Het nut van de griepprik |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het nut van de griepprik door verschillende deskundigen wordt betwijfeld?1
Ja.
Klopt de stelling van huisarts Hans van der Linde dat voor preventieve geneeskunde geldt dat voor werkzaamheid en effectiviteit de hoogste graad van bewijsvoering wordt geëist, en dat dit niet geldt voor de griepvaccinatie? Wat is uw mening hierover?
Voor elke interventie (of beslissing om af te zien van een interventie) streef je naar de best mogelijke onderbouwing. Gerandomiseerd en (placebo)gecontroleerd onderzoek (RCT) heeft de hoogste bewijskracht, maar is om verschillende redenen niet altijd mogelijk. Andere soorten studies zijn ook bruikbaar om de effecten van interventies te schatten. De Gezondheidsraad weegt al het beschikbare wetenschappelijke bewijs zorgvuldig en in samenhang. Bewijskracht en beperkingen van de beschikbare onderzoeksgegevens maken deel uit van de overwegingen en het uiteindelijke advies. Ik neem vervolgens een besluit, mede op basis van dit wetenschappelijke advies.
Ook voor de effectiviteit van griepvaccinatie wordt gestreefd naar de hoogst mogelijke graad van bewijsvoering. Het is in ieder geval op de wetenschappelijk strengst mogelijke manier bewezen (RCT) dat vaccinatie ziekte voorkomt bij gezonde ouderen en COPD-patiënten. Voor andere doelgroepen en op de uitkomstmaten ziekenhuisopname en sterfte is niet altijd bewijs van de hoogste categorie voorhanden of te verkrijgen. Dit vraagt om een weging van het wetenschappelijke bewijs. Zoals bovenstaand aangegeven hebben we hiervoor in Nederland de Gezondheidsraad. Die heeft de beschikbare wetenschappelijke data gewogen en beoordeeld per risicogroep. Voor alle, nu voor vaccinatie geselecteerde, doelgroepen overtuigen – volgens de Gezondheidsraad – de aanwijzingen dat griepvaccinatie gezondheidschade kan voorkomen of beperken. De Gezondheidsraad is van mening dat de aanbeveling om griepvaccinatie aan de risicogroepen aan te bieden zeker gehandhaafd dient te blijven. Ik zie geen reden om van dit advies af te wijken.
Klopt het dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat de jaarlijkse griepvaccinatie bij ouderen en risicopatiënten effectief is? Welke onderzoeken naar influenzavaccins tonen aan dat vaccinatie wel effectief is?
Nee, dat klopt niet. Op basis van alle beschikbare data (RCT’s, cohortstudies, observationeel onderzoek) concludeert de Gezondheidsraad dat, voor de geselecteerde risicogroepen, vaccinatie gezondheidsschade kan voorkomen of beperken. Voor een overzicht van de verschillende onderzoeken en hun bewijskracht verwijs ik u naar het briefadvies dat de Gezondheidsraad op
28 september 2011 naar uw Kamer heeft gezonden. Hierin heeft de Gezondheidsraad de studies en overwegingen voor de verschillende doelgroepen systematisch op een rijtje gezet.
Op welke wetenschappelijke onderzoeken is de beslissing gebaseerd om in Nederland wel te vaccineren tegen influenza? Welke deskundigen hebben een rol gespeeld in de besluitvorming ten aanzien van de griepvaccinatie en het besluit ten aanzien van de te vaccineren bevolkingsgroepen? Welke deskundigen spelen daarbij nu nog een rol? In welke mate bestonden en bestaan er banden tussen deze deskundigen en de farmaceutische industrie, c.q. European Scientific Working group on Influenza (ESWI)?
Zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 3. Adviezen van de WHO en het ECDC ondersteunen de advisering van de Gezondheidsraad.
De Gezondheidsraad heeft een procedure om zijn onafhankelijkheid te waarborgen. Door enerzijds transparant te zijn over mogelijke belangen en anderzijds door stappen in de procedure te nemen om oneigenlijke beïnvloeding tegen te gaan. De belangenverklaringen van betrokken deskundigen bij de griepvaccinatie zijn openbaar. Het betreft hier de ad-hoc commissie Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling (2007) en de vaste commissie Rijksvaccinatieprogramma (RVP) . De adviezen zijn getoetst door de Beraadsgroep Infectieziekten en immuniteit. Voor een overzicht van de deskundigen die deel namen aan bovengenoemde commissie(s) en hun belangenverklaringen verwijs ik u naar bijgevoegde bijlagen.2 De belangenverklaringen van de beraadsgroep staan op de website van de Gezondheidsraad (www.gr.nl).
Vindt u het ethisch verantwoord om ouderen en risicogroepen ieder jaar een griepprik te geven als eigenlijk niet bekend en wetenschappelijk onderbouwd is dat dit ook maar enig effect heeft?
Nee, en dat is ook niet het geval. Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 2 en 3. Gezien het feit dat de Gezondheidsraad vindt dat voor de geselecteerde risicogroepen voldoende onderbouwd is dat de griepvaccinatie gezondheidschade kan voorkomen of beperken en gezien het feit dat het griepvaccin een gunstig veiligheidsprofiel heeft, vind ik het ethisch verantwoord om ouderen en risicogroepen griepvaccinatie aan te bieden.
Wat zijn de kosten van de jaarlijkse griepvaccinatie? Hoeveel verdient de farmaceutische industrie hieraan, en hoeveel verdienen de huisartsen aan het vaccineren?
De kosten van de jaarlijkse griepvaccinatie bedragen in totaal € 57, 5 mln. De huisartsen ontvangen € 10,22 per vaccinatie voor het selecteren en oproepen van patiënten, het vaccineren en het registreren hiervan. De vaccinprijs voor griep bedraagt gemiddeld € 3,54 per dosis. Hoeveel beide partijen na aftrek van kosten hieraan verdienen weet ik niet.
Heeft het feit dat alleen COPD-patiënten en patiënten met hematologische maligniteiten baat hebben bij vaccinatie, gevolgen voor het continueren van de jaarlijkse griepprik in de huidige omvang in Nederland ?
Nee. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het, gezien de twijfels die bestaan over het nut van de griepvaccinatie, goed zou zijn om nader onderzoek naar de effectiviteit en veiligheid van de griepprik te laten verrichten, zodat een beslissing over continuering van de jaarlijkse griepvaccinatie vóór de volgende vaccinatieronde in 2012 op wetenschappelijke gronden genomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Het is al langer bekend dat de werkzaamheid van de griepvaccinatie niet voor alle doelgroepen en voor alle uitkomstmaten (voorkómen van ziekte, complicaties, ziekenhuisopname, sterfte) op de wetenschappelijk strengst mogelijke manier is vastgesteld. In ieder geval is op de wetenschappelijk strengst mogelijke manier bewezen (RCT) dat vaccinatie ziekte voorkomt bij gezonde ouderen en COPD-patiënten. Ook stelt het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ieder jaar opnieuw in Europees verband vast of het vaccin bij voldoende gevaccineerde volwassenen en ouderen antistoffen opwekt boven een kritieke grens. Indien deze grens niet gehaald zou worden, dan laat het CBG (evenals de andere Europese registratie autoriteiten) het betreffende vaccin dat griepseizoen niet toe. De Gezondheidsraad vindt, alle soorten onderzoek in ogenschouw nemende, de gegevens die aantonen dat griepvaccinatie gezondheidsschade kan voorkomen of beperken voldoende overtuigend om vaccinatie van specifieke risicogroepen aan te bevelen. Ik vind dat ik op dit moment voldoende wetenschappelijke argumenten heb ter onderbouwing van mijn besluit om vaccinatie aan te bieden.
Er gebeurt (internationaal) voortdurend onderzoek naar de effectiviteit van griepvaccinatie, in divers observationeel onderzoek. Zoals bovenstaand aangegeven is voorafgaand aan grootschalige introductie van griepvaccinatie, toen er nog grote controlegroepen waren, in elk geval op de wetenschappelijk strengst mogelijke manier vastgesteld (RCT) dat vaccinatie ziekte voorkomt bij gezonde ouderen en COPD-patiënten. Nu alsnog RCT’s uitvoeren bij de vastgestelde risicogroepen is vanwege praktische en ethische argumenten nagenoeg onmogelijk. Aangezien het effect op influenza bewezen is en een effect op ernstige complicaties van griep daarmee aannemelijk is, is het ethisch moeilijk te rechtvaardigen om personen uit de doelgroepen vaccinatie te onthouden.
Uit een recente publicatie van het Geneesmiddelenbulletin blijkt dat er debat plaatsvindt over de (mate van) effectiviteit van de griepvaccinatie. Dit is niet nieuw. Ik vind het goed dat er wetenschappelijke discussie plaatsvindt. Dat houdt ons scherp.
Voor wat betreft de veiligheid van de jaarlijkse griepvaccinatie is bekend dat dit over het algemeen met weinig risico’s gepaard gaat. Dit geldt voor alle leeftijdsgroepen. Deze veiligheid staat niet ter discussie.
Bent u bereid de Gezondheidsraad opdracht te geven om de effectiviteit en de veiligheid van de griepprik in kaart te brengen, opnieuw te adviseren over de te vaccineren risicogroepen en de leeftijd waarop griepvaccinatie effectief is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven heeft de Gezondheidsraad mij op 28 september van dit jaar een briefadvies gezonden. Hierin heeft de Raad de overwegingen bij de aanbeveling voor deze vaccinatie nogmaals samengevat en aangegeven dat zij geen redenen ziet om af te wijken van haar laatste adviezen over griepvaccinatie. Dit briefadvies is naar uw Kamer gezonden. In de komende jaren zal het advies regelmatig worden beoordeeld op actualiteit.
Het disfunctioneren van het bestuur van Charim |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het handelen van de Raad van Bestuur, de Raad van Toezicht en de OR van Charim?1
De verantwoordelijkheid voor het besturen van een zorginstelling ligt bij de raad van bestuur van de zorginstelling. De raad van toezicht houdt toezicht op het bestuur en als uiterste middel kan zij het bestuur ontslaan. Bij de benoeming van een bestuurder hebben de cliëntenraad en de ondernemingsraad een adviesrecht.
De cliëntenraad en de vakbonden kunnen ook ingrijpen als zij vinden dat het bestuur wanbeleid voert. Dit kunnen zij doen door de Ondernemingskamer te verzoeken in te grijpen wanneer het bestuur, dan wel de raad van toezicht, tekort schiet. Ook zorgkantoren kunnen via de contractering druk uitoefenen als het bestuur niet goed functioneert. Cliënten kunnen naar aanleiding van bijvoorbeeld berichtgeving in de media wegblijven omdat zij geen vertrouwen meer hebben in de zorginstelling.
Het is niet aan mij om een oordeel te vormen over het handelen van een specifieke raad van bestuur, raad van toezicht en OR, dus ook niet bij Charim. Ook ben ik niet in de positie om bestuurders, toezichthouders of OR-leden te ontslaan of te benoemen. Daarnaast doet ingrijpen door mij, bijvoorbeeld door het bestuur te ontslaan of een nieuw bestuur te benoemen, geen recht aan de private verantwoordelijkheid van partijen in de zorg.
Het is wel aan mij om ervoor te zorgen dat al deze partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) zal partijen nog beter in staat stellen om hun verantwoordelijkheid te nemen en waar te maken.
Hoe lang bent u op de hoogte van de problematiek binnen Charim?
Sinds augustus 2010 houdt de inspectie intensiever toezicht op Charim. Op 17 juni heeft de IGZ een rapport gepubliceerd over Charim, locatie Amandelhof. De inspectie heeft aangegeven dat de locatie Amandelhof op dit moment hoog risico scoort op het onderwerp voldoende en bekwaam personeel. De personele afstemming sluit onvoldoende aan op de doelgroep en de scholing van de medewerkers is onvoldoende.
De inspectie volgt de ontwikkelingen binnen Charim nauwgezet.
Vindt u het aanvaardbaar dat medewerkers van Charim geïntimideerd, bedreigd, bedrogen en angstig zijn voor het bestuur van Charim? Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze mensen weer met plezier hun werk doen?
Het is niet aanvaardbaar. Het Nederlandse rechtssysteem biedt voldoende mogelijkheden om in te (laten) grijpen als er sprake is van bedreiging, intimidatie of bedrog. Specifiek voor Charim geldt dat zij lid van Actiz zijn en dus gehouden zijn aan de Zorgbrede Governancecode. Deze governancecode schrijft voor dat elke zorginstelling een klokkenluidersregeling moet hebben zodat misstanden kunnen worden gemeld door medewerkers. Charim heeft via een persbericht laten weten dat zij onafhankelijk onderzoek instellen naar de interne kritiek.3
Wat is uw reactie op de wijze waarop het bestuur van Charim de angstcultuur die het zaait ontkent? Wilt u uw antwoord toelichten?1 2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het gesteld met de rechtspositie van de medewerkers van Charim? Wilt u uw antwoord toelichten?
De Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraam- en Jeugdgezondheidszorg 2010–2012, (CAO VVT) stelt niet alleen aanvullende regels bij reorganisaties. Die CAO regelt ook dat de functie die een werknemer uitoefent bepalend is voor zijn beloning. Bij de verdere uitwerking van de rechtspositionele gevolgen van reorganisaties dan wel de verzachting van die rechtspositionele gevolgen zijn de vakbonden betrokken. Daarbij is geen rol weggelegd voor VWS. Ik treed niet in de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.
Hebben de medewerkers van Charim die een andere functie kregen dezelfde salariëring en arbeidsvoorwaarden behouden? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze mensen weer hun vorige salariëring en arbeidsvoorwaarden terugkrijgen?1
Zie antwoord vraag 5.
Behouden de tien mensen die van functie moeten veranderen dezelfde salariëring en arbeidsvoorwaarden? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie antwoord vraag 5.
Welk bedrag wordt onttrokken aan de zorg en gebruikt voor het inhuren van dure interim- krachten, met name op het centraal bureau? Wilt u uw antwoord toelichten?
De zorginstelling is zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en daarmee het aannemen, dan wel inhuren, van personeel.
Hoeveel personen zijn de afgelopen jaren na de fusie met Zeisterwoude vertrokken, hetzij vrijwillig hetzij gedwongen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het verloop van personeel en het ziekteverzuim betreffen de interne bedrijfsvoering van Charim Dat geldt voor het gehele personeelsbeleid. Ik treed niet in het personeelsbeleid van een instelling.
De minister en ik willen bestuurders verder stimuleren hun fusievoornemens goed te doordenken en hierover ook transparant te zijn tegenover de direct belanghebbenden van hun instellingen. Dit doe ik door de introductie van de fusie-effectrapportage. Uit die fusie-effectrapportage moet de meerwaarde van de fusie blijken voor de betrokken instellingen en voor de cliënten. Bij het opstellen van de fusie-effectrapportage dienen bestuurders de direct belanghebbenden, waaronder in ieder geval cliëntenraden en ondernemingsraden, te betrekken. Hiermee willen wij bereiken dat er bij de vormgeving van de fusie voldoende «contact» is tussen de beslissers in de organisatie en de dagelijkse praktijk op de werkvloer.
Wat zijn de plannen van Charim wat betreft fusie en reorganisatie met betrekking tot het personeelsbestand in de komende drie jaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel medewerkers hebben na een conflict en het uiten van kritiek ontslag gekregen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5, 6, 7, 9 en 10.
Vindt u het aanvaardbaar dat bij de reorganisatie mensen gedwongen keuzes moesten maken, of anders konden vertrekken? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om dit in de toekomst te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel medewerkers hebben een spreekverbod gekregen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel medewerkers zijn op non-actief gesteld en met ontslag bedreigd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wordt er een onafhankelijk onderzoek bij Charim ingesteld over de vele klachten van medewerkers?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Is de personele bezetting voldoende gekwalificeerd om goede zorg te bieden? Zo nee, welke stappen gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg nemen om dit te verbeteren?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe groot is het verloop van banen binnen Charim in de afgelopen jaren?
Zie mijn antwoord op vraag 9 en 10.
Hoe verklaart u de hoge ziekteverzuimcijfers van Charim? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Zie mijn antwoord op vraag 9 en 10.
Welke maatregelen worden getroffen als Charim voor het eind van de maand geen brandveilige maatregelen heeft genomen?1
Het is van groot belang dat zorginstellingen brandveilig zijn. De verantwoordelijkheid voor een brandveilige instelling ligt bij de raad van bestuur van de zorginstelling en de brandweer controleert of de instelling daadwerkelijk brandveilig is. Ik heb van Charim vernomen dat zij inmiddels voldoen aan de eisen die gesteld zijn door de brandweer. Hiernaast heeft Charim mij laten weten dat zij op één locatie een extra medewerker hebben ingezet om de brandveiligheid te waarborgen. Deze medewerker wordt door Charim bekostigd.
Klopt het dat de beveiliging, de genoemde «brandwachten» die ’s nachts ingezet worden bij Charim, bekostigd wordt door de gemeente? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie antwoord vraag 19.
Vindt u het aanvaarbaar dat Charim bij de start van de onderhandelingen voor een sociaal plan met de vakbonden al twee gedwongen ontslagen had geregeld? Welke consequenties gaat u opleggen aan Charim, omdat zij niet meewerkten aan de onderhandelingen voor een sociaal plan? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Zie mijn antwoord op vraag 5, 6 en 7.
Voert Agis Zorgverzekeringen materiële controle uit bij Charim?3
Het is de taak van het zorgkantoor om te controleren of de zorginstelling die zij hebben gecontracteerd op een juiste wijze zorg levert. Het is niet aan mij om dit te controleren. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van de zorgkantoren.
Met welke reden is de voorzitter van de Raad van Bestuur vertrokken? Heeft hij een gouden handdruk meegekregen? Zo ja, wat was het bedrag van deze gouden handdruk?3
Bestuurders moeten hun eigen afweging maken bij eventueel aftreden, hierbij is geen rol weggelegd voor de staatssecretaris van VWS. Het is mij dan ook niet bekend om welke reden de voorzitter vertrokken is. Uit de berichtgeving maak ik echter op dat hij om persoonlijke redenen is opgestapt.
Informatie over de eventuele vertrekpremie van de vertrokken bestuurder is mij evenmin bekend. Een eventuele vertrekpremie zal worden gepubliceerd in het jaarverslag 2011, dat volgend jaar zal verschijnen.
Hoe ziet het plan van aanpak van Charim eruit? Wilt u uw antwoord toelichten?5
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg nemen tegen het beleid van het bestuur van Charim?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke vervolgstappen en sancties worden genomen tegen het bestuur van Charim, en door wie?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de Raad van Bestuur, de Raad van Toezicht en de OR ontslagen dienen te worden? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te bewerkstellingen, en op welke termijn?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Minimale afstanden tussen woningen en intensieve veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) met een advies is gekomen over minimale afstandsnormen tussen intensieve veehouderijen en woningen? Hoe beoordeelt u dit?
Ja. Ik wil en kan dit advies pas beoordelen nadat de Gezondheidsraad het door mij, mede namens de staatssecretarissen van I&M en EL&I, gevraagde advies over een beoordelingskader voor micro-organismen en endotoxinen afkomstig uit veehouderijen heeft uitgebracht. De Gezondheidsraad is verzocht onder meer antwoord te geven op de vraag of en zo ja welke afstandseisen tussen veehouderijen en woningen gesteld zouden moeten worden. De Gezondheidsraad heeft in zijn werkprogramma aangegeven dit advies in het derde kwartaal van 2012 af te ronden.
Deelt u de mening van de GGD dat de intensieve veehouderij moet worden gekenschetst als een industriële bedrijfstak, waar hoge eisen worden gesteld aan de bedrijfsvoering? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De staatssecretaris van EL&I heeft uw Kamer toegezegd uiterlijk in november zijn visie op de veehouderij aan te bieden en hij zal daarbij mede namens mij de rapportage van de heer Alders en het advies van de Commissie van Doorn betrekken. In de rapportage van de heer Alders zijn de GGD-aanbevelingen meegenomen en is het verslag van een aanvullend gesprek met de GGD opgenomen.
Deelt u de mening dat er snel landelijke wettelijke normen moeten worden gesteld waarmee een minimale afstand tussen woningen en intensieve veehouderijen worden geborgd, om de bevolking te beschermen tegen de gezondheidsrisico’s die de intensieve veehouderij met zich meebrengt voor de burger? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit regelen? Zo nee, waarom niet en kunt u hierbij ingaan op de reden dat de GGD nu met dit advies komt, namelijk dat veel veehouders nu bezig zijn met nieuwbouw en uitbreiding in verband met de aangescherpte normen die vanaf 2013 ingaan?
Ik wil en kan hierover pas een standpunt innemen na ontvangst van het eerder genoemde advies van de Gezondheidsraad. Het advies van GGD Nederland is gebaseerd op het IRAS onderzoek naar de relatie tussen intensieve veehouderij en de gezondheid van omwonenden. Ik heb uw Kamer aangegeven, ook tijdens het debat hierover, dat het rapport voor mij geen aanleiding geeft voor andere maatregelen dan de maatregelen die worden genomen rond fijn stof en Q-koorts. Dat sommige veehouders nu bezig zijn met nieuwbouw of uitbreiding verandert niets aan de noodzaak van een goede wetenschappelijke onderbouwing voordat een sector beperkende maatregelen wordt opgelegd.
Deelt u de mening dat bij planontwikkeling de gezondheid van burgers meegenomen moet worden en dat de GGD daarbij betrokken moet worden? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daar uitvoering aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem over deze vragen een standpunt in na ontvangst van het eerder genoemde advies van de Gezondheidsraad. Zonder dit advies is een afgewogen oordeel op basis van de beschikbare kennis over mogelijke risico’s van veehouderijen voor de volksgezondheid niet mogelijk.
Bent u bereid om de adviezen die de GGD heeft gegeven in deze, namelijk het instellen van minimale afstanden en het verplicht laten opstellen van een gezondheidsadvies bij nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij, zo snel mogelijk om te zetten in wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over dierziekten en antibioticagebruik van 26 oktober a.s.?
Dit is niet gelukt.
De Regeling Deskundigheidsbevordering Vrijwilligers |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Bent u bekend met de brief van Humanitas over de toekomst van de Regeling deskundigheidsbevordering vrijwilligers?
Ja.
Is het waar dat de beleidsvisie ten aanzien van mantelzorg en vrijwilligerswerk, die eerder is aangekondigd voor de zomer van 2011, pas in december 2011 zal verschijnen?
Ja.
Wat is uw reactie op het schrijven van Humanitas dat zij in de informele sfeer vernomen hebben dat de Regeling deskundigheidsbevordering vrijwilligers waarschijnlijk geheel gaat verdwijnen?
Op grond van de subsidieregeling worden subsidies slechts verstrekt voor zover dat past in het bekend gemaakte beleid. Voor de onderhavige subsidies is dat het Beleidskader landelijke deskundigheidsbevordering 2011.
Dat er vanaf 2012 geen nieuwe subsidies meer zouden kunnen worden verstrekt voor landelijke deskundigheidsbevordering van vrijwilligers is formeel al in 2010 aangekondigd. In het Besluit houdende wijziging van de Subsidieregeling VWS-subsidies en vaststelling van het subsidieplafond voor deskundigheidsbevordering van vrijwilligers (30 juni 2010) stond vermeld dat «in de loop van 2011 zal besloten worden over de subsidiering van de landelijke deskundigheidsbevordering van vrijwilligers in 2012 en daaropvolgende jaren. Het is mogelijk dat er vanaf 2012 in het geheel geen subsidies meer worden verstrekt voor landelijke deskundigheidsbevordering van vrijwilligers. Dit Besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 8 juli 2010, nr. 10537.
In september 2011 is op de website van de rijksoverheid gepubliceerd dat er voor 2012 niet opnieuw een beleidskader bekend gemaakt zou worden die de mogelijkheid opent subsidie aan te vragen voor deskundigheidsbevordering van vrijwilligers.
Deelt u de mening dat bij organisaties die op basis van deze regeling een tegemoetkoming krijgen, dit niet via het informele circuit zouden moeten horen, maar dat zij zo spoedig mogelijk via formele weg op de hoogte horen te worden gesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het voor de organisaties die op basis van deze regeling een tegemoetkoming krijgen, belangrijk is dat zij zich kunnen voorbereiden op wijzigingen in de tegemoetkoming en dat het daarom van belang is dat zij tijdig op de hoogte worden gesteld van uw plannen? Zo ja, deelt u de mening dat wanneer pas in december 2011 wordt gecommuniceerd over de toekomst van deze regeling, dit te laat is?
Het Beleidskader landelijke deskundigheidsbevordering vrijwilligers 2011 geldt slechts voor 2011, zoals in dit Beleidskader expliciet is gemeld. Bovendien is in dit kader aangegeven dat het niet zeker is dat er vanaf 2012 op basis van een nieuw beleidskader subsidies worden verstrekt voor landelijke deskundigheidsbevordering van vrijwilligers.
Wat is er waar van de bewering dat de Regeling deskundigheidsbevordering vrijwilligers waarschijnlijk helemaal gaat verdwijnen?
Het klopt dat er geen nieuw beleidskader landelijke deskundigheidsbevordering vrijwilligers komt.
Mocht de Regeling deskundigheidsbevordering vrijwilligers verdwijnen, welke maatregelen bent u dan bereid te nemen zodat de betrokken organisaties het verlies van de tegemoetkoming goed kunnen laten landen?
Zoals uit antwoord op vraag 3 en 4 blijkt, waren de organisaties op de hoogte van het feit dat er vanaf 2012 mogelijk geen subsidies voor landelijke deskundigheidsbevordering van vrijwilligers zouden worden verstrekt. Daarbij moesten organisaties ook in de afgelopen jaren al rekening houden met het feit dat hun subsidieverzoek niet kon worden gehonoreerd bijvoorbeeld omdat het subsidieplafond was bereikt. Bovendien zijn projectsubsidies verstrekt. Dit zijn subsidies met een incidenteel karakter.
Deelt u de mening dat vrijwilligers onmisbaar zijn voor de maatschappij en dat het van belang is dat zij ondersteund worden hun taken zo deskundig mogelijk te kunnen doen? Zo ja, hoe is het eventuele verdwijnen van de regeling daarmee te rijmen?
Het maatschappelijk belang van vrijwilligerswerk wordt door mij onderschreven. In het kader van de forse subsidietaakstelling van VWS heb ik echter ook kritisch moeten kijken naar de subsidies voor landelijke deskundigheidsbevordering van vrijwilligers. Ik heb besloten geen subsidies voor landelijke deskundigheidsbevordering van vrijwilligers meer te verstrekken. De belangrijkste reden is dat de effectiviteit van deze subsidiemogelijkheid zeer beperkt was. In 2011 konden slechts 15 van de circa 90 aanvragen worden gehonoreerd. Daarbij ligt de verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van vrijwilligers op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning bij de gemeenten. Ook het bevorderen van deskundigheid valt daaronder.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, uiterlijk voor de begrotingsbehandeling Volksgezondheid, Welzijn en Sport, te beantwoorden?
Het is mij helaas niet gelukt deze vragen voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden. Tijdens de begrotingsbehandeling van VWS heb ik toegezegd in mijn brief over informele zorg en dienstverlening (vrijwilligerswerk en mantelzorg), die u voor het einde van het jaar ontvangt, aandacht te besteden aan deskundigheidsbevordering van vrijwilligers.
De misstanden van zorgbureau SPV |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de beëindiging van het contract van Menzis met zorgbureau SPV?1
Gegeven het feit dat zorgkantoor Menzis er geen vertrouwen in heeft dat betreffend Bureau de kwaliteit levert die cliënten nodig hebben en het vermoeden dat Bureau SPV meer zorg gedeclareerd zou hebben dan geleverd is, neemt het zorgkantoor een maatregel die passend is bij zijn verantwoordelijkheid binnen het stelsel van de AWBZ.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de misstanden binnen SPV? Is het waar dat de landsadvocaat betrokken is geweest bij het beëindigen van het zorgcontract?
Ik ben van de situatie rond Bureau SPV op de hoogte sinds zorgkantoor Menzis hiermee naar buiten is getreden.
Ik heb begrepen dat Menzis bij het beëindigen van het zorgcontract juridisch ondersteund is door hetzelfde advocatenkantoor dat in bepaalde gevallen optreedt als landsadvocaat. Dit is echter niet meer dan een toevalligheid.
Hoe verklaart u de hoge winstmarge van SPV, terwijl al een lange tijd misstanden binnen SPV bekend waren? Wilt u uw antwoord toelichten?
De vermeende misstanden bij Bureau SPV zijn (pas) bekend sinds die dit voorjaar via de media naar buiten zijn gekomen. Sindsdien heeft Menzis deze casus zorgvuldig onderzocht, hetgeen heeft geleid tot het besluit het contract met Bureau SPV te beëindigen.
Vindt u het aanvaardbaar dat de directeur tonnen met geld voor zichzelf hield, terwijl zij niet investeerde om goede zorg te bieden? Zo ja, waarom? Zo nee, welke actie gaat u ondernemen om dit geld terug te vorderen?
In algemene zin vind ik het uiteraard onaanvaardbaar als door bestuurders, of door wie dan ook, onterecht geld of andere middelen aan de zorgverlening worden onttrokken.
Het vaststellen van en het toezicht houden op de individuele salariëring van bestuurders is een taak die ligt bij de raden van toezicht. Het is niet aan mij om mij een oordeel te vormen over het handelen van een specifieke raad van bestuur dan wel een specifieke raad van toezicht. De cliëntenraad en de vakbonden kunnen ingrijpen als zij vinden dat de bestuurder een (financieel) wanbeleid voert dan wel als de raad van toezicht tekort schiet.
Overigens ben ik van mening dat het inkomen van zorgbestuurders op een maatschappelijk verantwoord niveau dient te liggen. Met het oog op het bereiken van die situatie ligt er momenteel bij uw Kamer een voorstel voor een normeringswet (TK 32 600) ter behandeling voor. Ook werk ik aan versterking van de governance in de zorg.
Welke sancties worden opgelegd aan de directeur wegens het duperen van 1 400 zorgbehoevende mensen en het bieden van ondermaatse zorg?
Zorgkantoor Menzis heeft het opgebouwde dossier over Bureau SPV overgedragen aan de instanties welke bevoegd zijn om te beoordelen of er nadere acties nodig zijn.
Wordt SPV definitief opgeheven of kan een doorstart worden gemaakt met een nieuwe eigenaar? Bent u bereid te voorkomen dat deze organisatie een doorstart zal maken? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is nu te vroeg om hier al uitspraken over te doen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Welke vervolgstappen worden ondernomen tegen SPV en de directeur van SPV, en welke instanties hebben hier een rol in?
Het is nu te vroeg om hier al uitspraken over te doen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wie zaten er in de raad van toezicht en wat was hun vergoeding? Vindt u dat de raad van toezicht adequaat heeft gefunctioneerd en wilt u uw antwoord toelichten?
Voor de namen van de leden van de raad van toezicht en hun vergoeding verwijs ik u naar het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording van Bureau SPV. Deze informatie is publiek beschikbaar via www.jaarverslagenzorg.nl.
Was de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de hoogte van de misstanden binnen SPV? Zo ja, op welke wijze heeft de IGZ ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de IGZ was niet op de hoogte van vermeende misstanden binnen Bureau SPV. Naar aanleiding van het bericht dat het zorgkantoor Menzis het contract met Bureau SPV per 1 november 2011 heeft opgezegd, is de inspectie in contact getreden met Bureau SPV.
Worden de zorgcontracten met andere zorgkantoren verbroken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Dat is mij niet bekend.
Wat zijn de gevolgen voor het personeel van SPV, nu het contract voor zorgverlening met Menzis is beëindigd?
Ik kan mij voorstellen dat voor het personeel van Bureau SPV de huidige ontwikkelingen onzekerheid met zich meebrengen. Ik hoop dat zij snel, nu de vraag naar personeel in de zorg op dit moment zodanig is dat er eerder zorgen zijn over een tekort dan over een overschot aan personeel en mochten zij daartoe besluiten, weer elders in de zorg hun plek zullen vinden. Ik waardeer de wijze waarop zij op een positieve manier zorg en aandacht aan de cliënten blijven geven, ondanks de problemen van hun werkgever. Hieruit blijkt maar eens te meer dat de kern van de zorg bestaat uit medewerkers.
Zijn inmiddels alle mensen die zorg ontvingen van SPV terecht bij andere zorgaanbieders? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb van zorgkantoor Menzis vernomen dat alle cliënten van Bureau SPV vóór 1 november bij andere zorgaanbieders zijn ondergebracht. Daarmee heeft het zorgkantoor haar verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg waargemaakt.
Welke maatregelen gaat u treffen om een dergelijke situatie als SPV in de toekomst te kunnen voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren hebben vanuit de concessie die aan hen is verleend de nadrukkelijke opdracht om de uitvoering van de AWBZ conform regelgeving te monitoren en te toetsen. Het is hun taak om attent te zijn op mogelijke risico’s bij zorginstellingen waar zij zorgcontracten mee sluiten. Van iedere casus kunnen zij leren en de ervaringen ervan in hun inkoopbeleid betrekken.
Acht u het wenselijk dat de directeur van SPV in 2012 een nieuwe zorginstelling «Het nieuwe Zorglandschap Nederland» wil starten? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen?1
Zie de antwoorden op de vragen 5, 6 en 7.
Deelt u de mening dat «zorgondernemers» die zichzelf verrijken ten koste van patiënten en personeel op een zwarte lijst moeten worden geplaatst van mensen die uit de zorg geweerd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb via ondermeer de website www.jaarverslagenzorg.nl zoveel transparantie geregeld dat de historie van zorgaanbieders te volgen is. Zie verder het antwoord op vraag 13.
Zijn er meer zorgaanbieders die dezelfde problemen vertonen? Zo ja, hoeveel zorgaanbieders zijn dit? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer hierover te informeren?
Zie het antwoord op vraag 13. Het is een continu proces bij zorgkantoren om contractspartners te evalueren voordat nieuwe contracten worden aangegaan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van VWS?
Dat is helaas niet gelukt.
Het voornemen van vijf tankstationhouders om bier en wijn te gaan verkopen |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht waarin melding wordt gedaan van het voornemen van vijf tankstationhouders bier en wijn te gaan verkopen, alhoewel dat op grond van artikel 22 van de Drank- en Horecawet verboden is?1
Ja, dit bericht is bekend.
Wat is uw mening over dit voornemen?
Dit voornemen is in strijd met artikel 22, eerste lid, onder a, van de Drank- en Horecawet. Indien tankstationhouders bier en wijn gaan verkopen, zal daartegen worden opgetreden.
Is u bekend hoe het gesteld is met de naleving van artikel 22 van de Drank- en Horecawet? Beschikt de nieuwe Voedsel- en Waren Autoriteit (nVWA), die toezicht houdt op de naleving van de regels van de Drank- en Horecawet, over recente handhavingsgegevens? Bent u bereid deze, desgewenst geanonimiseerd, aan de Kamer te verstrekken?
Ja. In de periode 2008 tot 2010 heeft de nVWA in totaal 11 keer opgetreden op grond van dit artikel, waarvan 2 keer een schriftelijke waarschuwing is gegeven en 9 keer een boeterapport is opgemaakt. In 2011 heeft de nVWA tot nu toe 1 keer opgetreden op grond van dit artikel.
Bent u, naar aanleiding van voornoemde berichten in de media, bereid om de Inspecteur-Generaal van de nVWA te verzoeken de komende periode prioriteit te geven aan de handhaving van artikel 22 van de Drank- en Horecawet? Zo ja, bent u bereid toe te zeggen de Kamer te informeren over het antwoord van de Inspecteur-Generaal?
Over deze kwestie is al contact geweest met de Inspecteur-Generaal van de nVWA. Hij heeft aangegeven daar waar nodig te zullen optreden.
Deelt u de mening dat lokale en regionale resultaten van mystery-shop onderzoek naar de naleving van artikel 20 van de Drank- en Horecawet laten zien dat de situatie nog steeds zorgelijk is?2 Zijn er inmiddels voorlopige, danwel definitieve resultaten bekend van het landelijk mystery-shop onderzoek naar de naleving van artikel 20 van de Drank- en Horecawet? Bent u bereid deze op korte termijn aan de Kamer te verstrekken?
Die mening deel ik. De resultaten van het landelijke mystery-shop onderzoek zijn inmiddels aan uw Kamer verstrekt.
Mogelijke belangenverstrengeling bij de EFSA |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat zeker vier van de 19 leden van de European Food Safety Authority (EFSA), die zitting hebben in het ANS panel dat onder andere adviseert over de veiligheid van aspartaam, banden hebben met de producenten die aspartaam verwerken? Hoe beoordeelt u dat, zeker gezien de weigering van EFSA om aspartaam aan een nieuw onderzoek te onderwerpen?
Mij is bekend dat er een briefwisseling over dit onderwerp heeft plaatsgevonden tussen Corporate Europe Observatory (CEO) en de European Food Safety Agency (EFSA).
Ik verwijs graag naar de recente brief van de staatssecretaris van I&M aan uw Kamer van 9 november jl. (Kamerstuk 27 428, nr. 208) voor de positie van het kabinet over de onafhankelijkheid en expertise van EFSA.
Hoe beoordeelt u het dat volgens Corporate Europe Obsorvatory elf leden van dit EFSA panel informatie hebben achtergehouden over deze achtergrond, en is dit in strijd met de afspraken die dit panel hierover heeft gemaakt? Bent u bereid nader te onderzoeken in hoeverre dit gebeurd is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het, dat professor Rientjes, één van de panelleden van EFSA, geld ontvangt van de Zwitserse voedingsgigant Nestlé, het IOFI, een Internationale Organisatie van Kleurstoffenindustriën en de Amerikaanse kleur- en smaakstoffen Associatie FEMA?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het, dat de heer Speijers, ook één van de panelleden van EFSA, adviezen zou geven aan Pepsico en Danone?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het, dat deze beide panelleden deze informatie niet bij hun aanstelling opgegeven hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van onderzoekers naar de mogelijk schadelijke effecten van aspartaam niet gewaarborgd kan worden, indien deze onderzoekers tevens betaald worden door producenten van producten met aspartaam? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Thorhaller Halldorsson dat verbanden heeft aangetoond tussen het gebruiken van aspartaam en vroeggeboorten, en van het onderzoek van Morando Soffritti dat wijst op risico’s op long- en leverkanker door het gebruik van aspartaam?
Ja.
Deelt u de mening dat nieuwe wetenschappelijke onderzoeken die wijzen op risico’s van een veelgebruikte voedingsstof, moeten leiden tot een nieuw onderzoek van de EFSA naar de gezondheidsrisico’s van deze voedingsstof? Zo ja, deelt u de mening dat EFSA nieuw onderzoek moet doen naar de veiligheid van aspartaam en bent u bereid dit in te brengen tijdens de volgende EU-Gezondheidsraad? Zo nee, waarom niet?
In mei 2011 heeft de Europese Commissie EFSA gevraagd om de in 2020 geplande herevaluatie van de veiligheid van aspartaam te gaan uitvoeren in 2012. Deze herevaluatie hoort bij de systematisch herbeoordeling van alle voedseladditieven inde EU toegelaten vóór 20 januari 2009, zoals is vastgesteld in verordening 257/2010.
Heeft u er kennis van genomen dat de EFSA heeft gedreigd met een rechtszaak tegen de organisatie Corporate Europe Observatory, voor het plaatsen op hun website van een persiflage van het logo van de EFSA waarmee deze organisatie de belangenverstrengeling tussen de producenten en de EFSA aan de kaak wilde stellen? Hoe beoordeelt u dit? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat non-gouvernementele organisatie (ngo)’s kunnen optreden als waakhond van de maatschappij om dit soort belangenverstrengelingen bloot te leggen? Zo ja, bent u bereid de EFSA op deze intimidatie aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend heeft EFSA CEO aangesproken op oneigenlijk gebruik van het EFSA logo op basis van het Europese merkenrecht en juridische stappen in het vooruitzicht gesteld wanneer het oneigenlijk gebruik niet wordt beëindigd. Ik ben van mening dat NGO’s hun rol als waakhond van de maatschappij binnen de wettelijke gestelde kaders moeten vervullen. Of verdere juridische stappen nodig zijn in dit geval is niet aan mij te oordelen maar aan de betrokken partijen. Ik zie dan ook geen reden EFSA hier op aan te spreken.
Bemiddelingssites waar zich sperma- en eiceldonoren aanbieden |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u zich bewust van het groeiende aantal bemiddelings- en advertentiesites waar sperma- of eiceldonoren zich aanbieden aan mensen met een kinderwens? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling en wilt u uw antwoord toelichten?1
Reeds vele jaren bestaan er websites waar sperma- of eiceldonoren zich via een forum of prikbord aanbieden aan mensen met een kinderwens en waar oproepen geplaatst worden voor het vinden van een donor. Er is mij geen toename bekend van het aantal websites, maar ik heb wel kennis genomen van één nieuwe bemiddelingswebsite voor mensen met een kinderwens www.danzza.nl.
We leven in een digitaal tijdperk waarin het steeds normaler en makkelijker wordt om via internet contacten op te doen. Deze ontwikkeling kent zowel positieve als negatieve gevolgen. Ik vind het in alle gevallen belangrijk dat donoren en wensouders goed op de hoogte zijn van de mogelijke (persoonlijke, medische en juridische) gevolgen van donatie.
Kunt u toelichten binnen welke wettelijke kaders deze bemiddelingssites opereren?
Het is niet verboden te bemiddelen in vraag en aanbod van eicel- en of spermadonoren. Wel is in de Embryowet vastgelegd welke handelingen met geslachtscellen en embryo's zijn toegestaan en onder welke voorwaarden deze handelingen mogen plaatsvinden. Zo bepaalt art. 5, tweede lid, van de Embryowet dat het ter beschikking stellen van geslachtscellen «om niet» moet geschieden en art. 27 dat het verboden is een vergoeding te vragen die meer bedraagt dan de kosten die een rechtstreeks gevolg zijn van de handelingen die met de geslachtscellen zijn verricht.
Wat is uw verklaring voor de populariteit van dergelijke websites? Kunt u verklaren waarom wensouders niet voor een spermabank kiezen of daar niet terecht kunnen?
Er is mij geen registratie bekend van de hoeveelheid of populariteit van dergelijke websites.
Ik kan niet verklaren waarom wensouders niet voor een spermabank kiezen. De redenen waarom sommige mensen niet kiezen voor een spermabank zouden erin gelegen kunnen zijn dat er momenteel wachtlijsten zijn bij spermabanken. Een andere reden zou kunnen zijn dat de wensouder(s) de donor graag willen leren kennen en betrekken bij hun kinderwens, dat kan niet als men naar een spermabank gaat. Daarnaast past de ontwikkeling van dergelijke websites in een algemene maatschappelijke ontwikkeling waarbij mensen voor allerlei doeleinden graag internet gebruiken om contacten te leggen.
Hoeveel van dergelijke websites zijn er inmiddels in Nederland en hoeveel wensouders maken hiervan jaarlijks gebruik? Is dit aantal de afgelopen vijf jaar toegenomen?
Zie antwoord 3.
In hoeverre wijken de regels in Nederland ten aanzien van bemiddelingssites voor wensouders af van andere Europese landen, in het bijzonder onze buurlanden?
Bemiddelen in vraag en aanbod van eicel- en of spermadonoren is in sommige van de ons omringende landen, zoals België en het Verenigd Koninkrijk, toegestaan mits het om donatie «om niet» gaat. Duitsland, Oostenrijk en Italië hebben restrictievere wetgeving. In Duitsland en Oostenrijk geldt een algeheel verbod op eiceldonatie en Italië verbiedt zowel eicel- als spermadonatie. Denemarken heeft ruimere wetgeving. Daar staat een commerciële spermabank waar donoren worden betaald voor hun donatie en waarvoor wensouders betalen voor het verkregen sperma.
In hoeverre zijn bemiddelingssites voor wensouders verplicht te onderzoeken of adverteerders; zowel vragers als aanbieders; te goeder trouw zijn?
Websites of providers van websites zijn niet verplicht te onderzoeken of mensen met een kinderwens dan wel de donoren te goeder trouw zijn. Dat is de verantwoordelijkheid van de mensen zelf. Wel ben ik van mening dat op deze websites de verantwoordelijkheid rust om donoren en wensouders op de hoogte te stellen van de medische en juridische procedures van een donatie.
Houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op enige wijze toezicht op deze ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet en welke instantie zou dit toezicht wel moeten uitoefenen?
De IGZ heeft tot taak toezicht te houden op de gezondheidszorg en op de kwaliteit en veiligheid van medische producten (waaronder sperma- en eicellen). Websites waar sperma- of eiceldonoren zich aanbieden aan mensen met een kinderwens, behandelen zelf geen cliënten, nemen geen lichaamsmaterialen af en slaan deze niet op voor bewaring, verwerking of verkoop. Pas op het moment dat een donor, wensouder of een patiënt met een zorginstelling of behandelend arts te maken krijgt, dan wel dat er sprake is van voorbehouden handelingen, heeft de IGZ een toezichtstaak.
Vindt u het verantwoord dat wensouders op het woord van de donor moeten vertrouwen voor wat betreft erfelijke aandoeningen? Wat vindt u in dit licht van de casus die onlangs in de media is geweest over een donor die heeft gelogen tegen vrouwen met een kinderwens?2
Het staat mensen vrij hoe zij elkaar vinden om hun kinderwens te realiseren. Hierin rust de verantwoordelijkheid bij de mensen zelf voor wat betreft het doen laten onderzoeken, dan wel melden, van erfelijke aandoeningen. De overheid reguleert ook niet hoe mensen binnen een vaste relatie met dit vraagstuk moeten omgaan. Anders ligt het als mensen gebruik maken van een spermabank of een vruchtbaarheidskliniek.
Bent u het eens met de reactie van Freya, de vereniging voor mensen met vruchtbaarheidsproblemen, die stelt dat de constructie van bemiddelingssites overtreding van het verbod op commerciële ei- en zaadceldonatie mogelijk maakt? Zo nee, waarom niet?3
Indien er een financiële vergoeding in het vooruitzicht wordt gesteld bij het aanbieden van geslachtscellen handelt men in strijd met de Embryowet (zie antwoord op vraag 2) en kan het OM besluiten om tot vervolging over te gaan.
Wilt u uiteenzetten waar de balans ligt tussen de invoelbare kinderwens van mensen en het waarborgen van het welzijn van het toekomstige kind? Deelt u de mening dat in de wereld van bemiddelings- en advertentiesites deze balans is doorgeslagen?
Er is in beleid en wetgeving getracht een goede balans te creëren tussen de invoelbare kinderwens van mensen en het waarborgen van het welzijn van het toekomstige kind. Ik denk dat we daarin goed zijn geslaagd, onder meer door het invoeren van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting in 2004, waarbij anonieme donatie niet meer is toegestaan. Dit, omwille van het belang van het kind om zijn of haar afstamming te kunnen weten. Registratie van de donatie bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting maakt het mogelijk dat het kind op latere leeftijd de gegevens van de donor kan opvragen. Bemiddelings- en advertentiesites kunnen in dit systeem een nuttige rol vervullen, mits zij zich houden aan de wettelijke kaders en hun verantwoordelijkheid kennen en serieus nemen. Daarnaast benadruk ik hier opnieuw ook de verantwoordelijkheid van wensouders en donoren. Het is belangrijk dat zij zich bewust zijn van de medische en juridische aspecten van donatie en indien er geen tussenkomst is van een arts om daar uitvoering aan te geven.
Indien wensouders, donoren, bemiddelings- en advertentiesites zich houden aan de regels die er zijn, zie ik niet in hoe de balans tussen een invoelbare kinderwens en het welzijn van het toekomstige kind door toedoen van deze websites is doorgeslagen.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling als het krijgen van kinderen het karakter aanneemt van een zakelijke overeenkomst? Zo nee, wat wilt u ondernemen om deze ontwikkeling een halt toe te roepen of in ieder geval in verantwoorde banen te leiden?
Het krijgen van kinderen mag nooit als een zakelijke overeenkomst worden gezien. Beleid en wetgeving in Nederland is erop gericht om waarborgen te stellen aan donatie in het belang van zowel donor, ontvanger als het kind. Indien mensen ervoor kiezen om, zonder tussenkomst van een arts of op een andere manier, hun kinderwens te realiseren is dat de verantwoordelijkheid van hen zelf.
Deelt u de mening dat bemiddeling bij een kinderwens uitsluitend via erkende spermabanken en IVF-centra zou moeten verlopen? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Het staat mensen vrij hoe zij elkaar vinden om hun kinderwens te realiseren. Een eiceldonor wordt over het algemeen in eigen kring gevonden, meestal is dat dan een zus of vriendin. Een spermadonor kan eveneens in eigen kring gevonden worden of via de spermabank.
Welke verantwoordelijkheid dragen internetproviders die deze sites mogelijk maken?
Zie antwoord 2 en 6.
Bent u bereid dergelijke sites te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 2 en 6.
Bent u bereid organisaties, zoals bijvoorbeeld het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) te verzoeken de ontwikkelingen en dilemma’s rond ei- en zaadceldonatie, wensouderbemiddeling, draagmoederschap en co-ouderschap te inventariseren en van advies te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in eerdere antwoorden op uw vragen aangegeven begin volgend jaar met een standpunt over vele vragen rondom deze en aanverwante onderwerpen richting de TK te komen. Ik verwacht dat de verschillende publicaties en adviezen over deze onderwerpen die dit jaar over zijn uitgebracht of aangevraagd voldoende informatie hebben dan wel zullen opleveren. Zo is in maart het onderzoek «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen, uitgevoerd door het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie uitgebracht. Tevens verscheen in maart het boek «Nier te koop baarmoeder te huur. Wereldwijde handel in lichaamsmateriaal» van het Rathenau Instituut. Momenteel wordt de Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting geëvalueerd. Tenslotte heb ik recentelijk de Gezondheidsraad gevraagd om een advies uit te brengen over de juistheid, relevantie en wenselijkheid van een maximum van het aantal kinderen per spermadonor en aanbevelingen te doen voor beleid en praktijk.
Belemmering door zorgverzekeraars van de toegang tot logopedie |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) dat verschillende zorgverzekeraars de toegang tot logopedie belemmeren door het vergoeden van screenings afhankelijk te maken van de verwachte toeloop? Keurt u deze werkwijze goed?1
Wat in de aangehaalde berichtgeving centraal staat is de vergoeding door de zorgverzekeraar van de door logopedisten uit te voeren screening die voorafgaat aan de feitelijke behandeling. Tijdens de screening inventariseert de logopedist de hulpvraag, bepaalt of er een indicatie is voor verder onderzoek en gaat na of er contra-indicaties zijn. Tot voor kort was de indicatiestelling via de wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) voorbehouden aan een arts. Per 1 augustus j.l. is deze verplichte verwijzing uit de wet BIG geschrapt. In mijn brief van 7 december 2010 over de directe toegang tot paramedische beroepen heb ik aangegeven dat dit is gedaan omdat het in lijn is met het bevorderen van de taakherschikking in de eerstelijnszorg, het gegeven dat de betrokken paramedische beroepsgroepen zich tot volwaardige professionals binnen hun vakgebied hebben ontwikkeld en de notie dat de burger steeds beter is geïnformeerd over het zorgaanbod en daarbinnen zelfstandig keuzen kan en wil maken. De maatregel sluit aan op de eerder ingevoerde directe toegang voor fysiotherapeuten, oefentherapeuten en mondhygiënisten.
De wijziging van de Wet BIG laat echter onverlet dat zorgverzekeraars op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de mogelijkheid behouden om in de zorgpolis nadere procedurele voorwaarden op te nemen voor de toegang tot zorg, zoals het vragen van een verwijsbriefje of het vragen van voorafgaande toestemming.
Uit de berichtgeving kan worden opgemaakt dat zorgverzekeraars kennelijk voorzichtig zijn met het volledig overlaten van de indicatie voor logopedische zorg aan de beroepsgroep zelf en in sommige gevallen terugvallen op een verwijzing door de huisarts. In de keuze die verzekeraars daarin maken treed ik niet.
Wat is de betekenis van uw beleid om logopedie per 1 augustus jl. direct toegankelijk te maken zonder verwijzing van de huisarts, indien zorgverzekeraars weigeren de screening in te kopen die de gang naar de huisarts moet ontlasten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, indien zorgverzekeraars vergoeding van in het basispakket verzekerde zorg afhankelijk maken van de verwachte «toeloop», zij zich in feite schuldig maken aan risicoselectie? Zo ja, op welke wijze grijpt u in? Zo nee, waarom niet?
De Zorgverzekeringswet bepaalt dat er recht is op logopedie zoals logopedisten die plegen te bieden, mits de zorg een geneeskundig doel heeft en van de behandeling herstel of verbetering van de spraakfunctie of het spraakvermogen kan worden verwacht. Daarenboven geldt dat recht voor zover de verzekerde naar inhoud en omvang redelijkerwijs op deze zorg is aangewezen.
Indien bij de vergoeding van de zorg de verwachte toeloop mede een rol zou spelen zou dat strijdig zijn met de wettelijke bepalingen zoals hiervoor aangegeven. Ik heb echter geen aanleiding te denken dat zorgverzekeraars een dergelijke vorm van rantsoenering toepassen op de feitelijke zorgverlening.
Mocht het toch voorkomen dat een zorgverzekeraar een verzekerde op oneigenlijke gronden (vergoeding van) zorg ontzegt dan is het niet aan mij om in te grijpen. De wetgeving voorziet in een adequate procedure voor de afhandeling van klachten en geschillen.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars in deze zaak misbruik maken van hun marktmacht? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, wilt u toelichten waar voor u de grens ligt? Wilt u omschrijven wat uw definitie is van misbruik van marktmacht door zorgverzekeraars?
Ik zie in dit geval geen aanleiding de sleutelrol van verzekeraars te herzien. In het antwoord op vraag 1 en 2 heb ik aangegeven dat de wijze waarop de indicatieprocedure is ingericht in belangrijke mate bepalend is voor een gepast gebruik van de collectief verzekerde zorg. Het staat elke zorgverzekeraar vrij daartoe in de polis bepaalde procedurele voorwaarden aan de vergoeding van de verzekerde zorg te verbinden. De wijze waarop de zorgverzekeraars dit in de polis voor 2012 doen kunnen verzekerden mee laten wegen bij hun beslissing voor prolongatie.
Deelt u de mening dat het weinig vertrouwen wekt als zorgverzekeraars moeilijk doen over initiatieven waar zij zelf betrokken zijn geweest bij de totstandkoming, bijvoorbeeld directe toegankelijkheid logopedische zorg (DTL)? Zo ja, wilt u toelichten of u bereid bent de sleutelrol van zorgverzekeraars in het door u gewenste zorgstelsel te herzien? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling VWS beantwoorden?
Ja.
De nieuwe campagne van Sense ‘hun eerste keer’ |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe campagne van Sense «hun eerste keer» en het webbericht op de Volkskrantwebpagina?1
Ja. De campagne Maak seks lekker duidelijk – waarvan «hun eerste keer» onderdeel uitmaakt – is gericht op seksuele weerbaarheid en wordt door mij tot eind 2011 gefinancierd.2 Seks wordt in deze campagne niet beperkt tot geslachtsgemeenschap, maar gaat over diverse vormen van seksueel gedrag en seksualiteit: bijvoorbeeld zoenen, uitkomen voor homoseksualiteit of geslachtsgemeenschap. In «hun eerste keer» gaat het dan ook niet alleen om jongeren en hun eerste keer geslachtsgemeenschap, maar gaat het bijvoorbeeld ook over de eerste keer zoenen of de eerste keer «nee» zeggen.
Waarom wordt er naar aanleiding van het onderzoek «seks onder je 25e» gecommuniceerd dat de gemiddelde leeftijd waarop jongeren geslachtsgemeenschap hebben 16,4 jaar is? Is dit gemiddelde bepaald met of zonder de uitschieters op zeer jonge leeftijd?
Met het bericht dat de gemiddelde leeftijd waarop jongeren in Nederland geslachtsgemeenschap hebben 16,4 jaar is, wordt slechts feitelijke informatie verschaft die is gebaseerd op grootschalig onderzoek onder jongeren. De leeftijd 16,4 jaar is een gemiddelde, inclusief uitschieters naar beneden en naar boven. De campagne richt zich op de groep jongeren die het meest risico loopt op seksuele dwang, namelijk laagopgeleide jongeren. Zij starten gemiddeld vroeger dan hoogopgeleide jongeren.
Deelt u de mening, dat wanneer uit het onderzoek «seks onder je 25e» blijkt dat 44% van de jongens en 37% van de meisjes op 16-jarige leeftijd geslachtsgemeenschap heeft gehad het niet klopt dat de jongeren in de nieuwe campagne van Sense «hun eerste keer» 15 en 16 jaar zijn en niet ouder?2
De campagne is gericht op preventie: op het voorkomen dat jongeren beschadigende ervaringen opdoen, door ze al vóór ze seksueel actief zijn bewust te laten worden van hun wensen en grenzen en vaardigheden op te laten doen om grenzen te stellen. Om die reden is als doelgroep gekozen voor de jongeren die nog (net) niet seksueel actief zijn.
Jongeren die op de minder vergaande vormen van seks hun wensen en grenzen kunnen aangeven, zijn in hun verdere seksuele leven weerbaarder.
Deelt u de mening dat wanneer 43% van alle ondervraagden van het onderzoek «seks onder je 25e» nog helemaal geen geslachtsgemeenschap hebben gehad, het onjuist is om bij het opzetten van een nieuwe voorlichtingscampagne er vanuit te gaan dat jongeren op hun 16,4 jaar al wel geslachtsgemeenschap hebben? Zo ja, bent u bereid de nieuwe campagne van Sense aan te passen?
De campagne gaat er niet van uit dat jongeren op hun 16,4 jaar geslachtsgemeenschap hebben. Zoals gezegd betreft de leeftijd van 16,4 jaar een gemiddelde. De campagne is juist gericht op de jongeren die nog (net) niet seksueel actief zijn, om er voor te zorgen dat zij, wanneer ze met seks beginnen, hun eigen wensen en grenzen op het gebied van seksualiteit kennen en die durven aangeven. Met seks wordt daarbij niet alleen gedoeld op geslachtsgemeenschap maar ook op andere vormen van seksueel gedrag en seksualiteit, zoals zoenen of strelen of voor je homoseksualiteit uitkomen. Dit blijkt ook uit de trailer van «hun eerste keer». Het is ook niet zo dat alle acht jongeren uit «hun eerste keer» al seksuele ervaring hebben. De leeftijd van 16,4 jaar wordt dus zeker niet als norm neergezet.
Vanwege het bovenstaande zie ik geen reden om «hun eerste keer» aan te laten passen.
Draagt communicatie in de media, dat de gemiddelde leeftijd waarop iemand geslachtsgemeenschap heeft 16,4 jaar is, bij aan het verlagen van de leeftijd waarop wordt geëxperimenteerd met seks?
Ik zie niet in waarom het noemen van de gemiddelde leeftijd zou bijdragen aan het verlagen van de leeftijd waarop geëxperimenteerd wordt. Uit internationale onderzoeken blijkt juist dat preventieprogramma’s risicoverlagend werken (bijvoorbeeld uitstel van start met seksuele activiteiten, afname aantal seksuele partners).
De Nederlandse aanpak van seksuele voorlichting is niet gericht op uitstel van seks maar op het bevorderen dat iedereen voorlichting krijgt over seksualiteit zodat hij/zij de kennis en vaardigheden heeft om relaties vrijwillig, veilig en prettig vorm te geven en problemen als seksuele dwang, soa en ongewenste zwangerschap kunnen worden voorkomen.
Vier waarden staan centraal bij seksuele gezondheid(beleid):
Deze campagne is vooral gericht op het bevorderen van seksuele weerbaarheid van jongeren: om te voorkomen dat jongeren beschadigende ervaringen opdoen, door ze al vóór ze seksueel actief zijn bewust te laten worden van hun wensen en grenzen en vaardigheden op te laten doen om grenzen te stellen. De titel is alleen prikkelend bedoeld maar zoals eerder aangegeven heeft de «eerste keer» betrekking op meerdere vormen van een eerste keer op het gebied van seksualiteit.
Waarom wordt er niet vanuit Sense gecommuniceerd dat het uistellen van het eerste seksuele contact risicoverlangend werkt? Waarom gaat de nieuwe campagne van Sense van het omgekeerde uit en lijkt het alsof de campagne «hun eerste keer» prikkelt om op jonge leeftijd te experimenteren met seks?
Zie antwoord vraag 5.
Het beëindigen van de zorginkoop bij een zorgaanbieder in Twente |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Bent u ervan op de hoogte, dat Menzis heeft besloten geen zorg meer in te kopen bij Bureau SPV?
Ja.
Kent u de onderzoeksgegevens op grond waarvan Menzis tot dit besluit is overgegaan?
Nee, ik ben niet op de hoogte van de onderzoeksgegevens op basis waarvan Menzis heeft besloten het contract met het bureau SPV op te zeggen.
Kan de Kamer dit onderzoek ook ontvangen?
Ik beschik niet over deze onderzoeksgegevens en kan ze derhalve niet aan de Kamer doen toekomen.
Wie ziet toe op beslissingen van zorgverzekeraars, c.q. de zorgkantoren? Wie beoordeelt of de onderzoeken van het zorgkantoor deugdelijk zijn?
De NZa ziet erop toe dat de zorgkantoren de AWBZ rechtmatig en doelmatig uitvoeren. Voor de kwaliteit van onderzoeken en de beslissing met welke zorgaanbieders al dan niet een contract wordt gesloten zijn zorgverzekeraars en zorgkantoren zelf verantwoordelijk. Het staat een partij die zich benadeeld weet door zo’n beslissing uiteraard vrij naar de rechter te stappen.
Ik hecht er aan hier te melden hoe Menzis haar beslissing heeft voorbereid. Behalve dat het hierboven genoemde onderzoek is ingesteld, is het zorgkantoor geruime tijd in gesprek geweest met zowel het bestuur als met de raad van toezicht van bureau SPV. Deze gesprekken hebben echter niet geleid tot het wegnemen van de twijfel bij het zorgkantoor over de kwaliteit van de geboden zorg. Daarom heeft Menzis besloten geen zorg meer in te kopen bij SPV.
Daartoe zijn zorgverzekeraars en zorgkantoren ook zelfstandig bevoegd. Zorgkantoren zijn bij het inkopen van extramurale AWBZ-zorg vrij om te bepalen welke zorgaanbieders zij wel en niet contracteren, er geldt voor deze AWBZ-zorg geen contracteerplicht. Als de geleverde zorg niet voldoet aan de eisen die het zorgkantoor daaraan stelt en die zijn vastgelegd in het contract dat zij met de zorgaanbieder sluiten, dan kan het zorgkantoor het contract beëindigen en/of niet verlengen. Ik vind het – in algemene zin – belangrijk dat zorgkantoren hun verantwoordelijkheid nemen en erover waken dat zorgaanbieders kwalitatief goede en doelmatige zorg leveren.
Als een organisatie bezwaar maakt tegen een dergelijk besluit van het zorgkantoor, zijn er dan nog andere manieren om dit besluit aan te vechten dan via de rechter?
Nee er zijn geen andere – formele – manieren dan het besluit aan te vechten bij de rechter.
Hebben nieuwe zorgaanbieders, naast de zorgplicht voor de cliënten, ook een inspanningsverplichting jegens de personeelsleden van de organisatie waar door het zorgkantoor geen zorg meer wordt ingekocht?
Formeel hoeven andere zorgaanbieders geen personeelsleden over te nemen van de instelling waar het zorgkantoor geen contract meer mee afsluit. Het is echter denkbaar dat dit wel zal gebeuren en dat met name die zorgaanbieders waarvoor een substantieel aantal cliënten zal kiezen, daartoe bereid zullen zijn.
De cannabisexperimenten binnen de gemeente Utrecht |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de radio uitzending waarbij de Utrechtse wethouder uitleg geeft over de cannabisexperimenten binnen de gemeente Utrecht?1
Ja.
Hoe kan het dat de gemeente Utrecht zijn experimenten doorzet, terwijl u in antwoorden op mondelinge (d.d. 15 maart 2011) als schriftelijke (d.d. 7 juni 2011) vragen heeft aangegeven hier tegen te zijn en actief te zullen optreden?2
De wethouder heeft in de betreffende radio-uitzending gemeld dat de gemeente doorgaat met het uitwerken van plannen voor de cannabisexperimenten. Het maken van plannen is op zich niet verboden. De Opiumwet staat echter niet toe dat uitvoering wordt gegeven aan het plan dat betrekking heeft op het gesloten clubmodel voor de teelt en het gebruik van cannabis door volwassenen die recreatief cannabis gebruiken.
Heeft u, zoals toegezegd, zowel de burgemeester als de hoofdofficier van Justitie in Utrecht uw standpunt nogmaals medegedeeld en hen opgeroepen tot actie? Zo ja, hoe kan het dat de wethouder aangeeft nog geen signalen vanuit Den Haag te hebben gehad?
Ik heb de burgemeester en de hoofdofficier nogmaals mijn standpunt laten weten, zoals ik ook heb gemeld in antwoord op eerdere vragen uit uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2128). Ik ga er dan ook vanuit dat mijn standpunt afdoende bekend is bij de gemeente Utrecht.
Weet u dat de Utrechtse wethouder stelt dat deze experimenten juridisch mogelijk zijn op grond van internationale verdragen, terwijl u op15 maart 2011 aangaf dat het niet mogelijk is hiervoor toestemming te geven? Waarom gaat een gemeente door met experimenten die juridische niet mogelijk zijn?
Ja. Het is niet aan mij om de vraag te beantwoorden waarom de gemeente toch doorgaat met de voorbereiding van dit experiment.
Deelt u nog steeds de mening dat deze experimenten moeten stoppen? Welke concrete actie wil u hier nu echt op gaan ondernemen?
Het experiment met het gesloten clubmodel voor de teelt en het gebruik van cannabis door volwassenen die recreatief cannabis gebruiken is in strijd met de Opiumwet en mag daarom niet ten uitvoer worden gebracht. Het Openbaar Ministerie zal dit standpunt kenbaar maken in de lokale driehoek en indien nodig handhavend optreden.
GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de enquête van het meldpunt «Meld je zorg»1 waaruit blijkt dat GGZ-instellingen hun familiebeleid onvoldoende op orde hebben?
Uit de enquête blijkt dat de familie niet in alle gevallen bij de behandeling betrokken wordt. Familiebetrokkenheid in de GGZ vind ik belangrijk. De situatie dat een kind of partner wordt opgenomen in een instelling, zonder dat de familie weet waarvoor en op welke manier deze persoon wordt behandeld, is in principe niet wenselijk. Ik kan me voorstellen dat dit de betrokken familieleden of naasten verdriet doet. Een psychische stoornis ontstaat vaak niet van het ene op het andere moment, maar is veelal een langduriger proces. De naasten zijn hier in veel gevallen al jarenlang dagelijks mee geconfronteerd. Omdat ik de ontwikkeling van familiebeleid in de GGZ wil ondersteunen, heb ik deze enquête van het meldpunt actief ondersteund door een link hiernaar op te nemen op de overheidswebsite «Dwang in de zorg».
Deelt u de mening dat het betrekken van de familie/naasten de behandeling kan ondersteunen en het herstel zelfs kan versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de positie van de familie/naastbetrokkenen te verbeteren en ervoor te zorgen dat het wettelijk recht op informatievoorziening wordt nageleefd?
Ja, die mening deel ik. De ontwikkeling van een breed ingevoerd familiebeleid in de GGZ staat nog in de kinderschoenen. Steeds meer GGZ-instellingen onderkennen echter het belang om beleid op dit punt te ontwikkelen en tot uitvoering te brengen. Daarnaast worden methodieken en hulpmiddelen in het kader van preventie en betrokkenheid bij de behandeling ontwikkeld, zoals cursussen psycho-educatie voor familieleden en het werken met de triadekaart. Deze ontwikkelingen juich ik van harte toe.
Een wettelijk recht op informatievoorziening is geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Op basis van die wetgeving bestaan er uiteindelijk mogelijkheden om binnen de wettelijke regels het recht op informatievoorziening af te dwingen.
Hebben alle GGZ-instellingen in ons land een familiebeleid vastgelegd? Zo nee, waarom niet?
Nee, nog niet. Het belang van familiebeleid wordt in de sector wel onderkend. Het ontwikkelen en uitvoeren van beleid op dit punt duurt echter een aantal jaren. In de GGZ wordt hier hard aan gewerkt. Er zijn veel goede voorbeelden, maar tegelijkertijd is er nog veel te doen waar het familiebeleid betreft. Een aandachtspunt bij het zetten van verdere stappen is de privacy van de patiënt/cliënt en de wetgeving hierover, die de grenzen bepaalt van het contact tussen de familie en de hulpverlener en het beroepsgeheim van de hulpverlener.
Kunt u voorbeelden noemen van instellingen waar het familiebeleid goed is geregeld, de zogenaamde best-practices? Zo nee, waarom niet?
Ypsilon (de vereniging van familieleden en betrokkenen van mensen met schizofrenie of een psychose) heeft een aantal GGZ organisaties afgelopen jaren genomineerd en een publieksprijs voor goed familiebeleid gegeven. Familieleden mogen vanaf 2012 hierover hun oordeel geven via www.familiester.nl. De vereniging wordt daarin gesteund door een klankbordgroep met vertegenwoordigers uit alle sectoren die voor de prijs van belang zijn, waaronder ook het Landelijk Platform GGz (LPGGz). Goede voorbeelden worden vanaf eind dit jaar op de website van dit platform vermeld en de beste voorbeelden worden met een familiester gehonoreerd. Initiatieven als de triadekaart (gericht op afspraken over familiebetrokkenheid) worden steeds breder ingevoerd in de GGZ. In deze kaart leggen patiënt/cliënt, familie en de behandelaar neer over welke taken zij het met elkaar willen hebben, hoe zij deze taken onderling verdelen, en welke afspraken zij maken over de uitvoering van deze taken en de ondersteuning hiervan. Er zijn al meer dan 10 000 triadekaarten verspreid.
Qua instellingen weet ik dat bijvoorbeeld GGnet het 2e jaar ingaat met familiebeleid dat is gebaseerd op het gebruik van deze triadekaart. Daarnaast is Altrecht een voorbeeld van een instelling die familiebeleid hanteert en ook investeert om dit te verbeteren. GGZ inGeest is ook een instelling die begin dit jaar nieuwe richtlijnen voor familiebeleid heeft gepresenteerd.
Wat zijn de redenen dat meer dan de helft van de familie/naastbetrokkenen geen informatie krijgt over de diagnose, hoewel zij daar wettelijk recht op hebben?
Uit de uitkomsten van de enquête blijkt dat 49% van de familie of naasten wel informatie verkrijgt over de diagnose. 30% van de familie of naasten krijgt deze informatie niet. 18% heeft deze informatie wel gekregen, maar die was niet duidelijk. Deze familieleden of naasten hebben niet allemaal een wettelijk recht op informatie. Ouders van minderjarige kinderen, mentoren, curatoren of bewindvoerders hebben dat wel. Zoals uit het persbericht over de enquête blijkt, zijn deze mensen met een wettelijk recht, ook al was dit maar een kleine groep mensen binnen de enquête, nauwelijks betrokken bij de behandeling. De redenen hiervoor kunnen divers zijn. Mogelijk zijn deze mensen en wellicht de behandelaars niet afdoende op de hoogte van het rechtop informatie wat deze mensen hebben. Daarnaast komt in de ggz ook regelmatig de situatie voor dat een ggz-cliënt niet wil dat de familie wordt geïnformeerd over zijn of haar problematiek. Ik zal hieraan nadrukkelijk aandacht schenken op de website www.dwangindezorg.nl.
Deelt u de mening, dat het onzinnig is om via criteria van het inkoopbeleid van zorgverzekeraars ondersteuning en informatievoorziening van en voor de familie/naasten te regelen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In de bijlage van de inkoopgids 2012 is de indicatorenset familiebeleid opgenomen, ontwikkeld in opdracht van de LPGGz en zorgverzekeraars Nederland (ZN). Dat geeft aan dat verzekeraars het belang van familiebetrokkenheid in de GGZ onderkennen.
In de komende jaren is de verwachting dat steeds meer zorgverzekeraars via hun inkoopbeleid actief hierop zullen gaan sturen. De verwachting is dat de kwaliteit van zorg verbetert en dat zorgkosten wellicht verminderen als sprake is van een goede samenwerking tussen familie, cliënt en hulpverlener.
Deelt u de mening, dat het een taak van de overheid is om informatievoorziening en ondersteuning voor en van de familie/ naasten te waarborgen in beleid voor GGZ-instellingen? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het ministerie van VWS is de afgelopen jaren een belangrijke impuls gegeven aan familie betrokkenheid door de landelijke introductie van de familievertrouwenspersoon (fvp). Deze persoon is een vertrouwenspersoon, die familie en naasten van GGZ-patiënten/cliënten bijstaat. De belangen van familieleden en naasten zijn niet altijd dezelfde als die van de patiënt/cliënt: vandaar een aparte vertrouwenspersoon voor de familie. Volgens de planning zullen eind 2011 25 grote GGZ-instellingen beschikken over een familievertrouwenspersoon. Binnen de begroting van VWS is voor 2012 voor de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersonen € 1,08 mln beschikbaar. De financiering wordt steeds voor 1 jaar beschikbaar gesteld. Daarnaast is ook een landelijke telefonische hulplijn beschikbaar voor familieleden en naasten.
Verder overweeg ik om in het kader van de aanbieding van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging van de Wet verplichte GGZ een verplichting op te nemen om in zorgplannen afspraken vast te leggen over eventuele familiebetrokkenheid. Die afspraak kan overigens ook inhouden dat indien bijvoorbeeld sprake is van ernstige mishandeling, eventuele familiebetrokkenheid niet gewenst is of daar terughoudend mee wordt omgegaan.
De dreigende sluiting van de afdeling acute verloskunde in Meppel |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de afdeling acute verloskunde in Meppel dreigt te sluiten?1
Na overleg met de diverse betrokkenen blijkt dat van een dreigende sluiting momenteel geen sprake is. Wel wordt door het Diaconessenhuis in Meppel en de Isala kliniek in Zwolle, in samenspraak met Achmea, gewerkt aan een regiovisie op de ziekenhuiszorg. In deze visie komen diverse behandelingen aan bod, waaronder de (acute) verloskunde. Of er al dan niet besloten wordt tot sluiting van de afdeling verloskunde in Meppel hangt af van hetgeen er in de visie wordt bepaald. De diverse betrokken partijen geven hierbij aan dat kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van zorg leidend zijn in het opstellen van de regiovisie. Ik zal de betrokken partijen onverminderd houden aan geldende wet- en regelgeving, waaronder de 45 minuten norm. Zowel het ziekenhuis in Meppel als Achmea geven aan dat er geen sprake is van een verplaatsing van de acute verloskundige zorg naar Zwolle voordat de kwaliteit en de toegankelijkheid, zoals vastgelegd in wet- en regelgeving, is geborgd.
Klopt wat de Verloskundigen Kring Meppel en omstreken aangeeft, namelijk dat de afdeling verloskunde in het Diaconessenhuis binnen nu en december 2012 moet sluiten? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u de acute verloskunde in Meppel behouden, zoals de Kamer u heeft opgedragen op 17 februari jl.?2
Zoals gezegd is kwaliteit en toegankelijkheid voor mij leidend in de discussie rond de acute verloskunde, ook in deze regio. Ik wacht de regiovisie ter zake af.
Wilt u toelichten tegen welke problemen de regiomaatschap gynaecologen Zwolle-Meppel nu aanloopt, waardoor zij aangeeft bang te zijn dat zij niet kan voldoen aan de nieuwste normen voor acute verloskunde? Wat gaat u doen om deze problemen op te lossen?
Om aan de 15 minutennorm en de bewakings- en begeleidingsnormen, zoals deze zijn voorgesteld door de stuurgroep zwangerschap en geboorte, te voldoen is per ziekenhuis een minimumbezetting aan gynaecologen en andere specialisten, zoals anesthesiologen, nodig. Deze normen zijn voorgesteld om de babysterfte in Nederland terug te dringen, maar zijn nog niet van kracht, omdat er op dit moment onvoldoende professionals beschikbaar zijn. De IGZ maakt momenteel in alle ziekenhuizen een inventarisatie van wat de ziekenhuizen nodig hebben om aan deze normen te voldoen. Ook de koepels doen momenteel onderzoek naar wat op landelijk niveau nodig is om aan deze voorgestelde normen te kunnen voldoen. Begin 2012 laat ik u weten wat de uitkomsten hiervan zijn en hoe met de normen en de geconstateerde knelpunten moet worden omgegaan.
Klopt het dat als de verloskundige zorg in Meppel wegvalt, er 7100 mensen buiten de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten zullen vallen? Zo ja, bent u bereid onverkort vast te houden aan deze bereikbaarheidsnorm?
Als gezegd hebben betrokken partijen toegezegd geen stappen te nemen met betrekking tot het sluiten van de afdeling verloskunde in Meppel voordat de kwaliteit en toegankelijkheid van verloskundige zorg is geborgd. Hierover worden ook gesprekken gevoerd met het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Ik houd onverkort vast aan de 45-minutennorm.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde niet te willen ingrijpen bij de sluiting van de afdeling verloskunde in Oss omdat de kwaliteit van zorg en de bereikbaarheid van acute verloskunde naar uw oordeel geen gevaar loopt? Mag uit uw beantwoording worden afgeleid dat u zult ingrijpen indien de kwaliteit en bereikbaarheid wel gevaar lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor uw opstelling met betrekking tot de acute verloskunde in Meppel?3
In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid van het bieden van toegankelijke en verantwoorde zorg bij de zorginstelling zelf. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg, waaronder acute verloskunde, en monitort de 45 minuten norm. Ook het ROAZ heeft de taak om, wanneer «witte vlekken» in de voorzieningen ontstaan daar in overleg met betrokken partijen een oplossing te vinden. Ten aanzien van kwaliteitszorg en bereikbaarheid van acute verloskunde zijn landelijke criteria vastgelegd. Daaraan zal onverkort worden vastgehouden.
Wilt u onderzoeken in welke mate de acute verloskunde in andere regio’s gevaar loopt, waaronder in Almelo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over de uitkomsten?
Het is aan genoemde partijen om hun verantwoordelijkheid ten aanzien van kwaliteit en bereikbaarheid te nemen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven is de IGZ bezig met een inventarisatie inzake voorgestelde normen waarvan ik u de resultaten begin 2012 zal toesturen.
De dreigende sluiting van de acute verloskunde in Meppel |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van De Verloskundige Kring Meppel e.o. over de dreigende sluiting van de acute verloskunde in Meppel?
Ja.
Klopt het dat er nog steeds plannen bestaan om de afdeling verloskunde in Meppel eind 2012 te sluiten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1 en 2 van het lid Kooiman (SP), ingezonden 14 oktober 2011 (vraagnummer 2011Z20387).
Klopt het dat u in maart 2011 het Diaconessenziekenhuis te Meppel hebt verzocht niet over te gaan tot sluiting? Wat is er sindsdien ondernomen om sluiting te voorkomen?
Ik heb het ziekenhuis verzocht niet over te gaan tot sluiting voordat geborgd is dat in de regio aan normen ten aanzien van kwaliteit en bereikbaarheid kan worden voldaan.
Deelt u de mening dat onduidelijkheid over de toekomst van de acute verloskundige zorg in Meppel ongewenst is?
Niemand is gebaat bij onduidelijkheid. De verwachting is dat de genoemde regiovisie voor alle betrokkenen meer duidelijkheid zal geven omtrent de verloskundige zorg in Meppel en omstreken.
Deelt u de mening dat de betrokken ziekenhuizen en het maatschap gynaecologie zich in moeten zetten om de acute verloskundige zorg in Meppel te behouden?
Zie mijn antwoord op vraag 3 van het lid Kooiman (SP), ingezonden 14 oktober 2011 (vraagnummer 2011Z20387).
Wat is uw reactie op het verzoek van de Verloskundige Kring Meppel e.o. om op basis van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) een voorschrift te verbinden aan de bestaande toelating van het Diaconessenhuis in Meppel dat zij verplicht is de afdeling voor acute verloskundige zorg open te houden? Bent u van plan aan dit verzoek gehoor te geven? Zo nee, wanneer is wat u betreft het moment om wel een dergelijk voorschrift aan de bestaande toelating te verbinden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6 van het lid Kooiman (SP), ingezonden 14 oktober 2011 (vraagnummer 2011Z20387).
Wat is uw reactie op het niet betrokken zijn van de verloskundigen bij de gesprekken over de regiovisie die door ziekenhuizen en zorgverzekeraars wordt opgesteld?
De ziekenhuizen geven aan dat, aangezien de regiovisie zich richt op de zorg zoals deze in de ziekenhuizen wordt geboden, de gesprekken inzake de regiovisie in eerste instantie met de ziekenhuizen en de verzekeraar worden gevoerd. Uit de brief van de verloskundige kring Meppel e.o. maak ik op dat in een eerder stadium wel met de verloskundigen is gesproken over de toekomst van de verloskundige zorg in Meppel, maar dat zij later niet meer betrokken zijn. Ik hecht er echter groot belang aan dat (ook) ten aanzien van verloskundige zorg wordt gezocht naar een ketenbrede aanpak. Om die reden zal ik betrokken partijen verzoeken om in het kader van de regiovisie nogmaals in gesprek te gaan met de verloskundigen. Wat dit uiteindelijk voor de visie op de verloskundige zorg in Meppel betekent is een verantwoordelijkheid van de betrokken partijen zelf.
Hoever is het onderzoek van Wet toelating zorginstellingen(IGZ) naar de plannen van de ziekenhuizen met betrekking tot concentratie van verloskundige zorg? Wanneer verwacht u deze rapportage naar de Kamer te kunnen sturen?
In de beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat u doelt op het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar de plannen van de ziekenhuizen voor de implementatie van de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte. Dit onderzoek loopt op schema en de resultaten zullen begin 2012 aan uw Kamer worden toegestuurd.
De onduidelijkheid rond inkomens van huiartsen en onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bereid naast de Nza een tweede instantie, bijvoorbeeld een universitair onderzoeksinstituut dat het vertrouwen geniet van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), te betrekken bij het vaststellen van het werkelijke inkomen van de huisarts in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal een onderzoek doen naar de praktijkkosten en opbrengsten van huisartsenpraktijken. Als zelfstandig bestuursorgaan is de NZa wettelijk belast met het vaststellen van prijzen en prestaties op het terrein van de Nederlandse gezondheidszorg en heeft zij een aanzienlijke kennis en ervaring op het gebied van kostenonderzoeken in diverse zorgsectoren. Bovendien betrekt de NZa bij dit soort onderzoeken alle relevante partijen. Een parallel onderzoek acht ik onnodig.
Bent u bereid de LHV bij de onderzoeksopzet, de onderzoeksvraagstelling en het proces te betrekken, zodat de opzet van het onderzoek zowel door u als de LHV wordt gesteund? Zo neen, waarom niet?
De NZa betrekt bij een kostenonderzoek standaard de veldpartijen die belang hebben bij het bewuste onderzoek. Bij het vorige kostenonderzoek in de huisartsenzorg (gepubliceerd in 2009) zijn naast de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), ook de Landelijke Vereniging Georganiseerde Eerstelijn (LVG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) in alle fasen van het onderzoek geconsulteerd. Ik ga ervan uit dat dit ook bij dit onderzoek het geval is.
Hoe beoordeelt u de situatie van 2 500 huisartsen in loondienst en de huisartsen die niet gaan voor het grote geld, waarvan vaststaat dat zij geen 150 000 euro bruto inkomen hebben, in het licht van de bezuiniging van 132 miljoen euro die gebaseerd is op het uitgangspunt dat een huisarts in Nederland gemiddeld een inkomen van 150 000 euro verdient? Is de bezuinigingsmaatregel voor deze groep wel terecht?
Uw veronderstelling dat de tariefskorting is gebaseerd op de hoogte van het gemiddelde inkomen van de huisarts, is onjuist. In mijn brief van 10 juni 2011 (kenmerk: CZ/FBI-3068069) geef ik aan dat deze maatregel is gebaseerd op structurele overschrijding van het huisartsenkader in 2009 en 2010, een overschrijding van het kader voor geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010 en het niet realiseren van de taakstelling op doelmatig voorschrijven. Op basis van laatste cijfers CVZ heb ik u onlangs gemeld dat de overschrijding met 20 miljoen naar beneden is bijgesteld. Het betreft dus geen € 132 miljoen maar € 112 miljoen.
Op welke wijze moet de volgende huisartsenmaatschap volgens u een bezuiniging van circa 60 000 euro realiseren, zonder dat dit leidt tot een vermindering van het personeelsbestand en erosie van de kwaliteit van de geboden huisartsenzorg?1
Ik kan niet ingaan op een individuele casus zonder aannames te doen en te gissen naar de lokale omstandigheden. Zelfstandig gevestigde huisartsen zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de tariefskorting verwerken. Dit zal soms niet gemakkelijk zijn, maar ik ben van mening dat het mogelijk is om binnen de huidige financiële kaders een adequaat aanbod van huisartsenzorg te organiseren.
Kunt u de risico’s schetsen voor de toegankelijkheid en kwaliteit van de huisartsenzorg in Nederland door de bezuiniging van 9% in 2012?
Ik ben van mening dat het budgettair kader voor huisartsenzorg voldoende ruimte biedt om een kwalitatief goede en toegankelijk zorg te leveren. Er moet niet worden vergeten dat de uitgaven aan de huisartsenzorg in Nederland de afgelopen jaren explosief zijn gegroeid. Van € 1,1 miljard in 2000 naar € 2,2 miljard in 2010. Er is dus de afgelopen jaar genoeg geld bij gekomen om flink te investeren in de zorg. 2012 is een «pas op de plaats» waarin ik de overschrijdingen van 2009 en 2010 terughaal. Daarna biedt het kader ook weer ruimte voor groei. Juist hierover wil ik graag met de huisartsen verdere afspraken maken.
Wat vindt u van het gegeven dat de ziekenhuiszorg, ondanks overschrijdingen, wel met ruim 2% mag groeien terwijl, ondanks uw uitgangspunt dat de eerste lijn moet worden versterkt en substitutie van de ziekenhuizen naar de huisartsen moet plaatsvinden om redenen van kwaliteit en doelmatigheid, op de huisartsenzorg 9% in 2012 wordt gekort?2
In het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord dat ik met zorgaanbieders en zorgverzekeraars heb gesloten zijn afspraken gemaakt over een beheerste uitgavenontwikkeling in de periode van 2012 tot 2015. Het is voor het eerst dat alle veldpartijen zich hebben gecommitteerd aan een dergelijke afspraak die niets minder inhoudt dan het realiseren van een trendbreuk, inclusief een pakket aan concrete maatregelen om die tot uitvoering te brengen. Daarbij is in het akkoord overeengekomen dat zorgaanbieders en verzekeraars voor 2012 en verder maatregelen zullen nemen voor een bedrag van € 265 miljoen om overschrijdingen in 2010 te redresseren.
Het heeft mijn voorkeur om ook tot een dergelijk integraal akkoord te komen voor de huisartsensector. Ik heb onder andere de LHV ook uitgenodigd om hierover in gesprek te treden. Zoals ik eerder heb aangegeven is er de mogelijkheid om ook voor het huisartsenkader een groeipad te ontwikkelen. Ik wil echter wel duidelijke afspraken maken met de veldpartijen over wat er vervolgens van elkaar wordt verwacht.
Vreest u niet dat door de bezuinigingen er meer patiënten naar de tweedelijn zullen worden verwezen? Zo neen, waarom niet?
Ik zou dat een betreurenswaardige ontwikkeling vinden, die mijn inziens niet nodig is. Er is de afgelopen jaren meer geld ter beschikking gekomen voor de huisartsenzorg en ook de komende jaren zal het financieel kader groeien. De huisartsen zijn echter zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de bezuiniging invullen. Ik begrijp dat dit niet gemakkelijk is, maar het lijkt mij onjuist om op basis van niet medisch inhoudelijke overwegingen patiënten sneller door te verwijzen naar de tweede lijn. De Nederlandse huisartsenzorg kenmerkt zich door beroepsbeoefenaren met een grote mate van autonomie, waarbij ook een grote verantwoordelijkheid hoort. Ze zijn verantwoordelijk voor de veiligheid en kwaliteit van de zorgverlening. Het vertrouwen van de patiënt, en ook van mij, in de Nederlandse huisartsenzorg is groot. Het sneller (niet noodzakelijk) doorverwijzen naar de tweede lijn, komt niet overeen met de verwachtingen die de patiënt heeft van zijn huisarts. Ik denk ook dat dit niet past bij de professionaliteit van de huisarts.
Bent u bereid bij het onderzoek naar de inkomens van huisartsen ook te kijken naar de beloningssystematiek en of de toegenomen variabilisering en betaling per verrichting wel zo wenselijk is? Wilt u de voor- en nadelen van het abonnementensysteem passend bij de doorgaans langdurige relaties tussen de huisarts en de patiënt vergelijken met het huidige gemengde systeem?
Zoals aangekondigd in de brief «Zorg en ondersteuning in de buurt» zal ik nog dit jaar de NZa verzoeken om een uitvoeringstoets te doen naar de bekostiging van huisartsenzorg en integrale zorg, en een advies te geven over het bekostigingssysteem. Daarbij komen de voor- en nadelen van zowel het abonnementstarief als het verrichtingentarief aan de orde.
Bent u bereid de voorgenomen bezuiniging van 132 miljoen euro met 1 jaar uit te stellen nu er kennelijk onduidelijkheid bestaat over het daadwerkelijke gemiddelde inkomen van de huisarts in Nederland?
Ik zie geen dwingende reden om deze maatregel met een jaar uit te stellen, temeer omdat de korting niet is gebaseerd op de discussie over het inkomen van de huisarts (zie antwoord op vraag3).
Wilt u deze vragen beantwoorden voor vrijdag 4 november 2011?
Ja.
Kunt u toelichten waarom u de Stichting Adoptievoorzieningen een structurele extra verlaging van de nazorgsubsidie wil opleggen, bovenop een al eerder aangekondigde bezuiniging van 1,5%?
Vanaf 2008 is de adoptienazorg onder de portefeuille van het voormalige programmaministerie voor Jeugd en Gezin, nu VWS, ondergebracht. In de jaren 2008–2011 zijn aan de Stichting Adoptievoorzieningen reguliere instellingssubsidies verstrekt van € 684 587 in 2008, € 703 317 in 2009,
€ 713 163 in 2010 en € 730 906 in 2011. Met de efficiencykorting van 1,5% en de aanvullende bezuinigingsmaatregel van 10% zal de subsidie aan de Stichting Adoptievoorzieningen voor 2012 met € 84 000 worden verlaagd. De bezuinigingstaakstelling heeft mij genoodzaakt keuzes te maken. De bezuinigingsmaatregelen die ik genomen heb voor de Stichting Adoptievoorzieningen vind ik verantwoord. Er is namelijk sprake van een dalende trend in het aantal kinderen dat in een adoptiegezin wordt geplaatst. In de jaren 2006–2010 zijn respectievelijk 816, 782, 767, 682 en 705 kinderen geadopteerd. Dat is dus een daling van 13,6% in deze periode.
Erkent u dat deze stichting nu wel onevenredig zwaar wordt getroffen, aangezien zij naast de gestapelde kortingen vanuit het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ook een forse structurele korting opgelegd krijgt van het ministerie van Justitie?
Vanaf 2011 heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie een structurele bezuiniging opgelegd. Deze bezuiniging heeft betrekking op andere taken dan waar ik subsidie voor verleen. De taken waar ik subsidie voor verleen kunnen – ook na de korting – naar mijn mening nog steeds verantwoord worden uitgevoerd.
Hoe verhouden deze kortingen zich tot de parlementaire geschiedenis,1 waarin Kamer en regering hebben gezocht naar een toekomstbestendige verankering van adoptienazorg? Erkent u dat de combinatie van kortingen ervoor zorgt dat een adoptiespecifieke, laagdrempelige consultatie, hulp en deskundigheidsbevordering voor adoptieouders, geadopteerden, hulpverleners en andere beroepskrachten dreigt te verdwijnen? Vindt u dat onwenselijk?
De subsidieverlaging brengt een toekomstbestendige verankering van de adoptienazorg niet in gevaar. Door de korting van de subsidie met 11,5% zal de adoptiespecifieke hulp- en dienstverlening op het gebied van de nazorg niet verdwijnen: het overgrote deel blijft bestaan.
Erkent u het probleem dat de Stichting Adoptievoorzieningen door de bezuinigingen minder mensen zal kunnen helpen, waardoor de huidige zorgvragers een groter beroep zullen moeten doen op andere en duurdere vormen van zorg? Deelt u de mening dat goedkoop dan ineens duurkoop blijkt te zijn?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is er sprake is van een dalende trend in het aantal geadopteerde kinderen. Het ligt dan niet voor de hand dat de subsidie aan De Stichting Adoptievoorzieningen ongewijzigd blijft, zeker gelet op de bezuinigingstaakstelling voor VWS.
Verder zijn er alternatieven om ook op andere manieren adoptieouders en geadopteerden te ondersteunen. Het Centrum voor Jeugd en Gezin kan een deel van de vragen opvangen, ook als deze adoptiegerelateerd zijn. Daarnaastvormt het internet steeds meer een vraagbaak. Mijn ministerie heeft financiële steun gegeven aan een gezamenlijk initiatief van de Stichting Ambulante Fiom en de Stichting Adoptievoorzieningen voor het opzetten van de website www.adoptievragen.nl. Op deze site kunnen adoptieouders, geadopteerden, afstandsouders terecht voor informatie. Ook professionals van ondermeer Centra voor Jeugd en Gezin kunnen op deze website informatie vinden over adoptievragen. Adoptieouders en geadopteerden kunnen immers voor ondersteuning ook terecht bij reguliere jeugd(zorg)instellingen. Gezien het toenemend aantal special needs geadopteerden en de daardoor intensievere ondersteuningsbehoefte ligt dit in toenemende mate voor de hand.
Bent u, gezien het voorgaande, bereid af te zien van het besluit om de Stichting Adoptievoorzieningen een structurele extra bezuiniging op te leggen?
Inmiddels heeft de SGP tijdens in het kader van de behandeling van de VWS-begroting een amendement ingediend om de additionele korting, die € 73 000 bedraagt, ongedaan te maken. In reactie op dit amendement heb ik aangegeven dat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer laat.
Het te snel ter sprake brengen van orgaandonatie |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vraag om organen te snel gesteld. Artsen brengen orgaandonatie al ter sprake als patiënt nog niet hersendood is»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van donorintensivist Gerritsen dat het beter zou zijn om de vraag om orgaandonatie pas na de hersendoodprocedure aan de nabestaande te stellen?
De stelling is gebaseerd op het uitgangspunt dat je zo lang mogelijk moet wachten met het aan de orde stellen van orgaandonatie voor de grootste kans op toestemming. Die stelling onderschrijf ik, maar de vraag is wel hoelang je daarmee kunt wachten zonder de naasten in het ongewisse te laten over de diagnostische onderzoeken die je verricht. Ik vind niet dat je het hele proces van vaststellen van de hersendood kunt doorlopen zonder dat naasten worden geïnformeerd over het enige doel van dit proces, te weten mogelijke orgaandonatie. In Nederland is het een goed gebruik geworden om patiënten of hun naasten te informeren over de verschillende onderzoeken die worden gedaan. Zodra er sprake is van medisch zinloos handelen zal de arts de naasten daarvan op de hoogte stellen. Daarna zijn er twee mogelijkheden, of de behandeling wordt gestaakt, of de mogelijkheid van orgaandonatie wordt verkend. Tegenover de naasten vind ik het niet juist om deze mogelijkheid te verkennen en de gehele hersendoodprocedure te doorlopen, zonder hen uit te leggen wat het doel van deze onderzoeken is. Als je daarover wel open communiceert, komt het onderwerp dus vanzelf aan de orde. Overigens betekent dat niet dat ook meteen om toestemming wordt gevraagd, de toestemmingsvraag mag pas na het overlijden worden gesteld.
Is het waar dat 80% van de patiënten nog niet hersendood is verklaard op het moment dat de orgaandonatie ter sprake wordt gebracht? Wat zijn de redenen om orgaandonatie eerder ter sprake te brengen? Hoe beoordeelt u deze redenen?
Ik gaf bij het antwoord op vraag 2 al aan dat het niet past bij de Nederlandse cultuur ten aanzien van informatieverstrekking aan patiënten of hun naasten om geen uitleg te geven bij de onderzoeken die worden verricht. In de situatie van een beademde patiënt bij wie verdere behandeling medisch zinloos is geworden, brengt dit met zich mee dat de voor orgaandonatie noodzakelijke hersendooddiagnostiek niet kan worden verricht zonder de naasten daarbij te vertellen wat het doel is van de onderzoeken die worden verricht. Omdat het gehele hersendoodprotocol alleen wordt doorlopen ingeval van orgaandonatie, is het onvermijdelijk dat het onderwerp ter sprake komt voordat de diagnose hersendood is geverifieerd. Ik vind het jammer dat daardoor soms een kans op orgaandonatie verloren gaat, maar ik hecht ook veel waarde aan een goede informatieverstrekking door zorgverleners aan patiënten of hun naasten. Wanneer bij naasten de indruk ontstaat dat informatie wordt achtergehouden, kan dat het vertrouwen in orgaandonatie schade toebrengen. Door deze situatie is het extra belangrijk dat artsen op de intensive care goed getraind zijn in het voeren van slecht nieuwsgesprekken en het ter sprake brengen van orgaandonatie.
Hoe verhoudt het aantal orgaandonaties in Nederland zich ten opzichte van het aantal orgaandonaties in andere Europese landen en Spanje in het bijzonder? Hoe beoordeelt u de stelling dat het in Spanje beter geregeld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal orgaandonaties in Nederland bedroeg in 2010 13,7 donaties per miljoen inwoners. In Spanje waren er 32 donaties per miljoen inwoners2. Cijfers van andere landen om ons heen zijn: België; 20,5, Duitsland 15,8, Frankrijk 23,8, Verenigd Koninkrijk 16,4, en Denemarken 13. Je mag deze cijfers eigenlijk niet met elkaar vergelijken. Deze cijfers zeggen namelijk niets over het donatiepotentieel. Wanneer gecorrigeerd wordt voor de relevante mortaliteit worden de verschillen tussen deze landen kleiner. Uit het proefschrift van Remco Coppen, getiteld: Organ Donation, policy and legislation blijkt dat de verschillen in mortaliteit tussen landen voor een groot deel de verschillen in het aantal orgaandonoren tussen landen verklaren.3
De stelling dat het in Spanje beter geregeld is wil ik graag van een paar nuances voorzien. Spanje wordt, ook door mij, vaak genoemd als land waar goede resultaten worden gehaald op het gebied van orgaandonatie. Ik ben het eens met de stelling dat het in Spanje beter geregeld is voor zover dat de manier betreft waarop de verantwoordelijkheidsverdeling rond orgaandonatie in de ziekenhuizen is georganiseerd. Ik informeer u later dit jaar over de manier waarop ik de organisatie van orgaandonatie in de Nederlandse ziekenhuizen wil verbeteren.
Voor zover de stelling betrekking zou hebben op het denken over en het handelen rondom het levenseinde zou ik liever willen stellen dat het in Spanje anders geregeld is, omdat daarover in Spanje andere opvattingen bestaan. Wanneer in Nederland verdere behandeling van een patiënt medisch zinloos is geworden, wordt de behandeling gestaakt, waarna deze patiënt overlijdt. In Spanje is het staken van de behandeling niet toegestaan en wordt soms nog dagen medisch zinloos doorbehandeld tot de patiënt uiteindelijk toch overlijdt. Hersendooddiagnostiek is daar een van de manieren om vast te stellen dat de patiënt is overleden, zodat wel legitiem kan worden gestopt met behandelen. Hersendooddiagnostiek wordt in Spanje dus niet uitsluitend toegepast bij een potentiële donor, maar bij heel veel patiënten op de Intensive Care. Daarom kan men in Spanje wel wachten met het bespreken van orgaandonatie tot het moment dat de hersendood is vastgesteld, in Spanje is het immers geen onderzoek dat enkel op orgaandonatie is gericht.
Hoe beoordeelt u de kritiek van buitenlandse artsen? Is het waar dat het te vroeg vragen om toestemming aan familieleden tot een hoog percentage weigeringen leidt? Zo nee, waar blijkt dit uit? Indien dit u niet bekend is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te doen?
De kritiek van deze buitenlandse artsen houdt geen rekening met de Nederlandse situatie. Zoals ik hierboven beschreef kunnen lokale omstandigheden ertoe leiden dat orgaandonatie in het ene land eerder ter sprake moet worden gebracht dan in het andere. Het onderzoek waarnaar wordt gevraagd is reeds gedaan, daarnaar wordt in het betreffende artikel in de Volkskrant verwezen. Daaruit bleek dat het theoretisch het beste is om zo lang mogelijk te wachten met het aan de orde stellen van orgaandonatie. Maar ik heb u hierboven ook uitgelegd waarom het in de Nederlandse praktijk niet altijd mogelijk is om orgaandonatie pas aan de orde te stellen nadat de diagnose hersendood is geverifieerd.
Het is van het grootste belang dat het onderwerp orgaandonatie niet te vroeg aan de orde wordt gesteld maar pas met de naasten wordt besproken nadat deze er van doordrongen zijn geraakt dat verdere behandeling medisch zinloos is geworden. Met andere woorden, wanneer door de arts is geconcludeerd dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal overlijden. De indruk mag nooit ontstaan dat orgaandonatie al wordt overwogen terwijl nog genezing mogelijk is.
Om dit soort moeilijke gesprekken met de familie goed te kunnen voeren is het nodig dat personeel dat werkzaam is op de Intensive Care, daarin continue wordt getraind. Daarom heeft de Nederlandse Transplantatie Stichting met behulp van subsidie van VWS de training Communicatie rond Donatie ontwikkeld. Een studie naar het effect van deze training bevestigt dat goede communicatie en begeleiding van familie leidt tot meer toestemmingen4. Ook uit het rapport Praktijken van orgaandonatie in Nederlandse ziekenhuizen5 blijkt dat het aanbeveling verdient om ziekenhuizen te stimuleren om de inzet van ervaren en gemotiveerde mensen te verbeteren. Ik zal deze inzichten meenemen bij mijn besluit ten aanzien van de manier waarop ik de organisatie van orgaandonatie in de Nederlandse ziekenhuizen wil verbeteren.
Commercieel draagmoederschap in Nederland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over commercieel draagmoederschap in Nederland?1 Herinnert u zich tevens de Kamervragen van Arib over commercieel draagmoederschap in India?2
Ja.
Wat zijn de uitkomsten van de expertmeeting die eind maart/begin april heeft plaatsgevonden over draagmoederschap en illegale opneming van kinderen? Geven de uitkomsten van deze expertmeeting u aanleiding maatregelen ter zake te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het feit dat het afstammings- en adoptierecht geen specifieke bepalingen omtrent draagmoederschap bevatten, leidt tot onduidelijkheid over de juridische positie van kinderen die worden geboren na draagmoederschap en tot onzekerheid over de juridische positie van wensouders en draagouders? Zo ja, bent u voornemens beleid dan wel wetgeving dienaangaande te ontwikkelen of aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Waarom kent het Nederlandse recht geen helder onderscheid tussen altruïstisch en commercieel draagmoederschap? Acht u een dergelijk onderscheid noodzakelijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat eenduidig inzicht moet worden verkregen in de aard en omvang van (commercieel) draagmoederschap en illegale opneming van kinderen? Bent u in dat verband voornemens een doorzichtige meldingstructuur te ontwikkelen voor de verschillende instanties die met deze problematiek in aanraking komen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre is er sprake van praktijken die wettekst verboden zijn? Hoe wordt de wet in dit verband gehandhaafd?
Het bericht dat drie studiebegeleidingsinstituten officieel erkend zijn als zorginstelling |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Bent u bekend met het persbericht van de Maltha groep «Studiebegeleidingsinstituten officieel erkend als zorginstelling» van 9 oktober 2011?
Ja.
Is het waar dat de drie studiebegeleidingsinstituten van de Maltha groep in Bilthoven, Zeist en Utrecht nu aangemerkt worden als zorginstelling, en dat studiebegeleiding daarmee wordt aangemerkt als zorg?
De aanleiding voor het persbericht van 9 oktober 2011 ligt naar alle waarschijnlijkheid in de op 21 september 2011 afgegeven toelatingsbeschikking in het kader van de WTZi, waarmee het Instituut Maltha B.V. is toegelaten als instelling voor de AWBZ-functie begeleiding, zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Een dergelijke toelating betekent uitsluitend dat de instelling voldoet aan de in het Uitvoeringsbesluit WTZi gestelde transparantievereisten voor de bestuursstructuur en de bedrijfsvoering. De toelating in het kader van de WTZi voor de AWBZ-functie begeleiding betekent niet dat studiebegeleiding als zodanig daarmee is aangemerkt als AWBZ-zorg. Ook betekent het niet dat de studiebegeleiding van Instituut Maltha per definitie AWBZ-zorg is. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat met deze erkenning de studiebegeleiding van de Maltha groep gefinancierd kan worden vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en uit de AWBZ?
Er kan door een instelling uitsluitend zorg worden verleend ten laste van de Zvw en AWBZ als een instelling beschikt over een toelating. In het onderhavige geval is er alleen een toelating aangevraagd als AWBZ-instelling voor de functie begeleiding.
Wat onder begeleiding wordt verstaan, is gedefinieerd in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Het gaat hier om activiteiten door een instelling te verlenen aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben. De activiteiten bestaan onder meer uit het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen en het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie.
In de toelichting op de aanvraag heeft Instituut Maltha B.V. aangegeven waaruit de begeleiding bestaat. Op basis van die door de aanvrager gegeven toelichting was er geen aanleiding te veronderstellen dat er geen WTZi-toelating kon worden afgegeven voor de AWBZ-functie begeleiding. Daarmee is echter nog geen inhoudelijk oordeel gegeven over de activiteiten van Instituut Maltha.
Een WTZi-toelating geeft een instelling de mogelijkheid om productieafspraken te maken met het zorgkantoor om zorg te verlenen ten laste van i.c. de AWBZ. Of er daadwerkelijk zorg wordt verleend ten laste van de AWBZ hangt af van de concrete afspraken die Instituut Maltha B.V. hierover kan maken met het zorgkantoor.
Het zorgkantoor zal in dat kader bij het Instituut moeten nagaan in hoeverre de activiteiten van dit Instituut voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid en kwaliteit zoals die nu gelden in de AWBZ. Dat betekent dat het zorgkantoor moet vaststellen dat de activiteiten van het Instituut zijn gericht op de voor AWBZ-begeleiding vastgestelde doelen. Oftewel: zijn gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid. Studiebegeleiding, gericht op het behalen van een diploma, valt daar niet onder.
Betekent deze erkenning dat alle leerlingen die studiebegeleiding krijgen AWBZ-geïndiceerd zullen worden? Om hoeveel leerlingen gaat het in totaal?
De toelating door het CIBG betekent niet dat alle leerlingen die studiebegeleiding krijgen bij het Instituut Maltha B.V. AWBZ-geïndiceerd zullen worden. Het is aan het CIZ om op basis van een individuele aanvraag te besluiten of een leerling in aanmerking komt voor AWBZ-begeleiding. Een leerling komt alleen in aanmerking voor een AWBZ-aanspraak begeleiding als hij een somatische of psychiatrische aandoening of beperking heeft, of als er bij hem een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking is vastgesteld, waardoor hij matig tot ernstig beperkt is in zijn zelfredzaamheid. Ook moet zijn vastgesteld dat in die beperking niet kan worden voorzien door gebruikelijke zorg van ouders of door andere voorliggende voorzieningen.
Hoeveel extra leerlingen zullen gebruik maken van deze geïndiceerde studiebegeleiding, nu deze financieel toegankelijk wordt voor alle kinderen met leer- en motivatieproblemen?
Leer- en motivatieproblemen op zich vormen onvoldoende grondslag om aanspraak te kunnen maken op AWBZ-zorg. Verder verwijs ik graag naar de antwoorden op vraag 3 en vraag 4.
Wat is uw reactie op de woorden van de heer Maltha dat «Nu de overheid passend onderwijs voor ogen heeft en zoveel mogelijk kinderen binnen het regulier onderwijs wil houden, is juist die deskundige hulp van buiten de school van belang. De scholen kunnen dit niet alleen af»?
Passend onderwijs wordt vormgegeven in regionale samenwerkingsverbanden voor primair en speciaal respectievelijk voortgezet en voortgezet speciaal onderwijs, waarin het aanbod van lichte en zware onderwijszorg wordt samengevoegd. Binnen een regionaal samenwerkingsverband is meer maatwerk mogelijk en kan een integrale afweging worden gemaakt over de verdeling van de onderwijszorgmiddelen. Het is aan de regionale samenwerkingsverbanden om te bepalen in hoeverre zij daarbij deskundige hulp van buiten de school willen betrekken.
Kunt u toelichten waarom studiebegeleiding wordt bestempeld als zorg, en niet als een vorm van onderwijs, eventueel passend onderwijs?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Worden de bezuinigingen op het onderwijs nu opgevangen binnen de begroting van VWS?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Zullen de gemeenten Bilthoven, Zeist en Utrecht verantwoordelijk worden voor deze studiebegeleiding, zodra de functie begeleiding van de AWBZ wordt overgeheveld naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?
De gemeenten Bilthoven, Zeist en Utrecht zullen als gevolg van de decentralisatie van de functie Begeleiding naar de Wmo verantwoordelijk worden voor het beoordelen van aanvragen tot ondersteuning op dit vlak van hun inwoners. Indien een verzoek van een leerling valt onder de compensatieplicht en de overige voorwaarden van de Wmo, zal de gemeente aan haar compensatieplicht moeten voldoen. Op welke wijze de gemeenten vervolgens invulling geven aan de concrete ondersteuning, bepalen zij – wederom binnen de kaders van de Wmo – zelf.