aanbieder aan de slag gaan, conform deze cao beloond zullen worden.
Welke voordelen ziet u in deze manier van toepassen van «markt» door gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat deze manier van werken helpt om het nijpende probleem van een personeelstekort in de zorg op te lossen? Met andere woorden, is deze manier van werken een visitekaartje voor de thuiszorg?
Onrust is nooit goed voor het imago van een sector. Ik betreur dan ook dat deze onrust is ontstaan. Gezien de werking van de overlegbepaling in de praktijk en de cao-afspraken hierover, ga ik er echter vanuit dat deze onrust spoedig voorbij zal zijn.
Wat vindt u van andere manieren van inkoop van thuiszorg, bijvoorbeeld door de inzet van zogenoemde «alfacheques»? Vindt u het wenselijk dat daarmee het aantal vrouwen dat als alfahulp werkt hierdoor stijgt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Bij gebruik van een alfacheque wordt de ondersteuning geleverd door een alfahulp. De keuze om al dan niet als alfahulp werkzaam te zijn, is afhankelijk van de persoonlijke voorkeuren van de hulp. Omdat een alfahulp onder de regeling «dienstverlening aan huis» valt, is de cliënt werkgever van zijn hulp. Het is dan ook van groot belang dat de cliënt op de hoogte is van de consequenties van dit werkgeverschap. Daartoe is in de Wmo de geïnformeerde toestemming opgenomen. Dit houdt in dat gemeenten een burger begrijpelijk dienen in te lichten over de consequenties die verbonden zijn aan de keuze voor een individuele voorziening in natura of een pgb (waaronder de alfacheque). Indien een cliënt bewust kiest voor een alfacheque, vind ik dat geen probleem.
Kinderen van ouders met psychische en verslavingsproblemen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de TV-uitzending1 gezien waarin de vrees wordt uitgesproken dat de zorg voor kinderen van ouders met verslaving en/of psychische problemen niet overal beschikbaar is en zelfs wordt wegbezuinigd?
Ja.
Deelt u nog steeds de mening dat preventieve hulp aan deze kinderen belangrijk is, zodat deze kinderen worden ondersteund in deze moeilijke omstandigheden en ontstaan van problemen voor de kinderen te voorkomen?
Ja. We weten dat kinderen van ouders met psychische en verslavingsproblemen een groter risico op geestelijke gezondheidsproblemen lopen. Zij hebben baat bij vroegtijdige hulp. Daarom is een voldoende gevarieerd aanbod voor deze doelgroep ontwikkeld. Ik vind het belangrijk dat de preventieve hulp voor deze groep kinderen goed geregeld is.
Erkent u nog steeds het positieve effect van preventieve hulp aan kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het vragenuur van 22 maart 2011 namelijk dat u garandeert dat alle kinderen waarvan de ouders ernstige psychische en/of verslavings problemen hebben preventief hulp krijgen?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 22 maart 2011 heb ik toegezegd na te zullen gaan waar problemen met de financiering van het KOPP-/KVO-aanbod zich voordoen. Ook heb ik toegezegd te kijken of het mogelijk is om goede voorbeelden te koppelen aan plaatsen waar het minder goed gaat. Daarom heb ik het Trimbos Instituut gevraagd een inventarisatie te doen. In mijn brief van 5 september jl. heb ik u over de resultaten hiervan geïnformeerd. Uit de inventarisatie van het Trimbos Instituut blijkt uit de beschikbare gegevens dat in de afgelopen jaren geen sprake is geweest van een structurele toe- of afname van het bereik van de doelgroep. Zoals toegezegd in mijn brief van 5 september jl. ben ik inmiddels in gesprek met de VNG om de communicatie richting gemeenten over het KOPP-/KVO-aanbod vorm te geven. Of alle kinderen in elke gemeente KOPP/KVO-hulp krijgen, weet ik niet. Wel bekijk ik hoe we goede voorbeelden kunnen koppelen aan plaatsen waar dat aanbod (zo goed als) ontbreekt.
Waaruit blijkt dat alle kinderen in elke gemeente deze hulp krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om het wegbezuinigen van deze preventieve vorm van zorg voor kinderen tegen te gaan en hulp te blijven garanderen, ondanks de bezuinigingen in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)?
Uit de inventarisatie van het Trimbos Instituut blijkt dat er momenteel bij de zorgaanbieders enige onzekerheid over de financiering in de nabije toekomst bestaat, maar of dit daadwerkelijk tot minder preventieve hulp voor deze doelgroep gaat leiden, is niet te zeggen. We monitoren dat al wel. Naar verwachting komt in oktober 2011 de monitor «Aard en omvang GGZ- en verslavingspreventie 2010» uit. Deze wordt door ons gefinancierd. De monitor bevat onder meer gegevens over de financiering. In het regeerakkoord is afgesproken dat de jeugdzorg naar gemeenten wordt gedecentraliseerd. Dat biedt gemeenten bij uitstek de mogelijkheid om samenhangend beleid te voeren. En preventief ingrijpen ligt dan ook meer voor de hand.
Is u bekend dat de ondersteuning van kinderen, waarvan de ouder(s) in de gevangenis zit(ten), niet overal wordt verleend en dat hierdoor kinderen de dupe worden van hun ouders? Wat is uw oordeel? Wat gaat u hieraan doen?
Tijdens het vragenuur van 22 maart 2011 is ook de hulp aan kinderen van ouders in detentie aan de orde gekomen. Betrokken partijen pakken dit goed op. Wanneer een verzorgende ouder in detentie genomen wordt, wordt in alle gemeenten sinds vorig jaar door de politie gecontroleerd of er minderjarige kinderen in het gezin wonen. Wanneer bij de check door de politie blijkt dat er sprake is van de aanwezigheid van kinderen waarvoor vermoedelijk geen adequate zorg geregeld is, meldt de politie dat bij bureau jeugdzorg. Bureau jeugdzorg neemt dat signaal op als een crisismelding en gaat daar mee aan de slag. Het toetst of er opvang is voor de kinderen en beoordeelt of deze opvang adequaat is. Zo nodig regelt het direct opvang voor deze kinderen. Dat kan zijn in het netwerk van de moeder, of als daar geen mogelijkheden zijn in een vervangende situatie, bijvoorbeeld een crisispleeggezin.
Naast deze werkwijze door politie en de bureaus jeugdzorg zijn er goede afspraken gemaakt voor zorgvuldig overleg tussen de Medewerker Maatschappelijke Dienstverlening van de penitentiaire inrichting en de contactpersonen van de gemeenten, zowel voorafgaand aan detentie (met name voor zelfmelders) als ter voorbereiding op de nazorg. Dankzij de kindcheck komen zowel de gedetineerde moeders als hun kinderen in beeld bij de gemeente. De gemeente beschikt zowel vóór, tijdens als na detentie van moeders over de mogelijkheden om voor het gezin hulp te organiseren. Dat kan verlopen via het casusoverleg van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), het Veiligheidshuis, de school, leerplichtzaken en het Algemeen Maatschappelijk Werk. Indien zwaardere zorg nodig is, wordt bureau jeugdzorg ingeschakeld.
Het bericht dat niet alle slachterijen de verplichte BSE-test uitvoeren |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slachterijen negeren verplichte BSE-test»?1
Ja, ik heb u, mede namens de Staatssecretaris van EL&I, over dit onderwerp al geïnformeerd via de brief van 30 augustus 2011 inzake «Interne audit nVWA naar 17 kleine en middelgrote slachterijen» (TK 26 991, nr. 320).
Hoe groot is het risico op besmet vlees door deze grove nalatigheid?
De directeur van het Bureau Risicobeoordeling (BuRO) van de nVWA heeft in zijn advies hierover aangegeven dat het risico dat er besmet vlees in de voedselketen is terechtgekomen verwaarloosbaar klein is. Alle niet geteste runderen zijn namelijk na 2001 geboren. In Nederland is nog nooit BSE vastgesteld bij runderen die na 2001 zijn geboren. De risicoanalyse van Bureau Risicobeoordeling is te vinden op de website van de nVWA (onder BuRO).
De nVWA heeft direct maatregelen genomen tegen de betrokken bedrijven. Vanwege de niet uitgevoerde BSE-testen zijn 4 bedrijven geschorst. Bij 3 van deze bedrijven mochten de slachtwerkzaamheden na herstelacties weer worden hervat. In één geval loopt een strafrechtelijk onderzoek. Voor meer informatie verwijs ik u naar de hierboven genoemde brief aan uw Kamer.
Waarom is niet al het ongeteste vlees achterhaald en vernietigd?
Na constatering van de onterecht niet uitgevoerde BSE testen heeft de nVWA de bedrijven gesommeerd een zogenaamde recall uit te voeren. Omdat de volksgezondheidsrisico’s verwaarloosbaar klein waren is de recall proportioneel uitgevoerd. Dit wil zeggen dat geen producten bij de retail of consument zijn teruggehaald. Het resultaat van de recall was beperkt omdat het meeste vlees niet meer op de markt aanwezig was en naar alle waarschijnlijkheid al was geconsumeerd.
Welke sancties krijgen de betrokken slachterijen opgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen in welk opzicht het toezicht op de slachterijen in de afgelopen jaren verbeterd is?
Hierbij wil ik u verwijzen naar de brief van de Staatssecretaris van EL&I van 30 augustus 2011 inzake «Vanthemsche II», waarin het rapport «Vervolgaudit aangaande het functioneren van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) inzake de controle op slachtplaatsen en exportverzamelplaatsen » van de auditcommissie onder leiding van de heer dr. P. Vanthemsche is aangeboden aan de Tweede Kamer (TK 26 991, nr. 321).
Hierin is ook aangegeven hoe het toezicht en de handhaving op kleine en middelgrote slachterijen verder zal worden aangescherpt.
De diamanten afvloeiingsregeling voor een adviseur van ziekenhuis de Tjongerschans in Heerenveen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de diamanten afvloeiingsregeling van 1 tot 1,3 miljoen euro die een adviseur van het ziekenhuis de Tjongerschans dreigt te krijgen op basis van afspraken met de directie van het ziekenhuis?1
Het is kabinetsbeleid om de kosten van vertrekregelingen te beperken tot een maximum van € 75 000. Dat geeft aan dat de bedoelde afvloeiingsregeling daar ver boven zit.
Vindt u dat de toenmalige directie aansprakelijk gesteld moet worden voor het mogelijk maken dat een graaier een dergelijke greep uit de publieke ziektekostenpremies kan doen? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid om daar een besluit over nemen, ligt bij de Raad van Toezicht.
Bent u bereid ziekenhuis de Tjongerschans juridische bijstand te verlenen om te voorkomen dat het werkelijk tot uitbetaling van een dergelijke afvloeiingsregeling komt, te meer daar deze persoon al een gouden handdruk van 180 000 euro heeft gekregen? Zo nee, waarom niet?
Het wezen van het bekostigingssysteem in de zorg is dat zorginstellingen dit soort kwesties zelf moeten oplossen. Ook Tjongerschans heeft een exploitatiebudget op basis van begrootte verrichtingen. Daar moeten lopende zaken uit worden gedekt, ook het inroepen van juridische bijstand.
Hoe groot acht u de kans op herhaling bij de Tjongerschans, gezien de kosten die waren gemoeid bij de bestuurscrisis in 2010 waarbij de heer B. een gouden handdruk van 350 000 euro + vergoede advocaatskosten van 60 000 euro kreeg?2
Tjongerschans geeft, volgens de in de krant geciteerde woordvoerder, zelf aan dat inmiddels maatregelen zijn getroffen om herhaling te voorkomen. Ook de in 2010 vertrokken bestuursvoorzitter heeft, in een reactie op de internetsite van Medisch Contact, verklaard dat hij er voor heeft gezorgd dat dit soort contracten niet meer kunnen worden afgesloten.
Bent u bereid de Tjongerschans onder verscherpt toezicht te stellen en de arbeidsovereenkomsten van de zittende leden van de raad van bestuur onder de loep te nemen, en deze bij te stellen als dat nodig mocht zijn? Zo neen, waarom niet?
De criteria voor verscherpt toezicht voorzien niet in verscherpt toezicht op basis van kwesties als beloning van het bestuur.
Vindt u niet dat er een wettelijke mogelijkheid moet komen om, wanneer door directies en raden van toezicht maatschappelijk onaanvaardbare financiële afspraken worden gemaakt met bestuurders of medewerkers van zorginstellingen deze kunnen worden teruggedraaid? Zo neen, waarom niet?
Ja dat vind ik. Dat is precies wat met de normeringswet voor de inkomens van topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren (TK 32 600) wordt beoogd.
Wat is uw oordeel over de dreigende fusie tussen het MCL en de Tjongerschans?3
Voor fusietoetsen is in de zorg de NMa de aangewezen autoriteit, geadviseerd door de NZa.
Wilt u uw invloed aanwenden om een dergelijke fusie te voorkomen, omdat daardoor een ongewenste schaalvergroting in de ziekenhuiszorg in de Friesland optreedt en de inkomens van de bestuurders nog extremer dreigen te worden, gezien de extreme kosten die nu reeds gemoeid zijn met de raad van bestuur van de Zorggroep Noorderbreedte (967 000 euro inclusief auto van de zaak voor drie personen)?4 Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Landelijke regels voor de aanpak van uitbraken van antibioticaresistente bacteriën |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Coutinho: Ziekenhuis moet bacterie-uitbraak melden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er landelijk regels gesteld moeten worden voor ziekenhuizen waar een besmetting met een antibioticaresistente bacterie wordt vastgesteld? Zo nee, waarom niet, nu herhaaldelijk is gebleken dat ziekenhuizen niet altijd adequaat op zo’n besmetting reageren, waardoor er onnodig veel mensen besmet worden? Zo ja, welke regels wilt u stellen, en bent u bereid deze regels zo snel mogelijk op te leggen?
De toenemende antibioticaresistentie is een punt van zorg. Daarom wil ik een extra waarborg inbouwen zodat we in Nederland zeker weten dat er in geval van uitbraken met dit soort gevaarlijke resistente bacteriën door de betrokkenen juist wordt gehandeld. Daarbij moet snel het probleem worden onderkend, snel worden gehandeld en indien nodig snel expertise van buiten worden betrokken. Ik overweeg hiervoor een extra ondersteuningsstructuur op te laten zetten, die snel kan helpen met de aanpak. Over de vorm van deze ondersteuning wordt op dit moment gesproken met de IGZ en de betrokken beroepsgroepen. Het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM heeft hierbij het voortouw. Ik zal u hier zo spoedig mogelijk over informeren.
Het inbouwen van deze waarborg is het doel. Het instellen van een wettelijke meldplicht is voor mij geen doel op zich. Het gaat om de acties en de bevoegdheden die nodig zijn om te kunnen handelen.
Samen met de beroepsgroepen en de IGZ zal er bovendien worden gekeken of de huidige richtlijnen en protocollen aangescherpt moeten worden en of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat er een meldplicht voor ziekenhuizen ingesteld moet worden zodat er direct meegekeken kan worden of de aanpak van de besmetting succesvol is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit regelen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er op dit moment overlegd wordt over het instellen van een meldplicht voor ziekenhuizen? Zo ja, wanneer zal dit overleg naar verwachting afgerond worden, en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of en zo ja welke landelijke richtlijnen er bestaan over hoe te handelen bij besmetting met MRSA/ESBL van patiënten in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De Werkgroep Infectiepreventie (WIP), een samenwerkingsverband van medische professionals op het gebied van infectiepreventie en ziekenhuishygiëne, maakt richtlijnen om verspreiding van infecties tegen te gaan. Voorbeelden hiervan zijn de MRSA-richtlijn en de richtlijn bijzonder resistente micro-organismen (BRMO). De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beschouwt deze richtlijnen als professionele standaarden en ziet toe op de naleving. Eén van deze richtlijnen is de MRSA-richtlijn, waarvan het search en destroy beleid onderdeel is. Door het naleven wordt de verspreiding van (multi)resistente bacteriën naar andere patiënten voorkomen.
Deelt u de mening dat besmetting van ziekenhuispatiënten met multiresistente bacteriën een zodanige bedreiging voor de volksgezondheid vormt, dat dit op korte termijn te ontwikkelen meer adequaat preventie-, opsporings- en handhavingsbeleid vergt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dergelijk beleid ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 2.
De gevolgen van de eigen bijdrage in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) voor mensen met dementie |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de directeur van Geriant? Deelt u de mening dat een eigen bijdrage voor dementerende ouderen contraproductief zal werken? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennis genomen van deze brief. Ik ben niet van mening dat de eigen bijdrage per definitie contraproductief zal werken. De huidige financiële tijden vragen om matiging en een verantwoorde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Iedereen moet hieraan bijdragen. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en de rekening daarboven collectief wordt vergoed. Mensen die echt zorg nodig hebben zijn best bereid daar iets zelf voor te betalen. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden. Daarbij is op 30 juni jongstleden de motie Van der Staaij/ Bruins Slot aangenomen (TK 2010/11, 25 424, nr. 123). In de motie wordt de regering verzocht om in 2012, bij het introduceren van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, het risico op zorgmijding in te perken door de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien. Hetzij via een verlaging van de eigen bijdrage, hetzij via een gerichte uitzondering van de meest kwetsbare doelgroepen. Over de uitvoering van de motie heb ik meerdere malen overleg gevoerd met GGZ-Nederland (GGZ-N), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Landelijk Platform GGZ (LPGGZ). Daarbij is gezamenlijk geconcludeerd dat vanwege de tijdsdruk en de korte termijn waarmee de maatregelen moeten worden geïmplementeerd en uitgevoerd, de mogelijkheden om te komen tot aanpassingen voor het jaar 2012 beperkt zijn. Alles overwegend ben ik toen gekomen tot een pakket maatregelen, ter invulling van de motie, waarmee de eigen bijdrage verder wordt verlaagd van € 275 (brief 27 juni 2011, kenmerk CZ/CGGZ-3070559) naar € 200. Daarbij betaalt de verzekerde niet meer dan € 200 per kalenderjaar. De eigen bijdragen zijn daarmee fors verlaagd ten opzichte van de eigen bijdragen zoals opgenomen in het Regeerakkoord. In het Regeerakkoord is uitgegaan van een eigen bijdrage van € 175 voor DBCs met een behandeltijd tot 1 800 minuten en € 425 voor DBCs vanaf 1 800 minuten. Hierbij bestond geen limiet op het aantal te innen eigen bijdragen voor patiënten met meerdere DBCs per jaar. Met de sector is tevens de mogelijkheid verkend om – ook op verzoek van de Kamer – de kwetsbare doelgroepen te ontzien via een gerichte uitzondering. Daarbij is zowel een uitzondering op basis van aandoeningsgerichte doelgroepen als wel op basis van inkomen onderzocht. Na overleg met het veld is geconcludeerd dat het uitsluiten van patiënten met bepaalde psychische aandoeningen moeilijk objectiveerbaar te maken is. Een helder criterium welke aandoeningen juist wel of juist niet in aanmerking zouden moeten komen voor uitsluiting is niet of nauwelijks te maken.
Het ontzien van mensen onder een bepaalde inkomensgrens is een andere mogelijkheid die is verkend. Maar gebleken is dat deze route ook niet vrij is van bezwaren, zoals inzage in inkomensgegevens bij andere partijen en de vergroting van de armoedeval. Indien een verzekerde een inkomen heeft net boven het minimumniveau, moet hij immers voor de tweedelijns GGZ wel deze eigen bijdrage voldoen. Het beleid van achtereenvolgende kabinetten is juist gericht op het verkleinen van de armoedeval.2 Daarnaast zou het inrichten van een dergelijk systeem (zowel voor zorgverzekeraars, zorgaanbieders als andere uitvoeringsorganisaties, die daarmee zouden worden belast) op zodanige uitvoeringstechnische problemen stuiten dat is geconstateerd dat deze weg voor het jaar 2012 onbegaanbaar lijkt.
Ik heb in mijn brief aan u (CZ/ CGGZ- 3072974) wel aangegeven dat ik bereid ben om in het kader van de ontwikkeling van de brede beleidagenda de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen voor 2013 verder te onderzoeken. Daarmee kom ik tegemoet aan het laatste onderdeel van de motie, waarin wordt verzocht in een bestuurlijk overleg met partijen tot een gezamenlijke agenda te komen voor de toekomst. De gesprekken met het veld zijn daarover op dit moment gaande.
Gelooft u nog altijd dat eigen bijdragen in de zorg het «kostenbewustzijn» vergroten en daarmee het zorggebruik remmen? Zo ja, vindt u dit geen bezopen aanname ten aanzien van dementerende ouderen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek blijkt dat GGZ aanmerkelijk prijsgevoeliger is dan extramurale somatische zorg.3 Deze conclusie wordt onderschreven door het CPB in een notitie over gedragseffecten van eigen betalingen in de Zvw (25 april, 2008). Ook het Trimbos Instituut concludeerde onlangs nog, op basis van uitgebreid literatuuronderzoek, dat de prijsgevoeligheid van GGZ hoger ligt dan bij andere vormen van curatieve zorg. Dit betekent dat er in de GGZ een gedragseffect optreedt bij de invoering van een eigen bijdrage. Het gedragseffect wordt ook groter naarmate de eigen bijdrage hoger wordt. Ik heb gekozen voor een eigen bijdrage van maximaal € 200 per patiënt per kalenderjaar. Ik maak daarbij geen onderscheid in diagnose. De eigen bijdrage geldt dan ook zowel voor de patiënt die aan dementie lijdt als bijvoorbeeld de patiënt die lijdt aan schizofrenie of persoonlijkheidsstoornissen. Als er sprake is van een patiënt met dementie is juist ook de mantelzorger geholpen met de begeleiding en heeft deze invloed op het al dan niet gebruik maken van de zorg.
Bent u van mening dat dementerende ouderen en hun verwanten of geliefden calculerende zorgconsumenten zijn? Zo nee, waarom gelooft u dan in liberale gedragsbeïnvloeding met negatieve financiële prikkels, zoals een eigen bijdrage?
Zoals ik in vraag 1 heb beantwoord, noodzaakt de huidige financiële situatie tot maatregelen. De uitgaven in de GGZ zijn de afgelopen jaren fors gegroeid, zelfs meer dan verdubbeld in de periode 2000–2009. Het aantal cliënten in de tweedelijns GGZ is de afgelopen jaren met ongeveer 10% gestegen, terwijl het totale aantal mensen dat een psychische stoornis heeft niet stijgt. Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel.
Bent u ervan op de hoogte dat veel ouderen in Nederland zich weggezet voelen als kostenpost voor de samenleving? Welke aanpassing van uw beleid bent u bereid door te voeren teneinde deze droeve ontwikkeling te keren?
Het betreurt ons als deze indruk bij ouderen bestaat. Dit kabinet investeert juist in de zorg voor ouderen. Het is een belangrijk onderdeel van het gedoogakkoord. Er wordt ookgeïnvesteerd in de ontwikkeling van casemanagement voor dementie. Onder andere door middel van het programma ketenzorg dementiezijn er al veel projecten die belangrijke waarde hebben en er is inmiddels enkele jaren ervaring opgedaan in de regio’s met ketenzorg dementie. Er wordt ook gewerkt aan een zorgstandaard ketenzorg dementie en er loopt een onderzoek naar de effectiviteit van casemanagament bij dementie. Er is dus juist op dit gebied erg veel geïnvesteerd en gestimuleerd. En dat willen we ook voortzetten. Via een opslag op de AWBZ-tarieven en de Nza-beleidsregel dementie worden zorgaanbieders gestimuleerd samenwerkingsafspraken in de regio te maken ter verbetering van de dementiezorg, inclusief de inzet van casemanagers. In vrijwel heel Nederland kopen de zorgkantoren nu ketenzorg dementie in. Voor de beleidsregel is € 10 miljoen per jaar gereserveerd. Deze beleidsregel wordt met een jaar verlengd tot 1 januari 2013..
Vindt u dat dementerende ouderen teveel zorg «consumeren»? Zo ja, op grond van welke ervaringen velt u dit oordeel? Zo nee, waarom bestraft u het zorggebruik van deze mensen met een eigen bijdrage?
De maatregel eigen bijdrage neem ik niet omdat dementerende ouderen teveel zorg zouden consumeren. De maatregel neem ik omdat de uitgaven in de GGZ te hard zijn gestegen. Ik ben van mening dat GGZ-patiënten daaraan moeten bijdragen door middel van een eigen bijdrage. Ik verwijs hierbij verder naar de antwoorden op de vorige vragen.
Deelt u de mening van de directeur van Geriant dat de eigen bijdrage in de GGZ zal leiden tot een toename van het aantal ouderen dat naar het verpleeghuis moet? Is dit wat u beoogt met uw beleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik verwacht niet dat mensen die niet noodzakelijk hoeven worden opgenomen in een verpleeghuis, door deze maatregel wel moeten worden opgenomen, aangezien zij nog steeds van de zorg gebruik kunnen maken. De eigen bijdrage die van patiënten wordt verlangd is maximaal € 200 per jaar. Er zijn ook eigen bijdragen van de AWBZ-zorg, dus dat kan geen argument zijn.
Deelt u de mening dat een groter beroep op mantelzorg in plaats van formele zorg geen optie is, gelet op de onderzoeken van onder meer Mezzo waaruit blijkt dat mantelzorgers reeds zwaar overbelast zijn en omdat mensen van dit kabinet langer en harder moeten werken? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het programma ketenzorg dementie, waar ik in vraag 4 aan refereerde, is dat ook de mantelzorgers ondersteuning moeten krijgen bij hun inzet voor mensen/ familieleden met dementie. Daarbij moet een goede balans zijn tussen de zorg/ hulp die zij leveren voor deze patiënten en hun eigen rust, naast de vaak zeer zware zorg. Ik hecht er daarom aan dat de projecten met de casemanagers worden voortgezet in de toekomst, omdat juist die projecten de juiste ondersteuning bieden voor mantelzorgers. En het blijkt ook dat dit het welbevinden van zowel de mantelzorger als de patiënt met dementie ten goede komt. Ik zie deze casemanagement aanpak in de toekomst als een grote verbetering. Over de stappen die ik daartoe wil zetten, verwacht de staatssecretaris u dit najaar nader te kunnen informeren.
Deelt u de mening dat GGZ-patiënten vaak dezelfde beperkingen hebben als dementerende ouderen, zoals verwardheid, desoriëntatie, denk- en stemmingsstoornissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat de bezwaren tegen de eigen bijdragen voor dementerende ouderen ook grotendeels opgaan voor de GGZ in het algemeen? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de beantwoording van de vorige vragen heb ik aangegeven wat mijn afwegingen zijn geweest voor invoering van de eigen bijdrage in de GGZ.
Bent u, nu de brandbrief van Geriant pijnlijk de zotheid van eigen bijdragen in de GGZ in het algemeen heeft blootgelegd en gelet op uw opvatting dat op basis van aandoening geen onderscheid in de toepassing van eigen bijdragen in de GGZ gemaakt kan worden, bereid dit immorele en discriminerende voorstel in te trekken? Zo nee, durft u zich nog liberaal respectievelijk christelijk te noemen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Nogmaals wil ik benadrukken dat de zeer grote groei van de uitgaven in de ggz-sector dwingt tot het treffen van maatregelen binnen die sector. De keuze voor een eigen bijdrage in de GGZ is geen kwestie van willekeur, maar een inhoudelijke keuze op grond van een zorgvuldige analyse en afweging op grond van de situatie in deze sector.
De onderhandelingen over de ziekenhuiskosten |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de campagne van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) richting de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ)? Vindt u het gepast dat een mede door uw inspanning gesloten akkoord door een van de ondertekenaars wordt ondermijnd?1
De brief van ZN is niet aan mij gericht maar aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en Zelfstandige Klinieken Nederland. Het is daarom primair aan die organisaties om op de brief van ZN te reageren. Ik heb de brief niet opgevat als een ondermijning van het mede door mijn inspanningen gesloten akkoord.
Deelt u de mening dat deze actie van ZN kan worden gezien als een openingsbod van 0% groei, in tegenstelling tot de 2,5% waarvan sprake is in het door u onderschreven hoofdlijnenakkoord? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit nog verantwoord met het oog op uw verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van de ziekenhuiszorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord hebben de partijen gezamenlijk de intentie uitgesproken om de uitgavengroei te beheersen door middel van het uitwerken van een gezamenlijke inhoudelijke agenda. Met deze inhoudelijke agenda moet de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid worden gegarandeerd. Voor zover ik heb begrepen is de inzet van verzekeraars voor 2012 gebaseerd op de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord met daarin verdisconteerd de verwachte uitgavenontwikkeling van vorig jaar en dit jaar. Het is niet onlogisch, dat indien de groeiruimte voor 2012 al in 2011 wordt opgesoupeerd, er in 2012 een pas op de plaats moet worden gemaakt. Inmiddels hebben partijen de informatie waarop de brief van ZN was gebaseerd uitgewisseld.
Ik acht deze ontwikkeling geenszins in strijd met de publieke belangen die ik verdedig: toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Hoewel de vragensteller het publieke belang van de betaalbaarheid niet noemt wil ik die hier nadrukkelijk wel noemen. Dit belang – en de discipline daaromtrent – geldt niet alleen nu of in 2012, maar is juist voor de komende decennia essentieel om de toegankelijkheid en kwaliteit in een op solidariteit gebaseerd stelsel te kunnen blijven garanderen.
Hoe omschrijft u de kerntaken van een ziekenhuis?
De kerntaak van een ziekenhuis is het leveren van medisch specialistische zorg.
Hoe denkt u betere zorg voor minder geld te krijgen als ziekenhuizen zich meer moeten bezighouden met vastgoedrisico's, solvabiliteitseisen van banken en investeerders, reclame en marketing, in plaats van zich op de medische kerntaak te richten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben er van overtuigd dat ziekenhuizen alleen betere zorg voor minder geld kunnen leveren als zij een adequate (financiële) bedrijfsvoering hebben. Een organisatie die niet weet hoe zijn werkprocessen in elkaar zitten, waar de kosten gemaakt worden en waar verbeteringen mogelijk zijn zal nooit in staat zijn betere zorg tegen lagere kosten te realiseren.
Dit betekent ook dat het ziekenhuisbestuur in overleg met interne en externe stakeholders integrale afwegingen moet maken bijvoorbeeld ten aanzien van het onroerend goed, het financieel beheer en marketingactiviteiten.
Mogen ziekenhuizen de wachttijden verlengen of een patiënt behandeling weigeren als zij het met de zorgverzekeraars overeengekomen volume anders zullen overschrijden? Zo nee, hoe garandeert u dat dit niet zal gebeuren?
Ten aanzien van de wachttijden is in het hoofdlijnenakkoord opgenomen dat zorgaanbieders zich tot het uiterste inspannen om de zorg binnen de zogenoemde Treeknormen te leveren. Ook staat in het akkoord dat zorgverzekeraars jegens hun verzekerden verantwoordelijk zijn hun zorgplicht na te komen. Partijen hebben daarmee in het akkoord hun verantwoordelijkheid genomen om wachttijden binnen aanvaardbare (Treek)normen te houden en te voorkomen dat patiënten geweigerd worden.
Wilt u garanderen dat er door dit gekrakeel geen wachtlijsten en verslechtering van de kwaliteit van de geboden zorg zullen optreden? Zo nee, waarom niet?
De afspraken in het hoofdlijnenakkoord zoals verwoord in het antwoord op vraag 5, bieden in mijn ogen de beste garantie om de uitgavengroei de komende jaren om te buigen naar een aanvaardbaar niveau zonder dat de wachtlijsten oplopen of de kwaliteit van de zorg verslechtert.
Wilt u deze vragen voor afloop van het zomerreces beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat het Erasmus Medisch Centrum (EMC) Rotterdam patiënten weigert onder narcose te brengen bij een endoscopie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het EMC Rotterdam vanwege bezuinigingen patiënten weigert onder narcose te brengen bij een endoscopie?1 Zo ja, wat is uw mening hierover en welke maatregelen verbindt u hieraan?
Het bericht waar naar verwezen wordt, is afkomstig van een individuele patiënt op een forum. Dit betreft een zaak tussen patiënt en zorgverlener. Het ministerie van VWS doet geen uitspraken over individuele gevallen.
In algemene zin kan ik het volgende berichten. De meeste patiënten die een endoscopisch onderzoek ondergaan, krijgen van te voren een roesje (een licht slaapmiddel met pijnstilling) zodat zij zo min mogelijk hinder van de procedure hebben. Een deel van de patiënten kiest ervoor om helemaal geen medicatie te ontvangen. Ik heb van het betrokken ziekenhuis vernomen dat zij zeer selectief zijn met het onder narcose uitvoeren van een endoscopie bij volwassenen. Echter, in het geval dat een roesje niet voldoende is, wordt er wel degelijk maatwerk geleverd en is narcose een optie.
De aanwezigheid van salmonella in vlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Pluimveeslachterijen betalen niet mee aan verlies salmonellavlees»?1
Ja
Bent u bereid streng toe te zien op de naleving van het verbod op de aanwezigheid van salmonella Enteritidis of Typhimurium? Zo ja, welke sanctie staat er op overtreding van het verbod en op welke wijze en met welke frequentie wordt hierop gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier Europese regelgeving. De controle op de naleving wordt in medebewind uitgevoerd door het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE). De nVWA houdt hier toezicht op door middel van audits.
De pluimveevleessector neemt overigens ook haar eigen verantwoordelijkheid door middel van extra private Salmonella controles op de vleeskuiken bedrijven. Ik juich dit eigen initiatief toe.
Is ook de aanwezigheid van Campylobacter in pluimveevlees per 1 december 2011 verboden? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot eerdere toezeggingen van het kabinet hierover? Zo ja, zal ook hierop streng worden gehandhaafd?
Nee.
Voor een verbod van Campylobacter in pluimveevlees bestaat nog onvoldoende Europees draagvlak. In de open Europese markt kan pluimveevlees uit andere lidstaten niet van de Nederlandse markt worden geweerd.
In Nederland loopt wel een publiek private samenwerking tussen VWS en het bedrijfsleven: het Convenant Campylobacter. Dit Convenant heeft tot doel het volksgezondheidsrisico ten gevolge van Campylobacter op Nederlands pluimveevlees maximaal te reduceren. De sector legt hierbij slachterijen zelf maatregelen op indien zij vlees produceren met hoge Campylobacter aantallen.
De resultaten uit dit Convenant zullen we benutten in de Europese discussie over de vermindering van het risico op Campylobacter in pluimveevlees en de Europese regels die hiervoor worden voorbereid.
Is het de bedoeling dat er publieke middelen besteed zullen worden aan het op te richten collectieve fonds waarover in het artikel gesproken wordt? Zo ja, waarom en in welke mate?
Nee.
Het betreft een privaat gefinancierd fonds ten behoeve van de door de sector zelf opgelegde maatregelen. Het fonds zal worden gevuld door partijen uit het bedrijfsleven zoals de pluimveehouders en -slachterijen. Over de exacte invulling lopen nog gesprekken binnen de sector.
Kunt u aangeven wie het onafhankelijk onderzoek zal gaan financieren waarover de voorzitter van Nepluvi in het artikel spreekt?
De sector zelf.
Deelt u de mening dat het de gezamenlijke verantwoordelijkheid is van alle partijen in de keten om te zorgen dat voedingsmiddelen volledig vrij van pathogenen zijn en dat het de rol van de overheid is daarop streng te handhaven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zullen alle kosten van het uitsluiten van pathogenen verhaald worden op de sector?
Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen in de keten om er voor te zorgen dat producten veilig zijn. Veiligheid betekent niet per definitie dat een voedingsmiddel volledig vrij moet zijn van alle pathogenen. De rol van de overheid is om, daar waar nodig, regelgeving te ontwikkelen met als doel de volksgezondheid te beschermen en vervolgens toe te zien op een goede naleving van deze regelgeving.
Op het terrein van Salmonella nemen de verschillende schakels in de productieketen hun eigen verantwoordelijkheid en zijn deze bereid er zelf in te investeren.
Het voornemen van Medisch Spectrum Twente (MST) om topsalarissen te matigen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Medisch Spectrum Twente (MST) zich «in de toekomst in nieuwe situaties» wil gaan conformeren aan de Beloningscode Bestuurders in de Zorg? Deelt u de mening dat het weinig om het lijf heeft dat men de intentie uitspreekt zich in de toekomst aan een reeds vrijblijvende code te willen gaan houden die bovendien ver boven een ministersalaris of de Balkenendenorm uitkomt? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb het bericht gelezen en daarbij viel mij op dat er niet naar een bron wordt verwezen ondanks een blijkbaar (want tussen aanhalingstekens geplaatst) letterlijk citaat.
Het «kennelijke» besluit van de Raad van Toezicht (zie mijn verklarende opmerking in de eerste zin) is in wezen het zich neerleggen bij een onvermijdelijkheid. Het ligt in de lijn van de BBZ (beloningscode bestuurders in de zorg) dat die moet worden toegepast wanneer er nieuwe contracten met zorgbestuurders worden aangegaan. Noch het besluit van de Raad van Toezicht, noch het volgen van de BBZ zijn vrijblijvend. Ook de publiciteit die nu rond dat voornemen is ontstaan, maakt dat de Raad van Toezicht zich daarop aanspreekbaar heeft gemaakt.
Wanneer de normeringswet (TK 32 600) is aangenomen, heb ik zelf ook nog eens een handhavingsinstrument.
In uw vraag kwalificeert u de BBZ als «ver boven een ministerssalaris of de Balkenendenorm» uitkomende. Om dat beeld recht te zetten verwijs ik naar de toelichtende tabel hierover in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de normeringswet (TK 32 600, nr. 8). Voor de volledigheid geef ik die onderstaand ook weer.
schaal
min (70%)
max
% van 130%-norm
A
49 700
71 000
39
B
57 050
81 500
45
C
65 520
93 600
52
D
75 250
107 500
58
E
86 450
123 500
68
F
99 050
141 500
78
G
109 550
156 500
86
H
118 300
169 000
93
I
126 700
181 000
100
J
134 050
190 000
105
NB. De norm van 130% van het huidige ministerssalaris was in 2009 € 181 000
Deelt u de mening dat de stelling van MST dat het «onmogelijk is» de contracten van veelverdieners als K., L., en H. tussentijds te wijzigen in deze zaak slechts een formalistisch excuus is om te verhullen dat deze bestuurders willen vasthouden aan hun exorbitante beloning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een moreel appel op deze bestuurders te doen om hun contract open te breken of anders plaats te maken voor opvolgers die hiertoe wel bereid zijn?
De BBZ en de normeringswet richten zich beide, o.a. uit juridische noodzaak, op de nieuwe contracten die worden afgesloten na inwerkingtreding. Dit laat onverlet dat van verantwoordelijke bestuurders mag worden verwacht dat zij de signalen van onvrede uit politiek en samenleving over hun inkomens serieus nemen. Vanuit dat perspectief en vanuit het perspectief van de nieuwe normen, zouden zijn hun contract vrijwillig nog eens tegen het licht kunnen houden.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat de drie bestuurders van MST met een inkomen van € 316 579,–, € 236,099,– en € 256 471,– boven op hun riante salaris ook nog een auto van de zaak met een cataloguswaarde van € 60 106,–, € 46 997,– en € 42 430,– rijden? Is dit niet verspilling van publieke middelen ten behoeve van privaat gewin? Bent u ook nog steeds dezelfde mening toegedaan als uw voorganger, die een auto van de zaak niet als problematisch kenschetste? Zo ja, kunt u dit toelichten?2 3
U refereert aan het bruto-inkomen plus alle werkgeverslasten. Dat begrip schept een onjuist beeld. Het bruto-inkomen zónder die werkgeverslasten geeft een juister beeld. Dat is ook wat iedereen maandelijks op zijn of haar loonstrookje ziet, waardoor iedereen dat begrip als referentiekader gebruikt. Daarom bestendig ik de al jaren gehanteerde lijn om het bruto-inkomen sec als uitgangspunt te nemen voor analyses.
Uitgedrukt in bruto-inkomen zijn die bedragen over 2010 respectievelijk € 274 915, € 202 249 en € 220 743. En dat is inderdaad hoger dan wanneer de BBZ-normen zouden zijn gebruikt. Zie daarover ook mijn antwoorden op uw vragen 1 en 2.
Ik deel de mening van mijn voorganger dat de vraag of een uitgave voor dienstauto’s verantwoord is, alleen op instellingsniveau kan worden beoordeeld. Er zijn tal van factoren die niet in het jaarverslag staan, die relevant zijn voor de keuze van een auto van de zaak, waaronder bijvoorbeeld het aantal jaarlijks te verrijden zakelijke kilometers.
Deelt u de mening dat mensen met een dergelijke financiële inhaligheid die per sé een dergelijk salaris willen verdienen niets te zoeken hebben in de publieke gezondheidszorg? Zo nee, waarom niet?
De publieke en de semipublieke sectoren hebben er ook baat bij dat er goede bestuurders werkzaam zijn. Het vergt een zeker salarisniveau om te bewerkstelligen dat die goede bestuurders er ook willen gaan werken en er vervolgens ook gedurende enige tijd in werkzaam willen blijven.
Het is inderdaad gebruikelijk dat het bestuurlijk werken in de publieke en de semipublieke sectoren minder opbrengt dan wat bestuurlijk werk in de profitsector opbrengt. Daarom loopt de discussie over «maatschappelijk verantwoorde beloningsniveaus» ook al enige tijd.
In die discussie is enerzijds het besef gegroeid dat dat maatschappelijk verantwoorde beloningsniveau lager ligt dan tot nu toe in de praktijk gebruikelijk was. Anderzijds is ook het besef gegroeid dat het maatschappelijk verantwoord beloningsniveau hoger moet liggen dan tot voor kort werd gedacht. De commissie-Dijkstal heeft daar een afgewogen advies over uitgebracht, resulterend in een aanbeveling om voor de bewindslieden, bij wijze van compromis, op 130% te gaan zitten van wat bewindslieden toen (maar ook nu nog) verdienden. De BBZ heeft op dat advies en de kabinetsreactie daarop, voortgeborduurd door die norm van wat de commissie en het kabinet als «maatschappelijk verantwoord» kwalificeerden, door te vertalen naar de zorgsector.
De normeringswet (TK 32 600) is het uitvloeisel van ondermeer de bovenstaande overwegingen, de adviezen van de commissie-Dijkstal en de discussie daarover met de Kamer. Om tot het beoogde niveau te komen, blijkt evenwel een ingroeiperiode nodig te zijn omdat moeilijk kan worden ingegrepen in bestaande contracten (zoals vermeld in antwoord 2).
Is niet de introductie en vergroting van de marktwerking dé oorzaak dat personen die een «marktconforme» beloning wensen worden aangetrokken? Zo nee, waarom niet?
Ik ken geen onderzoek dat een correlatie aantoont tussen beide ontwikkelingen.
Bent u, na het verheugende bericht dat u zoekt naar manieren om in te grijpen in het bestuur van het Maasstad Ziekenhuis, bereid ook de overige ziekenhuizen onder de loep te nemen, waaronder MST? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de wijze waarop u het verloren evenwicht in de beloningsstructuur van ziekenhuizen wilt herstellen?4
Ik ben nagegaan welke rol ik kan spelen bij de benoeming van besturen en ben tot de conclusie gekomen dat ingrijpen in het bestuur van een zorginstelling geen recht doet aan de private verantwoordelijkheid van de partijen in de zorg. Dit geldt niet alleen voor het Maasstad Ziekenhuis, maar voor alle zorginstellingen, waaronder ook met MST. Het is de taak van de Raad van Toezicht om te besluiten of een bestuurder al zijn werkzaamheden moet stoppen. Daarnaast heeft de Cliëntenraad de bevoegdheid om een enquêteverzoek in te dienen bij de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer kan bij wanbeleid voorzieningen treffen zoals ontslaan van één of meer bestuurders of leden van de raad van toezicht.
Als het parlement de Wet Normering Topinkomens (TK 32 600) heeft aangenomen, kan ik ook ingrijpen als bestuurders worden aangenomen op een salaris dat hoger ligt dan voortvloeit uit de beloningscode voor bestuurders in de zorg (BBZ).
Ik ben wel verantwoordelijk voor de werking van het systeem. De IGZ grijpt in wanneer de kwaliteit van de zorg en de patiëntveiligheid in gevaar is. Ik stel anderen, zoals cliënten, cliëntenraden en verzekeraars in staat om hun verantwoordelijkheid te nemen als er iets mis gaat of dreigt te gaan. Deze kaders worden verduidelijkt en aangepast door de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) die zich op dit moment in de Tweede Kamer bevindt. Zo worden zorgaanbieders verplicht om ten minste één lid van de Raad van Bestuur te belasten met de portefeuille kwaliteit. Ook wordt de positie van cliëntenraden versterkt.
Bent u bereid ook dwingende regelgeving af te spreken inzake bijkomende voordeeltjes van directieleden als een auto van de zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op uw vraag 3.
Bent u bereid alle zichzelf verrijkende zorgbestuurders op te sporen en met uw invloed druk op hen uit te oefenen zodat zij per ommegaande onder de Balkenendenorm van € 188 000 komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in het Regeerakkoord vastgelegd dat het de normeringswet (TK 32 600) in zal voeren.
Patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u nog steeds de mening dat een koppeling tussen het transparant maken van behandelingen met dure geneesmiddelen (DBC’s) en het monitoren van behandeluitkomsten door middel van het gebruik van patiëntregistraties bijdraagt aan inzicht in de kwaliteit en de kosten van zorg, en derhalve aan inzicht in de prestaties die ziekenhuizen leveren en dat dit essentieel is om de kwaliteit van behandelingen te verbeteren en de kosten ervan te verlagen?1
Ik onderschrijf de gedachte dat patiëntregistraties gericht op zorg met (dure) specialistische geneesmiddelen kunnen bijdragen aan meer inzicht in de toepassing en uitkomsten (kwaliteit en kosten) van die zorg in instellingen. Het uit de vragen van het lid Dijkstra doorklinkende bredere belang van kwaliteitstransparantie voor het functioneren van het zorgsysteem onderschrijf ik ook.
Wat bedoelt u precies met de uitkomst van uw contact met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hierover, «dat de juridische en operationele haalbaarheid van een dergelijke koppeling vanaf 2013 op dit moment onduidelijk is en nader onderzocht moet worden»?
Ik bedoel daar vooral mee dat eerst nagegaan moet worden wat de reikwijdte is van wat thans al bij wet bepaald is, en de mate waarin daar door de professionele marktpartijen al dan niet aan voldaan wordt, of niet aan voldaan kan worden.
De vragen van het lid Dijkstra spitsen zich toe op het van overheidswege verplicht stellen van een koppeling tussen de inzet van registraties en zorginkoop van (dure) specialistische geneesmiddelen. Ook de motie Dijkstra (TK 29 477, nr. 158) gaat daarover.
Op grond van de Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) kan de NZa maatregelen treffen in het geval er, als gevolg van informatietekort, structurele problemen ontstaan bij de zorginkoop door professionele marktpartijen. Die maatregelen betreffen het stellen van transparantievoorschriften en ook het direct beïnvloeden van de wijze van tot stand komen van overeenkomsten en de voorwaarden daarin. Gelet op het voorgaande wil ik onderzoeken in hoeverre de gewenste transparantie niet door partijen zelf wordt of kan worden gerealiseerd en in hoeverre dit leidt tot structurele problemen bij de zorginkoop. Alleen in dat laatste geval ligt er een rol voor de overheid om de gewenste verplichting vorm te geven (via een interventie door de NZa). Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek door de NZa komt dus de vraag aan de orde of het verplicht stellen noodzaak is, wat de daarbij passende wettelijke instrumenten zijn en of zulks (juridisch) opportuun en (uitvoeringstechnisch) haalbaar is.
Ik verwacht dat de NZa enkele maanden nodig heeft om onderzoek naar deze vragen te verrichten en om veldpartijen te consulteren. Het onderzoek is nog niet begonnen omdat dit eerst ingepast dient te worden in het werkplan van de NZa. Daarover ben ik nu in gesprek met de NZa.
Kunt u aangeven wat de NZa precies gaat onderzoeken? Binnen welke termijn het onderzoek moet zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij het verzoek aan de NZa om onderzoek te doen naar de juridische en operationele haalbaarheid van een koppeling tussen patiëntregistraties en door artsen geopende DBC’s rekening gehouden met de termijn, zoals gesteld in de motie Dijkstra2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedoelt u precies als u zegt dat u verwacht dat instellingen gaan meedoen aan het ZonMw-programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen, terwijl de strekking van de in vraag 4 genoemde motie nu juist was de kwaliteit van de behandeling met behulp van patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering te stellen, zodat alle instellingen genoodzaakt zijn die registraties aan te leveren?
Allereerst wil ik opmerken dat mijn antwoord betreffende de verwachting dat «instellingen zouden meedoen», betrekking had op het meedoen aan registraties zodra deze beschikbaar zijn, en niet op het meedoen aan het ZonMW programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen (GGG). Dat doet echter niets af aan uw vragen, waarin u neem ik aan doelt op het gegeven dat mijn antwoorden de mogelijkheid open laten van een aanpak waarbij partijen zelf het initiatief nemen, terwijl uw motie juist strekt tot een meer formele en verplichte benadering. De reden dat ik stil heb gestaan bij de eerstgenoemde benadering is met name ingegeven door het gestelde in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4. Daarnaast waren aanleiding voor die benadering de reeds door veldpartijen gestarte initiatieven en het gegeven dat die benadering niet de bovengenoemde vragen oproept die gepaard gaan met een verplichtende benadering. Dit alles neemt niet weg dat ik de weg die de motie voor staat zal proberen uit te voeren. Ik heb daar verder in beginsel ook geen bezwaar tegen anders dan de vraag of het past binnen het stelsel en de WMG en of het uitvoerbaar is.
Wat bedoelt u precies met «indien nodig, is het denkbaar om in NZa-beleidsregels inzake declaratie van DBC-zorgproducten en add-on’s deelname aan registraties als transparantievereiste verplicht te stellen», terwijl genoemde motie uitgaat van het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering en daarmee het verplicht stellen automatisch geregeld is?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de prestatiebekostiging van ziekenhuizen alleen kan slagen als er een verantwoorde koppeling verkregen wordt tussen patiëntregistraties (behandelresultaten) enerzijds en geopende DBC-zorgproducten (kosten) anderzijds en dat derhalve het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering van zorg met dure geneesmiddelen moet worden uitgebreid naar andere behandelingen in het B-segment? Zo ja, welke afspraken maakt u hierover met de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen? Zo nee, hoe wilt u de prestatiebekostiging dan doen slagen?
Ik zie de invoering van de prestatiebekostiging, net als de naleving van transparantievereisten als belangrijke, maar onafhankelijke randvoorwaarden voor het functioneren van het zorgsysteem. Ik deel uw mening op dit punt dan ook niet. Wel ben ik van mening dat van het systeem van belonen naar prestatie een prikkel uit gaat naar aanbieders en zorgverzekeraars om de gewenste kwaliteitsinformatie inzichtelijk te maken respectievelijk te belonen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Een tekort aan verpleeghuisartsen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tekort aan verpleeghuisartsen»?
Ja.
Kunt u de in het artikel genoemde cijfers omtrent het aantal opleidingsplekken, het aantal studenten en het tekort aan verpleeghuisartsen bevestigen?
Onderstaande tabel geeft de mij bekende cijfers weer. De eerste rij geeft de maximumaantallen instroomplaatsen weer, die de minister van VWS per jaar beschikbaar heeft gesteld aan de hand van de ramingen van het Capaciteitsorgaan. De overige rijen zijn ontleend aan het register van de Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie (HVRC). De peildatum is 31 december van het jaar.
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Beschikbare opleidingsplaatsen voor instroom
96
1921
112
112
102
109
Gerealiseerde instroom
88
82
88
77
nnb
Aantal specialisten in opleiding
173
166
187
218
nnb
Geregistreerde specialisten
1 392
1 448
1 474
1 434
nnb
Op verzoek van veldpartijen is voor 2008 het aantal beschikbare instroomplaatsen eenmalig verdubbeld ter compensatie van het wegvallen van één jaarcohort opleidingsuitstroom door de verlenging van de opleidingsduur van 2 naar 3 jaar vanaf 1 september 2007.
Naar het zich laat aanzien zal volgens SOON2 in 2011 de maximale instroom worden gerealiseerd. Dit stemt hoopvol, hoewel het natuurlijk de vraag is of hier sprake is van een structurele ontwikkeling.
Het totaalaantal vacatures specialist ouderengeneeskunde bedraagt 203 in het tweede kwartaal van 2011 volgens de Arbeidsmarktmonitor van Medisch Contact.
Kunt u ingaan op de oorzaken van het genoemde tekort? Is dit puur een kwestie van gebrek aan interesse bij studenten of zijn er andere zaken die hier ook een rol spelen?
VWS heeft de afgelopen jaren veldpartijen verzocht voor alle zorgopleidingen, waar structureel te weinig wordt opgeleid, plannen van aanpak te ontwikkelen aan de hand van analyses van onderliggende oorzaken. Uit recente gesprekken blijkt dat partijen hier inmiddels meer inzicht in hebben verkregen. Het specialisme ouderengeneeskunde heeft onder andere te maken met onbekendheid van het beroep en imagoproblemen. De ervaring die de medische studenten tijdens hun basisartsopleiding opdoen met een medisch beroep, bepaalt in hoge mate de bekendheid ervan. Daarom bepleiten SOON en Verenso, de beroepsorganisatie van specialisten ouderengeneeskunde, bij de medische faculteiten een verplicht coschap in de ouderengeneeskunde in het basiscurriculum.
De koepelorganisaties van de beroepsgroep en de opleidingsinstituten ondernemen reeds diverse acties om de bekendheid met en interesse voor het beroep te vergroten bijvoorbeeld door presentaties over het beroep te verzorgen op banenmarkten. Ook richten zij zich op oudere basisartsen en/of specialisten om de zij-instroom in de opleiding te bevorderen.
Zijn / worden er op dit moment initiatieven ontwikkeld die een oplossing kunnen bieden voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke en door wie?
Er zijn en worden door diverse partijen verschillende maatregelen genomen om de tekorten te verminderen.
De minister van VWS heeft in 2007 het opleidingsfonds mede ingevoerd om het opleiden van groepen zorgverleners, waar sprake is van (dreigende) tekorten, te stimuleren. De opleiding tot specialist ouderengeneeskunde wordt vanaf 2008 via het opleidingsfonds uit begrotingsgelden gesubsidieerd. Voor deze opleiding zijn vanaf 2008 extra opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Ons beleid is erop gericht de beschikbaar gestelde instroom volledig te realiseren.
Daar waar tekorten zijn, lossen instellingen die op via alternatieven zoals het efficiënter inzetten van specialisten ouderengeneeskunde, taakherschikking naar praktijkverpleegkundigen en inschakeling van basis- en huisartsen.
Huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde moeten in de zorg thuis en in verzorgingshuizen veel meer gaan samenwerken. Ook de KNMG vindt dat voor een sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen noodzakelijk. In opleidingen, stages en de dagelijkse praktijk zouden zij meer van elkaars werk kunnen leren.
VWS is op dit moment in gesprek met veldpartijen voor een brede aanpak om de (zij)instroom in de opleiding verder te bevorderen en ondersteunt initiatieven voor alternatieve oplossingen via taakherschikking.
Ziet u een rol voor de overheid om bij te dragen aan een oplossing voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.